Professional Documents
Culture Documents
Inhoudsopgave
2
Inleiding
Maar wat ik eigenlijk wilde weten was wat voor een persoon nou precies van dit
soort fantasieën heeft en wat precies de betekenis hiervan is.
Kortom: „wie was Melle en waarom maakte hij nou juist dát wat hij maakte?‟.
3
Biografie
Melle Johannes Oldeboerrichter werd op 27 mei 1908 geboren op Wittenburg,
een Amsterdamse woonwijk die grenst aan het oostelijk havengebied. Zij
woonden daar aan de Derde Wittenburgerdwarsstraat 32, waar zes gezinnen op
drie verdiepingen woonden. Zijn familie had in de halve achterwoning op de
derde verdieping de beschikking over een keukentje en kamer met alkoof (een
klein vertrekje dat met een dubbele deur werd gescheiden van de grotere kamer,
en waar in dit geval de hele familie sliep)
Hij was het jongste kind en enige zoon in een gezin van drie kinderen.
4
Melle‟s moeder, Johanna Geertruida de Vries, kwam uit Harlingen en werd daar
op 3 juli 1870 geboren. Ze was weduwe toen ze met Hendricus trouwde. Haar
voormalige man én haar twee kinderen overleden aan tuberculose. Melle had een
speciale band met zijn moeder. Hij omschreef haar ooit als een wijze vrouw,
waarbij hij troost kon vinden. Melle kwam vaak bij haar als hij weer „visionaire
nachtmerries‟ had gehad, deze waren vergelijkbaar met de „beeldgolven‟ die hem
in zijn latere leven „overspoelden‟ en die bij hem voor inspiratie voor een nieuw
schilderij zorgden.
Van wat Johanna verdiende als aanvulling op het loon van haar man (met het
wassen van kleding van de welgestelde kringen), kocht ze soms cadeautjes voor
haar kinderen. Voor Melle waren dat voornamelijk tekenspullen. Over zijn eerste
waterverfdoos zei hij ooit in een interview: ''Ik had binding met dat materiaal. Ik
had binding met dat gekleurde water. Van dat 't lekker opdroogde.''
De moeder van Melle overleed in 1948.
5
oorlog blijft Melle werken bij de Arbeiderspers en schildert hij veel in zijn vrije
tijd.
In 1944 gaat Melle samenwonen met Puck van Hilst, die later (in 1955) zijn
echtgenote wordt. Een jaar later geeft hij zijn baan op en wijdt zich uitsluitend
aan de kunst. Zijn atelier houdt hij aan de Amsteldijk. In 1947 houdt Melle zijn
eerste eenmanstentoonstelling in Galerie Lemaire in Amsterdam. Zijn eerste
buitenlandse tentoonstelling was in 1950 in Hamburg, in Galerie Rudolf Hoffman.
Melle groeide die jaren uit tot de bekendste Amsterdamse surrealist. Met
zijn succes kwam hij vaker in de publiciteit. Natuurlijk kwam de vraag op of hij
zijn seksueel getinte obsessies ook buiten de kunst toonde. Vrienden
antwoordden dan dat hij 'een calvinistische socialist' was, het absolute tegendeel
van obsceen, een ingehouden en kuis man.
In 1968 krijgt Melle op 29 april een onderscheiding: Ridder in de Orde van
Oranje-Nassau.
Melle wordt in 1973 gepensioneerd, maar in 1974 heeft Melle nog een
samenwerkingsproject met oud-leerlinge Ruscha Langelaan: Duo-schilderij.
Een paar dagen voor zijn 68ste verjaardag had Melle een etentje in het Rechthuis
in Kortenhoef, aangeboden door drie leerlingen. Hij verscheen er met vier litho's,
voor ieder één. ''En de vierde dan?'' werd gevraagd. Eerst zei hij dat die was
voor een opoetje dat voorbij zou komen, maar hij corrigeerde zich: ''Voor de
Messias.'' Die avond stierf hij aan een hartaanval. Op 28 mei wordt hij begraven
op de Oosterbegraafplaats in Amsterdam.
6
Melle’s Werk
Melle‟s kunst berust eigenlijk op de hoge spanning tussen een positieve en een
negatieve pool: aan de ene kant een liefde voor de schoonheid van de natuur en
aan de andere kant zijn afschuw van, of zijn angst voor, de gang van zaken in
die natuur.
Beide worden door Melle op een extreme wijze in beeld gebracht. In zijn beste
werk houden ze elkaar haast in een acrobatisch evenwicht.
Dit is het wezen van Melle‟s kunst, en meteen ook de reden waarom veel mensen
zijn werk niet weten te waarderen: grenzeloze liefde en gruwende afschuw
vormen een vreemd paar, maar het is vooral de obsessieachtige uitbeelding van
de drijvende kracht in de natuur, de voortplantingsdrift, die de meeste mensen
een soort van afkeer geeft en soms zelfs tot woede wekt.
Een andere reden waarom maar weinig mensen (buiten de wereld van de
kunstenaars) Melle waarderen, is dat zijn werk zich niet leent voor de globale
beschouwingswijze op afstand die door bijna alle moderne grote schilderkunst
verlangt wordt: zijn schilderijen eisen langdurige en zeer nauwkeurige aandacht
en de moderne kijker is daar niet aan gewend.
„Christofoor‟, 1957-1958
7
Melle‟s schilderijen hebben meestal twee verschillende soorten voorstellingen.
Enerzijds landschappen, en anderzijds aanzichten van huizen (van binnen en van
buiten) De eerste opzet die hij voor deze twee typen maakte, was heel
verschillend.
„Weesperzijde‟, 1953
8
De landschappen hadden een geheel andere ondergrond: wolken van
fantastische kleuren werden over het hele vlak gelegd.
Deze landschappen zijn niet bedoeld als gewone landschappen, maar zijn
als het ware herscheppingen van de totale kosmos, vele lucht-, land-, en
waterschappen dwars door elkaar en in elkaar overvloeiend. De ruimtewerking is
hier soms bijna duizelingwekkend.
In de landschappen was het veel moeilijker om uit te komen op een
bevredigende compositie, want hier ontbrak bij hem vaak ieder vooropgezet
plan.
De aanpak van de twee typen was dus geheel verschillend en het was volstrekt
niet duidelijk waarom Melle nu eens een huisschilderij en dan weer een
landschap maakte.
Zelf heb ik een voorkeur voor de landschappen, omdat deze schilderijen wat
vrijer, wat opener zijn. Ik hou niet zo van het statische, het strakke dat je bij de
huisschilderijen ziet, en in de landschappen is ook nog eens veel meer te zien.
De landschappen zijn heel apart, vanwege de haast bovenmenselijke ruimte-
ervaring die je krijgt bij de schilderijen. Je zweeft bij het kijken naar het
schilderij eigenlijk mee, je volgt bijna het penseel van Melle. Je zou bijna het
schilderij willen „binnengaan‟, om beter te kunnen kijken naar de bizarre wezens,
wonderlijke, steeds in andere proporties opdoemende gevaarten en gedrochten.
De landschappen zijn fascinerend om te zien, en het is moeilijk om je voor te
stellen dat iemand dit heeft kunnen bedenken. Ik zou graag willen weten wat er
in het hoofd van Melle omging, want aan de schilderijen te zien, moet dat iets
heel aparts zijn geweest.
9
Melle maakte af en toe, naast landschappen en huisschilderijen, ook nog wel
eens voor zijn plezier portretten of pentekeningen (waar hij ook litho‟s van
maakte, om af te drukken als bijvoorbeeld verjaardags,- kerst,- en
nieuwjaarskaarten).
Deze gaf hij bijvoorbeeld cadeau aan mensen die hij aardig vond of hij hing ze in
zijn eigen huis of atelier op.
Melle hield niet van opdrachten en de mensen die werk van hem wisten te
verwerven waren of werden vaak vrienden. Werk kon je niet kiezen, híj bepaalde
wat je kreeg. Soms was het werk nog maar half gereed en maakte hij het pas af
als het al was verkocht. Soms met verwijzingen erin naar de nieuwe eigenaar.
Maar welstand liet hem koud. Dertigduizend gulden voor een schilderij?
''Dat is een heleboel bromfietsen achter elkaar hoor,'' stelde Melle vast.
Melle had beslist geen voorkeur voor rijke kopers, al konden die natuurlijk veel
hogere prijzen betalen en al was het geld in de jaren na de oorlog hard nodig.
Peggy Guggenheim (de rijkste kunstverzamelaar uit die tijd) kwam eens
bij hem aan de deur: of meneer Melle thuis was? Nee, die is niet thuis,
antwoordde Melle. Zo word je niet rijk.
10
„Nieuwjaarskaart‟, 1956
„Nieuwjaarskaart‟, 1957
11
WERKWIJZE
De manier waarop Melle zijn schilderijen maakte, was heel merkwaardig. Kort na
de oorlog bestond er grote belangstelling voor een psychologische
onderzoeksmethode die de Rorschachtest werd genoemd. Hierbij werd een
kleurige grote inktvlek voorgelegd, ontstaan door willekeurige verfspatten tussen
een dubbelgevouwen papier te pletten. De proefpersoon moest zonder nadenken
zeggen wat hij/zij in deze vlekken aan visioenen, beelden, gruwelen en grappen
zag.
Melle ging eigenlijk op precies dezelfde wijze te werk met zijn
landschappen. Als hij zijn palet schoonmaakte, maakte hij met de laatste verf
kleurbanen op een nieuw doek. En die werden dan inspiratiebron voor een nieuw
schilderij. In deze prachtige kleurvlakken die over het gehele vlak waren
uitgespreid (en die voor velen op de eerste blik al meteen een volmaakt abstract
schilderij betekenden), zag hij de onderdelen van zijn fantasiewereld geheel
vanzelf opdoemen, de kleuren riepen bij hem „visioenen‟ op: hij hoefde nu, bij
wijze van spreken, alleen maar de juiste kleuren verf op de „geziene‟
voorstellingen te penselen. Zelf noemde Melle dit proces „hoekies vullen‟
Op dit schilderij, dat dus nooit is afgemaakt, is goed de werkwijze van Melle te zien. Je
ziet duidelijk de plekken waar Melle zijn paletmes aan het doek heeft afgesmeerd, en de
ruwe opzet van wat uiteindelijk een bizar landschap had moeten worden.
12
Melle maakte dus nooit voorstudies en werkte geheel zonder vooropgezet plan.
Dat hij dit kon, was te danken aan zijn fotografisch geheugen („ik kan schilderen
wat ik eenmaal gezien heb‟).
Dat „overschilderen‟ van wat hij zag, was een hels karwei en soms,
beweerde hij zelf, zat hij er zich niet weinig bij te vervelen. (Hij had op zijn
atelier altijd Veronica-achtige muziek aan en wilde graag dat er mensen bij hem
kwamen zitten om met hem te praten).
Maar: „Ik kan schilderen als de pest‟, en dat kon hij ook zeker; zijn schilderkunst
was volmaakt en geheel door hemzelf veroverd; hij heeft nog nooit van iemand
les gehad; ook dat is een kant van zijn genialiteit.
Deze methode van werken, die eigenlijk helemaal geen methode is, kan
natuurlijk tot een volstrekte chaos leiden. Zijn voornaamste uitspraak hierover
was: „Ik hoef alleen maar weg te schilderen‟. Dat gebeurde dan ook voortdurend:
een röntgenopname van bijna ieder paneel laat een groot aantal
weggeschilderde, meestal prachtige, details zien die Melle, hoofdzakelijk omwille
van de compositie, kwijt wilde.
Want ondanks zijn zeer willekeurige werkwijze wist hij meestal toch deze
landschappen in een compositie te dwingen. Soms gebruikte hij daarvoor het
strakke kader van een drieluik of koos hij met opzet voor een in het oog lopende
symmetrie.
Melle werkte altijd aan een stuk of zes schilderijen tegelijk; dit hield verbad met
zijn techniek: een laag schilderen, een laag laten drogen, afschuren en een
nieuwe laag eroverheen, met nieuwe kleuren maar vaak ook met nieuwe figuren.
Het zou hem te veel vermoeien om een schilderij achter elkaar af te maken.
„Bovendien gaat het ding dan vervelen‟. Soms lag een doek wel een jaar op de
afwerking te wachten.
Melle zegt hier zelf over: „Er is geen plan, het is één grote ruïne en die ruïne die
herstel ik. Er zijn schilderijen waar ik bovenin begin en al schilderend naar
beneden ga. Ik ben nooit bang dat ik niet meer weet wat ik moet schilderen. Je
hebt mensen die voorstudies maken, omdat ze niet goed weten hoe het eruit
moet gaan zien; ook dat doe ik nooit. Het is steeds een andere ruïne, maar
natuurlijk wel dezelfde man, zodat vaak dezelfde dingen in een andere
combinatie voorkomen. Daar ontkomt geen mens aan‟.
13
Inspiratie
Toch vergelijken veel mensen Melle‟s werk met dat van onder andere Jeroen
Bosch (eigenlijk: Hiëronymus van Aken). Zijn schilderijen lijken vaak op
nachtmerries en vertonen een stijl die in onze tijd wordt aangeduid met
surrealisme.
Melle liet zich dan, naar eigen zeggen, wel door niemand inspireren, zelf is hij
een inspiratiebron geworden voor veel andere schilders, zoals onder andere Wout
Muller en zijn vrouw Clary Mastenbroek.
14
museumbezoek
Op 1 oktober ben ik samen met mijn moeder naar het Museum voor de
Figuratieve Kunst de Buitenplaats in Eelde geweest.
Het schilderij is heel dynamisch, er gebeurt van alles: in het midden van het
doek is een grote, roze vis te zien. Binnenin deze vis zijn weer andere taferelen
te zien: naakte mensen die over de grond kruipen, een klein dorpje, een baby
die uit de vis lijkt te vallen en het hoofd van een verdrietig kijkend kaal kindje,
dat er een beetje ziekelijk uitziet; boven de vis is een groen monster te zien dat
iets wegheeft van een snoek, maar dan met oren; linksboven de vis is een haas
met gespitste oren die op zijn zij ligt te zien; daaronder een guillotine, een aantal
lijken, een dooie kikker en een kruipende baby; recht onder de vis kun je even in
de verte kijken en wat meer naar beneden zie je twee schaatsende wezens; aan
de rechterkant zijn, naast een aantal (dode) vogels, kippen en een muis, een
aantal penissen te zien, waaronder één met vier benen en een groen gekleurde;
helemaal aan de onderkant van het werk is een baan van groene natuur te zien.
Dit ziet er vrij realistisch uit en lijkt daarom eigenlijk niet bij de rest van het
absurde, fantasieschilderij te passen.
15
„De onbekende soldaten‟, 1969-1970, Melle
Ik vind dit een heel mooi schilderij, juist omdat het zo bizar is en enorm tot de
verbeelding spreekt.
Het is moeilijk uit te leggen wat Melle met dit schilderij wilde zeggen, de juiste
interpretatie is gewoon niet onder woorden te brengen en Melle was daar vaak
het allerminst toe in staat. Daarom juist schilderde hij ze. Melle‟s schilder-en
tekenvermogen grenst naar mijn mening aan het ongelofelijke. Hij beschikt over
een fijnheid en een precisie in het maken van iedere nuance van kleur en vorm.
Zonder moeite weet hij door te dringen tot in de kleinste details en zo
wekt hij alles met een bijzondere aandacht en intensiteit tot leven. De
composities zijn, ondanks het geïmproviseerde karakter dat hebben, bijzonder
gesloten en definitief.
16
Conclusie
Melle Oldeboerrigter (1908-1976) was een tamelijk geruchtmakende
Amsterdamse schilder. Door zijn precies geschilderde, sensuele en wat macabere
schilderijen joeg hij veel autoriteiten tegen zich in het harnas, maar verzamelde
hij ook een schare volgelingen om zich heen.
Typisch voor Melle‟s beeldspraak zijn de menselijke en dierlijke en soms ook
plantaardige wezens die letterlijk en figuurlijk gebukt gaan onder of barsten van
de voortplantingsdrift. Verklaard worden de fantasieën niet, want dat is
onmogelijk. Melle zelf wist ook niet goed wat al die honderden wezens en
gedrochten, half-mensen en half-dieren, doodskopfiguren en uit mannelijke en
vrouwelijke genitaliën samengestelde fantomen te betekenen hadden.
Melle had een hekel aan theorieën, hij brak zich het hoofd niet over de
betekenis van zijn schilderijen. Natuurlijk vroeg men Melle dikwijls naar de
betekenis van zijn bizarre voorstellingen. Hij begon dat haastig te fantaseren
alsof hij zich schaamde dat hij er niets zinnigs over kon vertellen. Maar al snel
merkte hij dan dat hij wel wat te ver ging en probeerde weer recht te zetten wat
hij had gekletst. Melle hechtte zelf geen waarde aan wat hij zei: „Ik ben van huis
uit een enorme ouwehoer‟, beweerde hij. Het bijzondere van het werk van Melle,
is dat elke poging tot „verklaring‟ er eigenlijk afbreuk aan doet.
Misschien is dat juist de grote charme van Melle‟s werk, dat ieder zijn
eigen gedachteketens en dromen erin kan herkennen en dat de voorstellingen
„uitgelegd‟ kunnen worden als beeldspraak voor zeer veel, zeer verschillende
emoties.
Het zal altijd moeilijk blijven een bevredigende verklaring te geven voor Melle‟s
thematiek. Immers, zijn voorstellingsvermogen was dat van een genie, en het
lijkt vrijwel onmogelijk om psychologische regels voor genieën vast te stellen,
omdat ze zo extreem zeldzaam zijn.
Melle‟s kunst verheft zich ver boven beschrijfbare theorieën en bevindt
zich op het niveau waar het volstrekt onzegbare door een groot kunstenaar in
geschilderde „visioenen‟ zichtbaar is gemaakt.
Zijn vrouw Puck zei ooit in een interview: „Hij schilderde zo veel, gewoon omdat
hij niets liever deed.‟
En misschien is dat ook wel de beste „verklaring‟ voor het werk van een schilder
die nooit iets verklaarde.
17
Literatuur
Boeken
Video
Melle van Essen, (1992) “Landschappen waar niemand van weet, over de
schilder, tekenaar en Amsterdammer Melle Oldeboerrigter”, uitgezonden door
het Humanistisch Verbond op 12 april 1995, opgevraagd bij het Bibliotheek &
Informatiecentrum van het Nederlands Filmmuseum te Amsterdam
Internet
18