You are on page 1of 194

BOSNISCHE PUINHOOP

Door:

Johan en Aida Verheyden

1
2
Deel I: De andere kant van het glas.

Ik schrijf deze pagina's voor jou, omdat je zou weten waarom ik je mama
heb leren kennen; omdat je op een dag met allerlei vragen op me af gaat
komen waarop ik het antwoord al lang niet meer zal weten. Ik schrijf deze
woorden op omdat ik wil vastleggen wat ik je later allemaal zal willen
vertellen.

Je bent nog niet geboren, ik weet zelfs nog niet of je mijn zoon of mijn
dochter zal zijn. Maar ik weet dat jij er bent, dat je één van de weinige mooie
momenten van deze oorlog bent.

Jij was er al die tijd al; je was onvermijdelijk want temidden van de
verwoesting en de wanhoop in je moederland kwam ik je mama tegen, op
een middag in April.

Ik weet niet goed waar ik moet beginnen, want dit is geen sprookje over een
prins en een prinses in een ver land, dit is een nachtmerrie in een land dat op
slechts twee uur vliegen ligt van Antwerpen, van waar mijn deel van het
verhaal begint.

Ik ben geboren toen er van een oorlog bij ons geen sprake meer was,
ondanks alle verhitte kinderdiscussies over een apocalyptische atoomaanval
die ergens in het midden van de jaren tachtig had moeten beginnen. In onze
straat werd geen oorlogje gespeeld want we kregen geen klapperpistooltjes
van onze ouders-pedagogen. Voor ons was oorlog iets wat zich aan de andere
3
kant van het glas afspeelde. Ik ben opgegroeid met de oorlog in Libanon op
de achtergrond; het begin van de golfoorlog wou niemand missen, en met
een zak chips en de nodige biertjes in de koelkast zat ik klaar op die nacht
van de 16e januari.

En al die oorlogen tussenin, niet alleen ver af in landen die deden dromen,
maar ook weer aan de andere kant van het glas, aan de onbereikbare zijde
ons venster op de wereld.

Ook die eerste maanden van de oorlog in Bosnië speelden zich voor mij
uitsluitend af op het Tv-scherm, op CNN en de BBC. Plaatsen als Sarajevo
of Mostar werden stilaan gemeenplaatsen, dat er in Bosnië moslims,
katholieken en orthodoxen woonden werd ons duidelijk gemaakt door
reporters met kogelvrije vesten, die ergens ongrijpbaar aan de andere kant
van het scherm vertelden hoe mensen die er niet anders dan ik uitzagen
moeste rennen en duiken, hoe zeventien mensen in een klap niet meer
bestonden omdat ze in de rij moesten staan bij de broodbedeling toen een
Servische granaat insloeg. Mensen die in plassen bloed lagen, onbereikbaar
en hulpeloos aan de andere kant van het venster.

Ik zou met de trein op reportage naar Peking gaan, via Moskou, dwars door
Siberië. Een idee dat was beginnen rijpen in de school voor
communicatiewetenschappen, waar ik mijn eerste jaar aan het uitzweten
was, omdat de broer van een meisje van mijn klas iets met garnalen deed in
China. Maar die trip viel in het water, en van op mijn uitkijkpost, mijn bed,
begon ik met het idee te spelen om zelf eens een kijkje te gaan nemen aan de
andere kant van het venster. De gedachte werd onmiddellijk weer
verworpen, maar de tintelingen bleven, en letterlijk een uurtje later was ik al
plannen aan het maken voor een onderneming die ik waarschijnlijk toch
nooit zou ondernemen.

4
Via vrienden kon ik een lift krijgen naar Ljubljana, de hoofdstad van
Slovenië en vandaar uit was het maar een paar uurtjes met de trein naar
Zagreb. De beslissing was snel genomen, en stiekem kocht ik een
scherfwerende vest. Ik had geen er flauw idee van of dat ding ergens goed
voor was, maar ik 'trok de oorlog in...'. Mijn beste vriend, Mitchell, had net
zijn legerdienst achter de rug en kwam aanzetten met een hoop goede raad
en een helm. Ook hij vond dat ik gek was, maar beloofde zijn mond te
houden tegen de rest van de wereld die nergens iets van wist.

Van een Antwerpse krant had ik een soort van belofte gekregen dat zij mijn
foto's en artikels zouden kopen; ze zouden zelfs iets meer betalen dan de
gewoonte was en met een goed gevulde fototas en enkele tientallen rolletjes
film stapte ik op een maandagochtend in de auto van Koen. De avond voor
het vertrek had ik ook nog even gebeld met de BRTN-radioredactie.
Toenmalig hoofdredacteur Roger Adams kon me niets beloven, maar had 'in
principe' wel interesse voor een aantal bijdragen. Ik had er geen moment aan
getwijfeld dat ik vanuit de belegerde Bosnische hoofdstad wel ergens een
telefooncel zou zijn van waaruit ik kon telefoneren om radiostukjes door te
spelen.

Koen zou bij zijn vriendin in Ljubljana intrekken, en zijn oude wagentje was
afgeladen vol. Mijn rugzak werd ergens in de koffer gepropt, we dronken
nog een laatste kop koffie bij mij thuis en dan gingen we op pad.

Zeventien uur later dropte Koen me af aan het station van Ljubljana, hij gaf
me nog snel zijn telefoonnummer en leerde me dat 'Hvala' dank u betekent
in het Servo-Kroatisch. Gelukkig sprak de beambte aan het loket zowel
Engels als Duits, en voor 720 Tolar, kreeg ik mijn ticketje naar Zagreb. De
trein zou binnen het half uur wel komen. Gesterkt door mijn eerste indruk
dat 'iedereen' Engels of Duits sprak, zette ik me neer op een bankje,

5
uitkijkend voor een mogelijke gesprekspartner, maar ik kwam bedrogen uit.
Perron 2 was verlaten. In de stationsrestauratie was ook al niemand te
bespeuren, op een paar dronken mannen na, die telkens hun leeggoed
kwamen inwisselen voor een nieuwe fles wijn of bier.

Het half uur was verstreken, en de trein was nog steeds niet in zicht. Twee
uur later was er nog steeds geen trein het station binnengerold, maar ik kreeg
gezelschap. "Ja sam iz Tuzla, ja sam iz Tuzla, " zei de bedronken man met
het ongeschoren gezicht. Ik knikte hem bemoedigend toe, glimlachte even
en tuurde weer naar mijn rugzak, zachtjes vloekend op de trein die maar niet
wou komen. "Ja sam iz Tuzla, iz Tuzla." zei de man weer. Of hij Engels
sprak, of Duits misschien? "Iz Tuzla, Ja sam iz Tuzla." Ik begreep geen
woord van wat hij wou zeggen, en vreemde talen waren, hoe traag en hoe
eenvoudig mogelijk ze ook uitgesproken waren, aan de man in het versleten
zwartgeruite kostuum niet besteed. Hij haalde een pen uit zijn binnenzak en
tekende op de achterkant van zijn kaartje drie stippen, "Sarajevo, Zenica,
Tuzla, Tuzla". "Ja sam iz België," probeerde ik voorzichtig. De man was uit
Tuzla, maar ik had geen idee waar die stad ook mocht wezen.

Ik had hoe dan ook geen idee van waar ik naar toe ging, Ex-Joegoslavië was
voor mij een abstract begrip, en al die nieuwe republieken waren Terra
Incognito. Ik had zelfs geen reisgids geraadpleegd alvorens te vertrekken. Ik
had een vaag idee over Joegoslavië, hoofdzakelijk gevormd door
tweedehands-verhalen. Het was het land waar dikke Duitsers en
Nederlanders naakt aan de kust lagen, een land waar alles spotgoedkoop was
en waar de kelners aan de lopende band vrouwen versierden.
Oversimplificatie was mij niet vreemd.

Ondertussen ging de man uit Tuzla maar door met praten, duidelijk niet
bewust dat ik geen woord begreep van wat hij zei. Eindelijk was de trein

6
aangekomen, en we stapten beide op. De man was duidelijk blij dat hij een
luisterend oor gevonden had, en zette zich neer tegenover me. Moegetergerd
door het steeds weerkerende "Ja sam iz Tuzla" ging ik op de gang staan,
uitkijkend in de nacht over het voorbijglijdende landschap. Ik zag niks, alles
was pikdonker, alleen in de verte waren de lichtjes van enkele dorpen te zien.

Aan de grens tussen Slovenië en Kroatië stond de trein stil voor een half uur.
Spoorwegmannen klopten met grote hamers op de wielen, lampen werden
heen en weer gezwaaid en de grenspolitie kwam onze papieren controleren.
Mijn paspoort werd zorgvuldig nagekeken, de rugzak moest opengemaakt
worden. Toen de kogelvrije vest bovenkwam, glimlachte de douanebeambte
even en vroeg of ik een journalist was. Zelf nog onwennig over het idee, wees
ik op mijn fototas en zei dat ik naar Bosnië ging. Hij wenste me geluk, en
ging zijn collega bijstaan die in een verhitte discussie gewikkeld was met de
man uit Tuzla. Zijn papieren waren niet in orde, hij mocht de grens niet
over.

Uitkijkend in de nacht reed ik het station van Zagreb binnen. Vol goede
moed en hoge verwachtingen liet ik me neer op het perron, uitkijkend naar
de eerste VN-blauwhelmen die mijn fantasieën over de Kroatische hoofdstad
bevolkten. Via de ondergrondse tunnel liep ik het station uit en belande op
een bushalte. Zagreb leek me maar niks; enkele flatgebouwen en de drie
busperrons. Later zou ik merken dat ik de verkeerde kant op was gegaan, het
stadscentrum, met zijn hotels, restaurants en pleinen lag aan de andere kant
van het stationsgebouw. Maar, daar was hij dan, mijn eerste blauwhelm. Een
Fransman, met zijn lichtblauwe baret onder de epauletten weggemoffeld. Ik
schraapte mijn moed bij elkaar, hijste mijn rugzak op mijn schouders en
vroeg hem of "er soms ergens een blauwhelmen-kamp was waar ik de nacht
zou kunnen doorbrengen, ik was tenslotte toch een buitenlandse journalist".

7
Misschien dat ik op de luchthaven, waar het doorgangskamp van de VN
gelegerd was, een plekje zou kunnen krijgen. Hij zou het zijn kapitein
vragen. Na een halfuurtje bussen, door een nachtelijk Nieuw-Zagreb, een
jungle van hoge woontorens waar na negen uur 's avonds niemand meer op
straat te bespeuren is, kwamen we aan onze halte. We waren ergens
temidden van de velden afgestapt, en mijn Franse compagnon zei dat we nu
nog een drietal kilometer te voet moesten, tot aan het kamp. Rugzak op de
schouders, gesterkt door de gedachte dat ik weldra bij de blauwhelmen een
legerstede zou krijgen probeerde ik de Legionair bij te houden. Met
achtendertig kilo op de rug beslist geen makkelijke opgave, maar ik was op
avontuur. Alleen al deze trip tot Zagreb en de ontmoeting met die mythische
vredessoldaten maakten er een onvergetelijke dag van. Tot we aan de zwaar
bewaakte poort kwamen. De Franse soldaat praatte met de wachtpost, die op
zijn beurt een superieur ging halen, die me uiteindelijk meedeelde dat het
onmogelijk was om burgers te herbergen. Er zat niets anders op dan naar
Zagreb terug te keren en in een hotel in te checken. De drie kilometer lange
voettocht, het half uur met de bus en het vooruitzicht om in een onbekende
stad een hotel te moeten zoeken spraken me niet echt aan. Teleurgesteld
keerde ik op mijn schreden terug, tot aan de civiele terminal van de
luchthaven. Neergeploft op een bankje, keek ik uit op een plantsoen; net wat
ik nodig had om zonder al te veel op te vallen te kunnen overnachten. De
slaapzak, ook een overblijfsel van Mitchell's legerdienst, zat natuurlijk
onderin mijn rugzak, maar na alles uit- en daarna weer ingepakt te hebben,
kon ik me neervlijen op een uiterst comfortabele bank in het parkje. Geld en
fototas aan mijn voeten, in de slaapzak, een laatste blik die de wolkeloze
hemel op mogelijke tekens van regen scande, en dan val ik, vol van nieuwe
indrukken in slaap. 's Ochtends snel even tanden gaan poetsen in de

8
toiletten, een koffie drinken en dan op zoek naar het hoofdkwartier van de
Verenigde Naties, dat zich blijkbaar niet op de luchthaven bevindt. Met de
luchthavenbus gaat de reis weer naar Zagreb-centrum. Op het busstation
wordt me uitgelegd dat in Selska Cesta moet wezen. Met tram 11 of 12 kan
ik daar wel komen. Ik was al snel vergeten de haltes te tellen en de
trambestuurder was niet al te behulpzaam. Hij begon, in een mengelmoes
van Duits en Engels te vloeken over de Verenigde Naties die zijn land
bezetten. Enkele omstanders gromden instemmend, maar een vriendelijke
dame zou me wel op tijd waarschuwen waar ik moest afstappen. Ze legde me
uit dat de Vredesmacht, die zich ook in Kroatië tussen de separatistische
Serviërs en de Kroaten hadden opgesteld, vaak als een bezettingsmacht
werden beschouwd, die de Kroaten belet om de rebellerende gebieden weer
onder het gezag van Zagreb te brengen. Ondertussen kwamen we aan de
halte waar ik moest uitstappen, en de vriendelijke dame wees me een soort
van kazerne aan. Daar moest ik wezen. Ze zei me voorzichtig te zijn, zeker
als ik naar Bosnië ging, daar was het helemaal een gekkenhuis. Mijn
schouders ophalend, stapte ik uit, en liep op het 'HQ', het hoofdkwartier
van de VN toe.

Eens de Zweedse wachtposten gepasseerd, beland ik aan de bij Patricia, een


Roemeense schone die perskaarten aanmaakt. Vloeiend in een zestal talen,
knipt en plakt Patricia er op los; ze is duidelijk overgekwalificeerd voor de
job, maar ze ziet er uit als een secretaresse, en wordt in het VN-systeem dus
ook als dusdanig ingeschakeld. Of ik een perskaart kon krijgen, want ik zou
naar Sarajevo willen gaan, en of de VN voor transport naar de Bosnische
hoofdstad kon zorgen. Beide waren geen probleem, de VN had vluchten
naar Sarajevo vanuit de Kroatische havenstad Split, daar kon ik met een
gewone, commerciële vlucht komen. Patricia haalde zelfs de tijdstabel van

9
Croatia Airlines boven, diezelfde avond kon ik nog vertrekken zei ze. Voor
mijn perskaart had ik een brief nodig van mijn 'agency', die had ik niet,
maar een telefoontje naar de krant maakte alles goed, zij zouden de brief in
de loop van de namiddag faxen. Patricia kleefde ook mijn foto op een VN-
perskaart, tijpte mijn naam verkeerd en begon opnieuw. Dan ging het
kaartje door de plastificiëringsmachine en ik was een 'UN accredited
journalist'. "Iedereen wordt vriendelijk gevraagd om deze persoon alle
medewerking te verlenen in het uitvoeren van zijn taak" stond op de
achterkant. Niets kon meer fout gaan.

Met de hulp van de Zweedse wacht aan de ingangspoort kon ik een lift
krijgen naar de luchthaven, waar ik, aangezien ik heel wat tijd te doden had
voor mijn vlucht naar Split, met de verzamelde horde journalisten naar de
aankomst van een of andere VN-generaal ging. De foto van de man hangt
nog steeds boven mijn bureau in Antwerpen, maar de krant was niet
geïnteresseerd.

Aangezien ik het voornemen had slechts een tweetal weken in Sarajevo te


blijven, en omdat ik op mijn eigen spaarcenten teerde, had ik slechts 750
DM op zak. Het ticket naar Split kostte 120 DM, maar aangezien ik nog
geen 25 was gold het jeugdtarief. Twintig mark gespaard. Een klein uurtje
later landde ik in Split. Een dame aan de inlichtingenbalie wist een
goedkoop pensionnetje, want met het beetje geld dat ik op zak had, kon ik
me het in het groot geadverteerde 'Hotel Split' niet permitteren. Wat ze er
niet bij vertelde was dat de taxi naar Trogir, waar het pensionnetje lag, alle
besparingen teniet zou doen. Het kamertje was 400 frank voor de nacht, fles
spuitwater en ontbijt inbegrepen; ik was trouwens de enige klant, de oorlog
die ook in Kroatië woedde deed de toeristenindustrie geen goed. 's
Ochtends, om zes uur, werd er een monumentaal ontbijt opgediend, op het

10
terras. Ik wou zo snel mogelijk weer op de luchthaven zijn, om die eerste en
enige vlucht naar Sarajevo niet te missen. "Een taxi bellen was niet de
moeite," vond de pensioneigenaar, "die moest uit Split komen, en dat zou
me een fortuin kosten." Hij zou me wel even brengen, met de
complimenten van het huis.

De Fransen, die de 'Airlift', de luchtbrug met Sarajevo in goede banen


leidden, zeiden dat er maar twee plaatsen op het vliegtuig waren, en die
waren al gereserveerd. Ik kon wel op de wachtlijst geplaatst worden, er was al
één passagier voor me op die lijst. Als die twee niet kwamen opdagen
konden we die dag nog weg, anders moesten we het de volgende dag maar
proberen. Maar, zoals al heel de reis, lachte het geluk me toe, en na een half
uurtje wachten werden John Pomfret van de Washington Post en ik naar de
incheckbalie geleid. Militaire politie controleerde of we geen wapens
smokkelden, en of we wel een helm en kogelvrije vest hadden. Dan werden
we, te voet, over het tarmak begeleid naar de Hercules C-130 die met
draaiende propellers op ons wachtte. Via het smalle deurtje achter de cockpit
werden we, met bagage op de rug, naar binnen gehaald en nog voor de deur
goed en wel dicht was taxiede het vliegtuig richting Sarajevo. Met een air
over me alsof ik elke dag militaire vliegtuigen vloog zette ik me neer in een
van de canvas-zetels die langs de zijkanten van het toestel stonden. Nou,
zetels, het zijn eerder een soort van hangmatten waarin je tijdens de vlucht
wordt heen-en-weer geslingerd. "Fasten Your Seatbelts" schreeuwde één van
de Fransen op de top van zijn longen, want om boven het geluid van de
propellers heen te komen, moest je van goede komaf zijn. Dat was de man,
een korte Breton in een veel te smalle uniformbroek die de vissersboot van
z'n vader voor het luchtschip had gewisseld. Na een half uurtje vliegen
kwamen we boven 'vijandelijk gebied'. De Breton ging aan een van de

11
raampjes staan, gespte zich in zoals een van zijn voorvaderen dat
ongetwijfeld ooit in een kraaienest deed, en keek naar Bosnië, ergens diep
onder ons. Hij moest er op letten dat 'Ces fous d'en dessous, die gekken van
daar benenden, z'n vliegtuig niet op de korrel zouden nemen. Instinctief
voelde ik ook aan dat het tijd werd om dat kogelvrije vest maar eens boven
te halen en die helm op mijn hoofd te zetten. Z'n koptelefoon naar achteren
schuivend, gaf de Breton z'n bevelen, en iedereen trok dus maar dat vest aan.
Enkele minuten later werd het duidelijk dat ik werkelijk in Sarajevo zou
aankomen. Het vliegtuig maakte een steile landing, eigenlijk liet de piloot
het toestel meer uit de lucht vallen dan wat anders, en door het kleine, ronde
boordraampje kon ik, net voor de 'touchdown' de eerste vernielde huizen
zien. We taxieden in de richting van de kapotte luchthavengebouwen, het
toestel draaide en we stonden nog niet stil of de laadklep aan de achterkant
van het vliegtuig werd geopend. De motoren bleven draaien, en enkele
Fransen, allen met een kogelvrije vest aan en een lichtblauwe helm op de
kop, kwamen aanrijden in enorme heftrucks. Alle voertuigen die her en der
naast de landingsbaan stonden waren wit, met in het groot 'UN', United
Nations opgeschilderd. De voedselpaketten, de belangrijkste vracht van de
luchtbrug, werden razendsnel afgeladen, en wij werden gesommeerd onze
spullen te pakken en zo snel mogelijk naar de gebouwen te lopen. Er schoten
namelijk soms Servische sluipschutters op de mensen die uit de vliegtuigen
stapten. Rugzak op de schouders gehesen, een laatste blik op de laadruimte
van de Hercules, en dan, met een grote zucht naar de buitenwereld
toelopend, weet ik niet wat me te wachten staat. De Franse blauwhelmen
helpen ons van de laadbrug aan de achterkant te springen en roepen dat we
moeten opschieten. John Pomfret volgend, loop ik op de gebouwen toe, op
een sukkeldrafje, niet echt geholpen door het scherfvest en de rugzak.

12
Dat veel tijd om om me heen te kijken had ik niet, want plots deed iedereen
heel druk en doken de soldaten achter hun met zandzakjes versterkte
containers, de Franse Gendarmes riepen ons toe dat we in dekking moesten,
de Sniper was weer eens actief geworden. Het eerste schot had ik niet eens
gehoord, de motoren van de ijlings opstijgende Hercules overstemden alle
geluid. Van achter mijn container, hijgend van de honderd meter sprint-
met-rugzak, hoorde ik voor het eerst het bekende filmgeluid; een kogel
kwam 'overfluiten', zoals dat heet; een cliché-uitdrukking misschien, maar er
is geen betere beschrijving voor voorbijvliegende projectielen. Wat me het
meest verbaasde was niet dat er geschoten werd, dat is toch normaal in een
oorlog, maar dat er op blauwhelmen en journalisten werd gemikt. En dat die
soldaten met al hun vervaarlijk uitziend materiaal niets anders deden dan
zich verschansen achter hun zandzakjes. Ze schoten zelfs niet terug. Toen ik
er tegen John een opmerking over maakte, glimlachte die eens, en draaide
zich om.

Ik wist helemaal niks over de oorlog, over vredesmissies van de Verenigde


Naties, over mandaten en 'rules of engagement', de spelregels die bepalen of
een blauwhelm mag terugschieten of niet. Ik wist zelfs niet hoe ik de stad
ging inkomen.

De Fransen hadden een soort van pendeldienst, de 'shuttle' tussen de


luchthaven en het PTT-gebouw in Sarajevo, waar het hoofdkwartier van de
UNPROFOR, de United Nations Protection Forces, was gevestigd. John zei
me dat daar elke morgen een persconferentie werd gehouden, als we op tijd
de shuttle haalden zouden we nog het vragen-uurtje halen. "Interessant",
dacht ik, geen flauw idee hebbend waarover die persconferentie wel zou
kunnen gaan. De pendel was een soort van tank, zonder kanon op, leek me.

13
In het Frans heet zoiets een VAB, de Engelsen noemen het een Armoured
Personel Carrier.

De rit naar het stadscentrum bood een interessante aanblik, het was alleen
een beetje jammer dat we door een soort van kajuitraampjes met een
doormeter van zo'n 10 cm moesten turen. Alles was kapotgeschoten.
Dobrinja leek een mooie wijk voor de oorlog, misschien wel een beetje te
dicht bij de luchthaven, maar de huisjes, allen met een verdieping en een
tuintje, leken modern, en heel erg aan flarden geschoten. Langs de weg lag
een uitgebrande tank, we vlamden voorbij een checkpoint, "de Serviërs' riep
Pomfret. Ik probeerde alles goed in me op te nemen, zeker die Serviërs, die
de 'slechteriken' waren. Ze zagen er nochtans niet al te gevaarlijk uit, daar in
hun houten hutje. Uit één van de muren stak een rokende kachelpijp; één
van de politiemannen, een dikke met een zwarte snor, niet veel verschillend
van alle andere balkanmannen die ik al op mijn reis tegenkwam, zwaaide
naar de voorbijrazende APC. Sporadisch hoorde je een schot, alsof het een
beetje rommelde in de verte.

Het PTT-gebouw van Sarajevo ligt in een nieuwbouwwijk, Alipasino Polje.


Ik was een beetje verbaasd, ja zelfs teleurgesteld met de torenflats van de
wijk. Ik was vertrokken met wat ik van oorlogsfilms kende, en verwachtte
dus een soort van Dresden, waar geen ene steen meer op de andere stond.
Hier werd ik geconfronteerd met een ogenschijnlijk normale wijk, op een
zonnige winterdag. Het dunne sneeuwlaagje had veel verborgen. Dat zou ik
de volgende dagen en maanden nog wel leren.

Sarajevo lag in de 'Franse Sector', dus bijna alle contact dat we met
blauwhelmen hadden, verliep via hen. Alleen in het oude centrum, in een

14
oude kazerne van het JNA1, het Joegoslavische Volksleger zaten nog enkele
honderden Egyptenaren, maar die werden helemaal door niemand au sérieux
genomen. Hun Engels was zo slecht dat ze op alle vragen 'yes' antwoorden,
en als ze hun kazerne bewaakten vergaten ze steevast wat het wachtwoord
was. Toen twee van hun APC's langs de Miljacka-rivier, die Sarajevo in twee
verdeeld, reden, sukkelde één van de voertuigen in het water; de andere
volgde blindelings.

Aan de poort van het PTT-gebouw werden onze perskaarten gecontroleerd,


dan konden we doorlopen naar de briefing-room. Col. Barry Frewer, een
Canadees, zat voor een bord met allerlei kaarten. Achter hem hing de blauwe
vlag van de Verenigde Naties, en naast hem zaten nog een aantal militairen,
maar Frewer voerde het woord. "Dat is de woordvoerder," fluisterde John
Pomfret me in het oor en zette zich aan één van de tafeltjes en begon driftig
te noteren. Het leek me allemaal erg nieuw, maar wel gezellig. De zaal was
een soort van bar, met een toog, een vogelepik en een biljard-tafel. Je kon
koffie, thee en frisdrank krijgen, en iedereen noemde iedereen bij de
voornaam.

Naast me stond Paul Martin een beetje te fluisteren met z'n buurman, maar
zodra hij even het hoofd afwendde schoot ik hem aan. Of hij wist of er een
goedkoop hotel was in Sarajevo. Het Holiday Inn hotel was niet al te duur,
voor de rest was er geen enkel hotel dat nog gasten herbergde. Ze zaten ofwel
vol vluchtelingen, ofwel waren ze kapotgeschoten. Een kamer in het hotel
kostte toen zo'n 89 dollar per nacht, ontbijt incluis. Voor reizigers met mijn

1
Jugoslovenska Narodna Armija = Joegoslavische Volksleger, dat tijdens het regime van Maarschalk Tito
uitgroeide tot het vijfde belangrijkste leger in Europa.

15
budget een beetje te hoog gegrepen. Paul Martin had een kamertje in het
televisie gebouw, een kwartiertje lopen van het PTT-gebouw. Hij betaalde
40 dollar per nacht, als ik de helft betaalde kon ik het kamertje wel met hem
delen. Het leek me geen slecht voorstel, vooral omdat Paul al een tijdje in
Sarajevo rondliep, en me dus wel het een en het ander zou kunnen vertellen.
Na de persconferentie gaf hij me een lift naar het Tv-gebouw, zodat ik mijn
spullen in zijn kamertje kon opbergen. Pauls stek had gelukkig nog alle
vensters, de kantoortjes links en rechts van ons kamertje waren minder
bedeeld. Waar enkele maanden geleden nog dagelijks journalisten,
cameramensen, secretaressen en regieassistenste werkten, sliepen nu
buitenlandse correspondenten op veldbedjes, op matrassen op de grond, in
kamers zonder ramen. Het televisiegebouw van Sarajevo was gebouwd als
een bunker. De hoofdmoot was slechts twee verdiepen hoog, met daarboven
de zeven etages van de regie- en uitzendtoren. De kantoorruimtes waren
rondom binnenpleintjes gerangschikt, de muren waren van gewapend beton
van een meter dik. In de kelder waren atoombunkers voor een duizendtal
mensen. De vader van Pauls tolk, Renata, was de architekt van het gebouw
en zij wist me te vertellen dat het gebouw dienst had moeten doen als
hoofdkwartier van de Joegoslavische regering als het land ooit van buitenaf
zou worden aangevallen; Sarajevo ligt namelijk in het midden van wat eens
Joegoslavië was. Nu verbleven er een hoop buitenlanders om de oorlog die
van binnenuit woedde te verslaan.

16
17
Deel II: De spiraal die naar de oorlog leidde.

De vroegste geschiedenis

De Slavische volkeren trokken het Balkan-schiereiland binnen in de zesde en


zevende eeuw A.D. De Slaven in de westelijke gebieden (de Kroaten en
Slovenen) kwamen onder de invloed van de rooms-katholieke kerk; de
Slaven in de oostelijke regio's (de Serviërs) kleefden de Orthodoxe ritus aan.
De stammen die in Bosnië leefden kozen voor één van beide.

Van de veertiende tot de zestiende eeuw trokken de Turken op in de Balkan;


de gebieden die dichter bij Turkije lagen, werden het eerst veroverd en het
laatst bevrijd, terwijl die dichter bij Centraal-Europa (Kroatië) het laatst
werden onder de voet werden gelopen en het eerst weer bevrijd werden.
Servië bijvoorbeeld, werd veroverd in 1389, na de slag bij het Merelveld, (
Kosovo Polje in het Servo-Kroatisch). De Serviërs verloren deze slag, maar
29 Juni, St-Vitus, de dag waarop de Turken en de Serviërs slaags raakten,
wordt nog elk jaar herdacht.

De Servische ridders, onder leiding van Knez Lazar2, marcheerden op die


junidag in 1389 het Merelveld op, hun zware harnassen ingelegd met goud,
hun helmen getooid met kleurrijke veren. De Ottomanen kwamen aanrijden

2
Prins Lazar

18
op hun kleine, taaie Mongoolse pony's, en, wendbaar omdat ze niet
gehinderd waren door loodzwaar wapentuig, begonnen ze het Servische leger
in mootjes te hakken.

In een laatste verwoede poging om het tij te doen keren, liep Milos Obilic,
een edelman over naar de Turken. Toen hij voor hun leider, Sultan Murat,
werd gebracht, haalde hij een degen boven en doodde de Turkse
commandant. Maar dat bracht ook geen zoden aan de dijk, want Murat's
erfgenaam, Bajezit, nam onmiddellijk het bevel over en massacreerde de
Serviërs en executeerde Prins Lazar.

De Serviërs echter gedenken Lazar als een held die, volgens de (Servische)
legende, vrijwillig de dood koos, omdat hij een aards koninkrijk verzaakte
voor het hemelse. Die keuze werd hem voorgehouden door een grijze valk,
die St. Elia bleek te zijn en die werd gezonden door de Moeder Gods.

De tsaar koos een hemels rijk

Boven een aards koninkrijk.

Hij bouwde een kerk op Kosovo

Dan las hij zijn troepen de Eucharistie

Toen overwelmden de Turken Lazar

En zijn leger werd met hem verdelgd.

Zevenenzeventig duizend soldaten.

Alles was heilig, alles was eervol,

En de goedheid van God was vervuld.

19
Onder de knoet van de Ottomaanse Turken, met hun fysische wreedheden,
economische uitbuiting en onder de afwezigheid van een Servische
intellectuele élite, groeide de mythe van het nobele offer van Prins Lazar uit
tot een obsessie die eeuwenlang de Servische harten vulde met passie, wraak
en haat, niet erg verschillend van de woede-uitbarstingen die we kennen van
de Iraanse fundamentalisten.

Op de vooravond van de Slag bij het Merelveld waarschuwde Lazar het


nageslacht:

Wie Serviër is, en van Servische afkomst,

En niet naar het Kosovo-veld komt

Om er tegen de Turken te strijden,

Laat hem noch een mannelijk

Noch een vrouwelijk nageslacht baren,

Laat hem geen oogsten meer binnenhalen...

De ethnogenesis van de Bosnische Moslims begon nadat het Koninkrijk


Bosnië in 1463 en het Hertogdom Herzegovina kort daarna werden
opgeslorpt door het Turkse rijk. Het Turkse juk duurde vierhonderd jaar,
een periode die gekenmerkt werd door massale bekeringen. Nergens elders
in het Ottomaanse rijk werd de Islam zo gretig aanvaard door de lokale
bevolking als in Bosnië. Voordien was de Bosnische kerk een mengelmoesje
van Katholicisme, Orthodoxie, en Bogomilie. De Bogomils waren door de
katholieke kerk vervolgd als ketters, omdat hun ritus, die algemeen de
'Bosnische kerk' wordt genoemd, gelijk werd gesteld met die van de
Katharen. De bekeringen waren een traag proces dat zich voltrok in de
vijftiende en zestiende eeuw. Conversies met het zwaard zijn onbekend, op
enkele kleine incidenten na, waar overijverige pasja's te snel te werk wilden
20
gaan. Maar niet iedereen aanvaarde de Islam, sommige Bogomils en zelfs
enkele rooms-katholieken aanvaarden de Orthodoxe leer, die door de
Turken minder werd vervolgd dan Rome.

Tijdens de achttiende eeuw kwam Kroatië onder Hongaars bewind, en


daarna onder Oostenrijk, deels om de Turkse bedreiging weg te nemen. De
invloed van de Oostenrijks-Hongaarse dubbelmonarchie breidde zich uit
naar het zuiden, en Bosnië werd in de late negentiende eeuw bezet door deze
nieuwe heersers. Wat deze periode in de Balkan het meest kenmerkte was de
opmerkelijke opmars van het nationalisme. Zowel in Kroatië als in Servië
werd de strijd voor politieke onafhankelijkheid aangewakkerd door sterke
nationale gevoelens.

De Serviërs zochten onafhankelijkheid van de Turken, de Kroaten van het


Oostenrijks-Hongaars juk. Het is ook rond deze periode dat steeds meer
stemmen opgaan voor de vereniging van alle zuidslaven in een land
(Joegoslavië betekend letterlijk 'Land van de zuidslaven).

De opkomst van het moderne Nationalisme.

Nationalistische tendenzen in de negentiende eeuw leidden tot een drang


naar expansie en tot intolerantie bij alle volkeren. Nadat de Kroaten Slavonië
annexeerden, vormden de Serviërs een minderheid van meer dan
vijfentwintig procent in Kroatië, zonder evenwel gelijke rechten te genieten.
Tot zelfs in 1902 waren er regelmatig anti-Servische rellen in de Kroatische
hoofdstad Zagreb. Hoewel er in Bosnië geen openlijke anti-Servische of
anti-Kroatische beweging bestond, bleven de Bosnische Serviërs economisch
achtergesteld; vierenzeventig procent van de lijfeigenen in Bosnië waren
Serviërs, terwijl zij slechts drieënveertig procent van de bevolking
uitmaakten.

21
Toen Servië in 1878 eindelijk de Turken verdreven had, kwam het land
steeds meer onder de economische invloed van het Oostenrijks-Hongaarse
rijk, maar de drang om een uitweg naar de Middellandse zee te hebben
leidde tot Servische claims op Bosnië en Macedonië. Tijdens de eerste
Balkanoorlog (1912) vormden de Serviërs een bondgenootschap met de
Bulgaren en zij ontworstelden Macedonië aan Turkije; de tweede
Balkonoorlog (1913) gaf de Serviërs alleenheerschappij over Macedonië.

Ondanks de nationalistische tendenzen van de individuele staten, leidden de


Servische overwinningen in de Balkan tot een toename in het aantal
aanhangers van het pan-Zuid Slavisme. Daaruit ontstond, kort na de eerste
wereldoorlog, de eerste Joegoslavische staat, het Koninkrijk van Kroaten,
Serviërs en Slovenen. Maar naijver en inter-etnische spanningen leidden er
toe dat het koninkrijk slechts een kort leven beschoren was. Vooral de
Kroaten vonden dat ze onder de Servische hegemonie tekort werden gedaan.
De regering gevormd na de dood van Koning Alexander in 1934 was dan
ook geen lang leven beschoren.

Tijdens de tweede wereldoorlog gingen de relaties tussen beide etnische


groepen van kwaad tot erger. Duitsland veroverde Joegoslavië in minder dan
twee weken en de Axismachten stichtten de "Onafhankelijke Staat Kroatië",
de NDH3. Deze nieuwe 'staat' bestond uit Kroatië en Bosnië-Herzegovina,
en werd geleid door de fascistische Ustaschas van Ante Pavelic. Deze
Ustaschas voerden een moorddadige politiek, en roeiden op die manier
duizenden Joden, Serviërs en Zigeuners uit in concentratie-kampen zoals
Jasenovac. In Bosnië sloten ook verschillende Moslims zich aan bij de

3
Nezavisna Drzava Hrvatska

22
Ustaschas en namen deel aan de wreedheden en terroristische acties tegen de
Bosnische Serviërs.

In Servië kregen de Chetniks, een Servische nationalistische groep die uit was
op Servische dominantie in het verwachtte naoorlogse Joegoslavië, op
verschillende plaatsen de bovenhand door een soort guerrilla-oorlog te
voeren tegen de Duitsers. Maar ook de Kroaten en de Moslims moesten er
aan geloven. Zo werd in 1942 alle Moslims van de Bosnische stad Foca
letterlijk over de kling gejaagd. De Drina-rivier zag rood van het bloed, een
scenario dat zich vijftig jaar later zou herhalen. Maar de Chetniks verloren
een groot deel van hun energie aan wraakacties tegen hun mede-Joegoslaven
zoals Kroaten en Moslims in de etnisch gemengde gebieden

Aan het eind van WO. II bleek dat meer dan tien percent van de
Joegoslavische bevolking was omgebracht, het merendeel daarvan door inter-
ethnische oorlogvoering.

Joegoslavië onder Maarschalk Tito

In 1945 versloegen de Partizanen, een communistische verzetsgroep onder


bevel van Maarschalk Tito, de Axis-machten. Zij namen de controle over
van alle staatsinstellingen. De Partizanen waren afkomstig uit alle etnische
groepen. Tito, de naam is eigenlijk een nom de guerre, hij heette Josip Broz,
leidde het land van 1945 tot 1980 met een ijzeren hand. Om etnische
spanningen de kop in te drukken werd de slogan "Broederschap en
Eenheid"4 de lijfspreuk van de Communistische eenheidspartij.

4
Bratstva i Jedinstva

23
Hoewel Tito's macht ongenaakbaar bleef, waren de Kroaten wrang dat het
merendeel van de functies in de centrale regering, het leger en alle andere
aspecten van het (openbare) leven, in de handen van de Serviërs waren. De
Serviërs van hun kant dachten dat Tito, die half Sloveen, half Kroaat was, de
macht van Servië wilde breken door belangrijke industrieën naar Kroatië en
Slovenië over te brengen.

Het was onder Tito dat de Moslims de status van 'Narod', een
constitutioneel volk van Joegoslavië, kregen. Na de oprichting van het
tweede Joegoslavië, waren de moslims slechts een culturele en religieuze
groep, die de status van nationale minderheid had. Op de geboorteakte
werd, naargelang het humeur van de ambtenaar van de burgerlijke stand
Serviër of Kroaat ingevuld. Maar omdat hele industrietakken in Bosnië
werden ingeplant, zodat de ongeletterde Moslim-handarbeiders werden
omgeschoold tot een geletterde arbeidersklasse die zijn kinderen naar scholen
en universiteiten kon sturen. Daardoor groeide ook het nationale bewustzijn
van de Moslims, en eind jaren zestig werd duidelijk dat de Moslims aan de
nodige voorwaarden voldeden om als volk beschouwd te worden. Die status
verkregen ze in 1974, toen de laatste grote constitutionele veranderingen
onder Tito werden doorgevoerd. Sindsdien wordt Moslim met een grote 'M'
geschreven, om hen te onderscheiden van hun geloofsgroep. Ze zijn
trouwens de enige bevolkingsgroep in Europa die naar hun religie, en niet
naar hun culturele of linguïstiek eigenheid zijn genoemd.

Hiermee was ook de volledige drieledigheid van de Bosnische samenleving


beëindigd. In elke laag van de samenleving, bestuur, cultuur etc., (met één
belangrijke uitzondering, het JNA waar het officierenkorps altijd door de
Serviërs was gedomineerd) was de verdeling evenredig met de nationale
samenstelling van de Socialistische Federale Republiek Bosnië. Dat betekent
24
dat grondwettelijke veranderingen alleen konden worden doorgevoerd als
alle drie de partijen accoord waren. De ongeveer vier-en-een-half miljoen
tellende bevolking bestond uit 43,7% Moslims; 31,3 Bosnische Serviërs en
17,3% Bosnische Kroaten.

Na Tito's dood in mei 1980, was er geen directe opvolger aangewezen, dus
zou het land door een roterend presidentschap worden aangewezen. De
presidenten van de zes republieken5en de twee autonome provincies6zouden
om beurten de regering voorzitten. Nationalistische stromingen, die tijdens
Tito's tijd onderhuids waren gebleven, kwamen meer en meer aan de
oppervlakte. Er was weer interesse in nationale literatuur, poëzie en liedjes
over eigen volk of streek. Het nationalisme was het sterkst in Kroatië, Servië
en Slovenië, maar in Kroatië en Slovenië ging het om een hang naar
onafhankelijkheid, in Servië was het nationalisme meer de wil voor een door
Servië gedomineerd Joegoslavië, een Groot-Servië hoewel toen, eind jaren
tachtig, niemand die term in de mond durfde te nemen. Onder deze
omstandigheden grepen nationalistische leiders in elk van deze republieken
naar de macht, en aangespoord door hun leiders, rakelde het volk de oude
geesten weer op die in het verleden al zoveel bloed hadden doen vergieten.

Slobodan Milosevic was slechts een gewone partijfunctionaris in de


Joegoslavische Communistische Partij, maar hij had de juiste vrienden, en

5
Bosnië-Hercegovina, Kroatië, Macedonië, Montenegro, Servië en Slovenië

6
Kosovo en Vojvodina. Deze autonome republieken waren in de praktijk net zo machtig als de republieken,
alleen op papier hadden ze die status niet. Ze hadden een eigen president, parlement. communistische
partij, tot president Milosovic van Servië, op wiens grondgebied de Autonome provincies liggen, eind jaren
tachtig al die privileges afschaftte om Serviës macht en zijn persoonlijke macht in Joegoslavië te
consolideren.

25
werd 'opgemerkt'. Eén van zijn grote beschermheren was Ivan Stambolic, de
president van Servië. Stambolic werd Milosevic' beste vriend en hielp hem
op te klimmen in de partij. De hoofdredacteur van TV-Belgrado was de
andere vriend die Milosevic uiteindelijk zou brengen waar hij nu zit, in de
presidentiële zetel van Servië. Stambolic werd door Milosevic gewoon de
laan uitgestuurd en als een stuk vuil in de goot van de geschiedenis
achtergelaten; Milosevic heeft er nooit voor teruggedeinsd om over lijken te
gaan.

Op 28 juni 1989 verzamelden een miljoen Serviërs zich in Kosovo, om de


zeshonderdste verjaardag van de verloren slag tegen de Turken te vieren. De
beenderen van Prins Lazer hadden al een jaar lang van dorp tot dorp heel
Servië doorkruist, in een bijna heilige processie die overal in het land
nationalistische gevoelens deed oplaaien. Tegenstanders van het Milosevic-
regime hadden al voor extremisme gewaarschuwd omdat het reizend
knekelhuis en de bijgaande hergeboorte van de Chetnik-symbolen zoals de
(Servische) witte koninklijke tweekoppige adelaar, de etnische balans in
Joegoslavië zou kunnen verstoren. Milosevic had er geen oren naar.

Die dag, de feestdag van St-Vitus, weergalmt door de hele Servische


geschiedenis. Het was op die dag, in 1914, dat een jonge nationalistische
Servische revolutionair, Gavrilo Princip, de Oostenrijkse Aartshertog Franz
Ferdinand in Sarajevo vermoordde, en zo de eerste wereldoorlog begon.

Milosevic zou de menigte toespreken en kwam, net zoals St-Elia, uit de


hemel neergedaald, zij het dan met een helicopter.

"De heldendaden van Kosovo laten niet toe dat we vergeten, dat we een dapper
en eervol volk zijn, slechts één van de weinigen die nooit verslagen zijn."

26
"Zes eeuwen later zijn we weer in twisten en veldslagen verwikkeld. Het zijn nog
geen gewapende veldslagen, maar dat soort dingen kunnen we nog niet
uitsluiten.”

Na de constitutionele veranderingen van Maart 1989, was Servië veruit


sterker dan de andere republieken. Door de controle over de autonome
provincies (Kosovo en de Vojvodina) over te nemen, had Servië nu effectief
drie van de acht stemmen in het achtkoppig collectief presidium van
Joegoslavië, Montenegros president Momir Bulatovic was al op Milosevic'
hand. Bulatovic had zijn postje aan hem te danken. Slovenië was angstig
voor deze ongecontroleerde macht en probeerde Joegoslavië te herdefiniëren;
de centrale macht moest aan banden worden gelegd, of zelfs afgebouwd.
Ook in Kroatië begon men er zo over te denken, en vooral de
nationalistische elementen begonnen steeds luider over een hernieuwd
Joegoslavië te spreken, waarin de afzonderlijke republieken een verregaande
autonomie kregen; de federatie moest een confederatie worden.

1991 was een beslissend jaar. Er werd openlijk gesproken over het einde van
Joegoslavië, er werd gescholden en het land daalde af in een spiraal van
verwarring, scheldpartijen en verdachtmakingen. De standpunten tussen
Servië en de andere republieken lagen te ver uit mekaar om een de brokken
nog te lijmen.

De gebeurtenissen volgden mekaar in hoog tempo op; Slovenië en Kroatië


verklaarden zich onafhankelijk op vijfentwintig juni 1991. Drie dagen later
viel het JNA Slovenië binnen, maar die 'oorlog' was slechts van korte duur.
Servië had geen claim op Slovenië omdat de bevolking er te homogeen was;
er leefden nagenoeg geen Serviërs. In Kroatië lag het even anders. Daar was
zowat een kwart van de bevolking Serviër. En die hadden schrik van het
regime in Zagreb dat allerlei symbolen uit het verleden ging oprakelen, dat

27
Serviërs, openlijk en verholen, afschilderde als primitieve vechtersbazen die
er alleen maar op uit waren de Republika Hrvatska te beletten een ware
Europese staat te maken. De politie werd van Serviërs gezuiverd, de vlag met
het schaakbord werd weer ingevoerd, het cyrillisch schrift werd afgeschaft en
president Tudjman had al aangekondigd dat de Dinar zou vervangen
worden door de Kuna, het betaalmiddel uit de tweede wereldoorlog. Voor
de Serviërs van Kroatië was het NDH, het fascistische Kroatië uit WO. II,
weer daar. Dus verenigden zij zich, en onder leiding van de politiechef van
Knin, werden zowat één derde van Kroatië uitgeroepen tot de 'Republiek
Servische Krajina'. Het land werd verdeeld door frontlijnen, dorpen werden
in tweeën gesneden en mensen sloegen massaal op de vlucht. De Kroaten
hadden alleen maar een politiemacht om zich te verdedigen; de opstandige
Serviërs konden rekenen op de massale steun van het JNA, dat zich officieel
tussen beide strijdende partijen had geplaatst om hen uit mekaar te houden.
In werkelijkheid was het scenario steevast hetzelfde: de Serviërs trokken een
dorp binnen dat volgens hen Servisch was, '...al heel de geschiedenis lang
meneer...', het leger terroriseerde de bevolking met artillerie.

De Europese gemeenschap zat met het geval verveeld. Er was geen echte
'policy' voor Joegoslavië. Moesten de nieuwe republieken nu erkend worden
of moest er nog wat gewacht worden? In het zog van de val van de Berlijnse
muur werd de ommekeer in Oost-Europa met open armen ontvangen, maar
dat het nu precies in Joegoslavië mis ging gaan, had niemand verwacht. Het
werd afwachten. Wel werden er Monitors gestuurd, de ECMM'ers7 die
ongewapend, volledig in het wit gekleed, moesten rondrijden en de situatie

7
ECMM: European Commision Monitoring Mission.

28
in ogenschouw nemen zonder in te grijpen. Hun opdracht was Brussel te
informeren zodat er een beleidslijn kon worden opgesteld.

De Verenigde Naties stuurden begin 1992 veertienduizend vredessoldaten


naar Kroatië. Het doel van de missie was drieledig: de nodige vredes- en
veiligheidsvoorwaarden creëren om over een algemene regeling te kunnen
onderhandelen; om de burgerbevolking in de UNPA's8 te beschermen en de
humanitaire organisaties van de VN bijstaan in hun taak die er in bestond
het mogelijk maken voor de vluchtelingen die wilden om naar huis terug te
keren.

De Europese gemeenschap erkende Kroatië en Slovenië op vijftien januari


1992 onder druk van Duitsland.

De Blauwhelmen moesten ook toezien op de demilitarisatie van de UNPA's


door er voor te zorgen dat gewapende groepen gedemobiliseerd werden en
dat het JNA zich met al zijn materiaal terugtrok. Zij trokken zich terug met
het grootste deel van hun oorlogstuig. Richting Bosnië.

De weg naar de oorlog in Bosnië-Hercegovina kwam steeds dichterbij, nu de


Serviërs in Kroatië zich afscheidden en aansluiting zochten bij moederland
Servië, maar een driester optreden van de Europese Gemeenschap had de
oorlog misschien vermijden door de erkenning van Slovenië en Kroatië nog
wat uit te stellen.

Bosniëns President Alija Izetbegovic stond voor de keuze: òfwel Bosnië


onafhankelijk verklaren òf eenzaam overblijven in een Joegoslavië dat door
de Serviërs werd gedominieerd. De Europese Gemeenschap erkende de

8
UNPA: United Nations Protected Area, de door de VN beschermde gebieden die als een soort van
bufferzone ligt tussen de delen die door de Serviërs worden bezet en de gebieden onder regeringscontrole.

29
buurlanden, en de Verenigde Staten volgden, aarzelend welliswaar, maar
zichzelf ervan overtuigend dat erkenning vrede zou betekenen.

Izetbegovic koos voor onafhankelijkheid. Op negenentwintig fenruari en één


maart 1992 hield Bosnië-Hercegovina een referendum over
onafhankelijkheid. Moslims en Kroaten stemden massaal voor; het
merendeel van de Bosnische Serviërs boycotten de stembusgang en
verklaarde de utslag ervan ongeldig. Zij wilden deel blijven uitmaken van
Joegoslavië, en verklaarden dat ze hun eigen staat binnen Bosnië uitriepen,
de Servische Republiek van Bosnië-Hercegovina, met Sarajevo als hoofdstad.

De Europese gemeenschap erkende de onafhankelijkheid van Bosnië-


Hercegovina op zes april 1992; de Verenigde Staten volgden de dag erna9.

Voor de Bosnische Serviërs was de onafhankelijkheid de oorlogsverklaring.


Radovan Karadzic, een psychiater uit Sarajevo en voorzitter van de SDS10 in
Bosnië, had ermee gedreigd dat als Bosnië een onafhankelijke staat zou
worden, het een doodgeboren kind zou zijn dat niet één dag zou overleven.
De zwartste voorspellingen werden bewaarheid.

De oorlog in Bosnië-Hercegovina begon in het weekend dat aan de


internationale erkenning van de jonge staat voorafging. JNA eenheden die in
Bosnië gestationeerd waren, kozen onmiddellijk de kant van de Servische
paramilitaire troepen in hun aanvallen op de rechtmatig verkozen regering.
Het JNA was sinds begin 1992 door president Milosevic van Servië

9
Op tweeëntwintig mei 1992 werd Bosnië-Hercegovina aangenomen als lidstaat van de Verenigde Naties

10
Srpska Demokratska Stranka, de Servische Demokratische Partij.

30
omgevormd tot een Servisch leger. Alle officieren van Bosnisch Servische
afkomst werden overgeplaatst naar Bosnië.

Blauwhelmen van de Verenigde Naties begonnen te arriveren in Sarajevo in


maart 1992. Door haar hoofdkwartier in de Bosnische hoofdstad te vestigen,
wilde de UNPROFOR11-missie, de Bosnische Serviërs zouden afzien van
verdere aanvallen. Die hoop vervloog snel, omdat de Bosnische Serviërs hele
delen van het land politiek en militair onder hun controle krijgen, en
Sarajevo beginnen te belegeren. De beschietingen op de Bosnische hoofdstad
zijn zo hevig dat de VN-troepen hun eigen voertuigen en voorraden niet
konden beschermen.

11
UNPROFOR: United Nations Protection Force, de VN-Vredesmacht in het Voormalig Joegoslavië

31
32
Deel III: Leven in de kelders.

De oorlog in Kroatië leek ons veraf; we kregen wel elke dag beelden te zien over
de belegering van Vukovar, we zagen de colonnes vluchtelingen, maar dat
gebeurde alleen maar op de televisie. Sommige mensen verstuurden humanitaire
pakketten naar bekenden in Kroatië, maar toch..

Bij ons in Sarajevo leefden we gewoon verder, zonder dat we goed wisten wie nu
wat was. We hadden er gewoon nooit over nagedacht. Als ik nu een klasfoto van
vroeger bekijk, kleef ik automatisch etiketten op mensen, ik deel ze in onder
Serviërs, Kroaten of 'de onzen', de Moslims. Of ik vraag me af waar al deze
mensen nu gebleven zijn. Sommigen zijn dood, anderen wonen nog steeds bij me
in de buurt, nog weer anderen zijn de bergen rondom de stad ingetrokken en
bekijken ons door het vizier van een geweer.

De eerste week van maart 1992 stond Sarajevo op stelten. Sommige straten
waren afgezet met grote vuilcontainers en ander spul; gemaskerde en gewapende
mannen trokken de wacht op. Dat waren de eerste barricaden in Sarajevo.
Eigenlijk vonden we het wel spannend; die dagen kon ik niet gaan werken, net
als de meesten van mijn vrienden. We telefoneerden mekaar om nieuwtjes over
de toestand uit te wisselen. Tegen de avond was het weer rustig en waren alle
barricades opgebroken. De politie was tussenbeide gekomen. Geruchten deden de
ronde dat het allemaal Serviërs waren die de barricades opgericht hadden. Net
zoals ze, meer dan een jaar eerder in Kroatië hadden gedaan. Enkele weken later

33
was er een schietpartij in de oude stad. Na een bruiloft reden, zoals de gewoonte
was, alle familieleden van het paar luid toeterend Sarajevo rond, alleen dit keer
werd er met Chetnik-vlaggen gezwaaid. En dat op Bascarsija, de oude Turkse
markt... 'Celo' Delalic pikte deze provocatie niet, en schoot op de feestvierders.
Hij doodde de vader van de bruid en verwonde de orthodoxe priester.

Voor de Serviërs was dit de directe aanleiding om April 1992 te beginnen met
een nieuwe ronde van barricaderen en gewapende milities. Maar dit keer was
het ernst, de politie was net zo verdeeld als de rest van de stad. Zij kwamen niet
meer tussenbeide en via de radio werd de bevolking aangemaand binnen te
blijven tot de toestand genormaliseerd was. Weer telefoneerden we vrienden
maar heel wat onder hen waren niet thuis. Naar een zieke oma in Belgrado, op
familiebezoek in Sabac (Servië). Ook op school of op het werk kwamen er
verschillende niet opdagen; ziekenverlof of familiale redenen, haastig opgenomen
verlofdagen. Onze directe buren kwamen die dag vragen of we op hun huis
konden passen, ze gingen voor enkele dagen naar hun weekendhuisje in Pale. Of
ze de televisie en de stereoinstalatie bij ons konden achterlaten? Hun auto was
afgeladen vol, 's avonds kwamen ze nog een autolading spulletjes opladen. We
begrepen er niets van. Het was slechts enkele dagen later dat we begrepen dat het
allemaal Serviërs waren die wegtrokken; zij wisten wat er gebeuren ging.

Later pas hoorden we dat in Oost-Bosnië een exodus Moslims op gang was
gekomen omdat Servische paramilitaire formaties, in steden zoals Zvornik reeds
alle moslims óf over de kling óf op de vlucht hadden gejaagd. Maar op dat
weekend van de vierde April wist alleen President Izetbegovic over de 'opstand',
en hij moest beslissend optreden, want de toestand liep uit de hand. Onder druk
van de Kroaten in de regering en van Ejup Ganic, die zichzelf manoeuvreerde in

34
de positie van vice-president, besloot Izetbegovic tot een algemene mobilisatie van
de Bosnische Territoriale Verdediging.12Eerder al, op drie april, had Izetbegovic
het JNA13 al tussenbeide laten komen in Oost-Bosnië, maar al snel bleek dat dit
niet langer het leger van alle Joegoslaven was; alleen de Serviërs werden
beschermd. Toen de paramilitairen van Arkan door Zvornik en Bjeljina
trokken, verleende het JNA artilleriesteun om de bevolking te terroriseren.

De mobilisatie van de TO was voor de Serviërs een soort van oorlogsverklaring,


want zij vreesden dat alleen de Moslims en de Kroaten aan de oproep gevolg
zouden geven, wat later ook in grote lijnen het geval bleek te zijn. De Serviërs
waren zowat de enigen die nog gehoor gaven aan de oproep van het Volksleger
om dienst te nemen.

Nikolaj Koljevic en Biljana Plavsic, twee Servische leden van het collectieve
presidentiële raad14 van Bosnië stapten op, uit onvrede over de beslissing van
Izetbegovic over de mobilisatie van de Territoriale Verdediging. Zij verklaarden
de rest van de raad ongrondwettelijk, en trokken zich terug in het Holiday Inn

12
Teritorijalna Odbrana (TO): Lokale verdedigingsmacht die georganiseerd werd op het niveau van de
individuele republieken die samen Joegoslavië vormden. In de TO waren alleen de hoogste officieren
professionele militairen, de rest waren reservisten en burgers. TO-uitrusting was over heel Joegoslavië
opgeslagen, bv. de werknemers van een grote fabriek konden samen een TO-eenheid vormen. Het TO-
principe kadert in de Socialistische doctrine "ONO i DSZ" Opstenarodna odbrana i drustvena samozastita,
Algemene verdediging van het volk en gemeenschappelijke zelfbescherming. De beslissing om de TO in te
zetten en te bewapenen lag bij de lokale burgerinstanties.

13
Jugoslovenska Narodna Armija, het Joegoslavische Volksleger. In tegenstelling was dit een federaal leger ,
dat uit beroepsmilitairen en dienstplichtigen bestond.

14
De presidentiële raad van Bosnië was gebaseerd op de egaliteit van de drie volkeren (Moslims, Kroaten en
Serviërs), die elk een aantal afgevaardigden hadden in de raad, in verhouding met het bevolkingsaantal van
hun groep.

35
hotel, waar ook Radovan Karadzic, de voorzitter van het SDS15 zich verschanst
had.

De ochtend die daarop volgde, omsingelden Servische paramilitairen de


politieschool van Sarajevo, en vielen aan. Het was een strategisch punt, hoog
boven de stad, met een uitzicht over zowel het Presidentieel gebouw als over het
Holiday Inn. En er lagen grote hoeveelheden wapens en ammunitie opgeslagen.
Ter hoogte van Vraca, waar de politieschool gelegen is, is de stad op haar smalst;
het plan was de stad in twee te snijden. Maar de wapens van Vraca mochten niet
in Moslimhanden vallen...

De mobilisatie-oproep schudde Sarajevo uit z'n lethargie. Plots leek alles veer
ernstiger dan we gedacht hadden, de dreigementen van Karadzic waren niet
langer de gevaarloze bezweringen van een papak, die pas in de jaren zestig naar
Sarajevo was gekomen uit zijn Montenegrijns bergdorp.

Een groepje jongeren marcheerde op het centrum, maar gaandeweg sloten steeds
meer mensen zich bij de spontane demonstratie aan om te protesteren tegen de
absurditeit van etnische verdeling en tegen een conflict in een stad waar al
eeuwenlang tolerantie en respect voor anderen heerste. We deden allemaal mee,
Moslims, Kroaten en Serviërs droegen de Joegoslavische vlag en hielden portretten
van Tito in de lucht. We liepen op de Vrbanja-brug toe, neer een van de
barricaden. We wilden de brug oversteken naar Grbavica, om te laten zien dat
de stad nog steeds aan het volk toebehoorde, aan alle volkeren.

Terwijl de leiders van de demonstraties zich opmaakten om toespraken te houden


voor het regeringsgebouw, dromde de massa de brug over, naar Grbavica, en liep
de heuvel op, in de richting van de belegerde politieschool. Een schot weerklonk,

15
Srpska Demokratska Stranka, de Servische Democratische Partij.

36
en iemand werd in de voet geschoten, maar de menigte trok verder. Enkele
honderden meters verderop de heuvel liepen de Servische paramilitairen van huis
tot huis. Meer schoten weerklonken; iemand wierp een handgranaat. De
menigte, nu in paniek geraakt, verspreidde zich en zocht dekking. In het tumult
had bijna niemand gemerkt dat Sarajevo haar eerste oorlogsslachtoffer had.
Suada Dilberovic, een éénentwintig jarige studente medicijnen van Dubrovnik.
Zij werd in de borst geschoten en was al overleden toen ze in het ziekenhuis
aankwam. Samir Koric een jonge boekhouder die later voor het Persagentschap
Reuter zou gaan werken, herinnert zich die dag en Suada maar al te goed. Zijn
getuigenis geeft weer hoe slecht de burgers van Sarajevo voorbereid waren op wat
komen zou, en ook de mythe over eeuwenoude etnische haat wordt erdoor
ontkracht.

Velen zullen proberen te vertellen dat ze de oorlog zagen aankomen,


maar ik wist van niets, en ik denk niet dat Suada ergens weet van had.
Voor Suada, een Moslimmeisje uit de mooie stad Dubrovnik aan de
Kroatische Adriatische Kust, was het een abstract begrip.

Haar ouders zaten in de val in Dubrovnik sinds october 1991, toen de


Serviërs de stad belegerden in hun oorlog met Kroatië. Uit hun huis in
de stad gevlucht door de onophoudelijke bombardementen leefden ze
nu in een hotel.

Als studente geneeskunde die in mei dit jaar moest afstuderen, had
Suada makkelijk kunnen wegblijven van de demonstratie. Ze was niet
van Sarajevo, ze was zelfs niet eens Bosnisch. Maar mijn vriendin was
woedend over de verdeling van een stad waarvan ze tijdens haar
studietijd had leren houden. En haar familie betaalde reeds de prijs
voor het soort etnische haat die aan de andere kant van de barricades
lag.

37
Het was geen boze massa. Ik herinner me hoe Suada daar stond, die
ochtend, met haar blonde haren en fonkelende ogen, lachend. De
mensen om ons heen, het merendeel van hen jongeren, was goed
gehumeurd, en wilde op een vredevolle manier hun standpunt
duidelijk maken.

Ik was op een vijftigtal meter van de brug toen een aantal schoten - vijf
of zes misschien - weerklonken. Iedereen begon te rennen.

Eens in de beschutting van de gebouwen, werd ik verschrikkelijk boos.


Het was nooit bij me opgekomen dat iemand zou schieten op een
groep ongewapende demonstranten. Het klinkt misschien raar, maar de
oorlog leek nog steeds niet onafwendbaar. Het was slechts een paar
dagen later dat we niet meer terug konden, dat we over Suada spraken
als het 'eerste slachtoffer van de Bosnische oorlog'.

Wat eerst een willekeurige gewelddaad leek, een grote persoonlijke


tragedie, veranderde traag in onze geest in het eerste incident in een
veel groter drama: Europa's vreselijkste oorlog in vijftig jaar.16

Aan het parlementsgebouw bleven de sprekers mekaar opvolgen. Eén voor één
riepen ze op om de barricaden op te heffen, het leiderschap van de drie etnische
partijen17 af te zetten en nieuwe verkiezingen te eisen.

Maar die nacht, onder een bommentapijt om de bevolking te terroriseren, nam


het JNA de controle over de luchthaven van Sarajevo over. Karadzic, die had

16
Reuter, 4 April 1994.

17
SDA: Stranka Demokratske Akcije, de Partij van de Democratische Actie van President Izetbegovic; HDZ:
Hrvatska Demokratska Zajednica, de Kroatische Eenheidspartij; SDS: Srpska Demokratska Stranka, de partij
van Karadzic.

38
gewaarschuwd dat een onafhankelijk Bosnië zijn eerste dag niet zou overleven,
hield zijn woord. Hij riep de 'Servische Republiek van Bosnië-Herzegovina' uit,
later zou hij de naam veranderen in 'Republika Srpska'.

In het parlementsgebouw werd nog vergaderd. Van op de bovenverdiepingen van


het Holiday Inn hotel openden Servische schutters het vuur; minstens zes mensen
werden gedood, tientallen waren gewond. De Bosnische 'specialci' bestormden het
gebouw, en zes mannen werden gearresteerde en afgevoerd, maar Karadzic en
dochter Sonja weren al gevlogen. Het SDS hoofdkwartier was opgedoekt.

Karadzic en Krajsnik, de Bosnisch Servische parlementsvoorzitter in de


vooroorlogse regering, hadden nooit onder stoelen of banken gestoken dat ze niet
in een Bosnische staat wilden leven, en ze konden rekenen op steun uit Belgrado
en op het Joegoslavische Volksleger. Izetbegovic had de keuze: Oorlog of vrede,
maar dan een vrede op Servische voorwaarden. Het werd oorlog, maar de keuze
was niet die van President Izetbegovic. Het was een oorlog die hem opgedrongen
was door een groepje fanatici die een multiculturele samenleving die eeuwenlang
in verdraagzaamheid had samengeleefd, wilde opdelen via etnische lijnen.
Lijnen die werden getrokken met het bloed van onschuldige burgers, lijnen die
loopgraven werden waarin jongens die de avond voordien nog in de disco zaten,
plots geconfronteerd werden met de realiteit van de oorlog. Met molotovcocktails
en roestige jachtgeweren, met kokende olie en brandblusapparaten moesten ze het
opnemen tegen het vijfde beste leger in Europa, tegen het JNA, tegen stadsgenoten
met wie ze tot voor enkele weken nog op café of op de schoolbanken zaten. Buren
werden vijanden, kantoorklerken moesten killers worden, moeders begroeven
zonen en dochters. Europa brandde weer en het lont was aangestoken op
diezelfde plek waar Wereldoorlog I begon. Ironie, noodlot, onschuld...

Boris was 12 jaar ouder dan ik. We werkten in hetzelfde kantoor, totdat ik weer
naar school wilde. Mijn ouders konden Boris niet uitstaan, omdat hij veel ouder

39
was dan ik, omdat hij mijn baas was en omdat hij ooit getrouwd was. Maar we
waren onafscheidelijk. Elk weekend gingen we samen naar zee, we gingen uit
eten en maakten plannen voor de toekomst. Boris was Serviër.

Hij woonde in Grbavica, aan de andere kant van de Miljacka-rivier die


Sarajevo in twee stukken snijdt. Elke dag stak ik de brug over om hem op te
zoeken. Ook in april, ondanks de benden die de stad probeerden te verdelen,
ondanks de bombardementen. Grbavica was een wijk waar veel JNA officieren
gehuisvest waren; voor de Serviërs was er geen sprake van dat de Moslims de
buurt onder controle zouden krijgen.

Maar de frontlijn was in die eerste weken nog steeds geen rigide lijn, Tijdens de
nacht heersten de Serviërs, overdag waren er nog mensen op straat, kon men nog
naar de stad toe. Ik spoedde me altijd, om zo weinig mogelijk op te vallen.
Gemaskerde mannen slopen langs de huizen, sporadisch vielen er schoten. Zowat
elke dag zag je families uit Grbavica vertrekken. Sommigen uit vrije wil, maar
de meesten onder hen werden weggepest of simpelweg uit hun huizen gezet.
Omdat ze geen Serviër waren.

De negenentwintigste april ben ik de laatste keer naar Grbavica gegaan. Er was


geen levende ziel meer op straat, ramen waren afgeplakt, alleen in de verte liep
een groepje mannen in het zwart gekleed, wapens in de aanslag. Lang ben ik niet
bij Boris gebleven, het was niet veilig en mijn ouders waren ongerust als ik te
lang van huis weg was. Boris en ik zeiden mekaar 'vidimo se sutra', we zien
mekaar morgen, maar het was niet de gewone luchthartigheid van anders, alsof
we wisten dat we mekaar heel lang niet meer zouden zien. Dat was de laatste
keer dat ik Boris zag.

Op twee mei was de omsingeling van Sarajevo volledig. De laatste trein vertrok
naar Belgrado, van toen af aan zaten we als ratten in de val.

40
In de weken die aan de tweede mei voorafgingen waren keel wat mensen
vertrokken. Het merendeel onder hen Bosnische Serviërs die liever bij hun eigen
volksgroep het einde van de oorlog gingen afwachten. Lang zou het toch niet
duren dacht iedereen, een tiental dagen en dan zouden we wel allemaal ons
verstand terugkrijgen en zou de waanzin wel ophouden. We waren naïef, dat
weten we nu wel, zelfs het voorbeeld van Kroatië kon ons er niet van overtuigen
dat we vertrokken waren voor een drama dat wel eens jarenlange zou kunnen
duren.

Onze straat lag loodrecht op de frontlijn in de Dinarastraat, waar Trolleybus


nummer 103 doorheen reed van Bistrik naar Dobrinja. Deze lijn was nu
afgeschaft. Onze wijk, Hrasno, lag net naast Grbavica. De Dinarastraat was een
soort van niemandsland. Tegen de heuvelkant zaten de Serviërs, de 'onzen',
jongens op baskets en in jeans, zaten aan de andere kant van de weg.

Vanuit ons raam konden we de vuurgevechten live meemaken; mijn vader had
bijna al onze kleren, juwelen, en ander spul in enkele koffers gepakt en bij zijn
broer in de stad ondergebracht. Alleen de hoogst nodige documenten bleven bij
ons in huis, klaar in een tasje dat we iedere keer met ons mee de schuilkelder
innamen.

Mijn ouders hadden een uitgebreide wijnkelder, die we niet bij mijn oom in
veiligheid konden brengen. Elke avond bij het eten werd een fles 'goede' wijn
geopend, die zouden dan tenminste niet in de handen van de Serviërs vallen als
ze door de frontlijn braken.

De telefoon was in die weken de levenslijn van Sarajevo. Als we niet in de


kelders zaten, belden we vrienden en familie om te horen hoe de situatie was in
hun deel van de stad. Urenlang telefoneerden we elkaar, want het was
onmogelijk om het huis te verlaten. De tweede mei bombardeerden de Servische
artilleristen in de heuvels het postgebouw. Sarajevo's telefoonnetwerk ligt
41
grotendeels in puin, het contact met de buitenwereld was afgesloten. Ook de
internationale lijnen, die allemaal over Servische grondgebied liepen, werden
doorgeknipt. De isolatie was totaal.

42
43
Deel IV: De Verenigde Naties Blunderen.

Terwijl Sarajevo op twee mei definitief van de buitenwereld werd afgesloten,


keerde Bosniëns president Alija Izetbegovic terug van drie dagen
onderhandelen in Lissabon. De besprekingen draaiden op niets uit.
Izetbegovic was erg zenuwachtig, en terwijl het vliegtuig bijtankte in Rome
probeerde hij en zijn dochter Sabina het presidentsgebouw in Sarajevo te
bereiken. Na anderhalf uur gaf hij het op, alle telefoonlijnen naar de stad
lagen plat, en ook het grootste deel van de lijnen in Sarajevo zelf liepen over
de centrale van het centrale postgebouw, dat enkele uren voordien door de
Serviërs in puin was geschoten. Izetbegovic zou landen in het oog van de
storm, hij zou belanden in de handen van zijn vijanden.

De zware gevechten in Sarajevo deden het vliegtuig afwijken; de piloot kon


kiezen: Belgrado of Zagreb. Er werd voor Zagreb gekozen, maar even later
meldde de verkeerstoren dat de landingsbaan in de Bosnische hoofdstad toch
vrij was en dat het presidentiële vliegtuig zou kunnen landen. Er werd nog
steeds hevig gevochten, maar de president kon kiezen. Izetbegovic was enkele
minuten in gedachten verzonken. Hij vroeg geen raad aan zijn dochter, noch
aan Zlatko Lagumdzija, de vice eerste minister. Dan zei hij zacht 'Sarajevo'.

De luchthaven stond onder controle van het JNA. Naïef misschien, maar
President Izetbegovic beschouwde het Joegoslavische Volksleger nog steeds

44
als een neutrale macht die probeerde de separatistische Serviërs te beletten
hun plannen ten uitvoering te brengen. Die illusie zou snel in rook opgaan.

VN-generaal MacKenzie had een APC, een Armoured Personel Carrier naar
de luchthaven gestuurd om de presidentiële delegatie weer naar het
stadscentrum te begeleiden. De Zweedse commandant wachtte anderhalf
uur op het vliegtuig en keerde dan, om onbekende redenen, terug naar het
UNPROFOR-hoofdkwartier in de stad. Niemand scheen te weten waar de
president was, en of hij wel zou komen.

Toen Izetbegovic op het tarmac stapte, zag hij alleen maar de groene
voertuigen van het JNA, van Verenigde Naties was geen spoor te bekennen.
Hij voelde zich ongemakkelijk, en had een voorgevoel dat hij en z'n
delegatie in gevaar waren.

Een dertigtal militairen omsingelen hen, en Izetbegovic' bodyguard


Imamovic trekt zijn pistool, maar dat wordt hem onmiddellijk afgenomen.

Het gezelschap werd het luchthavengebouw binnengeleid.

Karadzic' troepen waren bezig met een groot offensief, dat Sarajevo in twee
moest verdelen. Hij had nooit onder stoelen of banken gestoken dat hij een
deel van de stad voor de Serviërs wilde. Het zou de hoofdstad van de
Servische Republiek Bosnië-Herzegovina worden. Hij had visioenen van een
Sarajevo dat was opgedeeld in Moslim, Kroatische en Servische wijken. Hij
toonde iedereen die maar wilde luisteren zijn plannen voor een soort
Berlijnse muur die hij ging optrekken. De Turkse oude stad en de
Habsburgse wijken met de brede lanen waren voor de Moslims en de
Kroaten; de rest, met de residentiële buurten, de nieuwbouwwijken,
shoppingcentra en industrie, waren uitsluitend voor de Bosnische Serviërs
bestemd. Het land waarop deze wijken was gebouwd was namelijk, zo

45
verzekerde de psychiater met de wilde haartooi, ooit eigendom geweest van
de Serviërs die het land bewerkten voor er een stad verrees. Dat de Moslims,
die veruit de overgrote meerderheid van de bevolking uitmaakten, in een
belachelijk klein gebiedje bij mekaar zouden gepropt worden, vond
Karadzic' rechterhand Biljana Plavsic helemaal niet raar. Zij is biologe en
had haar antwoord klaar: "Moslims houden ervan om bovenop mekaar te
leven. Het is hun cultuur. Wij Serviërs hebben ruimte nodig."

Al wekenlang hadden de cohorten van het separatistische regime in Pale op


de hoogten rondom Sarajevo alles in gereedheid gebracht om de stad op te
delen. Via de Vrbanja-brug in Grbavica kwam een colonne tanks tot op
enkele honderden meters van het presidentiële paleis, vanuit de heuvels
regende het mortieren en granaten. De Bosnische Patriottische Liga, de pas
opgerichte gewapende arm van het SDA, had slechts enkele bazooka's om de
pantservoertuigen tegen te houden. In Kroatië leken de Serviërs maar niet in
te slagen een stad te veroveren zonder ze eerst volledig in puin te schieten.
De voorste tank werd kapot geschoten op de brug; de anderen waren
geblokkeerd en moesten zich terugtrekken in de heuvels. Meer naar het
Westen trokken tanks op vanuit de omgeving van de luchthaven naar het
televisiegebouw, maar ook daar was het scenario hetzelfde. Zodra er
weerstand was, werd de aanval afgeblazen. Toch was de hele actie geen maat
voor niks geweest. Karadzic' troepen hadden de frontlijnen tot in de stad
gebracht. Grbavica en een deel van de Hrasno-wijk waren in handen van de
Bosnische Serviërs. In het Westen verloren de Moslims de controle over de
buitenwijken Nedzarici en Mojmilo en over de residentiële buurt aan de
luchthaven. Dobrinja, het atletendorp dat gebouwd was voor de Olympische
Winterspelen in 1984 was volledig omsingeld door de Servische troepen; het
was een belegerde wijk in een belegerde stad.

46
Een deel van de opdeling van Sarajevo was een feit, Karadzic glunderde in
zijn bolwerk in Pale, een skidorpje zo'n 25 ten zuidoosten van Sarajevo. Het
was niet alleen de bravoure van de Moslims of het geklungel van de Serviërs
die een volledige verdeling van de stad in de weg stonden. De oude garde
van de JNA-top stonden niet onverdeeld achter de nationalistische ideeën
van Radovan Karadzic en de zijnen. Toen Pale generaal Kukanjac, de
hoogste JNA-officier in Bosnië vroeg om zijn troepen onder Servisch bevel te
plaatsen, weigerde de oude ijzervreter. Hij was, omdat hij weigerde het
spelletje mee te spelen zoals vele anderen dat voor hem wel deden, met zo'n
400 manschappen achtergebleven in Bistrik, één van de oudste wijken van
Sarajevo. Sefer Halilovic, de opperbevelhebber van de Bosnische Territoriale
Verdediging had de omsingeling van de kazerne bevolen en wou Kukanjac
en zijn soldaten alleen laten gaan als ze hun wapens achterlieten. Dat was
tegen de principes van de generaal die deze voorwaarde als een bevel tot
overgave beschouwde.

De chaos in de straten van Sarajevo was groot. Om het Servische offensief af


te slaan waren alle Bosnische milities op straat gekomen. Groene Baretten,
Patriottische Liga, Territoriale Verdediging, allen hadden ze hun wijk onder
controle, van een gemeenschappelijk bevel was geen sprake.

Temidden van die chaos waarde ook de Verenigde Naties rond, maar
generaal Lewis MacKenzie had niet al te veel gemerkt van de gevechten die
zich rondom zijn hoofdkwartier afspeelden. Hij vond het alleen maar
jammer dat het tumult hem belette een vriend te bezoeken om TV te kijken.
"Het was een kalme dag," schreef hij in zijn logboek, "slechts een paar
honderd machinegeweerkogels werden op de oude stad afgeschoten".
MacKenzie had zijn chauffeur er op uit gestuurd om een pakje uit Canada

47
op te halen in het postgebouw. De man had goed en slecht nieuws: hij had
het postgebouw gevonden, het slechte nieuws was dat het opgeblazen was.

President Izetbegovic landde temidden van deze verwarde situatie, en voor


generaal Kukanjac was het het gedroomde moment om een oplossing te
forceren voor zijn enigszins benarde situatie. Hij had de commandant op de
luchthaven de opdracht gegeven de president vast te houden tot die het bevel
zou geven de soldaten uit de Bistrik-kazerne te laten vertrekken. Met hun
wapens.

Generaal Djurdjevac sloot Izetbegovic op in het kantoor van de


luchthavendirecteur, maar de president protesteerde. Hij eiste onmiddellijk
naar de stad te worden gebracht. Djurdjevac weigerde en zei dat hij orders
had om Izetbegovic en zijn delegatie over te brengen naar de JNA-kazerne in
Lukavica, die volledig in Servische handen was. Daar zou Kukanjac met de
president komen praten. Die weigerde, maar wilde wel een ontmoeting
organiseren in het presidentieel paleis.

Geen sprake van vond de generaal, en telefoneren kon ook niet, alle
verbindingen met de stad waren immers verbroken.

De minuten die daarop volgden kon zelfs de beste scenarist niet bedenken.
Het was toeval, geluk en waarschijnlijk ook de redding van Izetbegovic. De
telefoon op het bureau rinkelde. De vrouw aan de andere kant probeerde te
weten te komen of de reservatie van haar dochter voor de volgende dag
bevestigd kon worden. Toevallig had ze het nummer van de directeur
gedraaid. Izetbegovic nam de telefoon op. Volgens Lagumdzija ontspon zich
de volgende dialoog:

De President nam de telefoon op, hij zei 'Goede avond Mevrouw, dit is
Alija Izetbegovic, de President van Bosnië aan de telefoon'. Het was even

48
stil aan de andere kant, ze was in de war. Hij zei 'Ja, ja, Dat is juist, Alija
Izetbegovic, de President van Bosnië. Zou u zo vriendelijk willen zijn, ik
ben op de luchthaven, in het kantoor van de directeur, en het Leger wil ons
niet laten gaan. We worden hier vastgehouden. Zou u het presidentsgebouw
kunnen bellen en hen zeggen dat u met mij sprak, dat ik op de luchthaven
ben, en als u het presidentsgebouw niet kan bereiken, bel dan de Radio en
Televisie en informeer hen. Ze dringen er op aan dat ik Generaal
Kukanjac ontmoet in Lukavica, Ja, Generaal Kukanjac, ja'. De vrouw kon
haar oren niet geloven. De president zei 'Bedankt, vreselijk bedankt, ja, ja,
vreselijk bedankt Mevrouw'.

Het was Izetbegovic' enige hoop, maar ze telefoneerde de televisie in


Sarajevo. Ondertussen werden Izetbegovic en zijn dochter in een auto
gesommeerd, Lagumdzija en Imamovic in een andere. Eén tank vooraan,
een ander achter het konvooi en ze gingen op weg naar Lukavica, ondanks
het protest van Alija Izetbegovic die zich als gijzelaar beschouwde.

Het televisienieuws was bijna ten einde toen de producer meldde dat
'president Izetbegovic aan de lijn was'. De nieuwslezer van dienst wist niet
goed wat er aan de hand was, maar begon een paar algemene vragen te
stellen over de onderhandelingen in Lissabon, over de situatie, dan stelde hij
de cruciale vraag, "Meneer de President, waar bent u?". "Ik ben in Lukavica.'

Het was weer dat toeval dat het gesprek mogelijk maakte. De
telefooncentrale die het televisie-gebouw bediende was nog werkende, en
vanuit de regiekamer liep een directe lijn, die niet via het postgebouw liep,
naar het presidentieel gebouw. De enige manier waarop de president met
zijn regering kon praten was over de televisie. Live.

Senad Hadzifezovic, de ankerman was verrast, net als iedereen in de stad wist
hij dat Lukavica een Servisch bolwerk was.
49
'Hoe wordt U behandeld in Lukavica?'

'Ik denk dat ik gekidnapt ben.'

In zeven haasten werd Ejup Ganic gebeld. De man was met stomheid
geslagen, hij was in paniek, en begon met zijn President te praten.
Izetbegovic benoemde hem onmiddellijk tot dienstdoende President
gedurende zijn afwezigheid.

Die nacht, in zijn kamertje in Lukavica, sliep Izetbegovic niet veel, Ganic
trouwens ook niet. De volgende ochtend diende hij zich aan in het
hoofdkwartier, bij generaal MacKenzie.

Die ging, vergezeld van de vertegenwoordiger van de Europese gemeenschap,


onderhandelen in Lukavica, maar de brave man had maar weinig begrepen
van de woedende massa die de uitlevering van Izetbegovic eiste. MacKenzie
klom op zijn wagen en, bijgestaan door een Servisch-Canadese tolk
verklaarde hij dat hij begreep dat de mensen kwaad waren dat hun President
werd vastgehouden, maar hij zou er alles aan doen om hem weer vrij te
krijgen. De generaal moest echter twee uur wachten voor iemand hem te
woord wou staan; uiteindelijk liep hij naar de deur, de maat was vol, toen
generaal Djurdjevac hem bij de president liet. Izetbegovic was aan de
telefoon met Kukanjac. De president legde de telefoon op de haak, en zei dat
er een deal in de maak was, een uitwisseling. Maar Kukanjac belde terug en
wilde de voorwaarden veranderen: Izetbegovic was pas vrij als alle
vierhonderd manschappen, met hun wapens en materiaal ongestoord
Sarajevo zouden kunnen verlaten. De president had geen andere keuze, hij
zou de veilige aftocht waarborgen, die de VN niet kon garanderen.

Iedereen stapte weer in z'n voertuigen, dit keer mocht ook de President en
zijn delegatie mee, en het konvooi ging op weg naar de Bistrik-kazerne. In

50
Sarajevo had echter niemand weet van de nieuwe overeenkomst die
Izetbegovic had gesloten met Kukanjac. Ganic dacht dat het een ruil was
tussen de twee mannen, dat was wat de President de vorige avond had
gezegd.

Toen MacKenzie de militaire voertuigen uit de kazerne begon te begeleiden,


gingen de milities uit hun dak. Zij moesten de stad verdedigen met een
handjevol wapens, en daar reden plots vrachtwagens vol machinegeweren,
munitie en zware wapens onder hun neus voorbij. Dat zouden ze niet laten
gebeuren.

Het konvooi zou de Bistrik-kazerne verlaten, begeleid door enkele VN-


APC's. Izetbegovic en Kukanjac zouden samen met MacKenzie in het eerste
voertuig zitten, tot aan de frontlijnen, dan moest Izetbegovic in een andere
pantserwagen overstappen en naar de stad terugkeren; Imamovic was in
Lukavica achtergebleven om een goede afloop te verzekeren.

Maar MacKenzie's staff had net het bericht van Ganic ontvangen waarin te
lezen stond dat de deal niet doorging; Izetbegovic zou alleen geruild worden
voor de generaal, over de rest, manschappen en materiaal, zou apart
onderhandeld moeten worden. MacKenzie vroeg uitleg aan Izetbegovic die
zijn woord gaf dat alles bleef zoals hij het afgesproken, hij had immers zijn
woord gegeven. Het konvooi vertrok.

De eerste van de zeventig militaire trucks en hun VN-begeleiding waren


amper vijfhonderd meter buiten de kazernepoorten, of het schieten begon.
Een derde van de voertuigen had de compound niet eens verlaten. Bosnische
milities begonnen de vrachtwagens weer af te laden, en stouwden de AK-47's
in VW-Golfjes. MacKenzie rende op de TO-officier toe en zei dat
Izetbegovic in eigen persoon het bevel voor de evacuatie van de kazerne had
gegeven. De man antwoordde dat dat onmogelijk was, 'Mijn President is óf
51
dood, óf gekidnapt.' MacKenzie liep terug naar het eerste voertuig en vroeg
Alija Izetbegovic zich te tonen, om de chaos te kalmeren. Izetbegovic stak
zijn hoofd door een van de luikjes op het dak van de APC, en plots was er
orde in de wanorde; De president werd toegejuicht, en na enkele minuten
was de actie over. Zes soldaten van het JNA waren gedood, verschillende
waren gewond.

Izetbegovic was woedend toen hij Ganic ontmoette, later die dag. Hij
weigerde hem de hand te schudden, en vroeg zich af of het nodig was zijn
leven in gevaar te brengen voor een handvol wapens.

Het waren echter vooral de relaties tussen de VN en de Bosnische regering


die een flinke deuk hadden gekregen. MacKenzie vond die derde mei de
vreselijkste dag in zijn leven. Hij heeft de Bosnische regering nooit vergeven.

52
53
Deel V: De Verenigde Naties zien het niet meer
zitten.

De Verenigde Naties besloten Sarajevo te verlaten op zestien mei 1992. Het


was te gevaarlijk geworden. Meer dan tweehonderd blauwhelmen en
burgerpersoneel verlieten de stad en er werd een nieuw hoofdkwartier
opgezet in Zagreb, de hoofdstad van Kroatië. Honderdtwintig blauwhelmen
bleven achter om humanitaire hulpkonvooien bij te staan en om te
onderhandelen over een duurzaam staakt-het-vuren in Bosnië-Herzegovina.
Ondertussen begonnen de Verenigde Staten er op aan te dringen dat de VN-
Veiligheidsraad handelssancties zou instellen tegen Joegoslavië. Generaal
MacKenzie had als taak om de luchthaven naar Sarajevo weer te openen
zodat humanitair hulp weer naar de stad kon worden gevlogen. Hij was niet
aan zijn proefstuk toe; eerder al had hij onder de lichtblauwe vlag gediend in
Vietnam, Gaza en Centraal-Amerika. Hij was ook media-geil, en gaf
geweldige interviews die zo uitgezonden konden worden. Maar de inwoners
van Sarajevo zagen de man niet zo zitten. Toen hij de stad kwam
binnengereden met zijn Canadees contingent blauwhelmen leek het wel alsof
het uur van de bevrijding nakend was, maar die droom was snel doorprikt.
Hij was alleen gekomen om e bevolking te voeden, niet om hun strijd voor
hen te strijden.

54
Al snel werd hij door iedereen gehaat, hij kreeg bedreigingen, en zijn troepen
werden langs alle kanten onder vuur genomen. "Als ze je in de straat de
middenvinger tonen, denk ik dat je kan zeggen dat de relaties op z'n zachtst
gezegd verzuurd zijn," placht hij te zeggen. Hij haalde dan zijn schouders op
en zei: "Niemand zei ooit dankjewel.”

Op zevenentwintig mei 1992 viel een granaat op een groepje mensen die in
de rij op brood stonden te wachten. Meer dan twintig doden en tientallen
gewonden was het resultaat. Het bloedbad werd bekend als het 'Breadline
Massacre'; de Serviërs beschuldigden de Moslims ervan de granaat zelf te
hebben afgeschoten om de internationale publieke opinie te beïnvloeden,
om een militaire interventie van het Westen uit te lokken. De publieke
opinie was inderdaad geschokt door de televisiebeelden die toonden van
oude mensen die in plassen bloed kruipen, op zoek naar ledematen.

MacKenzie sterkte de Bosnische Serviërs in hun overtuiging. "We hebben


bewijzen dat beide partijen zichzelf bombarderen om een bepaald beeld te
scheppen. Ik heb hen gezegd dat deze praktijken moeten stoppen, dan zou er
misschien vrede komen." vertelde MacKenzie de verzamelde perslui. Maar
hij werd Sarajevo uitgeschopt door de Bosnische regering die zich
persoonlijk aangevallen voelde. De generaal had het vooral moeilijk met het
Bosnische 'leger'. Omdat een leger bij het begin van de oorlog onbestaande
was, gaf de Bosnische regering de weinige wapens die ze had de wapens aan
diegenen die ze konden gebruiken. Een groot aantal van die eerste
krijgsheren waren criminelen die gekleed gingen in T-shirt en jeans, maar zij
waren het die met hart en ziel de Serviërs tot een halt brachten en die
Sarajevo van de overrompeling redden.

Aan de andere kant van de confrontatielijn had de generaal te maken met


Generaals, Kolonels en Majoors.

55
Eens vertrokken uit Sarajevo bleef MacKenzie het voetlicht niet schuwen; hij
begon lezingen te geven over de oorlog die hij nooit echt begrepen had.
Maar zijn opinie had wel gewicht, want hij was er geweest. In de senaat
maakte hij de volgende mank lopende vergelijking die echter lang bleef
nazinderen en die deels verantwoordelijk is geweest voor de internationale
inactie in Bosnië. "De situatie in Bosnië is te vergelijken met twee
seriemoordenaars. De ene heeft tien moorden op zijn kerfstok, de andere
vijf. Gaan we dan diegene helpen die er slechts vijf heeft vermoord?"

Dit soort uitspraken versterkte allen maar het idee dat de Balkanezen een
oorlogszuchtig volkje zouden zijn dat zijn eigen mensen vermoord om de
oorlog te kunnen rekken.

De Serviërs hebben heel de oorlog lang volgehouden dat de Moslims alleen


maar zichzelf bombarderen. Als je Karadzic zou moeten geloven zijn al zijn
troepen lammetjes die liever bloemetjes gaan plukken in de bergen rondom
Sarajevo dan een vlieg kwaad te doen. Bullshit. In de loop van de oorlog zijn
er meer dan twee-en-een half miljoen granaten op Sarajevo afgevuurd, er
vielen twaalfduizend doden, een paar honderdduizend gewonden. Allemaal
de schuld van de Moslims zeker? Onzin van de bovenste plank,
hersenspinsels van een gestoorde psychiater en zijn fascistische generaals.

Op zestien juni 1992 kondigde President Izetbegovic aan dat Bosnië-


Herzegovina een militair bondgenoodschap aanging met Kroatië, tegen de
Bosnische Serviërs en tgen het JNA.

Vier dagen later kondigde hij officieel de staat van oorlog af in heel het land.

56
57
Deel VI: Zes maanden op een zolder in Banja
Luka.

How shall I go in peace and without sorrow ? Nay, not


without a wound in the spirit shall I leave this city.

Long were the days of pain I have spent within its walls,
and long were the nights of aloneness; and who can depart
from his pain and aloneness without regret?

uit: ‘De Profeet’ van Kahlil Gibran18.

"Alsjeblieft, probeer hierheen te komen. Er word hier gemoord. Ze verschepen de


Moslims hier door Banja Luka in beestenwagens. Afgelopen nacht waren het
vijfentwintig wagons vol oude mensen, vrouwen en kinderen. Ze waren zo bang,
je kon alleen maar hun handen zien door de verluchtingsgaten. We mochten niet
in de buurt komen, kan je je dat voorstellen. Het is net als de Joden die ze naar
Auschwitz stuurden. In naam van de mensheid, kom alsjeblieft."

Met die woorden alarmeerde de leider van de Moslims van Banja Luka
journalist Roy Gutman. Gutman was de eerste journalist, de eerste

18
uit 'The Prophet' van Kahlil Gibran. 1994 edition by Bracken Books, London, England

Hoofdtuk I, p1.

58
westerling die aan het licht bracht dat er voor het eerst sinds de tweede
wereldoorlog weer concentratiekampen bestonden in Europa. Kampen die
als enige doel hadden een bevolkingsgroep te laten verdwijnen: de Moslims.

Genocide wordt zoiets genoemd, volkerenmoord. De vreselijkste van alle


misdaden in de statuten van het Internationaal Crimineel Gerechtshof,
wordt gedefinieerd in Artikel II van de 'Conventie over de Voorkoming en
Strafbaarheid van de Misdaad Genocide, " geadopteerd door de Algemene
Vergadering van de Verenigde Naties op 9 december 1948.

Elk van de volgende daden, begaan met de intentie om een nationale,


etnische, raciale of religieuze groep, volledig of gedeeltelijk te vernietigen:
(a) Leden van de groep doden; (b) De leden van een groep ernstig mentaal
of lichamelijk kwetsen; (c) De groep vrijwillig in levensomstandigheden
brengen die er op voorzien zij dat de groep, in zijn geheel of gedeeltelijk,
vernietigd wordt; (d) maatregelen opleggen die geboorten binnen de groep
verhinderen; (e) onder dwang de kinderen van die groep overbrengen naar
een andere groep.

De Serviërs hebben het hele gamma gebruikt om de hele niet-Servische


bevolking te vernietigen, om hun leven onmogelijk te maken.

Met duizenden kwamen ze aan in Kroatië. De vrouwen, kinderen, de


ouderlingen. Allen hadden ze hun verhalen, allen hadden ze de hel
meegemaakt. Willekeurige executies, massamoorden, deportaties,
martelingen.

De Kroatische regering, die zelf al duizenden en duizenden vluchtelingen


had moeten opvangen uit eigen land, begon stopte de nieuwkomers in
hotels, in scholen, in ongebruikte beestenwagons in
spoorwegemplacementen. De verhalen waren allemaal tragedies. "Ze (de

59
Serviërs) vermoorden iedereen die ze kunnen vinden." Het scenario was
bijna overal hetzelfde. Eerst begonnen de bombardementen die iedereen de
huizen injoegen. Dan stormden ze de straten in, staken de huizen in brand.
En ze schoten de hele tijd, ze bleven maar schieten. Sommige huizen werden
's nachts opgeblazen, andere werden eerst gebarricadeerd zodat de bewoners
levend mee verbrandden.

De wereld heeft er zelfs een nieuwe term voor bedacht, ethnic cleansing,
etnische zuiveringen. In juli en augustus 1992 stonde de kranten er bol van.
Het waren Gutman en zijn fotograaf van New York Newsday en Penny
Marchall van de Engelse televisie-zender die de ogen van de wereld
opentrokken. "De doodskampen van Bosnië" blokletterde New York
Newsday op twee augustus. De verhalen over gevangeniskampen waren al
langer bekend, maar nu werden de Serviërs er voor het eerst ook van
beschuldigd genocide te begaan, en dat op een geïnstitutionaliseerde manier:

De Servische veroveraars van Noord-Bosnië hebben twee


concentratiekampen opgericht waar meer dan tweeduizend burgers zijn
geëxecuteerd of verhongerd, waar duizenden anderen worden vastgehouden
tot ze sterven. Dat zeggen twee recent vrijgelaten gevangenen tegen
Newsday.

De getuigenis van de twee overlevenden lijkt het eerste ooggetuigeverslag


van wat mensenrechtenorganisaties vrezen dat een systematische slachting is
op enorme schaal.

Gutman had de kampen al enige dagen tevoren mogen bezoeken, samen met
een fotograaf. Het was het Manjaca-kamp, waar honderden mannen in
donkere schuren bij mekaar hokten. Plaats om te liggen was er niet, het was
hen trouwens verboden. Ze zagen er ellendig uit. Hoofden geschoren,
uitgemergeld. Gutman mocht niet met de gevangenen praten, maar uit
60
latere gesprekken met een aantal Moslimmannen die waren vrijgelaten in
een gevangenenruil, kreeg hij een beeld van wat er in de kampen gebeurde. 's
Nachts werden willekeurige mannen uit de stallen gehaald om afgetuigd te
worden. Velen onder hen kwamen niet terug, hun lijken moesten de andere
gevangenen dan begraven. De kampbewakers waren sadistische beesten zei
een van de geïnterviewden; we moesten sexuele handelingen verrichten met
elkaar, een man moest de penis van zijn broer afbijten en dan opeten. De
bewakers stonden hem toe te juichen, sloegen met geweerkolven en schoten
dan de bewusteloze broer neer.

Vaak waren de bewakers vroegere collega's, buren of zelfs vrienden, die de


poorten van het kamp openzetten voor de Servische bevolking uit de buurt
om een rondje mee te komen martelen. Het waren vooral intellectuelen of
begoede Moslims die het moesten ontgelden. Ach het is onmogelijk om
binnen het bestek van een boek alle wreedheden van de kampen te
beschrijven. Een bibliotheek zou niet volstaan om de duistere plekken van de
menselijke geest te exploreren En het waren net die duistere plekken die in
alle toonaarden werden gebruikt om anderen te martelen, pijn te doen lijden
om dan de slachtoffer in het beste geval dood te schieten.

Er waren vier grote kampen: Trnopolje en Manjaca waren slechts


doorgangscentra, het was in Omarska, een open mijn, en in Keraterm, de
verlaten tegelfabriek net buiten Prijedor die dienst deden als Dodenkamp. In
Beide kampen werden de Moslims in drie categorieën ingedeeld: A waren de
leiders van de Moslims, de vrijwilligers van de TO of één van de andere
Bosnische milities; B waren de dienstplichtigen die dienst hadden moeten
nemen, en onder kategorie viel al de rest. Die werden dan naar Trnopolje
gestuurd om uitgewisseld te worden tegen Servische krijgsgevangenen, of
tegen Serviërs die uit de regeringsgebieden naar de Republika Srpska wilden

61
komen. Categorieën A en B waren te vernietigen. Er waren nog ontelbare
andere, veel kleinere en meer tijdelijke kampen verspreid over het hele
grondgebied, maar het was de georganiseerdheid en de schaal die de vier
concentratiekampen in het oog deed springen.

De weg naar Banja Luka, de grootste stad in handen van de Bosnische


Serviërs, biedt een angstaanjagende aanblik. Langs de weg zie je hele dorpen
die uitgebrand zijn, met hier en daar een huis dat nog intakt is. Het is
ongetwijfeld het huis van een 'Chetnik', een echte Serviër, want alle anderen
zijn verjaagd of vermoord. Nationalistische spreuken met rode verf op de
zwartgeblakerde muren verhalen hoe groot de haat hier is: Moslims naar
Turkije! Dood alle Mudjahedini, Ciao Moslims of het Servische kruis met
de vier S'en: 'Samo Sloga Srbina Spasava' : alleen eenheid kan de Serviërs
helpen.

In een gebied dat etnisch brandschoon is, zijn pottekijkers echt ongewenst,
en worden vreemdelingen gemeden als de pest. En gehaat. "Daar woont de
duivel," zei een VN fotograaf, voor ik, begin 1993 de eerste keer naar Banja
Luka vertrok, "daar ademt alles en iedereen angst uit."

Dat wordt al snel duidelijk als je op zoek gaat naar de één van de veertien
moskeeën die Banja Luka vroeger rijk was. “De eerste Turkse minaretten! -
Niet als gotische kerktorens stijgen ze op van massief muurvierkant, maar zich
aldoor verslankend verijlend, de opsnellende hoeklijnen telkens in spitsjes
eindigend ...” dat schreef de Nederlander Marcellus Emants19 in 1906, toen
hij door de Balkan reisde. Een vrouw op de markt zegt dat er geen moskeeën

19
uit ‘Frisse Lucht’ van Marcellus Emants. Uitgeverij Cadans Amsterdam

Hoofdstuk I: In Bosnië en Herzegovina - Banja Luka p7

62
meer zijn, dat er nu asfalt ligt. "Jullie hebben daar niets te zoeken, jullie
journalisten willen alleen maar moslimpropaganda schrijven...", roept een
voorbijganger, en een oudere man zegt: "Daar ligt geen asfalt, het is nog
braak terrein, maar er gaat gras geplant worden, en bomen, een park is toch
veel mooier, veel nuttiger dan een moskee, want dat was een hol van
Mudjahedini".

En inderdaad, als je gaat kijken, is er op de fundering van de moskee na,


niets meer te zien, zelfs het puin werd al geruimd, om absoluut geen sporen
na te laten van de moslims die ooit in Banja Luka woonden.

De stad is gevrijwaard gebleven van gevechten en bombardementen, maar op


elke straathoek zie je gebaarde mannen in haveloze uniformen, allemaal met
verschillende camouflage-patronen. Allen droegen machinegeweren,
pistolen, aan hun vesten bungelden handgranaten.

Voor de oorlog woonden er in Banja Luka zo'n 15% Moslims en evenveel


Kroaten; nu blijven er van de oorspronkelijke 450.000 niet-Serviërs in de
regio nog zo'n 15.000 over.

Om tot zo'n etnisch zuiver gebied te komen, hebben de Bosnische Serviërs


de hele trukendoos opengetrokken, van gewoon wegpesten, over pogroms
tot koncentratiekampen en regelrechte moordpartijen. Twee stadjes in de
nabijheid van Banja Luka waren hierin kampioen. In Sanski Most en
Prijedor zijn er gewoonweg geen Moslims of Kroaten meer. Niet een.
Gedurende maanden aan een stuk werden de dorpen er systematisch
leeggehaald, en werden de bewoners naar de kampen Trnopolje of Omarska
gebracht, of gewoon afgeknald voor hun huis. Vrouwen werden voor de
ogen van hun man verkracht, meestal door meerdere soldaten. Almir, een
80-jarige Moslim uit een dorpje vlakbij Prijedor vertelt: "Ze kwamen op een
vrijdag het dorp binnengereden, wild schietend, vloekend en scheldend. We
63
hadden al verhalen gehoord over andere dorpen, maar omdat alle
communicatie in die tijd heel moeilijk was, wisten we niet of ze waar waren,
het klonk vaak zo ongelooflijk...". De Servische 'soldaten', meestal mannen
uit naburige dorpen, die hun slachtoffers kenden, begonnen doelgericht
huizen in brand te steken, en beletten de bewoners ervan naar buiten te
komen. "Ze wisten heel goed wie waar woonde, want de onderwijzer van het
dorp, een Chetnik, had alles doorgegeven. Wie had dat van hem ooit
gedacht... Toen ze aan mijn huis kwamen, hadden we ons verstopt, maar ze
kwamen alles doorzoeken. " Almir werd om de een of de andere reden niet
doodgeschoten, maar nadat hij afgeranseld werd, werd zijn vrouw van 76
jaar door drie soldaten brutaal verkracht. "Ik moest toekijken hoe Nana
,oma, door die beesten werd verkracht, geslagen en uiteindelijk vermoord ...
ik kon niets doen, ik lag zelf hevig bloedend op de grond. " Toen de
soldaten weggingen, riepen ze nog: "Ouwe, maak het bed maar klaar, straks
komen we terug voor je kleindochter !"

Teruggekomen zijn ze niet, maar voor Almir had het leven geen zin meer.
Half het dorp was uitgemoord, verkracht of weggevoerd naar één van de
kampen. Ook Almir eindigde in Omarska, een Servisch koncentratiekamp,
maar toen in de zomer van '92 een Engelse televisieploeg als eerste het
bestaan van kampen aan het licht bracht, en daarna het Internationale
Comité van het Rode Kruis, het ICRC, zich met de zaak ging bemoeien, is
Almir naar Zagreb kunnen gaan. Daar wacht hij in een vluchtelingenkamp
op een betere toekomst...

Die 'verplaatsing' van personen is nu gestopt, ten eerste omdat het ICRC en
andere humanitaire organisaties niet willen meewerken aan het etnisch
zuiveren van een gebied, en ten tweede omdat de situatie wat verbeterd
schijnt te zijn.

64
En ook omdat de Bosnische Serviërs de pesterijen dan nog gaan opdrijven,
zodat nog meer mensen wegwillen, nu er toch de mogelijkheid is om ter
vertrekken. Als ze hieraan toegeven, spelen ze de Bosnische Serviërs in de
kaart. In sommige dorpen worden deze discriminaties vaak tot in het
absurde doorgetrokken. In Celinac, een dorpje vlak bij Prijedor, vaardigden
de (Servische) autoriteiten onder andere volgende besluiten uit: Het is voor
Moslims verboden om zich op straat begeven tussen 4 pm en 6 am,
samenkomen of rondhangen op straat, in cafés, restaurants of andere
openbare plaatsen. Om zich baden of vissen in de rivier of om met de auto
reizen of rijden.

Samenscholen met meer dan drie man mag ook al niet en familie die niet in
Celinac woont contacteren is helemaal uit den boze. Zelfs telefoneren mocht
niet meer. Je kan het zo gek niet bedenken of het was verboden voor
Moslims, alleen maar omdat ze Moslims zijn.

Wanneer de Moslims dan, moe van het gepest en de vernederingen,


besluiten te vertrekken, moeten zij nog eerst via het 'Office for Population
Resettlement and Property Exchange', de dienst voor volksverhuizingen en het
uitwisselen van eigendom, waar zij die het 'voorrecht' genieten te 'mogen'
vertrekken, op papier moeten verklaren dat hun eigendommen ter
beschikking zijn voor Servische families uit andere delen van Bosnië.

Fahrudin is een van de laatsten die vertrok uit Banja Luka. In Februari 95
werd hij over de grens met Kroatië gezet. Hij en z’n vrouw moesten elk 4000
frank betalen alvorens ze met de bus mochten vertrekken. Aan de grens
eisten enkele soldaten nog dat alle vrouwen hun goud afgaven. ‘Tol”, lachten
ze.

Zes maanden woonde hij op zolder, weggestopt en huiverend elke keer als er
iemand aan huis kwam. De Bosnische Serviërs verplichten iedereen voor hen
65
te werken, en Fahrudin had zijn aandeel al geleverd. Na een ongeluk, hij was
onder een van de bomen die hij moest vellen terechtgekomen, was, na uit
het ziekenhuis ontslagen te zijn, arbeidsongeschikt verklaard. Maar nu waren
ze weer naar hem op zoek. Niet alleen naar hem, maar naar alle mannen die
nog min of meer op hun benen konden staan. Vroeger lag de leeftijdsgrens
op 50 jaar, nu moet iedereen werken, ook ouderlingen en zieken. “Ik ken die
ontslaglijsten niet”, zei een politieman tegen Fahrudins buurman, “ik moet
mijn quota halen.”

Uiteindelijk zijn ze kunnen ontsnappen aan de Servische autoriteiten met de


hulp van een ‘reisagentschap’ dat, in ruil voor de papieren van hun huis en
4000 frank per persoon alles in orde bracht en hen op een konvooi richting
Kroatië plaatste.

Daar wacht de familie van Fahrudin op een visum voor Nederland, naar z’n
zoon en z’n twee jaar oude kleinzoon.

Voor de Bosnische Serviërs is het leven ook heel wat veranderd, terrasjes zijn
opvallend leeg, want van de verwachtte stroom van bloedbroeders uit de
door Moslims gecontroleerde delen van Bosnië is nooit echt op gang
gekomen. Een oudere Serviër, die 25 jaar in Duitsland werkte, vraagt zich,
misschien wel als enige in de heel Banja Luka, af of het allemaal wel nodig
was, "Vroeger was het hier veel kleurrijker, veel pittoresker." zucht hij, en
schudt nietbegrijpend het hoofd.

Maar in die eerste maanden van 1992 leek het wel of de internationale
gemeenschap verveeld zat met het hele geval, alsof ze liever de andere kant
opkeek. Nochtans waren de rapporten en de waarschuwingen van
mensenrechtenorganisaties legio. De Bosnische ambassadeur bij de
Verenigde Naties, Mohamed Sacerbey had een brief geschreven naar Butros

66
Butros-Gali over het bestaan van de kampen, maar de secretaris-generaal en
zijn medewerkers geloofde hem niet.

Ook het UNHCR20 meldde al in juli dat er kampen waren waar executies en
martelingen schering en inslag waren. Het rapport belandde bij de Europese
Gemeenschap, het Rode Kruis en bij UNPROFOR.

Het was pas nadat ook de media over de kampen begonnen, dat de politici
en de beleidsmakers vonden dat er iets gedaan moest worden, dat de maat
vol was. Het waren vooral de afschuwelijke televisiebeelden die het verschil
maakten.

Er moest iets veranderen luidde het plots eensgezind uit de grote


hoofdsteden in Europa en de Verenigde Staten. En Karadzic stemde toe. Het
Internationale Comité van het Rode Kruis, het ICRC, mocht de kampen
bezoeken en de kampen werden geëvacueerd, op voorwaarde dat de
gevangenen van het strijdtoneel verdwenen. Het was een glorierijk moment
voor Karadzic: hij verscheen op het wereldtoneel als de man die zijn eigen
krijgsheren in de hand hield, die excessen veroordeeld, en tegelijkertijd
verwijderde hij de Moslims uit zijn staat, met de hulp van gerenommeerde
internationale organisaties.

Eind April waren er zo'n 280.000 vluchtelingen uit Bosnië, het merendeel
van hen werd opgevangen in Kroatië. Begin juni was dat aantal al
opgeklommen tot 750.000, in juli waren dat 1.1 miljoen vluchtelingen. Aan
het eind van 1992 hadden meer dan twee miljoen Bosniërs, bijna de helft
van de totale bevolking, huis en haard verloren.

20
UNHCR: United Nations High Commissioner for the Refugees, de vluchtelingenorganisatie van de
Verenigde Naties.

67
68
Deel VII: De onderhandelingen.

Het waren vooral de onthullingen over de concentratiekampen en de


etnische zuiveringen die de publieke opinie wakkerschudden. Bosnië was
plots een huishoudwoord, Omarska en Trnopolje werden gemeenplaatsen.
President Bush was duidelijk: er moest en zou een einde komen aan alle
bloedvergieten, en hij riep de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties op
een Resolutie door te drukken die de blauwhelmen toe zou laten geweld te
gebruiken om de humanitaire hulp ter plaatse te krijgen. Hij riep ook alle
NAVO-ministers samen in Brussel om op acht augustus te vergaderen over
het eventueel sturen van troepen naar Bosnië. Maar Engelands John Major
had al laten weten dat een militaire interventie buiten kijf stond. Hij zou
echter alles doen om de 'London Conference' van zesentwintig augustus te
doen slagen. Die was bijeengeroepen om de inspanningen van de VN en de
Europese gemeenschap te coördineren, om gezamenlijk meer druk uit te
oefenen op de Serviërs.

Presidenten Tudjman en Milosevic ontmoetten elkaar in maar 1991 om


Bosnië onder elkaar te verdelen. Ook in Lissabon, op de door de EG
gesteunde vredesonderhandelingen, kwam deze opdeling ter sprake, evenwel
sprak men toen over 'invloedssferen' in plaats van de annexatie van sommige
delen van Bosnië bij Kroatië of Servië. Het gaf beide republieken carte
blanche in Bosnië.

69
President Izetbegovic deed een eerste oproep om militair tussenbeide te
komen in april 1992, 'als de agressie bleef voortduren'. Maar achter de
schermen lieten Europese diplomaten verstaan dat een VN-vredesmacht
voor hen niet kon; wel besloten de Europese lidstaten en de leden van de
VN-Veiligheidsraad in mei tot sancties tegen Klein-Joegoslavië (Servië en
Montenegro). In diezelfde maand werden ook 1.100 blauwhelmen
klaargestoomd om de controle over de luchthaven van Sarajevo uit handen
van het JNA te nemen, een wapenfeit dat op negenentwintig juni resulteerde
in een heropende luchthaven onder VN-vlag, waar de eerste hulpvlucht
landde van wat de langst durende luchtbrug in de geschiedenis zou worden.

Lord Carrington, de onderhandelaar van de Europese gemeenschap vloog


drie dagen later met een Hercules van de Britse RAF naar de Bosnische
hoofdstad, waar de gevechten die dag het hevigst waren, om te vertellen dat
er nog steeds geen vorderingen waren gemaakt in de vredesbesprekingen.
Ook op de G7-top in München waren er geen spectaculaire diplomatieke
doorbraken te melden. Duitsland drong aan op een interventie van de
Verenigde Naties, maar de Britten vroegen meer tijd voor hun
onderhandelaar, Lord Carrington. Op dat moment spraken de Verenigde
Staten nog stoute taal; ze zouden bereid zijn om een corridor over land te
openen als de Bosnische Serviërs de humanitaire hulpkonvooien bleven
hinderen. Maar de verdeling in de VS-regering was groot en het plan bleef
slechts een doodgeboren gebaar van goede wil.

Alija Izetbegovic deed begin juli nog maar eens een oproep, in Helsinki
ditmaal, en zei dat alleen een internationale troepenmacht op de grens tussen
Bosnië en Servië de aankomende slachtpartijen zou kunnen vermijden. Bush
ging helemaal accoord met de woorden van Izetbegovic, maar daden beleven

70
uit. Het zou een constante worden in de Internationale Diplomatie ten
aanzien van Bosnië.

Midden augustus veranderde de Bosnische regering haar eisen een beetje.


"We willen niet dat jullie jongens hier komen sneuvelen voor een ver,
onbeduidend land," zei Muhamed Sacerbey, "We vragen alleen maar steun
vanuit de lucht. Met de gesofisticeerde wapens om de belegeraars in de
bergen, die onze steden wurgen de pas af te snijden, en we willen wapens
zodat we onszelf kunnen verdedigen." De Veiligheidsraad drukte dan
uiteindelijk een resolutie door die militaire actie niet uitsloot om beperkte
humanitaire doelwitten te bereiken. Luchtsteun werd een optie.

In Europese hoofdsteden werd ondertussen steeds meer gepraat over de


mogelijkheden om een vredesmacht te sturen.

De etnische zuiveringen veroorzaakten een vluchtelingenstroom in Europa


zoals die haar gelijke niet had gekend sinds de tweede wereldoorlog. Het
overgrote deel was ondergebracht in opvangcentra in Kroatië, maar het
aantal vluchtelingen werd zo groot dat ook ander landen de stroom niet
meer konden verwerken. Duitsland had 135.000 geregistreerde
vluchtelingen, maar schatte het aantal illegalen op 65.000. Hongarije had
54.000 mensen opgenomen, en kondigde aan dat de grenzen werden
gesloten; Zweden nam er 44.000, Oostenrijk 50.000 en Luxemburg 3200.
Het probleem was dus niet langer alleen een Balkan-probleem. De
vluchtelingen klopten aan onze deuren. Deze cijfers zouden in de komende
maanden nog aanzwellen. In december 1992 schatte het UNHCR dat zowat
twee miljoen Bosniërs op de vlucht waren.

De verwachtingen waren hoog gespannen op de Vredesconferentie in


Londen. John Major beloofde aan de vooravond van het overleg dat Groot-
Brittannië bereid was 1800 soldaten onder VN-bevel naar Bosnië te sturen.
71
De Verenigde Naties leken bereid te zijn om een vredesmacht van 6000 man
te zenden. In het mandaat van de blauwhelmen stond alleen dat ze
humanitaire hulp moesten beschermen, en dat ze alleen in geval van
zelfverdediging hun wapens mochten gebruiken. Het VN-wapenembargo
tegen Bosnië werd niet opgeheven.

Karadzic was vol van zichzelf, hij verklaarde dat zijn troepen zeventig
procent van het Bosnische grondgebied controleerden, maar dat hij
genoegen nam met 'slechts' vierenzestig procent. En hij zou alle zware
wapens wegtrekken van rondom de belegerde steden Sarajevo, Bihac
Gorazde en Jajce. Het was eigenlijk maar peanuts, maar de internationale
gemeenschap was opgetogen. Alle strijdende partijen tekenden een
gezamenlijke verklaring waarin te lezen stond dat iedereen de bestaande
grenzen van Bosnië in hun totaliteit erkende, en dat ze slechts veranderd
konden worden als alle partijen daar mee instemden. Major glunderde en
was vol vertrouwen dat alle partijen hadden aanvaard dat het
onaanvaardbaar is dat gebieden met geweld aan een staat worden
onttrokken. En dat Karadzic zijn woord zou houden. De belangrijkste
uitkomst van de hele Conferentie was echter dat Servië als beschermheer en
belangrijkste aanstoker in het conflict werd bestempeld, en als dusdanig ook
door de Internationale Gemeenschap moest worden gestraft. De sancties
tegen Joegoslavië zouden worden verscherpt. Alle handelsbetrekkingen met
Servië en Montenegro werden opgeschort, transitoverkeer werd verboden, de
vliegtuigen van de Joegoslavische maatschappij JAT waren niet langer
welkom in het buitenland. Servië zou totaal geïsoleerd worden.

De gevolgen voor Milosevic waren aanzienlijk. Voor het eerst sinds het
uiteenvallen van Joegoslavië kreeg hij te maken met serieuze problemen in
eigen land.

72
Lord Carrington zou niet langer als onderhandelaar voor de Europese Unie
optreden, hij werd vervangen door Lord David Owen die de hulp kreeg van
Cyrus Vance van de Verenigde Naties.

In september werd er weer onderhandeld, dit keer in Genève, maar amper


tien dagen na de conferentie spuiden de Servische kanonnen, die eigenlijk
hadden moeten zwijgen en onder VN-controle hadden moeten staan, hun
dodelijke lading weer over de burgerbevolking. President Izetbegovic dreigde
niet meer naar toekomstige besprekingen te komen als de Servische
luchtaanvallen op de vier omsingelde steden van het Londen-acccoord niet
onmiddellijk ophielden.

Op veertien september drukte de VN-veiligheidsraad resolutie 776 er door,


die het licht op groen zette voor de UNPROFOR-missie in Bosnië. In de
loop van de oorlog zouden er zo'n 24.000 blauwhelmen in Bosnië
gestationeerd worden.

Karadzic was niet erg opgezet met het idee dat de internationale
gemeenschap een vliegverbod boven Bosnië zou afkondigen. Zo'n 'No Fly
Zone' zou hem beletten zijn bomraids voort te zetten op de steden die hij op
de knieën wilde krijgen. Dat verbod kwam er dan toch op negen october
1992, maar de Serviërs voerden nog snel een gecombineerde artillerie en
luchtaanval uit op Slavonski Brod. De stad viel, duizenden burgers sloegen
weer op de vlucht, honderden kwamen om, maar onderhandelaars Vance en
Owen toonden begrip voor de Servische expansiedrang. Zij vonden het
blijkbaar niet meer dan logisch dat Karadzic' troepen alle eerder gesloten
accoorden aan hun laars lapten om een corridor te verbreden die het
noordwesten van de Republika Srpska met de rest van de zelfuitgeroepen
parastaat verbond.

73
Ondertussen begon het UNHCR zich zorgen te maken over de nakende
winter. Slechts één derde van de beloofde fondsen werden vrijgemaakt,
regeringen kwamen maar niet over de brug met de beloofde logistieke steun
zoals voertuigen of communicatiemateriaal, en de weinige humanitaire
konvooien die uitreden werden door de Serviërs geplunderd.

74
75
Deel VIII: Honger lijden

De bombardementen op de stad hielden maar niet op. We hadden al weken in


onze kelders doorgebracht, toen we hoorden dat het leger de frontlijn die aan het
eind van onze straat lag een eind had teruggedreven. De Serviërs zaten nu aan
de andere kant van de lage heuvel. Eindelijk konden we weer op straat komen
zonder direct in een vuurgevecht terecht te komen. Alle voorraden in huis waren
op, de winkels waren leeg, de prijzen schoten torenhoog de lucht in omdat de
vraag hoog en het aanbod uiterst klein was.

We moesten ons beginnen te bekommeren om de winter. Het was september,


binnen twee maanden zou het bitter koud zijn, en we hadden geen gas, geen
electriciteit, geen centrale verwarming of licht. ramen hadden we ook al niet
meer. De kaarsen waren al lang in rook opgegaan. De eerste maanden hadden
we nog allerlei voorraden in huis, maar nu begon het tekort te nijpen. We waren
al een tijdje overgeschakeld naar kleine porties, de broeksriemen werden
aangehaald, maar het mocht niet baten.

Alleen de centrale bakkerij in Sarajevo draaide nog. Mijn moeder kreeg op het
werk een brood voor ons vieren, als ze het huis al kon verlaten. In de 'mjesta
zajednica' het buurthuis, wordt de humanitaire hulp verdeeld, maar daar kan je
niet van leven, alleen overleven. Per twee weken hadden we recht op een kwart
liter olie, een halve kilo bonen of rijst per persoon en een kilo macaroni. Soms

76
was er ook wel eens een blikje makreel of sardines in tomatensaus te versieren,
dan was het feest. Meer was er gewoon niet.

Gelukkig hadden mijn ouders kunnen sparen tijdens hun leven. Mijn vader was
directeur van één van de vestingen van Energoinvest, een staatsconglomeraat, en
mijn moeder werkte als economist op een grote bank. We hadden nog net op tijd
al onze spaarcenten van de bank kunnen halen voordat alle rekeningen bevroren
werden. De mensen die dat niet gedaan hebben zijn waarschijnlijk alles kwijt.
Met dat geld konden we af en toe wel iets op de zwarte markt kopen, maar daar
was het eigenlijk ook niet veel soeps. Vooral diezelfde humanitaire hulp die men
probeerde te verzilveren, sommige handelaars waren professionele
blackmarketeers, die hele ladingen hulpgoederen ergens achterover drukten om
zichzelf te verrijken. Eten was er niet veel te vinden op die geïmproviseerde
markten, maar je kan er wel alle mogelijke andere spulletjes krijgen. Iedereen
probeerde dingen te verkopen die ze niet meer nodig dachten te hebben. De eerste
maanden waren dat voorla dure dingen zoals stereo's, televisietoestellen en
video's. Er was toch geen electriciteit . Maar gaandeweg begonnen steeds meer
mensen de meest uiteenlopende goederen aan te bieden; een paar balschoenen dat
maar één keertje was gedragen, een haksnijmolen, aanstekers. Er waren
ongelooflijk veel aansteker-verkopers. Maar ja dat soort dingen verlies je nu
eenmaal snel, en de batterijen van de zaklampen waren op, dus was een
aansteker onontbeerlijk om je weg in de schuilkelders te vinden zonder over het
kind van de buren te struikelen. En hier in Bosnië rookt iedereen . Als ze nog
sigaretten kunnen vinden, of betalen. We hadden hier alle merken in Sarajevo,
marlborro, camel en natuurlijk onze eigen 'Drina'. De tabaksfabriek had
enorme stocks, maar de regering had het merendeel van de sigaretten opgeëist om
de lonen mee te betalen. Want geld trokken de meesten van ons al een tijdje niet
meer. De soldaten aan de frontlijn kregen drie DM per maand, aangevuld met

77
een half pakje sigaretten per dag. De directeur van een grote firma kreeg ongeveer
het dubbele.

Een liter olie kostte ongeveer duizend frank op de markt, een kilo suiker was nog
duurder.

Van tijd tot tijd, als we echt geluk hadden konden we de hand leggen op een
'MRE', een Meal Ready to Eat. Dat zijn de militaire gevechtsrantsoenen van de
Blauwhelmen. Dat zijn feestmaaltijden. In een doos zit het voedselpakket van
één soldaat voor een hele dag. Je hoeft die blikjes gewoon op te warmen. Soms zit
er kip met groenten en currysaus in, andere pakketten hebben een hamburger of
stoofvlees. Er zit ook altijd een nagerecht in dat dan, net als de rest van het eten,
meticuleus door vier wordt verdeeld. De Serviërs hebben ons zo ver gekregen dat
mijn zus en ik regelmatig ruzie hadden over het laatste kruimeltje, dat we onze
ouders het eten uit de mond staarden.

Op een dag kwam mijn moeder thuis met de grootste schat die ze ons had
kunnen meebrengen. Al enkele dagen hadden we alleen maar enkele dunne
sneetjes droog brood met een filmpje vet er op gegeten, we hadden honger. En
daar kwam ze dan de keuken binnen met een stuk kaas. Kaas, dat hadden we in
maanden niet meer gezien. Die had ze van een collega op het werk gekregen. Ik
begrijp nog steeds niet waarom die vrouw dat stuk gewoon aan mijn moeder gaf.
Mensen zijn soms ongelooflijk voor mekaar, in deze bange dagen. In plaats van
de dunne sneetjes brood wilde ik een dikke, met veel vet en een plakje kaas. Mijn
zuinige zus wilde er meerdere, maar dunne. Toen ze zag dat ik een dikker stuk
afsneed dan zij, werd ze pisnijdig, ze vloog me letterlijk in de haren. Zo ver
hadden da Serviërs met hun kanonnen en hun belegering ons naar beneden
gehaald. Mama weende.

Alles was schaars, zelfs bezoekjes van vrienden. Niemand kon z'n gezelschap iets
aanbieden. Maar ook hier brachten de MRE's de uitkomst. In elke doos zat één
78
piepklein zakje oploskoffie. Koffie was er in heel de stad niet te krijgen; beter
gezegd onbetaalbaar geworden, net als zoveel andere dingen die we vroeger
doodnormaal vonden en die nu super de luxe geworden waren. Als we dan zo'n
zakje te pakken kregen was het feest. Dan bracht je de hele ochtend door met
piekeren wie je zou uitnodigen, van wie je enkele sigaretten zou kunnen bietsen.
En dat begon het telefoneren naar die enkele speciale vrienden met wie je zo'n
moment wilde delen. Het werd een heel ritueel. De kamer opruimen, kapsel in
orde brengen mooie kleren aantrekken, kortom groot toilet maken om op de
koffie te gaan. Als iedereen dan in de woonkamer zit, wordt de kachel
aangemaakt met papier uit de archieven van de bank waar mijn moeder werkt,
de koffie wordt klaargemaakt en dan verdeeld over de piepkleine kopjes waarin
in betere tijden de sterke 'Turkse koffie' werd geserveerd. Koffiedrinken is altijd
al een van de belangrijkste gebruiken geweest bij ons. Urenlang konden we zitten
kletsen, de kleine kopjes steeds opnieuw weer tot aan de rand vullend. Dat waren
andere tijden die nu een ver verleden lijken. En daar zitten we dan, slurpend en
zo traag mogelijk drinkend om dat moment vast te houden. Een sigaret doet de
ronde, iedereen trekt een keer of twee, en geeft de peuk dan door aan de
buurman. Net als in andere steden een gezelschap een jointje door zou geven.
Maar dit is Bosnië, hier heb je geen hallucinerende middelen nodig. Hier is de
situatie op zich al surrealistisch.

Het tekort aan nutsvoorzieningen was het ergst. Al wekenlang hebben we geen
stromend water meer. Stilstaand trouwens ook al niet. Iedereen in de stad
probeert zoveel mogelijk plastiek kannetjes, emmers en vaten te verzamelen. Om
water te gaan halen. Wij moesten een stuk de heuvel achter ons
appartementsgebouw op, tot aan het waterreservoir dat door een riviertje wordt
bediend. De lege spullen de berg opdraven is al een corvee. De volle vaten en
kannetjes anderhalve kilometer var naar huis slepen en dan nog drie

79
verdiepingen hoog brengen is slavenarbeid. Dat wens je je ergste vijand niet toe.
Nu ja, de Serviërs misschien wel. Erg veel kan je natuurlijk niet aanslepen, je
hebt eigenlijk nooit genoeg. Je moet urenlang in de rij staan voor je bij een van
de vulkraantjes komt. En je kan maar zoveel dragen als je sterk bent.
Waterhalen is vrouwenwerk, de mannen verdedigen de stad. Het lijkt bijna
middeleeuws, maar een stad belegeren en de bevolking uithongeren is dat ook.
Mijn moeder is een klein, tenger vrouwtje, maar toch sjouwt ze zo'n dertig liter
water per keer. Dat wordt dan in het bad gekieperd, dan doe je weer een toer.
Een echt bad nam niemand in Sarajevo, we leerden ons wassen met enkele
glazen water, voor de kachel, net zoals vroeger.

Ik heb de kachel al enkele keren vermeld. De kachel is het centrale stuk in elk
Bosnisch huis of appartement. Voor de oorlog had bijna niemand zo'n ding. We
hadden allemaal centrale verwarming. Die was door de Serviërs kapotgeschoten.
Dus moest er geimproviseerd worden, om te verwarmen, om te koken, om water
voor de was op te warmen. Want geen gas of electriciteit betekend ook geen
fornuis, geen warm water, geen licht. Het waren geen mooie kachels, je kan ze
waarschijnlijk alleen maar in Bosnië vinden. Ze werden zelf vervaardigd, uit
grote conserveblikken, uit een ijzeren kastje, van enkele stukken staalplaat die
een buurman aan elkaar laste. De gelukkigen onder ons hadden beslag kunnen
leggen op de kachels die het Internationale Rode kruis verdeelde, maar die waren
alleen voor de zwakken in de samenleving, en voor de allersterksten...

Het was water werd zorgvuldig opgespaard om de WC mee door te spoelen.


Daarvoor vingen we ook regenwater op, door buisjes in de dakgoot te steken en
dan met een darm naar de badkamer te leiden. je wordt er wel een stuk
vindingrijker op.

Ik was net weer beginnen te studeren. Zes jaar lang had ik in een kantoor
gewerkt, maar vlak voor het begin van de oorlog had ik me ingeschreven aan de

80
pedagogische faculteit. De lessen als dusdanig werden afgeschaft, een keer om de
veertien dagen of om de maand moesten we komen informeren wat we moesten
leren. Ook op school waren er verwarming noch ramen, en groot aantal
professoren was naar de andere kant gevlucht, naar hun Servische volksgenoten.
Ach, heel de stad was een grote chaos; een derde van de bevolking was gevlucht,
de mannen zaten bijna allemaal aan de frontlijnen, en de vrouwen speurden de
markten en humanitaire organisaties af naar iets eetbaars. Niets functioneerde.

Ik vraag me nog steeds af hoe we dit alles hebben overleefd, die sluipschutters, de
granaten, de vliegtuigbommen, hoe we leefden zonder water, electriciteit of gas,
in onverwarmde huizen zonder ramen, zonder contact met vrienden, met de
buitenwereld, zonder hoop op beterschap.

Die eerste oorlogswinter was het ergst. Er was niets te eten in de hele stad. De
humanitaire hulp werd steevast door de Serviërs tegengehouden, de konvooien
werden door bendes geplunderd. De luchtbrug stond meer aan de grond in
Ancona in Italië of in Split aan de Adriatische kust. De ene dag bombardeerden
de Bosnische Serviërs de luchthaven, de andere dag was er teveel mist om te
kunnen landen, of het sneeuwde. Het was ijskoud die winter, en we hadden niets
om de kachel aan te maken. Overal in de stad werden bomen gekapt, zelfs de
wortels werden uitgegraven. We hebben een tijdlang op boeken gestookt, tot ook
die voorraad uitgeput raakte. Dan moesten oude kleren en zelfs schoenen er aan
geloven. Bijna elke dag ging mijn vader op zoek naar brandhout. De ene keer
werd een trap uit een kapotgeschoten huis uitgebroken, soms kon hij enkele
stukken boomtak bemachtigen. De houtschaarste was zo erg dat er op een gegeven
moment zelfs geen hout meer was om doodskisten van te timmeren. Terwijl daar
nu net zo'n grote nood aan was...

Er was werkelijk niets te eten in die dagen; ik dacht dat ik honger had leren
kennen in de weken voordien, maar nu begon de ontbering pas echt te knagen.

81
Zelfs rijst of macaroni was luxe geworden. We aten vaak broodkorsten geweekt
in lauw water. Een keer per dag.

De minister van Volksgezondheid zij dat de inwoners de winter van Sarajevo de


winter overleefden door kannibalisme. Auto-kannibalisme beter gezegd. Het
gemiddelde gewichtsverlies schommelde rond de twintig kilo. Mijn tante was
voor de oorlog een gezellig dikke dame, zo rond als een tonnetje. Nu zie je ze
amper staan. Ze weegt zelfs geen zestig kilo meer.

Het was in die eerste oorlogswinter dat mensen begonnen te sterven van de
honger.

82
83
Deel IX: De eerste oorlogswinter

Het was een milde winter, naar Sarajevo-normen, die eerste oorlogswinter.
Het vroor 15 graden. Dat was althans wat de meteorologische diensten ons
probeerden wijs te maken, maar het was zo bitter koud dat mensen in hun
bedden stierven van de kou. De ergste winternacht kwam een paar dagen na
Nieuwjaar 1993. In drie dagen stierven een tiental oudjes in het gesticht dat
op de frontlijn lag. Ze zijn gewoon niet meer wakker geworden. Slechts
gewikkeld in hun smerige, dunne dekens, lagen ze daar, broze dode mensjes,
achtergelaten om te sterven. Ze lagen daar maar, want het personeel had de
home al lang geleden verlaten, weggelopen van de granaten en de
scherpschutter die op alles schoot wat bewoog vanuit z'n schuttersnest achter
het "Centrum voor de Bescherming van Oude Mensen". Ironie.

Het rusthuis lag tussen twee frontlijnen in de Nedzarici-wijk, tussen de


Bosnische Serviërs en de Moslims, van god en iedereen verlaten.
Voorbijrazende blauwhelmen stopten er nooit, alleen het UNHCR21kwam

21
United Nations Office High Commisioner for Refugees, de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor
de Vluchtelingen. De organisatie hield zich oorspronkelijk alleen maar bezig met de opvang van
vluchtelingen aan de rand van conflicten, in de niet-getroffen zones, maar sinds de oorlog in het voormalig
Joegoslavië, zijn zij ook naar de brandhaarden zelf getrokken en hebben in heel het gebied zgn. 'field-
offices' opgericht, waar niet alleen aan de opvang van Displaced Persons, maar waar ook humanitaire hulp
wordt verdeeld.

84
er af en toe plastiekfolie leveren om de kapotgeschoten ramen met te
vervangen.

Lange tijd bleef het verhaal over de stervende oudjes voor de buitenwereld
verborgen, tot op die winterochtend in die eerste week van januari een
dappere ziel kwam aanwaaien in het Holiday Inn Hotel. De tocht van
Nedzarici naar het hotel was lang en gevaarlijk, de lobby kon alleen maar
bereikt worden via de vroegere dienstingang. Langs de hoofdingang
binnenwandelen grensde aan waanzin, de glazen schuifdeuren lagen recht in
het schootsveld van de Servische snipers die in de flats aan de ander kant van
de hoofdweg zaten. Maar deze mensen kwamen naar het hotel waar de
journalisten zaten, zij waren niet bang om hun verhaal kwijt te geraken.
Misschien dat wij zouden luisteren. De VN, noch de regering, zelfs de
families van de oudjes hadden er geen oren naar...

Ik kwam net het hotel binnengewandeld toen een groepje collega's de trap
afkwam, de liften deden het al maanden niet meer, de hele stad zat zonder
stroom. Of ik geen zin had om mee te gaan naar één of ander home, waar
oudjes aan hun lot waren overgelaten.

Naar Nedzarici rijden was sowieso al geen pretje. Nu begon de zware,


gepantserde Landrover van Reuter ook nog te slippen door de bevroren,
verlaten straten. Eerst moesten we de hele 'Sniper Alley', de sluipschutters-
straat door, dan linksaf slaan, voorbij het V.N.-Checkpoint, en dan nog twee
frontlijnen over.

De sneeuw had het pokdalig aangezicht van de Bosnische hoofdstad bedekt;


Sarajevo lag erbij alsof ze een face-lift had gehad. Zelfs het geluid van de
alom tegenwoordige artillerie leek een stuk gedempter dan anders. De weg
naar het ouderlingentehuis was een strook Gruyèrekaas en de Land Rover
slingerde zich heen-en-weer tussen de bomkraters, uitwijkend voor het
85
groepje Servische soldaten dat in het midden van de weg liep. Eén van hen
wees ons de weg naar het hoofdkwartier van de lokale commandant, die z'n
kamp had opgezet in een voormalige boerderij, een zwaai met de andere arm
wuifde ons door. Via een smal weggetje kwamen we aan de home, en we
liepen achter elkaar op een rijtje, zo snel als we konden naar de relatieve
beschutting van het gebouw. De Franse journalisten die in de auto achter
ons zaten volgden ons op de hielen. Hier wilde ik niet doodgeschoten
worden door één of andere sluipschutter!

De 78 jarige man die hier gisteren nog hout stond te hakken waarschijnlijk
ook niet, maar toch werd hij tussen de ogen geschoten. Hij was aan het
klieven om de enkele kachels die het kapotgeschoten, tochtige gebouw een
beetje te verwarmen. Het hele gebouw was niet meer dan een skelet; ooit een
modern, afzichtelijk gebouw vlak naast de zo mogelijk nog meer beschadigde
Oslobodjenja-building, waar elke dag nog steeds de krant werd gedrukt, hoe
erg de granatenregen ook is, ongeacht de risico's die de staff elke keer weer
nemen. Maar Oslobodjenja is een uitdaging aan de Serviërs, laten zien dat de
wurggreep de mensen in Sarajevo er niet van kan weerhouden om een krant
uit te brengen die het multiculturele, pluralistische Bosnië van welleer nog
steeds hoog in het vaandel draagt. Een slag in het gezicht van Karadzic en
zijn vazallen die etnische zuiverheid prediken.

De oudjes zijn slechts naamloze slachtoffers. Eéntje was ooit een bekende
opera-zangeres, een ander was amper zevenenvijftig.

Het ouderlingentehuis had een roze gevel, de zijkanten zijn gifgroen en geel,
de oude man die in de hal rondstruint tussen de glasscherven heft zijn hand
even op, maar toen een schot viel vertrok hij geen spier. De apathie was al
lang geleden ingetreden. Afgedankt, vernield meubilair, dekens, glas stoelen

86
en bedden lagen op een hoop, links van de ingang was een noodkeukentje.
Op een houtstoof stond één of ander brouwsel te pruttelen.

De oude man schuifelde een beetje dichterbij, wees op de kapotte venster en


mompelde 'Snajper', sluipschutter. Op een drafje liepen we, gebukt tot aan
de niet blootgestelde kamers. Daar lagen de doden. We bliezen kleine
wolkjes adem uit, alvorens de kamers te betreden. We rilden.

Er waren drie kamers. Zeven vrouwen en drie mannen, allen al enkel uren
dood, gewikkeld in vuile dekens en stijf van rigor mortis en van de kou. Ze
stonken naar stront en naar dode oude mensjes. Ze leken zo klein, naast
elkaar gelegd op de smerige grond. Ze droegen allen wollen sokken. Hun
monden stonden open en ze leken op wassen beelden. Ze waren niemand
meer, niet langer vader, moeder, kind of man en vrouw, ze waren slechts
hoopjes vel over been, naamloos en dood.

Slechts weinigen bleven bij de ouderlingen, zelfs toen de bombardementen


erger werden. Lidija Grozinko was één van hen. 40 jaar, psychologe en
Kroatisch. Haar enige dochter leeft in Kroatië. Lidija bleef net als ik wat
dralen, terwijl de anderen de kamer uitslopen. Zij was de inzinking nabij, en
huilde zachtjes: "geen dokters, geen kachels, geen hout, iedereen is
weggegaan,..., en elk van deze mensen die zomaar doodgaan van de kou...".
Lidija begon geen jeremiade af te steken tegen de wereld die niets deed voor
lijdend Bosnië, ze constateerde alleen maar, nuchter en droevig. Zij was op
een manier veel aangrijpender dan de dode oudjes. Zij was gebleven, acht
maanden al was ze non-stop actief in het tehuis, ze onderhandelde met de
Serviërs over voedsel, brandhout en een kok. Voor de oorlog zorgde een
honderd koppige staff voor 108 mensen. Nu waren er slechts zes over:
Lidija, de psychologe, een sociale helpster en vier mensen om een waterig
humanitair soepje te koken, om brandhout aan te slepen en om te kuisen.

87
De Verenigde Naties, in een zo kenmerkende vlaag van absurditeit had de
week voordien acht verwarmingstoestellen, zonder brandstof, zeep (er was
geen water) en kaas gebracht.

Lidija veegde haar ogen droog met haar schort, die eens wit moet geweest
zijn, en liep tussen de bedden waarin enkele oudjes lagen te rillen, hier en
daar een dekentje gladtrekkend, onmachtig iets aan de situatie te verhelpen.
Uit een van de bedden stak een arm, niet dikker dan die van een kind; de
oude dame, ach, je kan zo'n skelet eigenlijk geen dame meer noemen, lag
wezenloos naar het plafond te kijken. Ze voelde dat er iemand in de buurt,
en ze kon alleen maar 'zima, zima' fluisteren. "Koud, koud', meer kwam er
niet uit, haar hele lijfje trilde van de inspanning, ze kon de moed en de
kracht niet meer opbrengen om haar hoofd te draaien.

Eén van de verplegers maakte dagelijks de gevaarlijke trip naar de bakkerij,


over 'Sniper Alley' om brood te halen, als de bakkerij draaide. Maar de dag
voordien had hij zijn auto total loss gereden toen hij een sluipschutter
probeerde te ontwijken. Zijn vrachtje was een koffer vol lijken die naar het
Vlakovo-kerkhof moesten, waar Moslims, Serviërs en Kroaten nog steeds
broederlijk naast elkaar worden begraven. Lidija hoopte dat de Verenigde
Naties het tehuis een nieuwe wagen zouden geven, maar toen ze aan die
gedachte ruchtbaarheid gaf, lachte er iemand cynisch; Lidia hoorde de
spotter:" Ik weet wat je denkt," zei ze zacht, " vijf maanden geleden heb ik
het hoofdkwarier gewaarschuwd dat dit zou gebeuren." De V.N. antwoorde
dat ze de bejaarden konden evacueren, maar ze konden maar niet besluiten
waar hen onder te brengen.

Allen waren in de vroege ochtend gestorven, als de nacht het koudst was.
Mevrouw Getlig had voor het slapengaan de lakens over haar gezicht
getrokken en bedankte Lidija voor allles wat ze gedaan had. Toen Lidija

88
enkele uren later haar ronde maakte was Katica Getlig dood. "Wat kon ik
doen, ze stierf tenminste snel..."

Met z'n zessen slapen ze op een kamer, licht is er niet meer als om vier uur
de duisternis valt. Geen electriciteit. 's Ochtends en 's avonds een snee brood
met thee, 's middags rijst, bonen of een paar gestoofde koolbladeren, meer
was er niet. Kaarsen waren er in heel de stad niet te vinden, laat staan in het
oude-mannetjes-huis. Om zich toch een beetje bij te lichten maakten ze
olielampjes met olijfolie, een glas, een kurk en een schoenveter. Of ze zaten
zomaar wat in het donker.

"Er staan twintig ongebruikte generatoren op de parking van de


UNPROFOR." wist Lidija, "en die staan er maar te staan terwijl wij
doodvriezen." Als ze dan al eens hout kunnen sprokkelen, zit iedereen rond
één van de drie houtkachels. Zich wassen gebeurde een keer per maand,
soms om de twee weken als ze geluk hadden. Er was geen water, geen
toiletten, beddegoed kon nooit gewassen worden.

Eén van de Servische soldaten kwam de kamer binnen en begon tegen Lidija
te schreeuwen, de loop van zijn geweer nonchalant op haar gericht. "Jullie
moeten gaan," zei ze, en de soldaad deed teken met de loop. Terug het
snipers-pad over, in de gepantserde Land Rover, weg van dat verdomde
tehuis met de gedoemde oudjes.

We besloten de Verenigde Naties aan de tand te voelen. José Marija


Mendiluce, de directeur van het UNHCR, luisterde naar ons verhaal. Hij
leek eerst verbaasd en geschokt, maar besloot toen de zaak te laten
afhandelen door het hoofd van Civil Affairs van de VN en door
UNPROFOR-woordvoerder Barry Frewer. Die riep spoorslags een
persconferentie bijeen en rammelde een inderhaast opgeschreven lijstje af
van dingen die moesten gebeuren. "Het feit dat er een ouderlingen bestaat
89
op de frontlijnen is te betreuren," vond Barry, en hij somde op dat de doden
begraven moesten worden, dat er kachels en voorraden moesten komen, en
het Franse bataljon zou dekens leveren. "We erkennen dat het een treurige
situatie is, erg droevig, maar we kunnen niets doen, we moeten opboksen
tegen de lokale krijgsheren Diegenen die het ergst lijden zijn de lokale
bevolking." Iemand vroeg wat er nu zou worden gedaan, en Frewer gaf tekst
en uitleg: "Dit is wat men te zien krijgt in een belegerde stad waar geen
verwarming meer is, waar de vensters vervangen zijn door plastiekfolie, waar
gebouwen tot puin worden geschoten." Het was een verschrikkelijke situatie,
zei hij, en we moesten de vrede een kans gunnen.

De volgende ochtend kwamen enkele Franse blauwhelmen houtkachels


brengen, maar vergaten een aantal essentiële afvoerbuizen bij te leven. Op
vijf januari, enkele dagen nadat de eerste lijken waren gevonden, vaardigde
UNPROFOR het volgend statement uit:

Het werd te onzer aandacht gebracht dat de situatie van de bewoners van het
ouderlingentehuis in Sarajevo's Nedzarici-wijk in de schijnwerpers staat...

Het feit dat een ouderlingentehuis, in tijden van conflict, zo dicht bestaat bij de
frontlijn, is op zich te betreuren ... Het tehuis stond op de lijst van behoeftige
instellingen: Kachels en brandstof waren al een tijdje geleden besteld, maar zijn
slechts nu aangekomen..

Gezien de oorlogssituatie, en de moeilijkheden bij het sluiten van plaatselijke


staakt-het-vuren, hoopten Wij, dat het tehuis zou kunnen worden geëvacueerd
onder auspiciën van het accoord van 13 december van de Mixed Military

90
Group, jammer genoeg is die overeenkomst nooit geïmplementeerd door de
weigerachtigheid van één van de strijdende partijen22.

Het UNHCR voert actieve discussies met verbindingsofficieren van zowel de


MOslims als de Serviërs om accomodatie te vinden voor de bewoners van het
tehuis. Het is duidelijk dat, zoals steeds, veel afhangt van de partijen in deze
burgeroorlog...

Het probleem van de verwijdering en een degelijke begrafenis voor de


overledenen is ter onzer aandacht gebracht. We onderzoeken op dit moment hoe
we directe bijstand kunnen verlenen...

Woorden die niets meenden, want de ouderlingen bleven doodvriezen, en de


Serviërs verleenden geen toegang meer op de weg die naar Nedzarici leidt.

22
De Serviërs, die de ouderlingen en het personeel als gijzelaars en als menselijk schild wilden gebruiken
tegen een mogelijk offensief van de Bosnische regeringstroepen.

91
92
Deel X: Oorlog Tussen Bondgenoten.

De brug over de Neretva rivier in Mostar is ongetwijfeld een van de mooiste


herinneringen voor de duizenden toeristen die Joegoslavië elk jaar weer als
vakantiebestemming kozen. Gebouwd in de 16e eeuw door Sulejman de
grote, zonder cement, overspant de brug de kloof die de stad in twee snijdt.

De brug is niet meer. Op negen november 1993 deden de Kroatische


granaten het geval in het diepblauwe water van de Neretva storten. De
Kroaten juichten, er klonken vreugdeschoten. De brug, most in het Servo-
Kroatisch, had de stad haar naam gegeven; alweer een symbool dat niet
langer is.

De brug belichaamde Bosnië, een land waar moslims, orthodoxen en


katholieken eeuwenlang vreedzaam samenleefden, waar tolerantie het
hoogste goed was.

De Kroaten haatten de brug, voor hen herinnerde het ding aan de Turkse
overheersing in wat voor hen het katholieke hartland is.

De Bosnische regering kondigde die negende november een dag van


nationale rouw af.

Het bondgenootschap tussen de Moslims en de Kroaten was nog geen jaar


oud, of de eerste barsten begonnen te verschijnen. Tudjman had nooit onder
stoelen of banken gestoken dat hij wel interesse had voor de gebieden in
Bosnië waar de Kroaten de meerderheid uitmaakten. Een groot deel van de

93
Bosnische Kroaten uit Herzegovina had hun bloedbroeders bijgestaan toen
Kroatië door het JNA en de Serviërs werd aangevallen, en waren nu, vervult
van een Kroatische eigenheid vervuld, teruggekeerd naar hun eigen dorpen
en steden om de Servische vijand in Bosnië af te slaan. In Herzegovina
waren de Kroaten de absolute meerderheid, maar het grootste deel van de
Bosnische Kroaten leefde in Centraal-Bosnië, in etnisch gemengde steden.
Zij waren in het algemeen minder nationalistisch dan die in Herzegovina.

Franjo Boras en Stjepan Klujic zetelden beide in het Bosnische presidium,


beide zijn Kroaat. Boras uit Herzegovina en een nationalist, Klujic uit
Sarajevo en overtuigd van een multi-etnisch Bosnië. Tudjman steunde Boras
van in het begin.

Aan het begin van de oorlog in Bosnië waren de Hercegovina-Kroaten


georganiseerd en bewapend vanuit Zagreb. Mostar werd in twee verdeeld: de
Kroaten op de westelijke oever van de Neretva, de Serviërs aan de overkant.
Maar de Kroaten, geholpen door de Moslims, lanceerden een offensief zodra
het JNA zich had teruggetrokken, en heroverden een groot stuk van de
oostelijke oever. Het HVO23had een belangrijke controle over de regio, en
Mate Boban, een voormalig winkelier, werd door Tudjman gepromoot, en
overschaduwde al snel Boras en Klujic. Boban had, onder het patronaat van
Tudjman, grote ambities: Hij riep zijn eigen staat uit: Herceg-Bosna, met
een eigen leger, een eigen vlag; de Kroatische dinar werd ingevoerd. Bosnië
verloor nog maar eens een stuk van zijn soevereiniteit.

Op papier waren het HVO en het Bosnische leger bondgenoten, maar de


verwachtte hulp van het HVO bij de bevrijding van Sarajevo bleef uit.

23
Hrvatska Vijeca Odbrane, de Kroatische Verdedigingsraad, de Kroatische militie in Bosnië.

94
Boban's voetsporen volgend, riep Dario Kordic, een journalist-soldaat, en
Kroaat, vanuit zijn hoofdkwartier in Novi-Travnik, Travnik, Vitez, Jablanica
en Konjic uit tot delen van Herceg-Bosna. Dat bijna al deze steden een
Moslimmeerderheid hadden maakte voor Kordic geen verschil uit; Moslims
waren geen volk, het waren Kroaten die de Islam beleden. Dezelfde retoriek
was ook aan de Servische kant te horen.

De etnische zuiveringen door de Serviërs deed de bevolkingsbalans in Bosnië


op hol slaan, en gaf Mate Boban een kans om op de angst van de Kroaten in
te spelen: Kroatische gebieden zouden overspoeld worden door horden
verdreven en verarmde Moslims.

Het gewapende conflict tussen Moslims en Kroaten begon met een


belachelijke ruzie over d levering van een vrachtwagen benzine tussen twee
rivaliserende maffiagangs in het stadje Prozor in Centraal Bosnië. Al gauw
nam het conflict buitengewone proporties aan, het HVO en het Bosnisch
leger kozen elk hun kant, en de Moslims werden de stad uit gejaagd. De
meesten onder hen keerden de volgende dagen terug in een vernield Prozor.
Er werden straatgevechten gevoerd, de stad werd gebombardeerd vanuit de
heuvels. De gevechten verspreiden zich verder naar Novi Travnik.

Beide legers begonnen mekaar te wantrouwen, frontlijnen werden


verwaarloost, wat culmineerde in de val van Jajce. Jajce werd gezamenlijk
door de Kroaten en de Moslims verdedigd tegen de Serviërs. De stad hield
stand tot de 29e october. De Serviërs maakten gebruik van de chaos en de
haat tussen Kroaten en Moslims om de stad binnen te trekken zonder dat
een schot werd gelost. 40.000 burgers sloegen op de vlucht. De
kilometerslange colonne leek op de beelden uit de tweede wereldoorlog.
Benzine was er niet, iedereen wandelde, hun schamele bezittingen
voortduwend op stootkarren, of enkele zakken met zich meeslepend. Twee

95
drie dagen waren ze onder weg naar Travnik, onder de constante beschieting
en bombardementen van de Serviërs die schoten op alles wat maar op een
militair voertuig of uniform leek.

Mladic kon het niet laten te glunderen: "Ik zal toekijken hoe ze mekaar
vernietigen, daarna drijf ik ze in de Adriatische zee."

De winter van kwam er aan, en in heel Bosnië streden Moslims, Kroaten en


Serviërs met elkaar om stukken van het land. In Kiseljak, vlak bij Sarajevo,
begon een informele alliantie te ontstaan tussen de Kroaten en de Serviërs.
De Kroaten kochten van de Serviërs en verkochten de goederen aan een
opgedreven prijs aan de Moslims. Geld, veel geld ging van hand tot hand,
van ethnie tot ethnie, via de Kroatisch maffia die zich verrijkten en in
Kiseljak een soort van vrijbuitersparadijs creëerde waar alles te koop was.

In April 1993 sloeg de gewapende vrede tussen de Kroaten en de Moslims


om in een open, gewapende oorlog. In het dorpje Ahmici, vlak bij Vitez
begonnen Kroatische Militialeden de bevolking uit te moorden,
ouderlingen, kinderen en vrouwen, allen werden ze geëxecuteerd. Daarna
werden alle huizen in het dorp in brand gestoken en werd de moskee
opgeblazen. Andere dorpen volgden. Heelder Moslimdorpen werden met de
grond gelijk gemaakt, willekeurige executies waren legio, vrouwen werden
verkracht en kinderen voor de ogen van hun moeders doodgeslagen. De
Moslims van Vitez sloegen, net zoals zo velen van hun volksgenoten in het
hele land hadden gedaan, op de vlucht, richting Travnik en Zenica.

Het Bosnische leger begon terug te vechten. Het Derde Korps vormde twee
nieuwe brigades die hoofdzakelijk bestonden uit mannen die eerder
verdreven waren door de Serviërs of de Kroaten, die de concentratiekampen
hadden overleefd. In Zenica werd de Zevende Moslim Brigade opgericht,
een onderdeel dat extreem anti-Westers was, anti Serviër en anti-Kroaat. Zij
96
droegen Arabische insignes, waren extreem religieus en nationalistisch, bijna
a xenofoob. Voor hen bestond een multi-etnisch Bosnië niet meer, het
moest een moslimstaat worden. Al dat multi-etnisme had Bosnië en zijn
Moslims naar de slachtbank geleid.

Zij concentreerden hun inspanningen tegen de Kroatische dorpen rondom


Vitez. om Zenica, Mostar en Tuzla met Sarajevo te verbinden. Hun techniek
was dezelfde als die van hun vijanden. Brandschattend en rovend waar ze
veroverden maakten ze hun opmars. Vitez werd ingesloten door de Moslims.
De Kroaten hadden hun eigen enclave waarin zo'n 60.000 mensen samen
zaten.

Tijdens de zomer van 1993 bereikten de eerste berichten de buitenwereld


over de mishandelingen van Moslims in Kroatische kampen. Het
Internationale Comité van het Rode Kruis kreeg pas in Augustus toegang tot
de kampen. De verhalen waren dezelfde als die van de Moslims in de
Servische kampen. Gevangenen werden geslagen, gemarteld, kregen geen
water of eten, moesten vernederingen ondergaan.

L'histoire se répète

97
98
Deel XI: Het Bolwerk Pale: Bergdorp van het
Kwaad.

Ik had nu al enkele maanden in Sarajevo rondgehangen, verslag uitbrengend


over de verschrikkingen, over de momenten van pijn, woede, over de
Verenigde Naties en de blauwhelmen die mijn idealen over vredessoldaten
aan dingelen sloegen, maar ook over vreugde en geluk.

In die eerste maanden had ik heel veel mensen leren kennen, heel veel
nieuwe vrienden gemaakt. Ik had eigenlijk geen geld om lang te blijven,
eigenlijk had ik na die twee eerste weken geen slaapplaats meer, want het
samenhokken met Paul Martin draaide uit op een debacle rond verloren
sleutels en dubbel gebruik van materiaal en niet-betaalde rekeningen. Je leert
snel als je niet veel geld hebt. Maar één van de jongens uit het International
Relations departement van de Televisie nodigde me uit bij hem thuis in te
trekken. Damir sprak uitstekend Engels en was één van de raarste vogels die
ik tot nu toe al ontmoet had. Hij was een jaartje ouder dan ik, en het 'klikte'
tussen ons. Hij wou schrijver worden, eigenlijk had hij het grootste deel van
zijn eerste roman al op papier staan, uitgetijpt. Het was een bizar verhaal, dat
herinner ik me nog wel, maar waar het nu precies over ging ben ik al lang
vergeten. Damir was steevast op de vlucht voor het leger. Hij was
gemobiliseerd zoals bijna alle jongens van onze leeftijd, maar op de ene of
andere maier wist hij te ontsnappen aan de dienstplicht. Om de twee, drie

99
dagen liep hij even de kazerne, een oude bandenfabriek, binnen, en kwam
na een kwartiertje weer buiten en ging werken in het Televisiegebouw. Als je
daar werkte en je sprak Engels, Duits of Frans had je geluk. Er waren altijd
wel journalist die een tolk of chauffeur nodig hadden, en dat soort baantjes
betaalde goed. En, dat was misschien nog belangrijker, je was niet aan het
front. Damir had elke week wel een of ander klusje op te knappen voor een
journalist, en maakte het zijn familie daarom al wat makkelijker om de
moeilijke maanden door te komen.

Bij Damir kreeg ik een bank toegewezen waar ik kon slapen, 's avonds kon
ik een stuk brood meeëeten. Meer was er niet in huis, en eerlijk gezegd
schaamde ik me om van deze mensen die zelf bijna niets hadden voedsel aan
te nemen. Douchen was helemaal uit den boze. Een paar keer was ik met de
familie meegegaan naar de waterpomp, drie straten verder, on de jerry-cans
en emmers te vullen. Iedereen liep beladen als een pakezel af en aan, en ik,
de weldoorvoede jongen die slechts enkele weken voordien uit West Europa
was aangekomen had moeite twee emmers water naar het apartement te
slepen. En zweten dat je deed, ondanks de bijtende winterkoude. Voor ik
naar de dagelijkse persconferentie ging poetste ik snel even mijn tanden, en
waste me op de belangrijkste plekken met enkele handenvol water. De zeep
wegwassen was het grootste probleem. Het was een bijna spartaanse
levensstijl. Opstaan in een ijzig vertrek, waarin al het dubbel glas was
vervangen door plastiekfolie van het UNHCR, dan wassen met koud water,
een sneetje brood achter de kiezen en dan te voet de drie kilometer wandelen
naar het PTT-gebouw waar de VN-persconferenties werden gehouden.

Die persconferenties waren voor ons de eerste bron van informatie.


Woordvoerders van de vredesmacht overliepen de gebeurtenissen van de
voorbije vierentwintig uur in detail, zodat we wisten op welke verhalen we

100
ons die dag moesten concentreren. Dan snel naar het Televisiegebouw waar
de enige betaalbare internationale telefoonlijnen in heel de stad te vinden
waren. De European Broadcasting Union, kortweg de EBU, had daar een
feed-point opgezet zodat de televisieploegen uit heel de wereld hun beelden
de aarde konden rondsturen. En er waren satelliet-telefoons, die wij, radio-
en krantejongens, ook mochten gebruiken. Mits we een soort van code
hadden zodat ze op het hoofdkwartier van de EBU in Genève wist aan wie
men de rekening moest sturen. Ook in het Holiday Inn hotel waren er
satelliettelefoons te vinden, maar daar betaalde je, ter plekke, veertig dollar,
cash. Maar dit terzijde. Rond elf uur belde ik dus van bij de EBU naar de
verschillende redacties om het aanbod van de dag te bespreken. Je had wel
altijd iets te melden, de gebeurtenissen in Sarajevo waren altijd wel 'nieuws'.
Zeker voor ons, we hadden een beetje de kijk op de rest van de wereld
verloren. Alles wat er gebeurde leek van wereldbelang, ieder detail, zo vond
ik, moest aan de hele wereld meegedeeld worden. Dat tegelijkertijd ook
Israel een nieuwsitem was, of dat er ook in andere delen van de wereld werd
gevochten, het ging allemaal aan me voorbij. Wat in Bosnië gebeurde was
het enige dat telde.

De zaken gingen goed, bijna elke dag had de BRTN wel interesse in een
bijdrage 'van onze man in Sarajevo'. Ik was fier, ik was gelukkig. Na dertien
stielen en twaalf ongelukken leek ik mijn draai te hebben gevonden.
Eindelijk had ik gevonden wat ik wilde. Ik was onafhankelijk, ik kon een
stuk van de wereld zien, ik verdiende het zout op mijn pattatten niet. Als
free-lancer was het niet gemakkelijk te overleven. Ja had niet de grote
structuur van een CNN of BBC achter je, je kon bijna geen onkosten
declareren, Sarajevo was een dure stad. Alle banken in Bosnië lagen plat,
geldverkeer gebeurde van hand tot hand, een internationale overschrijving

101
was ondenkbaar. Banken hadden geen satelliettelefoons, geen
computernetwerken, geen klanten, geen vertrouwen. De Duitse mark was
koning, de lokale munt vodjes monopoliegeld. Alle prijzen waren in D-
mark, veel D-marken.

Mijn geld begon op te geraken, net als mijn geduld. Ik wilde terug naar huis.
Maar niet voor ik Pale gezien had. Het kleine skidorp op zo'n twintig
kilometer van Sarajevo gold als het bolwerk van het kwaad. Vanuit Pale
werden de orders gegeven Sarajevo genadeloos te bombarderen, om koste
wat koste de belegering van de stad vol te houden om de bevolking te
terroriseren, uit te hongeren, te laten verdwijnen. Het was het hoofdkwartier
van Radovan Karadzic, de gestoorde psychiater uit Montenegro die in de
jaren zestig naar Sarajevo was gekomen om dan dertig jaar later de bevolking
die hem had laten studeren, die bij hem haar ziel uitstortte, de totale
uitroeïng in te jagen.

De gewone weg naar Pale was afgesloten. Mijnen op de weg, rotsblokken


voor de tunnels, soldaten en politie-controle. We moeste dus omrijden via
Lukavica, achter Sarajevo, over de Trebevic-berg. Samen met een Franse
collega reed ik de vijfenveertig kilometer door een adembenemend
landschap. Besneeuwde bergtoppen, eeuwig zingende wouden, loopgraven
langs de weg. Even halt houden aan een vroeger restaurant waar nu enkele
Serviërs zitten slivovic, de lokale pruimenbrandy, te zuipen. Het zicht over
de stad is overweldigend. Je kan elk huis, elk raam in Sarajevo duidelijk
onderscheiden. Ik werp een blik langs de loop van een van de kanonnen.
Aan het uiteinde van de buis ontwaar ik het Bosnisch presidentsgebouw,
binnen het bereik van de granaten. "Of ik wil schieten?" vraagt een van de
bebaarde mannen en rijkt me de fles slivo aan. Neen, ik wil niet schieten, ik
wil hier zelfs helemaal niet zijn, maar ik moet met deze mannen drinken. Op

102
de vriendschap van de Serviërs en de Belgen. Want in België zijn er ook heel
wat Moslims, dus wij Belgen moeten de Serviërs toch wel begrijpen. Het is
de 'groene transversale', de lijn tussen Teheran, Turkije, via Sarajevo naar
Europa. We zullen bij ons ook snel een oorlog krijgen weten de mannen in
de loopgraven. Zeker in België, met z'n Moslims en z'n drie volkeren. Je zal
het zien, Brussel wordt het volgende Sarajevo. Maar Belgen zijn goede
mensen, zij schrijven alleen maar goeie dingen over de Serviërs. Het is mijn
eerste keer aan de Servische kant van de frontlijn, en ik heb nog niet veel
goeds te vertellen gehad over de Chetniks.

"Ja ja, wij zijn echte Chetniks, wij haten Moslims en Kroaten, vooral de
Kroaten," pocht de commandant van de bende. Hij strijkt even oer zijn
wilde baard. Het is hoe dan ook geen mooi onderhoden knevel, maar een
soort van struikgewas dat de laatste jaren niet meer gesnoeid werd. Echte
chetniks zijn het; het zijn bijgod allemaal oude mannen op pantoffels die dit
stukje frontlijn moeten bewaken. De jongste is minstens vijftig. Maar de
helling onder hen is veel te stijl om een tegenoffencief van de
regeringstroepen te verwachten. Het is gemakkelijk om Sarajevo aan puin te
schieten als je hoog op een berg zit, verschanst achter dikke boomstronken,
bewapend met tanks, mortieren en kanonnen.
In de stad zouden die boomstronken tot brandhout worden gehakt, zouden
er doodskiste van worden gemaakt, hier dienen ze alleen om een handvol
oude mannen te beschermen die zuipen en schieten.

Als we afscheid nemen zijn we vrienden voor het leven, als ik nog eens
voorbij kom moeten we koffie drinken. "Turkse koffie?", "ach natuurlijk,
wij zijn toch geen extremisten." En ik moet dan maar eens een granaat
afschieten op de stad. Ik steek nog even m'n hand op, maar draai me niet
meer om. Mijn eerste ontmoeting met de Serviërs had alle

103
verwachtingspatronen ingelost. Het waren een bende gekken die in de
heuvels ronddwaalden, zonder doel, zonder ideologie, die alleen maar
luisterden naar de rethoriek van hun leiders. Het waren die leiders en hun
adelaarsnest waar we naartoe gingen.

Pale is een skidorp met houten huisjes en lage flatgebouwen. Het orthodoxe
ligt er wat verlaten bij, cafe's hebben de terasjes buitengezet. Radovan
Karadic heeft zijn intrek genomen in 'Hotel Panorama' een pensionnetje die
naam waardig. In ed vroegere eetzaal wordt nu vergaderd, de slaapkamers
zijn het Bosnisch Servisch machtscentrum. Maar voor we nog maar in de
buurt van het 'Panorama' mogen komen, moeten we eerst naar Hotel
Bistrik, boven op de Jahorina-berg, om een accreditatie te gaan halen.
Jahorina ligt 12 kilometer van Pale, voor hotel Bistrik stopten de skiliften.
De accreditatie aanvragen had veel weg van een kruisverhoor. Wie we waren,
waarom en hoelang we al in Bosnië waren, of we wel eens slechte dingen
over de Serviërs schreven. Onmiddellijk kreeg je het verwijt dat alle
journalisten pro-moslim waren, dat de Serviërs door heel de wereld als
zwarte schapen werden bestempeld. Het waren toch net de Serviërs die te
lijden haden. In de eerste wereldoorlog, de tweede wereldoorlog, in Tito's
Joegoslavië... eigenlijk zijn ze al onderdrukt geweest sinds de Slag bij Kosovo
die ze verloren, in 1389. Waarom was de hele wereld toch tegen heen?

Sonja Karadzic, de dochter van, was het hoofd van het 'Internationaal
Perscentrum'. De dikke matronne, die altijd vergezeld is van haar keffertje,
nam de eindbeslissing. Haar voorkomen was de ultieme SM-nachtmerrie.
Dik, in nauwe lederen of latex-pakjes gestoken, met roze en zwarte
oogschaduw, zwarte nagellak en borsten die uit hun veel te enge verpakking
wilden ontsnappen. Iedereen haatte haar, voor haar willekeur, haar
voorkomen en haar karakter. We krergen een accreditatie, die zeven dagen

104
geldig was, maar interviews waren onmogelijk. Iedereen in de regering was
druk bezig met andere dingen, Generaal Mladic, de opperbevelhebber van
de Bosnisch-Servische troepen, was ergens ten velde.

Zo zou het vast iedere keer gaan als ik naar Pale kwam. Iedereen in het
perscentrum was beleefd, vriendelijk, maar wimpelde de vragen van
journalisten af. Alleen de hele grote media zoals CNN of de BBC kregen
interviews, de kleiner vissen moesten het doen met de occasionele uitspraak
op de trap van een of ander gebouw waar vergaderd werd over het lot van
Bosnië en haar inwoners.

Ik ging dan maar ergens iets eten, en daalde dan de bergweg maar weer af,
richting Sarajevo. Het vreemde was dat alles in Pale zo normaal leek, dat
iedereen er vriendelijk was, dat niemand er echt uitzag alsof hij dagenlang
aan de frontlijn had gezeten. Er ewaren geen wapens te zien in het hele dorp,
weinig uniformen en iedereen leek alsof de oorlog in een ander land
gebeurde.

Ik wilde terug naar huis. Ik was er bij Damir tussenuit getrokken, omdat zijn
moeder na de eerste week eiste dat ik tweehonderdvijftig maark per week
betaalde voor mijn bank in de tochtige woonkamer. Ik had er het geld niet
voor, en die prijs was schromelijk overdreven. Via Renata, de tolk van Paul
Martin die nu, gratis, ook wel eens voor mij tolkte, had ik een nieuw
onderkomen gevonden. In de kazerne van het HOS, de kroatische militie in
Sarajevo. Tijdens de tweede wereldoorlog was het HOS de fascistische
militie die aan de kant van de Duitsers meestreed, maar in deze oorlog was
daar weinig van te merken. Geen Nazi-groet, een exremistische uitspraken,
gewoon tegen de 'historische' vijand strijden, zij aan zij met de Moslims. Het
merendeel van de soldaten waren trouwens moslims. Ik kreeg een eigen
kamertje toegewezen, met tijpmachine, en kon elke dag drie maalijden

105
krijgen. Eten gebeurde samen met Mato, de commandant, zijn vrouw
Jadranka en hun twee kinderen Maja en Nikola.

De kazerne zou voor lange tijd mijn thuis worden in Sarajevo. Een gratis
onderkomen vanwaar ik kon blijven doen wat ik graag deed: verslag
uitbrengen over de Bosnische oorlog...

106
107
Deel XI: Terug thuis.

Mijn geld was bijna op, mijn uithoudingsvermogen evenzeer. Drie maanden
lang was ik van huis weg, drie maanden lang had ik zowat elke dag kond
gedaan van de verschrikkingen van de oorlog, drie maanden waren te lang.
Vanuit de EBU belde ik naar mijn toenmalige vriendin met maar een wens:
een vliegtuigticket naar België. Marleen liet het enkeltje klaarlegen aan de
balie van Air Croatia in Split. Ik boekte een vlucht bij 'Maybe Airlines' bij
de Verenigde Naties.

Bepakt en beladen voerden de Fransen me naar de luchthaven, de C-130


stond klaar met draaiende motoren. Inchekken, kogelvrije vest aan. Ik heb
zelfs niet meer omgekeken, de patrijspoorten van het vliegtuig waren er niet
voor mij. Een half uurtje later landden we in Split. Het was stralend weer,
iedereen leek wel in vakantiestemming, iedereen was zo netjes, zo proper. Ik
ging mijn ticket afhalen, en had nog een aantal uren te doden voordat ik
weer moest vertrekken; naar Zagreb dit maal. In het buffet bestelde ik een
cola, en plots werd ik gewaar dat overal lichten branden; in het toilet was er
stromend water, het stonk er niet. Je kon bestellen wat je wilde... Ik begon te
huilen, van verbazing, van vermoeidheid, van ongeloof. Amper een half uur
vliegen en je bent aan het strand, in een normale stad, waar je tussen tien
verschillende sandwiches kon kiezen, waar alles op de menukaart te
verkrijgen was. Ik was te lang in Sarajevo gebleven.

108
In Zagreb moest ik blijven overnachten, in Hotel Jadran kreeg ik korting
omdat ik een kamer deelde met iemand van de humanitaire organisatie
Caritas, zij kregen vijftien procent vermindering. Ik sliep als een blok. De
volgende ochtend terug naar de luchthaven, richting Frankfurt, vandaar naar
Zaventem. Rond vijf uur kwam ik aan, mijn ouders stonden op me te
wachten.

Ik weet niet meer of ik veel heb gepraat op de weg naar huis, waarschijnlijk
niet. Ik was in de war. Heel de avond heb ik op mijn bed gelegennaar
muziek luisterend. Datzelfde liedje keer op keer: 'Twisting My Sobriety" van
Tanita Tikaram. Waarom weet ik niet...

Beneden stond mijn favoriete gerecht op me te wachten: Biefstuk met


frieten. Ik kon moeilijk meedelen wat ik allemaal had beleefd, ik wilde alleen
maar gaan slapen. In de volgende dagen zou ik wel alles proberen te
vertellen, maar ik wist al dat je Sarajevo niet kon begrijpen als je er niet
geweest was, dat je niemand kan duidelijk maken wat het betekend dat je
bepaalde straten niet meer inkan modat er slluipschutters op je schieten, dat
je zonder water, electriciteit of verwarming moet leven.

Het ergst waren de mensen die voor de oorlog wel eens in Joegoslavië op
vakantie waren geweest. Zij wisten alles over het land, zij hadden alles
gezien, kenden de oude stad en zijn bazaar, niemand wist iets, iedereen was
blind, mensen bleven vragen wie nu tegen wie vocht, vooroordelen tegen
Moslims overheersten rechtvaardigheid. Waar twee vecheten hebben twee
schuld. Arm Vlaanderen. Waarom deed ik het allemaal, waarom luisterde
niemand naar wat ik al die tijd over de radio schreeuwde. Iedereen vond 'dat
ik het goed deed' mijn ouders glunderden, mijn fanclub groeide, maar
niemand luisterden naar de inhoud van mijn radiostukjes.

109
Na een week begon het weer te kriebelen. Ik was ondertussen al bij de radio
op bezoek geweest, had een paar tips en een leuke ontvangst gekregen. Roger
Adams, de toenmalige hoofdredacteur wilde dat ik terug ging. Maar mijn
onkosten kon hij niet terugbetalen. Zelfs het vliegtuigticket kon er niet af.

Met de trein ben ik terug gegaan naar Zagreb. Twee-en-twintig uur sporen,
dan weer naar Split en op de VN-vlucht naar Sarajevo. Ik was gelukkig, ik
was weer terug in Sarajevo, ik zou nog harder gaan werken...

Het was April, het was mooi weer, Sarajevo, here we ome. Ik had al het geld
dat ik verdiend had van mijn rekening gehaald, om in Sarajevo te kunnen
werken, om af en toe ook eens zoals die andere journaliste in een restaurant
te kunnen eten, om rond te kunnen reizen.

Ik was de BRTN-correspondent in Bosnië, ik deed wat ik graag deed, ik kon


iets.

110
111
Deel XIII: De val van Srebrenica - 1E bedrijf.

Ik was nog maar net terug in Sarajevo, toen de stad gonsde van de
geruchten. Srebrenica zou gaan vallen. Argentinum, zoals de Romeinen het
stadje in de Drina-vallei noemden, was een van de drie oostelijke enclaves.

De Serviërs hadden Oost-Bosnië bijna volledig etnisch gezuiverd, op


Srebrenica, Zepa en Gorazde na. Maar de situatie werd onhoudbaar voor de
Moslims van Srebrenica. Bijna elke dag was er clandestien radioverkeer
tussen Sarajevo en de enclave. De berichten verslechterden zienderogen.
Halverwege maart 1993 begon de munitie van de Moslims in Srebrenica op
te geraken, de Serviërs verstevigden hun wurggreep op de stad. Humanitaire
hulpkonvooien waren er de laatste maanden niet meer in geslaagd om de
uitgehongerde bevolking te bevoorraden; de situatie was precair.

Naser Oric, de commandant van Srebrenica en voormalig body-guard van


Slobodan Milosevic, stuurde een kleine delegatie naar Sarajevo om het lot
van de enclave en haar bewoners te gaan bepleiten. Onder de bescherming
van de duisternis sluipt het groepje doorheen de linies van de Serviërs.
Dagenlang duurt de voettocht, maar iedereen bereikt de Bosnische
hoofdstad. De vice-premier, Zlatko Lagumdzija is geschokt door de
bitterheid van de delegatie. Sarajevo krijgt de onverdeelde aandacht van de
wereldmedia, Srebrenica waar de bevolking uitgehongerd is een zwart gat in
het wereldgebeuren. Zij eisten dat voor elke Moslim die in Srebrenica stierf

112
één Serviër in Sarajevo zou worden opgepakt en geëxecuteerd. Lagumdzija
had een tegenvoorstel: Heel Sarajevo zou alle humanitaire hulp weigeren
totdat er weer konvooien naar de oostelijke enclaves zouden worden
doorgelaten. Sarajevo ging in hongerstaking in solidariteit met de bevolking
van Srebrenica, Gorazde en Zepa.

De opperbevelhebber van het Bosnische leger, Sefer Halilovic waarschuwde


begin maart Philippe Morillon, de Force Commander van de VN-troepen in
Bosnië dat de verdedigers van Srebrenica geen munitie meer hadden en dat
een aanval van de Serviërs in de lijn der verwachtingen lag. De stad en haar
bevolking verdedigen was een onbegonnen taak. Een dokter van de Wereld
Gezondheidsorganisatie die net, te voet, over de bergen, teruggekomen was
uit de enclave, deed zijn relaas aan Morillon over de duizenden daklozen,
over de honger, over de mensen die stierven in de straten, van de honger en
de koude.

Morillon nam een beslissing die hem voorgoed in discrediet zou brengen bij
zijn bazen in New York: hij zou zelf naar Srebrenica gaan. Op elf maart, drie
voertuigen vertrokken, over de duistere bosweggeltjes die naar de enclave
leidden. Morillon noteerde die dag het volgende in zijn dagboek:

We kropen traag vooruit, tussen de bomen, en, na een paar uur


besloot ik over te stappen in de pantserwagen met de vlag van de
Verenigde Naties, opdat de Bosniërs zich niet zouden vergissen wie
we waren. Toen we op een klein heuveltje aankwamen, kwamen
drie Bosniërs op ons af, verbaast ons daar aan te treffen. "Hoe bent
u hier geraakt?" vroeg een van hen. "Ik heb persoonlijk de mijnen
op het pad gelegd - we verwachtten u vanuit een andere richting."

Morillon en zijn gevolg bereikten Srebrenica in het holst van de nacht.


Honderen mensen leefden in de straat, brandhout was er niet, de mensen
113
verbranden stukken plastiek. 's Ochtends beloofde de generaal Oric alles in
het werk te stellen om de bevolking van Sreberenica te beschermen en om
humaintaire hulp naar de enclave te sturen. Hij zou zelfs proberen een
staakt-het-vuren te bewerkstelligen. Dan stapte hij weer in zijn voertuig, op
weg naar Sarajevo. maar Oric had andere plannen. Hij wilde dat Morillon
bleef tot de beloften van de generaal werden ingelost. Hij stuurde honderden
vrouwen en kinderen op weg om het konvooi van de generaal de pas af te
snijden. Morillon kon geen kant meer uit, onderhandelen hielp niets, Oric
liet hem niet gaan. Dus speelde de VN-commandant het spelletje mee:
vanop een balkonnetje schreeuwde hij de bevolking toe dat hij hen niet allen
zou laten, maar tijdens de nacht probeerde hij desalniettemin er tussenuit te
muizen, maar hij werd ontdekt.

Op dertien maart kon hij eindelijk vertrekken, richting Belgrado, waar hij
van de Serviërs gedaan kreeg dat een hulpkonvooi naar Srebrenica kon
uitrijden.

De chauffeurs van de vrachtwagens waren totaal onvoorbereid op het


tafereen dat volgde. Toen de vrachtwagens waren afgeladen, werden de
trucks overstroomd door honderden wanhopige vrouwen en kinderen die de
stad wilden verlaten. Zes mensen stierven aan verstikking tijdens de rit naar
Tuzla; de VN hielp weer eens aan de etnische zuiveringen in oost-Bosnië.
De bombardementen op Srebrenica hielden niet op.

Begin April werden de Moslims gesommeerd zich over te geven, het


Bosnische leger kreeg twee dagen om over het voorstel na te denken; daarna
zouden de Serviërs de stad genadeloos onder de voet lopen. Het UNHCR
begon al plannen op te maken voor de evacuatie van de meer dan 60.000
inwoners van de enclave. Het was de grootste enkele zuiveringsactie sinds het
begin van de oorlog, maar het UNHCR verdedigde haar plannen: "we

114
veroordelen elke vorm van etnische zuivering, maar als jet tegenover
duizenden vrouwen en kinderen staat die allen willen geëvacueerd worden,
kan je alleen maar helpen."

Morillon was geschokt door het Servische ultimatum, en herinnerde zich


zijn eerdere beloften tegenover de bevolking van Srebrenica. Hij zou weer op
pad gaan, met of zonder toestemming van de Serviërs. Amper vijfentwintig
kilometer buiten Sarajevo werd het konvooi aangehoden door de Serviërs, na
zeven uur onderhandelen werd Morillon met twee voertuigen doorgelaten,
de andere drie wagens moesten rechtsomkeer maken. In Zvornik was de
vernedering van de VN compleet. Morillon werd weer tot staan gebracht, dit
maal door een handjevol vrouwen die met verf naar de witte wagens smeten,
antennes afbraken en jerrycans stalen. Morillon keerde terug naar Tuzla, in
regeringsgebied. De generaal was gedesillusioneerd, het gewicht van de
verantwoordelijkheid woog hem zwaar.

Op 12 april begon de beschieting van Srebrenisc. In minder dan een uur


stierven vijfenzestig mensen, een groot deel onder hen voetballende
kinderen. Mladic in persoon leidde de aanval.

Larry Hollingworth, een van de meest ervaren en bedaarde UNHCR


officials die al heel de oorlog convooien doorheen Bosnië loodstse, week af
van anders het geballanceeerde VN jargon en gaf een statement dat de
wereld zou rondgaan, dat in elke krant zou worden gedrukt:

Mijn eerste gedachte was voor de commandant die de bevelen voor


de aanval gaf: Ik hoop dat hij brand in het heetste deel van de hel.
Mijn tweede gedachte gaat uit naar de soldaten die de kanonnen
laadden en de granaten afschoten: Ik hoop dat hun slaap voor
eeuwig wordt verstoord door het geschreeuw van de kinderen en het
huilen van de moeders. Mijn derde gedachte is voor dokter in de
115
geneeskunde Radovan Karadzic, de proffesser in de literatuur
Koljevic en de biologist Plavsic. En ik vraag me af of ze deze
wreedheden zulen veroordelen? Of zullen ze hun opvoeding
verraden en deze aanval goedkeuren? En ik dacht aan de vele
Serviës die ik in dit land leerde kennen. Hoe zullen zij tegen deze
pagina in hun geschiedenis aankijken, een hoofdstuk waarin hun
leger onschuldige burgers voor zich uit dreef van dorp tot dorp tot
dorp tot ze als ratten in de val van Srebrenica zitten, van waaruit
niet te ontsnappen is, waar hen allen noch het beestentransport
wacht, of de afslachting.

De commandant van Srebrenica besloot zich over te geven, maar vroeg aan
een van de weinge UNHCR-officials in de stad om een laatste bericht naar
Belgrado te sturen. Alle verdedigngslijnen waren verzwakt, de stad kon de
Serviërs niet meer op afstand houden.

UNPROFOR bleef onderhandelen met Generaal Mladic over een staakt-


het-vuren, maar deze laatste wilde daar niets van weten. Niemand leek nog
te weten wat te doen, gesprekken opn de luchthaven van Sarajevo tussen
Mladic, Morillon en Halilovic haalden niets uit. Overgave was de enige weg.
Mladic zou de vrouwen en kinderen laten vertrekken, helicopters zouden de
gewonden kunnen evacueren. De mannen van Srebrenica zouden als
krijgsgevangenen worden weggevoerd. Over hun lot zou later worden
onderhandeld. Op 15 april werd de overgave bezegeld; de druk van de
internationale gemeenschap en de publieke opinie wogen zwaar voor de
UNPRFOR.

De volgende dag werd in New York de veiligheidsraad samengeroepen;


Resolutie 819 werd doorgedrukt; Srebrenica werd uitgeroepen tot een 'Safe
Area' Niemand leek echter te weten wat een Safe Area moest betekenen.

116
Later werd het aantal SA's zoals ze in het jargo werden genoemd, uitgebreid
met Sarajevo, Tuzla, Bihac en de twee andere oostelijke enclaves Zepa en
Gorazde.

De Safe Areas zouden ontwapend worden, de belegeraars zrondom niet. De


Verenigde Naties hadden nooit de intentie om de gebieden daadwerkelijk te
beschermen, ze hadden er trouwens ook de troepen niet voor. Maar het
gezichtsverlies was beperkt gebleven. "De mensen van Srebrenica worden
beschermd door de blauwe vlag van de Verenigde Naties" was het antwoord
op de vraag wie Srebrenica nu zou beschermen.

De Safe Areas bleven onder constante belegering van de Serviërs, de


blauwhelmen deden niets om hen te helpen.

117
118
Deel XIV: Onderhandelen en nog meer
onderhandelen.

De zomer van 1993 werd gekarakteriseerd door onderhandelingen. Vance en


Owen de negotiateirs van de VN en de Europese Unie waren met een nieuw
vredesplan op de proppen gekomen.

Iedereen was weer maar eens naar Genève gesommeerd om te praten over de
opdeling van Bosnie colgens etnische lijnen. De Bosnische regering, nog
steeds trouw aan het multi-etnische Bosnië van weleer, stond steevant
weigerachtig tegenover dit soort van oplossingen, maar ze stond met haar
rug tegen de muur. De Serviërs conroleerden meer dan twee derden van het
land, de Kroaten hadden hun greep op Herceg-Bosna gedurende de zomer
nog verder verstevigd. De regeringstroepen hadden hier en daar een stukje
Bosnië onder hun gezag, maar het land was een lappendeken geworden van
ministaatjes die waren uigeroepen ten koste van de Moslims.

Later werden de gesprekken voortgezet aan boord van het Engelse


vliegdekschip HMS Invincible. Vance was vervangen door de Noor Thorvald
Stoltenberg, het Vance-Owenplan dat Bosnië in tien provincies zou opdelen
was in de kast opgeborgen, maar Washington wou een oplossing. De
Kroaten hadden het VO-plan getekend, want zij zouden er het meest bij
winnen; de Moslims waren tegen een opdeling van het land en de Serviërs
vonden dat ze te weinig kregen.

119
De Amerikanen zetten de Bosnische regering onder druk om hun 'Joint-
Action-Plan' te tekenen. Het verschilde in essentie niet van het VO-plan,
Bosnië zou een losse unie worden van drie staten, de opdeling van Bosnië
was een feit. Ethnische zuiveringen werden beloond. Izetbegovic zwichtte
onder de druk van Washington en tekende het plan, Boban en de Bosnische
Serviërs volgden. De Kroaten en de Serviërs waren triomfantelijke. Zij
hadden hun doel bereikt, de wereld had hun een stuk van Bosnie gegeven:
53% voor de Serviërs, 17% voor de Kroaten. De Moslims hadden geen
uitweg naar de zee, maar speciale wegen zouden worden aangelegd, een
nieuwe haven moest worden gebouwd. Het plan was een doodgeboren kind,
Sarajevo zou voor twee jaar onder VN-mandaat staan, Mostar zou door de
EU worden geregeerd. Karadzic opperde zelfs om een tuunel te maken voor
de inwoners van Sarajevo zodat ze naar andere delen van het land zouden
kunne reizen.

Stoltenberg vertrok naar New York om de VN veiligheidsraad om 40.000


extra blauwhelmen te vragen.

Izetbegovic verwierp het plan uiteindelijk toch nog. Owen en Stoltenberg


waren teleurgesteld. Voor hen was de oplossing voor de Bosnische oorlg zo
nabij en tch zo eraf.

120
121
Deel XV: NATO vliegtuigen boven Sarajevo.

In februari 1994 was ik voor toen dagen gaan skiën in Frankrijk, met een
aantal vrienden. Het was mijn eerste vakantie sinds ik in Bosnië was
aangekomen. Het was al een hele tijd rustig in de streek, dat wil zeggen dat
de oorlog zijn gewone gangetje ging. Sarajevo was nog steeds belegerd, de
Serviërs en de Kroaten hielden de Moslims in hun greep. De internationale
gemeenschap bleef maar onderhandelen, vredesplannen en speciale
afgezanten kwamen en gingen, maar mij kon het allemaal even gestolen
worden. De sneeuw was goed, het hotel ook, Bosnië liep niet weg. Toch
luisterde ik elke avond naar het nieuws, je wist maar nooit. De redactie had
mijn telefoonnummer.

De ergste spierpijnen waren net over, ik was in vakantiestemming, ik genoot


van het skien en de après-ski. Uitgeput kwam ik die avond in het hotel
binnen, toen de receptionist met een bundeltje faxen op me afkwam. Ik was
de hele dag op de pistes geweest, kwam net terug van Courchevel, ik wist
nergens van. Het was bijna een hele rol faxpapier, met bovenaan de een kort
berichtje: Of ik dringend contact wou opnemen met de redactie. De rest
waren berichten van de persagentschappen.

Sarajevo had al heel wat bloedbaden overleefd. De bom die op 5 februari op


een druk bezohte marktplaats landde was een monster. Om halfeen die
zaterdag, deed de hele stad haar inkopen. Het aanbod was schaars, maar op

122
de Markala-markt kon je altijd wel vanalles vinden. Het was druk.
Honderden mensen drumden tussen de kraampjes met hun golfplaten
afdakjes. Totdat de bom viel, een 120mm-granaat, die eerst op een van de
kraampjes viel, dan op een tafel, en toen ontplofte. Miljoenen stukjes
gloeiend metaal vlogen door het luchtruim. Bloedbad, Massacre, pijn,
doden, veel doden, afgerukte ledematen, hoofden. Bloed, veel bloed.
Achtenzestig doden en meer dan tweehonderd gewonden. De reactie van
Izetbegovic was spontaan. Slechts enkele uren na wat bekend zou worden als
de "Marketplace Massacre" riep hij de pers bij zich en deed, duidelijk
geschokt, een oproep aan de wereld om eindelijn iets te doen om de dood
van zijn landgenoten te wreken. 'Het is een zware, verschrikkelijke dag. Wij
Bosniërs voelen ons als ter doood veroordeeld. Elke regering die het
wapenembargo tegen dit land ophoud is mede verantwoordelijk voor dit
soort wreedheden."

Radovan kradzic was even snel bereid om zijn visie te spuien. Hij noemde
het hele bloedbad een toneelstuk van de Moslims. Het waen geen echte
lijken, het waren etalagepoppen en lijken uit het lijkenhuisje die de Moslims
daar hadden neergelegd en bespoten met varkensbloed om de Internationale
gemeenschap tot actie te dwingen. Hij beval zijn troepen om alle
humanitaire konvooien te blokeren totdat de UNPROFOR zijn leger
publiekelijk witwaste van alle schuld. Later nog zij hij dat de Moslims zelf de
std beschoten hadden om de wereld aan hun kant te krijgen.

Zoals altijd droegen Karadzic' uitspraken vruchten af. Omdat de granaat


eerst op een dakje was geland en dan pas op de tafel waar zij explodeerde,
konnen de specialisten van de Verenigde Naties niet met honderd procent
zkerheid vaststellen uit welke richting de granaat kwam. Niemand heeft ooit
sluitend het bewijs kunnen leveren dat het de Serviërs warren die de bom

123
afschoten, maar gedurende de twee-en-twintig maanden oorlog hadden de
Serviërs al meer dan een miljoen granaten en mortieren op Sarajevo
afgevuurd; het was te verwachten dat er wel minstens eentje op een
dichtbevolkte plaats terecht moest komen. Het was nergens veilig in Sarajeo.
Overal zie je de charecteristieke rozetten die opverblijven na een
granaatinslag.

De NAVO was voor air-strikes tegen de Serviërs, maar de VN-commandant


in Sarajevo was absoluut tegen. Twee weken lang zou hij hemel en aarde
bewegen om luchtaanvallen af te wenden. Maar de druk vanuit zowat alle
westerse hoofdsteden om tot de actie over te gaan was groot. Het enige
probleem voor een NAVo-niterventie waren de Russen. Zij hadden de
NAVO al toegestaan om de No-Fly Zone boven Bosnië te implementeren,
een solo[actie van de NAVo zou de Russen op de tenen trappen. Lord
Owen, evenzeer onder druk van het Westen, begon voorzichtig te polsen.
Eerst bij Karadzic die er geen doekjes om wond; de Bosnische Serviërs
zouden terugslaan in het geval van luchtaanvallen.

De North Atlantic Council, het politieke orgaan van de Verdragsorganisatie,


zou op woensdag negen februari vergaderen, de Amerikanen en de Fransen
drongen er bij hun partners op aan om ee ultimatum te stellen. Alleen de
Britten leken tegen een NAVO intervensie te zijn. Ondertussen was
Generaal Sir Michael Rose druk aan het onderhandelen met de Serviërs over
een staakt-het-vuren dat air-strikes onnodig zouden maken. Het plan
behelsde vier punten: Een onmiddellijk staakt-het-vuren, terugtrekking van
alle zware wapens uit een zone van twintig kilometer rond Sarajevo of deze
wapens onder VN-conrole brengen, de interpositie van blauwhelmen tussen
beide legers en het opzetten van een gezamelijke werkgroep die moest
toezien op de naleving van het plan. Na lang tegensputteren accepteerden de

124
Serviërs het plan; het zou de volgende dag getekend wworden op de
luchthaven. Rose had er echter niet op gerekend dat de Moslims, die hun
hoop op de NAVo hadden ingezet, het plan niet zouden steunen. Zij
kwamen niet opdagen op de meeting. Rose was woedend en stormde op
naar het presidencieel paleis, waar Izetbegovic net een interview gaf over de
nood aan air-strikes, gecombineerd met vredesbesprekingen. Rose onderbrak
het interview en dreigde ermee de Moslims zwart te maken voor de hele
wereld en te vertellen dat Izetbegovic weigerde te onderhandelen. De
president bond in en stuurde een delegatie naar de luchthaven om het vier-
punten-plan te ondertekenen.

Rose infromeerde de NAVO die de Serviërs voor de keuze stelde: het plan
binnen de tien dagen implementeren of zich voorbereiden op de eerste
gevechtsactie sinds het bondgenoodschap werd opgericht in 1949.

Over de betekenis van het woord 'VN-controle' werd gebakkeleid. De


Serviërs wilden ongehinderde toegang tot hun wapens, de VN wilde die eis
wel toestaan, de NAVO had zo z'n twijfels.

Ik was ondertussen al druk aan het pakken, gelukkig had ik mijn vakantie
kunnen uitskiën. Het ultimatum zou binnen twee dagen aflopen en ik was
gestrand op de luchthaven van Ancona, Italië, vanwaar de VN-vluchten naar
Sarajevo vertrokken. Meer dan driehonderd journalisten, cameramensen
enfotografen zten in de vertrekhal van de kleine regionale luchthaven te
wachten op transport naar de Bosnische hoofdstad. Humanitaire hulp was
nog steeds een prioriteit voor de VN, er waren slechts een vijftal plaatsen per
vlucht, en er waren nog welgeteld negentien vluchten voor het ultimatum
afliep. Op een of de ander manier bleeek toch iedereen in Sarajevo aan te
komen. In het Holiday Inn hotel waren er doorlopen briefings van de
NAVO en de VN over de vorderingen die werden gemaakt. Om stipt

125
middernacht liep het ultimatum af, dan zou de VN aankondigen of de
Serviërs zich bij de beslissingen van de internationale gemeenschap hadden
neergelegd of niet.

Generaal Rose was de hele dag onbereikbaar voor commentaar, VN


onderhandelaars en inspecteurs shuttelden tussen de wapenopslagplaatsen en
het VN-hoofdkwartier om verslag uit te brengen.

"We have complience", met die woorden begon de nachtelijke


persconferentie. De zaal was afgeladen vol, er hien zelfs een beetje een
feestelijke atmosfeer, alsof iedereen aanvoelde dat we iets historisch
meemaakten. De hele dag hadden we de lucht afgespeurd naar NAVO-
vliegtuigen die capriolen maakten, zouden ze nu ook nog gaan
bombarderen. Rose verkondigde dat hij tevreden was met de Servische
medewerking, bijn alle zware wapens waren onder VN-controle, een aantal
Servische tanks stonden nog ergens ten velde met motorpech, maar ook op
die plaatsen hielden blauwhelmen een oogje in het zeil. Sarajevo kon rustig
slapen, de oorlog was voorbij, de NAVO nzou niet gaan bombarderen. Ik
was een beetje teleurgesteld, en velen met mij. Een voor een gingen we naar
huis om kond te doen van die aardige geste van de Serviërs die ons nooit
eens een pleziertje lijken te gunnen.

De volgende dag was de atmosfeer in heel Sarajevo veranderd. Iedereen was


nogal onwennig in het begin, later in de week begonnen de straten zich weer
met mensen te vullen, cafe's openden hun deuren, de oorlog leek voorbij, de
journalisten vertrokken, maar niet zonder eerst even een kijkje te gaan
nemen bij de Serviërs. Het leek wel glasnost en perestrojka in de Republika
Srpska. Plots kon alles bezichtigd worden, de lokale commandanten gaven
persoonlijk rondleidingen aan de frontlijnen, langs de wapenopslagplaatsen,
om dan uiteindelijk iedereen uit te nodigen in de plaatselijke bar. Gedaan

126
met de perskaarten en speciale pasjes van Sonja Karadzic, leve Generaal
Rose en de NAVO.

De detente bleef niet duren. De zware wapens die van rondom Sarajevo
waren weggetrokken begonnen zich rondom de enclave Gorazde op te
stellen. Gorazde was al lang een doorn in het oog van de Serviërs. Begin april
begonnen de kannen en tanks zich op te stellen voor de aanval, een paar
dagen later begonnen de bombardementen. De Servische troepen boekten
succes, de Moslims moesten steeds meer terrein prijsgeven. De Drinarivier
die Gorazde in twee snijdt was volledig in handen van de Bosnische
regeringstroepen totdat de Serviërs hun aanvallen begonnen op te drijven.
De eerste berichten bereikten de buitenwereld dat de Moslims de toestand
niet meer de baas konden, dat de vijand al tot aan de rand van de stad was
genaderd. De vogende dag waren ze de buitenwijken van Gorazde al
binnengetrokken. Het was hetzelfde scenario als met de Srebrenica-enclave,
het jaar voordien.

Maar generaal Mladic, die de belegering van Gorazde persoonlijk


commandeerde, hhad buitden de waard gerekend. De waard was in dit geval
de NAVO, die in tegenstelling tot de Verenigde Naties, zich niet tot de
letter van de wet beperkte. In een van de vele VN-resoluties stond dat de
NAVO kon optreden om VN-personeel en de zogenaamde Safe Areas te
beschermen. Er waren Engelse troepen in het gebied; zij waren overrompeld
door de Servische opmars en bevonden zich plots midden in het
krijgsgewoel. Een van hen geraakte gewond en seinde het noodsignaal naar
Sarajevo. Generaal Rose besliste om luchtaanvallen in te zetten maar de
nieuwe VN-gezant Akashi blies ze weer af. Rose insisteerde en dit keer
stemde Akashi, die nadat hij de feiten en de mogelijke opties een beetje beter
had bestudeerd, in. Vanaf de luchtmachtbasis in het Italiaanse Aviano stegen

127
Britse en Amerikaanse jachtpiloten op om de Serviërs een lesje te leren. In
een eerste raid werd een tank vernield, de tweede golf vliegtuigen bestookten
een Servische commando-bunker. Er werd geen noemenswaardige schade
aangericht, de Serviërs haalden één Britse Harrier neer. De NAVO trok zich
terug, de Serviërs deden hetzelfde, onder druk van een ultimatum dat eerder
al vruchten had afgeworpen rondom Sarajevo; Gorazde was gered. De eerste
gevechtshandeling van de NAVO is een feit.

De NAVO zal in de loop van 1994 nog twee keer uitrukken om de Serviërs
te bombarderen omdat deze laatsten steeds weer proberen om onder de VN-
resoluties uit te muizen. In het begin lijken de luchtaanvallen van het
Bondgenoodschap nog indruk te maken op Karadzic en zijn generaals, maar
geleidelijk aan geraakt een mens aan alles gewend.

128
129
Deel XVI: Onderhandelingen en nog meer
onderhandelingen.

De grootmachten vinden dat het stillaan tijd word dat er komaf gemaakt
wordt met de Bosnische oorlog, dus wordt wordt eind april 1994 de
'Contact Group' in het leven geroepen. De Verenigde Staten, Rusland,
Duitsland, Frankrijk en Groot-Britannië gaan vergaderen over een nieuw
vredesplan dat Bosnië moet gaan opdelen in twee delen. De Republika
Srpska die nu meer dan 70% van het land in zijn greep houdt, zou 51%
mogen behouden, de rest zou naar de Bosnisch-Kroatische federatie gaan.
Die Federatie is een nieuwe politieke constructie die door de Amerikanen in
het leven werd geroepen om de oorlog tussen Moslims en Kroaten een halt
toe te roepen. Onder druk van de Verenigde Staten tekenden de Moslims en
Kroaten een staakt-het-vuren in Zagreb in Februari, het pakt wordt bezegeld
in de oprichting van een federatie als tegengewicht voor de Servische
dominantie in Bosnië. De Presidenten Izetbegovic en Tudjman
ondertekenen alle verdragen die van de vroegere vijanden weer partners moet
maken. De Federatie vormt een losse confederatie met Kroatie.

De contactgroep en de nieuwe onderhandelaar van de Verenigde Naties, de


japanner Yasushi Akashi, slagen er in een staakt-het-vuren voor een maand
te onderhandelen. Het bestand wordt ontelbare keren geschonden. Om de
strijdende partijen de kans te geven nog eens rustug over het nieuwste

130
vredesinitiatief na te denken wordt het bestand in Juli met nog een maand
verlengd en ministers reizen af en aan om het plan te promoten. De Moslims
zien in het contactgroep-plan een uitweg, zeker nu ze niet langer in een
oorlog met de Kroaten zijn verwikkeld, maar de Serviërs weigeren het
vredesinitiatief te steunen. Het is een kaakslag in het gezicht van de
internationale gemeenschap; voor de zoveelste keer was iedereen weer terug
bij af. Of toch niet helemaal. Dit maal had het vredesplan de steun van de
Servische President Slobodan Milosevic. Milosevic was bereid het
indernationale plan te steunen om van de sancties af te komen en had het
pad van de nationalistische retoriek al een tijdje verlaten. In Servië werd
Karadzic steeds minder als een volksheld afgebeeld, er werd steeds meer
aandacht aan 's mans gokverslaving, z'n zwarthandel en
zijnongehoorzaamheid tegenover zijn beschermheren. Milosevic zou het plan
van de contactgroep steunen, heel de internationale gemeenschap kwam bij
hem over de vloer, maar Servies president had zijn greep op zijn poulin in
Pale verloren. Karadzic was niet onder de indruk van Milosevic'
dreigementen met sancties. Het hele plan was voor de Bosnishe Serviërs
onaanvaardbaar, ze zouden dertien steden moeten teruggeven aan de
Moslims, ze verloren delen van voor hen vitale wegen en andere
nutsvoorzieningen. Voor het regime in Pale was dat een overgave aan de
Moslims.

De regering in Sarajevo was ook niet erg opgezet met het nieuwe plan,
omdat het de agressie zou belonen. De Serviërs zouden 51% van het
grondgebied krijgen terwijl ze maar een derde van de Bosnische bevolking
uitmaakten. Maar eerste minister Harai Silajdzic was verstandig genoeg om
het plan niet meteen te verwerpen. Hij wist dat de Serviërs de voorwaarden
van het Contact-Group plan onaanvaardbaar vonden, hij zou het pas

131
afweren als de Serviërs dat eerst deden. Silajdzic kreeg gelijk. Karadzic
kelderde het plan.

Milosevic was woest. Om zijn volksgenoten te straffen beloofde hij de


internationale gemeenschap om alle banden, militair en civiel, met de
Republika Srpska door te snijden. Begin augustus werden alle grensposten
langsheen de Drina-rivier voor goederenverkeer gesloten, telefoonlijnen die
via Servië liepen werden afgesneden, de Bosnische Serviërs stonden alleen.
Zelfs hun vroegere broodheren hadden zich tegen de koppigheid van
Karadzic en zijn generaals gekeerd.

De VN-Veiligheidsraad beloonde Milosevic voor zijn doortastendhied met


een gedeeltelijke opoheffing van de sancties. Culturele en sportieve
manifestaties mochten weer, basisproducten knden weer ingevoerd worden.
Milosevic op zijn beurt stemde in met een monitormissie die er op moest
toezien dat het embargo tegen de Bosnische Serviërs wel stand zou houden.
De internationale blokkade tegen Milosevic en de zijnen was doorbroken, de
president was weer de held van zijn volk, het politiek beest had weer maar
eens overleefd, de eer van Servië leek gered te zijn.

Derest van 1994 verliep zonder al te veel noemenswaardige incidenten. De


oorlog ging zijn gewone ganngetje.

In de herfst probeerde het Bosnische leger uit te breken uit de Bihac-enclave


in het noord-westen van het land. Bihac was omsingeld door de Krajina
Serviërs in het noorden en het westen en door de Bosnische Serviërs in het
zuiden en het oosten, zitten de Moslims in de Bihac-pocket in de tang. Een
nieuw offencief leek ingezet.

Reeds 29 maanden leven de inwoners van de Bihac enclave afgezonderd van


de rest van de wereld. Door de Verenigde Naties werd het gebied tot

132
veiligheidszone uitgeroepen, waar alle zware wapens uit moesten worden
teruggetrokken uit een zone van twintig kilometer. Negen-en-twintig
maanden waarin ze elke dag beschoten worden door hun agressors, de
Bosnische Serviërs die drie vierde van Bosnië onder hun controle hebben. En
nu beginnen ook de Krajina Serviërs zich in de strijd te mengen.

De hele week al ligt de stad onder een granatenregen en loeïende sirenes


jagen de mensen de schuilkelders in. In het hospitaal worden elke dag
nieuwe gewonden binnengebracht, de kamers liggen vol mensen met
afgerukte ledematen.

Tijdens het week-end viel een granaat op een café waar een dertigtal
jongeren waren. Het droeve resultaat: twee doden en twee-en-twintig zwaar
gewonden. "We kwamen schuilen voor de granaten, toen eentje naar binnen
kwam zeilen. Plots was er overal geschreew en bloed, vooral bloed. Ik ben nu
verlamd aan beide benen." De jongen die dit verteld is 15 jaar oud. Twee
bedden verder ligt een negentien jarig meisje, haar linkerbeen is afgezet, en
de helft van haar gezicht is weg. Afgerukt door een granaat. Haar vader staat
naast haar, met de tranen in de ogen: "Een bloedbad, ik heb er geen andere
woorden voor. Haar leven is voorbij, welke toekomst heeft mij kind nu..."

Generaal Michael Rose, de opperbevelhebber van de blauwhelmen heeft de


Serviërs gewaarschuwd de bombardementen op de stad te staken, anders zou
de NATO wel eens luchtaanvallen kunnen uitvoeren, net als op Gorazde.
Een waarschuwing in de wind blijkbaar, want vandaag werd de stad weer
hevig onder vuur genomen.

En voor hoelang zullen de VN en de NAVO nog blijven veinzen dat ze de


bevolking van Bosnië beschermen?

133
De enclave was in twee verdeeld, want in het noorden had Fikret Abdic, een
rivalisered leger opgezet dat wel wou onderhandelen en handel drijven met
de Serviërs. Abdic was lange tijd directeur geweest van Agrokomerc, een
landbouwcooperatief dat in zijn eentje zowat heel Bosnië bevoorraadde.
Maar de man had ook politieke ambities en behaalde in de verkiezingen van
1990 meer stemmen dan President Izetbegovi, maar hij zag af van zijn
politiek mandaat om zich met zijn bedrijf bezich te houden. Vanuit zijn
kasteel in Velika Kladusa regeerde hij ale een kleine despoot over zijn
onderdanen; de raad van bestuur van Agrokomerc waren zijn ministers. Hij
sloot verbonden met de Serviërs en viel zijn eigen enclavegenoten aan in ruil
voor de vrijwaring van zijn 'Autonome Provincie van West-Bosnië' voor de
oorlog.

Het Vijfde Korps van het Bosnische leger kreeg er nog een vijand bij.

In october probeerde Bihac zich aan de wurggreep van de Serviërs en de


'Moslimverraders' te ontrrekken. In een gecoordineerde aanval met de
Kroaten breken zij uit. De Kroaten vallen de Serviërs aan in het zuiden,
nabij Kupres, de Moslims van Bihac komen opzetten vanuit het Noord-
westen. De Serviërs moeten zich terugtrekken, maar al gauw keren de kansen
omdat de Moslims de logistieke middelen ontberen om de frontlijnen in het
ijskoude hooggebergte te verstevigen. De Kroaten echter kunnen Kupres
behouden.

Een poging om de belegering van Sarajevo te doorbreken loopt op een sisser


af, de regeringstroepen kunnen geen meter terreinwinst boeken, maar ze
halen op het diplomatiek front wel een kleine overwinning: President
Clinton roept het Congress op om het wapeneembargo tegen de Moslims te
doorbreken, maar de Europeanen weigeren te volgen.

134
135
Deel XVII: Ontmoeting in Sarajevo.

Ik heb je papa ergens in de lente van 1994 ontmoet. Op de dertigste april om


precies te zijn. Hij kwam de kamer binnengewandeld bij Fakica, samen met
enkele collega's. Het was een vermoeiende dag geweest. In die dagen werkte ik in
de kantine van de Franse blauwhelmen. Voor honderd Duitse Mark per maand.
Ik was moe, het was een regenachtige dag en ik moest naar een verjaardagsfeestje
waar ik niet echt veel zin in had.

Fakica's huis was een soort van ontmoetingsplaats voor free-lance journalisten.
Harald, met wie ik al heel de oorlog flats in Zagreb deelde, woonde bij haar als
hij in Sarajevo was, een Nederlandse fotograaf had er zijn intrek genomen,
Fakica's dochter en haar vriend hadden er hun kamer, en de grootmoeder van de
familie waar Johan in die tijd in woonde had een flatje op het gelijksvloers in
hetzelfde gebouw. Het wsa er altijd volle bak, en de gezamelijke avondmalen
waren een belevenis op zich. Iedereen bracht iets mee, de huishoudster ging aan
de slag in de keuken en een uurtje later konden we de benen onder de tafel
schuiven.

Dit maal was het Consuela's verjaardag. Zij was een of andere Franse actrice die
met een container hulpgoederen naar Sarajevo was gekomen om het Nationale
Theater en zijn acteurs een hart onder de riem te steken.

136
Johan leek iedereen in huis te kennen, behalve mij, maar we hadden
onmiddellijk oogcontact. De hele avond hebben we maar een paar woorden
gewisseld. Ik was meteen weg van hem, hij van mij.

Het was een mooie lente, dat jaar, en de volgende dagen bracht ik alleen maar
met Johan door. het NAVO-ultimatum na het Market-place Massacre hat een
soort van luwte in de oorlog veroorzaakt, overal in de stad waren de terasjes
buitengezet. Urenlang hebben we gepraat, over vanalles en nog wat. Het 'klikte'
tussen ons, maar geen van beide durfde de stap te zetten.

Johan had mij verteld van zijn plannen om naar Algerije te gaan. Hij zou twee
maanden wegblijven, maar ik had hem verkeerd verstaan en ik dacht dat hij
voor lange tijd zou weggaan. Het kon nooit wat worden. Het zou te mooi
geweest zijnt.

Enkele dagen later vertrok hij naar Zagreb, met de belofte snel weer terug te
komen. Bijna elke dag telefonerde hij me, hij had een geschenkje voor me
gekocht en zou maar veertien dagen in Kroatië blijven. Hij is niet gekomen. Pas
enkele weken later kreeg ik van Harald te horen dat hij naar Algerije was
vertrokken. Mijn wereld stortte in. Hij kwam zeker nooit terug. Heel die zomer
lang heb ik aan je papa gedacht, aan mijn gemiste kansen, aan een toekomst die
nooit zou zijn.

De zomer ging en de herfst kwam. Harald en de ander journalisten waren de


stad uit, er gebeurde toch bijna niks noemenswaardig. Ik had mijn baantje bij
de blauwhelmen opgezegt om verder te studeren. Bijna elke dag moest ik naar de
pedagogische fakuleit of moest ik zelf proeflessen geven. Mijn werk met kinderen
was alles voor me, ik was gelukkig dat ze weer naar school konden, ondanks de
oorlog. Ik had het eerste klasje. School betekende vier lesuren per week, in een
onverwarmd klaslokaaltje, of bij een van de kinderen thuis. Even het lezen en
rekenen oefenen en dan opdrachten geven voor de rest van de week. De regering
137
had de gewone schooltijd opgeschort, want grote samenkomsten waren te
gevaarlijk.

Eind November kreeg ik een telefoontje. Het was Johan, of we mekaar ergens
konden ontmoeten in de stad. Mijn hart sprong, ik was gelukkig. Hij was
teruggekeerd, en diezelfde dag telefoneerde hij naar mij. Er was nog hoop. We
spraken de volgende dag af aan de katedraal van Sarajevo.

In de mist en de duisternis hebben we mekaar teruggevonden. Beiden waren we


gelukkig, dit maal bleven onze gevoelens niet langer verborgen. Bijna elke avond
gingen we samen uit, maakten plannen. Het Algerije-avontuur was voorbij.
Johan zou in Sarajevo blijven.

138
139
Deel XVIII: De Igmanberg.

De oorlog ging maar door, ik was nog steeds in Sarajevo, de BRTN nam nog
steeds radiostukjes af, kranten publiceerden nog steeds paginalange stukken
over de ontberingen van gewone stervelingen en de capriolen van de politici.
Maar er trad een soort van vermoeidheid op bij het publiek. Bosnië werd een
nieuw Libanon, een conflict zonder einde waar niemand kop noch staart aan
kreeg, een oorlog die ver van ons bed lag.

In de lente van 1995 gebeurde er weinig spectaculaire dingen die het publiek
nodig had om interesse te kunnen opbrengen voor de oorlog.

In Mei verschoof het strijdtoneel zich heel even weer naar Kroatië. De
regering in Zagreb was het moe steeds weer van de Verenigde Naties te
horen dat er onderhandeld werd over de herintegratie van de bezette
gebieden, zonder dat er concrete vorderingen werden gemaakt. Er werd in
het geheim gepland en voorbereid; eind April was het dan eindelijk zo ver.
In de vroege ochtend van de eerste mei 1995 lanceerde het Kroatische leger
een blitzaanval op de zogenaamde Sector West in West Slavonië, het kleinste
en minst goed verdedigbare deel van de Republiek Servische Krajina (RSK).
Niemand had ook maar iets kunnen vermoeden, maar het was een geslaagde
operatie. Binnen de drie dagen was het hele gebeuren voorbij. Het
merendeel van de separatischtische Serviërs was over de grens met Bosnië,
naar de Republika Srpska, gevlucht. Ze boden nagenoeg geen weerstand,

140
maar vanuit een ander deel van de RSK werden twee lange afstandsraketten
op Zagreb afgeschoten. Hun lading bestond uit een aantal granaten die op
hun beurt weer gevuld waren met duizenden kleine exploderende bolletjes.
Het aantal slachtoffers bleef beperkt maar Kroatië was met verstomming
geslagen. In heel heel het land loeiden de luchtafweersirenes, mensen
barikeerden zich in hun schuilkelders, maar de nationale radio en tv bleven
de hele dag lang nationalistische muziek en triomfantelijke berichten
uitzenden. Het uur van de bevrijding was nakend.

Van zodra de eerste berichten Sarajevo berikten, spoedde alle journalisten


zich richting Zagreb. Op de Igman-berg, de enige uitweg uit Sarajevo, was
het drummen, eens in Split aangekomen wachten tot de luchthaven van
Zagreb weer zou opengesteld worden. Ik was net op tijd in de Kroatische
hoofdstad om de eerste raketaanval gemist te hebben, de volgende dag had ik
meer geluk. Een van de weinige taxis die nog rondreed wilde me naar de
plek van de inslag brengen. Met de hulp van de andere chauffeurs en hun
cb's werden we naar de juiste straat geleid. In het nationaal theater was net
een repetitie aan de gang, de opvoering zou enkele weken uitgesteld moeten
worden omdat de helft van de cast door de exploderende bolletjes werd
gewond. Maar het Kroatisch nationalisme kende geen grenzen. In de
bevreide gebieden waren enkele uren na de doortocht van het leger al
arbeiders aan de slag om het postkantoor van de nationale kleuren te
voorzien, telefooncellen werden geinstaleerd, overal wapperden Kroatische
vlaggen, burgers volgden als een horde supporters.

Het bleef voorlopig bij dat ene stukje bezet Kroatië. De andere bezette
gebieden zouden nog een tijdje moeten wachten om bevreid te worden.

Het was tijd om terug te keren naar Sarajevo. Terug over de Igmanberg, die
ik in de laatste maanden zo goed had leren kennen. De Bosnische hoofdstad

141
was nog steeds omsingeld, maar onder de luchthaven liep een soort van
rioolbuis, die de stad met de berg verbond. Igman was regeringsgebied. Met
onze perskaarten konden we per auto de luchthaven opversteken, de
Bosniërs moesten als ratten door de tunnel kruipen. De hele bevoorrading
van de stad verliep door deze levensader die slechts een meter breed en
anderhalf hoog was. Troepenverplaatsingen, zwarthandel, het gebeurde
allemaal door de zeshonderd meter lange rioolpijp.

Aan de andere kant van de Igmanberg ligt het niet-bezette deel van Bosnië,
de uitweg naar de wereld. Trucks rijden af en aan om toch maar zoveel
mogelijk goederen de stad in te brengen. Ik had de tocht over de berg al een
aantal keren voor mezelf gemaakt, nu vroegen ook anderen of ik voor hen
kon rijden.

Maar dit keer zou ik te voet gaan.

“Om acht uur vertrekt de bus, je hoeft niet te reserveren, er is altijd plaats,”
zei het meisje van het busstation in Split over de telefoon. De volgende
ochtend stopte onze taxi om vijf minuten voor acht vlak voor het station in
de haven van Split. “Op peron 5,” was het antwoord op de vraag van mijn
Nederlandse collega Harald Doornbos.

Peron vijf was leeg, en de chaufeurs van de andere bussen mompelden onder
elkaar iets over ‘geen bussen meer naar Sarajevo, veel te gevaarlijk’. Een van
hen kwam op ons toelopen en bood ons een rit tot Tarcin aan, enkele
kilometers voor de Igmanberg, het laatste en gevaarlijkste deel van de reis
naar Sarajevo. Daar zou er om vijf uur een bus vanuit Zenica, in centraal-
Bosnië voorbijkomen, misschien dat die nog verder zou gaan.

142
Beter dat dan nog een extra dag te verliezen en het risico te lopen dat er ook
de volgende dag geen bussen meer naar de Bosnische hoofdstad zouden
rijden.

Dit keer zouden Harald en ik niet met de auto gaan, want andere collegas
hadden ons dat ten sterkste afgeraden. De Serviërs schoten op alles wat
bewoog, en het verkeer op de Igmanroute was een van hun belangrijkste
doelwitten. Langs die weg werd Sarajevo bevoorraad. Het was de enige
verbinding tussen de omcikelde stad en de ‘bevrijde gebieden’, de
buitenwereld vanwaar je zonder al te veel moeilijkheden naar Kroatië kon
rijden. Lange tijd was de weg ook open voor burgers, tijdens de relatieve rust
die er tot September 94 heerste. Tot de Serviërs besloten dat het genoeg was
en regelmatig op autos en vrachtwagens begonnen te schieten. TF1, de
Franse televisie, werd de afgelopen week twee maal geraakt, net als de BBC,
gelukkig reden beiden in gepanserde wagens. Anderen hadden niet zoveel
geluk.

Daarom wilden we het er te voet op wagen. Met de bus vanuit Split tot aan
het laatste Bosnische check-point, en dan drie kilometer te voet tot in
Hrasnica, aan de andere kant van de luchthaven op een negenhonderd meter
van Sarajevo.

In Tarcin moesten we een uurtje wachten op de bus uit Zenica. Via de


BBC-worldservice hoorden we dat Sarajevo constant onder vuur lag, net als
in de begindagen van de oorlog. Gehaast als we waren vroegen we iedere
chauffeur of hij naar Sarajevo ging, meer dan een meewarrig ‘neen’ kregen
we niet.

Eindelijk kwam de bus dan toch, een half uur te laat. Een kilometer verder
besloot de chauffeur te stoppen voor tien minuten, om koffie te drinken.
Die tien minuten werden een uur, anderhalf uur. Over me in de bus zat een
143
Palestijnse jongen met z’n vader. Ook op weg naar Sarajevo. Hij was er al
sinds het begin van de oorlog niet meer geweest. Hij woont nu al sinds in
1991 in Tuzla waar hij naar toe vluchtte toen de oorlog in Kuweit uitbrak,
waar hij naar toe verhuisde om de problemen in z’n geboortestad Gaza te
ontlopen. Nu wil hij naar België uitwijken...

Het was duidelijk, de bus zou niet vertrekken. Een ‘taxi’-chauffeur bood ons
aan om ons voor 3000 frank naar Sarajevo te brengen, of beter gezegd, tot de
‘Osmica’ het laatste Bosnische controlepunt.

Samen met een Bosnisch meisje dat we in de bus hadden leren kennen
klommen we aan boord van de oude roestige Lada die een kabaal van
jewelste maakte; we zullen niet onopgemerkt Igman overrijden. Aan de voet
van de berg wensten de militairen ons veel geluk toe. De moskee in Lokve,
een kilometer verderop brande nog, een uurtje eerder vernield door zes
Servische granaten. Onderweg stopten we regelmatig om te vragen hoe de
situatie er wat verder op de weg uitzag. Duimen gingen omhoog om aan te
geven dat alles rustig was, maar niemand in de auto was er erg gerust in.
Hobbelend over het zandpad was iedereen met z’n eigen gedachten bezig, en
bij elk schot kromp het meisje achteraan in elkaar. De chauffeur vond het
nodig om overal commentaar bij te geven en als een volleerde gids toonde
hij ons de gevaarlijkste plekken vanwaar de Serviërs ons met hun tanks
konden beschieten. Toen we aan een controlepunt kwamen was de politie
verbaast ons te zien. Ze hadden de rode Lada zien passeren door een van de
haarspeldbochten, pijnlijk traag, (wat wij trouwens ook vonden), en zagen
hoe een tank twee granaten op ons afstuurde. Wij hadden niets gehoord
boven het ratelen en rammelen van het oude wrak...

Met de moed nog iets dieper in de schoenen dan voordien, reden we verder,
met de woorden van de politie nog naklinkend in onze oren, twee

144
tankgranaten... .Een paar kilometer verderop stopte de chauffeur, het einde
van de rit. Een groepje jongens kwam onmiddellijk op ons afgeschoten:
“trebate li nosaci?”, ‘hebben jullie dragers nodig?’. Dat hadden we. met alle
bagage die we bij ons hadden konden we de trip van twaalf kilometer niet
alleen aan. Twaalf kilometer te voet over smalle bergweggetjes, glibberig van
de modder en het drukke ‘verkeer’. Nermin vertelde hijgend onder het
gewicht, dat hij de tocht vaak drie maal per dag deed. “M’n vader is aan het
front gestorven en ik heb een zusje van zeven”. Nermin zelf is 14.
Lichtvoetig wandeld hij verder, met een twintigtal kilo’s op z’n rug. Ook hij
wijst de Servische posities aan. Sarajevo ligt in het donker, alleen enkele
ramen zijn verlicht want de regerieng heeft verorderd dat alles donker moet
zijn. Regelmatig licht de hemel op door de onophoudelijke
bombardementen die aan de gang zijn. We passeren de Serviërs op minder
dan 200 meter. Scherpschutters houden de paden scherp in de gaten, maar
onder de mantel van het schemerduister is het risico niet zo groot weet
Nermin. Ook de Bosniërs schieten er op los. Het kannon dat we
voorbijlopen braakt onophoudelijk granaten uit, die gericht zijn op Ilidza,
ooit een voorstad van Sarajevo, nu ‘de andere kant’. De bergwand is bezaaid
met auto- en vrachtwagenwrakken. Afgeschoten door de Serviërs of
gewoonweg van de weg geraakt tijdens de wintermaanden die onverbiddelijk
zijn in deze contreien.

Onze voeten en knieën doen pijn, de schouders voelen aan alsof ze van lood
zijn, maar we zijn bijna in Hrasnica. Nog maar een kilometer. Bijna
loodrecht naar beneden, over de scherpe stenen en de modder, maar de
stadslichtjes komen nu sneller dichterbij. Een taxi staat ons op te wachten
om ons naar Butmir te brengen, het gehucht waar de beroemde tunnel
onder de luchthaven van Sarajevo uitkomt. Na een half uurtje

145
onderhandelen mogen we er niet door. Buitenlanders hebben een speciale
toestemming nodig die je om half elf ‘s avonds niet meer kan krijgen.
Officieel bestaat die tunnel eigenlijk niet. Dus gaan we maar terug naar
Hrasnica, waar enkele vrienden ons nog een slaapplaats aanbieden en ons te
eten geven. De volgende ochtend zullen we het opnieuw proberen.

Wachtend op de Franse blauwhelmen, zitten we in een halfopen houten


wachtpost van het Bosnische leger. Pratend over ‘de situatie’ zien we
vliegtuigen landen op de luchthaven aan de andere kant van de weg.
Dichtbij maar toch ver weg, achter de luchthaven, ligt Sarajevo. De Fransen
die voorbij komen beloven ons te komen ophalen binnen een half uurtje,
maar we willen sneller weg. enkele minuten voor de Fransen voorbij
kwamen, viel er weer een granaat op Butmir. Dit keer echter slechts op 20
meter van ons. Granaatscherven landden op het hutje, we willen weg.
Gelukkig komt de gepanserde wagen van CNN voorbij; zij hebben nog een
plaatsje vrij voor ons.

Eindelijk rijden we Sarajevo binnen, waar de granaten een beetje overal de


burgers in hun huizen doen schuilen. De straten zijn leeg, op de
ziekenwagens en de journalisten na.

Bijna elke nacht ben ik de Igmanberg op en neer gereden, lichten gedoofd,


een weg zoekend door de duisternis. De ravijnen waren bezaaid met
autowrakken. Men zij dat de berg haar tol eiste, maar het kwam er gewoon
op aan niet te panikeren als je weer eens onder vuur werd genomen. We
waren met zijn tweeën die de trip maakten. Miguel, een Spaanse journalis en
ik. Ontelbare keren hebben we de berg overwonnen. Het was gewoon een
deel van het leven in Sarajevo waar we op elk moment mee konden kappen.
Maar we hielden van de opwinding, de adrenaline, de bewondering. Tussen

146
buitengewone mensen deden wij iets waar de anderen van huiverden: de
Igmanberg.

De Verenigde Naties, moegetreiterd door de Bosnische Serviërs, besloten


dan eind mei eindelijk toch een vuist te maken. De situatie in en rond
Sarajevo was onaanvaardbaar geworden en alle resoluties en staakt-het-
vurens ten spijt, bleven de Bosnische Serviërs de burgerbevolking bestoken
met de zware wapens die ze onder de neus van de VN uit de
wapenopslagplaatsen haalden.

Die tanks en kanonnen waren daar opgeslagen en onder toezicht van de


Verenigde Naties geplaatst sinds februari ‘94, in de nasleep van het bloedbad
op de markt van de Bosnische hoofdstad dat ook de NAVO in het conflict
in het voormalige Joegoslavië betrok. Franse, Russische en Ukraïnse
blauwhelmen bewaakten de zgn. ‘Weapon Collection Points’ (WCP’s), maar
al snel werd duidelijk dat hun aanwezigheid eerder symbolisch was. Telkens
wanneer de Bosnische Serviërs een offensief lanceerden of gewoon de stad
wilden beschieten, stalen ze wapens uit de WCP’s of vuurden ze
eenvoudigweg vanuit de opslagplaatsen zelf. De blauwhelmen de dit soort
praktijken moesten verhinderen werden door de Serviërs omsingeld of
omringd met mijnen. De VN was machteloos.

Maar de meimaand beschietingen op Sarajevo deden de stad daveren onder


de granaten en mortieren. Sluipschutters hielden hele delen van de stad in
hun greep. Mensen liepen gebukt van portiek naar portiek, hopend levend
thuis te geraken. Eens thuis zat er niets anders op dan in de kelders te gaan
wachten op betere tijden. Die lieten op zich wachten, wat woensdagmiddag
begonnen de Serviërs raketten op de stad af te vuren die een nooit eerder
geziene vernietigingskracht hebben. De straten van Sarajevo die bezaait zijn
met gaten kregen er nu bomkraters bij die groot genoeg zijn om er een truck

147
in te parkeren. Ook de blauwhelmen werden niet gespaard; de Servische
artilleristen richtten hun affuiten direct op de kazernes waar de
vredessoldaten zijn gelegerd. En in verschillende WPC’s begon zich een
inmiddels bekend scenario af te spelen: nogmaals verdwenen er een aantal
tanks en een tweetal 125 mm kanonnen. Voor de chef van de UNPROFOR,
Generaal Rupert Smith was de maat vol; alle voorwaarden waren daar om de
NAVO te vragen om luchtaanvallen uit te voeren tegen de Bosnische
Serviërs. Blauwhelmen in gevaar, zware wapens die uit de VN-opslagplaatsen
werden gestolen en rondreden in de uitsluitingszone van 20 km rondom
Sarajevo, en een veilige zone die steeds onveiliger werd. Smith moet, voor hij
de NAVO laat aanrukken, de toestemming hebben van de Speciale Afgezant
van de VN, Yasushi Akashi. De Japanner had al een week eerder het ‘njet’
gegeven toen Smith airstrikes vroeg na een granaataanval op Butmir, vlakbij
Sarajevo waarbij 11 burgers omkwamen. Maar de generaal was vastbesloten
en in een late perskonferentie kondigde hij aan dat de Bosnische Serviërs
voor een ultimatum stonden. Het eerste deel liep af op donderdag om 12
uur ‘s middags. Dan moesten de vier zware wapens die in de dagen voordien
uit de WCP’s gestolen waren, terug onder VN controle geplaatst worden,
anders zou de NAVO ingezet worden. Het tweede deel van het ultimatum
dat 24 uur later afliep, stipuleerde dat alle zware wapens moesten
teruggetrokken worden uit de 20 km zone rondom Sarajevo. Als dat niet
gebeurde, zou de NAVO nog eens terugkomen.

Sterke taal van de generaal.

In Sarajevo, geloofde niemand dat het echt tot airstrikes zou komen, de VN
en de NAVO hadden al te veel beloften gedaan die ze niet nakwamen Er zou
wel weer een politieke oplossing komen die de impasse in Bosnië nog maar
eens zou verlengen. Om twaalf uur, toen het ultimatum afliep en de tanks

148
nog steeds niet naar de collectiepunten waren teruggekeerd, speurde iedereen
de hemel af, op zoek naar de jets van het Noordatlantische
bondgenootschap, maar er gebeurde niets. Tot vier uur ‘s middags, toen aan
de horizon plots zwarte rookpluimen opstegen, boven de weg die naar Pale,
het bolwerk van de Bosnische Serviërs, leidt. Explosies waren er niet te
horen, maar de jets scheerden laag over, doken en wentelden en keerden dan
vliegensvlug terug van waar ze kwamen. De Airstrikes waren een feit.

NAVO berichte onmiddellijk dat alle vliegtuigen veilig geland waren en dat
het doelwit vernietigd was. Het munitiedepot lag vlakbij Pale, waar ook de
leider van de separatistische Serviërs, Radovan Karadzic, woont. Die aarzelde
niet om de VN onmiddellijk te beschuldigen van misdaden tegen de
mensheid, het doden van onschuldige burgers en in één adem verklaarde hij
de oorlog aan de blauwhelmen.

Natuurlijk hadden de Verenigde Naties met die mogelijkheid rekening


gehouden, en alle troepen werden onder rood alarm geplaatst. Dat betekend
dat de blauwhelmen ten allen tijde hun kogelvrije vest en hun helm moeten
dragen, en alleen maar uit hun bunkers mogen komen als het echt nodig is.
De soldaten die de wapencollectiepunten in Servisch gebied moesten
bewaken liepen het grootste gevaar. In het verleden werden zij al
verschillende keren gegijzeld, en door het VN-mandaat en de lichte
bewapening die ze hebben kunnen zij zich nauwelijks verdedigen.

Maar de reactie tegen de VN bleef uit. Het waren weer maar eens de burgers
die het slachtoffer werden van de terroristen in de heuvels. Vijf van de zes
veilige zones werden onophoudelijk beschoten, alsof de NAVO-luchtaanval
nooit bestaan had. In Sarajevo sloegen de raketten weer in, de Serviërs
hadden allen maar oog voor de woonwijken waar ze zoveel mogelijk schade
konden aanrichten.

149
De Serviërs spreiden hun onmacht en hun kleinheid in alle glorie ten toon
in Tuzla, waar men dat het minst verwachtte. De rust die in Tuzla al bijna
heel de oorlog heerste en het mooie weer hadden honderden jongeren de
terrasjes opgezocht. De cafés zaten vol en de muziek stond ongetwijfeld even
hard als op andere dagen. Tot twee granaten de muziek overstemden.
Daarna klonken alleen nog de kreten van de gewonden. De straat voor het
café annex disco lagen bezaaid met stukken mens, met hompen
uiteengereten vlees. De gangen van het hospitaal zagen rood van het bloed,
alle dokters, verpleegsters en iedereen die maar kon helpen werkten rondom
de klok. De Bosnische televisie zond rechtstreekse beelden uit. In alle
huiskamers werd gehuild, gevloekt en nog meer gehuild. Toen de volgende
morgen bekend werd dat het dodental in de loop van de nacht was
opgelopen tot 71, en dat er bijna 200 gewonden waren, maakte het verdriet
plaats voor woede. Woede tegen het lage terrorisme dat de Bosnische
Serviërs gebruikten wanneer ze het hadden moeten afleggen tegen een
internationale supermacht.

Ook de Verenigde Naties veroordeelden de Bosnische Serviërs voor hun


laaghartigheid, en kondigde aan dat er nieuwe bombardementen op Pale
konden komen. Echter niet omdat Tuzla, de veilige zone, de trieste eer had
om het grootste aantal slachtoffers in één enkele aanval te hebben, maar
omdat er nog steeds geen enkel van de zware wapens was teruggebracht. Het
doelwit bleek weer hetzelfde munitiedepot te zijn, maar dit keer werden er 6
ipv 2 bunkers vernield. Onmiddellijk daarop begonnen de Bosnische
Serviërs de woonwijken van Sarajevo met raketten te bestoken; zij die de
gewonden ter hulp kwamen werden het slachtoffer van de tankgranaten die
de Serviërs erachtaraan stuurden. Tegelijkertijd liepen langs alle kanten
berichten binnen dat de blauwhelmen die zich op Bosnissch Servisch

150
grondgebied bevonden, omsingeld waren door tot de tanden gewapende
Serviërs.

Onmiddellijk na de luchtaanvallen daverde de Bosnische hoofdstad onder de


Servische artillerie. Raketten en granaten landen overal in de stad en net als
in de vorige dagen rende de bevolking in paniek de schuilkelders in.

Karadzic heeft duidelijk gekozen voor een escalatie van de oorlog waarin hij
niet alleen de Bosnische regeringstroepen wil meesleuren, maar ook de
blauwhelmen en als het even kan het Noordatlantische bondgenootschap.

Acht militaire waarnemers, die ongewapend Bosnië doorkruisen om de


Verenige Naties op de hoogte te houden van wat er gebeurd, zijn door de
Bosnische Serviërs uit hun huizen gehaald en naar mogelijke NAVO-
doelwitten gebracht. Eén van hen, een Canadees, werd vastgeklonken aan
een lantarenpaal, een andere waarnemer werd aan de deur geboeid van het
wapendepot dat al twee keer door de NAVO-jets werd gebombardeerd. De
overige zes worden eveneens als menselijk schild gebruikt. “Dat zijn onze
veilgheidsgaranties, deze mensen staan vanaf nu met hun leven in voor de
levens van onze Servische kinderen,” klonk het op de Bosnisch-Servische tv.

De Canadees kon een audiotape naar het hoofdkwartier van de Verenigde


Naties in Sarjevo sturen, waarop duidelijk te horen was hoe bang hij was.
Hij vroeg Generaal Smith, die het bevel voert in Bosnië, te beseffen dat hij
en z’n collega’s niet wilden sterven in een partijtje armdrukken tussen de
Bosnische Serviërs en de Verenigde Naties.

Een honderdtwintigtal franse blauwhelmen die de wapenopslagplaatsen


moeten bewaken waar de zware wapens die zouden moeten in ondergebracht
worden, zijn door de Bosnische Serviërs omsingeld. Er zijn mijnenvelden
rondom de opslagplaatsen gelegd. Als ze uit hun kwartieren zouden komen,

151
werden ze onmiddellijk neergeschoten dreigde één van Karadzic’ officieren
op de lokale TV.

Nog onbevestigde bronnen binnen de NAVO hebben al laten weten dat er


vandaag voorlopig niet meer zal gebombardeerd worden om de VN niet
verder in gevaar te brengen, maar de jachtvliegtuigen donderen nog steeds
over Sarajevo.

Kolonel Gary Coward, de woordvoerder van de Verenigde Naties van zijn


kant zei vanmiddag dat het ultimaatum aan de Bosnische Serviërs nog steeds
bestaat, zolang dat de zware wapens niet teruggebracht zijn naar de
opslagplaatsen van de Verenigde Naties, en zolang de bombardementen op
Sarajevo blijven doorgaan. Hij voegde er wel aan toe dat het nu wel een stuk
moeilijker wordt nu er blauwhelmen direct bedreigd worden.

Voor de zoveelste maal is de VN in een situatie verzeild geraakt waaruit geen


uitweg schijnt te zijn. De internationale gemeenschap is weer eens (letterlijk)
aan handen en voeten gebonden door de Servische terroristen in de heuvels
rondom Sarajevo.

Het werd de VN duidelijk dat de airstrikes niet langer mogelijk waren, dat
het personeel dat zich in de zelfuitgeroepen Republika Srpska bevond de
speelbal was van de Bosnische Serviërs. Alle WCP’s waren in hun handen, de
Fransen waren de eersten die zich moesten overgeven na een kortstondig
vuurgevecht. Steeds meer en meer kwamen de blauwhelmen in de greep van
de Serviërs die duidelijk voor een escalatie van het conflict kozen.

Gedurende de nacht van vrijdag op zaterdag bereikte de spanning haar


hoogtepunt. Serviërs verkleed in de uniformen die ze buitgemaakt hadden
op de Fransen die opgesloten zitten de kazerne van Lukavica, even buiten
Sarajevo, dienden zich in een Franse troepentransporter aan bij één van de

152
VN-controleposten op de Vrbanja-brug die Sarajevo rechtstreeks verbind
met de Servische kant van de stad. De verklede Serviërs overrompelende de
twee blauwhelmen die wachtlopen en overmeesteren de anderen die binnen
in hun versterkte container liggen te slapen. Heel de strategisch uiterst
belangrijke brug is in een mum van tijd in handen van de Serviërs.

Generaal Gobbilliard, die instaat voor de Sector Sarajevo verzamelde z’n


mannen en geeft het bevel om tot de aanval over te gaan. Een bittere veldslag
ontspon zich tussen de echte en de verklede Fransen. De verkleden moeten
zich terugtrekken, maar de Fransen verloren twee mannen en laten drie
gewonden achter. De brug is gered, maar het moraal van de VN bereikt een
dieptepunt. Voor het eerst sinds de VN naar het voormalige Joegoslavië
kwam, wordt er ook van binnenuit openlijk kritiek gegeven op het mandaat
dat de blauwhelmen aan handen en voeten gebonden houdt.

Het enige resultaat da de NAVO-luchtaanvallen hebben bereikt is dat de


VN haar mandaat moet gaan herdefiniëren, dat een aantal landen hun
blauwhelmen niet langer aan dit soort waanzinnig geweld wil blootstellen
tenzij ze meer mogelijkheden krijgen en dat er se Bosnische Serviërs 91
miltaire waarnemers en VN-soldaten als menselijk schild vasthouden op
mogelijke doelwitten en dat er nog een tweehonderdtal andere blauwhelmen
gegijzeld zijn.

De oude Bosniër bij de kapper had gelijk toen hij zei dat de NAVO zijn
leven niet kon verbeteren. In Bosnië gaat de oorlog gewoon door, met of
zonder de internationale gemeenschap.

153
Deel IXX: De val van Srebrenica - 2E deel.

De schijnwerper van de Franse basis in Malo Polje, op de top van de


Igmanberg, kan amper door de dichte mist priemen. Het kamp is omgeven
door dichte bossen; de blauwhelmen verblijven er in wat eens een Olymisch
hotel was, want in Malo Polje werd tijdens de winterspelen van 1984 het
schansspringen gehouden.

De weg die van Sarajevo over de Igmanberg naar Tarcin aan de andere kant
leidt, slingert zich langs het houten wachthuisje, over het enige stukje asfalt
dat de hele route rijk is.

De taak van de Fransen was om Igman gedemilitariseerd te houden, maar


sinds enkele weken staan er overal geïmproviseerde tentjes en veldkeukens
opgesteld. Volgens schattingen verblijven in dat kamp van het Bosnische
regeringsleger zo’n 2.000 soldaten uit heel Bosnië. Edin, “z’n familienaam
doet er niet toe”, is de commandant van een eenheid uit Tuzla, een deel van
het Tweede Korps van het Bosnische leger. Hij heeft een wit lintje met het
Bosnische wapenschild aan z’n schouder, “om onze mannen van de vijand te
onderscheiden, want we hebben dezelfde uniformen, dezelfde wapens en we
bovendien spreken we dezelfde taal.” Die lintjes zijn dus erg belangrijk, maar
de Bosnische Serviërs hadden slechts drie dagen nodig om ze na te maken,
dus veranderen de regeringstroepen elke dag van herkenningsteken.

154
De soldaten wachten op hun marchbevel. Sommigen gaan naar de
Treskavic-berg, de anderen gaan de frontlijnen rondom Sarajevo versterken.
Ze liggen te lezen, wandelen en schieten vaak in de lucht, om de Serviërs die
op enkele kilometers verder gelegerd zijn te laten weten dat het menens is.

“Wij gaan Sarajevo bevrijden,” roept Edin, terwijl hij met de Bosnische vlag
zwaait. Een Franse blauwhelm staat toe te kijken, hij begrijpt er niet al te
veel van. Een week geleden was hij nog gegijzeld door de Serviërs in
Lukavica, nu zit hij op een berg omringd door duizenden Bosnische
regeringssoldaten. “Ze zitten hier al twee weken, met bussen en trucks
worden ze hier aangevoerd,” zegt hij, “en al die verhalen over slechte
bewapening, nou, ik heb wel wat anders gezien.” Langs heel de weg staan
zware wapens opgesteld. Kanonnen en mortieren die de posities van de
Bosnische Serviërs rondom Sarajevo onder schot houden. Maar ‘s nachts
wordt er niet geschoten want de lichtflitsen kunnen de posities verraden.
Vanaf Igman kan je zowel Sarajevo zelf, als plekken zoals Ilidza en Hadzici
zien. Daar zitten nu nog Serviers, maar als het van Edin en zijn mannen
afhing, zou dat morgen anders zijn. Ze zijn allen wel nerveus, en een beetje
angstig, maar dat willen ze niet echt toegeven. Wat Dino, een soldaat uit
Mostar, het meest verontrust is dat hij de streek helemaal niet kent, bij hem
is alles vlak, en is het mooi weer; Igman is een berg waar vorige maand nog
sneeuw lag en waar de mist zo dik als erwtesoep hangt.

Om niets aan het toeval over te laten, heeft het Bosnische leger ‘diversanten’,
spionen die het gebied van de vijand binnendringen en daar een weekje
tussen de mensen gaan wonen en hun ogen goed de kost te geven. Osman is
één van die infiltranten. Hij keerde terug naar Hadzici, waar hij tot voor de
oorlog woonde. “Ik ben ‘s nachts via sluipwegeltjes en door de riolering tot
in het centrum van Hadzici gegaan, dan heb ik de schuilplaats van mijn

155
voorganger opgezocht.” De kelder van een kapotgeschoten huis, vlak bij het
ziekenhuis, is de plek waar Osman en z’n collegas zich verschuilen. “Overdag
liep ik gewoon rond, ik praatte op de markt met mensen en gaf m’n ogen
goed de kost.” Het enige waar Osman voor moest oppassen waren
willekeurige politiecontroles op straat, maar zelfs daar was hij op voorbereid:
z’n oude identiteitskaart uit Tito’s tijd kan een oppervlakkige controle wel
doorstaan. Het vreemdst was het voor Osman toen hij z’n eigen huis, waar
hij geboren was, terugzag. “Daar wonen nu Chetniks, alles hebben ze mij
ontnomen. Daarom ga ik terug naar Hadzici, om mijn huis en mijn stadje
terug te krijgen.” En z’n bibliotheek. Osman verzamelde oude manuskripten
en wapens, uit de tijd dat de Turken in Bosnië de scepter zwaaiden. Het was
een collectie die z’n vader begonnen was en waarvan de waarde niet te
schatten was. Een deel vaqn die boeken heeft hij kunnen meenemen, een
ander deel heeft Osman met z’n vader begraven, maar het grootste deel is in
de handen van de Serviërs. Sommige documenten doken op op veilingen in
Parijs, in Londen werden enkele oude pistolen geveild.

Edin, Dino en Osman zijn uit verschillende delen van Bosnië maar ze
hebben allen één ding gemeen: ze willen de wurggreep van de Serviërs,
waarvan Sarajevo het symbool is, lossen. Zij gaan de belofte van President
Izetbegovic waarmaken die de burgers van Sarajevo beloofde dat het leger de
stad snel zal bevrijden zodat de mensen niet meer afhankelijk zijn van de
grillen van de Serviërs en zodat kinderen een normale jeugd kunnen leiden
zonder dat ze de schuilkelders in moeten omdat hus scholen weer eens onder
het granatenvuur liggen.

Sarajevo lijkt wel op een spookstad, niemand begeeft zich op straat, behalve
een eenzame geitenhoeder die z’n kudde leidt tussen de overgroeide
tramsporen die al bijna een jaar tot niets dienen.

156
Er hangt een drukkende, afwachtende sfeer boven de stad. De straten zijn zo
goed als leeg, op de politie en militairen na. Militairen die van overal uit
heel Bosnië naar Sarajevo zijn gekomen. Duizenden mannen uit Tuzla en
Zenica, steden die relatief gespaard werden door de Bosnische Serviërs. Tot
voor kort was het altijd anders geweest, toen gingen de soldaten van Sarajevo
de frontlijnen van andere steden versterken.

VN-bronnen, die tot eerder nog alle geruchten over een mogelijk offencief
kategoriek ontkenden, maken gewag van zo’n 25000 Bosnische soldaten in
Visoko die zich duidelijk voorbereiden op iets groots.

De Canadese blauwhelmen die in de buurt van Visoko gelegerd zijn,


hoorden gedurende de nacht meer dan 700 detonaties, later op de dag
werden dat er 6 per minuut. De veldsagen tussen de Moslims en de
Bosnische Serviërs die al meer dan drie jaar lang bijna het hele land in hun
greep houden, worden voorlopig nog om de aanvoerwegen van de Serviërs
gevoerd, maar verwacht wordt dat in de komende dagen, of misschien wel
uren, aan het echte werk zal worden begonnen: het doorbreken van de
omsingeling van Sarajevo.

“ Ik heb onze strijdkrachten de specifieke taak gegeven de wurging van


Sarajevo te beïndigen,” verklaarde de Bosnische president Alija Izetbegovic
op het halfacht-nieuws.

Drie jaar lang hebben de bewoners van de Bosnische hoofdstad op die


woorden moeten wachten. Voordien kon het Bosnsche leger niet veel meer
doen dan de stad verdedigen, dan te proberen dat de ‘chetniks’ in de bergen
de stad niet binnendrongen. Eindelijk lijkt het regeringsleger sterk genoeg
om een poging te wagen de wurggreep te doorbreken.

157
In Sarjevo is het speruur, dat pas een maand geleden tot 11 uur ‘s avonds
was verlaat, weer teruggezet naar 9 uur; heelder delen van de stad zijn tot
‘oorlogszone’ verklaard en dus ontoegankelijk verklaard voor iedereen die en
niet woont. Volgens enkele hardnekkige geruchten zouden zelfs enkele
gebouwen die te dicht bij de frontlijnen liggen op bevel van het leger
ontruimd zijn. De bewoners moeten maar onderdak zoeken bij vrienden en
familie die in veiliger delen van de stad wonen.

Alle winkels en cafés moesten gesloten werden, en de humanitaire


organisaties die overal in de stad verspreid zijn, moesten hun kantoren
verlaten. Bijna alle buitenlanders in Sarajevo worden in hun
bewegingsvrijheid beperkt: Journalisten mogen niet meer filmen of
fotograferen, het UNHCR werd ‘geadviseerd’ in hun huizen te blijven, en de
Verenigde Naties legden zichzelf restricties op.

In het totaal zouden er zo’n 100.000 Bosnische sodaten klaar staan om de


grote aanval te lanceren: 40.000 reeds in de stad, versterkt met nog eens
15.000 extra troepen van buitenaf, 25.000 in Visoko, op zo’n twintig
kilometer van Sarajevo, en de rest staat klaar aan de voet van de Igmanberg,
om de Bosnische Serviërs van een derde zijde in de tang te nemen.

Voor de bevolking betekend zo’n nakend offencief in de eerste plaats weer


bang afwachten in de schuilkelders, maar aan de andere kant betekent zo’n
grootscheepse voorbereiding ook een sprankeltje hoop: Gisteren hoorde ik
nog twee mensen afscheid nemen met de woorden “tot ziens in een vrij
Sarajevo...”

Het offencief rond Sarajevo loopt af met een sisser. Ondanks het overwicht
aan manschappen kan het Bosnische leger de omsingeling niet doorbreken.
Te kort aan zwaar materiaal, te kort aan communicatie en coordinatië, en
een slechte organisatie. De Serviërs hebben heel de infrastructuur van het
158
JNA overgenomen, zij hebben geschoolde officieren aan hun kant, en ze
spelen vals. Zodra het Bosnische leger de aanval inzet, moet de
burgerbevolking van Sarajevo het ontgelden. Genadeloos worden
woonwijken onder vuur genomen, sluipschutters houden heelder straten in
hun greep.

De wurgreep blijft duren.

Het is vooral op de oostelijke enclaven dat de woede van de Serviërs wordt


bekoeld. Officieel is het stadje een Safe Area, beschermd door de
Nederlandse blauwhelmen, maar die blauwhelmen hebben zelf amper iets te
eten gekregen omdat de Serviërs herbevoorradingsconvooien niet doorlaten.
Aan alles is er een tekort, de levensomstandigheden zijn vaak primitief en de
oorlogssituatie maakt het er allemaal niet veel vrolijker op. “Maar, de sfeer
onder de jongens is uitstekend,” zegt Overste Karremans, “ maar natuurlijk
er zijn een aantal dingen die we missen, dingen die heel gewoon zijn in
Nederland. Er is hier bijvoorbeeld geen Albert Hein.”.

De gewone dingen zijn echter niet het belangrijkst, het grootste probleem
vormen die dingen die de VN’ners nodig hebben om hun taak uit te voeren.
Brandstof bijvoorbeeld. Volgens de woordvoerder van het Nederlandse
contingent is de dead-line bijna bereikt.

Met de auto trekken de Nederlanders er al lang niet meer op uit, alle


patrouilles worden te voet gelopen. Dat brengt verschillende risicos met zich
mee, maar het werk gaat voor vindt overste Karremans. “In het
‘binnengebied’, dwz in de enklave zelf, zijn er geen mijnen meer, maar
daarbuiten wordt het gevaar een heel stuk groter.”

Het laatste brandstofkonvooi reed Srebrenica al meer dan 80 dagen geleden


binnen, en nu moeten de blauwhelmen hun verbeelding gebruiken om hun

159
verste observatieposten te bevoorraden. “De lokale bevolking heeft begrip
voor onze situatie,” zegt Karremans, “en we kunnen dan ook van hen
paardewagens en kleine tractors huren om onze jongens te bevoorraden die
te ver weg zitten om elke dag te voet naar de basis terug te komen lopen.”

Vers voedsel hebben de mannen van Karremans nog voor een tweetal dagen,
daarna moeten ze op gevechtsrantsoenen overschakelen. Maar om die
rantsoenen op te warmen hebben ze weer diezel nodig...

Eigenlijk is het altijd al een hele klus geweest om de vredesmissie daar op de


been te houden, maar dat vindt Karremans nog altijd geen reden om de
enclave en de burgerbevolking die er woont aan haar lot over te laten. “Ik sta
voor honderd procent achter onze minister van defensie. We hebben hier
een taak te vervullen, die belangrijk genoeg is om de moeilijkheden en de
tegenslagen te kunnen trotseren.”

Op deze woorden zal Karramans later nog terugkomen. Wanneer de Serviërs


met hun tanks en zware artillerie op VN-posten beginnen te schieten is de
maat vol. De Overste kan met zijn lichtbewapende mannen de oprukkende
Serviërs niet tegenhouden. De Blauwhelmen moeten zich terugtrekken in
hun kazernes. Srebrenica is aan zijn lot overgelaten.

Duizenden vluchtelingen beginnen in de door de Bosnische regering


gecontroleerde gebieden binnen te stromen. In Tuzla waren het er de eerste
dag meer dan 1500, in Kladanje meer dan 3000. Het UNHCR, de
vluchtelingenorganisatie van de Verenigde Naties trekt aan de alarmbel. De
Bosnische Serviërs hebben meer dan 30.000 mensen op de vlucht doen slaan
in de Oost-Bosnische enclave Srbrenica. De internationale gemeenschap
heeft konvooien op weg gestuurd naar Srebrenica, maar de Bosnische
Serviërs weigeren hen door te laten. Zij ssturen liever de bevolking op pad,
zij zuiveren de enclave van alles wat maar aan de Moslims herinnert, te
160
beginnen met de bevolking zelf. “Alles staat in brand, de huizen, de
moskeeën, alles,” huilt een vrouw die net in Tuzla is aangekomen. Met
bussen en vrachtwagens zijn ze daar naar toe gekomen, gedwongen door de
Bosnische Serviers. De laatste kilometers moesten ze lopen, door
mijnenvelden, in de richting van de Bosnische frontlijnen. Alleen de
vrouwen, kinderen en enkele oudere mannen mochten vertrekken. De
mannen van ‘weerbare leeftijd, voor de Serviërs begint die op 13 jaar,
werden afgezonderd en ter ‘ondervraging’ afgevoerd naar de Servische
kazerne van Bratunac. Onbevestigde rapporten melden daar
mishandelingen, vernederingen en willekeurige executies. En ook jonge
meisjes worden door de Servische soldaten afgevoerd, om zich te
‘ontspannen’ na het vermoeiende brandschatten en plunderen.

Kris Janowski van het UNHCR spreekt van een regelrechte humanitaire
ramp; mensen zijn in allerijl vertrokken, hun weinige bezittingen met zich
meedragend in tassen. “Aan alles is er nood,” zegt Janowski, “we hebben
dekens nodig, matrassen, tenten, jerrycans, alles.” Het UNHCR heeft al die
goederen opgeslagen in grote stapelhuuizen, vanuit Belgrado kan binnen het
uur een konvooi vrachtwagens naar Srbrenica vertrekken. Van daar uit is het
een uurtje rijden naar de grens met Bosnië, daarna wordt tijd een rekbaar
begrip, want het is steevast wachten op toestemming van de Bosnische
Serviërs.

Ondertussen blijven de mensen in Tuzla toestromen. Zij kamperen langs de


weg, gescheiden van de Scandinavische VN-basis op de luchthaven door
prikkeldraad. In allerijl worden de vroegere bunkers waar het Joegoslavische
Volksleger z’n vliegtuigen in onderbracht, omgetovert tot ‘Collective
Centers’, vluchtelingen-kampen. Vrouwen met kinderen, die hun weinige
bezittingen in enkele zakken hebben gepakt en die op stukken karton

161
moeten slapen, onder de open hemel, onbewust van wat hen nog te wachten
staat.

Terwijl zij daar zitten, praten de Europese leiders over wat er moet gebeuren,
veroordelen presidenten, Secretarissen-generaals en premiers de Bosnische
Serviërs. De Enige premier die weet wat er moet gebeuren is de Bosnische
premier. Hij eist dat de wereld het wapeneembargo tegen Bosnië opheft en
hij nodigt alle bevriende landen uit zich aan de kant van de Bosniërs te
scharen en mee te strijden tegen de Serviërs. Om het werk van de Verenigde
Naties over te nemen die toonden dat zij niet bij machte zijn de bvolking
van een veilige zone te beschermen, ondanks eerder gemaakte beloften.

Ondertussen weten de 30.000 vluchtelingen die nog in Srebrenica zijn niet


wat hun lot zal zijn...

In de komende dagen zaten er al tussen de 15 en de 20-duizend


vluchtelingen samengepakt in Tuzla. Sommigen zitten op de Dubrava-
luchthaven, anderen op de vroegere Nederlandse Basis in Lukavac.
Duizenden mensen die hun leven met zich meeslepen in enkele
plastiektassen.

Met bussen en vrachtwagens zijn ze hier aangekomen, verjaagd door de


Bosnische Serviërs die hun stad, Srebrenica etnisch zuiverden. “We moesten
weg, onmiddellijk, “ vertelt Alema. Zij en haar twee zoontjes werden door de
Serviërs uit hun huis gehaald, en op de vlucht gedreven. Eerst richting
Potocari, waar ze bescherming zocht in de buurt van het Nederlandse VN-
kamp, de volgende dag moest ze weer de bus op, na het directe bevel van de
Servische Generaal Mladic die heel de zuiveringsoperatie persoonlijk
overzag.

162
Meer dan honderd autobussen, volgepropt met mensen die alles wat ze nog
bezitten in enkele zakken konden proppen.

“We zaten net aan het ontbijt toen twee Chetniks binnenkwamen,” zegt
Alema, “Mijn man en m’n oudste zoon werden onmiddellijk in de boeien
geslagen en in een vrachtwagen geworpen, ‘voor ondervraging’ lachten de
Serviërs.” Sindsdien heeft zij niets meer van haar zoon of haar man
vernomen; misschien zijn ze dood, misschien zitten ze in het
gevangenenkamp in Bratunac.

Volgens het Internationale Comitee van het Rode Kruis, dat zich om het lot
en welzijn van krijgsgevangenen bekommert, zouden er zo’n 8.000 mensen
verdwenen zijn. Het merendeel onder hen mannen van weerbare leeftijd,
maar ook een hele hoop jonge vrouwen. In het verleden hebben de
Bosnische Serviërs er hun hand nooit voor omgedraaid om meisjes
wekenlang in gevangenschap te houden in speciale verkrachtingskampen.
Steeds meer horrorverhalen bereiken Tuzla, verhalen over verkrachtingen,
moorden en mishandelingen. De internationale hulporganisaties die de
duizenden vluchtelingen opvangen, tekenen al deze verhalen op, maar in
Srebrenica zelf kunnen ze niet gaan kijken wat er werkelijk aan de hand is,
want de Bosnische Serviërs willen geen toestemming geven. Vaak ben je
beschaamd om vluchtelingen te vragen naar die ervaringen, want je wil hen
niet kwetsen, maar zodra de opschrijfboekjes boven kwamen, troepten
verschillende mensen samen om hun verhaal uit de doeken te doen.
Verhalen over angst, onwetendheid, woede en moedeloosheid.

De mannen en soldaten die de afgelopen dagen te voet Tuzla bereikten,


verdeelden de bevolking van het tentendorp in twee kampen: zij die huilden
van blijdschap omdat hun man of zoon een veilige haven had bereikt, en de
vrouwen die huilden omdat het laatste sprankeltje hoop dat de groep

163
nieuwkomelingen hen gaf, weer in de kiem gesmoord werd toen bleek dat de
namen van hun vermiste geliefden niet op de lijst stond.

Ifeta is een van die vrouwen die elke soldaat die voorbijgelopen komt
aanhoud om hem te vragen of hij iets weet van haar man, vader of broer.
Maar zij zijn er niet bij. “Over mijn man heb ik geen nieuws, niks. Iedereen
komt hier aan, maar hij is er nier bij. Ik weet niet wat ik moet doen, zal hij
komen of niet. Ik vraag iedereen of ze iets van hem weten, maar niemand
heeft mijn man gezien, hij is er niet bij.” Ifeta huilt, als ze ziet hoe een
jongen z’n zus terugvindt, uit blijdchap voor hen, en omdat ze steeds
wanhopiger wordt dat haar mansvolk niet bij de pas aangekomenen is.

“Ik weet niks meer,” snikt ze, “sommige gewonden zijn ook aangekomen,
mijn neef en mijn vader zijn met hen teruggekeerd. Zij vertelden hoe een
man zijn wangen werden uitgesneden en z’n tong werd afgeknipt. Hij kon
alleen maar met handgebaren om hulp smeken.”

Fikret’s verhaal is al even gruwelijk. Mankend loopt hij door het kamp, op
zoek naar de gaarkeuken. Hij is te hongerig om op zoek te gaan naar z’n
familie. Eerst moet hij iets eten. Voortstrompelend op z’n kapotte schoenen,
waar bovenuit bebloed verband zichtbaar is, vertelt hij hoe hij en z’n oudere
broer naar Tuzla zijn gewandeld. “Verschrikkelijk, vreselijk,” zijn de eerste
worden die hij kan uitbrengen. “Doornen en takken...kijk naar m’n broek,
helemaal gescheurd. We liepen dag en nacht, in collone. Duizenden en
duizenden mensen.” Het joch, dat er niet ouder uitziet dan veertien, kan van
vermoeidheid en ontbering amper praten. Slapen kon onderweg niet, hij kon
even doezen als hij zich moest verbergen voor de Bosnische Serviërs die hen
achternazaten. Ze dronken het water uit kreken en aten boombladeren. Het
weinige eten dat ze van thuis meenamen was de eerste dag al op.
“Verschillenden onder ons stierven van ontbering, zij konden niet meer

164
verder, ik weet niet hoe ik het gehaald heb,” vertelt Fikret. Anderen werden
gek en pleegden zelfmoord door zich door het hoofd te schieten of zichzelf
op te blazen met een handgranaat.

Volgens Fikret vertrokken ze met z’n achtduizend, bijna allemaal mannen


een cijfer dat door de VN of het UNHCR niet bevestigd kon worden, maar
slechts vijfduizend onder hen haalden Tuzla. Tot grote verbazing van de
hulpverleners waren het bijna allemaal regeringstroepen, die zelfs hun
wapens nog bij zich hadden. De rest stierf onderweg, een groot deel onder
hen toen de groep in een Servische hinderlaag viel. Drieduizend mannen
zouden daarbij omgekomen zijn. Het merendeel onder hen soldaten die de
groep verdedigden.

Eindelijk heeft Fikret de gaarkeuken bereikt. Hij krijgt een kommetje van
een vriendelijke dame die gebaart dat hij in de rij moet wachten. Daar wordt
hij onmiddellijk ondervraagt door de andere wachtenden, die willen weten
of hun mannen, zonen of broers in Tuzla zijn aangekomen. Fikret geeft
traag antwoord, zijn ogen op de ketel zuurkool gefixeerd.

Ondertussen staan de Bosnische Serviërs aan de poorten van Zepa, de andere


Oost-Bosnische enclave. Hoewel iedereen in Bosnië de val van Zepa voor
onmogelijk hield, zijn de troepen van Generaal Mladic de sta tot op
anderhalve kilometer genaderd. Als ook deze enclave onder de voet zou
worden gelopen zouden weer tienduizenden mensen op de vlucht slaan, en
de enige plek waar ze naar toe kunnen is Tuzla, een stad die nu al uit z’n
voegen barst en waar het meenselijk leed al te groot is om gedragen te
worden door een stadje dat voor de oorlog een saai provincienest was.

Zepa viel. Gorazde was aan de beurt.

165
De Nederlandse blauwhelmen wordt verweten dat zij niets hebben gedaan
om de burgerbevolking van Srebrenica te verdendigen. Dat is juist, maar hoe
konden zij het opnemen, met het mandaat van de Verenigde Naties, met
hun lichte bewapening, met hun klein aantal, tegen de goed geoliede
Servische oorlogsmachine. Onmogelijk. De verantwoordelijkheid ligt bij de
hoge VN-functionarisen, bij Yasushi Akashi, die elke aanvraag voor
luchtaanvallen door de NAVO van de hand wees. De schuld licht bij de
westerse regeringen, die weigerden om eerder in te grijpen. De schuld ligt
bij Radovan Karadzic en Generaal Mladic, bij de duizenden Servische
Soldaten die hebben deelgenomen aan de zuiveringen

Vandaag de dag weten we dat er in Srebrenica verschrikkelijke dingen zijn


gebeurd, elke dag worden nieuwe massagraven aan het licht. Tussen de 5 en
de 8000 mannen zijn verdwenen, willekeurig geëxecuteerd en in een
anoniem graf gedumpt.

En de wereld heeft niets geleerd, want de belangrijkste elementen van de


puzzel waren bekend. De CIA had satellietfotos, er waren getuigenissen van
overlevenden, maar de Verenigde Naties bleven doen alsof hun neus
bloedde.

Shame on them!!!

166
167
Deel XX: Getrouwd en vertrekken uit Sarajevo.

In Augustus hebben we mijn ouders op de hoogte gesteld van onze trouwplannen.


johan had zijn ouders via de telefoon op de hoogte gesteld, zij waren gelukkig,
ondanks het feit dat ze me nog nooit gezien hadden. Papieren werden geregeld,
de trouwdatum werd vastgelegd op de negende Augustus.

Getuigen werden opgetrommeld, vrienden uitgenodigd. Het feest kon beginnen.


John, de dikke Amerikaanse vriend van Johan zou zijn getuige worden, Amela,
een collega de mijne. Mijn beste vriendin, aan wie ik het getuigeschap had
beloofd, was naar Zweden uitgeweken, zoals zovele Bosniërs dat al voor haar
hadden gedaan.

Van Johans vrienden zijn er uiteindelijk maar weinigen komen opdagen, want
de Kroaten hadden echt geen ander moment kunnen vinden om het tweede stuk
van de Republika Serpska Krajina te bevrijden. Alle journalisten waren
vertrokken. Alleen Johan en Johnny-boy waren gebleven.

De trouwceremonie was maar een kort gebeuren. Even voorlezen wat onze
rechten en plichten waren, trouwringen uitwisselen en zoenen. Het duurde nog
geen tien minuten. De foto's laten zien wat de oorlog heeft aangericht; alle
ramen van de gebouwen zijn stuk, vervangen door plastiek folie.

Daarna zijn we, samen met John en Amela, terug naar mijn ouders gereden om
te vieren, daarna naar de Rudic-familie waar Johan zo lang had gewoond.

168
Tegen zeven uur hadden we afgesproken in ons favoriete restaurant, Jez, waar
we bijna elke week gingen eten. We konden niet erg lang blijven, want de
meesten van ons hadden geen vergunning voor het speruur dat om 23 uur
inging, maar het werd een fijne avond, een dag om nooit meer te vergeten.

Enkele dagen later zijn we uit Sarajevo vertrokken. Voor mij was het de eerste
keer sinds de oorlog uitbrak. We zouden over de Igmanberg rijden, waarover ik
al zovele wilde verhalen had gehoord. Aan de voet van de berg moesten we een
paar uur wachten omdat de ene of andere regeringsdelegatie naar beneden moest
komen. De Serviërs leken dat ook te weten want de weg werd onophoudelijk
beschoten vanuit Ilidza, een van de Servische wijken van Sarajevo.

Maar Johan kende de weg, hij had zowat elke nacht, tot een week voor ons
huwelijk, het traject gereden, en ik had het volste vertrouwen in hem Maar toch
voelde ik me ongemakkelijk, en John, die met ons meereed, leek ook niet erg
gerust.

Na drei uur wachten werd dan eindelijk het startsein gegeven. Met gedoofde
lichten reden we de bergweg op, oerend hard. Ik zag geen steek, maar Johan leek
te weten wat hij deed, hij had zlfs nog tijd om ons aan te wijzen waar het
gevaarlijk was, waar de meeste wagens in de ravijn donderden, waar hij zelf
beschoten was geweest. Ik wou dat de rit voorbij was.

Aan de andere kant van de berg begon een nieuwe wereld. Hier leek het of de
oorlog nooit had gewoed. Vrachtwagens reden af en aan, er was electriciteit,
gevulde winkels.

Doorheen een naachtelijk Bosnie reden we naar de Kroatische havenstad Split.


In de vroege ochtend vonden we een pensionnetje waar we ontbeten en dan even
gingen rusten. Vier jaar lang had ik de zee niet gezien. Nu rolden de golven weer
voor mijn voeten. Wat een onwezlijk gevoel. Vrienden van Johan hadden een

169
huije in Split gehuurd waar we een paar dagen konden verblijven voor we naar
België zouden afreizen. Het was een soort van huwelijksreis, maar ik had er
moeite mee te genieten. De shock was zo groot, onbeschrijfelijk. In restaurants
kon je alles krijgen, we aten vis en zeevruchten, ijsjes en taart, allemaal dingen
die je in Sarajevo niet kon krijgen. Sarajevo, dichtbij maar onbereikbaar ver
leek het me allemaal.

Je kan niet beginnen te omschrijven wat ik allemaal voelde, het heeft geen zin.
Mijn leven had een nieuwe wending genomen, alles zou weer goed komen, er
was weer hoop, ik had een toekomst.

Na een weekje zijn we naar Antwerpen vertrokken, naar de ouders van Johan.
Als koningen werden we onthaald, maar ook hier was de kultuurshock enorm. Ik
werd meegesleurd in de maalstroom der gebeurtenissen. Alles ging zo snel. Op
negen september zijn we dan voor de kerk getrouwd, een dienst zonder specifieke
vermeldingen over het geloof, gewoon een eredienst waarin we mekaar voor God
en de gemeenschap eeuwige trouw beloofden. We waren getrouwd, we waren
man en vrouw, we zullen mekaar in goede en kwade dagen steunen. Ik ben
gelukkig.

Het huwelijksfeest was als uit een sprookje. De zaal, het eten de gasten, de kledij,
maar vooral het dessertenbuffet. Drie maal ben ik mijn bordje gaan vullen, ik
wou nog wel en keertje teruggaan, maar de schaamte weerhield me. Mijn
kersverse schoonvadere gaf me het mooiste geschenk: een speech in mijn
moedertaal. De arme man hed er dagenlang over gedaan omm onze onmogelijke
taal te leren uitspreken. Urenlang had hij zich voor ons verborgen in het
tuinhuisje om er zijn tong te breken over woorden als 'strpljevo', wat heel
toepasselijk geduldig betekend.

De dag nadien zouden we op huwelijksreis naar de caraïben vertrekken, maar


een orkaan gooide roet in het eeten, zodat we maar weer naar Zagreb
170
terugkeerden. Johan moest beginnen te werken want er leek een vredesaccooord
voor Bosnië in de maak. Duimen dat het werkt, dat weldra ook mijn ouders
weer kunnen reizen, dat ook zij de zee kunnen zien. Bice Bolje, het zal beter
worden.

171
172
Deel XXI: De gemiste offensieven.

De Kroaten hadden in Augustus komaf gemaakt met het zuidelijk deel van
de RSK, waardoor ook de Bihac-enclave van een van haar vijanden verlost
was. Sterker nog, het vijfde korps van het Bosnische leger had de steun van
de Kroaten gevraagd om vanuit de Bihac-pocket een uitval naar het oosten te
wagen. De Kroaten stuurden tanks en zware artillerie, de Moslims leverden
het voetvolk. Maar het gaat allemaal een beetje aan me voorbij. Ik ben met
Aida teruggekeerd naar België waar we de toer van de familieleden moeten
doen, waar we aan ons kerkelijk huwelijk voorbereiden. we hebben nog
zoveel te doen. De hele maand augustus regent het granaten op Sarajevo. Ik
ben blij de stad te hebben verlaten, al was het maar voor Aida.. Op 28
Augustus valt er weer een Servische 120mm granaat op een marktplaats,
amper een honderdtal meter van waar het vorige groot bloedbad, het
Marketplace Massacre, gebeurde. Weer werden diezelfde beelden de wereld
rondgestuurd. 37 doden en 85 gewonden in plassen bloed, huilende,
schreeuwende mensen. Af en aan rijdende ambulances.

Ditmaal is de maat echt vol. De NAVO besluit twee dagen later tot massale
luchtaanvallen over te gaan tegen de Bosnische Serviërs. Tot nu toe was de
gulden regel steeds 'proportionate response' geweest, maar die tijden waren
voorbij. Golf na golf jachtvliegtuigen kwamen aanzetten, dropten hun
bommen en verdwenen weer naar hun basis in Italië. Bijna alle NAVO-
lidstaten namen aan de raids deel. Het doel was om het Servische leger voor
173
eens en voor altijd te kreupelen, om aanvoerwegen af te snijden, om
strategische bruggen op te blazen. Vanaf de Igmanberg leverde de Rapid
Reaction Force de nodige artilleriesteun. De RRF was in het leven geroepen
na de gijzelingen van de Blauwhelmen in mei 1995, om de vredessoldaten te
beschermen. Dit maal waren de Engelsen en Fransen niet in het blauw maar
in het groen gekomen, als een gevechtseenheid en niet als een vredesmacht.

De NAVO luchtaanvallen gaan twee weken lang onafgebroken door, de


Bosnische Serviërs willen niet buigen, maar stellen President Milosevic aan
als hun onderhandelaar. Het is duidelijk dat ze bereid zijn te praten. In
Sarajevo leeft het vertrouwen in de internationale gemeenschap weer op. De
NAVO-piloten bombarderen er niet naast; wapenopslagplaatsen, bunkers
bruggen en aanvoerwegen veranderen in puin, maar het bondgenootschap is
er niet op uit om het land onleefbaar te maken. Het zijn het soort precisie-
bombardementen zoals we ze uit de Golfoorlog kennen. In Foca
bijvoorbeeld worden drie bruggen onklaar gemaakt door het middelste
segment op te blazen, de rest van de brug en de pijlers waren onbeschadigd
zodat herstellingswerken tot een minimum werden herleid. Meer dan
achthonderd 'sories' werden gevlogen.

In de nasleep van de luchtaanvallen lanceerde ook het Bosnisch leger een


nieuw offensief. De alliantie tussen het vijfde korps en de Kroaten bleek
vruchten af te werpen, en onder de dekking van de Kroatische artillerie
trokken de Bosnische infanteristen op richting Banja Luka. De Serviërs
boden nagenoeg geen weerstand en een voor een werden steden zoals
Petrovac, Grahovo en Kljuc heroverd. En de troepen bleven maar naar het
Oosten oprukken. Het Zevende korps dat was aangerukt vanuit Travnik
bevrijdde Sanski Most, Prijedor, waar de beruchtste concentratiekampen
waren, stond als volgende op het verlanglijstje. Collones Servische

174
vluchtelingen waren op weg naar Banja Luka, voor het eerst sinds het begin
van de oorlog waren de rollen eens omgekeerd. Meer dan 4000 vierkante
kilometer werd heroverd.

De Amerikaanse regering, voor wie de publieke opinie belangrijker is dan


wat dan ook, vond dat het tijd was om die vluchtelingenstroom een halt toe
te roepen, en zette de Kroatische regering onder druk om de artilleriesteun
aan de Moslims stop te zetten. Zagreb luisterde en trok zijn tanks terug. Het
offensief was tot stilstand gekomen.

Het was tijd om weer eens aan de onderhandelingstafel aan te zitten. Sinds
de zomer hadden de Amerikanen een nieuwe onderhandelaar naar de Balkan
gestuurd: Richard Holbrook. Holbrook was de onderminister van
buitenlandse zaken, belast met Europa en Canada. Hij had in het begin van
zijn benoeming gezegd hoe dan ook geen interesse te hebben voor de
problemen op de Balkan, maar stillaan raakte hij geïnteresseerd voor het
fenomeen. Hij begon aan een indrukwekkend staaltje pendeldiplomatie. 's
Ochtends ontbijten met Izetbegovic, Lunch met Tudjman en dan naar
Belgrado.

Holbrooks eerste zorg was een staakt-het-vuren bewerkstelligen, om in een


klimaat van ontspanning over een definitieve regeling van het conflict te
praten. Dagenlang shuttelde hij over een weer tussen de drie hoofdsteden,
tussen Sarajevo en Pale, van Brussel naar Washington. Hij leek
onvermoeibaar. De inspanningen werden beloond: Holbrook kreeg een
staakt-het-vuren voor mekaar, met de Servische belofte alle zware wapens
van rondom Sarajevo weg te trekken. De wapenstilstand gaat in 12 October
sinds middernacht.. De eerste onderhandelingen zullen plaatsvinden in
Genève.

175
De tweede, serieuze onderhandelingsronde zal in Dayton, Ohio, doorgaan,
op de Wright-Patterson Luchtmachtbasis. Radovan Karadzic stelt Slobodan
Milosevic aan als onderhandelaar van de Bosnische Serviërs. De gesprekken
beginnen op één November onder het voorzitterschap van Richard
Holbrook die niet van plan is om Izetbegovic, Tudjman en Milosevic te
laten gaan voor ze zijn vredesplan ondertekenen. Het plan behelst een
algemene regeling voor heel Bosnië, en het eerste accoord dat op acht
november werd ondertekend bezegeld de Bosnisch-Kroatische federatie.
Moslims en Kroaten komen overeen dat ze aan gezamelijke instellingen
zullen werken en dat ze de macht zullen verdelen tussen het nationaal,
Bosnisch parlement en een Federaal parlement. Nog tijdens de gesprekken
in Dayton, worden Karadzic en zijn generaal Ratko Mladic door het
Oorlogstribunaal in Den Haag in staat van beschuldiging gesteld. De
aanklacht luidt: Genocide tegen de Moslims en Misdaden tegen de
Mensheid.

De onderhandelingen verlopen vlotter dan op het eerste gezicht vermoed


kon worden, en op 21 november kon Holbrook fier naar de pers toestappen
en verkondigen dat de gesprekken rond waren, er was een vredesaccoord. De
basis voor de overeenkomst was het oude plan van de Contact Group, die
Bosnië verdeeld in twee entiteiten; de Federatie aan de kant en de Republika
Srpska aan de andere. De Serviërs kregen 49% van Bosnië de Federatie de
rest. Nieuw was echter dat er een globale oplossing uit de bus kwam, die niet
alleen rekening hied met de militaire kant van de zaak, maar die ook oog had
voor alle civiele aspecten van de vrede. Verkiezingen, Mensenrechten, de
grondwet, allen komen ze aan bod in wat het Dayton Peace Accord is gaan
heten.

176
President Izetbegovic was niet onverdeeld gelukkig met de beslissing die hij
onder Amerikaase druk heeft genomen, maar hij zei: "Ik voel me als een man
die een bitter maar belangrijk medicijn moet slikken. Beter een
onrechtvaardige vrede dan een rechtvaardige oorlog."

De plechtige ondertekening van het vredesaccoord zou plaatsvinden op


veertien december, in Parijs onder het wakend oog van een hele trits van
wereldleiders.

Het belangrijkste onderdeel van de hele overeenkomst is het feit dat de


NAVO het overneemt van de Verenigde Naties zodat er eindelijk eens met
harde hand kon worden opgetreden. Het nieuwe accroniem van dan de
vredesmacht wordt IFOR, de Implementation Force. In de praktijk
betekende dat dat de soldaten die al in het gebied waren hun helmen zouden
overspuiten, dat alle witte voertuigen groen werden. De Amerikanen, die
steeds geweigerd hadden om vredestroepen te sturen zolang er geen vrede
was, beloofden nu 25.000 manschappen te sturen. De strijdende partijen
zouden al hun troepen van de frontlijnen terugtrekken en een 'zone of
separation' van vijf kilomeeter breed zou worden afgebakend. In deze
scheidingszone mogen geen er zich geen wapens meer bevinden. Alle wapens
en manschappen moeten in kazernes worden ondergebracht en zullen door
de IFOR geinspecteerd worden. Checkpoints moeten worden weggehaald en
er meot een totale bewegingsvrijheid komen in het hele land; de
scheidingslijn mag geen grens worden.

Het hele plan ging van start op 21 december, een week na de ondertekening
van het vredesverdrag in Parijs. Op de luchthaven van Sarajevo werd een
kleine plechtigheid gehouden toen de VN-commandant het bevel overdroeg
aan zijn collega van de NAVO, Admiraal Leighton Smith. Overal ten velde
werden vlaggen verwisseld, voertuigen overschilderd en de NAVO begon

177
aan haar eerste taak: het opruimen van controleposten op de weg en positie
innemen op de voormalige frontlijnen.

De inwoners van Bosnië waren verbaasd; jarenlang hadden de Verenigde


Naties bij hoog en bij laag beweerd dat het gebruik van geweld de oorlog in
Bosnië niet kon doen sroppen, maar het kordate optreden van de IFOR
bewees het tegendeel. De Bosnische Serviërs, die hele stukken grondgebied
moesten teruggeven deden dat zonder al te veel tegenspartelen.

Het zwaarst viel hen het verlies van de buitenwijken van Sarajevo. Voor de
Serviërs moest en zou een deel van de Bosnische Hoofdstad 'Srpski Sarajevo'
blijven, maar het Dayton accoord zag de zaken anders. Sarajevo moest een
onverdeelde stad worden, waarin plaats was voor iedereen. Het feit dat vijf
wijken weer onder Moslimcontrole zouden komen veranderde daar niets
aan.

De Serviërs organiseerden een referendum over het al dan niet acceptern van
de overdracht, maar de internationale gemeenschap had daar geen oren naar.
Sarajevo moest en zou herenigd worden.

Op 23 februari om zes uur 's ochtends arriveerden de eerste Bosnische


politiemannen in Vogosca. Op de hielen gevolg door de Internationale VN-
Politie (UN-IPTF), ging het kleine konvooi van drie politiebusjes en enkele
patrouillewagens recht naar het gemeentehuis annex politiebureau.
Demonstratief werden de borden in het door de Serviërs gebezigd cyrilisch
schrift van de muren gehaald, en de Bosnische vlag werd gehesen.

Het merendeel van de Serviërs van Vogosca wachtte dit historisch moment
echter liever niet af. Alles wat ze maar mee konden nemen werd op bussen,
vrachwagens en zelf paardekarren geladen, en in chaos vertrokken ze richting

178
Pale, hun zelfuitgeroepen hoofdstad. Deuren, ramen, hooi-hoppers en zelfs
de doden namen ze mee.

Tot enkele dagen voorheen woonden er zo'n 17.000 Serviërs in Vogosca, nu


schat het UNHCR, de vluchtelingenorganisatie van de Verenigde Naties,
dat er nog slechts twee-en-een-half duizend mensen wonen. En ook zij
zullen vertrekken, zodra de transportmiddelen en de nodige brandstof die
hun leider Radovan Karadzic beloofde, in de voorstad aankomen. Maar waar
ze naar toe zullen gaan vanuit Pale, weet niemand exact. De Bosnisch-
Servische authoriteiten proberen de 60.000 Serviërs, die nu nog rondom
Sarajevo wonen maar die willen vertrekken voor de Moslims de gebieden in
Maart weer over nemen, te verdelen over dorpen en steden in de Republika
Srpska24. Zij zullen in terecht komen in huizen waar voor de oorlog Moslims
woonden, die meer dan drie jaar lang etnisch gezuiverd werden door de
Serviërs. Mirko Bogdanovic heeft een huis toegewezen gekregen in Oost-
Bosnië; "Het derde dorp voorbij Visegrad," weet hij, en hij beklaagd zich er
over dat hij, die z'n hele leven in de stad heeft gewoond, nu naar een dorp
moet verhuizen, "maar," voegt Mirko er aan toe, "liever op het platteland
dan onder de knoet van Balija", de spotnaam voor de Bosnische Moslims.
En, Mirko vergeet dat niemand hem ertoe verplicht om zijn geliefd Sarajevo
te verlaten. De Bosnische regering, en vooral de internationale gemeenschap,
blijven streven naar een multi-culturele samenleving waar Moslims, Serviërs
en Kroaten als buren en Bosniërs met elkaar op goede voet leven, ondanks
alles wat er in drie-en-een-half jaar oorlog is gebeurd. In de woorden van
Carl Bildt, die als hoge vertegenwoordiger van de internationale

24
Spelling van Republica Srpska is correct, dus voeg geen klinkers toe !!!

179
gemeenschap de civiele kant van de nieuwe Bosnische vrede behartigt: "Als
Sarajevo verdeeld wordt volgens etnische lijnen, heeft dat repercusies voor
heel Bosnië." Terwijl hij deze gedachte met de pers deelde voor het
gemeentehuis van Vogosca, reed weer een collone auto's voorbij, afgeladen
vol met huisraad en Serviërs.

Voor Bildt is de vlucht van de Vogosca-Serviërs de voorbode van de etnische


verdeling van het land.

Ook in de vier ander wijken die voor de 20e maart weer onder controle van
de de Bosnische regering komen, is de paniek uitgebroken. In Ilidza is het
verkeer de laatste dagen een chaos, omdat vrachtwagens af en aan rijden om
te helpen te verhuizen. Niemand wil blijven, vertellen de mannen in cafe
'Jager' ons, en vervallen dan in de gewoonlijke tirrade tegen de Moslims,
Turken in hun bewoordingen, die de meest barbaarse praktijken hebben,
zeker in het folteren van Serviërs.

"Een tragedie, een catastrofe," is het enige commentaar van een Franse VN-
gendarme die, hulpeloos, op een kruispunt in Ilidza naar de colonne trucks,
tractors en bussen stond te kijken.

De NAVO heeft de eerste 90 dagen 'Peace-keeping' er op zitten als werd de


laatste Servische wijk van de Bosnische hoofdstad weer aan de Moslims
overgedragen. De Federale Politie trof een gevandaliseerde wijk aan, zelfs
hun politiebureau was de vorige nacht in vlammen opgegaan.

De laatste brandschatters waren, net als de meeste andere Serviërs,


vertrokken in de laatste uren voor de Bosnisch-Kroatische Federale Politie
Grbavica binnentrok. In de stilte van de nacht was alleen het knetteren van
de vlammen te horen; de straten waren overgelaten aan de Italiaanse en
Franse elite-eenheden. Af en toe was een schim zichtbaar achter een gordijn,

180
maar de meeste van de naar schatting 1500 Serviërs die wilden blijven,
hielden zich verscholen. De stokebranden, jonge heethoofden die alles achter
zich in brand staken om te beletten dat er Serviërs zouden achterblijven in
Grbavica, hadden er mee gedreigd onder de mantel der duisternis terug
keren. De Servische politie had eerder die dag al haar boeltje gepakt na het
ritueel strijken van de vlag. Maar zij waren toch niet van veel nut, want toen
de IFOR-troepen in een zeldzame bui van rechtschapenheid groepjes
plunderend tuig arresteerden en naar de lokale politie escorteerde, lieten die
hen via de achterdeur onmiddellijk weer vrij.

Toen de Bosnisch-Kroatische Federale politie vanochtend om halfzeven de


'Brug-van-de-Broederheid-en-Eenheid' overtrok, hadden zich aan de
Moslimkant van de rivier reeds honderden mensen verzameld. Mannen,
vrouwen, kinderen, aan het begin van de oorlog, door de Serviërs uit
Grbavica verdreven werden. Met hun vluchtelingenpasje op de revers
gespeld, wachtten zij op het signaal om de brug over te steken en naar hun
appartementen en huizen te gaan kijken die ze vier jaar geleden in zeven
haasten moesten verlaten. Eerst trok de politie binnen, op de hielen gevolgt
door een aantal Bosnische dignitarisen en de werkmannen die als taak
hadden om alle Servische straatnaam-bordjes onmiddellijk van de muren te
halen en te vervangen door gloednieuwe.

Toen de politiemannen, die zelf bijna allemaal uit Grbavica kwamen, achter
de Bosnische vlag marcheerden, werden zij toegejuigt door de enkelen die de
in de wijk waren achtergebleven.

Nadat aan alle uiterlijke ceremoniën voldaan was, begonnen omstreeks tien
uur de burgers de straten te vullen; voor het papierje over het gevaar voor
mijnen, dat Franse gendarmes uitdeelden, hadden weinigen oog.

181
Met tranen in de ogen werden oude buren weer omhelst. Voor even werden
de 42 oorlogsmaanden vergeten, er werd naar de gezondheid en de kinderen
geinformeerd, dan werden de trappen naar de oude woning beklommen.

Vanuit z'n flat kijkt Ismet uit over het marktplaatsje; alles is uitgebrand, de
Bosnische brandweer rolt de laatste slangen op; enkele rookpluimpjes zijn
nog te zien op de heuvel aan de horizon. In het appartementje van 30
vierkante meter waar Ismet vroeger woonde staat niets meer, op de badkuip
en een muurkastje na. Zelfs de stopcontacten hebben ze uit de wanden
gehaalt. De (Servische) buurvrouw komt een kijkje nemen, zij weet dat alles
wat er in de woning stond eergisteren op een vrachtwagen werd gelaten door
de vorige bewoners. Waarheen die vertrokken zijn weet ze niet. Ismet rookt
een sigaret, kijkt om zich heen en begint zich luidop af te vragen hoe hij,
met z'n pensioen van 200 frank per maand ooit weer kan leven in Grbavica.
Zelfs een nieuw bed kan hij zich niet permiteren, laat staan huisraad of
meubilair. Maar hij is thuis, hij is geen vluchteling meer, en dat maakt de
toekomst al heel wat rooskleuriger... .

Intussen is er veel veranderd in Bosnië. Sinds de ondertekening in Parijs is er


geen geen schot meer gelost en begint het leven weer te hernemen. De komst
van de NAVO-troepen heeft aan heel wat Bosniërs, van welke kant dan ook,
weer hoop op een betere toekomst gegeven.

Alle militaire bepalingen van het vredesproces zijn uitgevoerd, de civiele kant
gaat stilletjesaan zijn gangetje. Aan vrede moet gebouwd worden, stap voor
stap. Het nieuwe Bosnië kan niet door de internationale gemeenschap
worden gerealiseerd, de echte vrede moet vanuit de Bosniërs zelf komen. De
NAVo en alle andere instellingen die in Bosnië aan de slag zijn, kunnen
alleen maar aanmoedigen en helpen waar nodig, de rest moeten de mensen
zelf doen...

182
183
Deel XXII: De verkiezingen: terug naar af?

Eén van de belangrijkste hoofdstukken in het Dayton-accoord is Annex 3:


De Verkiezingen. Voor de internationale gemeenschap zijn vrije, eerlijke en
democratische verkiezingen de belangrijkste stap op weg naar de hereniging
van Bosnië en Hercegovina. Dus werd de Organisatie voor Veiligheid en
Samenwerking in Europa opgetrommeld om de eerste na-oorlogse
stembusgang te organiseren. Hoofd van de missie in Bosnië werd
Ambassadeur Robert Frowick, samen met hem kwam een indrukwekkende
machine die zich met alle mogelijke aspecten van de verkiezingen gingen
bezighouden. Er waren departementen die de kiezers moesten informeren,
advokaten namen kiezkampagnes onder de loupe, partijprogramma's werden
aangepast aan de grondwet van Bosnië, oorlogsmisdadigers werden
gewaarschuwd zich niet te profileren, aangezien zij onder de bedingingen
van het vredesaccoord geen openbaar ambt mogen houden. Het systeem van
de verkiezingen is ingewikkeld, de instituten waar de inwimers van Bosnië
voor gaan stemmen zo mogelijk nog ingewikkelder. Er wordt gekozen voor:

• Een gemeenschappelijk presidium voor Bosnië-Hecegovina, waarin een


Bosniak, een Serviër en een Kroaat zullen zetelen. De kandidaat met de
meeste stemmen achter zijn of haar naam wordt de voorzitter van het
triumviraat, de andere twee worden een soort van vice-president met
vetorecht.

184
• Het Huis van Afgevaardigden voor Bosnië-Hercegovina, het Parlement
van de Bosnisch-Kroatische federatie, voor de president en het nationaal
parlement van de Republika Srpska

• Kantonale overheden voor de kantons van de Bosnisch-Kroatische


federatie.

Het doel van de verkiezingen is een aantal gemeenschappelijke organen te


creëeren die beide entiteiten zoals ze in Dayton werden geratifieerd, moeten
samenbrengen om het Bosnië dat nu nog in puin ligt weer op weg te helpen
naar de democratie zoals we die in het Westen kennen.

Richard Holbrook, de speciale gezant van de Amerikaanse President Clinton


werd nog maar eens uit de rust van zijn pensioen gestoord, om weer naar
Bosnië te gaan. Hij zou er zich persoonlijk van gaan vergewissen dat de
verkiezingen in Bosnië-Hercegovina een succes zouden worden.

Als architect van het Dayton-Vredesaccoord waren voor hem de


verkiezingen de belangrijkste stap op weg naar de vrede in de verdeelde
Balkan-staat. "Het is een grote voldoening om te zien hoe de burgers van
Bosnië voor een nieuwe toekomst kiezen," glunderde hij.

Voor Bill Clinton, die in november zelf voor verkiezingen staat, moet de
Bosnische stembusgang hoe dan ook een succes zijn, hij wil het netelige
probleem Bosnië van z'n agenda hebben, maar de problemen zijn legio.

"Het nieuwe Bosnië wordt één van de meest gedecentraliseerde staten van de
wereld,' vertelde Karl Bild, de Hoge Vertegenwoordiger van de
Internationale Gemeenschap..

Het zijn de kandidaten van de drie grote nationalistische partijen die de


enige kanshebbers aandragen; Alija Izetbegovic voor de (Moslim) Partij van
de Demokratische Aktie (SDA), Momcilo Krajsnik voor de Servische

185
Demokratische Partij (SDS) en Kresimir Zubak van de Kroatische
Demokratische Unie (HDZ). Maar niet heel Bosnië kan op elk van deze
kandidaten stemmen. In de Servische entiteit kan alleen maar voor een
Serviër worden gekozen, in de Federatie kunnen de Moslims alleen maar
voor een Moslim stemmen, de Kroaten alleen maar op hun volksgenoten.

Aan de stemlokalen was het drummen. Het leek wel alsof iedereen aan het
nieuwe Bosnië wilde meewerken. De deuren gingen open om zeven uur 's
ochtends, maar de rijen wachtenden waren vaak tientallen meters lang. De
Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE), die de
verkiezingen organiseert, had uitgerekend dat het per persoon zo'n tien
minuten zou duren om de stembiljetten in te vullen en in de juiste doos te
stoppen. In Europa duurt de stembusgang gemiddeld twee minuten.

De veiligheidsmaatregelen waren rigoureus. Politie voor elk van de 4400


stemlokalen, NAVO-patrouilles in de buurt en de Internationale Politie die
regelmatig eens een kijkje kwam nemen. De OVSE had ook nog eens zo'n
2100 waarnemers uit 55 landen opgetrommeld om een oogje in het zijl te
houden.

Doris Pack, die de Duitse waarnemersmissie leidt, eist van Ambassador


Frowick, het hoofd van de OVSE, een verontschuldiging. Voor haar kan het
niet door de beugel dat honderden mensen vaak tien uur in de rij hadden
moeten staan omdat de kieslijsten onzorgvuldig waren opgesteld, of omdat
sommige stemlokalen overbelast waren. Zo had het centrale kiesbureau in
Sarajevo de eer om de kiezers uit vierenveertig Oost-Bosnische dorpen te
bedienen. "Het is een schande, deze mensen zijn verdreven uit hun dorpen,
hebben alles achtergelaten, en moeten nu urenlang wachten om hun steentje
bij te dragen aan een nieuwe toekomst. Die mensen stemmen voor een

186
nieuw regime in de hoop terug te kunnen keren naar hun dorpen. Frowick
moet zich bij deze vluchtelingen excuseren" aldus Pack.

Vluchtelingen konden ook in het buitenland stemmen. In de week die aan


de verkiezingen van veertien September voorafging, kon via de post gestemd
worden in 55 landen die vluchtelingen uit Ex-joegoslavië hadden
opgenomen. Of er kon gekozen worden in de gemeenten en steden waar
men voor de oorlog had geleefd. De OVSE had daartoe speciale maatregelen
genomen. Gratis busdiensten werden ingelegd, de IFOR-vredesmacht ging
negentien routes extra beveiligen, op de IEBL, de Inter-Entity Boundry Line,
zeg maar voormalige frontlijn, hadden de lokale en Internationale politie
gemeenschappelijke controleposten opgezet waar elke bus werd
gekontroleerd. De namen werden opgeschreven, bestemmingen nagekeken
en de passagiers werden afgetast op wapens. Als zo'n bus of combi dan in
orde werd bevonden werd een papier op de voorruit gekleeft, zodat de
politie aan de andere kant van de IEBL, een paar honderd meter verderop,
zich geen zorgen meer hoefde te maken. De OVSE had uitgerekend dat zo'n
60.000 mensen de reis naar hun oude dorpen en steden zouden maken,
maar het waren er slechts 15.000 die het uiteindelijk aandurfden om terug te
keren.

Hajrudic Selimbegovic ging naar Sumbulovac, vlak bij Pale de hoofdstad


van de Republika Srpska. Hij is in April 1992 uit Pale gevlucht, nu keert hij
voor het eerst terug. "Omdat ik in Pale ben geboren en opgegroeid. Omdat
ik daar woon en een dag zal ik er terugkeren." Of hij geen angst heeft? "Ach,
de veiligheidsvoorzieningen zijn streng, ze hebben ons voldoende
waarborgen gegeven, zeker vandaag zal er niets gebeuren."

187
Toch kan hij niet naar Pale gaan. Hij moet gaan stemmen in een fabriekje
even buiten het stadje want om incidenten te vermijden achtte de OVSE het
beter vluchtelingen niet los te laten op de lokale bevolking.

Hajrudin Selimbegovic is toch wat onwennig als hij de Servische


politiemannen voor het stemlokaaltje ziet staan, maar hier en daar wordt een
groet geknikt, een hand opgestoken. De sfeer is ontspannen. "Ach, ze zijn
hier toch alleen maar om te stemmen, ze gaan straks allemaal weer terug,"
merkt een van de politiemannen op.

De voorzitter van de lokale kiescommissie is druk in de weer om iedereen


duidelijk te maken dat ze slechts een hokje mogen aankruisen, dat elk
formulier een andere betekenis heeft. "Het goudkleurige is voor de President
van Bosnië-Hercegovina, het blauwe voor de president van de Republika
Srpska, het witte en het oranje voor het parlement, Jaja, een kruisje, geen
cirkeltje." Als ze de formulieren hebben aangenomen moeten ze hun
wijsvinger laten besproeien met een onuitwisbare inkt, die alleen maar onder
UV-licht zichtbaar is, om dubbel stemmen te voorkomen.

Dan verdwijnen de kiezers achter een kartonnen doos, ze lijken er urenlang


over te doen om hun keuze te maken, en aarzelen dan nog eens bij de
stembussen. Welk papier hoort nu in welke gleuf te glijden. Een vriendelijke
man helpt ook hierbij.

Ach, het is slechts de tweede keer in hun leven dat deze mensen aan
erkiezingen deelnemen. De vorige maal, in 1990, leidde de stembusgang
naar de oorlog, je zou voor minder aarzelen om aan de demokratie deel te
nemen.

Hajrudin is tevreden: "Ik heb gestemd voor een nieuw Bosnië, om een
nieuwe staat te bouwen waarin de politici wat meer aan de mensen denke,

188
waarin we weer dichter bij mekaar kunnen komen, waarin ik weer naar mijn
huis kan terugkeren."

In Jahorina is de eerste sneeuw al gevallen. Tussen de werkloze skiliften


grazen koeien, smeltwater gutst van de hellingen. In een voormalig
restaurant staan enkele tientallen Volksserviërs te wachten om hun stem uit
te brengen. Ze wonen allemaal in de hotels aan de voormalige Olympische
skipistes, op een steenworp van Sarajevo. Ze zijn in maart uit de Bosnische
hoofdstad vertrokken, toen de regeringstroepen de controle over het
zogenaamde 'Srpski Sarajevo' terugkregen. Meer dan honderdduizend
volksserviërs hebben alles wat ze hadden achter gelaten om toch maar niet in
een multi-culturele samenleving te moeten leven. Ze wonen in collectieve
centra, ze hokken met de hele familie in een kamer, maar weigeren om terug
naar hun huizen te keren, ondanks alle waarborgen van de regering en de
internationale gemeenschap. "Neen, in geen geval wil ik terugkeren, met die
Turken wil ik niets te maken hebben." Het is het standaard antwoord dat je
krijgt. Dat de Moslims wel de symbolische reis maken om te gaan stemmen
in hun oude woonplaatsen laat hen koud. "We hebben vier jaar gevochten
voor onze Servische republiek, dat moet dus zo blijven." Srdjan is categoriek.
Hij hoopt dat de verkiezingen de etnische opdeling van Bosnië bevestigen.
"We kunnen als buren naast elkaar leven, we kunnen handel drijven, maar
een staat, dat nooit meer."

Het waren diezelfde woorden die ook Biljana Plavsic, de president van de
Servische Republiek, op elke verkiezingsralley door de luidsprekers bleirde.
Zij wil zich weer laten verkiezen; het belangrijkste programmapunt voor haar
en haar partij, het SDS, is de afscheiding van de Republika Srpska van
Bosnië, en de aansluiting bij Joegoslavië. "Groot Servië is het einddoel, en
met de Servische Demokratische Partij zullem we dat doel bereiken."

189
Beligerente taal, die niet in de geest van het Dayton-accoord past. De
waakhond van de OVSE, de Elections Appeal Sub-Commision, stelde
Plavsic op de dag voor de verkiezingen voor de keuze: òf zich publiekelijk
verontschuldigen voor haar uitspraken, òf de eerste vijf kopstukken van de
SDS zouden van de lijst worden geschrapt. Biljana Palvsic koos voor de
eerste optie. Met een stalen gezicht las ze de door de OVSE gedicteerde tekst
voor, het was de laatste gang naar Canossa in een SDS-campagne die bol
stond van de frauduleuze praktijken.

Het tellen van de stemmen was een lang proces; de uitslag was voorspelbaar.
Alija Izetbegovic werd hoofd van het Presidencieel college, Zubak en
Krajsnik worden zijn handlangers. De opkomst voor de verkiezingen was
groot. Misschien wel te groot. In 1990 was de opkomst zo'n vijfenzeventg
procent, dit maal variëren de cijfers tussen de achtennegentig en de
honderdennegen procent. 'Ach, het waren geen echte vrije, democratische
verkiezingen zoals we die bij ons kennen, ' schokschouderd Ed van Thijn,
voormalig burgemeester van Amsterdam en nu hoofd van de
waarnemersmissie van de OVSE, "maar je mag niet vergeten dat minder dan
een jaar geleden Bosnië nog in staat van oorlog was, dat hier elke dag
mensen sneuvelden. Nu kunnen burgers de voormalige confrontatielijn weer
over.'

Karl Bildt hoopt het presidencieel college vier dagen na het tellen al bijeen te
roepen, maar daar wringt het schoentje al. Waar gaat de regering of het
parlement samenkomen. Sarajevo is altijd al het machtscentrum geweest,
maar de Serviërs weigeren van hun bergdorp Pale af te dalen om te gaan
regeren in de door de Moslims gedomineerde hoofdstad. Daarom had
Momcilo Krajsnik voorgesteld om een compromis te sluiten: Er moest een
nieuw gebouw komen, op de IEBL, waar de scheidingslijn dwars door het

190
halfrond zou lopen. Twee ingangen, twee trappen, zodat Serviërs en
Moslims niet hoeven te vemengen. In het parlement zouden de Kroaten dat
tussen de twee volksgroepen gaan zitten, als een soort bufferzone.

De internationale gemeenschap heeft eens smakelijk gelachen over het


voorstel, de Moslims houden voet bij stuk, zij verhuizen niet.

De verkiezingen die Bosnië moesten herenigen, die gemeenschappelijke


instellingen in het leven moeten roepen, hebben een aantal nieuwe
problemen à la Balkan gecreëerd die een definitieve oplossing voor het
conflict niet onmiddellijk in het vooruitzicht stellen.

Maar Bosnië is op de goede weg, maar de weg is lang, het wantrouwen


tussen Serviërs, Moslims en Kroaten is groot. Hier en daar herneemt het
leven weer zijn gewone gang, traag, aarzelend, maar er is vooruitgang.
Vluchtelingen keren terug, er wordt puin geruimd, er wordt gebouwd.
Gebouwd aan een nieuw land, een nieuw Bosnië dat nooit meer als het
Bosnië van voor de oorlog zal zijn, maar een nieuw land waarin de
internationale gemeenschap gelooft, investeerd, en nog een lange tijd zal
blijven.

191
192
Epiloog:

Ik leg nu de laatste hand aan dit boek. Om de stilte te breken luister ik naar
de BRTN, en de nachtradio onderbreekt haar uitzending om rechtstreeks
over te schakelen naar wat dan in radiotermen het 'Olymisch bad' heet. De
zomerspelen in het Amerikaanse Atlanta domineren al enkele dagen het
nieuws, Bosnië is naar de achtergrond verdwenen. De commentator vertelt:
"Onze landgenote Brigitte Becqu zal zodadelijk aan de start verschijnen van de
200m schoolslag. Zal zij ons land de derde gouden medaille brengen ?" Dan
komt er weer muziek.

Plots komen de begindagen van mijn Bosnië-avontuur weer bij me op. Ik


was slechts een paar dagen in Sarajevo en een collega vroeg me of ik ik mee
wou gaan om een meisje, een atlete, te interviewen dat net een granaatscherf
in de rug had gekregen.

Ik herinner me haar naam niet meer, maar ze was een zwemstertje dat nu in
een rolstoel zat. In 1992 had ze aan de Olympische Spelen in Barcelona
moeten deelnemen, maar de oorlog doorprikte die droom. Zij zal nooit meer
zwemmen. Ze woonde in de Dobrovoljacka straat 125, de Vrijwilligersstraat.
Een symbolische naam, Sarajevo werd verdedigd door vrijwilligers zonder
naam, wiens leven en dromen in rook opgingen door een oorlog die ze niet
gewild hebben.

193
"Een medaille zat er niet in voor Brigitte Becqu, ze behaalde een zevende
plaats.Het goud ging naar Penelope Haines uit Zuid-Afrika..."

Benjamin, dit is het verhaal van je mama, waarin ik slechts een klein maar
mooi rolletje heb gespeeld. Het is geen opwekkend verhaal, het heeft geen
happy-end, het is gewoon een stukje van ons leven dat we met ons
meedragen, dat heel wat mensen met zich meedragen. Maar het is ook een
soort van dagboek over een van de zwartste perioden uit de recente
geschiedenis.

Na de tweede wereldoorlg beloofde mijn grootvader de wereld 'Nooit meer


oorlog'; ik durf diezelfde belofte niet te maken, ik kan alleen maar hopen dat
die dure eed eindelijk bewaarheid worden...

Johan Verheyden, Antwerpen/Sarajevo, September 1996.

194

You might also like