You are on page 1of 194

BEDREIGDE GEBOUWEN

i-
::; 7- ~
J...:
....
Z
w d ~ "
:.q ~J "
Z ;;?; ~ "
-r; 0
__. 'ti .0') 0
? ' .. e- "~ .e-
<- ~ ~ ~ .1
b i
;: " ec; ".. ~
Z ;: ~ ~i'7 ~ .: , 0
0 _r; '"
" I 0
~ C "' ~ '"
. 5 ~ .0
~ .t--: :,
r. ~ ,..., :t
- g ? ~
i- "
'- " E ~
S ~ r..it ""I
" plattegrond van Delft en omgeving uit 1915, waarop ondank:s de nogal chaotische vroegste uitbreidingen de strukturele relatie van de stad met het landschap nog duidelijk aanwijsbaar is;foto Fotografische Dienst TH Delft.

Het voormaligc raadhuis van de tot 1921 zelfstandige gemeente Vrijenban, dat dateert uit 1878, waarvan op de voorzijde de loggia is afgebeeld. Het pand staat al geruime tijd leeg en het dreigt ten onder te gaan als niet spocdig wordt ingcgrcpcn. Hopelijk kan dit boekje bijdragen aan akties het pand te behouden. (Zie ook omslag en pag. 97 en 99.)

BEDREIGDE GEBOUWE

Bouwen, breken en behouden in Delft 1840-1940

Dr. ir. E.J. Hoogenberk B. D. Verbrugge

Studenteneditie

1982

Delftse Universitaire Pers

Delftse Universitaire Pers Mijnbouwplein 11

2628 R T Delft

(015) 783254

Alle rota's, tenzij anders vermeld, zijn gemaakt in het voorjaar en in de zomer van 1982.

Copyright © 1982 by Delft University Press, Delft, Holland.

No part of this book may be reproduced in any form, by print, photoprint, microfilm of any other means without written permission from the publisher: Delft University Press, Mijnbouwstraat II, 2628 RT Delft, Holland.

Inhoud

Voorwoord

IX

Oude gebouwen: slopen of behouden?

I I Hergebruik van oude gebouwen - ook Iinanciele aspekten

8

III (Her)gebruik van (oude) gebouwen in Delft: enkele aanbevelingen

13

IV Delft 1840-1940 - Historisch overzicht

19

Ekonomische en sociaal-kulturele ontwikkeling 19

• J .C. van Marken en andere industrie-pioniers 19

• De moeizame ontwikkeling van de Delftse industrie 21

Stedebouwkundige planning in Delft 22

• Een nieuwe betekenis van de stadsrand en het plan van Zocher 23

• Verbetering aan de infrastruktuur 25

• Het plan voor het Westerkwartier 27

• Hof van Delft, Vrijenban - de eerste bebouwing rondom de stadsvest 29

• De Woningwet en het uitbreidingsplan van 1908 29

• Dreigende demping van grachten, een uitbreidingspJan uit 1921 33

• Het Uitbreidingsplan van 1931 en de latere ontwikkelingen 36

De Delftse Bouwwereld 36

• De profiJering van het architektenberoep 37

• De invloed van de Polytechnische School en de TH: vooral behoudend 38

De volkshuisvesting te Delft 40

• De eerste initiatieven 40

• Het Agnetapark en een ander idealistisch partikuJier initiatief 47

• De Woningwet en het werk van de woningbouwverenigingen 49

• Terugval in de woningbouw; gemeentebouw en partikuliere woningbouw 51

V

Inventarisatie van te behouden gebouwen en buurten

55

Verantwoording van de inventarisatie 55

Invullingen in een historische kontekst (op te vatten als stadswandeling) 59

Aaneengesloten (1ge eeuwse) komplexen 89

• Van Leeuwenhoeksingel 89

• Houttuinen 91

• Nieuwe Plantage 93

• Koningsplein 101

• Oostsingel 101

• Oranjeplantage 105

• Westvest en Phoenixstraat 109

• Kanaalweg, Hertog Govertkade, Rotterdamseweg en omstreken 111

• Spoorsingel en Coenderstraat 117

• Hof van Delft 121

• Het Agnetapark 125

• Het Buitengesticht van het St. loris Gasthuis 135

Typologische klassifikatie 137

• kerkelijke gebouwen 137

• onderwijsgebouwen 143

• de TH gebouwen

• industriele gebouwen

151 169

Literatuurlijst

174

Registers

175

Voorwoord

Op initiatief en verzoek van de PYDA fraktie van de Delftse gemcenteraad is dit boekje door ondergetekenden opgesteld. Eerstgenoemde hield zich bezig met de hoofdopzet, de inleiding en het gedeelte 'hergebruik' (hoofdstuk I tim 111)*; laatstgenoemde verzorgde het archiefwerk, de historische tekst en het inventarisatie-deel (hoofdstuk IV en V), alsmede de foto's.

Waarom dit boekje? Veel aardige, fraai gedetailleerde en daardoor onvervangbare gebouwen staan noch op de rijksmonumentenlijst, noch op een of andere plaatselijke lijst. Niet aIleen afzonderlijke gebouwen, maar ook grotere complex en en stedebouwkundige eenheden zijn dus absoluut 'onbeschermd' en in principe 'sloopbaar', zonder een juridisch beletsel. Terwijl ze, visueel, toch vaak een soort publiek be zit ZIJn.

Dit vanwege het onderwerp rijk geillustreerde boekje tracht het aantrekkelijke van bedoelde panden en komplexen onder meer algemene aandacht te brengen, en het bewustzijn van het bijzondere ervan te versterken. De stad dankt zijn rijk geschakeerde sfeer mede aan de door de eeuwen heen gegroeide bouwkunst.

In Schiedam' en in het Goof zijn al vergelijkbare publikaties tot stand gekomen, met hetzelfdedoel: oogopener zijn, en vingerwijzing, en tevens waarschuwing voor de toekomst. Ook in Amerika, in veel opzichten nog steeds een voorganger , verschenen veel van dit soort boeken.' In vele plaatsen wordt aan dergelijke boekjes gewerkt. Het besef groeit gelukkig, van het kostbare van de nog niet zo oude e1ementen in de gebouwde omgeving, welke onmisbaar en onvervangbaar sfeerbepalend zijn, en bijna voor iedereen waard om te behouden. (Behalve misschien voor de eigenaar die moderniseringsplannen heeft.)

Delft, Bedreigde gebouwen. Het klinkt onheilspellend, voor al die mooie of interessante bouwsels in dit boekje afgebeeld. Ze staan er nu meestal nog goed bij. En zijn in gebruik. Maar als iemand ze wil slopen, of ernstig verrninken, is er niets dat hem wettelijk kan tegenhouden. Huidige eigenaren zullen ze misschien nog koesteren, het juiste onderhoud geven - wat zal de volgende doen?

Al deze gebouwen hebben iets gemeen: ze zijn 'vogelvrij'. Ze hebben nog iets gemeen: ze zijn aIle gebouwd v66r 1940. In een heel andere tijd dan de onze. Zeker wat arbeidsverhoudingen in de bouw betreft. En of we dat nu beter of slechter vinden, er was qua ambachtelijkheid, qua hoeveelheid menselijke inspanning, per gebouwonderdecl te besteden, veel meer mogelijk dan thans. Dat is terug te vinden in de verzorgde details, versieringen, ambachtelijke schoonheid, bouwkunstige kwaliteit. Over smaakvalt niet te twisten, maar over bouwkunstige kwaliteit wel. En in dat opzicht zijn oude gebouwen vaak gewoon veel beter. Als we dit soort gebouwen 'renoveren' gaat er vaak veel verloren van die kwaliteit, van de details, aangezien

* De hoofdstukken I en II zijn reeds eerder in verkorte vorm gepubliceerd in het maandblad 'Lokaal Bestuur', een uitgave van de Wiardi Beckman Stichting.

1. Bouwkundig bezit van de stad Schiedam.

2, Jongere architektuur en monumenten in het Gooi.

3, America's forgotten Architecture; Built to last; Adaptive use.

(voort)bouwen in die weloverwogen bewerkelijke stijl met al zijn details onmogelijk geworden is.

Al deze gebouwen hebben dan ook gemeen, dat ze, ekonomisch gezien, grofweg beschouwd, ONVERV ANGBAAR zijn. Als we van ze houden, moeten we ze koesteren, onderhouden, in elk geval behouden. Maar in principe staan ze te sloop!

Als we een huwelijk willen ontbinden, moeten we naar de rechter, terwijl het iets is, zuiver in de privesfeer. Als we willen bouwen, gaan we naar Bouw- en Woningtoezieht, en dan kost een bouwvergunning soms heel veel moeite. Maar als we deze gebouwen willen slopen, ligt de sloopvergunning al zowat klaar. Terwijl het om iets gaat, niet in de privesfeer, maar om iets van publiek visueel bezit, van de vertrouwde sfeer van de gebouwde omgeving, die in zekere zin van iedereen is.

Een tekenend voorbeeld hierbij was de sloop van de huishoudschool 'Rust Roest' in het Agnetapark (afbeelding 1), op terrein dat eigendom is van de Gistfabriek. De omwonenden hadden geen oog voor de grote architektonische waarde van dit kurieuze vroege voorbeeld van het Moderne Bouwen in Nederland. Men zag het als 'lelijk' ervaren gebouw maar al te graag verdwijnen; er is in het algemeen nog weinig aandacht voor deze 'jonge monumenten'. Ook de welstandskommissie is nog altijd teveel gerieht op de 17e en 18e eeuw; al wat bouwkundig de moeite waard is van de 1ge en vroeg 20ste eeuw wordt nog onvoldoende 'gezien', gewaardeerd, en dus beschermd.

Dit boekje wil prober en allereerst aan te geven en vast te leggen om welke gebouwen het nu gaat: vervolgens tegelijk met een beschrijving van de ontstaansgeschiedenis duidelijk maken wat de essentie is van het betreffende gebouw (met daarbij ook de vermelding van de bouwstijl en dergelijke). Tevens wordt een en ander in een meer algemene kontekst geplaatst. Hieraan is een uitgebreid onderzoek vooraf gegaan, waarbij de meeste gegevens afkomstig zijn van diverse bronnen in het Gemeentearchief van Delft. Zonder te kort te willen doen aan anderen, die hielpen bij de totstandkoming van dit boekje, dient vooral de heer H. W. van Leeuwen van dit Gemeentearchief genoemd te worden voor zijn onmisbare bijdrage aan het his torisch onderzoek.

Op basis van het in dit boekje bijeengebrachte materiaal kan een lijst opgesteld worden met de huidige bestemmingen van de betreffende gebouwen, waarbij wordt vermeld van welke gebouwen het voortbestaan het meest in gevaar is, de z.g. 'probleemgevallen'. Voor de toekomst is het dan belangrijk dat deze lijst 'bijgehouden' wordt, zodat we weten wanneer een gebouw echt, aktueel bedreigt wordt, 'te sloop' komt te staan.

Dan kan er door gerichte aktie wellicht tijdig ingegrepen worden, en niet te laat zoals bij de huishoudschool 'Rust Roest'. De bedreiging met sloop van dit gebouw was gewoon te laat bekend bij de gemeenteraad, bij de bevolking. Als dit boekje er al was geweest, met bedoelde 'lijst', had dit geval mogelijk voorkomen kunnen worden.

Wij wensen U lezer, maar vooral U, wandelaar langs grachten, straten en pleinen veel plezier met de gebouwen in dit bock beschreven en hopen dat de profilering van hun ontstaansgeschiedenis, kwaliteit en mogelijkheden, als door ons gepoogd, moge bijdragen aan hun voortbestaan!

VoorstondenjDelft,1982 Egbert Hoogenberk

Bart Verbrugge

I. Oude gebouwen: slopen of behouden?

In dit hoofdstuk wordt de stelling verdedigd dat het zonde en bijna altijd onnodig is om oude(re) gebouwen te slopen. Niet zelden moe ten partikulieren, aktiegroepen vechten om een(dierbaar) bouwwerk te behouden. Zij moeten dan de vraag beantwoorden: waarom behouden? Eigenlijk is dit de omgekeerde wereld, in een tijd van energie-schaarste en bouwstijl-arrnoede; de vraag moet zijn: waarom slopen?

Na eerst kort op de vraag 'waarorn behouden?' ingegaan te zijn staat het artikel langer stil bij 'waarorn slopen?' Er wordt onderzocht of de geijkte redenen die worden gegeven, om te slopen, wei zo steekhoudend zijn. Gaandeweg wordt dan ontdekt dat er bijna altijd meer pleit voor behoud dan voor sloop. Terwijl er in het in vele opzichten noodzakelijkerwijs kreatieve tijdsgewricht waarin we leven (sociaal: vele alternatieve woon- en werkvorrnen; technisch: alternatieve technologie; ekonomisch: noodzaak tot andere instelling) meestal ook voldoende mogelijkheden te vinden zijn voor cen nieuwe besternming van gebouwen. Het slot van 't artikel richt zich daarop. Misschien moeten we aan een kant blij zijn met de konjunkturele krisis: nu moe ten we wel opnieuw putten uit onze verbeeldingskracht.

Sloop is kapitaal- en sfeervernietiging

Met slopen wordt niet aIleen de konstruktieve arbeid van vorige generaties teniet gedaan, en wordt er tijdens de sloop en afvoer zeer veel aardolie verspild, maar ook wordt niet zelden veel verdriet berokkend aan (voormalige) gebruikers en omwonenden, die met het betreffende gebouw vertrouwd zijn geraakt ... Bij slopen wordt altijd de plaatselijke sfeer, de 'genus loci', ruw verstoord, als in een oorlog. Aangezien in vele eeuwen gegroeidc en subtiel bijgehouden omgevingen (oude stads- of dorpskernen, oude parken en tuinen) op ons gemoed een dieper en langduriger indruk maken, heel anders dan bij in hoog tempo uit de grond gestampte zaken (Amerikanisme in de bouw, projektontwikkeling), moeten we over dat ruw verstoren niet te licht denken! Verbouwen is ook verstoren, maar subtiel, in samenspraak met het bestaande. Tenslotte zou men kunnen opmerken dat sloop heel onprettig en grof werk is, zeker met de wederom aan oorlog doende denken werksituatie. Verbouwen, aanpassen kan heel boeiend en kreatief werk zijn. Juist in samenspraak met voorhanden elementen (en traditie) ontstaat ware kunst, niet op 'tabula rasa'.

Hergebruik vraagt inventiviteit en aandacht

Zelfs in de V crenigde Staten, waar nog steeds ruimte vrijwel ad libitum voorhanden is, waar men tot voor kort graag sloopte en in wildgroei-tempo weer opbouwde, dringt het besef door dat reeds voor stedelijk gebruik in beslag genom en land niet zomaar prijsgegeven moet worden aan verval en afbraak. 'Revitalization of urban areas' heet de jonge discipline aan meerdere universiteiten. Hergebruik van stedelijke en bouwkundige strukturen heeft daar, niet in het minst uit ekonomische, maar ook historische overwegingen alom de aandacht. Ook in Nederland begint een dergelijke discipline van de grond te komen, in het besef dat onze oude steden hun kracht en schoonheid danken aan het steeds weer hergebruiken en subtiel ombouwen

van bestaande strukturen. Aan welk proces tot voor de tweede wcreldoorlog algemeen, en daarna alleen door aanhangers van de zogenaamde Delftse School, aktief werd gewerkt. Nee, het is thans nauwelijks cen 'yak' aan de onderwijsinstituten van Nederland, 'aanpasbaarheid', 'verbouw', 'hergebruik', 'rehabilitatie'. Wel nieuwbouwen, wei tradition eel restaureren, twee uitersten, maar waar is de aandacht voor dat subtiele afwegen: welke nieuwe bestemming, welke bouwkundige maatregelen tot aktualisering van het bestaande, welke passende bouwtrant. Nee: slopen, nieuwbouwen, onze eigen 'tijd' recht doen wedervaren is het normale paroo!. Terwijl zelfs in kunstzinnige termen de grootste presta ties te vinden zijn in ver- of ombouw: denk aan kerkbouw door de eeuwen heen, uitbreidingen en veranderingen aan kastelen en stadshuizen, nieuwe gevels voor oude strukturen, interne renovaties enzovoort. Zelfs het prachtige slot Middachten, schijnbaar zo abstrakt van opzet, is een verbouwing van een Middeleeuws bouwwerk door Steven Vennekool. Een verbazend resultaat: zeer inventief, met veel aandacht voor bestaande massa en nieuwe wens en geschied.

Waar is de grens te trekken tussen sloop en verbouw? Moeilijk te beantwoorden, een kwestie van nuancering, van gevoel en mentaliteit. Natuurlijk moet er wei eens iets verwijderd of verplaatst worden, dat is tenslotte bouwen: ruimte scheppen. Om met grotendeels bestaande materie, of het nu stedelijke of bouwkundige is, nieuwe ruimte te scheppen, is cen grote en boeiende kunst. Verbouwkunst. In het veri eden goed behecrst en knap toegepast. In steden: kleine plaatselijke verbredingen van straten, aanpassingen van pleinwanden. In gebouwen: wijzigingen in relaties tussen vertrekken, stijlvariaties, gevelwisselingen. Bij gebrek aan mechanische arbeid door middel van aardolie en met (weliswaar niet altijd voorhanden) goedkope arbeidskrachten was men sowieso zuinig met bestaande massa. Terecht. Strategisch hergebruik is natuurlijk veel intelligenter. Aileen domheid doet te veel in het wilde weg. Het juist-nodige is genoeg.

De laatste jaren, bij het invullen van stedebouwkundige 'gaten', al of niet moedwillig geslagen en anders dan 'Hoog Catharijne' of 'Babylon' is opnieuw in de belangstelling geraakt het stedelijke verbouwen, of bij het verbeteren van stadsgebieden zonder kaalslag (rehabilitatie, straatoppervlakverbetering zoals woonerven en wandel promenades) de verbouwkunst. Maar esthetisch nog niet ver ontwikkeld of verfijnd. Misschien komen we door de ekonomische krisis, minder expansie en herontdekken van het lokale, het 'hier', weer aan schone (Ver)bouwkunst toe. Wat de plaa tselijke timmerman in 1880 maakte is eigenlijk heel mooi, al zagen we het in 1950 niet. Nog steeds worden hele buurten met een fraaie afwerking, van een verfijnde gcest, zogenaamd gerenoveerd, maar daarbij in vorenbedoelde zin volledig geruineerd. (Nieuwe fantasieloze deuren, kale goten, oningedeelde ramen, men sloopt erkers, balkonhekjes, schoorstenen en dergelijkc.)

We denken zo snel dat we in een 'andere' tijd leven, en dat we alles moetcn vcranderen, perfektioneren naar cen nieuwe tijdgeest. Een beetje voorzichtig, bestuurders! Over 20 jaar rijden er door olie-duurte misschicn nog maar 250.000 auto's in Nederland cn is veel van al dat asfalteren overbodig geweest. Over 40 jaar wonen we misschien nog maar met 10 miljoen ziclen, en is al dat uit de grond stampen van schier onbewoonbare flats (in ekologische zin, aileen doenlijk van binnen dankzij televisie en telefoon) zeer dubieus.

Vroeger ging alles wat langzamer, steden bouwen, huizen bouwen, men bouwde vaak meteen voor eeuwen, wegen aanleggen, oorlog voeren. Misschien was dat nog zo slecht niet, en kunnen we er, ons erin verdiepend, iets van leren. Ais je op langere

2

termijn denkt: verbouwen dus, in plaats van slopen. Overigens is, technisch gezien, verbouwen moeilijker dan slopen en nieuwbouwen. Want je moet zowel de oude bouwtechnieken als de nieuwe, en de mogelijke verzoeningen daartussen, beheersen. Een extra uitdaging.

Waarom behouden?

Na bovenstaande verhandeling eigenlijk een overbodige vraag. Toch een aantal korte observaties, die, al of niet kumulerend, een reden tot behoud zouden kunnen geven,

1. Het gebouw vormt met zijn direkte omgeving een harmonisch gegroeid geheel, dat door de sloop ruw verstoord wordt. Er is een visueel-emotionele band.

2. In het gebouw hebben zich historisch belangwekkende gebeurtenissen voorgedaan; om diverse redenen he eft het een plaats in de harten der mensen (v.m. gemeentehuis, bekende winkel of kroeg, gymnasium, seminarie, huis van de dokter enzovoort).

3. Het gebouw of de plek is om een bepaalde anekdotische reden uniek: de oudste watertoren, het eerste stoomgemaal, de laatste in bedrijf geweest zijnde handspinnerij, hct huis waar tsaar Peter eens logeerde, enzovoort.

4. Het is uniek in een kultureel-museale zin, en dient in bepaalde vorm behouden te blijven: een gevel met eenmalig Art Nouveau smeedwerk bijvoorbeeld.

5. Het gebouw beschikt bouwtechnisch over een dermate hecht en gezond kasko, dat sloop indruist tegen elk gevoel van logika.

6. Het gebouw biedt op een in hct oog springende gemakkelijke wijze ruimte voor hergebruik (de meeste oude woonhuizen).

7. Er is nog geen alternatief plan voor na de sloop (een heel belangrijk argument in deze ekonomisch weinig krachtige tijd, waarin de genoemde 'gaten' veelal jaren, soms decennia, braak blijven liggen na sloop).

Bij al deze punten zijn talloze voorbeeld-invullingen te vinden waar toch gesloopt is. Denk aileen al, als voorbeeld bij het vierde punt, aan de barbaarse sloop van het schitterende gebouw 'De Utrecht' ten behoeve van Hoog Catharijne. In heel H.C. is niet een plekje te vinden van een schoonheid die kan meten met wijlen dat gebouw; de Utrechtse Stationswijk bezat meer aardige gebouwen waarop de meeste van bovengenoemde observaties van toepassing zijn, aIle gesloopt ten behoeve van betonnen kolossen met een pui- of gevelafwerking die, vergeleken bij wat vroeger gebouwd werd, uiterst grof en armoedig is. Op de meeste plaatsen gewoon lelijk.

In het algemeen zou men wel kunnen stellen dat nu ieder gebouw van zeg maar voor 1925 uniek is door zijn veel bewerkter en arbeidsintensievere afwerking, toen nog mogelijk binnen een andere sociaal-ekonomie en met meer ambachtelijk vakmanschap voorhanden. Het is voorlopig niet mogelijk te bouwen met: trapgevels, torens, bogen met natuurstenen sluitstukken, erkers, uitgedetailleerde portieken met hardstenen treden, versierde deuren, smeedwerk, geprofileerde lijsten, geglazuurde bakstenen, zware en brede dorpels, meerklcurig metselwerk, kordonlijsten, spuwers, kroonIijsten, zinken dakversieringen, nok-kammen, windwijzers, tegeltableau's, bronzen hekjes enzovoort, enzovoort, terwijI dat toch allemaal zo mooi kan zijn, zelfs bij matige staat van onderhoud. Een mooi bouwwerk is bij elk weertype een lust voor het oog, zelfs bij de in ons land niet ongebruikelijke mist en horizontale stuifregen. Maar zeker bij maanIicht of avondzon. Rekening houdend met zulke faktoren werd vroeger gebouwd. Zelfs arbeiderswijken, denk aan fraaie 1ge eeuwse

3

buurten als 't Agnetapark (Delft) en vele hofjes, de Amsterdamse School-complexen in de tiener- en twintiger jaren. Elk gebouw dat die kenmerken maar enigszins bezit, is al uniek, want onvervangbaar, en dus het behouden waard. Voorlopig KUNNEN we absoluut niet zo bouwen.

Waarom slopen?

Zoals geheel in het begin gesteld, is de vraag 'waarom behouden' onjuist. Behouden moet eigenlijk uitgangspunt zijn. Als men dan inderdaad vraagt: waarom slopen? worden hiervoor doorgaans de volgende red en en opgegeven:

(In het navolgende wordt getracht deze 'argumenten' - ze blijken gelukkig niet zo 'hard' - te ontzenuwen.)

a. Het gebouw is ouderwets en voldoet ruimtelijk en technisch niet aan de normen,

'Ouderwets' is een kwalifikatie vanuit smaak- en modebegrip, iets dat voortdurend en vaak snel achter elkaar wijzigt. Gebouwen die onze ouders ouderwets vonden en lelijk (een schoolgebouw uit 1910), kunnen wij weer om vele redenen waarderen. Aangezien gcbou wen veellanger dan een mode of smaakperiode kunnen meegaan, en dus vele malen in en uit de gratie kunnen vallen, kan deze kreet 'ouderwets' geen goed argument voor sloop zijn. Dat een gebouw ruimtelijk en technisch niet aan de mod erne eisen vold oct zal vaak het geval zijn - ook dat wijzigt trouwens. Kon in 1963 iemand weten dat er in 1982 weer zoveel met kachels gestookt zou worden, in de periode dat c.v. het enige ideaal was? Voorzetramen werden al in de 1ge eeuw gemaakt, voor de duurdere behuizingen ... De open keuken, het Wunschbild van de 70cr jaren, is alweer achtcrhaald. Met kleine aanpassingen kan de 1ge eeuwse of vroeg-twintigste-eeuwse plattegrond heel goed, zelfs onverwacht fraai, dienst doen. De Amsterdamse grachtenhuizen zijn al eeuwen 'vitaal' met kleine bijspijkerbeurten. En grote gebouwen kunnen ingedeeld worden tot kleinere eenheden, te kleine rijenhuizen doorverbonden tot grotere enzovoort.Elk gebouw is, ook technisch, aan te passen (ook met moderne materialen en hulpmiddelen voor goede warmte- en geluidsisola tie).

b. Het gebouw is verpauperd en haalt het gezicht van de buurt omlaag,

De verpaupering van een buurt zit hem lang niet altijd in de kwaliteit van de gebouwen. Niet zelden wordt een buurt tot saneringsgebied verklaard (in verb and met een nieuw winke1centrum, snelweguitbreiding, of verrneende behoefte aan (op die plek dan misplaatste) 'eigentijdse' woningbouw ... ), en dan houdt iedereen op met onderhoud, zodat vcrpaupering vanzelf binnensluipt of -ijlt. Het kan heel snel gaan als de buurt zo gedemoraliseerd is. Als men echter het proces omkeert, of als zelfs de bewoners dat doen in weerwil van overheids-beleid, zoals in veel Iaat-l Se eeuwse arbeidersbuurten gebeurt en is gcbcurd, ziet men heel snel een opbloesemingo In luttele jaren kan een vcrpauperde buurt zo weer tot een goed onderhouden, vrolijke buurt worden, denk bijvoorbeeld aan het 'Westerkwartier' ten zuidwesten van station Delft. Zoiets geldt ook voor een gebouw: na een opknapbcurt slaat de troosteloze indruk en invloed om in een stimulerende en troostrijke werking!

4

c. De oorspronkelijke funktie is achterhaald/overleefd, dan is de huisvesting daarvan toch ook slooprijp?

Dit is in schrille tegenstelling tot de geschiedenis van vele oude, bekende en dierbare gebouwen, die tot in den treure van funktie wisselden. Een 'groots' voorbeeld: het 17e-eeuwse gasthuis aan de Amsterdamse Prinsengracht werd Paleis van Justitie in de 1ge eeuw. Vele winkels werden woonhuizen en andersom. Fabrieken, pakhuizen en mol ens werden woonruimte. Kerken: ateliers, boerderijen: vakantieverblijven enzovoort.Dit kan dus net zo goed gelden voor de jongere 'monumenten', recentere mooie gebouwen, als voor de zeer oude. Geen reden tot sloop ...

d. De verbouwings- of aanpassingskosten worden veel te hoog.

Te hoog waarvoor? Een Utrechts onderzoek ('Grondkosten in de vervangende nieuwbouw in Utrecht' van F. Meijer in opdracht van Utrechtse stadsvernieuwingskonsulenten) heeft aangetoond dat inzake woningbouw slopen en nieuwbouwen met aIle bijkomende kosten (en dan nog niet eens menselijk leed meegeteld, niet om te rekenen in geld) veel duurder, soms enkele faktoren, uitkomt, dan verbeteren/aanpassen. In elk geval kan vrijwel altijd, met de nodige inventiviteit, voor een veellager bedrag, steeds onder de f 450,-/m3 all in, een gebouw verbouwd worden en aangepast ten behoeve van een gewijzigde bestemming indien nodig. Slopen en nieuwbouwen kost veel meer, als men eerlijk rekent en alles erin betrekt. Efficiency is het parool: zouden we aan dat ideaal niet nog eens efficient doodgaan? Het is vaak veel leuker en dus menswaardiger en produktiever zelfs om te werken in een niet helemaal efficient maar onverwacht en speels gebouw, dan in zo'n puur zakelijk opgezette werkloods. Zowel in woon-, werk- als utiliteitssfeer kunnen goede en strategische verbouwingen voor haalbare tarieven uitgevoerd worden en gewenste resultaten opleveren, uitzonderingen daargelaten waar sloop, na afwegen van verbeteringsmogelijkheden wellicht beter is, bijvoorbeeld in geval van een gammel kasko (hoewel ook dit, juist bij een strategische en inventieve verbouwing, op te vangen valt en mee te nemen in de verbouwkosten).

e. Het onderhoud zal in de toekomst veel te duur worden.

Bij een goede verbeterings-verbouwingsbeurt, binnen het in het vorige punt genoemde bedrag mogelijk, worden kwetsbare details als goten, dakkapellen, kozijnen en ramen dusdanig verbeterd ofvernieuwd, dat onderhoud vergelijkbaar wordt met nieuwbouw. Niettemin kan een oud gebouw enkele bijzondere details bezitten die qua onderhoud duidelijk eruit springen ten opzichte van nieuwbouw (hoewel ook daar soms beslist dure, soms rare dingen, vooral op langere termijn, gebouwd worden, tegenwoordig ... ); welnu, laat er dan ook nog een bijzonder, en vaak leuk stukje onderhoud blijven zodat interessante werkgelegenheid is gewaarborgd (repareren aan een mooi gebouw is veel aardiger dan bouwen van eindeloze series gelijkvormige nieuwbouwkomplexcn), In Nederland zijn al genoeg werklozen; in plaats van aIleen uitkeringsgelden verschaffen liever een subsidiesysteem in het leven roepen ten behoeve van onderhoud van gebouwen (denk aan het recente voorstel van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg in die richting); in ieder geval is onderhouden beter dan kategorische verwaarlozing en eens in de zoveel tijd een dure Rijks-gesubsidieerde 'restauratie'.

5

f. Slopen en nieuwbouwen vormen een aantrekkelijke werkgelegenheid,

Het is beslist een zeer zwak argument. Ten eerste is, zoals eerder betoogd, slopen een zeer onaantrckkclijke vorm van werkgelegenheid (bovendien is het voornamelijk de energie uit aardolie die dit soort werken klaart), ten tweede vormt nieuwbouw weliswaar werkgelegenheid, maar vssbouw is dat 66k, en wei zo intensief. Bovendien wei zo plezierig, verfijnd, vriendelijk werk (vooral ten aanzien van gebruikers/bewoners), aileen wat meer aandacht in de organisatie vereisend. Gelukkig zijn er weer steeds meer echte onderhouds-aannerners, die dit soort werk niet te 'min' vinden, zoals enige jaren wei als tend ens te bespeuren was. Zelfs architekten beginnen zich er langzamerhand voor te interesseren: hun 'ego' hoeft zich minder en minder uit te drukken in een of andere vaak misplaatste en goedkoop afgewerkte nieuwbouw. Vervangende nieuwbouw is bijna altijd een verlies, ook aan werkgelegenheid. 'Slopen is geen werk' ... , zou men als variatie op een bekende slogan kunnen stell en.

g. Voor slopen krijgen we 80% lokatie-subsidies,

Kan soms waar zijn, maar meestal geldt dat soort subsidies voor 'uitkoop' van dure voormalige besternmingen, en worden ze evengoed uitgekeerd bij hergebruik van bestaande kasko's. Als men goed de weg weet in subsidieland, hetgeen niet eenvoudig is, blijken er ook subsidiemogelijkheden voor hergebruik, zeker als een gemeentebestuur zich pal achter de plannen opstelt. Tenslotte is er de verderop nog nader te noemen Van Dam-regeling voor 1 en 2 persoons huishoudens in bestaande gebouwen, die zo soepel is, dat met ervaring en vindingrijkheid schier elk gebouw voor dat doel, en haalbaar, behouden kan blijven!

h. Nieuwbouw zal veel duurzamer en degelijker zijn, en technisch beter aangepast.

Het tegendeel is meestal waar. Ten eerste zijn de kasko's van oude gebouwen vaak uiterst degelijk, 66k qua fundering, al wordt dat laatste vaak betwist, ten onrechte; scheuren in een gebouw behoeven niet te duiden op slechte fundering; ze kunnen zelfs in het geheel niet veel te beduiden hebben (oude gebouwen zijn 'taai' door andere metseltechnieken). Meestal stammen de scheuren uit de periode vlak na de bouw, bij de 'zetting'. Tenslotte, als een gebouw al zo'n 50 jaar of meer staat, bewijst dat wei iets over de degelijkheid. En, zoals eerder opgemerkt, bij een goede revalidatie kunnen zowel mankementen aan het kasko als veroudering van technische afwerking en installaties verholpen worden. We moeten ons ook niet laten misleiden door vermeende duurzaamheid van mod erne material en. Velen ervan hebben een lange levensduur nog in het geheel niet kunnen bewijzen. Wat zullen kunststof kozijnen en ramen over 25 jaar doen? We kunnen aileen nog gissen, terwijl nu al de fabrikanten gouden bergen beloven. De traditionelc materialen kennen we wei goed. En als we de meest recente kleinschalige nieuwbouw in de woningsfeer, die weer erg tradition eel is, vergelijken met woningen uit, zeg 1925, dan zijn de verschillen betrekkelijk klein. Dit duidt ook al weer op de 'verbeterbaarheid' van de laatstgenoemde.

i. We hebben al een architekt die zo'n mooi nieuwbouwplan kan tekenen.

Bij zo'n absurde reden is kommentaar eigenlijk overbodig. Er staat een gebouw,

6

dat moet uitgangspunt zijn en blijven. Hoe ooit gehele stadswijken van Den Haag, beslist met een grote charrne, afgebroken konden worden omdat er nu eenmaal een paar schetsen van de beroemde architekt Nervi waren, is een absoluut raadsel, maar zeker een schandaal.

j. Het is geen Monument (op de 'Iijst'), waarom dan behouden?

De Monumentenlijst is om verschillende redenen zeer beperkt gehouden, onder andere vanwege subsidie-konsekwenties, Zoals eerder betoogd, is bijna elk gebouw van voor de 2e wereldoorlog onvervangbaar, dus eigenlijk 'monument' van een andere voorbije bouw. Overigens is het monument-zijn beslist geen noodzakelijke voorwaarde om iets te behouden. Als men nog jaren met een paar schoenen van goede kwaliteit of een degelijke auto wil doen, verklaart men ze toch ook niet eerst tot monument? Wei onderhoude men ze goed ...

k, Stedebouwkundig: de straten zijn te smal, waar moeten de auto's blijven? kaalslag en herverkaveling is het enige antwoord,

Ook hier geldt: de tijden veranderen en BLIJVEN dat doen. Het levensbeeld van 1982 is ook geen wet van M eden en Perzen voor 1990. Er gebeurt zelfs heel veel op het gebied van 'wonen'. Veel, dat weer tendeert naar een meer aardse, 'kleinschalige' leefstijl, waarbij autogebruik vermindert en lokale aktiviteiten in werkplaatscn, gemeenschappelijke tuinen, de 'buurt', een belangrijker plaats innemen. Eerdergenoemde voorbeeldcn van 1ge eeuwse arbeiderswijken die na aanvankelijke verpaupering weer geheel opgebloeid zijn bewijzen dit. Natuurlijk, soms kan het fijn zijn om ruimte te scheppen voor een kinderspeelplaats, wat bomen, of gcwoon ruimte, lucht, in een te dicht opcen gepakte buurt en daarvoor iets te slopen. Soms kan het beter zijn de met achter-aanbouwen dichtgeslibde binnenterreinen (gedeeltelijk) op te schonen. Maar hele buurten kaal slaan, nou nee ... niet nodig.

I. We hebben al 1:0 lang tegen dat gebouw aangekeken, we willen wei weer eens wat nieuws,

Daar valt weinig op te zeggen. Een goede opknapbeurt van een gebouw geeft het ook een heel ander verrassend, verjongd, gezicht! Bovendien: die mens en die er nu van balen, leven ook niet eeuwig; dan kijken ze tijdelijk maar naar andere gebouwen.

7

II (Her )gebruik van oude gebouwen - ook financiele aspekten

Na het lezen van het vorige hoofdstuk een pleidooi v66r behoud, of liever gezegd ontzenuwen van de geijkte argumenten voor sloop, zal men - zelfs de verstokte 'sloper' - hopelijk zeggen: akkoord, behouden! Maar direkt daarna terecht vragen: hoe? Wat doen met die gebouwen? Hierover is in algemene zin weinig te zeggen, behalve dat er altijd wel een oplossing te vinden is; elk gebouw heeft zijn eigen mogelijkheden, biedt in zijn (stedebouwkundigejsociale) kontekst ruimte voor slechts bepaalde bestemmingen, stelt ons voor specifieke bouwtechnische problemen. Maar er IS een oplossing te vinden, als men maar WIL.

Stel dat een gebouw met sloop bedreigd wordt, en dit voornamelijk vanwege planof bouwtechnische redenen, dan zijn ruwweg de mogelijkheden:

Bij gelijkblijvende bestemming: revalidatie, een strategische en eenvoudige vorm van restaurerenjopknappen van het huisjgebouw ter opheffing van deze gebreken. AIleen waar puur noodzakelijk worden de mankementen verholpen, zonder onnodige verfraaimgen of stijlveranderingen (modernisering). Wei technisch veiligstellen van het kasko voor de komende 50 jaar; thermische en akoestische isola tie meestal inbegrepen. Kosten: tussen f 50,- en f 350,-jml, all-in, afhankelijk van het soort gebouw en de gebreken. Behandeling van een monument is bij revalidatie niet principieel anders dan een gewoon gebouw. De praktijk leert dat er meestal wel fondsen te vinden zijn om deze revalidatie onder 'sloopdreiging' te bekostigen (partikuliere, rijksgelden uit hoofde van woningverbetering, monumentenzorg, werkgelegenheidsfondsen). Revalidatie is sowieso goedkoper dan sloop-nieuwbouw, aangezien de goedkoopste vorm van nieuwbouw al rond de f 400,-jml all-in kost, daarbovenop komen nog sloopkosten, grondkosten, renteverliezen over braakliggen, tijdelijke huisvesting van bestaande woningen, extra infra-strukturele kosten in verband met gewijzigde situatie, vert raging en ten gevolge van aktiegroepen enzovoort. Bovendien worden bij nieuwbouw de plankosten hoger, omdat vaak meerdere ontwerpen gemaakt moeten worden.

Bij gewijzigde bestemming zijn de kosten meestal hoger dan bij gelijkblijvende, omdat er meer verbouwd en aangepast moet worden. Overigens kan bij gelijkblijvende bestemming 66k een grote dosis verandering noodzakelijk zijn in verband met gewijzigde behoeftes, die overigens na korte tijd weer, en wei cyclisch, kunnen veranderen. Pas het gebouw dus niet te voortvarend aan! Bij min of mecr aanzienlijk verbouwen zullen de kosten daarvoor bij revalida tie tussen de f 150,- en f 400,- j m' Jiggen. Men kan denken aan de volgende wisselingen:

II Kerk -+ woningen

• Gevangenis ---+ jongerencentrurn

(I Grote woonhuizen 41 Kantoorgebouwen 41 Winkelpanden

• Kleine fabrieksgebouwen

@ Schoolgebouwen, seminaries (I Kazernes

huisvesting 1 en 2 persoonshuishoudens

8

• Kantongereehtsgebouw __,. kantoorkomplex

• Kasteel -.. restaurant

• Sehoolgebouw -.. expositieruimte enzovoort

Van al dit soort wisselingen bestaan reeente voorbeelden. Een bijzonder rekbare en veel toepasbare oplossing voor veel oude gebouwen is de eerdergenoemde aanpassing tot zogenaamde Van Dam-eenheden, via een Rijksregeling gesubsidieerde woon-eenheden voor 1 en 2 persoons-huishoudens, zowel in de nieuw- als in de verbouwsfeer (woningwet- en premiesfeer). Bet voordeel bij deze wooneenheden is dat de Model Bouwverordening op een aantal punten niet strikt gehanteerd hoeft te worden, en uitgegaan kan worden van 'ruimteprogramma's' in het zogenaamde 'Witte Boekje', speeiaal voor deze Van Darn-eenheden opgezet. Zo is bijvoorbeeld de aanwezigheid van een prive-buitenruimte (tuin of balkon) bij een wooneenheid niet verplicht, hetgeen bij de ombouw van grotere oude gebouwenkomplexen een uitkomst is, waar het aanbrengen van balkons tot onoverkomelijke problemen zou leiden. Een aparte kategorie vormt de zogenaamde groepswoning, waar gerneenschappelijk gebruik gemaakt wordt van keukens, natte ruimtes, zitkamer, en dergelijke. Voor die 'doelgroep' behoeven grote oude woonhuizen (patriciershuizen, pastorieen) vaak nauwelijks verbouwd te worden, een zeer goede bestemming voor dit soort panden dus. De maximaal mogelijke stiehtingskosten voor Van Dam-eenheden bedragen tussen de I 350,- en I 500,-/m\ afhankelijk van de soort (van groepswoning tot geheel onafhankelijke 1 of 2 persoons eenheden), waarbij dit in een huur resulteert van 4 a 4)S% van het geinvesteerde kapitaal, meestal tussen de 45.000,- en 90.000,- per eenheid. Neemt men voor de verwerving aan zo'n 150,- tot I 75,- per m', hetgeen bij grot ere oude gebouwen normaal is, dan volgt meteen het bedrag dat voor verbouwenjrevalideren ter besehikking staat: tussen de I 275,- en I 450,- per m", dit uiteraard all-in, dat wil zeggen inklusief aansluitkosten, honoraria enzovoort. Zoals uit de in de bijlage opgegeven getallen blijkt, is dit meestal haalbaar.

Voorwaarde voor de realisering is dat een zogenaamde toegelaten instelling (woningbouwvereniging bijvoorbeeld) de exploitatie op zich neemt.

Ondergetekende heeft de ervaring dat veel bestuurders, ongeaeht of ze van rechtse, linkse of konfessionele signatuur zijn, interesse ton en voor deze rijksregeling, en zieh, zeker bij sloopdreiging van een onderhavig gebouw, willen inzetten voor het in beweging zetten van de procedure. De gevraagde toegelaten instelling, meestal dus korporatie of gemeentelijk woningbedrijf, zal nog wel eens aarzelen, zowel gezien het exploiter en van deze regelmatig aan migratie blootstaande kleine eenheden, als gezien de problemen rond het onderhoud van een oud(er) gebouw. De twijfel kan meestal weggenomen worden, zeker als men laat zien dat door goede revalidatie het onder houd vergelijkbaar wordt met nieuw bou w. Tenslotte is er momenteel een grote behoefte aan kleine wooneenheden, een soort 'geluk' voor de grote oude gebouwen!

Onderhoud is voor elk gebouw van het grootste belang. Te lang werd er, bijvoorbeeld door de eertijds 'vette' subsidies voor monumenten dit onderhoud vaak kategorisch verwaarloosd, om, met een duidelijk sleeht pand, in aanmerking te komen voor deze regeling. Interessant is dus de recente ontwikkeling waarbij men zieh meer, ook in subsidieland, wil riehten op strategisehe onderhoudsbeurten; belangwekkend is het grootsehecpse rijkssubsidieplan, ontworpen om in de komende jaren 500.000 panden te vereren met 120.000,- subsidie ten bate van het opheffen van aehterstallig onderhoud. Tenslotte is met 'zelfwerkzaamheid', min of meer kosteloze arbeid van betrokkenen, vaak dat deel van de werkzaamheden te verriehten, dat bij de

9

Bronkhorst boerderij, 't Hoi 5

Deventer Noordenbergstraat 34/56

Zutphen Bornhovestraat 35

aannemer het projekt wellicht te kostbaar zou maken. Denk aan klein voorbereidend sloopwerk, opruimen, eenvoudig aftimmerwerk, schilder en enzovoort. Ondergetekende heeft bij een behoorlijk aantal projekten gunstige ervaringen opgedaan met zelfwerkzaamheid. Nu staat er onder andere, een plan op stapel om een voormalige gevangenis om te bouwen tot jongerenbouw, met een grote dosis arbeid van die jongeren zelf daarin verwerkt. Dit op cen heel andere, gemotiveerder basis dan het plan van Van der Louw!

Het zal de komende jaren zeker blijken dat onderhoud en hergebruik van ons gebouwenbezit uit allerlei oogpunten de voorkeur verdient boven slopen en nieuwbouwenl; en dat zowel aannemers, architekten als de overheid zich op die ontwikkeling zullen toeleggen - en dat het zelfs zinnig is de nog nodige nieuwbouw harmonisch te doen aansluiten bij dat bestaande, en niet 'neerzetten' vanuit de gedachte dat straks heel Nederland opnieuw gebouwd kan worden, in de stijl van 1982.

Hoewel op een wijze waar men vraagtekens bij kan zetten, hebben de laatste jaren de krakers, maar ook velc woongroepen hergebruik van oude panden op fantasievolle wijze laten zien; de essentie uit het streven lijkt een voorbeeld voor projektontwikkelaars en gemeentebesturen die nog altijd het enig heil zien in sloop en 'rnoderne' nieuwbouw. Er staan helaas nog heel veel gebouwen 'te sloop' in Nederland, zoals het grandioze voormalige Seminarie te Driebergen, het R.K. Bejaardenhuis aan de Plantage Middenlaan te Amsterdam, het 'Canisiuscollege' te Nijmegen, vele 1ge eeuwse kerken, overheidsgebouwen, mooie fabriekshalletjes, woonhuizen, woningkomplexen enzovoort.

Enkele kubieke meter prijzen: (uitgevoerde werken)

Boerderijen:

inhoud

't Hof 5, Bronkhorst (monument) 470 rrr' komplete revalidatie, 20% z.w.z.h. aanpassing tot woonhuis

10

N.B.: z.w.z.h. zelfwerkzaamheid

all in prijs

prijs 1m3

f 140.000,- f 300,-

Wageningen Heerenstraat 1, 3, 5 (24 wooneenheden)

U'recht

Nieuwe Gracht 33/33bis

Oude Eerbeekseweg 13, Brummen 500 rn' (reeds woonhuis) 25% uitbreiding, komplete revalidatie, bijna herbouw,

40% z.w.z.h.

Laan tc Blotinghe 4, Rijswijk (stads- 650 m ' boerderij, monument) revalidatie,

30% z.w.z.h.

Kleine stadshuizen:

Noordenbergstraat 34/36, Deventer 600 m' (monument) komplete revalidatie Bornhovestraat 35, Zutphen (rnonu- 360 m' ment) komplete revalidatie

Grote stadshuizen:

Nieuwe Gracht 33, Utrecht (monu- l380 m' ment) komplete revalidatie inklusief uitbreiding en aankleden van koffie-

huis 5% z.w.z.h.

Hoogstraat 18/19, Weesp (monu- 1800 m' ment) gedeeltclijke revalidatie, 10%

z.w.z.h.

Hecrenstraat 1,3/5, Wageningen 3385 m' (monument) komplete revalidatie, verbouwing tot 24 Van Dam-eenhe-

den (groepswoningen)

'Oude Kosterswoning' (voormalige 1160 m' school) De Bilt (monument) komple-

te revalidatie, verbouwing tot Van Dam-eenhcden en museum

Weesp Hoogstraat 18/19

f 120.000,- f 240,-

f 235.000,- f 360,-

f 210.000,- f 350,f 140.000,- f 390,-

f 500.000,- f 360,-

f 220.000,- f 125,-

f 1,3 miljoen f 385,-

f 485.000,- f 415,-

11

Den Helder

v.m. school, nu kuftureel centrum + 4 atelierwoningen

Wageningen De Bilt

Villa Margaretha + koetshuis Dude Kosterwoning

Landhuizen:

Huis Voorstonden, Voorstonden (monument)

Hoofdgebouw

Bijgebouwen

revalidatie, 40% z.w.z.h.

Villa Margaretha, + koetshuis, Wageningen revalidatie, verbouw tot 14 Van Dam-eenheden

Nieuw Amelisweerd, Utrecht (monument) (plan met vaste aanneemsom, revalidatie, verb. tot 18 Van Dameenheden groepswoning) 5% z.w.z.h.

Bijzondere gebouwen:

School, Weststraat, Den Helder revalidatie, geschikt maken voor filmzaal, expositieruimte, theatertje enz, en 4 ateliers, 50% z.w.z.h.

BoekhandeI, Turfstraat, Zutphen revalidatiejverbouwing, 10% z.w.z.h. Raadszaal Gemeentehuis, Warnsveld revalidatie, face-lift

Winkelpand Fa Boerboom, Deventer revalidatie face-lift, vooral gevels, ingang en

Vormalige Koetshuis bij Psychia trische Inrichting Brinkgreven, Deventer revalidatie, verbouwing tot afdeling Personeelszaken (kantoren) Vormalige pakh uis, Kloostertuin, Zutphen verbouwing tot artsenpraktijkruimte (alleen interieur), 70% z.w.z.h.

12

4000 m' 3200 m'

5750 m'

800 rn'

f 160.000,- f 40,f 140.000,- f 44,-

f 1,05 miljoenf 365,-

f 1.100.000,- f 190,-

f 350.000,- f 65,-

f 120.000,- f 300,f 25.000,- f 85,f 120.000,- f 400,-

f 300.000,- f 375,-

f 25.000,- f 125,-

III. (Her )gebruik van (oude) gebouwen in Delft: enkele aanbevelingen

Delft heeft de reputatie een monumentenstad te zijn. Deze faam is voornamelijk gebaseerd op de (gerestaureerde) gebouwde erfenis van de 17e en 18e eeuw, met enkele oudere kerkgebouwen. Door het overvloedig en vaak opgepoetst aanwezig bouwkundig schoon uit deze periode verliest men het gebouwde dat later tot stand gekomen is uit het oog, terwijl dat esthetisch vaak net zo fraai of soms nog wei eens bijzonderder en onvervangbaarder is. Dit is trouwens iets dat niet aileen voor Delft maar voor heel Nederland geldt. Schitterende, rijk gedetailleerde gebouwen worden achteloos gesloopt om plaats te maken voor goedkope nieuwbouw zonder stijl, ambacht of handwerk. Fraaie gevels worden verbouwd tot in wezen (en over enige jaren ook algemeen als zodanig herkende) waardeloze winkelpuien.

Sinds de 2e Wereldoorlog is het vrij droef gesteld met stijl en smaak in het bouwen, en dat geldt ook voor Delft. Daarom moeten we zo zuinig zijn op wat er nog staat uit een periode waarin nog wel met gevoel en ambachtelijk kunnen, en met konstruktieve degelijkheid en duurzaamheid gebouwd werd.

In het vorige hoofdstuk (II) zijn mogelijkheden aangegeven voor hergebruik van bestaande gebouwen, nadat in hoofdstuk I de motivatie was aangedragen voor het behoud van vrijwel elk gebouw. 'Slopen is geen werk' was een van de motto's, waarna volgde dat verbouwen veelal interessanter en 'menselijker' bouwen is dan (grootschalig) nieuwbouwen.

Als we nu een en ander meer konkreet voor Delft willen maken, vanuit deze gedachte, dan volgen daaruit deze aanbevelingen:

1. Dring het gemotoriseerd verkeer uit de gebouwde omgeving terug zodat in de open bare ruimte weer een (atmo)sfeer ontstaat waarin het ook mogelijk en aantrekkelijk is om gebouwd schoon te genieten, of althans waar te nemen. Voor geparkeerde auto's dient ook een andere oplossing gevonden te worden dan deze domweg voor de gevel zetten. In 1982 staan de meeste gebouwen visueel op de daken van auto's in plaats van op de grond. Snelheid van gemotoriseerd verkeer is bijvoorbeeld ook te remmen met ouderwets wegdek zoals kinderkopjes.

2. La at de schoonheidskommissie zich meer gaan interesseren voor het tussen 1840 en 1940 gebouwde en er op toezien dat dit niet verminkt wordt. 06k niet op de wijze dat karakteristieke 1ge eeuwse panden als het ware bouwkundig vervalst worden tot 17e eeuwsc gebouwen, bijvoorbeeld met kleine ruitjes (afb. 2). Het lijkt of er geen oog meer voor kwaliteit is, en overal een valsisme doordringt.

3. Vooral bij winkels moet er streng op toegezien worden dat vaak zeer fraaie, oude winkelpuien met annexe betimmeringen in het interieur niet door sfeerloze aluminium profielen en standaard plastic schappen vervangen worden. Zogenaamd uit kommereieel oogpunt. Op zo'n manier gaat al het moois kapot aan oppervlakkige kommereie (afb. 3a). Terwijl het natuurlijk duidelijk is dat goede winkels uiteindelijk

13

1 de huishoudschool 'Rust Roes!' in het Agnetapark tijdens de sloop in 1980; Joto Gist Brocades NV-DelJt

2 bouwkunstig valsisme aan de Buitenwatersloot

14

3a detonerende schaalvergroting, louter vanuit ikortzichtigi kommercieel oogpunt

3b Mark! 13; geslaagd voorbeeld van een nieuwe winkelpui met moderne materia/en en in eigentijdse vormgeving in een bestaand pand

gebaat zijn bij het krachtige kontinue image van een goed onderhouden .rijke oude pui, of navenant gemaakte nieuwe als de oude echt versleten is. Gelukkig zijn er ook goede voorbeelden van modern verbouwde winkels zoals Markt 13 (afb. 3b). Beslist verwerpelijk is het om diverse gevels op etalage-hoogte horizontaal samen te voegen tot een lange dweil van een lelijke onderpui, waarop dan de schamele restjes van de oorspronkelijke gevels, de 'boven' pui als Iacade-spekulaas, als onwerkelijke kermiscoulissen lijken neergezet.

4. N aar verluidt zal een aanzienlijk dee I van de oude (trouwens ook enkele nieuwere) T.H.-gebouwen leeg komen te staan en (dus?) afgestoten worden. Het is van een zeer groot belang dat er passende alternatieve bestemmingen gezocht worden voor deze vaak schitterende gebouwen v66r dat zij werkelijk leeg komen, en aan achterstallig onderhoud of vandalisme ten prooi vallen. Meestal zullen zij goed te verbouwen zijn tot woon- kantoor- of bedrijfsgebouwen. Laat de T.H. zelf ook nog eens grondig nagaan of zij de eigen oude gebouwen niet wat kreatiever kan (her)gebruiken in plaats van steeds nieuwe kubieke meters toe te voegen. Maar dit had natuurlijk vooral een twintig jaar geleden bedacht moeten worden.

15

5. Welbeschouwd is er in Delft meer aan 1ge- en vroeg 20ste-eeuws bouwkundig bezit, dan aan oudere gebouwen en woonhuizen. Respekteer de sfeer van deze bouwaktiviteiten (Oranje-Plantage, Nieuwe Plantage, Westerkwartier), ga er niet hopeloos moderniseren, daarmee verknoeien en voor het nageslacht tot krisis-bouw maken. Houd ook de direkte woonomgeving (bestratingen, straatmeubilair, plantsoenen) in die sfeer. Men kan beter een bepaalde sterke versie van een ouderwetse omgeving hebben dan een halfslachtig oud-nieuw. Wat is trouwens ouderwets? Leef- en woonstijl verandert zo snel, daar kan men architektonisch-stedebouwkundig gewoon nauwelijks rekening mee houden.

6. Voortbouwend op het voorafgaande, moet gesteld worden dat het weliswaar uit sociaal-ekonomisch en hygienisch oogpunt vaak aantrekkelijk is woonwijken te renoveren, maar dat hierbij aan de bestaande bouwkundige materie onherstelbare schade wordt toegebracht. En dan nog vaak met material en die over 10 jaar waarschijnlijk slechter blijken dan wat ze vervingen! Al die kleine details als versierde gootlijsten, dito kozijnen, ramen en voordeuren, gevarieerd kleurgebruik, siertegelwerk, betimmeringen als suitedeuren, traphekjes en dergelijke, die de sfeer van de onderhavige woningen bepaalden en zorgden voor harmonie in woningafmeting, proporties, materiaalgebruik en zelfs woningplattegrond, verdwijnen dan, zodat er een gespleten, disharmonisch produkt resulteert. Het komt de laatste tijd voor dat oudere te kleine woningen worden samengevoegd of uitgebreid voor grotere gezinnen, terwijl daar in de buurt te grote woningen worden gesplitst in Van Dam-eenheden ten behoeve van 1- en 2-persoonshuishoudens!! De verantwoordelijkheid van woningbouwverenigingen en gemeente is hiervoor een zeer belangrijke.

7. Het zou aardig zijn de stadswandeling rand de oude stad via lanen, singels en plantsoenen die aangelegd werden na slechting van de oude vestingwerken, zoals ooit door Zocher ontworpen, min of meer te herstellen. De stad Middelburg heeft hiervan een schitterend voorbeeld, dat inderdaad druk bewandeld wordt.

8. Mochten de 1ge en 20sle eeuwse kerken te groot worden voor het afnemend kerkbezoek en de kerkbesturen niet meer in staat blijken deze gebouwen te onderhouden, dan is het zaak tijdig naar alternatieve bestemming te zoeken. Desnoods markthal, theater, concertruimte, een en ander te kombineren met woningbouw. Torens dienen uiteraard gehandhaafd te blijven, die zijn absoluut onvervangbaar en een wezenlijk deel geworden van het Delftse silhouet.

9. Vullen van galen: als er een gat gevallen is in een gevelwand, door brand of door moedwillige sloop, zet dan een gebouw terug dat harmonieert met zijn omgeving in materiaal- en kleurgebruik, verhoudingen, bouwhoogte, gevelindeling, silhouet en afwerking.

De meeste oude gebouwen zijn symmetrisch-met-een-grapje, dat wil zeggen: kleine afwijkingen, een deur waar eigenlijk een raam zou moeten zitten, net een smaller raam omdat het beter uitkwam, enz. Verplaats je in de bouwtrant van de geschiedenis om het ontwerpvermogen-van-heden te spiegelen, toetsen, verdiepen, verfijnen. Zoals de 1ge eeuwse architekt P.H. Cuypers dat zei: Studeer op het oude, opdat gij het onthoude, en krachten te winnen om het nieuwe te ontginnen.

Harmonieus bouwen is niet na -apen van het verleden, maar iets neerzetten met zo een zorg en toewijding, bescheidenheid en degelijkheid, dat het de tijd kan trotseren,

16

in aile opzichten (dus niet aileen technisch!).

10. Kleurgebruik: niet alles hoeft wit geschilderd. Denk ook eens aan diverse okers voor kozijnen in kombinatie met groen, donkerblauw of ossebloed-rood voor ramen en deuren. Gepleisterde gebouwen waren vaak zandkleurig bedoeld, niet wit.

11. Verbouwen is soms onafwendbaar, soms aantrekkelijk; doe het zoveel mogelijk in de stijl van het bestaande bouwwerk, vooral de gevel. Van modieuze aanpassingen krijgt men later meestal spijt.

12. Schoonmaken: Het hoeft niet zo duur te zijn de gevels van een gebouw met water onder druk schoon te spuiten (vanJ 10,- totJ 20,- per m-) - nooit zand- of gritstralen, dat is desastreus voor het oppervlak! - terwijl ermee een verbluffend resultaat bereikt kan worden. Het metselwerk, de kleuren, ornamenten, versierde banden en dergelijke komen ineens weer tot leven.

13. Ter extra, verfraaiend onderhoud van plantsoenen, straten, pleinen, grachten, straatmeubilair en dergelijke moet een dusdanige regeling worden getroffen dat het mogelijk wordt werkloosheidsfondsen aan te wenden om mensen die dat soort werk willen doen te salarieren, Ook zouden dit soort gelden gebruikt moeten mogen worden voor speciale werklozenprojekten, die opknapbeurten aan bestratingen, gevels of hele gebouwen kunnen inhouden.

Het is eigenlijk te gek dat wij in een tijd met zoveel werklozen 'sober' moeten bouwen, zonder sier en detail, waardoor er steeds minder leuk werk is en er nog meer werklozen bijkomen!

14. In dit boek is geen speciale aandacht gevestigd op interieuren van gebouwen, bijbehorende tuinen, bijzondere hekken en dergelijke. In wezen behoren die net zo goed tot de erfenis aan bouwkundig schoon, echter meer in de prive-sfeer, en nog moeilijker als gemeenschap 'in de hand te houden'. Toch dient ook een lijst opgesteld te worden van de mooiste voorbeelden van deze elementen uit de gebouwde omgeving, en gezocht te worden naar middelen om deze te beschermen. Bijvoorbeeld door te beginnen de mens en te wijzen op deze bijzonderheid, handleidingen te verstrekken voor de weg in 'subsidieland', kleine publikaties erover te maken in samenwerking met de betrokkenen.

Bij woningen of gebouwen waar nog een bijzondere relatie bestaat tussen exterieur en interieur, doordat beide in min of meer ongeschonden staat zijn bewaard (zoals dat het geval was bij de gesloopte school 'Rust Roest') is bescherming en subtiliteit bij eventuele verbouwing voor hergebruik extra belangrijk.

17

4 de voormalige infanteriekazerne aan de Paardenmarkt (nu Van der Woudenstichting)

5 winkels aan de Wijnhaven bij de Peperstraat; oude opname;foto G. A. Delft

18

IV. Delft 1840-1940 - Historisch overzicht

Ekonomische en sociaal-kulturele ontwikkellng

Delft was vanouds marktplaats voor de rijke landbouwgebieden van het omliggende Delfland. Tot het eind van de ] ge eeuw was de handel in boter en kaas een belangrijke bron van inkomsten voor Delft. Pas omstreeks 1890 begint deze bedrijfstak sterk in omvang af te nemen. Vooral de boterafzet zakte in door de komst van de margarine, maar de 'Delftse boter' bleef nog lange tijd een begrip.

Ook de Delftse middenstand dankte haar omvang grotendeels aan de centrumfunktie van Delft voor de omstreken; zij dreef voor een belangrijk deel op de aankopen van de plattelanders, die op marktdagen in groten getale naar Delft kwamen. Niet voor niets was er in Delft dan ook een groot aantal cafeetjes en kroegjes, waar de boer en voor het naar huis gaan nog enige tijd bleven hangen. Kortom, Delft was vooral cen streekcentrum, waarbij de ekonomie sterk vervlochten was met die van het omringende platteland.

Daarnaast tel de Delft een aantal industrieen, waarbij de plateelbakkerijen in het begin van de 1ge eeuw het belangrijkst waren. Meer dan de helft van de arbeiders, die werkzaam waren in de nijverheid, werkten bij deze aardewerkfabrieken. In de loop van de 1ge eeuw gingcn deze echter de een na de ander over de kop, omdat er te weinig afzet was voor hun produkten en omdat zij niet langer konden konkurreren tegen modernere buitenlandse industrieen, Aileen 'De Porceleyne Fles' wist het hoofd boven water te houden.

Bij de andere industrieen stonden de zaken er in het algemeen even weinig florissant voor; zij konden zichzelfternauwernood in stand houden. Dit gold zowel voor de diverse distilleerderijen als voor de leerlooierijen en de sigarenmakerijen, waarmee de belangrijkste takken van industrie in Delft wei zijn genoemd.

Een bedrijfstak in opkomst was de metaalindustrie. Zo werd in 1841 door de houthandelaar H. Hartogh Heijs een bedrijfje opgericht, dat zich richtte op de fabrikage van vijlen en andere gereedschappen. Tevens wist men enkele stoombootjes te produceren op een terrein buiten de stadssingel aan de huidige Kanaalweg, waar nu nog op nummer 1 het voormalige woonhuis van Hartogh Heijs te vinden is.

J. C. Van Marken en andere industrie-pioniers

De belangrijkste industriele initiatieven kwamen echter van mensen van buiten Delft, zoals van Ph. Lindo, die langs de Rotterdamseweg een kunststeenfabriek oprichtte, en van Joost Thooft, ex-student aan de Koninklijke Akademie in Delft, die erin slaagde de plateelaardewerkindustrie weer nieuw leven in tc blazen. Samen met zijn kompagnon Labouchere wist hij met de produkten van 'De Porceleyne Fles' internationalc vermaardheid te verwerven met nieuwe ontwikkelingen in het kunstaardewerk. Met name de ontwerpen van A. Ie Comte, docent aan de Polytechnische School, trokken veel aandacht. Het sukses was niet alleen artistiek, maar ook kom-

19

mercieel, zodat 'De Porceleyne Fles' in 1900 weer aan enige honderden werknemers arbeid bood.

Het was echter J.e. van Marken door wiens ondernemingszin en inzet Delft een industriestad van betekenis zou worden. Onder de weinig bescheiden verzamelnaam 'De Delftse Nijverheid' heeft Van Marken tussen 1875 en 1905 een viertal bloeiende ondernemingen tot stand weten te brengen, namelijk de Nederlandse Gist- en Spiritusfabriek, de Delftse Oliefabriek (later Calve), de Lijm- en Gelatinefabriek en de kooperatieve drukkerij Van Marken.

Van Marken is een goed voorbeeld van een self-made zakenman, die met niets was begonnen, maar door een bijna onuitputtelijke energie en inzet elk bruikbaar initiatief tot een sukses wist te maken. In 1900 waren er meer dan 1000 werknemers in dienst bij 'De Delftse Nijverheid'.

Van Marken was niet aileen een gewiekst zakenman, maar daarnaast ook zeer begaan met het lot van de arbeidersbevolking. Hij was een van de eerste verlichte industrielen in Nederland, die blijk gaven van vooruitstrevende ideeen ten aanzien van de verbetering van de sociale verhoudingen en van de arbeidersomstandigheden. In 1882 stichtte hij het Agnetapark, waar in 1885 78 woningen voor zijn werknemers werden gebouwd, in een parkachtige tuinstadomgeving, waarin ook een gemeenschapsgebouw en een ontspanningsgebouw gesitueerd waren. De bedoeling was, dat het park uiteindelijk eigendom zou worden van de bewoners, en daartoe had Van Marken de N .V. 'Gemeenschappelijk Bezit' opgericht. Ook bij de oprichting van de drukkerij gaf Van Marken blijk van een inventief vermogen in het uitdenken van organisatorische konstrukties.

Naast Van Marken moet ook diens opvolger F.G. Waller genoemd worden, die zich als ingenieur zowel met de technische als met de organisatorische aspekten van het bedrijf bezig hield. Terwijl Van Marken echter voor zichzelf een kapitale villa, genaamd 'Rust Roest' had laten bouwen midden in het Agnetapark, vestigde Waller zich in een ka pitale villa aan de Nieuwe Plantage. En deze 'traditie' werd voortgezet door diens opvolger ir. W.H. van Leeuwen, die in 1931 een villa in moderne stijlliet bouwen aan de Ruys de Beerenbrouckstraat.

De firma Braat maakt in de tweede helft van de 1ge eeuw een belangrijke bloeiperiode door, nadat deze oorspronkelijke zinkwerkerij zich was gaan toeleggen op de fabrikage van ijzeren ornamenten voor gebouwen en tuinen. In het begin van deze eeuw had men eveneens veel sukses met de fabrikage van stalen ramen en centrale verwarmingsinstallaties. Het fabriekskomplex op de hoek van de Hooikade en de Engclsestraat werd in 1926 dan ook aanzienlijk uitgebreid met een moderne ramen-

werkplaats. oll

Verschillende industrieen, die een belangrijk aandeel hadden in de werkgelegenheid in Delft, zijn inmiddels echter verdwenen; hierbij kunnen ondermeer genoemd worden de sigarenfabriek van Hillen aan de Crommelinlaan, de branderij van Van Berckel, de machinefabriek van Reineveld aan de Haagweg en de Flessenfabriek, eveneens aan de Haagweg, waarvan de hoge schoorsteen in 1982 als laatste restant werd omgehaald. Van geen van deze fabrieken zijn er meer overblijfselen, die aan hun bestaan herinneren. Slechts de Reineveldbrug in de Vrijcnbanselaan herinnert in naam aan de fabriek die er naast heeft gestaan.

Door de toenemende welvaart onder de arbeiders yond op het eind van de 1ge ceuw een aanwas plaats van gespecialiseerde winkelbedrijven, zoals koek- en banketbakkers, goud- en zilversmeden, fotografen, cnz. Vanaf 1890 worden er dan ook verschillende nieuwe winkelpanden in het centrum opgetrokken. Bestaande winkel-

20

pandcn wcrden in deze tijd voorzien van een nieuwe onderpui, met roy ale etalages om bij het winkelend publiek de aandacht op zich te doen vestigen (afb. 5).

De moeizame ontwikkeling van de Delftse industrie

Het plaatselijkc bankwezen had opvallend genoeg slechts een gering aandeel in de expansie van de nieuw-gevestigde industrieen. Deze lieten hun zaken voornamelijk behartigen door banken buiten de stad. De twee belangrijkste financiele instellingen in Delft waren de firma Van der Mandele en de firma Overgaauw Pennis, Van de Boogaart en Van Berckel, die later werd voortgezet onder de naam 'Delftsche Bank'. Beide firma's kwamen rond de eeuwwisseling echter in ernstige moeilijkheden door het faillissement van enkele plaatselijke industrieen, met wiens belangen zij sterk verstrengeld waren. Hierdoor werd de firma Van der Mandele mee de afgrond in getrokken door de vele schulden van de Delftse Gist- en Spiritusfabriek van de farnilie Van M eerten, die gefailleerd was na een felle konkurrentiestrijd met de moderne gistfabriek van Van Marken. Op dezelfde wijze raakte de 'Delftsche Bank' in ernstige moeilijkheden na de ondcrgang van Adam's drijfriemenfabriek in 1903.

Opvallend is dat de kapitaalkraehtige inwoners van Delft, die de statige grachtenpanden bewoonden langs de Oude Delft met slechts weinig kapitaal investeerden in de opkomende plaatselijke industrieen, waardoor deze voortdurend in moeilijkheden verkeerden door gebrek aan bedrijfskapitaal.

Toch waren de rijke ingezetenen wel degelijk begaan met het wei en wee in Delft, gezien hun verregaande bemoeienissen met de plaatselijke armenzorg en het aantrckkcn van de Koninklijke Akademie en de Indische Instelling en de strijd om het behoud van de militaire werkplaatsen en de genieschool. In Delft was namelijk lange tijd aan de Paardenmarkt een infanterie-kazerne gevestigd (afb. 4).

De Indische Instelling en de Polytcchnische School waren een voortzetting van de Koninklijke Akademie, die in 1842 in Delft was opgericht 'ter opleiding van ingenieurs in de burgerlijke dienst en van kweekelingen voor den handel'. De opleiding bestond to en nog uit twee delen, namelijk het Indische Instituut voor de opleiding tot Oostindisch ambtenaar en de opleiding tot burgerlijk (in tegenstelling tot militair) ingenieur. De Indische opleiding dreigde echter in 1864 voor Delft verloren te gaan en overgeplaatst te worden naar Leiden, toen de ingenieursopleiding op initiatiefvan Thorbecke werd omgezet tot Polytechnische School. Onder leiding van burgermeester Van Kuijk richtte het gemeentebestuur met steun van een aantal rijke nota belen een eigen opleiding op, namelijk de 'Instelling van onderwijs in de taal-, land-, en volkenkunde van Indie'. Na een aanvankelijke bloeiperiode en een belangrijke aanwas van leerlingen, waartoe het pand aan de Oude Delft nummer 69 in 1895 nog ingrijpend verbouwd was, zag het gemeentebestuur zich in 1900 toch gedwongen de opleiding te sluiten, aangezien de overheid nog slechts subsidie wilde verlenen aan de Leidse studie.

Dat de Delftse nota belen weinig oog hadden voor de problemen van de plaatselijke jonge industrieen was waarschijnlijk vooral gelegen in het feit dat zij niet goed raad wisten met de snel veranderende ekonomische omstandigheden aan het einde van de 1ge eeuw. Slechts enkele Delftenaren hadden geld gestoken in de oprichting van de Gistfabrick van Van Marken. Het ging hier dan wei om twee aannemers, namelijk Den Braanker en Van Buytene, die tevens belast waren met de bouw van het fa briekskomplex.

De grootste werkgever in Delft waren echter lange tijd de Rijkskonstruktiemaga-

21

zijnen, die gevestigd waren op een terrein aan de Van Leeuwenhoeksingel. Het betekende voor Delft dan ook een gevoelige tegenslag toen deze ins telling in 1905 werd overgeplaatst naar Hembrug aan het U. Tegelijk had Delft ook nog de Indische Instelling verloren aan de gemeente Leiden. De voortdurende groei van de Poly technische School, die zich na 1905 Technische Hogeschool mocht noemen, maakte echter vccl weer goed.

De industriele ontwikkeling zette na de eeuwwisseling verder door. Behalve de Gistfabriek en de Oliefabriek was in Delft vooral de metaalindustrie een bedrijfstak van betekenis. Delft werd hiermee een van de meest ge'industrialiseerde gemeentes in Nederland. De bevolking nam daarbij gestaag toe. Van circa IS.000 inwoners in 1820 groeide dit aantal van 2S.000 in 1880 tot 40.000 inwoners in 1920 en ruim 50.000 in 1930. Dit had natuurlijk in de eerste plaats konsekwenties voor de volkshuisvesting. De ontwikkeling hiervan komt verderop aan de orde. Ook het verenigingsleven kon zich op deze wijze voorspoedig ontwikkelen. Zo waren er leesverenigingen, turnverenigingen, schietverenigingen, muziekverenigingen en verschillende societeiten, zoals 'Eensgezindheid' aan de Voorstraat. Vanuit het studerrtenleven waren vooral de luisterrijke lustra van het Delftse Studentencorps een hoogtepunt, waarvoor kosten nog moeite werden gespaard. Het aantal studenten lag rond de eeuwwisseling rond de duizend en in de twin tiger jaren was dat aantal aangegroeid tot rond de tweeduizend. Er waren nog geen studentenflats; afgezien van de 'spoorstudenten' woonden aIle studenten bij partikulieren op kamers of in pensions, zoals die er waren langs de Van Leeuwenhoeksingel.

Het leven van alledag was in Delft in het begin van deze eeuw zeer gernoedelijk; er gebeurden weinig sensationele dingen. Het straatbeeld was nog gaaf en er waren amper auto's in de straten. Op marktdagen was de stad echter vol met boerenwagens en bij de grocnteveiling lagen de kades van de Houttuinen en de Westvest vol met groenteschuiten uit het Westland. Het winkelbedrijf bleef beperkt tot de individuele winkelpanden, waar de eigenaar nog achter de toonbank stond (afb. 5). Een beg rip als schaalvergroting was hier nog niet van toepassing. De omvang van deze funktiebesternrningen strookte nog met de schaal van de straat- en grachtenbebouwing.

In het algemeen was men zuinig op de gemoedelijke sfeer van de Delftse grachten.

Doch hier en daar meldde de onafwendbare 'vooruitgang' zich al aan. Men stelde in de twintiger jaren bijvoorbeeld serieus voor om de grachtcn te dempen, nu deze geen funktie meer hadden (afb. 14). Het opkornende toerisme was echter een reden om ze zorgvuldig in stand te houden, een beslissing waar we onze voorouders dankbaar om mogen zijn,

Stedebouwkundige planning in Delft

Tot laat in de 1ge eeuw kwam nieuwe bebouwing buiten de oude kern van Delft tot stand zonder dat er sprake was van een algeheel stedebouwkundig koncept. Er yond een nogal ongestruktureerde aanwas plaats van kleine koncentraties bebouwing langs de belangrijkste uitvalswegen, zoals de Rotterdamseweg, de Haagweg, de Delfgauwseweg en de Buitenwatersloot. Hierdoor kontinueerde men onwillekeurig de principes op grond waarvan ook de oude stad tot stand was gekomen. De verklaring voor de opvallende regelmatigheid van het Delftse stadsplan ligt immers in het feit dat de grachten het verloop volgen van de sloten van de oorspronkelijke polderverkaveling, aangezien op deze wijze zo weinig mogelijk voorbereidend grondwerk hoefde te worden verricht. Hierdoor lijkt het stadscentrum op planmatige wijze te

22

zijn ontstaan, tcrwijl men hierbij niet anders handel de dan vanuit een rationeel pragmatisme.

In het westen van het centrum vinden we een uitgesprokcn noord-zuid struktuur in de vorm van de Oude Delft en parallel daaraan de Koornmarkt, de Wijnhaven, Hippolytusbuurt en Voorstraat, met slechts dwarsverbindingen in de vorm van steegjes; in het oosten vinden we een oost-west verkaveling, met uitzondering van het Oosteinde, dat diagonaal door deze struktuur heen loopt.

Deze struktuur yond men doorgezet in het landelijke buitengebied rondom Delft; de stad was geen op zichzelf staande entiteit, maar onderdeel van de totale struktuur, waarvan Delft het centrum was. De omwalling en de stadsvesten maakten de stadsstruktuur dan ook niet tot een afgerond geheel, kortom: er was geen sprake van een absoluut 'eindplan'. Op zichzelf had deze stadsrand dan ook geen betekenis in deze struktuur, zij leidde vrijwel nergens tot een afwijking, tot een verbizondering van het stadsgrid. De omwalling was dus - stedebouwkundig beschouwd - ondergeschikt aan de totaalstruktuur.

Een nieuwe betekenis van de stadsrand en het plan van Zacher

N a de slechting van de wallen in de eerste helft van de 1ge eeuw kreeg deze stadsrand paradoxaal genoeg voor het eerst een reele betekenis; zij werd als stedebouwkundig element gekonsolideerd. Terwijl de stadsrand voor Delft oorspronkelijk slechts een militaire betekenis had, kreeg zij nu ook in stedebouwkundige zin invloed op de verdere ontwikkeling. De oude stadskern zou namelijk voorgoed een afgerond en op zichzelf staand gcheel blijven, binnen duidelijke grenzen, en relatief geisoleerd van de latere uitbreidingen.

Immers in 1836 vatte het Dclftse gemeentebestuur het plan op om op de plaats van de oude omwalling cen groenzone aan te leggen, in navolging van verschillende andere steden in Nederland (Haarlem kreeg een dergelijke aanleg vanaf 1821, Utrecht vanaf 1829 en Leeuwarden vanaf 1830). De motieven hiertoe kwamen deels vanuit een oogpunt van prestige, met het doel om met een fraaie park zone gefortuneerde lieden te kunnen bewegen om zich in Delft te vestigen, en zij waren deels ook van rekreatieve aard.

Blijkbaar hechtte het gemeentebestuur veel waarde aan een zo aantrekkelijk mogelijk plan en schreef daarom een prijsvraag uit, die werd gewonnen door M.G. Beyerinck, hoofdingenieur bij de provincie Zuid- Holland, en een van de zeven inzenders. Zijn plan werd echter niet uitgevoerd, doch de gemeenteraad gaf de toen al gerenommeerde tuinarchitekt Jan David Zocher opdracht voor een nieuw ontwerp, dat zich in de vorm van een fraaie handgekleurde pentekening (afmctingen 84 X 131cm.) in het Gemeentearchief van Delft bevindt (afb. 6).1 Het plan van Zocher, dat dateert uit 1837, omvat een doorgaandc 'stadswandeling', lopend langs de zuid-, oost-, en noordrand van de stad, vanaf de Schecpmakerij en eindigend bij de Haagpoort.

Blijkcns de verslagen van het gemeentebestuur heeft men niet meer dan een aanyang gemaakt met de uitvoering van het groenplan, waarbij er in ieder geval sprake

1. Vrccmd genoeg wordt dit plan van Zacher voor Delft niet genoemd in de uitgave 'Bolwerken als stadsparken' over o.a. het wcrk van Zocher, Delft 1981.

23

6 ontwerptekening van J. D. Zochter uit 1837 voor een iniet uitgevoerde) 'stadswandeling' langs de zuid-, oost-, en noordrand van Delft, waarmee de in oorsprong middeleeuwse stad zou worden omzoomd door een romantische parkaanleg;Joto G. A. Delft

24

is geweest van het maken van beschoeimgen en het verrichten van grondwerk. Er ontstond daarbij onenigheid tussen Zocher en de aannemer J. van Haaften, aangezien Zocher diem; nota had verrninderd, Waarschijnlijk is slechts een deel van de Zuidelijke Avenue (nu Hertog Govertkade en Kanaalweg) en de Zuiderstraat voorzien van een beplanting volgens de plannen van Zocher. De aanleg van de groenstrook langs de Oranjeplantage en het Oostplantsoen waren blijkens oude foto's duidelijk niet aangelegd volgens diens plannen, gezien het houterige verloop van de wandel paden en de stijve konfiguratie van de bloemperkjes, terwijl Zocher hier een wandelpad had gepland met wijde slingers tussen strategisch geplaatste bosschages en groenperken.

Voorafgaand aan deze aanleg waren de wallen grotendeels afgegraven en de meeste poor ten gesloopt. De Rotterdamse Poort verdween in 1834, de Schiedamse Poort twee jaar later en de St. loris ofWaterslootse Poort sneuvelde in 1846. Slechts de Oostpoort zou behouden blijven.

Langs de westrand van de stad bleven de wallen echter tot diep in de 1ge eeu w intakt. Alleen rond de Binnenwatersloot werd een kade aangelegd, waardoor de stadssingel ter plekke van de Houttuinen het aanzien kreeg van een binnengracht (afb. 7). Vooral met het oog op de groentenveilingen konden hier derhalve schepen aanleggen. Aan de overzijde van de singelgracht werd hier in 1845 direkt langs het water de spoorlijn van Den Haag naar Rotterdam aangelegd door de Hollandse IJzeren Spoorweg Maatschappij (afb. 8). Aanvankelijk stond de leidende ingenieur F.W. Conrad een meer westelijke route voor, in een rechte lijn van Den Haag naar Schiedam, maar op sterke aandrang van het Delftse gemeentebestuur kwam in 1847 het station van Delft vijfhonderd meter meer naar het oosten te liggen dan in eerste instantie de bedoeling was, om de afstand tot het centrum zo klein mogelijk te houden. In verschillende andere steden in Nederland was men minder kortzichtig en vond men een dergelijke afstand geen bezwaar, zodat daar tussen het station en het stadscentrum een vaak monumentale route tot stand kwam, geflankeerd door een klassicistische bebouwing.

Door de beslissing van de Delftse gemeenteraad werd de aanwezigheid van de spoorlijn echter een ernstig probleem bij de uitbreidingsmogelijkheden naar het westen. Ook de verbindingen met het Westland, een relatie die voor Delft in de 1ge eeuw steeds belangrijker zou worden, werden op een ongelukkige wijze doorsneden (afb. 12).

De spoorlijn vormde echter tevens over een groot deel de grens met de gemeente Hof van Delft. Delft werd immers bijna geheel ingesloten door twee zelfstandige randgemeentes, namelijk Hof van Delft in het noord-westen en Vrijenban in het noorden, oosten en zuiden, waarbij de grenzen deels direkt achter de singelgracht liepen. Uitsluitend in het zuiden en het zuid-westen, ten zuiden van de Buitenwatersloot had Delft eigen grondgebied. Pas in 1921 werden deze gemeentes opgeheven, en werd een groot deel van het grondgebied toegewezen aan Delft.

Verbeteringen aan de infrastruktuur

Met name door deze ongelukkige situatie kon er lange tijd geen integraal plan gemaakt worden voor een doeltreffende wijze van uitbreiding. Een deel van de inwoners van Delft ontvluchtte dan ook de overvolle stad, om zich te vestigen in een van de randgemeentes, waar de grondbelasting en de accijnzen ook aanzienlijk lager waren. Hierdoor was de financiele positie van Delft lange tijd verre van rooskleurig. Slechts

25

7 gezicht op de Houttuinen naar het noorden; oude opname (omstreeks 1900) Joto G. A. Delft

8 de Wateringsevest, gezien naar het zuiden, met rechts de spoorlijn en links de molen 'De Roos' benevens de oude stadsvest; oude opname (omstreeks 1880);foto G. A. Delft

26

met moeite konden de meest urgente werkzaamheden uitgevoerd worden. Zo waren de walmuren langs de grachten rond 1850 dringend aan een ingrijpend hers tel toe, aangezien het onderhoud ervan sinds de Bataafse Republiek sterk was verwaarloosd. Diverse wegen werden voor het eerst van een bestrating voorzien en ook de Markt kreeg cen klinkerdek. Tevens werden enkele bruggen verbeterd en enkele grachten gedempt, zoals de Burgwal en een deel van de Brabantse Turfmarkt. Pas op het eind van de tachtiger jaren werd een waterleidingnet aangelegd, nadat in 1859 en 1866 nog ernstige cholera-epidemieen hadden geheerst als gevolg van het gebruik van grondwater als drinkwater. Op de grachten loosden namelijk ook de rioleringen, waardoor dergelijke rampen niet uit konden blijven. In eerste instantie betrok de gemeente Delft zelf haar drinkwater uit de duinen, waartoe in 1886 een watertoren werd gebouwd bij Monster. In 1895 werd een tweede watertoren gebouwd aan de W a teringsevest.

Rond 1850 begon men met de aanleg van een gaspijpennet, dat aanvankelijk aangesloten was op de gemeentelijke gasfabriek aan de Asvest. Deze ins telling resorteerde onder het beheer van CiJ. De Bruyn Kops, die tevens als gemeente-architekt was aangesteld en die de fabriek tot een goed florerende onderneming wist te maken, waarvoor hij dan ook riant gesalarieerd werd.

Onder de verantwoordelijkheid van de gemeente-architekt viel de uitvoering van aIle open bare werken. Vanaf 1817 was dit de taak geweest van de stadstimmerman of'stadsfabryck' P.L. Smits, totdat hij in 1856 werd opgevolgd door De Bruyn Kops. Deze was tot 1891 in funktie, waarna zijn taak werd overgenomen door ir. M.A.C. Hartman. N a diens vrijwillig ontslag in 1917 werd er in Delft echter geen nieuwe gemeente-architekt meer aangesteld, doch werd zijn taak overgenomen door de direkteur van Open bare Werken.

Tot de werkzaamheden van De Bruyn Kops behoorde ondermeer de aanleg van de gemeentelijke begraafplaats Jaffa aan de Rotterdamseweg en de bouw van diverse gemeentescholen. Hij was echter tevens de ontwerper (waarschijnlijk in samenwerking met de opzichter P. Scholten) van een nieuwe geplande buurt ten zuid-westen van Delft, met overwegend arbeiderswoningen, namelijk het Westerkwartier.

He! plan voor he! Westerkwartier

Dit plan voor 'de aanleg van nieuwe huurten in het zuidwestelijk gedeelte der gemeente Delft', dat dateert uit 1878 wordt gekenmerkt door een uiterst simpele opzet van smaIle, rechte straten (afb. 9). Opvallend is, dat in deze plantekening al staat aangegeven, dat het deel rond de Graswinckelstraat een bouwplan is van de aannemer jbouwkundige J.P. Henneveld en het gedeelte rond de Hovenierstraat een bouwplan van een zekere Van der Bosch! Langs de noordzijde van de Raamstraat bevonden zich nog vrijstaande buitenmanswoningen op ruime kavels, die tegenwoordig aile verdwenen zijn.

Het plan voor het Westerkwartier werd na enige kleine wijzigingen door de gemecnteraad goedgekeurd op 28 januari 1879. Kort daarna zullen de bouwplannen van de aanncmers Henneveld en Van der Bosch tot uitvoering zijn gekomen, waarbij het in alle gevallen de bouw van eenvoudige arbeiderswoningen betreft (afb. 10). Waarschijnlijk is bij het ontwerp van deze arbeiderswijk zoveel mogelijk rekening gehouden met de belangen van deze spekulatiebouwers en met de al aanwezige eigendomsverhoudingen op het bouwterrein.

Langs de oostgrens van het gebied kwam echter een wat duurdere bebouwing tot

27

9 plan voor het Westerkwartier en omstreken van de gemeente-architekt C. J. De Bruyn Kops uit 1878;foto G. A. Delft

28

stand voor de middenstand. De bouwaanvraag voor het komplex langs de Parallelweg werd in december 1883 ingediend en de woningen aan de Coenderstraat achter het nieuwe station kwamen in 1886 gereed als een feeeriek geveldekor (afb. 148 en 149).

Hofvan Delft, Vrijenban - de eerste bebouwing rondom de stadsvest

Terwijl het Westerkwartier op planmatige wijze tot stand is gekomen, ontbrak bij de nieuwbouw in de gemeente Hof van Delft iedere vorm van bewuste planning. De bebouwing rond de St. Olofslaan, de Laan van Overvest en de Singelstraat bestaat uit vrijstaande villa's, burgermanswoningen en rijtjes arbeiderswoningen in een chaotische konstellatie, zoals die geleidelijk aan is gegroeid in de laatste twee decennia van de 1ge eeuw. De Laan van Overvest is daarbij een opmerkelijk gaaf bewaard gebleven laantje met aan beide zijden woningen achter een voortuintje. De meeste overige straatjes zijn hier echter vaak niet breder dan zes of zeven meter en lopen vaak ook dood.

Langs de Spoorsingel werden rond 1880 voor het merendeel statige herenhuizen gebouwd, meestal voor gegoede burgers uit Delft, die in de randgemeentes Hof van Delft en Vrijenban minder bela sting hoefden te beta len dan in Delft, maar toch van allc stedelijke voorzieningen gebruik konden blijven maken.

Enige tijd later werden ook de eerste woningen aan de Hugo de Grootstraat en de Havenstraat gebouwd, waardoor de reeds langer bestaande bebouwing langs de Buitenwatersloot opgenomen werd binnen deze nieuwe stadsuitbreiding. Op de kruising van de Havcnstraat en de Hugo de Grootstraat ontstond het Hugoplein, een klein plantsoentje in een wijk met verder nauwclijks groenvoorzieningen.

In dc gemeente Vrijenban werden eveneens herenhuizen gebouwd voor de meer gefortuneerde Delftcnaren, zoals langs de Oostsingel, waarvan het noordelijke dee! na de aanleg van het Rijn- Schiekanaal in 1892 werd gedempt voor de aanleg van de Nieuwe Plantage (afb. 11). Naast de spoorlijn werd het kanaal daarmee een tweede barriere bij de uitbreidingsmogelijkheden van Delft. Voordien liep de verbinding van de Schie met de Vliet langs de Westvest, Spoorsingel en Wateringsevest, of langs de Gasfabriek aan de Asvest, de Zuiderstraat en. de Oostsingel.

Ook op Delfts grondgebied werden langs de Rotterdamseweg, de Zuidelijke Avenue cn de Van Leeuwenhoeksingel royale herenhuizen gebouwd. Voor de arbeiders verrezen achter deze herenhuizen-op-eerste-stand rijtjes arbeiderswoningen aan smalle straatjes. Voorbeelden hiervan zijn de Pieter Hendrikstraat achter de Nieuwe Plantage en de Van Renswoudestraat en de Koepoortstraat achter de bebouwing

langs de Oostsingel. .

Al deze uitbreidingen waren echter ten opzichte van het oude centrum nog zeer bescheiden van aard. Slcchts langs de belangrijkste uitvalswegen, zoals de Rotterdamseweg, de Brasserskade, de Buitenwatersloot en de Delfgauwseweg vingerde de bebouwing ver uit in het omringende polderland.

29

De Woningwet en het uitbreidingsplan van 1908

N a het in werking treden van de Woningwet in 1902 kon pas op daadkrachtige wijze een begin worden gemaakt met de verbetering van de infrastruktuur en een planmatige aanpak van de woonomgeving. In het centrum werden bouwvallige panden onbewoonbaar verklaard, waarna dcze in de meeste gevallen werden gesloopt.

10 de Graswinckelstraat in het Westerkwartier met nog juist zichtbaar de torenspits van de St. Nicolaaskerk aan de Raamstraat

11 oude opname van het oorspronkelijke deel van de Oostsingel, dat na de demping van de stadssingel hier in 1893 de huidige Nieuwe Plantage werd; foto G. A. Delft

30

Een aantal historisch waardevolle pan den onderging echter een vaak ingrijpende restauratie. Een probleem was evenwel, dat de gemeente de bewoners van de gesloopte panden bijna geen nieuwe woningen ter beschikking kon stellen.

De Woningwet verplichtte de gemeente echter ook tot het maken van een uitbreidingsplan. Een dergclijk stedebouwkundig plan kwam in Delft in 1908 tot stand (afb. 13). Dit plan, dat was opgesteld door de gemeente-architekt M.A.C. Hartman, betrof de aanleg van een nieuwe woonwijk in de Wippolder, een flink stuk terrein ten westen van de Delfgauwseweg. In deze polder zou tot omstreeks 1925 het grootste decl van de nieuwbouw in Delft gerealiseerd worden.

Behalve voor de Wippolder omvat het Uitbreidingsplan tevens een stratenplan voor het gebied ten westen van Delft, op grondgcbied van de gemeente Hofvan Delft en voor een strook ten oosten van de Oostsingel. Doch alleen in de Wippolder is de bebouwing grotendeels volgens dit plan tot stand gekomen.

Het plan wordt gekenmerkt door een nogal onevenwichtige opbouw. Blijkbaar had de ontwerper weinig ervaring met stedebouwkundige plannen. Zo vinden we in het oostelijk deel een patroon van rechte straten, doch in het westen is in aansluiting op het Agnetapark een stelsel van roman tisch slingerende straten getekend, waarbij de ontwerper waarschijnlijk een open villa-bebouwing voor ogen had, in de trant van het arbeiders-tuinstadje dat in 1882 was ontworpen door de tuinarchitekt L.P. Zocher, een zoon van J.D. Zocher, die het ontwerp had gemaakt voor de 'stadswandeling'. Ook in aansluiting op het rechthoekige schema van het Westerkwartier zien we hier plastisch slingerende straten getekend.

Een duidelijk gestruktureerd verkeersplan ontbreekt ten ene male aan het voorstel van Hartman. Ook is bijvoorbeeld niet aangegeven waar industrie werd gepland en waar groenvoorzieningen zouden komen.

Al deze tekortkomingen aan het plan kunnen Hartman echter niet al te zwaar aangerekend worden; ten tijde van het ontstaan van dit plan was er nog geen enkele stedebouwkundige ervaring in Nederland. Het invloedrijke plan voor AmsterdamZuid van H.P. Berlage zou pas in 1916 gepubliceerd worden.

De opzet van de Wippolderbuurt, het enige gerealiseerde deel van het plan (afgezien van de dwarsstraten van de Oostsingel), is vooral bepaald door het verloop van de Delfgauwseweg en de Nassaulaan. Daartussen kwam een wijkje met arbeidersen middenstandswoningen tot stand, waarbij echter op meerdere plaatsen is afgeweken van het oorspronkelijke plan. Zo werd een komplex arbeiderswoningen van de woningbouwvereniging 'Volkshuisvesting' gesitueerd rondom het Johan Willem Frisoplein, terwijl een dergelijke open ruimte niet in het plan staat aangegeven. Ook het Nassauplein en het plein naast de kruising van de Frederik Hendrikstraat en de Simonsstraat moeten als een welkome afwijking besehouwd worden.

De ongeordende situering van de nieuwe TH gebouwen had dezelfde reden. Bij de plaatselijke en de landelijke overhcid ontbrak het initiatief tot een welbewuste en planmatige regulering van de stedebouw. Slechts bij onderdelen van de uitbreidingen van het begin van deze eeuw ziet men, dat er indertijd toch wei is gestreefd naar een afwisselende stedebouwkundige ruimte. Zo is in het arbeiderswoningenkomplex van de woningbouwvereniging 'De Goede Woning' in de Vermeerstraat en van 'St. Hippolytus' in de Odulphusstraat een afwisselend straatprofiel ontstaan door het laten terugliggen van een bouwblok. Daarmee ontstond hier toch nog een aantrekkelijke woonomgeving met bescheiden middelen.

Ter bestrijding van de toenemende werkloosheid en de slechte ekonomische situatie na het einde van de Eerste Wereldoorlog verstrekte de overheid aanzienlijke

31

12 gezicht op de Spoorsingel en de spoorbaan met aan de overzijde van de stadssingel de achterkanten van de woningen aan de Phoenixstraat; rechts is de studentensocieteit 'Phoenix' zichtbaar; oude opname;foto G. A. Delft

13 uitbreidingsplan van Delft uit 1908 met het uitgevoerde ontwerp van een nieuwe woonwijk in de Wippolder van de gemeente-architekt M. A. C. Hartman;foto G. A. Delft

32

14 ideeenschetsen uit 1922 voor verschillende mogelijkheden van een nieuw tracee van de trambaan na de voorgestelde demping van de Oude Delft; foto's G. A. Delft

subsidies ter stimulering van de volkswoningbouw, waarvan ook in Delft ruimschoots gebruik werd gemaakt. Doch vanuit dezelfde redenatie gingen er in Delft ook stemmen op, om in het kader van de werkverschaffing een aantal grachten te dempen, zoals het Achterom, de Brabantse Turfmarkt, de Molslaan en de Gasthuislaan. Dit onheil kon gelukkig afgewend worden, mede door de toenemende invloed van de belangengroepering die zich inzette voor het behoud van het historische 'schoon' in Delft, waarin vooral een aantal medewerkers van de TH aktief was zoals prof. Sluyterman en prof. Granpre Moliere.

In 1922 nam men nogmaals serieus de demping van de Oude Delft in overweging, ten behoevevan de aanleg van een nieuwe trambaan (afb. 14). Vanaf 1887 had Delft namelijk een stoomtram-verbinding met Den Haag, die zijn beginpunt had op de Oude Delft voor het Prinsenhof. Uiteindelijk verkoos men toch de verplaatsing van de route via de Wateringsevest en de Phoenixstraat naar de Westvest, waartoe hier wel eerst de restanten van de stadswallen moesten worden afgegraven.

Dreigende demping van grachten, een uitbreidingsplan uit 1921

Naar aanleiding van deze 'eventueel demping van eenige grachten' werd op 17 augustus 1921 door de 'Commissie voor Stadsuitbreiding' te Delft een rapport inge-

33

15 uitbreidingsplan van Delft uit 1921 van de 'Commissie voor stadsuitbreiding', waarbij het meest opvallend zijn: he! nieuwe tracee van het Rijn-Schiekanaal, de monumentale Tll-wijk, het 'volkspark' ten oosten van de stad, en een nieuwe kazerne temidden van de westelijke uitbreidingswijk. Vreemd genoeg is de begraafplaats 'Jaffa' weggepland.

34

diend bij de gemeenteraad, vergezeld van een ontwerp-uitbreidingsplan (afb, 15).2 In deze kommissie zeteldcn onder andere H,P. Berlage, prof, S,G, Everts, prof. 1,AG. Van der Steur en 1.L. Schouten, In hun rapport stelden zij, dat het 'toch slechts mogelijk (is) na te gaan ofinderdaad eenige grachten gedempt moe ten worden, wanneer men een volledig overzicht heeft over den groei en de uitbreiding, die de gemeente in de toekomst zal kunnen krijgen'.

De uitgangspunten van het plan waren,

1, dat de oude stadskern zoveel mogelijk in haar oorspronkelijke vorm behouden diende te worden,

2, dat er rekening diende te worden gehouden met een geplande verkeersweg Den Haag- Rotterdam,

3. dat verlegging van het Rijn-Schiekanaal wenselijk was 'in verband met den overlast, welken de bruggen veroorzaken',

4. dat de aanleg van een verhoogde spoorbaan in het belang is van het gewone en het scheepvaartverkeer.

Het omgelegde kanaal, waarlangs de nieuwe verkeersweg geprojekteerd was, de spoorbaan en het oude kanaal vormden het geraamte van een zorgvuldig uitgewerkt plan, waarin verschillende soorten woonbuurten zijn opgenomen, een monumentale TH wijk en enkele industriegebieden, Opvallende elementen binnen het plan zijn de grote nicuwe kazerne in de westelijke uitbrciding en een even monumentaal 'volkspark' ten oosten van de stad, alhocwcl er in het rapport aan werd toegevoegd, dat de uitvoering hiervan 'waarschijnlijk wei tot de vrome wenschen' zou behoren. Aan de bereikbaarheid van het park werd dan ook nict veel aandacht besteed,

Voor wat betreft het meest gewcnste verloop van de tramlijn, steldc de Commissie een verlegging voor van de route langs het nieuwe geplandc kanaal, om van daar via de Nieuwc Langendijk af te takken naar het centrum, Hiermee sprak men zich dus uit tegen demping van de Oude Delft.

Als enige ingreep in het centrum stelden zij een verbreding van de Peperstraat voor (deze kwam in 1940 tot stand) en de aanleg van een nieuwe brug over het Rijn-Schiekanaal in het verlengde van de Nieuwe Langendijk (deze werd in 1936 gebouwd). Het doorgaande verkeer werd echter zoveel mogelijk buiten het oude centrum gehouden, waarmee een belangrijke voorwaarde werd geschapen voor het ongeschonden behoud ervan.

Het Uitbreidingsplan van 1931 en de latere ontwikkelingen

Een aantal ideeen uit dit plan werd verwerkt in een nieuw 'Uitbreidingsplan van Delft, bezien in verband met de uitbreiding der gemeente', dat in 1931 definitief door het gemeentebestuur werd vastgesteld. In dit plan is ondermeer het uiteindelijke tracee van de autosnelweg Den Haag - Rotterdam vastgelegd, en tevens wordt weer aangedrongen op het verhoogd leggen van de spoorbaan, Het idee van de omlegging van het Rijn-Schiekanaal moest worden verlaten, aangezien Provinciale Waterstaat van dit plan had afgezien, WeI werd er een nieuw kanaal geprojekteerd van de Schie naar Den Hoorn.

Op grond van dit plan is vooral de bebouwing in de Voordijkhoornsepolder tot

35

2, Dit plan werd uitgebreid besproken door P. Bakker Schut in het Tijdschrift 'Volkshuisvesting en Stedebouw' jaargang 1922, pagina 234 tim 239.

stand gekomen, rond de Hof van Delftlaan, waar tevens een plantsoen was gepland. Dit Wilhelminapark zou, afgezien van de Nieuwe Plantage en het Kalverbos, de eerste werkelijke open bare grocnvoorziening worden binnen Delft.

In het uitbreidingsplan van 1931 wordt onderscheid gemaakt tussen gesloten, lage gesloten, half open, lage half open, open, lage open en zeer open bebouwing. De bcbouwing in de nicuwe wijk rond de Hof van Delftlaan bestaat echter voor het merendeel uit gesloten bouwblokken. In het rapport van de 'Commissie voor Stadsuitbreiding' werd al aangevoerd dat dit de enige haalbare mogelijkheid was. 'De gronden van Delft tach zullen door de dure bema ling of door de nog duurdere ophooging zoodanig in prijs stijgen, dat open en zelfs half open bebouwing, ook al zou men deze willen toepassen, niet meer economisch is. ',

De bebouwing zou dan ook voor het grootste deel moeten bestaan uit arbeiderswoningen. Uit het onderzoek dat aan bet rapport was voorafgegaan was immers gebleken, dat Delft de meest geindustrialiseerde gemeente in de omgeving was, met in begrip van Rotterdam en Den Haag, wat betreft het percentage arbeiders op het totale inwonertal. Het moest derhalve voorkomen worden, dat Delft zou ontaarden in een troosteloze huizenzee, zonder onderbreking. De opsteller van het Uitbreidingsplan, de direkteur van Openbare Werken J. de Booij jr. eindigde zijn toelichting in het 'Tijdschrift voor Stedebouw en Volkshuisvesting" dan ook met de volgende, weinig verbloemende uitspraak:

'Op de voorgestelde wijze kan Delft van een slecht bewoonbare gemeente, die door vele harer bewoners zoo gauw mogelijk weer wordt verla ten, worden een allerwege goed bereikbare stad met riant aangelegde woonbuurten, fraaie ontspanningsterreinen en wandelwegen.

Dat dit niet zal nalaten een gunstigen invloed uit te oefenen op het vestigingscijfer der bevolking, mag als zeker worden aangenomen.'

Of Delft inderdaad een dergelijke aantrekkelijke woonstad is geworden, is aan ieder ter eigen beoordeling.

De Delftse bouwwereld

Bij een nadere beschouwing van het stadsbeeld van een gemiddelde Nederlandse stad zoals Delft, blijkt al snel dat de architektuur hier niet wordt bepaald door enkele uitzonderlijk fraaie en waardevolle, door architekten ontworpen gebouwen, maar door het werk dat gewone timmerlieden en kleine aannemers tot stand hebben gebracht. Tot aan het begin van deze eeuw wetd de bouwtraditie van genera tie op genera tie overgeleverd, wat een gar an tie was voor een geleidelijk aan evoluerend stedelijk vernieuwingsproces en een historische kontinuiteit. Pas geleidelijk aan groeit de laatste tijd in architektenkringen het besef dat voor het weer herstellen van deze kontinuiteit, die in het begin van deze eeuw ernstig is verstoord, de erkenning en de waardering van deze alledaagse gebouwen, deze 'vernacular' een voorwaarde is. Uiteindelijk zal de moderne architektuur toch weer haar plaats moeten vinden binnen de kontekst van het historisch bepaalde stedelijke milieu, en een stuk van het bestaande stedelijke verband moeten konstitueren en plaatselijk zelfs versterken.

3. Dit plan werd door de direkteur van Openbare Werken J. de Booij jr. besproken in het tijdschrift 'Volkshuisvesting en Stedebouw', jaargang 1932, pagina 7 tim 15.

36

De profilering van het architektenberoep

Uit de hiernavolgende inventarisatie zal blijken dat er weinig architektonische 'topstukken' in voorkomen. Slechts in uitzonderlijke gevallen werd door een opdrachtgever een architekt aangetrokken om iets bijzonders tot stand te brengen. In de meeste gevallen gaat het om een pretentieloze, maar daardoor zeker niet minder waardevolle architektuur. De bouwproduktie in Delft was dan ook lange tijd in handen van de kleine aannemers, die zelf ook het on twerp maakten als zij opdracht kregen voor een bouwwerk. Rond de eeuwwisseling gingen enkelen van hen zich echter al 'bouwkundige' of 'architekt' noemen. Zij hadden hiervoor zeker niet een van de officiele opleidingen gevolgd, zoals aan de Polytechnische School of aan een van de Akademies van Beeldende Kunsten, die gevestigd waren in Rotterdam en Den Haag. Het bouwvak leerde men in de eerste plaats in de praktijk. De benodigde tekenvaardigheid konden zij opdoen aan de Burgeravondschool, die vanaf omstreeks 1895 was gevestigd aan de Raamstraat (afb. 205), en waar ook het yak 'lijntekenen' werd onderwezen door de architekt L. Couvee.

In hun ontwerpen volgden deze aannemers op enige afstand de ontwikkelingen in de architektuur, en in de meeste gevallen zijn de door hun geproduceerde ontwerpen zondermeer goed van verhoudingen en een toonbeeld van logisch materiaalgebruik vol gens arnbachtelijke tradities. Op deze wijze ontstonden de fraaie gevelwanden van de Van Leeuwenhoeksingel, de Nieuwe Plantage en de Oranjeplantage, die deze aannemers in eigen beheer bouwden (afb. 97 tim 131).

Aan het eind van de 1ge eeuw vinden we in de adressenboeken van Delft ondermeer als architekt vermeld: G. van del' Kaaden, c.J.L. Kersbergen en J.H. Tonnaer. Het is onduidelijk of zij een speciale opleiding hadden gevolgd. Van Tonnaer is echter bekend, dat hij een leer ling was van P.J.H. Cuypers en dat hij enige tijd op diens atelier heeft gewerkt. In die tijd waren verschillende bekende architekten op deze wijze hun karriere begonnen, zoals K.P.c. de Bazel, Nic. Molenaar, J. Stuyt en H.Th. Wijdeveld. Tonnaer was opzichter bij de bouw van de twee grote 1ge eeuwse katholieke kerken in Delft, namelijk de inmiddels gesloopte Voorstraatkerk en de St. Jozef Burgwalkerk. Daarnaast was hij de ontwerper van twee van de meest interessante laat 1ge eeuwse grachtenpanden in Delft, namelijk het pand van de 'Delftsche Bank' aan de Koornmarkt uit 1897 (afb. 84) en zijn eigen woonhuis aan de Voorstraat uit 1896 (afb. 61 en 62). Beide panden zijn voorbeelden van de rijke neo renaissancestijl, die op dat tijdstip het meest gangbaar was in Nederland.

Aan de hand van een overzicht van de abonnees van een van de leidende architektuur-vakbladen van rond de eeuwwisseling, namelijk het Bouwkundig Weekblad, krijgen we een goed overzicht van het aantal praktiserende architekten in Delft.

In 1874 waren de Delftse abonnces in alfabetische volgorde F. W. Braat (direkteur van de verzinkerij), de gemeente-architekt C.J. de Bruyn Kops, A. Ie Comte (lektor aan de Polytechnische School), Eugen Gugel (hoogleraar aan de P.s.), J.P. Henneveld (mr. timmerman), F.M.L. Kerkhoff (assistent van E. Gugel), A. Leeflang, G.J. Morre (hoogleraar aan de P.s.), B. Schelling (assistent aan de r.s.), Joost Thooft (mededirekteur van de 'Porceleyne Fles') en J.H. Tonnaer.

In 1900 zijn cr als nieuwe abonnees L. Couvee (Ieraar lijntekenen aan de Burgeravondschool), M.A.C. Hartman (opvolger van De Bruyn Kops als gemeente-architekt), G. Van der Kaaden, c.J.L. Kersbergen, J.L. Schouten (glazcnier) en H.G. Waanders.

Een bijzondere positie onder deze architekten werd ingenomen door B. Schelling

37

Azn., die vanaf omstreeks 1885 fabrieksarchitekt was bij de Gistfabriek en door de achtereenvolgende gemeente-architekten,

De gemeente-architekt De Bruyn Kops was verantwoordelijk voor het ontwerp van een aantal openbare scholen, zoals de gerneente-scholen aan de Molslaan (afb. 194 en 195), de Verwersdijk (afb. 198) en de Raamstraat, van welke laatste nog slechtsde onderwijzerswoning bewaard is gebleven (afb. 199). Tevens maakte hij het ontwerp van het eerste gebouw van de Polyteehnische School aan de Westvest, namelijk het huidige nummer 9 (afb. 210 en 211) en het Gymnasium, eveneens aan de Westvest (afb. 201 en 202). Zijn eerste ontwerpen zijn een voorbeeld van de akademische klassieistische stijl, zoals we die door geheel Nederland aantreffen. Andere fraaie voorbeelden van deze stijl in Delft zijn de vrijstaande villa aan de Oranjeplantage tegenover de Oostpoort, op nummer 79 (afb. 131), de voormalige woning van de geneesheer-direkteur van het Binnengesticht van het St. Joris Gasthuis aan het Koningsplein (afb. 116) en de voormalige R.K. school aan de Nieuwe Langendijk (afb. 197).

Na 1880 werd deze stijl echter ouderwets gevonden, om plaats te maken voor een herlevende belangstelling voor de bouwkunst van de Gotiek en de Hollandse Renaissance. Vooral door de aanhangers van de zich emanciperende Katholieke Kerk werd de gotische stijl gebruikt als symbool van de teruggewenste glorie van hun geloof. In Delft werden in deze trant twee nieuwe grote katholieke kerken gebouwd, namelijk de St. Jozef Burgwalkerk en de Hippolytus- of Voorstraatkerk. De eerste kwam in 1881 gereed naar ontwerp van architekt E.J. Margry en de inmiddels gesloopte Voorstraatkerk was een on twerp van P.l.H. Cuypers, en kwam in 1884 gereed. Als symptoom van een sterker wordend nationalisme werd ook de Hollandse Renaissancestijl als inspiratiebron gebruikt, aangezien deze stijl herinnerde aan de meest voorspoedige periode uit de Nederlandse geschiedenis, de Gouden Eeuw.

Het laatste ontwerp van De Bruyn Kops, het Gymnasium aan de Westvest, is hier een voorbeeld van, alhoewel de symmetrische opzet van de gevel nog geheel stoelt op klassicistische principes. Na de voltooimg van dit gebouw werd hij in 1891 opgevolgd door M.A.C. Hartman, die in 1887 was afgestudeerd aan de Polytechnische School als civiel- en bouwkundig ingenieur (de opleiding tot bouwkundig ingenieur was toen nog een eenjarige vervolgstudie na het examen van civiel ingenieur). Een van de weinige sobere nco renaissance gebouwen, naar zijn ontwerp, die bewaard zijn gebleven, is het interessante komplex van het Buitengesticht van het St. Joris Gasthuis aan de St. Jorisweg. Ook het ontwerp van de als middeleeuwse toren uitgevocrde watcrtoren aan de Wateringsevest is van zijn hand (afb. 244).

De invloed van de Polytechnische School en de TH: vooral behoudend

De aanwezigheid van het belangrijkste opleidingsinstituut voor architekten in Nederland heeft relatief weinig invloed gehad op de Dclftse bouwpraktijk. Bouwkunde- hoogleraren en -Iectoren hebben weliswaar verschillende ontwerpopdrachten gekregen van Delftse partikulieren, doch vanuit de opleiding zelf zijn, voor zover viel na te gaan, weinig initiatieven uitgcgaan, die een rol hebben gespeeld bij de ontwikkeling van de Delftse bouwwereld. De Delftse hoogleraren had den echter wel al vroeg oog voor de waarde van de historische bebouwing van Delft; zij hebben zich meermalen ingezet voor het behoud van een interessant pand, dat gesloopt of verminkt dreigde te worden. De professoren Sluyterman en Granpre Moliere hadden dan ook zitting in de plaatselijke welstandskommissie.

38

Het werk van de medewerkers van de Polytechnische School en later de Technische Hogeschool onderscheidt zich echter in weinig van het overige wat in Delft tot stand kwam. Zo was het on twerp van prof. Gugel van het gebouw voor Physica aan de Westvest uit 1874 (afb. 212) een vrijwelletterlijke kopie van het eerste P.S. gebouw, dat door de gemeente-architekt was ontworpen. Interessant zijn echter wei weer de woningen, die F.M.L. Kerkhoff, een assistent van Gugel, in 1884 had ontworpen voor J.C. Van Marken in het Agnetapark, aangezien het hier gaat om een van de vroegste experimenten in Nederland op het gebied van de volkswoningbouw.

Voor zijn benoeming tot hoogleraar aan de T.R. in 1905 had Th. K.L. Sluyterman het ontwerp gemaakt van de plafondschilderingen in de studentensocieteit 'Phoenix'. Deze uit 1893 daterende dekoratie van in heldere kleuren geschilderde bloemenmotieven is een van de eerste voorbeelden van Art Nouveau of wei Nieuwe kunst in Nederland.

Delft bezit verder slechts weinig voorbeelden van deze Art Nouveaustijl, die gekenmerkt wordt door het zoeken naar nieuwe vormen en het bewust gebruik van material en als ijzer, glas en keramiek. Deze met name uit Frankrijk overgewaaide modieuze stijl heeft slechts een korte bloeiperiode doorgemaakt tussen circa 1900 en 1905. We noemen hier het fraaie winkelpandje Choorstraat 27 (afb. 69), de woonhuizen Hertog Govertkade 13/14 (afb. 140) en het winkelpand Annastraat /hoek Geerweg (afb. 65). Ook kan men in de bovenlichten van diverse panden onmiskenbare voorbeelden vinden van Art Nouveau glas-in-loodramen, zoals bij het pand van de 'Delftsche Bank' aan de Koornmarkt nummer 70, maar ook bij een nogal onooglijk pandje als aan de Molslaan nummer 129/131. In het pand Oude Langendijk 2 (afb. 79), dat bij een verbouwing tot kruidenierswinkel van de firma De Gruyter in 1911 een nieuwe gevel kreeg, vinden we een typisch voorbeeld van de modieuze, exotische stijl van kort na deze Art Nouveau stijlperiode, vergelijkbaar met het Duitse expression is me.

In de periode na de Eerste Wereldoorlog zien we geleidelijk aan de ontwikkeling van het uit elkaar groeien van de moderne architektuur en het bewust aangepast of historiserend bouwen in een oude stadskern zoals in Delft. Zo is het ontwerp van A. Van der Lee, die lektor was aan de TH., van het winkelpand Binnenwatersloot 33/35 voor de firma Waltman en het pand Oude Delft 100/102 (beide uit 1909) duidelijk afwijkend van de ongeveer gelijktijdig uitgevoerde ontwerpen van herenhuizen aan de Hertog Govertkade en de Rotterdamseweg.

Vanuit de bouwkunde-opleiding aan de TH. ontstond met name onder leiding van prof. if. M.l. Granpre Moliere, die vanaf 1924 hoogleraar was in het architektuuronderwijs, langzamerhand een architektuuropvatting, die bekend zou worden onder de naam 'Delftse School'. De aanhangers van deze 'school' streefden een eenvoudige architektuur na, die 'nederig en zelfvergeten' moest zijn, en men zette zich af tegen de vergankelijkheid van de steeds opeenvolgende kunststromingen. Hun ideeen waren duidelijk afwijkend van die van de architekten van de Moderne Beweging, die ontwerpen maakten met platte daken, doorlopende raamstroken en een abstraktplastische massa-opbouw en vlakverdeling.

In Delft zelf zijn er echter slechts weinig uitgesproken voorbeelden te vinden van de Delftse Schoolstijl. Aan het Klein Vrijenban bevindt zich een vroeg werk van architekt P. Verhagen, die werkzaam was op het bureau van Granpre Moliere. In deze villa uit 1926 zijn reeds alle kenmerken te vinden van deze stroming, die later door de aanhangers van het Funktionalisme als 'reaktionair' zou worden gebrand-

39

mcrkt.

Mede door de aanwezigheid van Granpre Moliere in de Delftse welstandskommissie zijn er eveneens slechts weinig voorbeelden in Delft van de nieuw-zakelijke of funktionalistische architektuur. Deze kommissie slaagde er evenwel niet in de bouw tegen te houden van de villa 'Solheim' uit 1932 aan de Ruys de Beerenbroucklaan, naar antwerp van architekt A.H. Wegerif (afb. 179 en 180). Evenals de inmiddels gesloopte huishoudschool 'Rust Roest' in het Agnetapark van dezelfde architekt, heeft de villa platte daken, hetgeen het belangrijkste punt van kritiek was. Evenveel moeite zal de welstandskommissie gehad hebben met het ontwerp van ir. Harmen Kammer voor het Waterloopkundig laboratorium aan de Doelenstraat, dat in 1932 gereed kwam als eerste TH gebouw in een moderne stijl (afb. 235 en 236).

De overige TH gebouwen, die her en der verspreid over Delft in de periode van 1895 tot 1945 tot stand zijn gekomen, zijn afgezien van het 'gele' scheikundegebouw aan de Julianalaan aanzienlijk behoudender van stijl. Tot circa 1920 kozen de achtereenvolgende rijksbouwmeesters voor de 'solide' neo rcnaissancestijl, doch daarna zien we geleidelijk een verschuiving naar een strakkere, naar wat men toen noemde 'modern-civieleetsii.

In het centrum van Delft kwam na 1920 echter weinig nieuwbouw meer tot stand.

Pas in de zeventiger jaren zouden uitgebreide saneringsgebieden in het zuiden van het centrum met nieuwbouw worden gevuld.

De volkshuisvesting te Delft

Tijdens de industriele ontwikkeling van Delft in de 1ge eeuw ontstond het probleem van de huisvesting van de steeds groeiende arbeidersbevolking. In deze periode was een groot deel van de bevolking slecht gehuisvest, veelal in kleine een- of twce-kamerwoningen of in kelders en op zolders en velen leefden van de bedeling en hadden geen vast werk.

De eerste initiatieven

Naar aanleiding van de opdracht die Koning Willem III in 1853 had verstrekt aan het Koninklijk Instituut van Ingenieurs om een onderzoek in te stellen naar 'de vereischten en inrigting van arbeiderswoningen'' verscheen in 1854 in de Verhandelingen van dit instituut van de hand van H.F.G.N. Camp een rapport over 'de toestand van de woningen voor de arbeidende en behoeftige klasse te Delft'. Camp schrijft dat de meeste der bezochte woningen in de straten ter plekke van het huidige winkelcentrum 'In de Veste' bestonden uit 'een en twee vertrekjes van 6 tot 8 vierkante el oppervlakte bij eene hoogte van naauwelijks 2 el 5. Het eerste vertrek onmiddellijk op de straat uitkomende, en het tweede ontvangende licht uit het eerste zonder onmiddellijke gemeenschap met de buitenlucht. Dit laatste vertrek wordt gemeenlijk gebezigd tot huishoudkamer en slaapkamer te gelijkertijd, waartoe eene bedstede daarin aanwezig is. '2

1. Verslag aan den Koning over de vereischten en inrigting van arbeiderswoningen, door eene commissie uit het Koninklijk Instituut van Ingenieurs.

2. Verhandelingen van het Koninklijk Instituut van Ingenieurs, jaargang 1854, pagina 71 en verder

40

[[1 i

=1==m=~.I=· .= .. =0=. ~ •.. .: == I!F-'='-·-~·-·-=·-·-=- .=. ==. _=_._,~c-~._._. __ - --

il j

--';

16 ontwerp van H. F. G, N. Camp voor goede arbeiderswoningen in Delft, gepubliceerd bij het 'Verslag aan den Koning over de vereischten en inrigting van arbeiderswoningen, door eene commissie uit het Koninklijk Instituut van Ingenieurs' uit 1854, Opvallend zijn de afwezigheid van echte bedstedes en de royale afmetingen van de vertrekken. Camp was dan ook 'hofraad intendant van de Koninklijke paleizen'. Hi} had twee types woningen ontworpen, namelijk met een bouwprijs van F. 800,- en F. 900,-, waarvan de laatste hier is afgebeeld.

41

Dergelijke woningen werden in enkele gevallen door zeven person en bewoond, waarbij Camp vooral wijst op de gevaren van zedeloosheid. Daarnaast memoreert hij ook de cholera-epidernieen in Delft, waarvan de laatste nog in 1866 een groot aantal slaehtoffers heeft gemaakt.

Camp kon zijn artikel echter besluiten met het optimistische bericht dat ecn aantal Delftenaren een filantropische instelling had opgericht met als doel het stichten van goede arbeiderswoningen. Het betreft hier 'Philodemus', 'vereeniging tot verbetering der woningen van de arbeidzamen ambachtsman'. Deze vereniging was echter geen lang leven beschoren, aangezien wij haar na 1859 niet meer in het 'Jaarboekje van Delft' verrneld vinden. Tijdens haar bestaan heeft zij niet meer dan twee arbeiderswoningen weten te verwezenlijken in de inmiddels geheel verdwenen l ste Nieuwsteeg. Waarschijnlijk vertoonde de opzet van deze woningen vee! overeenkomst met de twee ontwerpen van Camp, die afgedrukt werden bij zijn artikel in de Vcrhandelingen van het KIVI (afb. 16).

Met name onder de fabrieksarbeiders, een bevolkingsgroep in opkomst, ontstond na 1860 een woningtekort, Zij konden wat meer huur betalen dan de allerarrnsten, die aangewezen waren op de liefdadigheidsinstellingen en zij namen geen genoegen meer met een schamel onderkomen in kelders en op zolders. De gemeente onder kende dit probleem, en zij dacht aan dit tekort een einde te kunnen maken door een 'aanmoedigingspremie' van circa 10% van de bouwsom te verstrekken aan de bouwers van solide en niet al te dure arbeiderswoningen. Ondanks de goede bedoelingen sorteerde deze premie weinig effekt en tijdens haar bestaan is van deze regeling slechts een maal gebruik gemaakt.

Al eerder had de gemeente de bouwaktiviteiten willen stimuleren door vrijstelling van grondbelasting te verlenen aan degenen die een nieuw huis wilde bouwen. De bouwaktiviteiten bleven in Delft tijdens de 1ge eeuw echter weinig voorspoedig, wat het volgende staatjc duidelijk illustreert':

Aantal nieuw gebouwde of ingrijpend gewijzigde woningen (jaargemiddelden). De totale woningvoorraad lag rond de 6000.

1819-36 8

1837-39 28

1840-42 69

1843-45 48

1846-48 20

1849-52 17

1853-59 55

1860-62 69

1863-65 64

1869-79 120

1879-89 90

Door het gebrek aan goede arbeiderswoningen dat op deze manier ontstond, liepen de huurprijzen natuurlijk op, en dit leidde ertoe, dat het voor twee ondernemers,

3. Overgenomen uit: Dr. l.A. de Jonge: Delft in de negentiende eeuw, van 'stille nette' plaats tot centrum van industrie, in: Eeonomisch en sociaal-historisch Jaarboek, deel 37, pagina 145 en verder.

42

17 een klein komplex arbeiderswoningen langs de Rotterdamseweg, in de voormalige gemeente Vrijenban, waarschijnlijk gebouwd voor de arbeiders van de scheepswerfjes langs de Schie

namelijk A.N. de Lint en J.P. Henneveld interessant werd om een ambitieus bouwplan aan het gemeentebestuur voor te leggen voor de bouw van een hele arbeiderswijk. De gemeente moest dan wei de grond bouwrijp maken en de straten aanleggen, met het argument dat anders voor de bouwsom van / 550,- tot / 800,- geen 'fatsoenlijke, deftige woningen' gebouwd konden worden, waarbij ze dan geen aanspraak zouden hoeven maken op de eerder genoemde premieregeling. De gemeente reageerde echter negatief op dit voorstel, evenals op een later initatief van gelijke strekking in 1875 van de aannemers J. Kouwenhoven en J.L. Kramer.

Hierdoor bestonden de bouwaktiviteiten tot in de 80er jaren vooral uit de bouw van herenhuizen en burgermanswoningen, waarbij het in veel gevallen spekulatiebouw betrof. In deze peri ode ontstonden met name in de randgemeentes Hof van Delft en Vrijenban, net buiten de stadssingels, de statige rijen herenhuizen van de Van Leeuwenhoeksingel (op Delfts grondgebied), de Nieuwe Plantage - tot 1892 bij de aanleg van het Kanaal onderdeel van de Oostsingel- en de Spoorsingel. Ook langs de Oranjeplantage, tot dan toe onderdeel van een tuinengebied binnen de stadssingel, ontstond een gelijksoortige bebouwing. Een gedeelte van deze panden was al in oorsprong verdeeld in boven- en benedenwoningen.

Aangezien deze - nog steeds - indrukwekkende rijen woningen waren gesitueerd langs fraai beboomde stadssingels, moesten ze vooral aantrekkelijk zijn voor de Delftenaren die aan de oude grachten woondcn, die steeds meer het karakter kregen van open riolen door de ovcrbevolking van het centrum en de vestiging van allerlei kleine industrietjes, die hun afval in het grachtwater loosden.

Na 1880 zien we vooral in de gemeente Hof van Delft steeds meer rijtjes arbeidcrswoningen ontstaan, in de meeste gevallen op eigen risiko gebouwd doorde aannemers. Ook in de gerneente Delft kwamen volgens het stratenplan voor het Westerkwartier, dat in 1879 door het gemeentebestuur was goedgekeurd,hele rijen arbeiderswoningen tot stand. In het centrum werden op dezelfde wijze arbeiderswoningen

43

MAISONS OUVRIERES DU P ARC AGNETA.

PRIX.

TYPE C.

fl. 1360 " 12000

Terrain 400 M'l. a ft. 3.40::= . Construction de 8 habitations .

Total

Prix de cheque habitation fl. 1670 = frs. 3500.

Loyer par semaine ft. 2.30 := frs. 4.80.

Faeade,

Fupade lath'ule.

Coupe A-B.

Coup", C·J),

o ) :l 3 -+ S lIIetrcs.

~ ILl

b Chumhre commune.

f Cav'<:.

Armoire. Grenier. i Deoharge.

a Entree.

c Cuisine. d Alcove.

Chambre ~l couche r ,

18 geveltekeningen, plattegronden en doorsnedes van een blokje met benedenen bovenwoningen in het Agnetapark, naar ontwerp van F. M. L. Kerkhoff, overgenomen uit: J. C. Van Marken; La Question Ouvriere

44

MAISONS OUVRIERES DU PARe AGNETA.

PRIX.

Terrain (avec jardins) 400 M2. it fl. 3.40 = Construction de 4 habitations

TVPE A.

. fl. 1360 5000

Total

Prix de chaque habitation fl. 1590 = Irs. 3300 Loyer par semaine fl. 2.- = frs. 4.20

Fncnde,

Coupe longitudinale.

,'_itt

Entree

Chambre commune.

c Cuisine. d C"binet~ e Alcove.

,

Facade laternle.

Coupe laterale,

:; Metres.

I

Etage,

f Armoire.

g Chambre a coucher, h Grenier.

i Escaller, Cave,

19 geveltekeningen, plattegronden en doorsnedes van een blokje van vier arbeiderswoningen onder een kap, naar ontwerp van F. M. L. Kerkhoff, overgenomen uit: J. C. Van Marken; La Question Ouvriere

45

w in Vermeerstraat van

woningbouwvereniging 'De Goede Woning' uit 1908

21 woningwetbouw in de Odulphusstraat, de zg.

'roomse hoek', van de woningbouwvereniging 'Hippolytus' uit 1913

46

22 partikuliere bouw aan het Oostplein uit 1913

gebouwd langs de Doelenstraat en de Fortuinstraat. Zelfs midden in het polderland, langs de Rotterdamseweg verrees eenzelfde soort bebouwing (afb. 17).

De meeste woningen zijn van hetzelfde type, namelijk van een verdieping met een kap en een gevelbreedte van ongevecr 4 meter en een tuintje of bleek aan de achterzijde. De indeling bcstaat op de begane grond uit een voor- en achterkamer en een meestal uitgebouwde keuken en privaat. Direkt vanaf de entree vindt men de trap naar de zolderverdieping, waar ruimte is voor 2 of 3 slaapkamertjes. De aannemers pasten bij de bouw meestal zo licht mogelijke konstrukties toe om de bouwkosten zo laag mogelijk te houden. Deze woningen voorzagen echter duidelijk in een behoefte, en in vergelijking met de vele krotten in het centrum was natuurlijk alles een verbetering.

Toch konden de bouwaktiviteiten van de aannemers en de spekulanten geen einde maken aan de woningnood in Delft. Men kan zelfs stell en dat zij baat hadden bij het in stand houden van een tekort, aangezien zij op deze wijze de bouwmarkt konden blijven reguleren en de spekulatiewinsten zo hoog mogelijk houden.

Tot de Eerste Wereldoorlog hadden de aannemers het grootste aandeel in de produktie van arbeiderswoningen in Delft. Slechts in een enkel gevalliet een grondeigenaar enkele arbeiderswoningen bouwen, maar over het algemeen was dit toch geen interessante investering.

Het Agnetapark en een ander idealistisch partikulier initiatief

Het initiatief van J.e. van Marken tot de stichting van het Agnetapark was in deze kontekst dan ook een uitzonderlijke onderneming, niet aileen voor Delft, maar voor geheel Nederland. In 1885 kwamen hier in totaal 78 arbeiderswoningen tot stand, temidden waarvan Van Marken zich zelf vestigde in de villa 'Rust Roest'. Architekt F.M.L. Kerkhoff ontwierp als assistent van prof. Eugen Gugel in totaal zes verschillende woningtypes, aile eengezinswoningen en ieder met een eigen tuintje, Tevens kwam een blokje tot stand met boven- en benedenwoningen (afb. 18 en 19).

De stedebouwkundige opzet was van de hand van de tuinarchitekt L.P. Zocher en was gebaseerd op de romantische ideeen van de tuinstadbeweging, die uit Engeland waren overgewaaid. Toch schijnt Van Marken amper op de hoogte te zijn geweest van de ideeen van Robert Owen (1771-1858), een van de pioniers van deze sociaalutopistische beweging, die een eind wilde maken aan de steeds verder gaande groei van de steden ten gunste van de stichting van zelfstandige en self-supporting nederzettingen in de vrije natuur. Het Agnetapark was eveneens relatief geisoleerd gelegen, los van het centrum van Delft, echter wei in de onmiddellijke nabijheid van de gistfabriek en de oliefabriek van Van Marken. Het arbeiderswijkje bevatte een winkel, een gemeenschapshuis en een school, zodat men voor deze voorzieningen niet uitsluitend was aangewezen op het centrum van Delft. Geleidelijk aan is het Agnetapark echter een onderdeel geworden van de buitenwijken van Delft, waardoor het karakter van een tuinstadje grotendeels verloren is gegaan.

Het voorbeeld van het Agnetapark kon echter geen einde maken aan de woningnood in Delft, doch van hogerhand begon men steeds meer oog te krijgen voor de ellendige woonomstandigheden van de arbeidersbevolking. Voorafgaand aan een wettelijke regeling van de Woningwet van 1901 zien we door het gehele land partikuliere initiatieven, meestal vanuit ideele doelstellingen, tot de stichting van arbeiderswoningen. Zo ook in Delft, waar in 1897 W.F. van Berckel, W. Mierlo en J.B.

47

23 partikuliere woningbouw in de Willem de Zwijgerstraat

--~------------

24 plattegrond van de komplexen I en II van de woningbouwvereniging 'Volkshuisvesting' rond het Johan Willem Frisoplein in de Wippolder uit de jaren 1921 en 1924, waarbij de gemeenschappelijke tuinen aangegeven zijn. Opvallend is de weinig systematische opzet van dit plan van het Amsterdamse architektenbureau Gulden en Geldmaker

48

Nieuwman zitting namen in de kommissie van een bouwvereniging, die gesticht was door enige leden van de Delftse afdeling van de N ederlande Roomskatholieke Volksbond. Het doel was het stichten van 30 'werkmanswoningen' op een terrein aan de Spoorsingel en het lag in de bedoeling dat deze woningen na verloop van tijd eigendom zouden worden van de bewoners, daar 'de te beta len huur (zou) strekken tot beta ling der rente van het aandelenkapitaal ad. / 40.000,- en aflossing hiervan tevens', In een artikel in de Delftsche Courant van 27 juli 1897 werd vermeld dat de helft van de aandelen, welke / 500,- groot waren, reeds waren verkocht. Het is jammer genoeg niet bekend, wat er van deze onderneming terecht is gekomen, doch waarschijnlijk is al snel duidelijk geworden, dat men wat al te naiefwas geweest over de aanpak van volkshuisvesting.

De Woningwet en het werk van de woningbouwverenigingen

Na de goedkeuring van het uitbreidingsplan van de Wippolder werden hier al meteen in 1909 de eerste kavels in veiling gebracht en begon men met de aanleg van een stratenplan. Het terrein werd ook gedeeltelijk met zand opgehoogd. De bebouwing kwam eehter maar traag op gang. De eerste woningen die tot stand kwamen, waren 'burgerwoningen', waarbij het in de meeste gevallen ging om beneden- en bovenwoningen aan de toenmalige Poortlandlaan (nu Julianalaan) en rond het Oostplein. Er was namelijk ook voldoende vraag naar deze wat duurdere middenstandswoningen.ln het verslag van het Gemeentelijk Bouw- en Woningtoezicht werd er al voor gewaarsehuwd dat versehillende professoren aan de TH zich elders vestigden, aangezien er binnen Delft niet voldoende aantrekkelijke woningen voorhanden waren.

N a 1910 werden in Delft ook de eerste woningbouwverenigingen, de zogenaamde 'toegelaten instellingen' opgerieht, op grond van de Woningwet van 1902. De oudste woningbouwvereniging in Delft is 'De Goede Woning', waarvan de statuten in 1908 werden goedgekeurd. Haar eerste projekt was de bouw van 32 woningen in de Vermeerstraat (afb. 20), waarvoor de gemeente en de landelijke overheid financiele bijdragen hadden verstrekt. Het gaat hier om een komplex van opvallend ruime eengezinswoningen, waarbij de architekt van het Rotterdamse arehitektenbureau De Roos en Overeijnder vooral veel aandaeht heeft besteed aan het gevelbeeld.

In 1910 werden nog twee officiele woningbouwverenigingen opgericht, namelijk een katholieke met de naam 'St. Hippolytus' en een christelijke, genaamd 'Ons Huis', die beide plannen gereed hadden voor de stiehting van respektievelijk 90 en 40 woningen. De plannen van St. Hippolytus werden het eerst verwezenlijkt, waarbij het ging om een komplex van 95 eengezinswoningen met een eigen tuintje aan de Van der M adestraat, Oduphusstraat en Vondelstraa t (bekend als de 'roomse hoek'), naar ontwerp van architekt 1.Th van Rossum uit Hof van Delft (afb. 21). Het komplex kwam in 1913 gereed en werd in 1919 uitgebreid met nog eens 65 woningen volgens hetzelfde ontwerp. Dat het tijdens de Eerste Wereldoorlog een moeilijke tijd was voor de woningbouwverenigingen blijkt wel uit het feit, dat de bouwkosten voor preeies dezelfde woningen in zes jaar tijd 2~ keer zo duur waren geworden. De woningen van het eerste bouwplan werden aIle direkt na de oplevering betrokken, doeh na enkele maanden bleken er reeds enkele van bewoners te zijn veranderd. Waarsehijnlijk waren de vrij hoge huurprijzen hieraan debet.

In 1912 kreeg Delft voor het eerst een goed inzieht in de preeieze omvang van de woningnood aan de hand van een systematiseh onderzoek naar 1 - 3-kamerwoningen

49

25 gezicht naar het Johan Willem Frisoplein in het arbeiderswoningenkomplex van de woningbouwvereniging 'Volkshuisvesting. tijdens de integrale renovatie van dit buurtje

door de gemeente. Doch het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog verhinderde dat aan dit woningentekort op korte termijn een einde gemaakt kon worden. Zo moest 'De Goede Woning' afzien van een verregaand ontwikkeld bouwplan en de bouwgrond terug gevenaan de gemeente. Wel wist de woningbouwvereniging 'Ons Huis' haar eerste projekt van 40 woningen met veel moeite te verwezenlijken in de Wippolder, waar tot dan toe hoofdzakelijk woningen waren verrezen voor 'burgergezinnen en meer gefortuneerden' (afb. 22 en 23).

Om een einde te maken aan de algehele malaise in de bouwwereld had de overheid het 'Nationaal Steuncomite 1914' ingesteld, dat materiaalprijsbijdragen tot 25% verleende bij de bouw van woningenkomplexen. Ook in Delft werd hiervan gebruik gemaakt, zodat in 1917 weer een sterke opleving ontstond in de produktie van volkswoningbouwkomplexen.

Inmiddels had de gerneente de hand in eigen boezem gestoken door in eigen beheer het initiatief te nemen tot de bouw van arbeiderswoningen, zodat in 1917 de eerste gemeentewoningen aan de Van Oldenbarneveldstraat 2 tim 28 en de Jan Willem Frisostraat 46/48 konden worden opgeleverd. Het jaar daarop kwam een belangrijk komplex van 81 licht gekonstrueerde woningen gereed in de Javastraat (afb. 26), in een buurtje dat langzamerhand uitgroeide tot een koncentratie van bebouwing rond de Brasserskade. In de komende jaren zou de gemeente een aanzienlijke aandeel hebben in de bouw van arbeiderswoningen. Dat de woningnood echter aanhicld blijkt uit de woningtelling in 1919, die een tekort konstateerde van 500 woningen, verdeeld over aile huurklassen, op een totaal woningenbestand in Delft van circa 8.000 woningen.

Een opmerkelijk komplex kwam in 1921 tot stand in de Wippolder op initiatief van de in 1916 opgerichte socialistische woningbouwvereniging 'Volkshuisvesting'. Een van de oprichters van deze Delftse woningbouwvereniging was de Amsterdamse architekt Z. Gulden, die de plaatselijke bestuursleden van de NVV en de SDAP op

50

eigen initiatief had benaderd aangaande de oprichting van een woningbouwvereniging met als doel het bouwen van hygienisch ingerichte woningen voor leden, die behoorden tot de 'arbeidende klasse'. Het is opmerkelijk dat het bureau Gulden en Geldmaker door geheel Nederland in deze periode ontwerpen heeft gemaakt voor volkswoningbouwkomplexen, op een gelijksoortige manier als in Delft.

Opvallend is, dat bij de opzet van het plan voor 'Volkshuisvesting', dat bestaat uit 143 eengezinswoningen en 5 winkelhuizen belangrijk werd afgeweken van het officiele uitbreidingsplan (afb. 24). Zo werden de woningen gegroepeerd rond een pleintje, het Johan Willem Frisoplein (afb. 25), zonder dat daarvan sprake was in het uitbreidingsplan, dat op deze plaats slechts straten aangeeft. Juist hierdoor ontstond hier een van de meest aantrekkelijke gebiedjes in deze uitbreidingswijk. In dit komplex, dat rond 1926 werd uitgebreid met nog eens 42 woningen, bevonden zich twee gemeenschappelijke tuinen, terwijl iedere woningen ook nog een eigen tuintje bezat. Naar huidige begrippen is het plan echter weinig systematisch van opzet. De 143 woningen van de eerste bouwfase waren onderverdeeld in meer dan twintig verschillende types, terwijl er ook nog een aantal zeer ongemakkelijke hoekoplossingen in het plan voorkomt. In de dertiger jaren werden in de gemeenschappelijke tuinen van het komplex zogenaamde 'gemeenschapsdagen' gehouden, met bijeenkomsten 'waarop verschillende sprekers de gemeenschapsgedachte van verschillende standpunten uit bezien" behandelden. In het komplex werd ook veel aandacht besteed aan een fraaie aanleg van de tuinen, waarbij de gemeenschappelijke tuin bedoeld was als voorbeeld voor de bewoners, aangezien zij voor het merendeel afkomstig waren uit oud-Delft, en derhalve 'weinig kennis (hadden) van tuinieren". Tevens was een Tuincommissie opgericht, 'teneinde de bewoners bij te staan bij den aanlegvan hun tuin en om te trachten de reeds spoedig opgerichte hokken en stallen te doen verdwijnen", Vooral in deze periode moet hier het streven naar de verwezenlijking van een zekere vorm van tuinwijk duidelijk aanwezig geweest zijn.

Terugval in de woningwetbouw; gemeentebouw en partikuliere woningbouw

Na 1921 namen de aktiviteiten van de woningbouwverenigingen sterk af, aangezien van rijkswege geen financiele steun meer werd verstrekt. De minister van arbeid (volkshuisvesting viel in de jaren 1918 tot 1932 onder het departement van arbeid) oordeelde, dat de produktie van woningen groter was geworden dan de behoefte, zodat vanaf 1 juni 1921 van verdere bijdragen of voorschotten werd afgezien. Wei werd de partikuliere bouw nog gesteund met premies, zodat in de periode van 1925 tot 1945 het aksent lag op de partikuliere woningbouw.

In Delft wist de gemeente in eigen beheer echter nog weI een aantal belangrijke projekten te realiseren, waartoe een speciale organisatie was opgericht, namelijk 'Centraal W oningbeheer'. Zo kwam in De Wippolder ondermeer in 1925 het woningkomplex rond het Nassauplein tot stand en in de Indische Buurt eveneens een aantal straten. Ook in het westen kwamen in aansluiting op de bestaande bebouwing

4. J. Eveleens; Indrukken van een bezoek aan de tuinen van he! woningcomplex der bouwvereeniging 'Vol kshuisvesting' te Delft, in: Stedebouw en Volkshuisvesting, jaargang 1933, pagina 202 en verder.

5. J. Eveleens, c.o.

6. J. Eveleens, c.o.

51

26 gemeentelijke woningbouw in de Javastraat uit 1919

27 gemeentelijke woningbouw in de Borneostraat

52

28 komplex arbeiderswoningen aan de Koningin Emmalaan van de woningbouw vereniging 'Volkshuisvesting' uit 1936 naar ontwerp van architekt G. Versteeg.

van de inmiddcls opgeheven gemeente Hof van Delft steeds meer komplexen tot stand. In deze buurt rond de Hof van Delftlaan is het grootste deel van de bebouwing echter ais partikuliere bouw tot stand gekomen, Zo heeft het bouwkundig bureau Van den Berg & Van der Klis hier hele stra ten gebouwd. Zij deed dit geheel in eigen beheer; men maakte zelfhet ontwerp, en men zorgde niet aIleen voor de bouw van de woningen, maar ook voor de aanieg van de rioleringen. Vaak zorgden zij ook zelf voor het bouwrijp maken van de grond en de stratenaanleg. Om zo goedkoop mogelijk te werken deed men de administratie tijdens de krisisjaren uitsluitend in de bouwkeet op het werk, van waar uit ook de woningen werden verkocht. Door de sterke konkurrentie werden de prijzen zo veel mogelijk gedrukt, zodat ook arbeiders vaak in staat waren een eigen woning te kopen. De woningbouwverenigingen hadden het in deze peri ode dan ook erg moeilijk. Men probeerde zoveel mogelijk op het lopende onderhoud te bezuinigen en nieuwe projekten kwamen nauwelijks meer tot stand.

Hier en daar begon men zich zelfs af te vragen, of de rol van de woningbouwverenigingen nu niet was uitgespeeid. Doch juist in deze moeiIijke periode zocht en yond men nieuwe wegen om de Ieefomstandigheden van de arbeiders te verbeteren. In de Wippoldcr verrees bijvoorbeeld het eerste algemene badhuis in Delft, waarin het overigens wei verboden was 'sterke dranken te gebruiken', te 'spuwen, te rooken, te zingen of stoornis te verwekken' en 'medicinale baden te nemen'. Douchecellen ontbraken imrners nog in de volkswoningbouw. Dit geldt ook nog voor het laatste

53

belangrijke volkswoningbouwkomplex dat in Delft voor de Tweede Wereldoorlog tot stand kwarn, namelijk de rij van 94 woningen en twee winkels langs de Koningin Emmalaan van de woningbouwvereniging 'Volkshuisvesting' (afb. 28). De Wippolder kreeg in 1935 met deze 400 meter lange rij woningen naar ontwerp van arehitekt G. Versteeg, vooral vanaf de nieuwe Rijksweg van Rotterdam naar Den Haag uiteindelijk een duidelijke begrenzing.'

7. Een beschrijving van dit komplex door G. Versteeg in: Tijdschrift voor Volkshuisvesting, jaargang 1936, pagina 97 en verder.

54

V. Inventarisatie van te behouden gebouwen en buurten

Verantwoording van de inventarisa tie

Bij de inventarisatie van de 'moderne monumenten' in Delft zijn van tevoren geen harde selektiekriteria opgesteld. Dit is eigenlijk ook onmogelijk. Bij het geven van een waarde-oordeel is de faktor 'subjektiviteit' altijd aanwezig. Toch is zoveel mogelijk geprobeerd om een goed doorsneebeeld te verschaffen van het bouwkundig bestand in Delft uit de periode 1840 - 1940. Het opstellen van een historisch overzicht, het inzicht krijgen in de historische kontekst was hierbij een onmisbare voorwaarde. Dit is in feite ook de grootste waarde van deze studie, namelijk het duidelijk maken van de ontstaansgeschiedenis en -reden van een bepaald pand, waardoor akties tot behoud ekstra kunnen worden verdedigd en beargumenteerd.

De panden die in deze inventarisatie beschreven worden zijn namelijk - op enkele uitzonderingen na - niet beschermd door een plaats op de monumentenlijst. Niettemin zijn ze onmisbaar in het stadsbeeld, omdat ze een ontegenzeggelijke bijdrage leveren aan de stedebouwkundige eenheid. De 1ge en vroeg 20ste eeuwse architektuur sluit zonder problemen aan op de voorgaande stijlperiodes, waardoor sloop van gebouwen uit deze periode een ernstige aantasting zou betekenen van de historisch gegroeide architektonische kontinuiteit.

In het eerste deel van de inventarisatie vindt dit zijn weerslag in de beschrijving van de panden binnen de middeleeuwse kern van Delft. Het betreft merendeels woonhuizen, die hoofdzakelijk om hun uiterlijke verschijningsvorm, om hun gevelbeeld zijn opgenomen. De architektonische kwaliteit was hierbij doorslaggevend. Een bepaalde gevel kan bijvoorbeeld een goed voorbeeld zijn van een bepaalde stijlperiode. Doch ook als dit minder het geval is, kan een pand zijn opgenomen om de bouwkunstige kwaliteit, om zijn fraaie afwerking, waardoor het een onmisbare bijdrage levert aan de eenheid van een gevelwand. Op deze wijze zijn beide gevelwanden van de Oude Delft en het Noordeinde, tesamen met de officiele monumenten, als totaliteit bijna geheel 'bevroren'. Dit nogal eenzijdige esthetische kriterium is geen beperking, gesteld dat we erkennen dat de gevelwanden de 'muren' zijn van de stedelijke ruimte, die we in bepaalde delen van het centrum van Delft als onvervangbaar beschouwen.

De 1ge eeuwse architektuur vindcn we niet aileen als invulling in een langer bestaande kontekst, maar ook in de vorm van op zichzelf staande aaneengeslotcn stukken bebouwing, met een duidelijke stedebouwkundige eenheid. luist deze vaak opmcrkelijk gaaf bewaard gebleven eenheid is de bclangrijkste waarde van deze komplexcn, die uitstijgt boven de waarde van de sarnenstellende delen. Het verdient dan ook de voorkeur dat deze komplexen in hun geheel worden beschermd, zonder deze tot in de onderdelen te bevriezen. De Nieuwe Plantage en de Oranjeplantage zijn al grotendeels buiten gevaar van verminking, aangezien zij vallen binnen de

55

grenzen van het beschermd stadsgezicht van Delft. De Van Leeuwenhoeksingel, de Spoorsingel en Cocnderstraat, het Agnetapark en het Buitengesticht van het St. loris Gasthuis zijn echter nog geheel vogelvrij. De waarde van met name het Agnetapark als totaliteit kan niet genoeg onderstreept worden.

Bij de inventarisatie is voor de bijzondere gebouwen, namelijk de kerkelijke gebouwen, en de gebouwen van onderwijs, TH en industrie voor een typologische indeling gekozen, aangezien op deze wijze de ontwikkeling van deze specifieke gebouwentypes het best kon worden geillustreerd. Met name de ontwikkeling van de TH gebouwen heeft een stempel gedrukt op het aanzien van Delft, zodat deze hier uitvoerig aan de orde komen.

Aan de bouwkundige beschrijving van de panden en komplexen is een uitgebreid archiefonderzoek voorafgegaan. De jongste geschiedenis van Delft is namelijk nog amper, en zeker niet integraal beschreven. Wel zijn er diverse deelstudies verschenen, zoals over de TIl gebouwen in de gedenkboeken van de TIl en over diverse bedrijven en vooral het Agnetapark. Hierbij moet ook met name de studie van dr. l.A. de longe genoemd worden over de 1ge eeuwse sociaal-ekonomische geschiedenis van Delft.

Voor de letterlijk meer 'anonieme' objekten werd een uitgebreid skala aan archiefbronnen aangeboord. Het zou te ver gaan om deze hier alle te noemen. De belangrijkste waren diverse stukken van de gemeenteraad, de archieven van het Bouw- en W oningtoezicht (vanaf 1906), de kadastrale gegevens van Delft, maar ook van Vrijenban en Hof van Delft, diverse stukken over de bouw van open bare gebouwen in deze drie gemeentes en het archief van G.l. Morre over de gebouwen van de Polytechnische School. Tevens werden gegevens gehaald uit de laarboekjes en adressenboeken van Delft, en uit diverse krantenartikelen, zoals in de Delftsche Courant. Zonder de medewerking van de ambtenaren van het Gemeentearchief van Delft was dit alles echter niet mogelijk geweest.

Op deze wijze konden van de meeste 1ge en vroeg 20ste eeuwse panden in het centrum de belangrijkste bouwgegevens achterhaald worden. De bebouwing van de Nieuwe Plantage kon met veel moeite eveneens redelijk nauwkeurig in kaart gebracht worden; jammergenoeg kon er echter geen enkele originele ontwerptekening van deze statige herenhuizen achterhaald worden. Dit gold trouwens voor de meeste panden van voor 1900, aangezien het gemeentelijk Bouw en Woningtoezicht pas op grond van de W oningwet van 1902 doeltreffend werd georganiseerd. Van de meeste openbare gebouwen waren er wei tekeningen bewaard gebleven, zodat de opbrengst van het archiefonderzoek gelukkig meer was dan alleen schriftelijke gegevens.

Tesamen met de vele foto's levert de weerslag van dit onderzoek in dit boekje een waardevol doorsneebeeld op van de bouwpraktijk in Delft in de periode van 1840 tot 1940. En bent U bedroefd, dat Uw woning, gebouw of werkplek niet in de inventarisatie voorkomt? Troost U, de mijne staat er ook niet in.'

I. Vrij naar W.F. Hermans; Mandarijnen op Zwavelzuur, vierde druk, derde oplage, Amsterdam 1977, pagina 274.

56

29 overzicht van de bebouwing in Delft omstreeks 1920, waarbi] staan aangegeven de belangrijkste onderde/en van de inventarisatie;

J Brasserskade

2 het buitengesticht van het St.

Jorisgasthuis

3 Nieuwe Plantage

4 Gistfabriek en Oliefabriek 5 Agnetapark

6 Oude Kerk

7 Hofvan Delft

8 M arkt met raadhuis en Nieuwe Kerk

9 Oranjeplantage

10 woningbouwkomplex van 'St. Hippolytus'

rond de Vonde/straat ('de roomse hoek') 11 T H gebouwen

12 de Wippolder

13 n.s. station

14 van Leeuwenhoeksingel 15 Westerkwartier

16 begraafplaats 'Jaffa'

57

30 Dude Delft 69

31 Oude Delft 77

58

32 detail van Oude Delft 77

Invullingen in een historische kontekst (op te vatten als stadswandeling)

Oude Delft 69

Dit pand, dat nu een onderdeel is van het Politiebureau, was oorspronkelijk het gebouw van de Indische Instelling, die hier vanaf 1875 gevestigd was. In 1895 kwam na een uitbreiding van het pand de huidige gevel tot stand naar ontwerp van de gemeente-architekt M.A.C. Hartman. Dit opleidingsinstituut voor Indische ambtenaren was immers vanaf 1864 een gemeentelijke instelling nadat de Koninklijke Akademie in da t jaar was opgeheven en alleen de ingenieursopleiding als Poly technische School werd voortgezet. In de gevel bevindt zich nog steeds een herdenkingssteen waarin attributen zijn te herkennen, die betrekking hebben op Nederlands Indie en tevens de jaartallen 1864 en 1895. Tijdens de bloeiperiode waren aan de Instelling zeven hoogleraren betrokken, die ondermeer kollege gaven in de geschiedenis en de land- en volkenkunde van Nederlands Indie, in de Nederlands lndische wetboeken en in acht talen, namelijk Maleis, Javaans, Soendanees, Madoerees, Makassaars, Boeginees, Bataks en Balinees. In 1901 werd het instituut opgeheven door een gebrek aan leerlingen, waarna het pand door de rijksbouwmeester J. van Lokhorst werd verbouwd voor de Polytechnische School. In 1925 werd het uiteindelijk Hoofdbureau van Politie.

Oude Delft 77

Deze rijk behandelde gevel kwam vermoedelijk tot stand in 1900 in opdracht van het gemeenteraadslid J.C. Kleijn, die in dat jaar verhuisde van het buurpand nummer 79 naar nummer 77. Dat beide pan den in die tijd in handen waren van een eigenaar is een verklaring voor de abrupte afsnijding aan de rechterkant van nummer 77, Dit pand is ongetwijfeld bedoeld geweest als linkerhelft van een dubbel pand. De gevel is een typisch voorbeeld van de vrije, eklektische stijlopvattingen uit die periode,

Oude Delft 89/91

Voormalig gebouw van de Polytechnische School; zie afb. 211

Oude Delft 107

De gevel van dit bankgebouw uit 1938 is een kompromis tussen bouwen in een historische stijl en een gematigd moderne vormgeving. De architekt P.J,S. Pieters heeft duidelijk getracht de gevel aan te passen aan de omgeving.

Oude Delft 137/139

Dit brede grachtenpand in neo renaissancestijl werd in 1892 gebouwd in opdracht van de advokaat mr. W,F. van der Mandele. De eerste steen werd gelegd door de toen twaalfjarige neefvan de opdrachtgever, de latere direkteur van de Rotterdamse Bank N.V. mr. dr. Karel Paul van der Mandele. De Romeinse cijfers in de top verwijzen naar dit bouwjaar. De architekt G. van der Kaaden heeft veel aandacht besteed aan de rijke detaillering. Zo is de rijk behandelde entree duidelijk in de stijl van Vredeman de Vries, van wiens hand in de tweede helft van de 16e eeuw een aantal albums verschenen, die belangrijk hebben bijgedragen aan de verspreiding van de manieristische Renaissance in de Nederlanden.

59

33 Dude Delft 107

35 Oude Delft 199

60

34 Dude Delft 137/139

36 Noordeinde 21

37 Noordeinde 39/41

38 Noordeinde 20/22

Oude Delft 199

Dit zeer eigenaardige grachtenpand in een niet benoembare, rornantisch-gefantaseerde stijl kwam in 1893 tot stand naar on twerp van A. le Comte, die leraar was aan de Polytechnische School en de glasschilder LL. Schouten. De opdrachtgever was Lambert van Meerten, die mede-eigenaar was van een distilleerderij en een verwoed verzamelaar van antiek en oude bouwfragmenten. Het huis is vanaf 1909 met de kollektie van Van Meerten tot museum ingericht.

Noordeinde 21

Dit brede grachtenpand uit 1887 is van een type zoals we dat ook aantreffen in Den Haag, zoals bij de villa's van het Prinsevinkenpark. Men sprak hierbij van een 'rationele' architektuur als tegenstelling tot het to en verachte neo-klassicisme. Het pand werd oorspronkelijk bewoond door de distillateur V. van Meerten. Een jaartalsteen in de top verwijst naar het bouwjaar.

Noordeinde 39/41

Jammergenoeg is de onderverdieping van dit neo-klassicistische smalle grachtenpand doorgebroken tot garage. Vermoedelijk is de gevel rond 1880 opgetrokken.

Noordeinde 20/22

Dit woonhuis vertoont veel overeenkomst met het pand aan de overzijde op nummer 21. Het kwam echter zes jaar later tot stand, in 1893 in opdracht van de koopman l.A. Smit Czn.

61

39 Noordeinde 10/8/6

40 Noordeinde 4/2/hoek Kolk

62

41 Dude Delft 222

42 Oude Delft 134

Noordeinde 10/8/6

Een drietal sobere bakstenen gevels. De nummers 10 en 8 zijn een tweelinggevel met de entree in een minimaal uitspringende risaliet. De drie panden zijn ongetwijfeld door plaatselijke aannemers gebouwd en ontworpen zonder enige pretenties. nummer 6 werd in 1887 gebouwd door de timmerman F.J. van Mierlo en de metselaar J. van Hees.

Noordeinde 4/2/Kolk

Tot december 1898 stond op deze plaats een opvallend historisch pand met topgevels op beide hoeken. Het heeft plaats gemaakt voor een pand met een omlopende gootlijst en metselwerk afgewisseld met natuursteenbanden. Omstreeks 1975 zijn beide panden met een verdieping verlaagd, om een beter gezicht te bewerkstelligen op de Lutherse kerk.

Oude Delft 222

Dit gaaf bewaard gebleven winkelpandje dateert uit omstreeks 1880 en heeft een voor die tijd kenmerkende topgevel met een oplopend boogfries uitgevoerd in baksteen, in een enigszins Duits-gotische stijl.

Oude Delft 134

De goed gekonserveerde gevel van dit pand heeft raamomlijstingen in Franse stijl; het is gebouwd in 1885 naar ontwerp van de plaatselijke bouwkundige J.P. Henneveld.

63

43 Oude Delft 126

44 Oude Delft 100/102

64

45 Oude Delft 76j78

46 Oude Delft 62

Oude Delft 126

Het meest opvallende deel van de gevel van dit brede pand, dat in 1883 werd gebouwd voor de fabrikant W.O.A Lans, is de entreepartij, met boven de ingang een balkon met natuurstenen balusters. Over het algemeen treffen we niet veel balkons aan langs de Delftse grachten. Hier heeft het waarschijnlijk dan ook meer een dekoratieve betekenis.

Oude Delft 100/102

Achter deze sobere bakstenen gevel gaat een remonstrants-gereforrneerde kerk schuil. Deze werd in 1896 opnieuw opgetrokken naar ontwerp van architekt L. Couvee op de plaats van een oudere kerk, die moest worden bereikt via de winkel Wijnhaven 14. Slechts de poort van het pand aan de Oude Delft, dat in 1909 werd gebouwd naar ontwerp van architekt A. van der Lee, verwijst naar de aanwezigheid van deze voormalige schuilkerk. Boven de poort bevindt zich een door prof. AW.M. Ode vervaardigd medaillon met de afbeelding van ds. P.A de Genestet (1829-1861), die van 1852 tot 1860 remonstrants predikant was te Delft, maar die vooral bekend is geworden door zijn dichtbundels.

Oude Delft 78/76

Dit typische hoekpand met zijn om de hoek rond lopende gevel, - zelfs het glas loopt rond! - is waarschijnlijk in 1884 tot stand gekomen, toen hier de winkel in koloniale waren werd gevestigd van de erven wed. P. Fangman. Het pand stand toen nag op de hoek van de Pepersteeg, die in 1940 werd verbreed tot de huidige Peperstraat. In hetzelfde jaar kwam oak het buurpand op nummer 76 tot stand, waar achter de natuurstenen onderpui de spekslager J.H.A. Hillen gevestigd was.

65

48 Dude Delft 32

49 Dude Delft 22

66

50 Oude Delft 12

Oude Delft 62

Dit eenvoudige pand verdient in deze inventarisatie een plaats door de fraai gedetailleerde onderpui.

Oude Delft 54

In dit brede grachtenpand is vanaf 1916 een bank gevestigd. In dat jaar werd naar ontwerp van A. van der Lee voor de 'Nationale Bankvereniging' de ondergevel gewijzigd.

Oude Delft 32

Zeer rijk naar Delftse begrippen is de gevel van dit pand, dat in 1884 in neo renaissancestijl werd gebouwd door H.H. Bruigom voor Dr. A.W.T. Juynboll (1833- 1887), die hoogleraar was aan de Indische Instelling; hij woonde zelf echter op nummer 36. In het onderhavige pand woonde vanaf 1885 een andere hoogleraar van de Indische Instelling.

Oude Delft 12

Dit vermoedelijk als spekulatie-object gebouwde rijtje van drie idcntieke grachtenpanden valt enigzins uit de toon tussen de individuele grachtenpanden langs de Oude Delft. Hct kwam in 1884 tot stand, gebouwd door de aannemer G. de Ronde.

67

51 Kantongerecht, Korte Geer 11/11 a

52 Breestraat 5/5a 68

54 Koornmarkt 43

53 Koornmarkt 35 en 37/39

Korte Geer l1/l1a

De gevelsteen boven de ingang van dit gebouw van het kantongerecht verwijst naar het bouwjaar 1907. Het is vermoedelijk een ontwerp van C.H. Peters, 'de rijksbouwmeester voor de gevangenissen en rechtsgebouwen'. De stijl van het Kantongerecht is in ieder geval kenmerkend voor het werk van Peters: een Groningse neo-gotiekstijl, met gebruikmaking van een harde, felrode verblendsteen. Opvallend is, dat de gevel uit drie afzonderlijke delen bestaat, die met hoeken van 4S" ten opzichte van elkaar de hoek vormen met de Breestraat. In de Breestraat bevindt zich op de nummers S en Sa een dubbel pand, eveneens in neo renais sancestijl, dat waarschijnlijk ook behoorde tot het Kantongerecht.

Koornmarkt 35

Dit pand, bestaande uit een beneden- en bovenwoning is in 1896 tot stand gekomen naar on twerp van architekt C.lL. Kersbergen.

Koornmarkt 37/39

In vergelijking met het hiervoorgenoemde buurpand, doet dit pand, da t in 1902 is gebouwd, heel wat moderner aan. In de detaillering van de natuurstenen lateien herkennen we invloeden van het werk van H.P. Berlage,

Koornmarkt 43

De gevel van dit brede pand met zijn steile topgevel is zeer kurieus van indeling, wellicht omdat achter deze gevel een ouder bouwwerk schuil gaat. Het is in 1909 gebouwd naar on twerp van architekt J. Th. van Rossum, in een poging om het pand het aanzien te geven van een romaans-gotisch monument.

69

55 Koornmarkt 87

57 Voorstraat 9/9a/9b 70

56 Koornmarkt 99

58 Voorstraat 15/15a

60 detail van Voorstraat 15/15a

59 detail van Voorstraat 15/15a

Koornmarkt 87

De fors behandelde, maar vlak gehouden topgevel van dit pand, dat gebouwd is door de aannemer N. Rodenburg, is in de toen zeer modern geachte stijl van Berlage. Achter dit pand beyond zich toen een koffiebranderij, waardoor de omwonenden meermalen klaagden over stankoverlast. Het jaartal ] 916 in de top herinnert aan het bouwjaar.

Koornmarkt 99

De met een lijst afgeknotte klokgevel van dit pand is waarschijnlijk nog vroeg 1ge eeuws.

Voorstraat 9/9a/9b

Dit bedrijfspand met bovenwoningen is waarschijnlijk omstreeks 1920 tot stand gekomen. De vlak gehouden, gemetselde gevel wordt op bescheiden wijze verlevendigd door enige versieringen, zoals de 'oeils-de- boeuf boven de deuren naar de twec bovenwoningen.

Voorstraat 15/15a

De architekt J. B.A. Loomans uit Delft is verantwoordelijk voor het ontwerp van deze zeer eigcnaardige gevel, waarin duidelijk cen aantal Art Deco motieven te herkennen zijn, zoals de kop in de natuurstenen gevelbekroning, geflankcerd door lintachtige trcsscn. Boven de toegang tot de woning op de eerste verdieping vinden we het jaartal 1922, en een aparte steen links naast de deur herinnert aan de eerstesteen-legging: 'gelegd door/ Cornelia JA. Vervloet/ oud 20 jaar] Delft 1 aug. 1922'.

71

61 Voorstraat 27

62 detail van Voorstraat 27

Voorstraat 27

De architekt .LA. Tonnaer heeft bij dit eigen woonhuis van hem, dat in 1896 tot stand kwam, veel aandacht besieed aan de detaillering, in een stijl die geinspireerd is op de 16e eeuwsc Hanze-gotiek, zoals we die aantreffen in plaatsen als Zutphen en Deventer.

Voorstraat 45aj45bj45c

Dit drietal identieke panden is in 1886 opgetrokken op de plaats van de eerste Voorstraatkerk met geheel onversierde bakstenen gevels, waarbij slechts de entreepartij als een risaliet licht naar voren springt.

Voorstraat 85j87a

In dit komplex dat in 1904 tot stand is gekomen, zijn Art Nouveau motieven verwerkt, die hct gcheel een nogal vcrwrongen aanzien geven. Op deze wijzc werd de indertijd zccr modieuze Art Nouveau door minder ervaren ontwerpers vertaald.

Geerwegj Annastraat

Dcze hoekwinkel met belcndende woonhuizen is evenals het hicrvoor genoemde pand een voorbeeld van Art Nouveaustijl, die hier eehter meer overtuigend is toegepast. De wijze waarop deze hoek is vormgegeven kan toch wei zeer geslaagd worden genoemd. Boven de entreedeur bevindt zich een fraai Art Nouveau glas-in-lood raam. Het komplex is in 1904 tot stand gekomen.

72

63 Voorstraat 45 a/b/c

64 Voorstraat 85/87 a

65 Geerwegf hoek Annastraat

73

66 Voorstraat 94/94a

67 Voorstraat 2/ hoek Choorstraat

74

68 Choorstraat 9

69 Choorstraat 27

Voorstraat 94/94a

Twee identieke, sobere bakstenen gevels, die echter iets ten opzichte van elkaar verspnngen.

Voorstraat 78

Voormalige Roomskatholieke Bewaarschool, vol gens het opschrift in de gevel daterend uit 1898.

Voorstraat 28/26

Van de in 1976 gesloopte Voorstraatkerk rester en nog het hek, dat het voorplein tot de kerk afsloot van de gracht, en de pastorie; zie afb. 188.

Voorstraat 2/Choorstraat

Dit naar de grotere stad zwemende hoekpand, dat vooral opvalt door de ronde gevel met daarop de opgebogen, om de hoek rond lopende kroonlijst, kwam in 1912 tot stand naar ontwerp van architekt E.H. Luxemburg in opdracht van T. Oeink, die hier een winkel in damesmantels dreef.

Choorstraat 9

In dit typische hoekpand, met een fraaie onderpui, is altijd een banketbakker gevestigd geweest. Het kwam in 1899 tot stand naar ontwerp van architekt c.J.L. Kersbergen.

Choorstraat 27

Van dit fraai uitgevoerde winkelpand is de gevel geheel opgetrokken uit geglazuurde steen, met in de kroonlijst polychrome tegcltableaux. Gezien deze details is het waarschijnlijk omstreeks 1905 tot stand gekomen.

75

70 Voldersgracht 4j4a

71 Cameretten 1 aj 1 b

76

72 Markt 3

73 Markt 5

Voldersgracht 4j4a

Dit pand met zijn brede trapgevel is in 1887 gebouwd als koffiehuis van H.C. van der Struijff. Ondanks de Iantasie-bekroning is het meer een voorbeeld van historiserend bouwen dan van een eklektische neo-stijl.

Cameretten

De bebouwing op de hoek van de Cameretten en de Markt heeft enigszins de pretentie van een grote-stadsbebouwing. Qua schaal wijkt het dan ook afvan de omringende bebouwing. Het pand Cameretten 1aj 1 b is een ontwerpuit 1899 van de nogjonge architekt G. Versteeg, die in die tijd ook assistent was aan de afdeling Bouwkunde van de Polytechnische School. In de gevel zijn een groot aantal tegeltableaux verwerkt met heraldische motieven. Door dit nadrukkelijk streven naar een romantischhistorisch resultaat is het niet terecht dit pand tot de Art Nouveau te rekenen.

Markt 3

Oit roy ale winkelpand kwam in 1913 tot stand naar ontwerp van architekt A. van der Lee voor de firma A. Reichert, in manufacturen. Achter de natuurstenen kolommen is op ingenieuze wijze een stalen hulpkonstruktie verstopt.

Markt 5

Dit winkelpand, met in de top het jaartal1889 kwam eveneens tot stand in opdracht van de firma Reichert. Door de uitkragende en gekanteelde bekroning heeft het pand een nogal roman tisch karakter.

77

74 Markt 41

76 Markt 23

78

75 Markt 45

77 Markt 21

78 Markt 21/ hoek Oude Langendijk] Wijnhaven

Marla 41

Blijkens het opschrift in de gevel kwam dit pand, met zijn rijk uitgevoerde top in neo-renaissancestijl in 1887 tot stand. Ook toen al was hier de goudsmid 1.A.A. Tonino gevestigd.

Markt 45

Dit veel gefotografeerde pand kwam een jaar eerder dan het hiervoor genoemde winkelhuis tot stand. Het is volgens een bericht in de Delftsche Courant opgetrokken in 'oud-hol1andschen stijl' voor de firma 'De Porceleyne Fles' naar ontwerp van architekt C.B. Posthumus Meyes, die in 1884 ook het nieuwe stationsgebouw had ontworpen. De eerste steen werd gelegd door mej. De Bruyn Kops, die de verloofde was van Labouchere, mededirekteur van deze plateelaardewerkfabriek.

Marla 23

Zeer fraai gckonserveerd is de rondlopende onderpui van dit hoekpand.

Merkt 21

In dit uit 1903 daterende pand, met in de topgevel aan de Markt de naam 'De Zijworm', was oorspronkelijk een brood- en beschuitbakker gevestigd. Een opschrift in de zijgevel herinnert hier nog aan. Aan de zijde van de Wijnhaven heeft het pand een torentje, dat vanaf de Peperstraat lijkt te willen konkurreren met de oude belfort van het raadhuis. De architekt van dit romantische komplex was c.J.L. Kcrsbergen.

79

79 Oude Langendijk 2

81 Oude Langendijk 14

80

80 Oude Langendijk 13

82 Burgwal 17 en 18

Oude Langendijk 2

De geheel zandstenen gcvcl van dit pand werd in 1911 opgetrokken toen hier een kruidenierswinkel werd gevestigd van de firma De Gruyter. De eigenaardige stijl van de gevel doet enigzins Duits aan, en dit was in deze tijd min of meer de huisstijl van De Gruyter, die het ontwerp in eigen beheer had gemaakt.

Oude Langendijk 13

Deze brcdc gevel kwam vermoedelijk in 1894 tot stand toen de konfektiewinkel van de firma Pinke hier gevestigd werd.

Oude Langendijk 14

Deze gevel kreeg verrnoedelijk omstreeks 1880 haar huidige aanzien.

Burgwal 17 en 18

Dczc twcc fors gedetailleerde gevels zijn waarschijnlijk in 1886 tot stand gekomen.

Burgwal

St. Jozef Burgwalkerk of Maria van Jessekerk, zie afb. 183 tim 185.

81

83 Brabantse Turfmarkt 67 en 69

84 Koornmarkt 70

86 Koornmarkt 22/26

82

87 Koornmarkt 18

Brabantse Turfmarkt 67

Dit winkelpand in een fors-gedetailleerde neo-renaissancestijl kreeg bij een verbouwing in 1883 haar huidige aanzien.

Brabantse Turfmarkt 69

Eenvoudiger uitvoering van het buurpand op nummer 67. (Kromstraat)

Koornmarkt 70

Een fraai voorbeeld van een rijke neo renaissancestijl is dit voormalige kantoor van de 'Delftsche Bank'. Blijkbaar was een ruim budget voorhanden voor de bouw, zodat de architekt 1.H. Tonnacr een echte prestigegevel kon ontwerpen. Zeer fraai is de wijze waarop de kolom op de hoek met de Kromstraa t de twee bogen van de onderpui met elkaar verbindt, waardoor deze onderpui bijna geheel open lijkt. In de zijtopgevel bevindt zich het jaartal 1897 in Romeinse cijfers, dat verwijst naar het bouwjaar.

Koornmarkt 22/26

Alhoewel dezc autogarage met zijn zeer brede gevel duidclijk uit de toon valt tussen de overige grachtenpanden, wordt het hier toch vermeld als een voorbeeld van Amsterdamse Schoolstijl. Het ontwerp van de hand van L.C. Kalis dateert uit 1928.

Koornmarkt 18

Dit brede grachtenpand heeft een eenvoudige gepleisterde ondergevel en dateert uit ornstrccks 1890.

Lange Geer 24

Bijna onopgemerkt bevindt zich hier tussen twee woonhuizen een ingang naar de Nederduits gereformeerde kerk aan het Achterom; zie afb. 188.

83

88 Zuiderstraat 4

89 Brabantse Turfmarkt 13

Zuiderstraat 4

Dit voormalige pakhuis, dat thans verbouwd is tot woonhuis, bezit opvallende hoefijzervormige bogen boven de ramen. Een jaartalsteen in de gevel verwijst naar het bouwjaar 1883.

Brabantse Turfmarkt 13

Dit pand, dat thans is opgcsplitst in kleine wooneenheden, was oorspronkelijk de apotheek van het Oudc en Nieuwe Gasthuis, dat is gesloopt ten behoeve van de 'huidige parkeerplaats achter dit pand. Het is een ontwerp van de gemeente-architekt M.A.C. Hartman, daterend uit 1895.

Molslaan 90

Dit bedrijfspand met bovenwoning, dat in 1899 is gebouwd naar on twerp van C.J.L. Kersbergen, heeft in de natuursteenblokken in de onderpui dekoraties in Art Nouveaustijl.

84

90 Molslaan 90

92 Verwersdijk 116//18/ hoek Doelenstraat

91 Vlamingstraat 2/4/ hoek Vrouw Juttenland

VI amingstraat 2/4 en Verversdijk 116/118.

Deze twee hoekpanden zijn een typisch voorbeeld Van de wijze waarop eind 1ge eeuw twce gcvels op gelijkwaardige wijze zijn behandeld, door de gevel op de hoek rond te laten lopen.

85

93 Vlamingstraat 62/66

Verwersdijk 31/33

Zeer fraai van verhoudingen is de gevel van dit bedrijfspand met bovenwoning. Gezien de eenvoudige klassicistische entreepartij in een miniem uitspringende risaliet dateert dit pand uit de zeventiger of tachtiger jaren van de 1ge eeuw.

94 Verwersdijk 31/33

Vlamingstraat 62/64/66

Ook langs de minder voorname grachten vinden we hier en daar een wat aanzienlijkere bebouwing, zoals hier langs de Vlamingstraat. Bij dit drietal monumentale pan den is de onderverdieping in de gevel uitgevoerd als basement.

86

95 Oosterstraat 43

96 Buitenwatersloot 28

Oosterstraat 43

Tussen de eenvoudige woonhuisjes langs de oostgrens van het centrum va It dit pand met boven- en benedenwoning op door de eigenaardige ontlastingsbogen boven de vensters. Het fraai uitgevoerde metselwerk is echter niet overal even konstruktief verantwoord aangebracht.

Buitenwatersloot 28

Temidden van de vele bedrijfspanden-met-bovenwoning langs de Buitenwatersloot valt deze gevel met name op door de enigzins op de Art Nouveau gemspireerde vormgeving. Achter de flauwe boog boven de ingang tot de bedrijfsruimte gaat ongetwijfeld een stalen balk schuil! De gehele bebouwing langs de Buitenwatersloot vertoont verder een nog opmerkelijk gaaf bewaarde eenheid, waarbij deze voormalige poldervaart het aanzien heeft gekregen van een binnengrachtje.

87

97 Van Leeuwenhoeksingel elv

98 Van Leeuwenhoeksingel vanuit he! zuiden

99 Van Leeuwenhoeksingel vanuit het zuiden 88

Aaneengesloten (1ge eeuwse) komplexen

Van Leeuwenhoeksingel

De Van Leeuwenhoeksingel was de eerste nieuwe bebouwing van betekenis, die tot stand kwam buiten de singels van de stad Delft. Waarschijnlijk is bij de aanleg van deze bebouwing sprake geweest van een min of meer duidelijk ornlijnd plan. In ieder geval wordt in de nekrologie van P. Scholten, die opzichter was bij de gemeente-architekt De Bruyn Kops, in de Delftsche Courant vermeld dat deze in ieder geval v66r zijn dood in 1876 een plan zou hebben gemaakt voor de buurt aan den Leeuwenhoeksingel, Het is echter ook mogelijk dat hiermee gedoeld wordt op het plan voor het Westerkwartier, dat in 1879 door de gemeenteraad werd behandeld. Op dit uitbreidingsplan (afb. 9) komt ook de Van Leeuwenhoeksingel voor in zijn huidige gedaante. Uit deze tekeningen blijkt ook dat in 1879 al een deel van de bebouwing langs de Van Leeuwenhoeksingel gereed was. De Van Leeuwenhoeksingel wordt al vanaf 1877 genoemd in het 'Jaarboekje voor de stad Delft'. Vanaf die tijd is ook de aaneengesloten gevelwand tot stand gekomen, waarbij duidelijk een streven naar het bereiken van eenheid aanwijsbaar is. De meeste panden zijn ongetwijfeld als spekulatie-objekt gebouwd door de plaatselijke aannemers, de zogenaamd 'eigenbouwers', die voor eigen risiko bouwden, om vervolgens de woningen te verhuren of te verkopen (afb. 97 tim 99).

Aan de oostzijde van de Van Leeuwenhoeksingel bevonden zich de's Lands artilleric werkplaatsen, die in 1905 werden overgeplaatst naar Hembrug aan het I1. Tegenwoordig zijn hier werkplaatsen gevestigd van de technische dienst van de Rij kspoli tie.

De meest noordelijke woonhuizen langs de Van Leeuwenhoeksingel, de nummers 40 en 41 en het zuidelijke gedeelte, de nummers 4 tim 21 zijn het eerst tot stand gekomen, in en kort na 1877. Het pand op nummer 41 (afb. 100), dat aanvankelijk een koffiehuis was, is waarschijnlijk het enige dat niet als spekulatie-objekt is gebouwd. Pas tien jaar later, omstreeks 1887 is de gevelwand gesloten; in dat jaar werden althans drie herenhuizen aanbesteed door de architekt H.J. Bruigom.

In een aantal gevallen gaat het om herenhuizen, die zijn verdeeld in boven- en benedenwoningen, en verder betreft het hele herenhuizen. AIle pan den zijn van eenzelfde sobere baksteenarchitektuur; slechts in een enkel geval is er sprake van een rijk versierde kroonlijst en raamomlijstingen in Franse stijl. Een uitzondering vormt het pand op nummer 41 dat als een Franse villa de noordelijke beeindiging vormt van de gevelwand. Aan de zuidzijde wordt de bebouwing op onduidelijke wijze doorgezet langs de Hooikade, waar aan het begin eenzelfde soort bebouwing staat. Tussen beide bebouwingen beyond zich aanvankelijkhet Engelse Kerkhof, dat in de zestiger jaren heeft plaatsgemaakt voor de Prinses Irenetunnel, waardoor de scheiding definitief is geworden.

89

You might also like