You are on page 1of 3

Stijlfouten

Geschreven door Michelle / Chocoholic


Het is voor de lezer fijn wanneer de schrijver zijn tekst
begrijpelijk en aantrekkelijk formuleert.

1. Dubbelop
1.1: Onjuiste herhaling. Een woord wordt ten onrechte herhaald.
Bv: Van de kleur zwart wordt tegenwoordig steeds vaker van afgeweken.

1.2: Tautologie. Je herhaalt een woord door middel van een synoniem.
Bv: Bovendien wordt hiertegen ook hard opgetreden door de school.
Hij kreeg veel kritiek, maar eigenlijk kon hij echter rekenen op de waardering van
anderen.

1.3: Pleonasme. Hierbij herhaal je de eigenschap van een woord. Dat wil
zeggen dat de eigenschap al in het woord zit.
Bv: rood bloed, passerende voorbijgangers, aanwezige bezoekers.
In een zin: De export van dit soort producten naar het buitenland: Export is altijd
naar het buitenland.

1.4: Contaminatie. Dit wil zeggen dat je twee dingen door elkaar heen gebruikt,
terwijl het eigenlijk twee aparte dingen zijn.
Bv: Ik mocht dit proefwerk overnieuw doen. ‘Overnieuw doen’ is geen goed
Nederlands: dit moet zijn ‘opnieuw maken’ of ‘overdoen’.
De korenwolf komt in onze streken maar heel zeldzaam voor. De korenwolf ‘komt
maar zelden voor’ of ‘is heel zeldzaam’.

1.5: Dubbele ontkenning. De naam spreekt eigenlijk voor zich. Dit gebeurt nog
wel eens bij werkwoorden waar al een ontkenning in zit, zoals ‘voorkomen’,
‘ontkennen’, ‘weerhouden’ en ‘beletten’.
Bv: De president bleef hardnekkig ontkennen dat hij met de stagiaire absoluut
geen affaire had gehad.

2. Verwijswoorden
2.1: Onjuiste verwijswoorden
- Naar personen verwijs je altijd met ‘wie’. Je kan dus nooit zeggen: ‘Het meisje
waaraan ik een boek heb gegeven, maar wel ‘Het meisje aan wie ik een boek heb
gegeven’.
- Het-woorden (bijvoorbeeld ‘het bedrijf’ of ‘het kind’) worden verwezen met ‘het’
en, indien het een bezittelijk voornaamwoord is, met ‘zijn’. ‘Het kind liep over
straat. Het struikelde en verwondde zijn knie.’
- De-woorden zijn mannelijk óf vrouwelijk. Vrouwelijke woorden zijn woorden die
bijvoorbeeld eindigen op –ing, -ie, -te en –de. Hier wordt naar verwezen met ‘zij’
(nooit ‘ze’!) en ‘haar’. Andere woorden (voorwerpen) zijn mannelijk en
vanzelfsprekend wordt hiernaar verwezen met ‘hij’ en ‘zijn’.
- Gebruik ‘wat’ als je verwijst naar een zin, woorden als ‘alles’, ‘niets’ en ‘iets’ of
een overtreffende trap (‘het mooiste wat ik ooit heb gezien’).

2.2: Slordig verwijzen


Er is sprake van slordig verwijzen als je niet weet waar het woord naar verwijst.
Bv: De hoogleraar maakte een reis door Scandinavië met zijn zoon en zijn
vriendin.
Hier is het niet duidelijk of het nu de vriendin van de hoogleraar is, of van zijn
zoon.

3. Incongruentie
Bij een incongruentie hebben het onderwerp en de persoonsvorm niet hetzelfde
getal. Het onderwerp is dan enkelvoud en de persoonsvorm meervoud of
andersom. Dit komt vooral voor bij woorden die enkelvoud zijn, maar wel
meervoud aanduiden, zoals ‘een groep mensen’ of ‘een aantal leerlingen’.
Een voorbeeld van een incongruentie: Dertig procent van de zittenblijvers
hebben zich niet goed genoeg ingezet; Een aantal leerlingen hebben dit niet
goed gemaakt.

4. Dat/als-constructie
Twee voegwoorden staan achter elkaar, maar de zin die bij het eerste voegwoord
staat, staat helemaal achteraan. Dit verbeter je door de zin die bij het voegwoord
hoort ook daadwerkelijk achter het voegwoord te zetten.
Niet: Je moet er wel op rekenen dat als je niet snel terugbetaalt, we maatregelen
zullen treffen.
Wel: Je moet er wel op rekenen dat we maatregelen zullen treffen als je niet snel
terugbetaalt.

5. Foutieve samentrekking
Als bij twee zinnen die met elkaar verbonden zijn, twee dezelfde woorden staan,
kun je die de tweede keer weglaten. Let er wel op dat ze dezelfde functie en
betekenis moeten hebben en de vorm hetzelfde moet zijn.
Bv: Uw houding tegenover onze zoon is erg onvriendelijk en vinden wij
ontoelaatbaar.
In het tweede deel van de zin is ‘uw houding tegenover onze zoon’ weggelaten.
Dit mag hier niet. In het eerste deel is dit namelijk het onderwerp, maar in het
tweede deel van de zin is het een lijdend voorwerp. Het heeft dus niet dezelfde
functie en mag niet worden weggelaten. Je kunt hier beter zeggen: ‘Uw houding
tegenover onze zoon is erg onvriendelijk en dit vinden wij ontoelaatbaar.’

6. Foutief beknopte bijzin


In een foutief beknopte bijzin is het onderwerp in de bijzin niet gelijk aan dat in
de hoofdzin, waardoor je soms hele rare constructies krijgt.
Bv: Eenmaal opgehangen ziet u pas hoe prachtig deze antieke lamp de kamer
verlicht.
Hiermee wil je natuurlijk zeggen dat je het pas ziet als de lamp is opgehangen,
maar wat er eigenlijk staat is dat die persoon het pas ziet als hijzelf opgehangen
is.
Na nog wat gedronken te hebben, vertrok de trein. Hier staat dat de trein eerst
nog wat gedronken heeft en daarna vertrok.
Je kunt dit soort zinnen verbeteren door het onderwerp van de hoofdzin ook in de
bijzin te plaatsen.
- Als de antieke lamp eenmaal is opgehangen, ziet u pas hoe prachtig hij de
kamer verlicht.
- Nadat we nog wat gedronken hadden, vertrok de trein.
7. Losstaand zinsgedeelte
Bij een losstaand zinsgedeelte staat een deel van de zin in een aparte zin. Dit
gebeurt vooral als er een voegwoord in staat.
Bv: Je kunt nog wel aan de wedstrijd meedoen. Wanneer je op tijd bent met het
insturen van je inzending.
Dit moet natuurlijk zijn: ‘Je kunt nog wel aan de wedstrijd meedoen, wanneer je
op tijd bent met het insturen van je inzending.’
Voegwoorden kunnen nooit op deze manier aan het begin van de zin staan. Dit
kan wel als het andere deel van de zin achteraan staat: Wanneer je op tijd bent
met het insturen van je inzending, kun je nog wel aan de wedstrijd meedoen.

8. Onjuiste inversie
In Nederlandse zinnen staat het onderwerp vaak voor de persoonsvorm. Wanneer
dit niet het geval is, heet dat ‘inversie’.
Niet: Direct na het sollicitatiegesprek hebben we hem geschreven dat hij de baan
kreeg, maar hebben wij helaas nog geen bevestiging gehad.
Wel: Direct na het sollicitatiegesprek hebben we hem geschreven dat hij de baan
kreeg, maar wij hebben helaas nog geen bevestiging gehad.

9. Geen symmetrie
Als je opsommingen gebruikt, moet je ervoor zorgen dat de delen van dezelfde
soort zijn; dat heet symmetrie.
Niet: Karin heeft dit baantje om werkervaring op te doen en voor het geld.
(beknopte bijzin + woordgroep)
Wel: Karin heeft dit baantje om werkervaring op te doen en om geld te
verdienen. (twee keer een beknopte bijzin).
Of: Karin heeft dit baantje voor de werkervaring en voor het geld. (twee keer een
woordgroep).

You might also like