You are on page 1of 5

Verwijzen naar literatuur

In een wetenschappelijke tekst komen altijd literatuurverwijzingen voor. Het doel


hiervan is de lezer duidelijk te maken op welke inzichten/onderzoeksresultaten het
onderzoek voortbouwt. In de literatuurlijst, die aan het eind van een artikel wordt
opgenomen, kan de lezer in één oogopslag zien van welke literatuur gebruik is
gemaakt.

Verwijzen in de tekst

Vuistregel: elke bewering die je doet, moet onderbouwd zijn, hetzij met argumenten
of onderzoeksresultaten van jezelf, hetzij door verwijzing naar argumenten of
onderzoeksresultaten van anderen. Je mag uiteraard een zekere kennis bij je lezers
vooronderstellen; deze voorkennis zal variëren met de doelgroep voor wie je schrijft
(vakgenoten, leken, wetenschappelijke lezers of ‘het publiek’). Een bewering als
‘Kinderen zijn in Nederland vanaf hun vijfde tot hun zestiende leerplichtig’ hoeft
bijvoorbeeld niet verder onderbouwd te worden.

Techniek: In lopende tekst verwijs je naar de auteur(s) van een artikel door hun
achternaam te noemen, gevolgd door het jaar van uitgifte van de publicatie. Dit geldt
voor boeken, artikelen -tijdschrift/krant-, maar ook voor publicaties op internet. Je
mag kiezen of je de auteursnaam in de lopende zin opneemt, of aan het eind van de
zin tussen haakjes plaatst. In verband met de leesbaarheid van je tekst is enige
afwisseling tussen beide methoden wenselijk.

Voorbeelden:
Van Essen (1999) deed onderzoek naar gemengd bewegingsonderwijs en stelde vast dat....

Uit onderzoek naar gemengd bewegingsonderwijs (Van Essen, 1999) kwam


naar voren dat ......

Uit onderzoek naar gemengd bewegen in het voortgezet onderwijs is gebleken dat dit niet
vanzelfsprekend leidt tot minder stereotiep bewegingsgedrag bij meisjes en jongens (Van Essen, 1999).

• In geval van meerder auteurs:


- Bij twee auteurs steeds beide namen
- Bij drie tot vijf auteurs de eerste keer alle namen vermelden en bij volgende
verwijzingen slechts de eerste auteur, gevolgd door “et al.”
- Bij zes of meer auteurs alleen steeds de eerste auteur, gevolgd door “et al.”
• In het geval niet duidelijk is welke persoon de tekst heeft geschreven:
- Wanneer er sprake is van een instantie of een bepaalde groep, dan de naam van de
instantie/groep gebruiken
- Wanneer er überhaupt geen auteur bekend is dan dienen de eerste woorden van de
titel van het werk gebruikt te worden. Daarbij geldt: Wanneer er sprake is van een
artikel, aanhalingstekens gebruiken; wanneer sprake is van een boek of een rapport
dan de titelwoorden cursief weergeven.
Voorbeelden:
Uit het onderzoek bleek dat klassegrootte wel degelijk invloed had op de leerprestaties (Universiteit
van Groningen, 2003).

Het pedagogisch klimaat in de klas had hierop geen invloed (“Onderwijseffectiviteit in kaart”, 2001).

Time-on-task bleek van doorslaggevend belang (Handbook of research, 2002)

Literatuurlijst

Hoofdregel: de literatuurlijst is alfabetisch gerangschikt op de achternamen van de


(eerste) auteurs.

Techniek: voor het weergeven van boeken, tijdschriftartikelen en bijdragen aan


bundels worden in de onderzoekspraktijk meestal de richtlijnen van de American
Psycological Association (APA-normen) gehanteerd. De APA-normen hebben
betrekking op de inhoud en de lay-out van de verwijzingen. Er is enig verschil tussen
de drie genoemde categorieën.

Boeken/Rapporten:
• Achternaam auteur, voorletter(s). (jaartal). Titel. Plaats van uitgifte: naam van
uitgever.

Schreuder, P.R. (1995). Algemene vorming in een multiculturele samenleving. Baarn: Intro.

Brink, W.P. van den & Koele, P. (1986). Statistiek deel 2: theorie (zevende, herziene druk, 2001).
Amsterdam: Boom.

• Wanneer er geen individuele auteurs bekend zijn, dan aanduiding van de


groep/instantie (Wanneer auteur en uitgever identiek zijn, i.p.v. naam uitgever
vermelden: auteur).
Nederlands bureau voor statistiek (2003). Rapport werk en inkomen 2002 (No. 23). Den Haag: auteur.

Wanneer ook geen groep/instantie bekend is, beginnen met de titel:

Handleiding werken met groepen (1999). Groningen: ACG.

Tijdschriftartikelen:
Achternaam auteur, voorletter(s). (jaartal). Titel artikel. Naam van tijdschrift, jaargang
(nummer), paginanummers.

Burwood, L. (1996). How should schools respond to the plurality of values in a multicultural society?
Journal of Philosophy of Education, 30 (3), 415-428.

Bijdragen aan bundels:


Achternaam auteur, voorletter(s). (jaartal). Titel artikel. ‘In’ voorletter(s) achternaam
redactie, titel bundel (paginanummers). Plaats van uitgifte: naam van uitgever.
Lagerweij, N. & Voogt, J. (1997). Schoolontwikkeling: meer dan het invoeren van vernieuwingen. In
Th. Bergen, A. Knoers & P. Sleegers. Perspectieven op de school in dynamische ontwikkeling (pp. 83-
118). Alphen aan den Rijn: Tjeenk Willink.

Electronische bronnen
Vermeld de datum waarop je de informatie hebt opgevraagd. In het geval de bron van
het internet komt, aan het eind het adres vermelden. In dit geval aan het eind geen
punt plaatsen.Wanneer een internetdocument meerdere pagina’s bestrijkt (meerdere
URLs), dan de URL van de beginpagina gebruiken. Gebruik ‘z.j.’ (zonder jaar)
wanneer je niet beschikt over de publicatiedatum. Wanneer de bron van een database
komt is een vermelding van de database voldoende en hoeft dus geen adres te worden
vermeld.

Electronic reference formats recommended by the American Association. (2000, 12 October).


Opgevraagd op 23 October, 2000, van http:// www.apa.org/jornals/bebref.html

Bureau Opvoedingsadvies voor Rotterdam en omgeving. (2006, 21 januari). Opgevraagd op 21 januari


2006, van http://www.opvoedingsadvies.nl

Eid, M., & Langeheine, R. (1999). The measurement of consistency and occasion. Psychological
Research, 4, 100-116. Opgevraagd op 19 november 2000, van de PsychcARTICLES database.

Fonds Hoogbegaafdheid (z.j.). Dag van de hoogbegaafdheid. Opgevraagd op 20 juni 2005, van http://
www.hoogbegaafdheid.nl

Krant
Zonder en met auteur:
Toetsen van kleuters is mogelijk (2003, 15 augustus). De Volkskrant , 3.

Jansen, J. (2003, 16 augustus). Toetsen van kleuters leidt niet tot onderwijsverbetering. De Volkskrant,
3.

Merk op:
- bij boeken wordt de titel van het boek vet, cursief of onderstreept weergegeven; bij
tijdschriftartikelen wordt de naam van het tijdschrift (en níet de titel van het
betreffende artikel) onderstreept of vet dan wel cursief gezet

- voorletters van auteurs staan achter de achternaam; voorletters van redacteuren


komen voor de achternaam

- in de literatuurlijst worden de titels van auteurs (dr., drs., mr.) niet vermeld. De
keuze tussen voorletters of voornaam (indien vermeld op titelpagina van het
aangehaalde werk) is een persoonlijke.

____________________________________________________________________
Bronnen:
Soudijn, K. (1991). Scripties schrijven in de sociale wetenschappen. Houten: Bohn Stafleu
Van Loghum.
American Psychological Association (1994). Publication Manual of the American
Psychological Association (4th ed.). Washington DC: Author.
American Psychological Association (2001). Publication Manual of the American
Psychological Association (5th ed.). Washington DC: Author.
Voorbeeld hoe je bronnen kunt vermelden in je tekst

1. INLEIDING

1.1 Aanleiding

Regelmatig zijn er de afgelopen jaren berichten in de media verschenen als ook


onderzoeken gepubliceerd over de moeite die organisaties in de jeugdsector (w.o. de
jeugdzorg en opvoedingsondersteuning) hebben om allochtone1 jongeren en hun
ouders te bereiken. Pas als de problemen uit de hand lopen, komen zij in aanraking
met hulpverlening. Verder maken allochtone ouders weinig gebruik van
opvoedingsondersteuning (Gemeente Vlaardingen, 2004). Zo vinden deze ouders dat
de handelwijze van hulpverleners niet bij hun belevingswereld aansluit. Zij willen
andere problemen besproken zien. De vraag die vaak gesteld wordt, is of het aan de
ouders ligt of aan de jeugdsector. Uit een onderzoek van FORUM komt naar voren dat
allochtone jongeren vaak pas in aanraking komen met de jeugdhulpverlening als de
problemen geëscaleerd zijn. De toegankelijkheid van de vrijwillige hulpverlening laat
te wensen over. Het aanbod zal dus beter moeten aansluiten bij de vraag van
allochtone jongeren (Bellaart & Azrar, 2002). De conclusie op basis van deze
onderzoeken lijkt te zijn dat de jeugdsector zich moet aanpassen aan de allochtone
jongeren en hun ouders. Een overzicht van berichten uit o.a. de media en onderzoek
lijkt ook tot deze conclusie te leiden. Zo stond in de Trouw van 3 januari 2004 een
artikel met de volgende titel: ‘Jeugdzorg mist allochtoon.’ Twee jaar later stond op de
website van de SP, afdeling Gelderland2 een artikel n.a.v. een onderzoek onder
Gelderse allochtone jongeren en hun ouders: ‘Jeugdzorg nauwelijks bekend bij
allochtone jongeren en hun ouders’. Ook het onderzoek van de Nederlandse
GezinsRaad (2005) naar allochtone gezinnen beschrijft een ondoorzichtig aanbod van
opvoedingsondersteuning voor ouders van tieners. Hierdoor weten vooral allochtone
ouders niet waar ze terecht kunnen. De conclusie van Palet (2004, p.6) in het
beleidsplan geeft dit goed weer: “Het aanbod opvoedingsondersteuning moet
nadrukkelijker aansluiten bij de diversiteit van gezinnen.”
Diverse onderzoeken bevestigen het beeld dat professional zich meer zou moeten
inspannen om de communicatie met allochtone ouders te verbeteren. Zo komt uit de
onderzoeken van Pels (2000) en Van der Zwaard en Pannenbakker (1999) naar voren
dat professional meer informatie tot zich zou moeten nemen over de culturele
achtergronden van zijn cliënten. Sommige professionals zien allochtone ouders als
moeilijk toegankelijk (Van der Zwaard & Pannebakker, 1999). Ook zijn zij vaak
eenzijdig in hun benadering van allochtone gezinnen, aldus Pels (2000). Ze zijn
vooral gericht op de overdracht van kennis en vaardigheden binnen een naar leeftijd
en onderwerp afgebakend terrein. Dit bemoeilijkt het benoemen van twijfels door
ouders en het uiten van ideeën die niet aansluiten bij de algemeen geldende opvatting.
Verder hebben professionals een eenzijdig en statisch beeld van allochtone ouders,
zegt Pels. Ook in het onderzoek van Nieuwhof (2000) naar communicatie tussen
Somaliërs en Nederlandse organisaties, wordt gesproken over een statisch beeld:
1
Het begrip allochtoon staat in Nederland onder druk vanwege de stigmatiserende werking ervan. Voor
de helderheid van dit onderzoek maak ik toch gebruik van dit begrip. Volgens de definitie van het
Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS): “Een persoon die woonachtig is in Nederland en van wie
tenminste één ouder is geboren in het buitenland. Wie zelf in het buitenland is geboren hoort tot de
eerste generatie, wie in Nederland is geboren hoort tot de tweede generatie.’’
2
Zie de website www.gelderland.sp.nl, onderdeel ‘Nieuws’.
organisaties gaan te veel uit van het beeld dat zij hebben van de traditionele migrant.
Ook is hun beeld over de vluchteling vrij negatief. Bovengenoemde zaken worden
bevestigd door medewerkers van diverse opvoedingsondersteunende en
steunfunctieorganisaties in het land.

You might also like