You are on page 1of 6

 

Verjaring van energiefacturen


blitz
1· Inleiding
1| Sinds de arresten van het Grondwettelijk Hof van 19 januari 20051 en 17 januari 20072 en
van het Hof van Cassatie van 25 januari 2010 wordt algemeen aanvaard dat periodieke
schulden voor water, elektriciteit, aardgas of telecommunicatie verjaren na verloop van vijf
jaren (artikel 2277 BW). Die schulden worden gekwalificeerd als periodiek terugkerende
schulden, die hun oorsprong vinden in eenzelfde rechtsgrond (bv. telefoonabonnement of
leveringsovereenkomst voor elektriciteit of aardgas).
Dit onderwerp werd ook in recente rechtsleer uitvoerig behandeld3. A anleiding van deze
bijdrage is overigens het artikel van Delforge in het laatste nummer van het Tijdschrift voor
Vrederechters. In die, overigens zeer aangename bijdrage, gaat zij, na een uitvoerige
bespreking van de vroegere discussies in rechtsleer en rechtspraak over de draagwijdte van
artikel 2277 BW, die nu beslecht zijn door de voormelde arresten van onze hoogste
rechtscolleges, even uitvoerig in op een problematiek die tot nog toe zelden belicht is. Zij
onderzoekt met name of een rechter ambtshalve die uitzonderlijke verjaringstermijn van vijf
jaar kan opwerpen.

2· Artikel 2223 BW – “De rechter mag het middel van verjaring niet ambtshalve
toepassen”
2| In zijn arrest van 14 april 2005 oordeelde het Hof van Cassatie:
“De rechter is gehouden het geschil te beslechten overeenkomstig de daarop
toepasselijke rechtsregel. Hij heeft, mits hij het recht van verdediging eerbiedigt, de
plicht ambtshalve de rechtsmiddelen op te werpen waarvan de toepassing geboden
is door de feiten, die door de partijen in het bijzonder worden aangevoerd tot
staving van hun eisen.”
Hieruit zou volgen dat de rechter die geconfronteerd wordt met bepaalde feiten die
aangehaald worden door de partijen, ambtshalve de verjaring zou moeten opwerpen.
3| Delforge stelt zich de vraag of dit arrest niet indruist tegen de bepaling van artikel 2223
BW.
4| Zij aanvaardt (terecht) dat wanneer een partij, in zijn eigen bewoordingen, aanvoert dat
er al zo veel tijd verstreken is waardoor hij niet meer weet of kan weten of hij ooit de
schuldvordering betaald heeft, de rechter hieruit terecht ambtshalve de verjaring moet
afleiden (wanneer de voorwaarden voor verjaring vervuld zijn).

                                                            
1
GwH 19 januari 2005, nr. 15/2005, http://www.const-court.be/public/n/2005/2005-015n.pdf.
2
GwH 17 januari 2007, nr. 13/2007, http://www.const-court.be/public/n/2007/2007-013n.pdf.
3
C. DELFORGE, “L’application de l’article 2277 du Code civil en matière de fourniture d’énergie et de
téléphonie”, T.Vred. 2010, 397-408; O. VANDEN BERGHE, “Periodiciteit en aangroei van de schuld, de voorwaarden voor de
verkorte verjaring van artikel 2277 BW”, TBH 2010, 535-536; C. DELFORGE, « L'usager consommateur et les services
publics de nature économique. Quelques considérations générales sur l'application des protections classiques des
consommateurs aux usagers du service public », DCCR 2010, 3-67 ; C. MARR, “Le délai de prescription applicable aux
dettes de fourniture d'énergies”, JT 2009, 592-595; M. DAMBRE, “Verjaring van gas-, elektriciteits- en
teledistributiefacturen”, NJW 2009, 202, 420; C. LEBON, ”Ook periodieke GSM-facturen verjaren na vijf jaar (art. 2277
B.W.)”, RW 2007-08, 1712-1716; A. DELEU, “La prescription des dettes relatives aux fournitures périodiques: le champ
d’application de l’article 2277 du Code civil revu par la Cour d’arbitrage”, TBBR 2007, 34-39 ; T. VERMEIR, “Een lichte
verjaring van elektriciteitsfacturen”, in K. DEKETELAERE (ed.), Feestbundel Milieurecht, Brugge, die Keure, 2005, 108-110;
 

Voert een partij echter geen enkel argument aan dat betrekking kan hebben op een
mogelijke verjaring, zou de rechter artikel 2223 BW overtreden mocht hij niettemin
ambtshalve de verjaring opwerpen.
5| Als de verwerende partij niet ter zitting opdaagt, zijn de meningen in de rechtsleer
verdeeld. Een deel van de rechtspraak en rechtsleer beschouwt het verstek van de
verwerende partij als een algemeen verweer (met inbegrip van alle excepties) tegen de
vordering.4 Een ander deel van de rechtspraak en rechtsleer is van mening dat er eigenlijk
geen verschil zou zijn tussen een rechter die bij verstek zou vonnissen en een rechter die
zou vonnissen na tegensprekelijk debat. In die laatste hypothese stelt zich volgens Delforge
opnieuw de vraag of de rechter in dat geval ambtshalve de verjaring kan opwerpen, dan wel
of artikel 2223 BW zich hiertegen verzet.
6| Volgens haar moet het voorschrift van artikel 2223 BW algemeen gerespecteerd worden.
Dit voorschrift verzet er zich tegen dat een rechter, zij het bij verstek, zij het wanneer de
verwerende partij geen elementen die met de verjaring te maken hebben aanhaalt,
ambtshalve de verjaring zou inroepen. Enkel wanneer de (aanwezige) verwerende partij
indirect een verjaringskwestie opwerpt kan de rechter artikel 2223 BW buiten toepassing
laten en, uit dat indirecte verweer, ‘ambtshalve’ de verjaring inroepen.
7| Wel rest de vraag of artikel 2223 BW geldt wanneer een verjaringstermijn van openbare
orde zou zijn.

3· Is de verjaringstermijn van artikel 2277 BW van openbare orde?


8| Artikel 2277 BW is door de wetgever in 1804 in het Burgerlijk Wetboek ingevoerd vanuit
overwegingen van openbare orde. Hij wou vermijden dat schuldenaars zouden geruïneerd
worden door een accumulatie van achterstallige schulden. Volgens Deleu, die hierbij ook
verwijst naar een edict van Louis XII uit 1510, streefde de wetgever van 1804 een “finalité
sociale” na: “Il s’agit de protéger les débiteurs contre l’accroissement de leurs dettes, tout en
incitant les créanciers à la diligence. Pour cette raison, il est communément admis que la
prescription quinquennale n’est pas fondée sur une présomption de paiement, mais consiste
plutôt en une mesure de police civile qui tend à empêcher que, par suite de la négligence
prolongée du créancier, la dette de son débiteur n’augmente de manière illimitée.”5
9| Hoewel Delforge het openbare orde karakter van artikel 2277 BW aanvaardt, beperkt zij
dat karakter door het te kwalificeren als openbare orde sensu lato. In tegenstelling tot de
openbare orde sensu strictu, die gericht is op de bescherming van de essentiële belangen
van de staat en de economische en maatschappelijke orde, zou een bepaling van openbare
orde sensu lato enkel een “disposition simplement impérative” zijn omdat de beschermde
belangen “essentiellement privés” zouden zijn.6 In tegenstelling tot een bepaling van

                                                            
4
Een belangrijke verdediger van deze stelling is Albert Fettweis in zijn Manuel de procédure civile (Luik, Faculté de Droit,
d’Economie et de Sciences sociales de Liège, 1985, p. 295, n° 392): “Le défaut est toujours un mode de contradiction de la
demande. Le juge ne peut condamner que si les conclusions de celui qui requiert la décision sont justes et vérifiées. (…)
D’office, le juge doit vérifier tous les moyens que la partie défaillante aurait pu proposer. Cette vérification s’étend aux
moyens étrangers à l’ordre public. (…) Ainsi, en cas de défaut, le juge doit être plus circonspect qu’en cas de débat
contradictoire”.
5
A. DELEU, “La préscription …”, TBBR 2007, 34-35.
6
C. DELFORGE, “L’application …”, T.Vred. 2010, 407.
r2t6
 
 

openbare orde sensu strictu zou een bepaling van openbare orde sensu lato niet ambtshalve
door de rechter kunnen opgeworpen worden.
10| Dit zou betekenen dat een rechter die geconfronteerd wordt met een vordering van een
nutsmaatschappij die overduidelijk verjaard is, maar waarvan de verjaring niet (impliciet)
wordt opgeworpen door de verweerder of waarbij de verweerder verstek laat gaan, deze
verjaring toch niet ambtshalve zou kunnen opwerpen, overeenkomstig artikel 2223 BW.
11| De vraag stelt zich echter of de belangen die beschermd worden door artikel 2277 BW
inderdaad “essentiellement privés” zijn en dus het karakter van openbare orde sensu lato
zouden hebben. Het Grondwettelijk Hof heeft in zijn twee voormelde arresten expliciet
aangegeven dat de bijzondere verjaringstermijn van artikel 2277 BW ingegeven is om “de
schuldeiser tot zorgvuldigheid aan te zetten en tegelijk de schuldenaar te beschermen tegen
de opeenstapeling van periodieke schulden over een te lange periode”.7 In die zin lijkt
volgens het Hof de twee motieven op gelijke hoogte te staan: het aanzetten tot
zorgvuldigheid van de schuldeiser en het beschermen van de schuldenaar. En dus zou artikel
2277 BW niet louter de private belangen van de schuldenaar dienen, maar sanctioneert het
ook nonchalante bedrijfsvoering bij de schuldeiser.
In zijn arrest van 13 maart 2008 verwijst het Hof van Cassatie enkel naar “de bescherming
van de termijnschuldenaar tegen een voortdurende aangroei van zijn schuld” en herneemt
hij niet de sanctionering van de onzorgvuldige schuldenaar. Die omissie lijkt mij echter niet
doorslaggevend in dit arrest, waarmee het Hof voornamelijk haar oude rechtspraak bijstelt
waarin zij het verschil maakte tussen kapitaalschulden en inkomstenschulden en zich op
dezelfde lijn plaatst als het Grondwettelijk Hof.
12| De onduidelijkheid over het terzijde schuiven van artikel 2223 BW bij verstek of bij
gebrek aan impliciet verweer zou de wetgever moeten aanzetten om hierover stelling in te
nemen. Gegeven de historische overwegingen van het uitzonderingskarakter van artikel 2277
BW, waaraan het Grondwettelijk Hof volgens Deleu een “interprétation extensive” gegeven
heeft en een “importance considérable” toegekend heeft, lijkt het aannemelijk dat men de
schuldenaar te allen tijde zou willen beschermen tegen zeer oude periodiek terugkerende
schulden. In die zin zou men kunnen gewag maken van een maatschappelijke overweging en
niet louter een privatieve.

4· En de eenjarige verjaringstermijn van artikel 2272, lid 2, BW?


13| De rechtsvorderingen van kooplieden wegens de koopwaren die verkopen aan niet-
kooplieden verjaren door verloop van één jaar, bepaalt artikel 2272, lid 2, BW.
14| Elektriciteit en aardgas zijn producten (goederen) en geen diensten.8
15| Houders van een leveringsvergunning voor elektriciteit en aardgas zijn ook kooplieden
(handelaars).

                                                            
7
GwH 19 januari 2005, nr. 15/2005, http://www.const-court.be/public/n/2005/2005-015n.pdf, overweging B.6: GwH
17 januari 2007, nr. 13/2007, http://www.const-court.be/public/n/2007/2007-013n.pdf, overweging B.6.
8
Voor een grondige analyse, zie T. SCHOORS, “Overeenkomsten voor de levering van elektrische energie en gas”, in K.
DEKETELAERE (ed.), Handboek Milieu- en Energierecht, Brugge, die Keure, 2006, p. 1593-1595.
r3t6
 
 

16| De korte, kwijtende verjaringstermijn van artikel 2272, lid 2, BW steunt op een
vermoeden van contante betaling van kleine schuldvorderingen die in principe niet
schriftelijk worden afgehandeld.9 Dit herhaalde ook het Grondwettelijk Hof in zijn arrest van
20 juni 2007: “De korte verjaringstermijn is gebaseerd op een vermoeden van betaling en
wordt gemotiveerd door het feit dat van het ontstaan en de kwijting van dergelijke schulden
doorgaans geen geschrift wordt opgesteld.”10
17| Het Grondwettelijk Hof gaf wel duidelijk aan dat de verkorte verjaringstermijn van artikel
2272, lid 2, BW niet van toepassing is in het geval van leveringen van diensten, zoals
telecommunicatiediensten, “omdat in de regel van de overeenkomst voor dergelijke
leveringen een geschrift wordt opgesteld”.11 Het onderscheid tussen leveringen van
goederen, enerzijds, en leveringen van diensten, anderzijds, is volgens het Hof niet
onredelijk.
18| Hieruit zou men zeer absoluut kunnen afleiden dat bij leveringen van goederen door
kooplieden, zoals de levering van elektriciteit en aardgas door houders van een
leveringsvergunning, aan niet-kooplieden, de verkorte verjaringstermijn van artikel 2272, lid
2, BW zou moeten gelden.
Het feit dat ook voor overeenkomsten voor leveringen van elektriciteit en aardgas in de regel
een geschrift wordt opgesteld kan de toepassing van dit artikel volgens sommigen niet
uitsluiten. “En effet, exiger l’absence de tout écrit serait ajouter au texte légal une condition
d’application qui n’y figure pas”, schrijft Marr12.
19| Anderen, waarbij ik de neiging heb om mij aan te sluiten13, verwijzen naar de ratio legis
van artikel 2272 BW, “namelijk een korte verjaringstermijn voor eerder minieme
schuldvorderingen waarvan kan worden vermoed dat ze contant werden betaald en werden
afgehandeld zonder geschrift”, waarbij men “de nadruk legt op de aard van de
schuldvordering (namelijk een kleine schuld waarvan vermoed kan worden dat ze
onmiddellijk werd betaald) en de gewoonten van de schuldeiser (vraagt deze over het
algemeen contante betaling?)”.14
20| Door de toepassing van artikel 2272 BW uit te sluiten in het geval van leveringen van
elektriciteit en aardgas (omdat die leveringen gebaseerd zijn op een geschreven
overeenkomst en omdat de schuldvorderingen geïncorporeerd zijn in een factuur), vermijdt
men bovendien een verschillende verjaringstermijn voor leveringen van elektriciteit en
aardgas aan consumenten naar gelang de ‘leverancier’ een houder van een
leveringsvergunning dan wel een distributienetbeheerder is.
21| Of distributienetbeheerders, in hun hoedanigheid van sociale leverancier, ook kooplieden
zijn, is immers betwist.
Vóór de liberalisering van de energiemarkten gingen de energie-intercommunales ervan uit
dat de verjaringstermijn die op hun vordering van toepassing was de gemeenrechtelijke

                                                            
9
L. WERMOES, “De éénjarige verjaringstermijn van artikel 2272 lid 2 B.W.”, RABG 2005, p. 54.
10
GwH 20 juni 2007, nr. 88/2007, http://www.const-court.be/public/n/2007/2007-088n.pdf, overweging B.3.
11
GwH 20 juni 2007, overweging B.9.
12
C. MARR, “Le délai de prescription …”, JT 2009, 595.
13
En waarbij ik dus terugkom op wat ik schreef in eerdere bijdragen.
14
L. WERMOES, “De éénjarige verjaringstermijn van artikel 2272 lid 2 B.W.”, RABG 2005, p. 56.
r4t6
 
 

verjaringstermijn van 10 jaar was, zoals voorzien door artikel 2262bis BW. Volgens de
intercommunales, hierin gevolgd door de rechtspraak en de rechtsleer, konden de kortere
verjaringstermijnen voorzien in artikel 2272, lid 2, BW of in artikel 2277 BW niet van
ingeroepen worden tegen hun achterstallige energiefacturen15.
Een (Vlaamse) distributienetbeheerder is, in de regel, geen koopman, zodat artikel 2272, lid
2, BW inderdaad niet van toepassing kan zijn.16 Het feit dat het Grondwettelijk Hof in zijn
arrest van 20 juni 2007 oordeelde dat Belgacom – daargelaten de vraag of zij goederen dan
wel diensten levert – ondanks het feit dat zij een autonoom overheidsbedrijf is toch als
‘koopman’ moet aangemerkt worden17 , doet hieraan geen afbreuk. Een intergemeentelijk
samenwerkingsverband is geen autonoom overheidsbedrijf en artikel 11 van het decreet van
6 juli 2001 houdende de intergemeentelijke samenwerking is zeer duidelijk: de
verbintenissen van samenwerkingsverbanden met rechtspersoonlijkheid hebben geen
handelskarakter.
De oude stelling dat artikel 2277 BW niet van toepassing kan zijn, is sinds de bovenvermelde
arresten van het Grondwettelijk Hof en van het Hof van Cassatie niet langer houdbaar. De
verjaringstermijn van vijf jaar lijkt van toepassing te moeten zijn in de gevallen waarin een
afnemer minimaal beleverd wordt door een distributienetbeheerder in het kader van de
sociale openbaredienstverplichtingen.
22| Weliswaar zou men kunnen verdedigen dat een verschillende verjaringstermijn (vijf jaar
bij een distributienetbeheerder en één jaar bij een ‘commerciële’ leverancier) verantwoord is
omdat er tussen beide soorten leveranciers een objectief en evenredig verschil bestaat. Zo
moet bijvoorbeeld de ene leveren, terwijl de andere mag leveren. Daarbovenop is de relatie
tussen de distributienetbeheerder en de afnemer decretaal geregeld en is er bijna nooit een
geschreven overeenkomst (waardoor ironisch genoeg artikel 2272 juist wel van toepassing
zou zijn, mocht de netbeheerder een handelaar zijn), en is de relatie tussen de houder van
een leveringsvergunning en de afnemer bijna steeds gebaseerd op een geschreven
overeenkomst.
23| Of hierdoor de consument gebaat is, is echter een andere vraag. Wanneer men zou
vasthouden aan de eenjarige verjaringstermijn van artikel 2272, lid 2, BW voor commerciële
leveranciers, houders van een leveringsvergunning, lijkt het voor die ondernemingen geen
onaannemelijke optie om zich te ontdoen van een belangrijk deel van hun klantenbestand en
die te ‘droppen’ richting de distributienetbeheerder.
24| De eenjarige verjaringstermijn van artikel 2272, lid 2, BW houdt immers “slechts op te
lopen, indien er een afgesloten rekening, een onderhandse of authentieke schuldbekentenis
bestaat, ofwel een dagvaarding voor het gerecht, waarop geen verval van instantie is
gevolgd” (artikel 2274, lid 2, BW). In die hypotheses komt men in de situatie van de vijfjarige
verjaringstermijn van artikel 2277 BW terecht. Het loutere opstellen en verzenden van een
                                                            
15
Zie voor een korte bespreking T. VERMEIR, “Een verlichte verjaring van elektriciteitsfacturen”, in K. DEKETELAERE (ed.),
Feestbundel Milieurecht, Brugge, die Keure, 2005, p. 108-110.
16
Overeenkomstig artikel 11, lid 2, van het decreet van 6 juli 2001 houdende de intergemeentelijke samenwerking hebben
de verbintenissen van samenwerkingsverbanden met rechtspersoonlijkheid geen handelskarakter. Veruit alle
distributienetbeheerders zijn opdrachthoudende verenigingen in de zin van het voormeld decreet, wier verbintenissen dus
geen handelskarakter hebben.
17
Mede omdat op grond van artikel 8 van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische
overheidsbedrijven, de handelingen van een autonoom overheidsbedrijf als daden van koophandel worden aangemerkt.
r5t6
 
 

factuur doet de eenjarige verjaringstermijn niet stoppen. Zelfs in het geval van een
herhaaldelijk omstandig stilzwijgen dat als impliciete aanvaarding van de factuur zou
kunnen worden geïnterpreteerd, houdt de termijn van artikel 2272, lid 2, BW niet op. In zulke
gevallen zou die termijn enkel gestuit zijn, overeenkomstig artikel 2248 BW18.
25| Anders dan in het geval van artikel 2277 BW, lijkt artikel 2223 BW er zich volgens mij wel
tegen te verzetten dat een rechter in het geval van verstek of bij gebreke aan impliciet
verweer gebaseerd op de verjaring, die verjaring ambtshalve zou kunnen inroepen. Artikel
2272 BW lijkt, veel meer dan artikel 2277 BW, ingegeven door het beschermen van louter
privatieve belangen. De burgerlijke wetgever wou schuldenaars beschermen tegen malafide
kooplieden die, bij gebreke aan geschrift maar na een betaling, die schuldenaar opnieuw
zouden aanspreken tot betaling. De termijn is niet ingegeven vanuit de vrees dat bepaalde
schuldenaars zich zonder verkorte verjaringstermijn zouden ruïneren.
Daarenboven moet artikel 2272, omwille van zijn uitzonderingskarakter, beperkend uitgelegd
worden.

5· Slotbedenkingen
26| In afwachting van bijkomende rechtspraak die een aantal onduidelijkheden rond de
verjaring van energiefacturen zou kunnen ‘verlichten’, wil ik graag met een aantal voorlopige
hypotheses besluiten:
- Het lijkt niet aangewezen om een verschillende verjaringstermijn te hanteren al
naar gelang de ‘leverancier’ van de elektriciteit of het aardgas een houder is van
een leveringsvergunning dan wel een distributienetbeheerder;
- In beide gevallen lijkt de eenjarige verjaringstermijn niet van toepassing te kunnen
zijn, omdat de ratio legis, die uitgaat van het ontbreken van een geschrift, te dezen
niet opgaat: contracten voor de levering van elektriciteit en aardgas door een
houder van een leveringsvergunning zijn altijd schriftelijk.
- De verjaringstermijn zou in beide gevallen worden geregeld door artikel 2277 BW;
- Artikel 2277 BW lijkt van openbare orde sensu stricto te zijn, waardoor de rechter in
het geval van verstek of gebrek aan impliciet verweer gebaseerd op de verjaring, die
bepaling, in weerwil van artikel 2223 BW toch ambtshalve zou kunnen inroepen.

4
Tim Vermeir
Blitz
Congresstraat 47
1000 Brussel
T +32 2 203 95 49
M +32 496 47 65 16
tim.vermeir@blitzlaw.eu
www.blitzlaw.eu
                                                            
18
Artikel 2248: “De erkenning van het recht van hem tegen wie de verjaring loopt, door de schuldenaar of de bezitter
gedaan, stuit de verjaring.”
r6t6
 

You might also like