You are on page 1of 47

POMPEN

INHOUDSOPGA VE

pag.

HOOFDSTUK 1 INLEIDING

2

HOOFDSTUK 2 INDELING V AN POMPEN

2.1 Verdringerpompen 2.2 Waaierpompen

2.3 Opbouw en werking van een centrifugaalpomp

4 5 7

HOOFDSTUK 3 THEORETISCHE GRONDSLAGEN

3.1 Eerste hoofdwet voor open systemen 3.2 Pomp zonder leidingsysteem

3.3 Pomp met leidingsysteem

3.4 Pompverliezen en pompendementen 3.5 Opgaven

9 10 11 13 15

HOOFDSTUK 4 MODELVORMING BIJ CENTRIFUGAALPOMPEN

4.1 Het Eulerse pompmodel 4.2 De theoretische pomp 4.3 De werkelijke pomp

4.4 Gelijkvormigheid van pompwaaiers; modelregels 4.5 Opgaven

19 22 23 25 28

HOOFDSTUK 5 POMP- EN BEDRIJFSKARAKTERISTIEK

5.1 Het bedrijfspunt ofwerkpunt van een waaierpomp 5.2 Serie- en parallelschakeling van pompen

5.3 Opgaven

30 32 34

HOOFDSTUK 6 CA VIT A TIE

6.1 Oorzaak van cavitatie

6.2 Bepaling van het cavitatiepunt 6.3 Opgaven

37 37 39

HOOFDSTUK 1 INLEIDING

Het belang van een pomp is onmiskenbaar. Letterlijk kan men stell en dat ze het hart is van elke installatie die vloeistoffen behandelt of verwerkt. Steeds meer groeit dan ook het besef - en dat zowel bij adviesbureaus als bij de aankopers en gebruikers - dat de keuze van een geschikte pomp van groot belang is. Een slecht gekozen pomp, hetgeen niet inhoudt dat de pomp slecht is geconstrueerd of gedimensioneerd, kan tot gevolg hebben:

- produktie-uitval, bijvoorbeeld door een breuk ten gevolge van verkeerde materiaalkeuze van

eenpomp;

- produktieverlies, bijvoorbeeld door een met aangepaste asafdichting;

- het mobiliseren van onderhoudspersoneel;

- de noodzaak van een te grote voorraad reserve-onderdelen, etc.

Een voor een installatie of product ongeschikte pomp betekent steeds geldverlies en erger nog een mogelijk gevaar voor het onderhoudspersoneel en zijn omgeving. Het is daarom noodzakelijk steeds te onderzoeken aan welke criteria een pomp moet voldoen. Voordat men een pomp specificeert zal men moeten nagaan of die pomp inderdaad de beste keuze is. Een ideale keuze is niet altijd mogelijk omdat in de praktijk vaak een compromis noodzakelijk is, bijvoorbeeld tussen bedrijfsveiligheid en productierendement.

Algemeen moeten om tot een verantwoorde pompkeuze te komen de volgende aspecten worden onderzocht:

- Aan welke hydraulische eisen met betrekking tot gevraagd debiet, te leveren (manometrische) opvoerdruk, aanzuigcondities, etc., moet een pomp voldoen?

- Onder welke werkomstandigheden zal de pomp worden ingezet dat wil zeggen is er sprake van een binnen- of buitenopstelling, continu of discontinu bedrijf, wat is de belastingsgraad, hoe groot zijn de systeemdrukken, etc. ?

- Welke zijn de eisen ten aanzien van bestendigheid van het materiaal, loopwielkonstruktie, afdichtingstechniek, etc. voortvloeiend uit de te verpompen produkten?

- Hoe wordt de pomp geplaatst, horizontaal, verticaal, dompelpompen, in-line, in-tank, etc.?

Om aan de verschillende proceseisen tegemoet te komen zijn telkens aangepaste pomptypes noodzakelijk. Op basis van hun werkingsprincipe zijn twee grote groepen te onderscheiden:

- waalerpompen;

- volumetrische of verdringerpompen.

85% van het totale pompenpark is van het type waaierpomp weI om de hiema volgende redenen:

- eenvoudig van constructie, goedkoper en bedrijfsveiliger; continue vloeistofstroom zonder pulserende werking; weinig bewegende del en; geen kleppen;

hoge toerentallen vormen geen probleem, zodat rechtstreekse aandrijving met elektromotoren mogelijk is;

door de hoge toerentallen zijn de debieten per eenheid van apparaatvolume groot en zijn dus kleinere pompen mogelijk die minder ruimte vergen;

bij aangepaste constructie is het tevens mogelijk verontreinigde stoffen te verpompen.

2

De nadelen zijn echter:

- een lager rendement, vooral bij klein debiet en grote opvoerdrukken;

- in de normale uitvoering geen zelfaanzuigende werking;

- minder geschikt voor viskeuze vloeistoffen.

Omdat de pompen van het waaiertype het meeste gebruikt worden zullen vooral deze in dit bestek aan de orde komen. Verdringerpompen zal men echter voor zeer specifieke gebieden blijyen toepassen.

In hoofdstuk 2 zal een beknopte beschrijving van de verschillende soorten verdringer- en waaierpompen gegeven worden samen met hun werkingsprincipe. Van de centrifugaalpomp met radiale uittrede zal een uitgebreidere beschrijving gegeven worden.

De theoretische grondslagen komen in hoofdstuk 3 aan de orde en vormen de basis voor het uitvoeren van berekeningen aan pompen en de leidingsystemen waarin pompen zijn opgenomen. In hoofdstuk 4 worden verschillende modellen voor een waaierpomp opgesteld c.q. toegelicht. Op basis van het zogenaamde Eulerse pompmodel zullen enkele modelregels afgeleid worden die ook voor werkelijke pompen blijken te gelden en die gebruikt kunnen worden om een globaal inzicht te verkrijgen in het vereiste waaiertype en in de grootte van karakteristieke pompgrootheden.

Hoofdstuk 5 wordt geleerd hoe met van een bestaand leidingsysteem een systeemkarakteristiek kan opstellen en hoe men in combinatie met een vereiste pompopbrengst tot een werkpuntsbepaling en uiteindelijk tot een pompkeuze kan komen.

In hoofdstuk 6 wordt het begrip cavitatie behandeld en wordt geleerd hoe men ook weer op basis van een bestaand leidingsysteem het zogenaamde cavitatiepunt van pomp+leidingsysteem kan bepalen, zodat men kan nagaan of een gekozen pomp cavitatievrij zal draaien in de betreffende installatie.

3

HOOFDSTUK 2 INDELING V AN POMPEN

2.1 Verdringerpompen.

Bij verdringerpompen berust het verplaatsen van de vloeistof op de volgende twee hoofdbewegingen:

- het vergroten van een dee I van de pompruimte (zuigen);

- het verkleinen van een deel van de pompruimte (persen).

Het debiet is nagenoeg onafhankelijk van de druk die in de pomp wordt opgewekt. Bij toenemende druk wordt het debiet wel wat kleiner door een toenemend lekverlies afhankelijk . van de speling tussen de verschillende onderdelen en de viscositeit van de vloeistof. De

verdringerpompen kunnen in twee groepen worden onderscheiden op basis van hun werkingsprincipe. Zo onderscheidt men verdringerpompen op basis van:

1. Rotatieve bewegingen.

Pompen vol gens dit principe bestaan in hoofdzaak uit een pomphuis waarin tandwielen, schroeven, verschuifbare schotten etc. bewegen. Die bewegende delen worden direct of indirect (via reductiekasten) aangedreven door een roterende aandrijfas. Om een zo hoog mogelijk rendement te verkrijgen bewegen ze zich met een kleine speling in een pomphuis. Dat soort pompen wordt meestal gebruikt voor viskeuze vloeistoffen als olien, ingedikt slib, etc. Ze zijn niet zelf-aanzuigend.

2. Pulserende beweging.

Bij deze categorie pompen berust de werking op een rechtlijnige heen en weergaande beweging van een verdringerlichaam. Ze overwinnen een hoge vloeistofdruk bij een betrekkelijk geringe opbrengst. Op basis van de constructie onderscheidt men:

- zuigerpompen, pompen met een schijfvormige zuiger

- plunjerpompen, waarbij een plunjer wrijvingloos in het pomphuis kan bewegen

Op basis van de werking onderscheidt men:

- enkelwerkende pompen, die worden toegepast als de te verpompen volumina niet groot zijn;

- dubbelwerkende pomp en, waarin beide zijden van plunjer of zuiger werkzaam zijn, waardoor

de volumestroom nagenoeg verdubbeld en gelijkmatiger wordt

- differentiaalpompen, die ook een gelijkmatige volumestroom leveren

Voor verdere behandeling van werking en opbouw van deze categorie pompen wordt verwezen naar boekwerken die in de literatuurlijst staan aangegeven.

4

2.2 Waaierpompen.

Onder waaierpompen verstaat men pompen waarvan het pomporgaan is uitgevoerd als een naaf waarop in radiale richting schoepen zijn aangebracht. Men noemt dit de waaier of ook wel het loopwiel. Deze waaier is geplaatst op een roterende as. Hij veroorzaakt tijdens het draaien een toename van de totale druk van het door de waaier stromende medium. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de massatraagheid van het medium, waardoor de soortelijke massa een zeer belangrijke rol speelt. Bij verdringerpompen is de soortelijke massa niet belangrijk. Hoe hoger de soortelijke massa hoe gemakkelijker het op druk brengen gaat. Bij gas sen gaat het op druk brengen door middel van een compressor daarom aanzienlijk moeilijker (veel trappen en hoge toerentall en).

Ten aanzien van de vorrn van de waaier en van de stromingsrichting door de waaier kan men de waaierpompen als volgt indelen:

- centrifugaal-pompen met radiale uittrede;

- halfaxiale of diagonaal-pompen;

- axiale of propeller-pompen,

Bij centrifugaal-pompen met radiale waaier treedt de vloeistof radiaal uit de gesloten waaier, zie figuur 2.1 . Deze waaier heeft enkelvoudig achterwaarts gekromde schoepen. De intreekant is evenwijdig aan de pompas, de uittreekant staat loodrecht t.o.v. de pompas. Het huis heeft de vorrn van en spiraal. Deze pompen hebben een hoge opvoerdruk en een relatief lage volumestroom. De specifieke rotatiefrequentie is dan laag (12 ... 35 min-I).

radial

diagonal

axial

flguur 2.1 Verschillende waaiervormen

Halfaxiale of diagonaal-pompen. Deze pompen hebben een ten opzichte van de pompas schuine doorstroming van de vloeistof door een half-open waaier, zie figuur 2.1 . Deze waaier is voorzien van een klein aantal tweevoudig gekromde vaste of verstelbare schoepen. De half-open waaier heeft een konische achterkant. In het pomphuis is een krans leischoepen aangebracht die met het pomphuis een geheel vonnt. Dit type pompen levert weer wat lagere drukken maar de volumestroom is weer wat groter, en zo ook de specifieke rotatiefrequentie (80 ... 160 min-I).

Axiale of propeller-pompen hebben een axiale doorstroming van de vloeistof. De waaier is hierbij voorzien van een klein aantal vaste of verstelbare schoepen. Deze schoepen hebben de

5

vorrn van een draagvleugel. In de schoepkanalen van het leiwiel wordt de vloeistofstroom gericht en wordt de snelheidsenergie voor een deel omgezet in druk. Dit zijn de pompen met lage opvoerdrukken en ze worden in de regel gemaakt voor de grote volumedebieten. De specifieke rotatiefrequentie is hoog (160 ... 400 min-I).

Door verrnindering van het aantal schoepen kan men de doorstroomopening in de waaier zodanig vergroten dat ook min of meer sterk verontreinigde media of dikstoffen verpompt kunnen worden. Dit type waaiers heten kanaalwaaiers, zie figuur 2.2.

figuur 2.2 Kanaalwaaiers.

6

2.3 Opbouw en werking van een centrifugaalpomp.

De enkel-traps centrifugaalpomp met enkelvoudige waaier in een spiraal pomphuis is de meest toegepaste pomp. De pompas is meestal horizontaal georienteerd,

f l e n s voor aansluiting op zuiglaiding

uitlaat

slijtring pakking pakkingbus

kki ngdru kker olicvuldop

figuur 2.3 Doorsnede van een centrifugaalpomp met radiale waaier.

Principieel bestaat een centrifugaalpomp uit een radiale of halfaxiale waaier die vnJ In een pomphuis kan ronddraaien, zie figuur 2.3 . Op het hart van het pomphuis wordt de zuigleiding aangesloten terwijl de persleiding vanaf de omtrek ornhoog gaat. Alvorens de pomp in gebruik genomen kan worden dient het pomphuis met vloeistof gevuld te worden.

Om te voorkomen dat bij uitvallen

van de pomp de vloeistof door het

pomphuis huis terugloopt wordt in de zuigleiding meestal een terugslagklep opgenomen. De waaier is een schijf waarin kanalen van zodanige vorm zijn uitgespaard dat de gewenste schoepvorm overblijft. Bij het draaien van de waaier in de in figuur 2.4 aangegeven richting wordt de vloeistof die zich in de waaierkanalen bevindt meegenomen en krijgt een tangentiele snelheid. Tevens wordt de vloeistof door de toenemende centrifugale werking naar de buiten omtrek van de waaier gedrukt.

inlaat

figuur 2.4 Vloeistofstroming in de pomp.

7

De mechanische energie die aan de waaier wordt toegevoerd wordt aan de vloeistof overgedragen en omgezet in potentiele energie (drukverhoging) of kinetische energie (snelheid). De energie-overdracht houdt op zodra het vloeistofdeeltje de waaier verlaat. Door de zuigende werking van de uit de waaier tredende vloeistof treedt een even groot volume door de zuigflens van de pomp weer in de waaier, zodat gedurende het draaien van de waaier een continue stroming gehandhaafd blijft.

Ten opzichte van de draairichting van de waaier zijn de schoepen achterover gebogen. Dit is voomamelijk gedaan om een toename van de druk te krijgen. Deze druktoename is het gevolg van de centrifugale werking van de waaier. De gelijktijdige toename van de absolute snelheid van de vloeistof vormt een ongewenst bijverschijnsel omdat de pomp uitsluitend een verhoging van druk moet bewerkstelligen en omdat de wrijvingsverliezen evenredig zijn met de snelheid in het kwadraat. Het teveel aan snelheidsenergie moet derhalve weer in statische druk worden omgezet. Dit vindt plaats in het zich geleidelijk verwijdende kanaal van het stilstaand pomphuis dat de waaier ringvormig omsluit. Vanwege de vorm wordt dit pomphuis ook wel slakkehuis of spiraalhuis genoemd.

Bij de stroming van de vloeistof uit de waaier in het pomphuis ontstaan veel wervelingen. Deze zijn er de oorzaak van dat maar een klein gedeelte van de snelheidsenergie in druk wordt omgezet.

Een beter resultaat wordt bereikt door de met vrij grote snelheid uit de waaier stromende vloeistof direct na uittrede op te vangen in een stilstaande leischoepenkrans, zie figuur 2.5 .

Bij een dergelijke pomp is een de waaier nog een stilstaande ring met leischoepen aangebracht. Dit leiwiel geeft een betere geleiding aan de uit de waaier stromende vloeistof, waardoor de ornzetting van snelheidsenergie in statische druk (diffusorwerking) een gunstiger verloop heeft, zodat ook het isentroop rendement van de pomp verbeterd wordt. Door toepassing van het leiwiel wordt tevens de drukverdeling over de omtrek van de waaier nagenoeg gelijk zodat krachten op de waaier en dus op de pompas en de lagering gering zijn.

Voor grote volumestromen voert men het pomphuis veelal uit met een dubbele spiraal. Men krijgt dan een symmetrisch, concentrisch pomphuis, waardoor de fabricage ook aanzienlijk vereenvondi P-O wordt.

figuur 2.5 Doorsnede centrifugaalpomp met leischoepen.

8

HOOFDSTUK 3 THEORETISCHE GRONDSLAGEN

3.1 Eerste hoofdwet voor open systemen.

Bij de hieronder behandelde theorie wordt verondersteld dat de strorning in leidingen en apparaten turbulent is. Het verpompen van visceuze stromingsmedia wordt in dit bestek niet behandeld. Verder is de stroming uniform, hetgeen inhoudt dat de snelheid in een doorsnede loodrecht op de strorningsrichting overal gelijk is, en stationair, zodat de hoeveel medium in een controle-volume constant is en ook de lokale toestandsgrootheden zoals druk, temperatuur, strorningssnelheid, etc.

De vloeibare media worden incompressibel (onsamendrukbaar) verondersteld.

Omdat zowel pompen alsook de leidingsystemen waarin ze meestal zijn opgenomen open systemen zijn is het voor de hand liggend om de eerste hoofdwet van de thermodynamica voor open system en bij energiebeschouwingen te hanteren. Deze luidt voor stationaire condities:

met

(3-1)

Mf = H2 - H = U2 - UI + P2V2 - PYI

AE _ II 2 II 2

Ll. kif! - 12 mV2 - 12 mVI

Mpo[ = mgz2 -mgzl

Voor een strorning zonder energie-uitwisseling met de omgeving geldt dat Q = 0 en Wt = 0 . Als er ook geen wrijving optreedt zal ~T = 0 zodat ook ~U = 0 . Men kan dan afleiden dat:

P + Ii pv' + pgz = PlOt + pgz:= Pc,tot = constant

(3-2)

Hierin is P de statische druk, IiJpv2 de dynamische of snelheidsdruk, en de som van P + IiJpv2 is de totale druk Ptot . En pC,Iot tens lotte is de voor hoogteverschillen gecorrigeerde totale druk.

Voor stromingen met interne en/of externe wrijving geldt niet meer dat ~T = 0 . Een gedeelte van de stromingsenergie, voorgesteld door relatie (3-2) wordt daarbij omgezet in warmte die op zijn beurt als thermische energie aan het stromingsmedium wordt toegevoerd. Dit verschijnsel heet dissipatie. Substitutie van ~U = mc/sl' in vergelijking (3-1) en gebruikmaking van het feit dat ~ V = 0 levert:

(3-3)

De temperatuurstijging van het stromingsmedium is meestal nauwelijks meetbaar omdat de warmtecapaciteit van een vloeistof relatief groot is.

9

Wanneer er naast verlies ook energie-uitwisseling met de omgeving plaatsvindt, zoals het geval is bij een leidingsysteem waarin een pomp is opgenomen, zal de arbeidsterm WI niet meer gelijk aan nul zijn. Toepassing van relatie (3-1) en rekening houdend met het feit dat het stromingsmedium onsamendrukbaar is leidt na differentiatie naar de tijd:

(3-4)

Omdat formeel de term PI de arbeid is die het medium aan de as overdraagt zou bij consequente handhaving van deze tekenafspraak de arbeid die door de pomp geleverd wordt altijd negatief zijn. Bet minteken wordt vanaf nu achterwege gelaten worden! De term Q blijft nul omdat er een adiabatische situatie verondersteld wordt.

Een van de belangrijkste taken van een pomp is het overwinnen van stromingsweerstanden in leidingen, bochtstukken, vemauwingen, etc. Deze verliezen komen tot uitdrukking in een afname van PC,IOI • Een pomp echter kan deze afnarne compenseren door vermogenstoevoer aan het stromingsmedium.

In de twee hiema volgende paragrafen wordt een relatie afgeleid voor bepaling van het benodigde pompvermogen op basis van twee verschillende systeemconfiguraties, n.l. de pomp zonder leidingsysteem en de pomp in combinatie met het leidingsysteem.

3.2 pomp zonder Ieidingsysteem

Stel de snelheid en statische druk aan zuigzijde en perszijde respectievelijk vz, pz en vp, Pp . Het hoogteverschil tussen zuigflens en persflens is M . Het verband tussen massastroom en volumestroom luidt:

v F

m=pV

2

Voor de situatie zoals afgebeeld in figuur 3.1 geldt dan:

figuur 3. J Pomp zonder leidingsysteem.

Voor het toe te voeren vermogen kan men dan uitgaande van het bovenstaande in combinatie relatie (3-4) voor het aan de pomp toe te voeren vermogen schrijven:

10

(3-5)

Het toe te voeren pompvermogen wordt dus gebruikt voor resp. drukopbouw, snelheidstoenarne, overwinnen van hoogteverschillen tussen zuig- en perszijde en pompverliezen.

De pompverliezen zijn te splitsen in ten eerste hydraulische verliezen /1.Uhydr: dit zijn de verliezen die ontstaan door wrijving van het stromingsmedium met waaier en pomphuis en door (turbulente) wrijving en wervelingen in het stromingsmedium. Ten tweede volumetrische verliezen /1.Uvo!: dit zijn verliezen die het gevolg zijn van in de pomp optredende lekkage, dat wil zeggen de terugstroming door de spleet tussen de waaier en het pomphuis van hoge drukzijde naar lage drukzijde. Er geldt nu:

/1. U pomp = /1. U hydr + /1. U vol

Voor het nuttig vermogen P n dat aan de pomp wordt toegevoerd geldt:

{j 0 0) 2 2 Q

P" = P, -/1.U pomp = V(pp - pJ+ }jpV(Vp -Vz )+ pV gLlz

(3-6)

Een belangrijke pompgrootheid is de zogenaamde manometrische opvoerdruk pmon en deze is gedefinieerd als:

P

P . 11

man .== -.-

v

Met behulp van relatie (3-6) kan men voor deze manometrische opvoerdruk schrijven:

2 2

Pmol1=(Pp-pz)+}jp(vp -vz )+pgLlz=PC,tOI,2-Pc,tOI,1

(3-7)

Meestal vormt de term (pp - p.) het hoofdbestanddeel van de opvoerdruk en zijn de twee andere termen slechts correctietermen, die vaak nul zijn omdat diameter van persflens en zuigflens gelijk zijn en omdat ze zich op gelijke hoogte t.o.v. elkaar bevinden.

Relatie (3-7) is slechts bruikbaar als men de toestandsgrootheden druk en snelheid aan zuigzijde en perszijde van de pomp eerst berekent, hetgeen meteen een nadeel is.

11

3.3 Pomp met leidingsysteem.

In figuur 3.2 is een pomp afgebeeld die is opgenomen in een leidingsysteem voorzien van een pers- en zuigreservoir. De drukken in deze beide reservoirs zijn respectievelijk Ppr en pzr. Het hoogteverschil tussen de vrije vloeistofoppervlakken noemt men de geodetische opvoerhoogte (of statische opvoerhoogte) en wordt aangeduid met Zge . Omdat de snelheden aan de vloeistofoppervlakken verwaarloosd mogen worden is:

De som van alle verliezen die optreden in het leidingsysteem wordt aangeduid met:

pomp

!1 U ieidtng

De totale verliezen voor pomp inclusief leidingsysteem zijn dan gelijk aan:

!1 U = !1 U pomp + !1 U leiding

figuur 3.2 pomp met leidingsysteem

De relatie voor het toe te voeren vermogen PI voor pomp inclusief leidingsysteem wordt dan:

P, = V (p PI' - P zr ) + p V gz ge + !1 U pomp + !1 U leiding

Op analoge wijze kan men vervolgens voor het nuttige vermogen schrijven:

P; = P, -!1 U 1'01111' = V (p pr - P zr ) + p V gz ge + !1 U leiding.

Voor de manometrische opvoerdruk Plllan = ~/ tens lotte levert dit:

V

(3-8)

(3-9)

(3-10)

Aan de hand van relatie (3-10) kan men concluderen dat een pomp dient om een aantal dingen te overwinnen, nl. een drukverschil tussen twee reservoirs, een hoogteverschil tussen die reservoirs en een leidingweerstand. Net als bij relatie (3-7) zal niet elke term in relatie (3-10) even belangrijk zijn, maar dit moet van geval tot geval bekeken worden!

12

In veel literatuur en catalogi van pompenleveranciers wordt in plaats van manometrische opvoerdruk het begrip manometrische opvoerhoogte Zman gehanteerd. Deze grootheid is gedefinieerd als:

r.: zmon =--

pg

(3-11 )

3.4 Pompverliezen en pomprendementen.

In een waaierpomp treden verliezen die zijn op te splitsen in hydraulische verliezen en volumetrische verliezen.

Hydraulische verliezen ontstaan ten gevolge van inwendige wrijving in het stromingsmedium en wrijving tussen het medium en de wand (pomphuis, waaier, etc.) en hebben een drukverlies !1pw,p tot gevolg, waardoor de manometrische opvoerdruk pman die een bepaalde pomp levert lager is dan de druk die deze pomp theoretisch, dus zonder bovengenoemde wrijving, zou kunnen leveren, dus:

Plllan = Plh - !1pw,p

Er is ook een zogenaamd hydraulisch rendement '7hydr gedefinieerd volgens:

n = Pman

'Ihydr

PIli

Volumetrische verliezen ontstaan ten gevolge van terugstroming van het pompmedium van het hoge drukgedeelte naar het lage drukgedeelte van de pomp en heeft een lekverlies tot gevolg waardoor het effectieve debiet Ve van een pomp lager wordt dan het debiet dat deze pomp theoretisch, dus zonder genoemd terugstroomeffect, zou kunnen leveren. Voor dit effectieve debiet geldt op analoge wijze:

Ve = V Iii - V lek

Ook hier is een rendement en wel het volumetrische rendement '7vol gedefinieerd volgens:

Ve

17vo/ == -.-

Vlh

Het aan het stromingsmedium toegevoerde bruto technische vermogen PI is gelijk aan:

13

Voor het door de pomp aan het stromingsmedium overgedragen nuttige vermogen P n geldt:

P', = ».; Ve

(3-12)

Tenslotte zijn er nog mechanische tengevolge van wrijving in lagers en asafdichtingen. Het mechanische rendement 17m geeft aan de verhouding aan tussen het aan het stromingsmedium overgedragen bruto technisch vermogen en door een aandrijving effectief aan de pompas toe te voeren vermogen, dus:

r, 17m =p

e

Als men pompverliezen en mechanische verliezen combineert kan men een totaalrendement 17101 definieren volgens:

Dit rendement heet ook wel het pomprendement, Voor het effectieftoe te voeren vermogen P, men nu schrijven:

P = P', = P man Ve e

(3-13)

14

3.5 Opgaven.

1. Gegeven een bochtstuk zoals afgebeeld. Bij 2 vindt vrije uitstroming van water naar de omgeving plaats (P2 = 1 bar). Verder is gegeven: vi = 1 mls; doorsnedes Al = 1,5 m2 , A2 = 0,25 m2 ; weerstands-coefficient van het bochtstuk S = 1,5 . soortelijke massa water is 1000 kg/m". g = 10 mls2 . Vul onderstaande tabel in.

plaats Verlies pc,tot pgh Yz pv2 p V Z
[Pa] [Pa] [Pa] [Pa] [Pa] [mls] [m]
1
2 2.

+----1---,--1 ®

Gegeven is dezelfde bocht als in vraagstuk 1. Nu bevindt er zich voor en na de bocht een recht leidingstuk van 5 m lang met doorsnedes Al = 1,5 m2 en A, = 0,25 m". De verliezen bedragen respectievelijk 1000 en 10.000 N/m2 . Bij de uitstroming is de druk weer gelijk aan omgevingsdruk (1 bar). Vul de tabel hieronder in.

5m

3m

5m

\,'~-r--------~

J__~~,, _:::"'__._._._. . ._._._._._._._._._._._._._._._.

plaats verlies Pc,tot pgh Yz pv2 p V Z
[Pa] [Pa] [Pa] [Pa] [Pa] [mls] [m]
1
2
3
4 15

3.

Van nevenstaand systeem is het volgende gegeven: PI = 2,3 bar en P4 = 1,9 bar. V2 = 1,1 m/s , V3 = 1,8 m/s .Stromingsverliezen aan zuigzijde van de pomp zijn 0,01 bar , aan perszijde 0,03 bar . De soortelijke mass a van het te verpompen medium bedraagt 1000 kg/rrr' , g = 10 m/s2 . Het volumedebiet is 0,2 m3/s . Voor de rendementen geldt: 11 vol = 0,95 , 11hydr = 0,86 , 11m = 0,94 .

7,5 m

0,5 m pomp~---+ 2

k-_-+3

a) Bepaal met behulp van de tabellarische methode het nuttige vermogen van de pomp. [12,8 kW]

b) Bereken de manometrische opvoerdruk met de twee pompformules (3-7) en (3-10).

[64 kPa]

c) Bereken het technische en het effectief toe te voeren vermogen. [15,7 kW ; 16,7 kW]

d) Bereken het mechanisch verliesvermogen en het inwendig verliesvermogen. Bereken ook de temperatuurstijging van het water ten gevolge van de inwendige verliezen. De soortelijke warmte van het medium is 4200 J/kgK . [1 kW ; 2,9 kW ; 0,0035 0c]

plaats verlies Pc,tot pgh Yzp~ P v z
[Pal [Pal [Pal [Pal [Pal [m/s] [m]
1
2
3
4 16

4. Gegeven nevenstaand systeem. Het
te verpompen medium is water, p = 13
1000 kg/rrr' , g = 10 rnIs2 , Po = 1 ! '1. (m)
bar. Aan zuigzijde wordt vanuit een PPI"'" 1,6 bar overdruk
open reservoir aangezogen. De -~---
leidingweerstanden zijn als volgt: 10
tussen 1 en 2 : 0,01 bar;
tussen 2 en 3 : 0,04 bar; ! Vp= 2,1 m/s
tussen 3 en 4 : 0,01 bar;
tussen 5 en 6: 0,03 bar;
tussen 6 en 7 : 0,02 bar; pomp ® '0,6 m
tussen 7 en 8 : ° bar. ------- 3 (3) 1
5 Vz = 1,1 m/s
a) Bepaal VIa de tabellarische
methode de statische druk en de voor hoogteverschillen gecorrigeerde totale druk voor de aangegeven 8 punten van het systeem.

b) Waar is de laagste statische druk

in het systeem? [vlak voor de 0

pomp]

c) Bereken de manometrische opvoerdruk op drie verschillende manieren. [281 kPa]

5. Een pomp moet een vloeistof (p = 800 kg/m ') verpompen van een laag gelegen open reservoir naar een hoger gelegen open reservoir met een nivoverschil van 1,75 m . Op zuig- en persflens van de pomp zijn nauwkeurige manometers aangebracht, hoogteverschil tussen beide is 0,5 m . De manometer aan perszijde wijst 0,21 bar meer aan dan die aan zuigzijde. De snelheid in de leiding aan zuigzijde is 1 rnIs , aan perszijde 2 rn/s . Omgevingsdruk is 1 bar . g = 10 rnIs2 . De door de pomp verplaatste volumestroom bedraagt 1080 m3/uur. Het totale pomprendement 0,79.

a) Bereken het totaal van de stromingsverliezen (weerstand) in de leidingen in N/m2 en III kW. [12,2 kPa ; 3,66 kW]

b) Het effectiefvennogen van de pomp. [9,95 kW]

c) De fout die gemaakt zou worden bij rendementsberekeningen aan de pomp als respectievelijk het hoogteverschil van de manometers of het verschil III snelheidsdrukken zou worden verwaarloosd. [15% te laag ; 5% te laag]

17

6. Vanuit een open reservoir wordt per uur 4 ton olie met een soortelijke massa van 850 kg/rrr' 11.1 een lei ding gepompt. De omgevingsdruk bedraagt 1 bar . In een punt van de leiding 20 m boven het reservoir gelegen is de statische druk 3,5 bar en de snelheid van de olie 10 m/s .

Als alle wrijving verwaarloosd mag worden hoeveel bedraagt dan het toe te yoeren pompvermogen.

,r;:-- /:

J{)05 W] (] 2 •

1,75 m

0,5 m

7. Een centrifugaalpomp verwerkt per uur 10,8 ton water met een soortelijke massa van 1000 kg/rrr' . Voor de pomp is de druk 0,6 bar en de vloeistofsnelheid 2 m/s . Na de pomp is de druk 5,6 bar en de snelheid 4 m/s . De plaatsen waar de bovengenoemde waarden zijn gemeten liggen op een afstand van 2 m van elkaar , vertikaal gemeten. Als het toe te voeren pompvermogen 1,9 kW bedraagt, bereken dan de totale verliezen. g = 10 m/s2. [322 W]

18

HOOFDSTUK 4 MODELVORMING BIJ CENTRIFUGAALPOMPEN

4.1 Het Eulerse pompmodel.

Uitgangspunten bij het opstellen van het Eulerse pompmodel zijn achtereenvolgens: - schoepcongruente stroming in de waaier;

oneindig dunne schoepen;

geen verliezen door interne en exteme wrijving; geen lekverliezen;

medium onsamendrukbaar;

invloed zwaartekracht verwaarloosbaar; - stationaire stroming.

Om de werking van roterende stromingsmachines te beschrijven wordt vaak gebruik gemaakt van zogenaamde snelheidsdriehoeken. De zijden van deze driehoeken worden gevormd door de drie verschillende snelheidsvectoren die van belang zijn voor de bestudering van de werking van dergelijke machines. Dit zijn achtereenvolgens de absolute snelheid .!: van het stromingsmedium, de relatieve snelheid w van het stromingsmedium ten opzichte van de waaier en de lokale waaiersnelheid Y:..

In figuur 4.1 is schematisch de radiale waaier van een centrifugaalpomp afgebeeld. Het linkerdeel van de figuur stelt de instroomsituatie voor. Omdat er sprake is van zuiver radiale instroming heeft de snelheidsvector een instroomhoek <Xl van 90°. Op die plek is de omloopsnelheid van de waaier Y:.I . De relatieve stromingssnelheid }i'l is dan gelijk aan :

}i'l = .!:I - Y:.I

en kan bepaald worden door mid del van een parallellogram-construktie zoals afgebeeld. Bij een Eulerse pomp is sprake van een schoepcongruente stroming dat wil zeggen toerental en pompdebiet zijn zodanig op elkaar afgestemd dat de snelheidsvector }i' de richting heeft van de raaklijn aan de schoep in elk punt van die schoep. De schoephoek ~ geeft die richting aan. De drie vectoren .!:I ,}i'l en Y:.I vormen samen een driehoek en dit noemt men de snelheidsdriehoek. In figuur 4.1 is links de snelheidsdriehoek bij instroom van deze waaier vergroot afgebeeld. Bij waaieruittree, zie het rechtergedeelte van figuur 4.2 , is de radiale component V2,r van de stromingssnelheid van het pompmedium gelijk gebleven. Er geldt dus:

V2,r = VI,r = .!:I

De omloopsnelheid Y:.2 is daar gelijk aan (r/r I)Y:.I . De richting van de relatieve snelheid }i'2 wordt aangegeven door de schoephoek ~2' zodat met behulp van de snelheidsdriehoek voor dat punt van de waaier de grootte en de richting van de uitstroomsnelheid .!:2 bepaald kan worden, zie het linkerdeel van figuur 4.2.

19

.:«:

figuur 4.1 Instroomsituatie in een radiale waaier met schoepcongruente stroming.

ll'2

GD~----------~~

u"

.fjguur 4. 2 Uitstroomsituatie in een radiale waaier met schoepcongruente stroming.

20

Tussen het krachtmoment M = E x L en impulsmoment Q_ = m}!_ x [_ geldt de volgende relatie M = dl2/dt . Uitgaande van de impulsmomentwet kan men voor het netto uit te oefenen krachtmoment (koppel) op de waaieras afleiden:

M -M = b -b = d(m'!..2 X[_2)

_2 -I _2 -I dt

Bepaling van het vectorproduct levert de volgende scalaire vergelijking:

Omdat vl,1 = 0 en omdat de snelheden niet veranderen in de tijd geldt voor het netto uit te oefenen koppel M:

Als CD de hoeksnelheid van de waaier is geldt voor het toe te voeren pompvermogen PI

(4-1)

Voor de manometrische opvoerdruk van de pomp levert dit:

r,

Plllall = =: = PV2,1U2

V

(4-2)

Gebruikmakend van de in paragraaf 3,2 afgeleide relatie (3-7) kan men onder verwaarlozing van de zwaartekracht een tweede relatie voor de opvoerdruk afleiden, nl.:

- f."n + 1/ p(v 2 2 )

P lIIall - 'Y 12 2 V I

(4-3)

Met behulp van de waaierafmetingen zoals afgebeeld in het middelste deel van figuur 4.1 kan men voor het pompdebiet schrijven:

(4-4)

In snelheidsdriehoek bij uittree, afgebeeld in figuur 4.2, kan men zien dat:

21

Combinatie hiervan met relatie (4-2) en (4-4) levert na eliminatie van vergelijking voor de pompkarakteristiek van een Eulerse pomp, dat manometrische opvoerdruk als functie van het volumedebiet:

V2,r en V2,1 de wil zeggen de

2 PU2 V

Pman,E = PU2 - d b fJ

1Ci 2 2 tan 2

(4-5)

In het rechterlid staan alleen constanten, zodat het grafische verb and een rechte lijn oplevert, zie figuur 4.3 . Voor de praktijk is deze grafiek uiteraard niet bruikbaar. Er zijn correcties op nodig.

4.2 De theoretische pomp.

De aannames schoepcongruente stroming en oneindig dunne schoepen gelden hier niet meer. De theoretische pomp heeft als belangrijkste kenmerk dat er geen inwendige verliezen optreden, dus 1Jvo/ en 1Jhydr zijn hier beiden nog een.

Bij schoepcongruente stroming komt het medium met een relatieve snelheid W2 volgens de richting van de schoepen uit de waaier. Hoe meer schoepen hoe beter dit lukt. In werkelijkheid blijft het medium door het eindigeaantal (5 a 7) schoepen iets achter t.o.v. de ideale situatie. Het medium krijgt iets minder rotatie. In het uittreeparallellogram blijft bij gelijke volumestroom de radiale component V2,r gelijk maar zal de tangentiele component afnemen, dus V2/ < V2,1 . Men gaat nu uit van de vrij grove veronderstelling dat bij alle volumestromen de waarde van V2,1 in gelijke mate afneemt, dus V2/ = k V2,1 , waarin keen correctiefactor is kleiner dan een is.

Voor een pomp met radiale instroming is vol gens Euler de opvoerdruk pman,E :

Bij een theoretische pomp wordt deze druk aangeduid met pman,lh en hiervoor geldt dan:

Pman,lh = U2V2'/ = k PU2V2,t ofwel pman,lh = k pman,E

(4-6)

Aan de waaierintree hebben de theoretische en de Eulerse pomp hetzelfde snelheidsparallellogram, dus ook in radiale richting dezelfde component. Dit betekent dat de volumestromen van beide pompen gelijk zijn, dus:

Vlh = V E

De karakteristiek van de theoretische pomp zal dus alleen in verticale richting veranderen met een factor k en het verloop blijft dus dat van een rechte lijn, zie figuur 4.3 .

22

4.3 De werkelijke pomp.

Een werkelijke pomp heeft nog twee extra verliesfenomenen nl. hydraulische verliezen en lekverliezen. Deze zullen achtereenvolgens worden toegelicht.

Hydraulische verliezen zijn stromingsverliezen in de pomp die ook met het begrip pompweerstand !1pw worden aangeduid volgens !1pw = Pman.th - Pman,E . Deze pompweerstand be staat uit twee del en, n.l.:

- Gewoon wrijvingsverlies !1Pwr, dat optreedt bij een turbulente stroming door leidingen en kanalen en dat evenredig is met het kwadraat van de stromingssnelheid. Dit verlies treedt op in waaier, inlaatgedeelte pomp, leikanalen en slakkenhuis.

- Botsingsverliezen !1Pb. Deze ontstaan bij instroming voor debieten die afwijken van het ontwerpdebiet. De relatieve snelheid WI is dan niet meer schoepcongruent en er ontstaan wervels aan een van beide zijden van de schoep. Hoe groter de afwijking van het ontwerppunt hoe groter de botsingsverliezen. De toename is ongeveer kwadratisch met deze afwijking.

De hydraulische verliezen zijn beide als functie van het volumedebiet apart in figuur 4.3 afgebeeld.

Lekverliezen worden veroorzaakt door een lekstroom waarvan de grootte afhankelijk is van de spleet tussen waaier en huis en het van het verschil van de statische druk voor en na de spleet.

Rekening houdend met deze verliezen kan de uiteindelijke karakteristiek van de werkelijke pomp opstellen, zoals afgebeeld in figuur 4.3 . Deze karakteristiek wordt in de praktijk door de pompleverancier bij de pomp verstrekt en is in het algemeen vooraf in een proefstand experimenteel bepaald.

Naast het verloop van de manometrische opvoerdruk van de pomp staat in deze grafiek meestal ook een vermogenskromme, dus het verloop van P, of P; als functie van het debiet, en een rendementskromme, dus het verloop van r/tot zie figuur 4.4.

De grafieken gelden voor een bepaald toerental. Maximaal rendement treedt ongeveer op de volumestromen waarbij aan de waaierintree de botsingsverliezen minimaal zijn. Voor dit punt is de pomp ontworpen en wordt daarom het ontwerppunt genoemd.

De waaierpomp vertoont in vergelijking met een verdringerpomp een vrij grote flexibiliteit, in die zin dat verpompen van andere volumestromen bij gelijkblijvend toerental ook mogelijk is. Het is wel ongewenst langdurig te draaien bij condities ver van het ontwerppunt vooral bij pompen met een relatief sterk gepiekte rendementscurve. Het meest gunstig voor het gebruik is een pompkarakteristiek die vanaf een debiet nul monotoon dalend verloopt waardoor er geen kans op instabiliteit in het samenspel tussen pomp en leidingsysteem aanwezig is.

23

p

I

figuur 4.3 Karakteristieken van Eulerse, theoretische en werkelijke pomp

80

T
~
k---" ----
-: <, ~ ~
K(%) ~ -.
/ <.
/ -.
/ Pi (kW) (water) "
/ --- ~ ! -
r,;r NPSHvereist (m)
[ 60

40

20

o o

20

30

10

40

50

-_- volumestroom, v. (Itrls)

figuur 4.4 Voorbeeld van een volledige pompkarakteristiek (d = 200 mm , n = 2900 omw/min)

24

4.4 Gelijkvormigheid van pompwaaiers; modelregels.

Waaierpompen zijn vanuit een theoretische benadering zeer moeilijke werktuigen. Hoewel men tegenwoordig met behulp van computerprogramma's tot een pompontwerp kan komen, zal het nodig blijven een nieuw ontwerp al of niet met een schaalmodel op een proefstand te testen. Uitgaande van de met proeven verzamelde gegevens is men dan in staat met behulp van modelregels van hetzelfde pomptype de werking te voorspeIlen, ook als het medium, het toerental en zelfs de afmetingen veranderen. Onder een pomptype wordt hier verstaan een pomp waarvan de afmetingen in onderlinge verhoudingen vastliggen. De in- en uittreehoeken hebben hierdoor vaste waarden onafhankelijk van de waaiergrootte. Het toerental en ook de waaierdiameter kunnen binnen zekere grenzen vrij gekozen worden.

De belangrijkste invloedsgrootheden die de werking van de pomp bepalen, zijn blijkbaar soortelijke massa p van het te verpompen medium, een kenmerkende afmeting, bijvoorbeeld de buitendiameter dz en het toerental n. Men kan tot inzicht in de modelregels komen door na te gaan hoe van de Eulerse pomp de snelheidsdriehoeken veranderen bij een verandering van het toerental en een verandering van de waaierdiameter.

Invloed van toerental op intree-snelheidsdriehoek: omdat bij vergroten van het toerental de waarde van de omtreksnelheid UI met dezelfde factor toeneemt zullen de andere vectoren ook met die factoren moeten toenemen. Hierdoor blijft de snelheidsdriehoek gelijkvormig en de instroming botsingsvrij. Dus Vja: n dus ook:

Vccn

Invloed toerental op uittree-snelheidsdriehoek: omdat dus V cc n zal ook V2,r a: n . Verder is in de uitstroomdriehoek U2 a: n . Om schoepcongruente stroming te behouden zal ook V2.t a: n . Omdat Pman,E a: PU2V2,I geldt:

2 Pmall,E o; n

Invloed waaierdiameter op intree-snelheidsdriehoek: wanneer bij hetzelfde toerental alle afmetingen, dus ook d2 met een bepaalde factor veranderd worden dan zullen ook alle omtreksnelheden dus ook u, met die factor veranderen, dus u, a: d2 . Om botsingsvrije instroming te handhaven zal dit ook voor W j en VI gelden. Vanwege de gelijkvormigheid van de waaier geldt: d, a: d2 en b j a: d, . Omdat het volumedebiet evenredig is met ndib IV I geldt:

Invloed waaierdiameter op de uittree-snelheidsdriehoek: ook hier geldt omtreksnelheden evenredig met d2, dus U2 a: d, . Voor het volumedebiet geldt:

25

!J Q d (Uu-lL

D / I L f LrCl~~,e t:vtLia ~{!t

, lAAo{ (Yo{- IL

ULr ~ cf_L-- _ {)vt_ ~C~rp<;OL'Jr'-"--'l("Je- s~rcJ\AA'-\l"rJ -l-«: rJo...rdL,cvl.RF'f:J,,-

zal dit ook voor de andere snelheidsvektoren in de uittreedriehoek gelden . Omdat pman,E =

'7 '-0 l~ ..e V{,IA ((?"/"'L/ r f <;>t._ 0-/ lA--Q I.),(/; old,

C)() k -e ere (." ;<..(J "J .. ~ ,#-'"-" <f (>,(:1- J ';? c, I o « k

PU2V2.1 resulteert dit in: 2

Pman,E IX di

l

Invloed van de soortelijke massa: in de relatie voor de volumestroom (4-4) komt de soortelijke massa niet voor, dus is het volumedebiet onafhankelijk van de soortelijke massa . In de formule voor de opvoerdruk (4-2) blijkt rechtstreeks dat:

Pman.E IX P

Samenvattend kan men stellen dat voor de Eulerpomp met botsingsvrije en zuiver radiale instroming voor respektievelijk volumestroom en opvoerdruk geldt:

pd 2 2

PIIIGIl.E ex 1 n

Zonder verder bewijs zij vermeld dat de genoemde evenredigheden ook gelden voor de werkelijke pomp, aIleen dienen pmal1,E en FI,E vervangen te worden door respectievelijk Pman en PI' Invoering van de evenredigheidsconstanten $, \jJ en A levert de volgende modelregels op:

Ve rpd}n
r.: 2 7
tj/d2 n:
PI A,pd/n3 Deze modelregels blij ken ook te gelden voor andere types pompwaaiers, zoals axiale en diagonale waaiers. De constanten zijn in feite dimensieloze modelgrootheden

Met de kentallen $, \jJ en A is het mogelijk de pompkarakteristieken dimensieloos te maken. Uitgaande van deze modelregels nu kunnen de belangrijkste stromingstechnische gegevens van een pomptype voor alle afmetingen, toerentallen en media bepaald worden.

Door het combineren van boven genoemde dimensieloze kentallen kunnen steeds nieuwe kentallen gecreeerd worden, zoals het specifieke toerental 0, dat evenredig is met het toerental en waaruit de waaierdiarneter is geelimineerd:

• 112

rpll2 nVe

a-=;m=( J3/4

r.:

p

.2 /

/

(4-7)

Op soortgelijke wijze kan een zogenaamde specifieke diameter 8 worden gevonden door toerental te elimineren:

d (Pman J1/4

1/4 2

Ij/ P

/i = rp1!2 = • 112

Ve

Door Cordier is experimenteel aangetoond dat er tussen de beide kentallen 8 en (J een zeker verband bestaat. Hij heeft vele bestaande stromingsmachines onderzocht. Dit leverde de grafiek op afgebeeld in figuur 4.5 . De tegen elkaar uitgezette waarden voor 8 en (J gelden steeds voor het ontwerppunt. Het diagram verschaft de mogelijkheid bij bepaalde vereiste bedrijfsgegevens t.a.v. debiet en opvoerdruk op basis van de keuze van een bepaald toerental de globale afmetingen van een pompwaaier en dus van de hele pomp te voorspellen of omgekeerd uitgaande van een bepaalde waaier een vereist toerental voor de aandrijving te bepalen.

Tevens kan uit het diagram afgeleid worden welk waaiertype optimaal is.

I 0

(

- (4-8)

10 9 8

5

r-r-: -----,--- ~- ---._ -_ "_ ----~.~.
c----- - --- - f--
f\
\ R
\
1\
\
1\
\
3 '"
'\ J)
5 ~ -
I '" ['\,
0 I
8 <,
<, r-,
6
4 I <.
<, r-, A
,
2 - r-- -- '",
r---...
0 0,15 0,2

0,3 0,4 0,50,6 0,8 1,0

1,5 2,0

3,0 4,0 5,0

7

6

4

t

s 2,

2, 1,

1,

1,

1,

1, 0,1

(] -------

figuur 4.5 Cordierdiagram; A=axiale waaier; D=diagonale waaier en R=radiale waaier.

27

4.5 Opgaven.

Voor onderstaande opgaven kan men voor de dichtheid p 1000 kg/rrr' en voor g 10 m/s2 nemen, tenzij anders vermeld.

1. Een centrifugaalpomp moet per uur 240 rrr' leveren. De geodetische zuighoogte, dit is het nivoverschil tussen pomp en vloeistofoppervlak in het zuigreservoir, bedraagt 4 m ; de geodetische pershoogte, dit is het nivoverschil tussen pomp en vloeistofoppervlak in persreservoir, is 20 m ; het drukverlies in de zuigleiding is 10 kPa ; het drukverlies in de persleiding is 15 kPa . Zuig- en persreservoir zijn open reservoirs.

Pompgegevens: Y]vol = 0,95 ; I]m = 0,9; Y]hydr = 0,8 ; k = 0,75 .

a) Voor welke manometrische opvoerdruk moet de pomp besteld worden. [2,65 bar]

b) Hoe groot is de Eulerse opvoerdruk. [4,42 bar]

c) Welk vermogen moet de pompaandrijving bezitten. [25,8 kW]

2. Van een centrifugaalpomp is het volgende gegeven: inwendige diameter zuigflens is 600 mm; inwendige diameter persflens is 475 mm ; onderdruk aan de zuigflens is 40 kPa ; overdruk aan de persflens is 240 kPa ; de zuigflens bevindt zich 1 m beneden de persflens. De pomp levert een debiet van 0,85 m3/s en neemt een vermogen op van 295 kW.

a) Bereken de manometrische opvoerdruk. [2,97 bar]

b) Bereken het totale pomprendement. [0,86]

3. Van een centrifugaalpomp is het volgende gegeven:

- inwendige diameter waaier is 200 mm ; uitwendige diameter waaier is 500 mm ;

inwendige breedte waaier aan de buiten-omtrek is 18 mm ; inwendige breedte waaier aan de binnenomtrek is 40 mm ; toerental bedraagt 500 omw/min ; Y]hydr = 0,8 .

de instroomsnelheid is zuiver radiaal en bedraagt 2,5 m/s ;

de achterover gebogen schoepen maken een hoek van 30° met de raaklijnen aan de buitenomtrek van de waaier;

de correctiefactor voor het eindige aantal schoepen bedraagt 0,8 .

Bereken achtereenvolgens:

a) de grootte van de snelheidsvectoren UI en WI en van de schoephoek ~l [5,24 m/s; 5,81 m/s; 25,5°].

b) de theoretische opbrengst (debiet) van de pomp [0,063 m3/s].

c) de grootte van de snelheidsvectoren ti2, W2 en V2 bij uitstroom. Let op: V2,r is niet gelijk aan Vl,r ! [13,1 m/s; 4,44 m/s; 9,52 m/s].

d) Bereken de manometrische opvoerdruk. [7,76 x 104 N/m2]

28

4. Van een centrifugaalpomp is gegeven:

- inwendige diameter waaier 200 mm ; buitendiameter 380 mm ;

- toerental 720 omw/min ; radiale uittreesnelheid 2,5 mJs ; relatieve uittreehoek 30°;

kl1hydr = 0,7; Tlvol = 0,95 ; l1tot = 0,75 .

a) Teken de snelheidsdriehoeken bij in- en uitstroom van de waaier en bereken de grootte van de snelheidsvektoren VI , V2, WI, W2 ,"1 en "2.

[2,5; 10,3 ; 7,9; 5,0; 7,5 ; 14,3 mJs]

b) Bepaal de manometrische opvoerdruk. [105 Pa]

c) Bepaal de breedte bl en b2 van de waaier aan in- en uittreezijde als het vereistedebiet 360 m3/u is. [6,7 x 10-2 m ; 3,5 x 10-2 m]

d) Hoe veranderen de snelheidsvektoren uit a) als het debiet door dichtdraaien van een regelafsluiterverrninderd wordttot 300 m3/u? [2,1 ; 10,9; 7,8; 4,2; 5,0; 14,3 mJs]

e) Hoe veranderen de snelheidsvektoren uit a) als ditzelfde bereikt wordt d.m.v. een toerentalverlaging? [2,1 ; 8,6 ; 6,2 ; 4,2 ; 6,2 ; 11,9 mJs]

f) Hoe groot is de manometrische opvoerdruk in beide voorgaande gevallen? Stel het drukverlies tengevolge van stootverliezen bedraagt 8 kPa. [9,9 x 104 Pa; 6,9 x 104 Pal

g) Hoeveel bedraagt het toe te voeren verrnogen bij d) en e)? [11 kW ; 8,0 kW]

29

HOOFDSTUK 5 POMPKARAKTERISTIEK EN BEDRIJFSKARAKTERISTIEK

5.1 Het bedrijfspunt ofwerkpunt van een waaietpomp.

Om samenspel van pomp en leidingsysteem te kunnen beschrijven is een uitdrukking die het gedrag van het systeem beschrijft noodzakelijk. Uitgangspunt hiervoor vormt de uitdrukking voor de manometrische opvoerdruk die op het leidingsysteem georienteerd is, n.l. relatie (3-10), die luidde:

pman = (Ppr - Pzr) + pgZge + iJpw,l

De laatste term in deze relatie, iJpw,/ , stelt de leidingweerstand voor. Deze term neemt kwadratisch toe met het volumedebiet (bij turbulente stroming) en is in figuur 5.1 afgebeeld als curve a, de leidingkarakteristiek. Beide andere termen zijn onafhankelijk van het debiet en vormen dus een konstante bijdrage. Deze bijdrage voorgesteld door de horizontale rechte b in figuur 5.1 wordt de statische opvoerdruk iJPstat genoemd. Optelling van de afzonderlijke bijdragen levert de zogenaamde systeemkarakteristiek, curve c, met als vergelijking:

(5-1)

Wanneer in het systeem een pomp geplaatst wordt waarvan de karakteristiek bekend is, curve d, dan stellen pomp en systeem zich in op het snijpunt van de curves c en d. In dit punt, het zogenaamde bedrijfspunt of werkpunt aangegeven met het symbool BP, heerst evenwicht tussen de opvoerdruk die de pomp kan leveren en die hij mod leveren. Dit evenwicht is stabiel omdat bij de combinatie van pomp en systeem de neiging be staat naar dit bedrijfspunt terug te keren.

Met de gestreepte lijn is aangegeven wat erg gebeurt indien de leidingweerstand wordt vergroot. Het bedrijfspunt verplaatst zich naar links (BP'), hetgeen een daling van de volumestroom betekent. Hiermee is tevens aangegeven hoe de volumestroom door middel van een regelklep gevarieerd kan worden. Men dient echter te bedenken dat er maar een snijpunt is met optimaal rendement, waardoor langdurig draaien op een bedrijfspunt ver van het optimum extra energiekosten met zich meebrengt.

Verhoging van de statische opvoerhoogte manifesteert zich als een verticale verschuiving van de systeemkarakteristiek hetgeen ook een verplaatsing naar links van het bedrijfspunt betekent, dus een afname van het volumedebiet. In dit opzicht verschillen centrifugaalpompen belangrijk van plunjerpompen. Centrifugaalpompen kunnen geen grotere opvoerdruk overwinnen dan door de pompkarakteristiek is aangegeven en voorzover een grotere opvoerdruk binnen deze grenzen mogelijk is gaat het ten koste van de volumestroom.

Voor het rendement is regeling door toerentalvariatie aanmerkelijker gunstiger dan regeling door middel van een klep. Bij toerentalvariatie draait de pomp namelijk nooit harder dan nodig is. Omdat Pman IX n2 en Ve IX n zal PI IX n3 !

30

p

t

o

-v

figuur 5.1 Pompkarakteristiek en systeemkarakteristiek; /igging bedrijfspunt.

p

t

o

,""

.

--V

figuur 5.2 Debietverandering door variatie van waaiertoerental.

31

5.2 Serie- ~n parallelschakeling van pompen.

Het is mogelijk enige centrifugaalpompen (ieder met een waaier) gezamenlijk te laten werken, zodat ze te beschouwen zijn als een pompaggregaat. Men onderscheidt hierbij serie- en parallelschakeling.

Bij serieschakeling wordt de vloeistof nadat de eerste pomp is gepasseerd naar een tweede pomp gevoerd om daar voor de tweede maal een drukverhoging te ondergaan. De persopening van de eerste pomp staat dan in directe verbinding met de zuigopening van de tweede pomp. De gemeenschappelijke karakteristiek van een systeem met meerdere pompen in serie wordt gevonden door bij elke waarde van het volumedebiet en opvoerdruk van de pompen afzonderlijk op te tellen.

De belangrijkste toepassing van dit principe komt voor bij pompen waarbij meerdere waaiers op dezelfde as zijn aangebracht. Zij zijn dan omgeven door een pomphuis waarin kanalen die dienen als zuig- en perskanalen zijn uitgespaard. Heeft de pomp twee gelijke waaiers dan ligt de gemeenschappelijke karakteristiek tweemaal zo hoog. In een bepaald leidingsysteem zal echter de opvoerdruk niet verdubbelen maar dient m.b.v. de karakteristieken zorgvuldig bepaald te worden, zie figuur 5.4. Hoe vlakker de systeemkarakteristiek verloopt des te geringer is de invloed van de tweede pomp.

Toepassing van serieschakeling is dus aIleen zinvol bij relatief steile leidingkarakteristieken, zoals die van Llpw, 2·

Bij parallelschakeling wordt de gemeenschappelijke karakteristiek gevonden door bij elke opvoerdruk de volumestromen van elke pomp afzonderlijk op te tellen, zie figuur 5.5 . Ook hier geldt op analoge wijze dat in een bepaald leidingsysteem het volumedebiet door parallelschakeling van twee identieke pompen in vergelijking met de situatie van een enkele pomp niet verdubbelt. Hoe vlakker de systeemkarakteristiek des te groter het effect van de tweede pomp, dus bij Llpw,I.

32

p

t

o

Pman (A+B)

figuur 5.4 Invloed op Zigging bedrijfspunt bij serieschakeling van waaierpompen.

P

t

o

L\PW,2

-v

figuur 5.5 Invloed op Zigging bedrijfspunt bij parallelschakeling van waaierpompen.

33

5.3 Opgaven

1. Van een centrifugaalpomp is de karakteristiek en de rendementskromme hieronder afgebeeld. De pomp is aangesloten op een leidingsysteem met een geodetische opvoerhoogte van 20 m . Pers- en zuigreservoirs zijn open reservoirs. Bij een debiet van 2,5 liter/s is de totale leidingweerstand 10 kPa . Deze weerstand neemt kwadratisch toe met het debiet.

a) Teken zo nauwkeurig mogelijk in onderstaande grafiek de systeemkarakteristiek in en

bepaal het werkpunt [9,2 lis ; 335 kPa].

b) Bereken het vereiste pompvermogen P e . [4,28 k W]

c) Bij welke de geodetische opvoerhoogte zal de pomp afslaan? [42,5 m]

d) De afgebeelde pompkarakteristiek geldt bij een toerental van 1440 omw/min . Hoe

wordt de karakteristiek als het toerental 1200 omw/min wordt ? (rendement

onveranderd).

e) Bepaal het nieuwe werkpunt [5,6 lis ; 280 kPa].

, i

1-- --_j_-L

1~···

(J

Q-

o

- .... ~ V:

........ --.1!!

[X 10~3 m,%]

34

2. Een test aan een kleine centrifugaalpomp gaf de volgende resultaten:

opvoerhoogte hman [m] 1,0 1,5 2,0 2,5 3,0 3,5 4,0
debiet Ve [liter/min] 62,5 57,0 50,5 42,5 33,5 22,5 7,5
rendement lltot [%] 34 50 64 73 75 65 30 De pomp wordt gemstalleerd in een CV -installatie waarvan het leidingverlies is gegeven door de vergelijking:

• 2

I1hw" = 0,00125 V e

.

waarin LJhw,l uitgedrukt is in [m] en V in [liter/min] . Om de situatie te verbeteren wordt voorgesteld een tweede centrifugaalpomp, identiek aan de eerste, te installeren. Deze draait met hetzelfde toerental. Ga de consequentie na die het installeren van deze pomp heeft als deze: 1. in serie; 2. parallel staat met de eerste.

a) Teken op mm-papier de karakteristieken van deze pompsystemen en bepaal de werkpunten van deze pompen.

[serie: 53,5 lImin; 36 kPa; lltot = 58% ; parallel: 5211min; 34 kPa; lltot = 68%]

b) Welke configuratie verdient de voorkeur? Waarom? [voorkeur voor parallel i.v.m. gunstiger pomprendement]

Een altematieve pomp is voorradig die geometrisch identiek is aan de eerste, heeft echter met een waaier die 15% groter is in diameter.

c) Teken de karakteristiek voor deze grotere pomp als die alleen werkt met hetzelfde toerental als de andere pompen. Bepaal de opbrengst Ve en het rendement 11 tot in het bedrij fspunt.

[55,5 lImin; 37 kPa; Tltot = 75%]

35

3. Gegeven is de karakteristiek van twee centrifugaalpompen A en B. De pompen zijn parallel geschakeld en bevatten beide een terugslagklep aan de perszijde. De pompinstallatie heeft een gemeenschappelijke zuig- en persleiding met een totale lengte van 15 m. De frictiefactor van de leidingen bedraagt 0,025. In de persleiding is een afsluiter opgenomen voor debietinstelling. Het toerental van beide pompen bedraagt 1200 omw/min. Het pompinstallatie bevindt zich op 1 m boven een open zuigreservoir. Er moet water gepompt worden naar een 3 m hoger gelegen open persreservoir. De weerstandscoefficient van de 4 bochten is gelijk en bedraagt 0,15, die van de afsluiter in volledig geopende toestand 0,2. De diameter van pers- en zuigleiding is 94 mm.

a) Teken de pompkarakteristiek voor deze pompinstallatie.

b) Bereken en teken de leidingkarakteristiek

c) Wat levert de pomp aan volumedebiet en manometrische opvoerdruk in het bedrijfspunt? [92,5 m3/u; 73 kPa]

d) Wat is het totaal benodigde pompvermogen P, in dat punt? [2,76 kW]

e) Wat zijn de specifieke toerentallen en bijbehorende waaiertypen van beide pompen? (Neem voor benodigde pompgrootheden waarden in het bedrijfspunt)

36

HOOFDSTUK 6 CA VITA TIE

6.1 Oorzaak van cavitatie.

Om het pompmedium aan de zuigzijde in de waaier te laten stromen moet de druk bij intrede in de waaier lager zijn dan daarvoor. Bevindt zich het medium eenmaal in de waaier dan zorgen de roterende schoepen voor een snelheidsverhoging en een drukverhoging waardoor verder transport mogelijk is. Daalt de druk bij waaierintree echter beneden de dampspanning die overeenkomt met de temperatuur van het medium dan treedt spontaan verdamping op. De gevormde dampbellen worden door de vloeistof meegesleurd naar een gebied van hogere druk, alwaar ze in elkaar klappen. Dit samenklappen dat met grote snelheden geschiedt heet cavitatie en is hoorbaar. Het geluid varieert van lichte ruis tot hevig geratel in de pomp. Ten gevolge van het in elkaar klappen ontstaan drukpieken die kunnen oplopen tot enkele honderden bar met een frequentie van kiloherzen.

Cavitatie heeft twee emstige gevolgen:

1. Daling van de volumestroom;

2. Beschadiging van de wand van het pomphuis en waaier.

Vindt dampbelvorrning over het gehele intree-oppervlak van de waaier plaats dan zal de vloeistofstroom onderbroken worden en vindt geen pompwerking meer plaats.

Het ontstaan van cavitatie wordt bepaald door de waarde van de druk aan zuigzijde van de pomp in combinatie met de strorningssnelheid van het medium. De minimaal benodigde zuigdruk als functie van het debiet wordt door de fabrikant experimenteel bepaald. Deze curve wordt de vereiste NPSH (Netto Positive Suction Head) genoemd, ofwel de maximaal toelaatbare zuighoogte, kortweg aangegeven door de grootheid NPSHvereist. Als de pompkarakteristiek het verloop van de manometrische opvoerdruk vertoont dan is ook de vereiste NPSH als druk afgebeeld als functie van het pompdebiet. Als de pompkarakteristiek het verloop van de manometrische opvoerhoogte Zman vertoont dan is de vereiste NPSH als hoogte afgebeeld als functie van het pompdebiet.

6.2 Bepaling van het cavitatiepunt.

Naast de vereiste NPSH is ook de actuele zuigdruk van een pomp in een bepaald leidingsysteem, ofwel de beschikbare NPSH van belang, aangeduid als NPSHbesch .. Hiermee wordt bedoeld het verschil tussen de heersende druk en de verzadigingsdruk die overeenkomt met de mediumtemperatuur ter plaatse (ofwel maximale dampspanning). Deze kan men bepalen met de relatie:

NPSHbesch = pz,/o/ - Pd.max(T) = pz + 1!Jpv2 - Pd,max(T)

(6-1)

37

V oor een pompsysteem met zuigleiding en zuigreservoir geldt:

pc,/o/,zr - pc,/o/,z = Apw,zl

ofwel:

pzr - (Pz + lhpv/ + pgZge,zU

Substitutie hiervan in relatie (6-1) levert:

NPSHbesch. = pzr - pgZge,zl - Apw,zl - Pd,maxm

(6-2)

Omdat de leidingweerstand van de zuigleiding evenredig is met het kwadraat van het volumedebiet stelt de karakteristiek van NPSHbesch een bergparabool voor. De curve voor NPSHvereis/ heeft nagenoeg de vorm van een dalparabool zodat intekenen van be ide karakteristieken een snijpunt zal opleveren, het zogenaamde cavitatiepunt, Wanneer men een bepaalde debietinstelling (BP) wil na gaan of de betreffende pomp cavitatievrij zal werking dient men de ligging van het werkpunt te vergelijken met die van het cavitatiepunt (CP). Wanneer het cavitatiepunt rechts ligt van het werkpunt bestaat er bij de betreffende debietinstelling geen kans op cavitatiel Een ander is afgebeeld in figuur 6.1 .

Om te voldoen aan de minimale NPSH-eisen worden pompen meestal zo laag mogelijk in leidingsystemen geplaatst, waardoor de toeloophoogte (extra hydrostatische druk) zo hoog mogelijk is.

In het geval dat de vereiste NPSH als hoogte is gegeven dient men om het cavitatiepunt te bepalen ook de beschikbare NPSH als hoogte te berekenen door relatie (6-2) door pg te delen!

p

t

-v

figuur 6.1 Ligging van het cavitatiepunt t.o. v. het bedrijfspunt.

38

6.3 Opgaven.

1. Een pomp zuigt water aan van 15°C uit een open reservoir. De druk aan zuigzijde van de pomp bedraagt 40 kPa (absoluut). De stromingssnelheid van het water door de zuigleiding is 2 m/s . De leidingweerstand van de zuigleiding bedraagt voor deze instelling 10 kPa.

a) Bereken de beschikbare NPSH. [40 kPa]

b) Stel dat de pomp een vereiste NPSH heeft van 15 kPa voor deze instelling, wat is dan de maximale geodetische zuighoogte? [7,3 m]

2. Een pomp verwerkt condensaat van 90°C vanuit een hoger gelegen open reservoir. De absolute druk aan zuigzijde van de pomp bedraagt 110 kPa . De snelheid van het water in de zuigleiding is 2 m/s . Het drukverlies in de zuigleiding bij deze instelling is 10 kPa .

a) Bereken de beschikbare NPSH. [39 kPa]

b) Als de vereiste NPSH van de pomp bij deze instelling 25 kPa bedraagt, hoe groot is dan de geodetische zuighoogte? [- 0,8 m]

3. Een pomp verwerkt water van 40°C uit een hoger gelegen gesloten reservoir, waarin de vloeistof onder druk van de dampspanning staat (d.w.z. verzadigde waterdamp zonder lucht boven het vloeistofoppervlak!). De absolute statische druk aan zuigzijde van de pomp bedraagt 32,5 kPa. De snelheid aldaar is 2 m/s . De leidingweerstand van de zuigleiding veroorzaakt bij deze instelling een drukverlies van 10 kPa .

a) Bereken de beschikbare NPSH. [269 kPa]

b) Hoe groot moet de toeloophoogte (Zge,z) zijn als de vereiste NPSH 25 kPa bedraagt? [3,5 m]

39

4. Door een centrifugaalpomp moet water vanuit een open reservoir dat 2 m lager ligt gepompt worden naar een reservoir dat 8 m boven de pomp bevindt. De druk in dat reservoir bedraagt 5 bar (overdruk) . Het debiet bedraagt 1,767 liter/s . De persleiding heeft een totale lengte van 40 m en bevat verder 10 bochtstukken (Sb = 0,11) en twee geopende afsluiters (Sa = 5). De zuigleiding heeft een lengte van 10 m en bevat verder een geopende afsluiter (Sa = 5) en 4 bochtstukken (Sb = 0,11). De inwendige diameter van pers- en zuigleiding d bedraagt 30 mm en de frictiefactor is gelijk aan 0,035 . Omgevingsdruk Po = 1 bar ; maximale dampspanning bij de heersende temperatuur van het te verpompen water is 0,05 bar ; lltot = 0,75 . Bereken achtereenvolgens:

a) de beschikbare NPSH. [21,5 kPa]

b) de vereiste opvoerdruk van de pomp. [834 kPa]

c) het vereiste pompvermogen. [1,97 kW]

5. Twee, gelijke, parallel geschakelde centrifugaalpompen zuigen water van 60 -c aan uit een tank die in open verbinding staat met de atmosfeer (Po = 1 bar) . De zuigflenzen van beide pompen bevinden zich op ashoogte van deze pompen, beide 3 m boven het watemivo in de tank. De pompen hebben een gezamenlijke zuig- en persleiding . Het drukverlies t.g.v. de stromingsweerstand in zuig- en persleiding is gelijk en bedraagt in elk 1000 Pa bij een debiet van 10 m3/u . De vloeistofsnelheid in zuig- en persleiding bij dit debiet bedraagt 0,5 m/s . Beide pompen hebben een terugslagklep. In de persleiding is een persafsluiter opgenomen. Vanuit de persleiding stroomt het water onderin een open reservoir, waarvan het vloeistofuiveau zich eveneens op ashoogte van beide pompen bevindt. Op de volgende pagina is een volledige pompkarakteristiek afgebeeld.

a) Bereken de aanwijzing van een absolute drukaanwijzende manometer aan de zuigflens van een van beide pompen als beide in bedrijf zijn.

[31,5 kPa]

b) Idem aan perszijde van een van beide pompen. [130 kPa]

c) Bereken de maximale opbrengst als een van beide pomp en uitvalt. [46 m3/u]

d) Hoe groot is de extra drukval over de persafsluiter in de gezamenlijke persleiding, wanneer deze gedeeltelijk gesloten moet worden om cavitatie te voorkomen? Bereken dit zowel voor het geval dat beide pompen werken alsook voor het geval dat slechts een pomp werkt.

[69 kPa; 57 kPa]

40

.-:-:-r-:--+--t-___,.--t-c-c-t-:-:-+-'t::--t---f----.;_-+----

I

I

1

r-t-----j----1-:-:--j-----"---+-b+--:_;__---t---,- .. + __ --:-:---j---_.;..:_lH-----l--- 1------

I

-----+---'--b----+---:--:+--+----i------'--~L--:-j--L---+----:----j~H -

...... ··1 .

~~-

41

6. In een konservenfabriek staat een centrifugaalpomp opgesteld, waarvan de volledige karakteristiek op de volgende paginais afgebeeld. De pomp zuigt water op uit een groot open reservoir tot een hoogte van 2 m en perst het naar een open persreservoir op een hoogte van 3 m boven de pomp. Bij een debiet van 20 m3/u bedraagt de weerstand in de zuigleiding 3000 Pa en in de persleiding 1000 Pa . De temperatuur van het water is 20 0 C . Het toe rental van de pomp IS 1400 omw/min . De omgevingsdruk bedraagt 1 bar .



a) Bereken het pompdebiet Ve bij deze instelling en het benodigde vermo-

gen r.. [46,5 mvu; 1,43 kW]

Doordat in de fabriek plotseling de stoomturbine stuk gaat moet een grote hoeveelheid stoom gespuid worden. Men doet dit in het aanzuigreservoir van de pomp. De temperatuur van het water stijgt daardoor tot 60 0 C (Pd,max = 0,2 bar). De technicus in de fabriek constateert nu dat de pomp veel lawaai maakt en concludeert dat cavitatie optreedt. Hij heeft twee mogelijkheden om dit probleem op te lossen:

1. Gedeeltelijk sluiten van de persafsluiter;

2. het toe rental veranderen.

b) Onderzoek door beredenering welke mogelijkheid economisch de beste is. [ toerentalverlaging]

c) Welke drukval staat er over de persafsluiter in geval 1. ? [13 kPa]

d) Met welk toerental moet de pomp draaien in geval 2. ? [1170 omw/min]

42

T

i d

i

7. Een centrifugaalpomp waarvan de volledige .karakteristiek is afgebeeld op de volgende pagina zuigt water aan met een temperatuur van 46°C . De aanzuigopening van de pomp bevindt zich 2,5 m boven het waternivo in een open tank. Via een persleiding, waarin een afsluiter is opgenomen, wordt het water via een warmtewisselaar onder in een open reservoir gevoerd, waarvan het nivo op gelijke hoogte staat als de pomp. De weerstandsverliezen bedragen voor zowel zuig- als persgedeelte 4000 Pa bij een debiet van 20 m3/u . Verder is gegeven: uittreehoek ~2 = 30° ; uittreediameter is 0,16 m ; uittreebreedte 8 mm ; pomprendement 11 tot in het bedrijfspunt bedraagt 0,75 ; toerental van de pomp is 1440 omw/min.

a) Bereken een aantal punten van de systeemkarakteristiek en voeg deze karakteristiek toe aan de pompkarakteristiek. Bepaal het bedrijfspunt. [48,7 m3/u; 49 kPa]

b) Bereken een aantal punten van de karakteristiek die de NPSHbeschikbaar aangeeft en bepaal het cavitatiepunt. [40 nr'; 57 kPa]

c) Bepaal, in geval dat cavitatie optreedt, de extra drukval die optreedt wanneer de persafsluiter geknepen wordt totdat de cavitatie uiteindelijk verdwijnt. [25 kPa]

d) Wat is het specifieke toerental in bedrijfspunt A ? [0,32 omw/s]

e) V oor de pompkarakteristiek van een Eulerse pomp geldt:

2 Pu V

Pman,E = PU2 - j3 d b

tan 2Jli 2

Teken deze karakteristiek samen met de gegeven pompkarakteristiek in een diagram. [Pman,E = 1,46 x 105 - 1,45 x 103 Ve]

f) Bereken in het bedrijfspunt de waarde van k.11hydr. [0,65]

g) Bereken in het bedrijfspunt het door de pomp gevraagde vermogen P e • [884 W]

h) Wanneer de pomp met een toerental van 1150 omw/min wordt bedreven, hoe groot wordt dan de maximale opbrengst? Neem daarbij aan dat curve voor NPSHbesch. niet verandert. [35,5 m3/u]

44

45

You might also like