You are on page 1of 462

Pole1 Pole2

"spamować" doen toekomen, sturen, opsturen


(adj) nijaki nihil, nul
25 funtów pony
a zdumiony ampère
abakus telraam, abacus
abdykacja afstand, ontslagname, ontslagneming
abdykować bedanken, neerleggen, afstand doen
abecadła alfabet, ABC, eerste beginselen
abecadło alfabet, ABC, eerste beginselen
aberracja aberratie, afwijking
aberracją aberratie, afwijking
abiogeneza abiogenesis
abnegacja versterving, abnegatie
abolicją afschaffing
abolicjonista tegenstander van slavernij
abolicjonizm anti-slavernijbeweging
abonamencie abonnement
abonament abonnement
abonencie abonnee
abonent abonnee
abonent (telefoniczny) gebruiker
abonent wywołujący program żądający bezoeker
abonował geabonneerd zijn op
aborcja abortus provocatus, abortus
aborcją abortus provocatus, abortus
aborygen Australische inboorling, aboriginal
abrutto vettig, vet
absencja absenteïsme
absencją afwezigheid, absentie, mangel
absolutnie beslist, absoluut, ten enenmale
absolutny absoluut, onvermengd
absolutny onopgesmukt, onbedekt, bloot, naakt
absolutny błąd podstawy czasu absoluut, onvermengd
absolwencie afgestudeerd, gediplomeerd
absolwent afgestudeerd, gediplomeerd
absorbcją absorptie, opslorping
absorbować in beslag nemen, opslorpen, absorberen
absorbował in beslag nemen, opslorpen, absorberen
absorbując fascinerend, boeiend, betoverend
absorbujący fascinerend, boeiend, betoverend
absorpcja zakłóceń kosmicznych absorptie, opslorping
abstrahowanie abstract begrip, abstractie
abstrakcie abstract, afgetrokken
abstrakcie abstract begrip, abstractie
abstrakcja abstract, afgetrokken
abstrakcja abstract begrip, abstractie
abstrakcja proceduralna abstract begrip, abstractie
abstrakcyjny abstract, afgetrokken
abstrakcyjny typ danych abstract, afgetrokken
abstynencja geheelonthouding, abstinentie
abstynencją terughoudendheid, onthouding
abstynent knutseaar, amateur, dilettant
absurd onding, absurditeit, ongerijmdheid
absurd nonsens, onzin, zever, gekheid
absurdalny dwaas, ongerijmd, onzinnig, absurd
aby gedurende, onder, terwijl, staande
aby ostrzegać entstof, vaccin, vaccine
academic trap, mate, graad
ACC accumuleren, ophopen, opeenhopen
accusativus accusatief, vierde naamval
aceton aceton
acetylen acetyleen
ACH och, ach, oh, ah
ach oh, ah, och, ach
adaptacja modificatie, bewerking, aanpassing
adaptacją modificatie, bewerking, aanpassing
adapter bewerker
adapter wejścia/wyjścia bewerker
adaptować afstemmen, aanpassen, adapteren
adaptował afstemmen, aanpassen, adapteren
adaptował bewerkt, aangepast
adaptował arrangeren, aanrichten, ordenen
adaś Adam
ADDR adresseren
adepci aanhang, leden
adepcie student
adiectivum bijvoeglijk naamwoord, adjectief
adiunkcie opvoeden, onderwijzen
adiunkt lector
adiutancie adjudant, ordonnansofficier
adiutant adjudant, ordonnansofficier
ADMIN beheerder, administrateur
administracja administratiekantoor, bestuur
administracja administratiekantoor
administracja państwowa gouvernement, regering, overheid
administracja publiczna administratiekantoor, bestuur
administracją administratiekantoor
administracyjny bestuurlijk, administratief
administrator beheerder, administrateur
administrator bestuurder, beheerder, administrateur
administrator organizator bestuurder, beheerder, administrateur
administrować besturen, administreren, beheren
administrować administreren, beheren, besturen
administrowanie administratiekantoor, bestuur
admirał admiraal, vlootvoogd
adnotacja aantekening, commentaar
adnotacją aantekening, commentaar
adnotacją plaatsbewijs, biljet, kaartje
adopcja adoptie, aanneming
adopcją adoptie, aanneming
adoptować zich eigen maken, adopteren
adoptował zich eigen maken, adopteren
adoptował aangenomen, geadopteerd
adoptowany aangenomen, geadopteerd
adoracja aanbidding, adoratie
adoracją aanbidding, adoratie
adorator bewonderaarster, vereerster
ADR adresseren
adrenaliną adrenaline
adres adresseren
adres ATM adresseren
adresacie geadresseerde
adresat geadresseerde
adresatka geadresseerde
adresować adresseren
adv direct, overeind, rechtop
adv helemaal, heel, finaal
adverbium adverbium, bijwoord
adwent advent
adwersarz tegenstander
adwersarz tegenstander
adwokacie adviseren, aankondigen, bekendmaken
adwokacie verdediger, pleitbezorger, advocaat
adwokat pleitbezorger, advocaat, verdediger
adwokat verdediger, pleitbezorger, advocaat
adwokaturą belemmeren, afsluiten, afdammen
aeroport luchthaven
afekcie aandoen, aangrijpen
afekt affect, emotie, aandoening
afekt droefheit, hartzeer, beproeving
afektacja aanstellerij, onnatuurlijkheid
afektowany aangedaan, aangegrepen
aferą zaak, aangelegenheid, ding, affaire
aferą konkelen, intrigeren, bekonkelen
affront beledigen, krenken, affronteren
Afganistan Afghanistan
afgańczyk Afghaans
afisz aanplakken
afisz aanplakbiljet, plakkaat, affiche
aforyzm aforisme, spreuk, kernspreuk
afront afsnauwen
afryce Afrika
Afryka Afrika
Afrykanin Afrikaans
afrykańczyk Afrikaans
afrykański Afrikaans
agawa agave
agencie vertegenwoordiger, dealer, agent
agencie gedeputeerde, afgevaardigde
agencja agentschap
Agencja Ochrony Środowiska agentschap
agencją agentschap
agendą tak, aftakking
agendą departement
agent vertegenwoordiger, dealer, agent
agent verkoper
agent ubezpieczeniowy vertegenwoordiger, dealer, agent
agentura agentschap
agitować agiteren, opruien, ophitsen, opstoken
aglomerat agglomeraat
agonia doodsangst, doodsstrijd, agonie
agonią doodsangst, doodsstrijd, agonie
agrafka veiligheidsspeld
agrariusz agrariër, landbouwer
agrarny agrariër, landbouwer
agregacie aggregatie, aggregaat
agregat aggregatie, aggregaat
agregat v agregować aggregatie, aggregaat
agregować aggregatie, aggregaat
agresja agressie
agresją agressie
agresor aanvaller
agresor aanvaller
agrest kruisbes, klapbes
agresywny agressief
agresywny aanvallend, offensief
agromadzenie samenscholing
agromadzenie vergadering, zitting
ah och, ach, oh, ah
aimponować indruk maken op, imponeren
akacja acacia
akacja riusz acacia
akademia academie, hogeschool, genootschap
akademia college
akademia usz academie, hogeschool, genootschap
akademią academie, hogeschool, genootschap
akademicki akademisch, academisch
akapicie artikel, paragraaf
akapicie branche, vak, tak
akapit artikel, paragraaf
akceleracja versnelling, acceleratie
akceleracją versnelling, acceleratie
akcelerator accelerateur, gaspedaal, versneller
akcelerator liniowy accelerateur, gaspedaal, versneller
akcencie accentueren, beklemtonen
akcent accentueren, beklemtonen
akcent beklemtonen, accentueren
akcent akcentować accentueren, beklemtonen
akcent riusz accentueren, beklemtonen
akcentować accentueren, beklemtonen
akceptacja aanvaarding, aanneming, onthaal
akceptant acceptant
akceptować accepteren, aanvaarden
akceptował accepteren, aanvaarden
akceptował aanvaard, erkend, gangbaar
akceptował beamen, billijken, goedkeuren
akces aanwinst, acquest, buit, prooi
akcesoria accessoires
akcesoria bijkomstig, bijbehorend, bijkomend
akcesoria panelowe accessoires
akcie doen, bezig zijn, ageren, handelen
akcie actie, handeling, optreden, gedoe
akcja actie, handeling, optreden, gedoe
akcja tunelowa actie, handeling, optreden, gedoe
akcją veldtocht, campagne
akcją bewerking, operatie, ingreep
akcją actie, aandeel
akcjonariusz aandeelhouder
akcydent ongeluk, accident, ongeval
akcyzą verbruiksbelasting, accijns
aklamacja bijval, acclamatie, toejuiching
aklamacją bijval, acclamatie, toejuiching
aklimatyzacja acclimatisering
aklimatyzować się acclimatiseren
akolita acoliet, altaardienaar
akomodacja compromis
akomodacją aanpassing
akompaniamencie begeleiding, accompagnement
akompaniament begeleiding, accompagnement
akompaniator begeleider, metgezel
akompaniować vergezellen, accompagneren, begeleiden
akompaniował vergezellen, accompagneren, begeleiden
akompaniując ingesloten, bijgaand
akord accoord, overeenstemming
akord accoord, overeenstemming, akkoord
akordeon trekharmonika, accordeon
akr acre
akr (ok. 0.4 hektara) acre
akr dytacja acre
akredytować accrediteren
akredytował accrediteren
akrobacie kunstenmaker, acrobaat
akrobata kunstenmaker, acrobaat
akrobatka kunstenmaker, acrobaat
akrobatyczny acrobatisch
akrobatyka acrobatiek
akronim acroniem
akropol Acropolis
aksamicie fluwelen
aksamit fluwelen
aksjomacie grondstelling, axioma
aksjomat grondstelling, axioma
aksjomat wyboru grondstelling, axioma
akt doen, bezig zijn, ageren, handelen
akt aanklacht, beschuldiging
akt przemocy huwelijk, echt, echtverbintenis
akt ślubu doen, bezig zijn, ageren, handelen
akt urodzenia geboorte
akt zgonu dood, overlijden, sterfgeval
akt zgonu naakt, onopgesmukt, onbedekt, bloot
akta dossier, bestand
aktor speler, komediant, acteur
aktor teatru kukiełkowego speler, komediant, acteur
aktorce toneelspeelster, actrice
aktorka toneelspeelster, actrice
aktorstwa podium, bestuur, tribune, leiding
aktówka boekentas, theca, aktentas
aktualnie tegenwoordig
aktualności nieuws, nieuwigheid, nieuwtje
aktualny afdoend, effectief, doeltreffend
aktualny actueel, tegenwoordig
aktywa bedrijvende vorm, actief, bezit
aktywiście onruststoker, agitator, activist
aktywność actie, gedoe, optreden, handeling
aktywność dysku twardego actie, gedoe, optreden, handeling
aktywny werkzaam, actief, bedrijvig
aktywny szablon werkzaam, actief, bedrijvig
aktywować wachten, afhalen, te wachten staan
akumulator accumulator, accu
akumulator accu, accumulator
akumulator litowy o dużej pojemności accumulator, accu
akumulował accumuleren, ophopen, opeenhopen
akupunktura acupunctuur
akustyczny acoustisch, akoestisch
akustyczny acoustiek, geluidsleer, akoestiek
akustyka acoustiek, geluidsleer, akoestiek
akuszerce vroedvrouw, verloskundige
akuszerka vroedvrouw, verloskundige
akwarela aquarel, waterverfschilderij
akwarium aquarium
alarm alarmeren, aanslaan, alarm slaan
alarm kwiek, druk, kras, levendig, rap
alarm przeciwlotniczy kwiek, druk, kras, levendig, rap
alarm słyszalny alarmeren, aanslaan, alarm slaan
alarm w systemie administrowania siecią alarmeren, aanslaan, alarm slaan
alarmować alarmeren, aanslaan, alarm slaan
alasce Alaska
Alaska Alaska
Albania Albanië
albanią Albanië
Albańczyk Albaans, Albanees
albański Albaans, Albanees
albo ander
albo of
albumina eiwit, proteïne
ale maar, doch
ale męczą wzrok) nog
ale zgrabne) maar, doch
alei dreef, laan
alei vallei, dal
aleja steeg
aleja wreken, wraak nemen
aleja dreef, laan
aleja straat
alejka steeg
Aleksandria Alexandrië
alert kwiek, druk, kras, levendig, rap
alfabet alfabet, ABC, eerste beginselen
alfabet brajla blindenschrift, braille
alfabet brajla braille, blindenschrift
alga alge, wier, zeewier
algebra algebra, stelkunde
algebrą algebra, stelkunde
Algierczyk Algerijns
Algieria Algerije, Algerië
algierski Algerijns
algorytm algoritme
alibi alibi
aligator alligator
alkohol drank, alcoholische drank, alcohol
alkoholik alcoholist, drankzuchtige, zuiplap
alkoholowy alcoholist, drankzuchtige, zuiplap
alkowa prieel
alokować verloten, loten
alokować verzenden
Alpy Alpen
altana zomerhuisje, zomerhuis
altana zomerhuisje, zomerhuis
altanka prieel
alternatywa keus, alternatief, keuze
alternatywą keus, alternatief, keuze
alternatywny afwisselend
alternatywny afwisselend
alternatywny keus, alternatief, keuze
aluminiowy aluminium
aluminium aluminium
aluminium aluminium
aluzja toespeling, zinspeling
aluzja zinspelen
aluzją toespeling, zinspeling
amancie vriendin, vrijster, geliefde, minnares
amant vriendin, vrijster, geliefde, minnares
amator knutseaar, amateur, dilettant
amator herbaty knutseaar, amateur, dilettant
amazonce Amazone
Amazonka Amazone
ambaras penarie, knelpunt, benardheid, hinder
ambaras penarie, knelpunt, benardheid, hinder
ambasada ambassade
ambasadą ambassade
ambasador ambassadeur, gezant
ambicja ambitie, eerzucht
ambicją ambitie, eerzucht
ambitny ambitieus, eerzuchtig
ambona kansel, leerstoel, katheder
amboną kansel, leerstoel, katheder
ambulans ambulance, ziekenauto, ambulancewagen
amer. <fagot> mutserd, brandstapel, mutsaard
ameryce Amerika
Ameryka Amerika
Amerykanin Amerikaans
amerykański Amerikaans
amerykański orzech biały Amerikaans
amfiboliczny niepewny dubbelzinnig, dubbelslachtig
amortyzacją aflossing, amortisatie, afschrijving
amortyzator schokbreker
amortyzować in beslag nemen, opslorpen, absorberen
amortyzować (wstrząsy) afbetalen, afschrijven, aflossen
amper ampère
amper ginds, er, aldaar, daarginds, daar
amputacja wegneming, amputatie
amputować afzetten, amputeren, wegsnijden
amputował afzetten, amputeren, wegsnijden
amsterdam Amsterdam, Mokum, Groot-Mokum
amulecie aantrekkelijkheid
amunicja ammunitie, munitie
amunicja ammunitie, munitie
amunicją ammunitie, munitie
analfabecie ongeletterd, analfabetisch
analfabeta ongeletterd, analfabetisch
analityczny analytisch
analityczny analytisch
analiza analyse, ontleding, ontbinding
analiza wrażliwości analyse, ontleding, ontbinding
analizą analyse, ontleding, ontbinding
analizować analyseren, ontbinden, ontleden
analizować ontbinden, analyseren, ontleden
analizował ontbinden, analyseren, ontleden
analogia pariteit
analogiczny analoog, overeenkomend, gelijksoortig
analogowocyfrowy bericht, advertentie, aankondiging
analogowo-cyfrowy bericht, advertentie, aankondiging
ananas ananas
AND iloczym logiczny en
Andy Andesgebergte, Andes
anegdocie anekdote, anecdote
anegdocie etage, verdieping
anegdota anekdote, anecdote
aneks bijlage, appendix, aanhangsel
aneks kraal, omheind terrein
anemia bloedarmoede, anemie
anemia bloedarmoede, anemie
anemiczny bloedarm
anemiczny bloedarm
anemon anemoon
angażował verloofd, geëngageerd
Angielka Engelse
angielski Engels
angielski policjant Engels
Anglia Engeland, Albion
Anglia (arch. lub poet.) Engeland, Albion
anglią Engeland, Albion
Anglicy Engels
Anglik Engelsman
Anglosas Angelsaksisch
anglosaski Angelsaksisch
Angola Angola
angolą Angola
angora Angora, Ankara
angorą Angora, Ankara
ANI evenmin, noch
ani ani neen, geen, nee, niet
anielski engel
anielski engelachtig
anihilować vernietigen, verwoesten, vernielen
animusz geest
animuszach alcoholische drank, alcohol, drank
anioł engel
Anioł Pański engel
anoda fotografische plaat, plaat
anonimowy anoniem, naamloos, ongenoemd
anons aankondiging, verkondiging
anormalność afwijking, abnormaliteit
anormalny abnormaal
antarktyczny Zuidelijke IJszee
antena antenne, voelhoorn, spriet, ra
antologia antologie, bloemlezing
antologią antologie, bloemlezing
antrakcie interval, tussenruimte
antropolog antropoloog
antrykocie biefstuk, bief
antycypował anticiperen, prejudiciëren
antyczny ouderwets, aloud, antiek
antyk ouderwets, aloud, antiek
antyk oudheid
antylopa antilope
antylopą antilope
antymilitaryzm pacifisme
antypatią hekel, afkeer, tegenzin, antipathie
antyseptyczny antiseptisch middel
anulować een miskraam krijgen, mislukken
anulować ontbinden, annuleren, afgelasten
anulować afbestellen
anulować nihil, nul
anulował ontbinden, annuleren, afgelasten
anuluj afbestellen
Apache apache, straatschuimer
Apacz apache, straatschuimer
aparacie apparaat, hulpmiddelen, inrichting
aparacie hulpmiddelen, inrichting, apparaat
aparat apparaat, hulpmiddelen, inrichting
aparat fototoestel, kiektoestel, camera
aparat telegraficzny apparaat, hulpmiddelen, inrichting
aparatura apparaat, hulpmiddelen, inrichting
aparaturą machinerieën
aparaturą complet, stelletje, set, stel
apartamencie appartement, flat
apartamencie appartement, flat
apartament appartement, flat
apartament luifel, afdak
apartament na szczycie budynku appartement, flat
apasz apache, straatschuimer
apatia apathie, dofheid, lusteloosheid
apatią apathie, dofheid, lusteloosheid
apatią flegma
apatyczny lusteloos, melig, apathisch
apel appelleren, een beroep doen op
apelacja appelleren, een beroep doen op
apelować appelleren, een beroep doen op
apertura mond, gat, opening
apetycie graagte, eetlust, hongerigheid, trek
apetyczny smakelijk, fijn, lekker
apetyt graagte, eetlust, hongerigheid, trek
apetyt trek hebben in, verkiezen, begeren
apetyt applaud graagte, eetlust, hongerigheid, trek
aplikacja aanwending, toepassing
aplikacja zaplecza aanwending, toepassing
aplikacją aanwending, toepassing
aplikant verzoeker, aanvrager
aplikować besturen, administreren, beheren
aplikował besturen, administreren, beheren
apokalipsa Openbaring van Johannes
apokalipsą Openbaring van Johannes
apologią verontschuldiging
apostolskość missionaris, zendeling
apostoł pleitbezorger, advocaat, verdediger
apostoł apostel, voorvechter
apostrof apostrof, afkappingsteken
apostrofa apostrof, afkappingsteken
app aanwending, toepassing
approx. w przybliżeniu ongeveer, een stuk of, circa
aprobacie bijval, acclamatie, toejuiching
aprobacie sanctioneren, bekrachtigen
aprobata bijval, acclamatie, toejuiching
aprobata loven, roemen, verheerlijken, prijzen
aprobować beamen, billijken, goedkeuren
aptece farmacie, artsenijbereidkunde
apteka farmacie, artsenijbereidkunde
aptekarz apotheker, farmaceut
ar (100 metrów kwadratowych) are, vierkante decameter
Arab Arabier
arab Arabisch
arab (koń) Arabier
arabski Arabisch
aranżacją akkoord, maatregel
arbiter arbiter, scheidsrechter
arbiter arbiter, scheidsrechter
arbiter beoordelen, oordelen, berechten
arbiter arbiter, scheidsrechter
arbiter scheidsrechter, arbiter
arbiter (w handlu) arbiter, scheidsrechter
arbiter magistrali arbiter, scheidsrechter
arbitralnie naar willekeur
arbitralny willekeurig, arbitrair, eigenmachtig
arbitrator zadań arbiter, scheidsrechter
archaiczny archaïsch, verouderd
archanioł aartsengel
archipelag eilandengroep, archipel
architekcie architect, bouwmeester
architekt architect, bouwmeester
archiwa archief
archiwum archief
archiwum archief
archiwum dyskowe archief
archiwum wieloczęściowe archief
arcybiskup metropoliet, aartsbisschop
arena arena, krijt, piste, kampplaats
areną arena, krijt, piste, kampplaats
areną wal, beugel, ring
areszcie aanhouding, arrestatie
areszcie arrestatie, aanhouding
areszt aanhouding, arrestatie
areszt acht, attentie, aandacht
aresztancie verdenken
aresztować aanhouding, arrestatie
aresztować reserveren, ophouden, detineren
aresztowanie aanhouding, arrestatie
Argentyna Argentijns
argentyną Argentinië
Argentyńczyk Argentijns
argentyński Argentijns
argumentował twisten, disputeren, krakelen
aria lucht
arizoną Arizona
arktyczny Noordpoolgebied, Arctica, Arctis
arkusik blad, vel
arkusz blad, vel
arkusz (papieru)formularz briefkaart
arkusz kalkulacyjny vormen, formeren, aangaan
armacie canon, kettingzang, kanon, vuurmond
armacie roer, geweer
armata canon, kettingzang, kanon, vuurmond
armata roer, geweer
armia heerschaar, leger, legermacht
armią heerschaar, leger, legermacht
arogancja arrogantie, aanmatiging
arogancją arrogantie, aanmatiging
arogancki aanmatigend, arrogant
aromacie geur, aroma
aromat geur, aroma
aromatyczny geurig, aromatisch
arras wandtapijt, behang
arteria slagader, arterie
arterią slagader, arterie
arterioskleroza aderverkalking, arteriosclerose
artykuł handelsartikel, artikel
artykuł (w czasopiśmie) bijdrage
artyleria geschut, artillerie
artylerią geschut, artillerie
artysta artiest, kunstenaar
artysta estradowy artiest, kunstenaar
artystyczny artistiek, kunstig, kunstmatig
artyście artiest, kunstenaar
Aryjczyk Arisch
aryjski Arisch
arystokracie aristocraat
arystokracja adel, edelen
arystokrata aristocraat
arytmenyka rekenkunde, cijferkunst, cijferen
arytmetyce rekenkunde, cijferkunst, cijferen
arytmetyczny rekenkunde, cijferkunst, cijferen
arytmetyka rekenkunde, cijferkunst, cijferen
arytmetyka somma, som, bedrag, totaal, summa
arytmetyka dużej precyzji rekenkunde, cijferkunst, cijferen
arytmetyka zmiennopozycyjna rekenkunde, cijferkunst, cijferen
arytmetyka zmiennoprzecinkowa rekenkunde, cijferkunst, cijferen
as aas
as far as I remember aas
asekuracją assurantie, verzekering
asekurował behoeden, beschermen
asemblacja warunkowa samenscholing
asembler assembler
asembler adresowania bezwzględnego assembler
asembler skrośny assembler
asembler wbudowany assembler
asemblować vergaderen, samenkomen, bijeenkomen
asemblowanie protokół asemblowania samenscholing
zestaw
asfalcie asfalt
asfalt asfalt
asfaltować asfalt
ASG betekenen, dagen, dagvaarden
ASGN betekenen, dagen, dagvaarden
ASM assembler
asocjacja bond, genootschap, associatie
asocjacją bond, genootschap, associatie
aspekcie aanzien, air, schijn, aanblik
aspekt aanzien, air, schijn, aanblik
aspiracje ambitie, eerzucht
aspirancie kandidaat, sollicitant, aspirant
aspirant kandidaat, sollicitant, aspirant
aspirował ambiëren, dingen naar, najagen
aspiryna aspirine
aspiryną aspirine
asterysk sterretje, asterisk
astma astma, aamborstigheid
astrolog astroloog, sterrenwichelaar
astronaucie astronaut, ruimtevaarder
astronauta astronaut, ruimtevaarder
astronom sterrenkundige, astronoom
astronomia sterrenkunde, astronomie
astronomią sterrenkunde, astronomie
asygnował gepast, passend, geschikt
asymilował in zich opnemen, assimileren
asysta begeleiding, accompagnement
asystencie assistent, adjunct, helper
asystent assistent, adjunct, helper
asystent pokładowy aanvullend
asystował helpen, assisteren, bijstaan
atak aanvallen, aantasten
atak aangrijpen, aantasten, aanvallen
atak aanvallend, offensief
atak sieci komputerowej inblikken
atak znanym tekstem jawnym aanvallen, aantasten
atakować aangrijpen, aantasten, aanvallen
ateizm godloochenarij, atheïsme
atelier studio
atencją acht, attentie, aandacht
Ateny Athene
Ateńczyk Atheens
ateński Atheens
atest acte, bedrijf, dokument, akte, stuk
atestować getuigen, certificeren
atestował betuigen, verzekeren
atlantycki Atlantische Oceaan
Atlantyk Atlantische Oceaan
atlas Atlas
atlas kaartenboek, atlas
atlecie atleet
atleta atleet
atletyczny atletisch
atletyka atletiek, krachtsport
atmosfera lucht, sfeer, dampkring, atmosfeer
atmosfera absolutna (jednostka lucht, sfeer, dampkring, atmosfeer
ciśnienia)
atmosfera techniczna (jednostka lucht, sfeer, dampkring, atmosfeer
ciśnienia)
atom atoom
atom (podstawowe pojęcie języka Lisp) atoom
atom akceptorowy acceptant
atomowy atoom-, atomair
atrakcja aantrekkelijkheid
atrakcją aantrekkelijkheid
atrakcyjność aantrekkelijkheid
atrakcyjny aanlokkelijk, aantrekkelijk
atramencie inkt
atrament inkt
atrament magnetyczny inkt
atrapą aanfloepen, aanflitsen, aangaan
atrybucie bijvoeglijke bepaling, attribuut
atrybut bijvoeglijke bepaling, attribuut
atrybut przypisanie tekenend, kenmerkend, karakteristiek
atrybut złożony bijvoeglijke bepaling, attribuut
ATTN acht, attentie, aandacht
attycki dakkamertje
attycki zolderkamer
attycki Attisch
attyka dakkamertje
attyka zolderkamer
attyka Attisch
atucie troef
atut (w kartach) troef
aucie auto, wagen
audiencja toehoorders, gehoor, auditorium
audycja uitzenden, omroepen
audycja radiowa uitzenden, omroepen
audycją uitzenden, omroepen
audyt checken, aflezen, controleren
aukcja auctie, afslag, mijn, vendu, veiling
aukcją auctie, afslag, mijn, vendu, veiling
aurą weer, weersomstandigheden, weder
Australia Australië
australią Australië
australijczyk Australisch
australijski Australisch
Austria Oostenrijk
austriacki Oostenrijks
Austriak Oostenrijks
austrią Oostenrijk
autentyczny authentiek, echt, onvervalst, waar
autentyczny authentiek, onvervalst
autentyk oorspronkelijk, origineel
auto automobiel, auto
auto auto, wagen
autobiografia autobiografie
autobiografią autobiografie
autobus autobus
autobus opvoeden, onderwijzen
autobus piętrowy autobus
autograf handtekening, ondertekening
autokar opvoeden, onderwijzen
Automatically Programmed Tools taal
Language
automatyczny werktuiglijk, zelfwerkend, automatisch
automatyczny program syntezy werktuiglijk, zelfwerkend, automatisch
autonomiczny autonoom, onafhankelijk, zelfbesturend
autor schrijver, bedenker, auteur, schepper
autor auteur, schrijver, stilist
autor treści schrijver, bedenker, auteur, schepper
autoramencie stand, klasse, klas
autoramencie soort, slag, aard
autoramencie drukletter
autorytatywność dictatuur
autorytecie autoriteit, gezag
autorytecie invloed hebben op, beïnvloeden
autorytet autoriteit, gezag
autoryzacja mandaat, bevoegdheid, machtiging
autoryzacją mandaat, bevoegdheid, machtiging
autoryzować (np. dostęp) machtigen, volmachtigen, autoriseren
autoryzował machtigen, volmachtigen, autoriseren
autoryzowanie mandaat, bevoegdheid, machtiging
autostrada grote weg, verkeersweg
autostrada autobaan, autosnelweg, snelweg
awans bevordering, promotie
awansować gaan naar, aanpakken, genaken, naderen
awansować promoveren, bevorderen
awansować (kogoś) promoveren, bevorderen
awansował promoveren, bevorderen
awanturą storing
awanturą kwestie, strijd, twist, dispuut
awanturą roeien
awanturą scène, tafereel, toneel, tableau
awanturniczy riskant, bedenkelijk, gewaagd
awaria onheil, ramp, catastrofe
awaria schade aanrichten, schaden
awaria flop, echec, fiasco, debâcle
awaria zasilania crisis
awarią schade aanrichten, schaden
awersja tegenzin, hekel, afkeer, antipathie
awizo raad, raadgeving, advies
awizował adviseren, aankondigen, bekendmaken
Azja Azië
azjacie Aziatisch
Azjata Aziatisch
Azjata Aziatisch
azjatycki Aziatisch
azjatycki Aziatisch
azyl toevluchtsoord, asiel, asyl
azyl (polit.) toevluchtsoord, asiel, asyl
azylancie uitgewekene, vluchteling
aż ergo, dus, ook weer, toch
aż geldkist, kas, fonds
aż tot, totdat, binnen, voor
aż do geldkist, kas, fonds
aż do tot, totdat, binnen, voor
aż do/o ile tot, totdat, binnen, voor
ażeby gedurende, onder, terwijl, staande
ażeby te, tot, jegens, op, om, met
babą vrouw
babce koek, cake
babce oma, grootmoeder
babci grootje, oma
babcia oma, grootmoeder
babka oma, grootmoeder
babsko afjakkeren, afbeulen, afmatten
bacą herder
baczność acht, attentie, aandacht
bać się beklemming, angst, benauwdheid
badać ontbinden, analyseren, ontleden
badać onderzoeken, nakijken, examineren
badać onderzoeken, exploreren, nagaan
badać exploreren, nagaan, onderzoeken
badać studie
badać sprawdzać scanderen
badać zapytywać inspectie houden, inspecteren
badania speurwerk, speurtocht
badanie lekarskie recenseren, bespreken
badanie zabezpieczeń keuring, examen, onderzoek
bagaż bagage
bagaż bagage
bagażnik laars
bagażnik boomstam, stam
bagażowy spoor, spoorweg
Bagdad Bagdad
bagna broek, moer, moeras, drasland
bagna broek, drasland, moeras, moer
bagnecie bajonet
bagnet bajonet
bagno broek, drasland, moeras, moer
bajce fabel
bajce vertelsel, verhaal, relaas, vertelling
bajcie byte
bajka fabel
bajora waterplas, kolk, vijver
bajt byte
bajt (8 bitów) byte
bakałarz onderwijzeres, schooljuffrouw, lerares
bakteria bacterie
bakterią bacterie
bal bal, danspartij
bal bal, danspartij
balast ballast
balaście ballast
balecie ballet
baleron ham
balet ballet
balią vont, bekken, kom
balkon balkon
balon ballon, luchtballon
balon (także butla szklana) ballon, luchtballon
bałagan janboel, disorde, rommel, rotzooi
bałagan moes, brij, pap
bałamuctwa aan de scharrel zijn, fladderen
Bałkany Balkan
Bałtyk Baltische Zee
bałwan golfslag
bałwan afgodsbeeld
bałwan sneeuwpop
bałwochwalstwa afgoderij, afgodendienst
bałwochwalstwo afgoderij, afgodendienst
bambus bamboe
banalny afgezaagd
banalny alledaags, afgezaagd, banaal
banał banaal, alledaags, afgezaagd
banan pisang, banaan
banda schare, troep, bende
bandaż schare, troep, bende
bandaż zwachtel, verband
bandażować zwachtel, verband
bandą schare, troep, bende
bandą bos, wis, bundel
bandą kussen
bandą bende, troep, schare
bandera dundoek, vaan, vlag
bandyta struikrover, bandiet
bandzior struikrover, bandiet
bandzior gangster
bandzior rover
bandżo banjo
baner (reklama na stronach WWW) vaan, dundoek, vlag
bangladesz Bengaals
banjo banjo
bank bank
bank kant, marge, rand
bank terminologiczny bank
bankiecie banket, feestmaal
bankiet banket, feestmaal
banknot bankbiljet, briefje
banknot bankbiljet, briefje
bankrucie bankroet
bankructwa flop, echec, fiasco, debâcle
bankrut bankroet
bankrutować vermorzelen, intrappen, verbrijzelen
bańka borrelen
bańka (np. mydlana) borrelen
bańka lampy elektronowej ampul, lampje, lamp, gloeilamp, peer
bar herberg, uitspanning
bar (pierw. chem.) herberg, uitspanning
bar bistro belemmeren, afsluiten, afdammen
bar samoobsługowy belemmeren, afsluiten, afdammen
bar z zakąskami drenkplaats, bar, café
barak schuur, barak, loods, keet
barakach kazerne
baranek lamsvlees
baranina schapevlees
baraniną schapevlees
baraszkował schalks, olijk, ondeugend, dartel
barbarzyńca onmens, barbaar, wreedaard
barbarzyńcą onmens, barbaar, wreedaard
barbarzyński onmens, barbaar, wreedaard
barbarzyński onmenselijk, barbaars
barce boot, schuit
bardziej meer
bardzo menig, veel, vele
bardzo erg, heel, bijster, bijzonder
bardzo dobry onbetaald, achterstallig
bardzo mała impedancja voldaan, tevreden, vergenoegd
bardzo mi miło jammer genoeg, jammer, helaas
bardzo nieprzyjemny smakeloos, smaakloos
bardzo wolno się poruszać aftands, bouwvallig, gammel
bardzo zniszczony erg, heel, bijster, bijzonder
barek (taki na kółkach) trolley, beugel
bariera barrière, afsluiting, hek, heining
bariera dyfuzyjna kleppen, overgaan, klinken, gaan
bariera Schottky'ego barrière, afsluiting, hek, heining
barierą barrière, afsluiting, hek, heining
bark schouder
barka platboomde schuit, aak, zolderschuit
barki schouder
barman barman
barometr barometer, drukmeter
barwa verven, kleuren
barwa verven, kleuren
barwa schakering, nuance, nuancering
barwa żywa verven, kleuren
barwą verven, kleuren
barwnik verf
barwnik brunatry bruin
baryłka ton, vat, fust
bas baars
base baza wiedzy bekendheid, kennis, kunde
baseball baseball
basen reservoir, vergaarbak
basen (pływacki) zich aaneensluiten, aansluiten
basen pływacki zwembad
basen portowy dok
basen w budynku zweminrichting, zwembad
basen(ik) w budynku zweminrichting, zwembad
BASIC basis-
basista baars
baszcie toren
bateria accu, accumulator
baterią horde, bende
baton belemmeren, afsluiten, afdammen
batucie stok, staf
batuta stok, staf
baud baud
bawełna katoenen weefsel, katoen
bawić się uitvoeren, spelen, voorspelen
bawić się sport
bawół buffel, karbouw
baza gronden, baseren
baza podstawa część podstawowa gronden, baseren
baza lotnicza gronden, baseren
baza replik gronden, baseren
baza uziemiona gronden, baseren
bazar markt, marktplaats, bazaar, marktplein
bazar marktplein, markt, bazaar, marktplaats
bazą gronden, baseren
bazą grondslag, basis, grond, base
bąbel blaar
bąbelek borrelen
bąk brems, daas, paardehorzel
beczce ton, vat, fust
beczka ton, vat, fust
beczka rol, bus, trommel, trom
befsztyk bief, biefstuk
beginner's allpurpose symbolic basis-
instruction code
beginner's all-purpose symbolic basis-
instruction code
Bejrut Beiroet
beknąć boeren, oprispen
bekon spek
belą straal, spaak
belce balk, ribbe, onderlegger
beletrystyka fictie, verdichtsel, verbeelding
Belg Belgisch
Belgia België
belgią België
belgijski Belgisch
belgrad Belgrado
belka straal, spaak
belka stropowa balk, ribbe, onderlegger
bełtać aangrijpen, ontroeren, bewegen
benzyna gas
benzyna benzine
benzyna benzine
benzyna benzine
benzyną benzine
beret bestseller
berlin Berlijn
Berno Bern
bessą vallen, neervallen, afvallen, storten
bestia dier, beest
bestią dier, beest
bestseller bestseller
beton beton
betonować beton
betonowy beton
bez sering
bez gespeend van, ontbloot van
bez końca tot in het oneindige
bez określonego porządku buitensporig, extreem, excessief
bez potrąceń netto, netto-, net, duidelijk
bez przygotowania bericht, advertentie, aankondiging
bez sensu onbetekenend, onbeduidend
bez smaku smakeloos, smaakloos
bez szwu naadloos
bez zająknienia tikken
bez zakłóceń liefelijk, zoet, zacht
bez znaczenia onbetekenend, onbeduidend
bez życia saai, lusteloos
bezbarwny vervelend
bezbronny waar niet aan te doen valt, hulpeloos
bezcelowy nutteloos, onbruikbaar
bezcenny onschatbaar, onwaardeerbaar
bezceremonialny bot, stomp
bezeceństwa verschrikking, gruweldaad, gruwel
bezgłos kalmte, rust, rustigheid, stilte
bezgłośny stil, geruisloos, muisstil, geluidloos
bezgraniczny gigantisch, enorm, geweldig
bezimienny anoniem, naamloos
bezkrwawy onbloedig
bezład verwardheid, verwarring
bezład janboel, disorde, rommel, rotzooi
bezmyślny lichtzinnig, frivool, wuft
bezmyślny goedgeluimd, goedgehumeurd
bezmyślny leeg, vrij, open, onbezet
beznadziejny onpeilbaar, ondoorgrondelijk
beznadziejny radeloos, wanhopig
beznadziejny stan radeloos, wanhopig
bezowocny vergeefs, ijdel, nutteloos
bezpieczeństwa bescherming
bezpieczeństwa veiligheid, zekerheid
bezpieczeństwa pand, borgstelling, onderpand
bezpieczeństwo veiligheid, zekerheid
bezpieczeństwo pand, borgstelling, onderpand
bezpieczeństwo zespołu pand, borgstelling, onderpand
bezpieczeństwo zespołu roboczego pand, borgstelling, onderpand
bezpiecznik kousje, lont, lampepit
bezpieczny safe, geborgen, behouden, veilig
bezpłatnie ten geschenke
bezpłatny onbezet, los, vlot, open, onbelemmerd
bezpłatny ere-, weledel, weledelgeboren
bezpośredni mennen, dirigeren, richten, besturen
bezpośredni ogenblikkelijk, prompt
bezpośredni direct, live, recht, rechtstreeks
bezpośredni door, per, met
bezpośredni adres pamięci ogenblikkelijk, prompt
bezpośredni natychmiastowy ogenblikkelijk, prompt
bezpośrednio direct, overeind, rechtop
bezpośrednio dadelijk, onmiddellijk
bezpośrednio żarzona katoda direct, overeind, rechtop
bezprzewodowy draadloze, radio
bezradny waar niet aan te doen valt, hulpeloos
bezrękawnik hemd
bezrękawnik herenvest, vest
bezrobocia werkeloosheid, werkloosheid
bezrobocie werkeloosheid, werkloosheid
bezrobotny werkloos, werkeloos
bezsenna (noc) bang, bezorgd, beducht, ongerust
bezsilny waar niet aan te doen valt, hulpeloos
bezsporny hel, licht, klaar
bezsprzecznie toegegeven
bezstronny neutraal, onpartijdig, afzijdig
bezstronny neutraal, afzijdig, onpartijdig
bezszmerowy stil, geruisloos, muisstil, geluidloos
bezszwowy naadloos
bezustannie permanent, aldoor, bij voortduring
bezustannie eeuwig, voor eeuwig
bezużyteczny nutteloos, onbruikbaar
bezwartościowy waardeloos, nietswaardig, voos
bezwład verlamming
bezwładny bewegingloos, traag, energieloos
bezwładny kreupel lopen, hinken, mank lopen
bezwstydny bokkig
bezwzględny absoluut, onvermengd
beż beige
beżowy beige
bęben rol, bus, trommel, trom
bęben magnetyczny rol, bus, trommel, trom
będą uiterste wil, verbond, testament
będący następstwem nagekomen
będący w potrzebie behoeftig, berooid, nooddruftig
będący w stanie coś zr capabel, kundig, bekwaam
będący w stanie coś zrobić capabel, kundig, bekwaam
bękart (m.in. wywołania procedur ouderloos
białka eiwit, proteïne
białko eiwit, proteïne
białko oka blanco, blank, oningevuld, wit
biały blanco, blank, oningevuld, wit
Biblia bijbel
Biblia Bijbel
biblią bijbel
biblią Bijbel
bibliografią bibliografie
bibliotece boekerij, bibliotheek
biblioteka boekerij, bibliotheek
bibuła vloeipapier
bicie beting
bicz doorroeren, omroeren, roeren
bić toejuichen, bij acclamatie benoemen
bić afranselen
bić kloppen, pulseren
bić brawo strijden, kampen, strijd voeren
bić się afranselen
biec aanrijden, voorrijden
bieda ellende, misère, narigheid, armoe
biedą gebrek, armoede
biedą wens, lust, verlangen, begeerte, zin
biedni erbarmelijk, beklagenswaardig
biedny erbarmelijk, beklagenswaardig
bieg przez płotki tracé, route, leergang, cursus, koers
biegacz hardloper
biegać (dla zdrowia) een duw geven, toestoten, aanstoten
biegły adept, aanhanger, beoefenaar
biegły deskundig
biegły stromend, vloeiend
biegły (<in sth> w czymś) adept, aanhanger, beoefenaar
biegły w adept, aanhanger, beoefenaar
biegun kuil
biegun Pool
biegunka buikloop, diarree
biegunowy polair
biel blanco, blank, oningevuld, wit
biel równoenergetyczna blanco, blank, oningevuld, wit
bielizna linnen
bielma grote waterval, staar
biernik accusatief, vierde naamval
bierzmować bevestigen, aannemen
bierzmowania vormsel, aanneming
bierzmowanie vormsel, aanneming
bies Lucifer, Satan
biesiadą festijn, feestmaal, smulpartij, gelag
bieżący actueel
bieżni pad, paadje
bieżni afdruk, voetspoor, spoor
bieżnia afdruk, voetspoor, spoor
bieżnik stappen, lopen, schrijden, treden
bijatyce strijden, kampen, strijd voeren
bikini bikini
bilans saldo, overschot
bilard biljartspel, biljart
bilecie biljet, plaatsbewijs, kaartje
bilet slaperig
bilet biljet, plaatsbewijs, kaartje
bilet wizytowy biljet, plaatsbewijs, kaartje
binarne (pliki) binair
binarny wektor sterujący binair
binary separating plane tree n drzewo boom
dwójkowego podziału przestrzeni
binary space partition tree boom
biodro heup
biograf biograaf, levensbeschrijver
biolog bioloog
biorcą ontvanger
birmą Birma
bis bis, nog eens
biskup bisschop
biskupstwo ontmoeten, aantreffen
bisować herhalen, nazeggen
bit beting
bitmapa bitmap
bitwa treffen, slag, strijd, gevecht, kamp
bitwą treffen, slag, strijd, gevecht, kamp
biuletyn bulletin, verenigingsorgaan
biura bureau, bureel, kantoor
biura kantoor
biuraliście bediende, kantoorbediende
biurka lezenaar, lessenaar
biurko lezenaar, lessenaar
biurko geschrift, schriftuur
biuro bureau, bureel, kantoor
biuro kantoor
Biuro Ochrony Rządu gaan, rijden, varen, karren
biuro rzeczy znalezionych verloren, kwijt, vervlogen
biuro usług (poligraficznych) kantoor
biust boezem, borst
biustonosz b.h., beha, bustehouder
biuście boezem, borst
bizantyjski Byzantijns
biznes aangelegenheid, zaak, affaire, ding
bizon bizon
biżuteria edelsteen, edelgesteente, steen
blacha blikken
blady verbleekt
blady jak ściana blanco, blank, oningevuld, wit
blaknąć dalen, kleiner worden, afnemen
blaknąć vervagen
blankiecie wit, blanco, oningevuld, blank
blankiecie vormen, formeren, aangaan
blankiet wit, blanco, oningevuld, blank
blankiet vormen, formeren, aangaan
blask laaien, vlammen
blask klejnotów zonneschijn
blask księżyca zonlicht
blask księżyca zonneschijn
blask słońca flikkeren, flakkeren, schitteren
blaszance inblikken
blaszka metalen
blejtram brancard, draagbaar
bliski sluiten, dichtmaken, dichtdoen
bliski Europa
bliski eerstvolgend, aanstaand, komend
Bliski Wschód aanverwant, verwant
Bliski Wschód i Afryka eerstvolgend, aanstaand, komend
blisko eerstvolgend, aanstaand, komend
blisko nader
blisko eerstkomend, naast
blisko schier, bijkans, haast, bijna
blisko kogoś sluiten, dichtmaken, dichtdoen
blisko kogoś/czegoś eerstvolgend, aanstaand, komend
bliskość nabijheid
blizna litteken, wondteken
bliźniacy tweeling
bliźniaczy tweeling-
bliźniak tweeling-
bliźnie litteken, wondteken
bloczek schrift, aflevering, katern
blok blokkeren, vastzetten
blok v blokować blokkeren, vastzetten
blokada blokkade
blokada ze współużytkowaniem blokkade
blokadą blokkade
blokować op slot, afgesloten
blokować się slot
blokował afsluiten, belemmeren, afdammen
blond blond
blondyn blond
blondynce blond
blondynka blond
blotnik slijkbord, spatbord, spatscherm
bluszcz klimop
bluza (część munduru) tuniek
bluzą blouse, boezeroen, bloes, kiel
bluzą hes, kiel, boezeroen
bluzka blouse, boezeroen, bloes, kiel
bluźnierczy ontwijden, ontheiligen, profaneren
bład fout, dwaling, abuis, vergissing
bład vergissing, fout, dwaling, abuis
błaga bezweren, smeken, bidden
błagać afsmeken
błagać pleiten
błagać laken, afkeuren, berispen, gispen
błagać o coś schooien, bedelen
błahostce bagatel, futiliteit, beuzelarij
błahość frivoliteit
błahy onbeduidend, luizig, beuzelachtig
błahy onbelangrijk, goedaardig
błazen hansworst, clown, harlekijn
błazeński slaan, klappen, kloppen, opvallen
błąd fout, dwaling, abuis, vergissing
błąd schuld
błąd vergissing, fout, dwaling, abuis
błąd średni kwadratowy aderlating
błąd zaokrąglenia vergissing, fout, dwaling, abuis
błąd zbieżności Boeg
błąd zbieżności wandluis
błąd zrównoważony fout, dwaling, abuis, vergissing
błądź dwalen, een fout maken
błędny misleidend
błędny verkeerd, onjuist, fout, mis
błędny rycerz verkeerd, onjuist, fout, mis
błędny rycerz foutief, verkeerd, fout, onjuist
błękicie blauw
błocie slik, modder, slijk, drek
błogosław zegenen, inzegenen, wijden
błogosławić zegenen, inzegenen, wijden
błogosławieństwa zegening, zegen
błogosławieństwo zegening, zegen
błona śluzowa slijmerig, snotterig
błonia algemeen, gemeenschappelijk
błotnik slijkbord, spatbord, spatscherm
błotnik aangeschoten
błotnisty troebel, modderig
błoto broek, moer, moeras, drasland
błoto slik, modder, slijk, drek
błysk flitsen, flikkeren, gloren
błyskawica bliksem, schicht, flits, hemelvuur
błyskawicą bliksem, schicht, flits, hemelvuur
błyskawiczny gezwind, haastig, gauw, spoedig, snel
błyskowy błysk flitsen, flikkeren, gloren
błysnąć flitsen, flikkeren, gloren
błyszczący oriënteren, inwerken
błyszczeć een blik werpen, een blik werpen op
bo daar, doordat, omdat, aangezien
boa boa
boazeria dashboard, beschot, instrumentenbord
bobas punt, stip, spikkel, oog
bochenek mik, brood
bocian ooievaar
boczek spek
boczek bij-, ver, zij-, minder belangrijk
boczne drzwi achterdeur
bod baud
bod (bit na sekundę) baud
bod jednostka szybkości modulacji baud
telegraficznej
bodziec aansporing
bogaci gefortuneerd, rijk, vermogend
bogactwa Fortuna
bogactwa lot, fortuin, fortuinlijkheid
bogactwa rijkdom
bogactwo rijkdom
bogaty gefortuneerd, rijk, vermogend
bogaty rijk, vermogend, gefortuneerd
bogaty człowiek gefortuneerd, rijk, vermogend
bohater heros, held
bohaterce heldin
bohaterka heldin
bohaterski heroïsch, heldhaftig
boiler ketel, stoomketel
boiska het hof maken, vrijen, scharrelen
boiska akker
boisko speelterrein, speelplaats
bojaźliwy beschroomd, benepen, bang
bojler ketel, stoomketel
bojownik kampioen, titelhouder, voorvechter
bok bij-, ver, zij-, minder belangrijk
boks boksen
boks boksen, bokssport
bokser bokser
bolączce beschuldiging, aanklacht
boleć pijn doen, zeer doen
boleć nad pijn doen, zeer doen
bolesne przeżycie sleutel
bolesny rouw-
bolesny zeer, pijnlijk, deerlijk, smartelijk
boleść beklemming, benauwdheid, angst
boli mnie głowa erop nahouden, hebben
bolszewik bolsjewiek
bomba bombarderen
bomba wodorowa H-bom, waterstofbom
bomba zapalająca maal, keer
bomba zegarowa bombarderen
Bombaj Bombay
bombardować bombarderen
bombardować bombarderen, beschieten, bekogelen
bombą bombarderen
bon binding, band
bon bon, voucher, kaartje, coupon
bonifikacie disconto
bonifikacie aftrekken, korten, afslaan
bonifikata disconto
boraks borax
borsuk das
bory woud, bos
borykać kampen, worstelen
borykać się worstelen, spartelen, zich aftobben
borykać się z nok, vorst
boski goddelijk
Bośnia Bosnië
botanice botanie, plantkunde
botanika botanie, plantkunde
Boże Narodzenie Kerstfeest
bożek afgodsbeeld
bożnicą synagoge, jodenkerk
boży goddelijk
bóbr bever
bóbr Castor
Bóg God
Bóg god, godheid
bójce gevecht, treffen, slag, strijd, kamp
ból pijn doen, zeer doen
ból beklemming, benauwdheid, angst
ból wee, zeer, pijn
ból zweer
ból (fizyczny) pijn doen, zeer doen
ból (fizyczny) maag
ból brzucha zweer
ból gardła hoofdpijn
ból ucha tandpijn, kiespijn
ból zębów wee, zeer, pijn
bóstwo God
bóstwo god, godheid
brać accepteren, aannemen, aanvaarden
brać do niewoli beetnemen, pakken, beetkrijgen
brać się energicznie do czegoś aangrijpen, aantasten, aanvallen
brać udział helpen, assisteren, bijstaan
brać udział verplegen, zorgen voor, verzorgen
brać udział indoen, insteken, steken
brać udział deelnemen, meemaken, meedoen
brać udział w deelnemen, meemaken, meedoen
brak afwezigheid, absentie, mangel
brak szacunku flop, echec, fiasco, debâcle
brak tchu afslaan, verwerpen, afwijzen
brak wody afwezigheid, gemis, gebrek, euvel
brak zahamowań moralnych missen, ontberen, derven
brak związku schuld
brak związku wens, lust, verlangen, begeerte, zin
brakować missen, ontberen, derven
brama draaihek
brama poort
brama podstawowa draaihek
brama wewnętrzna draaihek
bramą poort
bramce draaihek
bramka draaihek
bramka doelstelling, doel, wit, doelwit, honk
bramka koniunkcji circuit
bramka samocentrowana draaihek
bramka złączowa tranzystora poort
brandy vuurwater, brandewijn, brandy
bransolecie armband
bransoleta armband
bransoletka armband
brat broer, broeder
brat przyrodni zus, broer, broeder, zuster
bratanek neef, oomzegger
bratanica nicht
bratanicą nicht
bratek driekleurig viooltje
brawurą stoutmoedig, gedurfd, stout, brutaal
Brazylia Brazilië
brazylią Brazilië
brazylijczyk Braziliaans
brazylijski Braziliaans
brąz bronzen
brąz (stop metali) bronzen
brązowy bruin
brązowy (kolor) bruin
bredni rommel, afval, prullaria, puin
brednie nonsens, onzin, zever, gekheid
bredzenie delirium
brew wenkbrauw
brew wenkbrauw
brezencie neigen, buigen, doen overhellen
brnąć waden, flodderen, plassen
broda baard
broda kin
brodawce tepel, speen
brodawce wrat
brodą baard
brodzić spartelen, zich aftobben, worstelen
brokuły brocolie, brocoli
brona eggen
bronić opkomen voor, verweren, verdedigen
bronić behoeden, beschermen
broń aftakking, tak
broń wapen
broń pancerna bepantsering, kuras, harnas, pantser
broń pancerna kuras, bepantsering, harnas, pantser
broszce borstspeld, broche
broszka borstspeld, broche
broszura boekje, libretto, operatekst
broszura paperback, brochure, ingenaaid boek
broszurą boekje, libretto, operatekst
broszurą ordner, map
broszurą paperback, brochure, ingenaaid boek
bród (rzeczny) doorwaden
brud fond, ondergrond, bodem, grond, aarde
brudnopis wissel, cambio
brudny onrein, morsig, vies, vuil, smerig
brudny vuil, morsig, smerig, onrein, vies
brudzić onrein, morsig, vies, vuil, smerig
brudzić vuil, smerig
bruk plaveisel, bestrating, wegdek
brukować bestraten, plaveien
brukował bestraten, plaveien
brukselą Brussel
brunatny bruin
brunetce bruinharig
brunetka bruinharig
brutal ruw, dierlijk, beestachtig, bruut
brutalny onaardig, bars, nurks, honds, nors
brutalny ruw, dierlijk, beestachtig, bruut
brutalny grof, cru, onbewerkt, onbehouwen, bot
brutalny beestachtig, bruut, ruw, dierlijk
bruzda rimpelen, fronsen
bruździe rimpelen, fronsen
brydż brug, commandobrug
brydżyście brug, commandobrug
brygada brigade
brygadą leden, aanhang
brygadą team, ploeg, equipe
bryk spieken, afkijken
brylancie diamant
brylant glanzend, lumineus, briljant
bryła dot, klomp, klont, bal, kluit, prop
bryła (ziemi) prop, klont, klomp, bal, kluit, dot
bryła ograniczająca prop, kluit, klont, dot, bal, klomp
bryłą prop, klont, klomp, bal, kluit, dot
Brytania Groot-Brittannië, Brittannië
brytanią Armorica, Bretagne
brytfanną Pan
Brytyjczyk Brit
brytyjski Brits
bryza bries, trilgras
bryzą bries, trilgras
brzask aurora, morgenlicht, morgenrood
brzask dageraad, aanbreken van de dag
brzask halfdonker, schemer, schemerdonker
brzeg kust, kustlijn, zeekant, zeekust
brzeg kust, boord, oever, wal, kant
brzeg (morza kust, boord, oever, wal, kant
brzeg (morza) bemachtigen, grijpen
brzeg rzeki boord, kant, rand, zoom, band
brzemienna drachtig, zwanger
brzemienny drachtig, zwanger
brzemienny w skutki funest, fataal, noodlottig
brzemię beladen, inladen, belasten, laden
brzemię laden
brzemię gewicht
brzęczeć razen, brommen, snorren, gonzen
brzęczyk zoemer
brzęczyk klingelen, kletteren, rinkelen
brzęk afdrogen, kletteren, afranselen
brzęk klingelen, kletteren, rinkelen
brzęk klakken, klappen, kletteren, klikken
brzęk rinkelen, kletteren, klingelen
brzmieć kleppen, overgaan, klinken, gaan
brzmienie kleppen, overgaan, klinken, gaan
brzoskwinia perzik
brzoza berk, berkeboom
brzózce berk, berkeboom
brzuch onderlijf, achterlijf
brzuch buik
brzuch buik
Brzusiec buik
brzuszny onderbuik-
brzydcy lelijk
brzydki lelijk
brzydzić się verafschuwen, een afschuw hebben van
brzytwa scheermes
brzytwą scheermes
bubel citroen
buchalteria boekhouding, boekhouden
buchnąć opgraven, rooien
bucie schoen
buczyną beuk
buda luifel, afdak
Budapeszt Boedapest
budą schuur, keet, barak, loods
budą barak, schuur, loods, keet
budą luifel, afdak
budce bunker, kazemat
buddyście boeddhist
buddyzm boeddhisme
budka bunker, kazemat
budowa afzenden, verzenden, expediëren
budowa okrętów weefsel
budowa okrętów in een lijst zetten, inlijsten, vatten
budować aanleggen, bouwen, construeren
budować bouwen, construeren, aanleggen
budować oprichten, stichten, inrichten
budować opfokken, telen, fokken, opkweken
budował aanleggen, bouwen, construeren
budował bouwen, construeren, aanleggen
budową bouw, samenstelling, constructie
budowla bouw, samenstelling, constructie
budownictwo constructie, bouw, aanbouw
budownictwo okrętowe constructie, bouw, aanbouw
budowniczego aannemer, bouwondernemer
budowniczy architect, bouwmeester
budowniczy aannemer, bouwondernemer
budując constructie, bouw, aanbouw
budulec hout
budynek constructie, bouw, aanbouw
budynek afzenden, verzenden, expediëren
budynek sądu constructie, bouw, aanbouw
budyń pudding
budzący zaufanie aannemelijk, waarschijnlijk
budzić wekken, wakker maken, opwekken
budzić irriteren, aanstoken, ophitsen
budzić się afkeer inboezemen
budzić wstręt afkeer inboezemen
budzić wstręt irriteren, aanstoken, ophitsen
budżecie budget, begroting
budżet budget, begroting
bufecie tapkast, bar, buffet
bufecie veldfles
bufet belemmeren, afsluiten, afdammen
bufet tapkast, bar, buffet
bufor buffer, bumper, stootkussen
bufor wyjściowy buffer, bumper, stootkussen
bufor/multiplekser buffer, bumper, stootkussen
bujać vlotten, dobberen, drijven
bujny uitbundig, copieus, abundant, rijk
buk beuk
Bukareszt Boekarest
bukiet boeket, bouquet, ruiker, tuil
buldożer bulldozer
bulwar boulevard, singel
bulwar wandeldreef, promenade, wandeldek
bulwą ampul, lampje, lamp, gloeilamp, peer
buława stok, staf
buławą spitsroede, stokje, gard, roede
bułce broodje, bolletje, kadetje, kadet
bułgar Bulgaars
Bułgaria Bulgarije
bułgarią Bulgarije
bułgarski Bulgaars
bułka broodje, bolletje, kadetje, kadet
bumelancie afwezige, wegblijver
bumelanctwa absenteïsme
buncie muiterij, onlusten, opstand
buncie muiterij, onlusten, opstand
buncie herrie, rel, roerigheid, getier
bungalow bungalow
bunkier bunker, kazemat
bunt muiterij, onlusten, opstand
bunt muiterij, onlusten, opstand
bunt muiten, rebelleren, in opstand komen
bunt herrie, rel, roerigheid, getier
buntować się oproerling, muiter, rebel
buntować się muiten, rebelleren, in opstand komen
buntować się herrie, rel, roerigheid, getier
buntował ophitsen, agiteren, opstoken, opruien
buntował oproerling, muiter, rebel
buntowniczy oproerig, opstandig
buntownik rebel, muiter, oproerling
buntownik oproerling, muiter, rebel
buraczek beetwortel, kroot, biet, mangelwortel
burak beetwortel, kroot, biet, mangelwortel
burdel bordeel, seksclub, hoerenkast
burmistrz burgemeester, burgervader
burza storm
burza z piorunami storm
burzą storm
burzą storm
burzliwy onbewerkt, bot, onbehouwen, grof, cru
burzyć afgeven op, afbreken, afkammen
burżuazja burgerij, bourgeoisie
burżuazyjny burgerlijk
busola kompas
busolą kompas
busz heester, struik
but laars
but schoen
butelce fles
butelka fles
butelka dwukwartowa fles
butik zaak, winkel
butla (gazowa) rol, cilinder
butwieć vergaan, verrotten, rotten, bederven
być are, vierkante decameter
być zijn, verkeren, wezen
być dłużnym schuldig zijn, in de schuld staan
być do twarzy complet, stelletje, set, stel
być komuś coś winnym schuldig zijn, in de schuld staan
być może mogelijkerwijs, misschien, mogelijk
być może misschien, mogelijkerwijs, mogelijk
być może że misschien, mogelijkerwijs, mogelijk
być na krawędzi rand, zoom
być nieobecnym (na czymś) verstrooid
być odbiciem afspiegelen
być podobnym lijken op, gelijken, lijken
być podobnym (<sb lijken op, gelijken, lijken
być posłusznym samenkomen, bijeenkomen, vergaderen
być posłusznym gehoorzamen
być przewodnikiem de weg wijzen, geleiden, leiden
być przewodnikiem leidend, toonaangevend, toongevend
być równym egaal, gelijk, eender, gelijkmatig
być stosownym behoren, horen, betamen, passen
być ubranym voeren, dragen, brengen, voorhebben
być ubranym op, versleten
być utrapieniem onveilig maken
być uzależnionym afhankelijk, onderhorig
być w obfitości in overvloed aanwezig zijn
być w zgodzie accoord, overeenstemming
być wystrzymałym (<against sth> na coś) tegenspartelen, tegenstreven
być wystrzymałym na coś tegenspartelen, tegenstreven
być zaskoczonym achteruit, achterwaarts, rugwaarts
bydlak dierlijk
byk stier
Byk (gwiazdozbiór) stier
byle gdzie hier of daar, ergens
byle jaki een of andere, een of ander, enig
były (szef itp) voorgaand, verleden, voorafgaand
bynajmniej niks, niemendal, niets, geen zier
bystry scherp, acuut, helder, voorbijgaand
bystry scherpzinnig, schrander, pienter
bystry bevattelijk, intelligent
bystry bijtend, fel, guur, doordringend
bystry haastig, snel, gezwind, gauw, spoedig
byt bestaan, aanzijn
bytać bestaan, aanzijn
bytność logeren
bywać wśród ludzi temperen, mengen, mixen, vermengen
bzik bestseller, furore
bzyczeć razen, brommen, snorren, gonzen
bzykać razen, brommen, snorren, gonzen
bzykać sissen, fluiten
c dlaczego hoezo, waarom
c gdzie waar
cacka speelbal, stuk speelgoed, speeltuig
cal duim als lengtemaat
całka onaangetast, ongeschonden, integraal
całka całkowity integralny onaangetast, ongeschonden, integraal
całkiem alles wel beschouwd
całkiem volkomen, totaliter, heel
całkiem erg, bijster
całkiem obcy człowiek erg, bijster
całkiem przytomny de hele ... door
całkiem zwariowany alles wel beschouwd
całkowicie beslist, absoluut, ten enenmale
całkowicie alles wel beschouwd
całkowicie volkomen, totaliter, heel
całkowicie helemaal, heel, finaal
całkowicie pewny helemaal, heel, finaal
całkowicie stranzystorowany werktuiglijk, zelfwerkend, automatisch
całkowicie tranzystorowy geheel, ten volle, heel, volkomen
całkowity vandoor, heen, verwijderd, over
całkowity compleet, geheel, gans, vol
całkowity geheel, totaal, algeheel
całkowity kiel, boezeroen, hes
całkowity algeheel, totaal
całkowity błąd liniowy algeheel, totaal
całokształcie omvang, bestek, grootte
całokształcie geheel
całokształt gans, geheel, compleet, vol
całopalny) kelder
całoroczny jaarlijks
całościowy redelijk, rationeel
całość algeheel, totaal
całość gans, geheel, compleet, vol
całość łącznie algeheel, totaal
całować zoenen, kussen
całus zoenen, kussen
cały de hele ... door
cały compleet, geheel, gans, vol
cały gans, geheel, compleet, vol
cały tekst gans, geheel, compleet, vol
cały z metalu de hele ... door
cały z metalu compleet, geheel, gans, vol
cap sik, geit, bok
capstrzyk taptoe
car tsaar
caryca tsarina
ceber emmer
ceber emmer
cebula ampul, lampje, lamp, gloeilamp, peer
cebula ajuin, ui
cebulą ajuin, ui
cebulka ampul, lampje, lamp, gloeilamp, peer
cecha tekenend, kenmerkend, karakteristiek
cecha karaktertrek, trek, gelaatstrek
cecha puntig, spits
cecha gelaatstrek, trek, karaktertrek
cecha produktu karaktertrek, trek, gelaatstrek
cecha szczególna karaktertrek, trek, gelaatstrek
cechować merken, tekenen
cechował kenmerken, karakteriseren, tekenen
cedował afstaan, toegeven, het veld ruimen
cedr ceder
cedzak vergiet
cedzak vergiet
cedzić filtreren, filteren, zijgen
cegiełce plaat, plak, tablet
cegła bakstenen, stenen
cegłą bakstenen, stenen
Cejlon Ceylon
cel aanleggen
cel werkje, schets, tekening
cel doelstelling, doel, wit, doelwit, honk
cel mikpunt, onderwerp, object, ding
cel doelwit, honk, doel, doelstelling, wit
cel nieosiągalny merken, tekenen
cel upuszczenia doelwit, honk, doel, doelstelling, wit
cela cachot, cel, kerker
celą cachot, cel, kerker
celnik douane
celować aanleggen
celownik gezicht, visioen, droombeeld
celowy gepast, passend, geschikt
Celtycki Keltisch
celtycki Keltisch
cemencie cement
cement cement
cementować cement
cena prijs
cena waarde, gehalte
cena okazyjna prijs
ceną kosten
ceną prijs
cencie cent
cenić achten, achting hebben voor
cenić schat
cenić waarde, gehalte
cennik prijslijst
cenny kostbaar, waardevol
cenny wkład prooi, buit, acquisitie, aanwinst
cent cent
cent stuiver, penny
centrala telefoniczna centrale
centralny middelste, centraal
centralny system przetwarzania middelste, centraal
centrum middelpunt, binnenste, centrum
centrum usuwania skutków awarii middelpunt, binnenste, centrum
(centrum odtwarzania po awarii)
centrum zasobów middelpunt, binnenste, centrum
centymetr centimeter
centymetr centimeter
cenzor censureren, keuren
cera teint, tint
cera dierevel, vel, huid, pels, vacht
ceracie tafelzeil, wasdoek, zeildoek
Ceramika aardewerk
cerata tafelzeil, wasdoek, zeildoek
cerą teint, tint
cerą dierevel, vel, huid, pels, vacht
ceremonia ceremonie, plechtigheid
ceremoniał etiquette, label, etiket
ceremonią ceremonie, plechtigheid
cerować bliksems, sakkerloot, deksels
certyfikat acte, bedrijf, dokument, akte, stuk
certyfikat uprawniający acte, bedrijf, dokument, akte, stuk
certyfikować betuigen, verzekeren
cerując bliksems, sakkerloot, deksels
cesarstwa rijk, keizerrijk, imperium
cesarstwo rijk, keizerrijk, imperium
cesarz keizer
cesarzowa keizerin
cesją opnemen, afboeken
cewce binnenband, luchtpijp, luchtband
cewka bobine, klos, spoel
cewka spoel, klos, bobine
cewka zapłonowa spoel, klos, bobine
cętce ruimte, lokaliteit, oord, plaats
chałupa hut, huisje
chałupa hut, stulp
chałupą stulp, hut
chałupą hut, huisje
chałupą hut, stulp
cham vlegel
chaos rommel, baaierd, warboel, chaos
chaotyczny chaotisch
char aard, karakter, geaardheid
charakter aard, karakter, geaardheid
charakter vezel
charakterystyce kenschets
charakterystyczny tekenend, kenmerkend, karakteristiek
charakterystyczny karakteristiek, zich onderscheidend
charakterystyka tekenend, kenmerkend, karakteristiek
charakterystyka indeksowania tekenend, kenmerkend, karakteristiek
charakteryzacja schmink, blanketsel, make-up
charakteryzować kenmerken, karakteriseren, tekenen
charakteryzował beschrijven
chart hazewind, hazewindhond, windhond
charytatywny charitatief, liefdadigheids-
chata stulp, hut
chata hut, huisje
chata hut, stulp
chcieć wens, lust, verlangen, begeerte, zin
chcieć uiterste wil, verbond, testament
chcieć verkiezen, begeren, trek hebben in
chciwy begerig, gretig, happig, belust
chciwy begerig, happig, belust, gretig
chemia chemie, scheikunde
chemia radiacyjna chemie, scheikunde
chemią chemie, scheikunde
chemik apotheker, farmaceut
chęć trek hebben in, verkiezen, begeren
chęć aanvechting, lust, zin, neiging
chęć verkiezen, begeren, trek hebben in
chętce nuk, gril, bevlieging, bui, kuur
chętce bedenken, zich verbeelden
chętce bevlieging, bui, gril, nuk, kuur
chętnie gaarne, graag
chętniej eer, liever
chętny gewillig, vrijwillig
chętny gaarne, graag
Chicago Chicago
Chile Chili
chilijski Chileens
chimera inbeelding, hersenschim, chimera
chimera Chimaera
chinina kinine
Chiny China
chińczyk Chinees
chiński Chinees
chip bikken, afbikken
chirurg heelmeester, chirurg
chirurgia chirurgie, wondheelkunde, heelkunde
chirurgia stomatologiczna chirurgie, wondheelkunde, heelkunde
chirurgią chirurgie, wondheelkunde, heelkunde
chirurgiczny chirurgisch
chlał drank, alcoholische drank, alcohol
chlapać klapperen, plassen, kabbelen, klotsen
chleb mik, brood
chleb z masłem mik, brood
chlebodawcą werkgever
chlew hok
chluba roem, beroemdheid, lof, glorie
chlubą creditzijde, tegoed, krediet, credit
chlubą trots
chlubny beroemd, glorierijk, glorieus
chlupocie klotsen, plassen, kabbelen, klapperen
chłeb mik, brood
chłodnia koelkast, koelcel
chłodnica radiator
chłodnicą radiator
chłodno koud, kil
chłodny koud, kil
chłodny afkoelen
chłodny ververwijderd, ver, verwijderd
chłodziarce vriezer, vriesvak
chłodziarce koelkast, koelcel
chłodzić koelen
chłonąć in beslag nemen, opslorpen, absorberen
chłonny absorberend
chłop boer
chłop aaneen, co-, samen-, aaneen-, samen
chłop boer, landman, plattelander
chłop horige, lijfeigene
chłop pańszczyźniany boer
chłopak knaap, jongen
chłopak borst, jongeling, jongeheer
chłopak jeugdigheid, jeugd
chłopiec knaap, jongen
chłopięcy jongensachtig, jongens-
chłostać afranselen
chłostał afranselen
chłód koud
chmarą gastheer
chmiel hinkelen
chmura wolk
chmura stralenkrans, nimbus
chmura punktów wolk
chmurą wolk
chochlik aardmannetje, kobold, kabouter
chociaż ofschoon, al, hoewel, alhoewel, wel
chociaż wel, al, hoewel, ofschoon, alhoewel
choć ofschoon, al, hoewel, alhoewel, wel
chodak stoppen, dichten, dichtmaken
chodnik plaveisel, bestrating, wegdek
chodnik stoep, voetpad, trottoir
chodzić lopen, van stapel lopen, gaan
chodzić ze sobą marcheren, tippelen, lopen
choinka kerstboom
cholera cholera
cholera verdomme, verdomd, godverdomme
cholerny vandoor, heen, verwijderd, over
cholerny bloedig, bloedend
chorągiew vaan, dundoek, vlag
choroba ziekte, kwaal, aandoening
choroba ziekte, kwaal, aandoening
choroba vakantie
choroba morska zeeziekte
choroba powietrzna luchtziekte
chorobą affect, emotie, aandoening
chorobą ziekte, kwaal, aandoening
chorobą ziekte, kwaal, aandoening
chorobą bezwaar, strubbeling, moeilijkheid
Chorwacja Kroatië
chory ziek, naar
chory verminkt, gebrekkig
chory ziek, naar
chory na płuca gek, dolzinnig, krankzinnig, dol
chory umysłowo onwel, niet lekker
chowa kuilen, begraven
chowa begraven, ter aarde bestellen
chować vel, dierevel, vacht, pels, huid
chować aanspannen
chód treden, schrijden, stappen, lopen
chód marcheren, tippelen, lopen
chór koor, rei, zangkoor
chrap snorken, snurken, knorren, ronken
chrapać snorken, snurken, knorren, ronken
chrapanie snorken, snurken, knorren, ronken
chrapce neusgat
chromy mank, kreupel, hinkend
chronić beletten, verhinderen, verhoeden
chronić behoeden, beschermen
chroniony zabezpieczony fixeren, bevestigen, bepalen
chropowatość hardvochtigheid, hardheid
chropowaty beestachtig, bruut, ruw, dierlijk
chropowaty onbewerkt, bot, onbehouwen, grof, cru
chrupce knapperig, croquant
chrupiący knapperig, croquant
chrypieć krassen
Chrystus Christus
chrzan mierikswortel, mierik
chrzan mierikswortel, mierik
chrząszcz zomermaand, juni
chrzcić dopen
chrzcić dopen
chrzestny peetvader, naamgever, peter, peet
chrześcijanin christen
chrześcijański christen
chrześcijaństwa christendom
chrześcijaństwo christendom
chudy rijzig, groot, lang
chudy schragen, steunen, stutten
chudy schraal, mager, sprietig
chudy sprietig, mager, schraal
chudy sprietig, schraal, mager
chuj penis
chuligan apache, straatschuimer
chusteczce zakdoek
chustka zakdoek
chustka do nosa zakdoek
chwalić loven, roemen, verheerlijken, prijzen
chwalić się bluffen, pochen, snoeven, opscheppen
chwalić się pochen, opscheppen, snoeven, bluffen
chwała roem, beroemdheid, lof, glorie
chwałą roem, beroemdheid, lof, glorie
chwast wieden, schoffelen
chwiać schokken
chwiał schokken
chwiał wiebelen, waggelen, wankelen, aarzelen
chwiejny wankel, onzeker, besluiteloos
chwil bekeuring, notulen, proces-verbaal
chwila moment, oogwenk, ogenblik, tel
chwila wiegen
chwila minuut
chwila oogwenk, moment, ogenblik, tel
chwila terwijl, staande, gedurende
chwila ciszy enfin, komaan, nou, nu, wel, tja
chwila obecna oogwenk, moment, ogenblik, tel
chwilą moment, oogwenk, ogenblik, tel
chwilą minuut
chwilą oogwenk, moment, ogenblik, tel
chwilą spellen
chwilą terwijl, staande, gedurende
chwilka oogwenk, moment, ogenblik, tel
chwilowo korte tijd, even, eventjes
chwilowo tijdelijk
chwilowy werkelijk, effectief, daadwerkelijk
chwilowy kortstondig
chwycić morrelen, friemelen, scharrelen
chwycić bemachtigen, aangrijpen, grijpen
chwycić w szpony klauw
chwycie bemachtigen, aangrijpen, grijpen
chwycie bemachtigen, grijpen
chwyt grijpen, bemachtigen
chwyt handdruk, hand
chwyt Pan
chwyta bemachtigen, aangrijpen, grijpen
chwytać grijpen, bemachtigen
chwytać beetnemen, beetpakken, pakken
chwytać knijper, schaar
chwytać szczypcami bemachtigen, aangrijpen, grijpen
chyba waarschijnlijk
chyba menen, vermoeden, stellen
chyba wel, immers, zeker, toch
chyba tenzij
chyba że uitzonderen
chybiać floppen, in het water vallen
chybienie missen, mislopen, misgrijpen
chybiona odpowiedź niezgodność missen, mislopen, misgrijpen
chybotliwy bouwvallig, gammel, aftands
chylić boog, toog
ci dit, dit hier
ciałka carrosserie
ciało carrosserie
ciało doskonale czarne flink, degelijk, deugdelijk, gedegen
ciało metody carrosserie
ciało stałe carrosserie
ciało stałe vlees
ciasno strak
ciasny smal, bekrompen, eng, krap, nauw
ciasny stipt, nauwsluitend, streng, nauw
ciasteczko dundoek, vaan, vlag
ciastkarni banketbakkerij, koekbakkerij
ciastko koek, cake
ciastko zuur
ciasto koek, cake
ciasto deeg, beslag, pasta
ciasto aanplakken
ciąć knippen, scheren, snoeien
ciąć scheren, knippen, snoeien
ciąć afkraken
ciąć (nożycami) afkeuren
ciąg toelachen, bekoren, aanlokken
ciąg znakowy mieszany ketting, keten
ciąg znakowy mieszany koorde, stemband, snaar
ciąg znaków ketting, keten
ciągle altijd, immer, steeds
ciągle permanent, aldoor, bij voortduring
ciągle permanent, aldoor, bij voortduring
ciągły bestendig, gestaag, constant
ciągły onafgebroken, doorlopend
ciągły gestaag, constant, bestendig
ciągnąć trekken
ciągnąć rukken
ciągnąć rukken
ciągnąć losy o rukken
ciągnąć ściągnąć trekken
ciągnienia trekken
ciągnienia rukken
ciągnienie werkje, schets, tekening
ciągnik trekker, tractor
cichną vervagen
cicho rustig, op zijn gemak, kalm
cicho! rustig, op zijn gemak, kalm
cichy liefelijk, zoet, zacht
cichy stil, geruisloos, muisstil, geluidloos
cichy stil, stilzwijgend, zwijgend
cichy bedaard, kalm, gerust, rustig
cichy (głos) bedaard, kalm, gerust, rustig
ciec stromen, vloeien, lopen, vlieten
ciecz vloeistof
ciecz vloeistof
cieężarówka vrachtwagen, truck, vrachtauto
ciekawostka weetgierigheid, nieuwsgierigheid
ciekawość weetgierigheid, nieuwsgierigheid
ciekawski nieuwsgierig, weetgierig
ciekawy vreemd, curieus, typisch
ciekawy nieuwsgierig, weetgierig
ciekawy interessant, belangwekkend
ciekawy typisch, curieus, vreemd
ciekły vloeistof
ciekły wodór vloeistof
cielesny korporaal
cielę kalf
cielęcina kalfsbout, kalfsvlees
cielęciną kalfsbout, kalfsvlees
ciemnicą somber, donker
ciemnicą duister, duisternis, donker
ciemnieć versomberen, donker worden
ciemno somber, donker
ciemność zwartheid
ciemność duister, duisternis, donker
ciemny mysterieus, geheimzinnig
ciemny somber, donker
ciemny schemerig
ciemny naargeestig, troosteloos, somber
cieniowanie schaduwen
cienki sprietig, schraal, mager
cienki koncentryczny sprietig, schraal, mager
cienki papier net, mooi, schoon, fijn, fraai
cień schaduwen
cień do powiek nuance, schakering, nuancering
cień do powiek schaduwen
cień przesłaniać cieniowany schaduwen
cień rówka nuance, schakering, nuancering
ciepło gloed, vuur
ciepły warm
cierń doorn
cierpieć naar buiten brengen, dragen
cierpieć męczarnie naar buiten brengen, dragen
cierpiętnik bloedgetuige, martelaar
cierpki zuur
cierpkość bitsheid
cierpliwość geduld, lijdzaamheid
cierpliwy patiënt, zieke
cieszący się dobrym zdrowiem gezond, fit, valide
cieszyć się genieten van, blij zijn
cieszyć się genieten van, blij zijn
cieśla timmerman
cieśnina smal, bekrompen, eng, krap, nauw
cieśnina zeeëngte, nauw, kanaal, straat
cieśniną kleppen, overgaan, klinken, gaan
cięciwa (matem.) accoord, overeenstemming, akkoord
cięciwą accoord, overeenstemming, akkoord
cięciwą koorde, stemband, snaar
cięty ówka kras, levendig, rap, kwiek, druk
ciężar beladen, inladen, belasten, laden
ciężar zwaartekracht
ciężarówce vrachtwagen, truck, vrachtauto
ciężarówce vrachtauto, truck, vrachtwagen
ciężarówka vrachtwagen, truck, vrachtauto
ciężarówka trolley, beugel
ciężarówka vrachtauto, truck, vrachtwagen
ciężki hard
ciężki drukkend, zwaar
ciężki afgemeten, plechtig, ceremonieel
ciężki zwaarwichtig
cioci tante
cios houw, flap, slag, mep, klap
cios fijnhakken
cios aanhalen, strelen, liefkozen, aaien
ciotka tante
cipą kut, vulva
ciska slingeren, swingen, zwaaien
ciskać slingeren, swingen, zwaaien
cisza stil, bedaard, rustig, kalm
cisza bedaard, stil, rustig, kalm
cisza kalmte, rust, rustigheid, stilte
cisza (brak wiatru) bedaard, stil, rustig, kalm
cizi meisje, meid
ciżbą hoop, boel, drom, massa, menigte
cło douane
cmentarz begraafplaats, kerkhof
cmentarz kerkhof, begraafplaats
cnota deugdelijkheid, degelijkheid
cnotce ongerept, maagdelijk
cnotliwy kuis, zedig, rein, eerbaar
co hetgeen, dat, wat
co miesiąc maand-, maandelijks
co prawda toegegeven
co umożliwia działanie czegoś innego iets
co więcej bovendien, verder, voorts, daarenboven
codziennie dagelijks, daags, alledaags
codzienny dagelijks, daags, alledaags
codzienny vulgair, ordinair, grof, gewoon
codzień vulgair, ordinair, grof, gewoon
cofa afbestellen
cofacz backspace
cofać backspace
cofać się achteruitgaan
cofnąć się achteruitgaan
cofnięcie transakcji backspace
cokolwiek iets
cokolwiek wat dan ook
college college
cołościowo uitgebreid
confirm betuigen, verzekeren
coniunctio conjunctie
coraz więcej meer en meer, in toenemende mate
coroczny jaarlijks
coroczny jaarlijks
coś iets
coś modelleren
coś iets
coś innego iets
coś koło tego iets
coś na pocieszenie iets
coś się święci iets
coś w rodzaju iets
coś) aandoen, aangrijpen
coś) iets
córą dochter
córka dochter
cóż hetgeen, dat, wat
cud zich verbazen, zich verwonderen
cud mirakel, wonder
cuda zich verbazen, zich verwonderen
cuda zich verbazen, zich verwonderen
cudak oorspronkelijk, origineel
cudem czegoś uniknąć amper, kwalijk, nauwelijks
cudotwórcą goochelaar
cudotwórstwa toverkunst, magie
cudotwórstwa magisch, toverachtig
cudowne dziecko wonder
cudowny aanbiddelijk, aanbiddenswaardig
cudowny wonderbaar, miraculeus
cudowny wonderbaar, verwonderend
cudzołożnik echtbreker
cudzołóstwa echtbreuk, overspel
cudzołóstwo echtbreuk, overspel
cudzoziemiec buitenlander
cudzoziemka ijselijk, afschuwelijk
cudzoziemski ijselijk, afschuwelijk
cukier suiker
cukier syntaktyczny suiker
cukierek snoep, zoetigheid, snoepgoed
cukierek zoet, oppassend
cukiernica suikerpot
cukiernica suikerpot
cukrzyca suikerziekte, diabetes
cukrzyca (choroba) suikerziekte, diabetes
cumować onderbinden
cumować Moriaan, Moor
cumować aanbinden, meren
cumować Mauretaniër
curry kerrie
cwał galopperen
cwaniactwa doortrapt, slim, gewiekst, listig
cybernetyka cybernetica
cyferce cijfer, nummer
cyferce aantal, getal, tal
cyferce nummer, cijfer
cyfra cijfer, nummer
cyfra nummer, cijfer
cyfra dwójkowa bit jednostka ilości beting
informacji
cyfra znacząca aantal, getal, tal
cyfra znaku cijfer, nummer
cyfrowe przetwarzanie obrazów indompelen, indopen, soppen
cyfrowy nummer, cijfer
Cygan zigeuner
Cygan zigeuner
Cygan rogge
cyganeria Bohemen
cygara sigaar
cygaro sigaar
cykl fietsen, wielrijden
cykl magistrali fietsen, wielrijden
cykl maszynowy afranselen
cykl zatwierdzania fietsen, wielrijden
cykl życia obiektu fietsen, wielrijden
cykliczny circulaire, rondschrijven
cyklon wervelstorm, cycloon
cykor beklemming, angst, benauwdheid
cykoria lof, cichorei
cylinder rol, cilinder
cylinder alternatywny rol, cilinder
cyna blikken
cyną blikken
cyniczny cynisch
cynk zink
cynkowy zink
cypel kaap
cypel Kaaps
Cypr Cyprus
cyrk circus
cyrkulacja omloop, circulatie, roulatie
cyrkulacją omloop, circulatie, roulatie
cyrograf pand, onderpand, borgstelling
cyrulik kapper, barbier
cysterna reservoir, vergaarbak
cytacie aanhaling, citaat
cytadela citadel
cytadelą citadel
cytat aanhaling, citaat
cytat aanhalen, citeren, noemen
cytować aanhalen, noemen, citeren
cytować aanhalen, citeren, noemen
cytował aanhalen, noemen, citeren
cytryna citroen
cytryną citroen
cywil civiel, burgerlijk
cywilizacja beschaving, beschaven
cywilizacją beschaving, beschaven
cywilizować civiliseren, beschaven
cywilizował civiliseren, beschaven
cywilny civiel
cywilny civiel, burgerlijk
cywilny (np. kodeks) burger-, stads-
czacie wachten, afhalen, te wachten staan
czacie horloge, polshorloge
czajniczek (klasyczna graficzna baza theepot, trekpot
danych)
czajnik ketel
czajnik po
czapce pet
czapka kapotjas, wagenkap, motorkap
czapka pet
czapka (damska) vel, dierevel, vacht, pels, huid
czapka futrzana z tej skóry pet
czapla reiger
czaplą reiger
czar aantrekkelijkheid
czar toverij
czar toverij
czarą vont, bekken, kom
czarą beker, bloemkelk, miskelk, kelk
czarnoksiężnik duivelskunstenaar, tovenaar
czarnoksiężnik duivelskunstenaar, tovenaar
czarnoziem teelaarde, humus
czarnoziem boetseren, modelleren
czarnoziem modelleren, boetseren
czarny zwart
czarny hoogbejaard, bedaagd
czarny jak smoła zwart
czarodziej duivelskunstenaar, tovenaar
czarodziejce feeëriek
czarodziejski feeëriek
czarować heksen
czarował heksen
czarownica kol, tovenares, toverheks, heks
czarownicą kol, tovenares, toverheks, heks
czarter charter, handvest, vrachtcontract
czarując bekoorlijk, innemend, charmant
czarujący bekoorlijk, innemend, charmant
czas maal, keer
czas przeszły behoren, horen, moeten, dienen
czas rzeczywisty maal, keer
czas zapamiętywania plusquamperfectum
czas zapisu plusquamperfectum
czas życia nośników mniejszościowych fietsen, wielrijden
czas życia obiektu maal, keer
czas życia w IP maal, keer
czasami op een keer, eens
czasochłonny waardevol, kostbaar
czasopimo courant, dagblad, krant
czasopismo blad, krant
czasopiśmie blad, krant
czasopiśmie krant
czasownik werkwoord
czasy dag
czaszce schedel
czaszka schedel
czat keuvelen, babbelen, praten
czaty een hinderlaag leggen
cząstce item, deeltje, jaartelling, deel
cząsteczka molecuul
cząstka item, deeltje, jaartelling, deel
cząstka na milion item, deeltje, jaartelling, deel
czcić verafgoden, adoreren, aanbidden
czcić adoratie, aanbidding
czcigodny oogstmaand, augustus
czcigodny waardig, eerzaam, waar
czcionce zendbrief, epistel, brief
czcionka pogrubiona gedurfd, stout, stoutmoedig, brutaal
czczy vergeefs, ijdel, nutteloos
Czech Boheems
czech Tsjechisch
CzechoSłowacja Tsjechoslowakije
Czecho-Słowacja Tsjechoslowakije
czego hetgeen, dat, wat
czegoś itd. mijden, uit de weg gaan, ontwijken
czegoś) aanvliegen
czek bedwingen, betomen, beteugelen
czek cheque
czek in blanco wit, blanco, oningevuld, blank
czekać te wachten staan, wachten, afhalen
czekać aanhoren, beluisteren, luisteren
czekać wachten, afhalen, te wachten staan
czekać cierpliwie zweven
czekać na wachten, afhalen, te wachten staan
czekać na aktywację przesunąć (kursor wachten, afhalen, te wachten staan
myszki)
czekać oczekiwanie wachten, afhalen, te wachten staan
czekolada chocola, chocolade
czekoladą chocola, chocolade
czekoladka chocola, chocolade
czelność zenuw
czeluść afgrond, kolk
czeluść golfspel, golf, inham, bocht, boezem
czeluść afgrond
czemu hoezo, waarom
czemuś) vergezellen, accompagneren, begeleiden
czepek kapotjas, wagenkap, motorkap
czepek pet
czeredą inpakken, pakken, verpakken
czeredą krioelen, wemelen, wriemelen, krielen
czereśnia kers
czerń zwart
czerń zwartheid
czerń ec zwartheid
czerpać aftappen
czerpać toelachen, bekoren, aanlokken
czerpać (zyski aftappen
czerpać natchnienie z aanboren
czerstwy stale robuust, hecht, potig, fors, ferm
czerwca zomermaand, juni
czerwiec zomermaand, juni
czerwienić się kleuren, blozen, rood worden
czerwienić się Vlissingen
czerwień karmozijn, donkerrood
czerwień rood, blozend
czerwony rood, blozend
czesać uitkammen, kammen
czeski Boheems
czeski Tsjechisch
czeszce Tsjechisch
cześć cultus, eredienst, verering
cześć adoratie, aanbidding
często menigmaal, gedurig, dikwijls, vaak
często menigmaal, dikwijls, vaak, gedurig
częstować behandelen, cureren
częstował stappen, lopen, schrijden, treden
częsty bezoeken, geregeld bezoeken
części maszyn prieel
częściowo deels, ten dele
częściowo ten dele, deels
częściowo otwarte połączenie ten dele, deels
częściowy gedeeltelijk, partieel
część deel, stuk, onderdeel, gedeelte
część evenredigheid, proportie, verhouding
część adresowa rozkazu deel, stuk, onderdeel, gedeelte
część arytmetyczna (w komputerze) gewaad, kledingstuk
część krytyczna gewaad, kledingstuk
część wstępna (programu) branche, vak, tak
część zapasowa deel, stuk, onderdeel, gedeelte
czkawka hikken
czknąć boeren, oprispen
czknąć oprispen, boeren
czlonek lid, lidmaat, aanhanger
człon element, bestanddeel, beginsel
człon monteren, zetten
człon lid, lidmaat, aanhanger
członek lid, lidmaat, aanhanger
członek załogi lid, lidmaat, aanhanger
członkostwa lidmaatschap
członkostwo lidmaatschap
człowieczek menselijk
człowiek menselijk
człowiek mens
człowiek energiczny koopman, handelaar, zakenman
człowiek interesu koopman, handelaar, zakenman
człowiek noszący coś na sobie majoor
człowiek pełnoletni mens
człowiek starszy (wiekiem leek, niet-ingewijde
człowiek wytrwały sluitzegel, sticker
czołg reservoir, vergaarbak
czołgać się kruipen
czołgać się kruipen
czoło wenkbrauw
czoło voorhoofd
czoło geleiden, de weg wijzen, leiden
czołowy leidend, toonaangevend, toongevend
czop borrel, aperitief
czop ontstekingsbuis, bougie
czosnek look, knoflook
czółno boot, schuit
czterdziestka veertig
czterdzieści veertig
czternaście veertien
cztery vier
cztery ściany vier
czubek stortplaats
czucie gevoelig, ontvankelijk, receptief
czuć niechęć een afschuw hebben van, verafschuwen
czuć odrazę verafschuwen, een afschuw hebben van
czuć się urażonym aanstoot nemen aan
czuć wstręt verafschuwen, een afschuw hebben van
czuć wstręt afkeer inboezemen
czuć wstręt (do kogoś/czegoś) verafschuwen, een afschuw hebben van
czujny kwiek, druk, kras, levendig, rap
czułek antenne, voelhoorn, spriet, ra
czułostce sentiment, gevoel, gevoeligheid
czułość fijnheid, delicaatheid, kiesheid
czuły aanhalig
czupiradła angst
czuwać horloge, polshorloge
czwarta (część) vierde
czwartek donderdag
czwarty vierde
czy indien, wanneer, als, ingeval
czy of
czy tenzij
czy hè, of, hetzij
czyj welks, wie z'n, waarvan, wie d'r
czyn doen, bezig zijn, ageren, handelen
czyn wolicjonalny doen, bezig zijn, ageren, handelen
czynić doen, aanmaken, bedrijven, maken
czynić beëindigd, afgewerkt, klaar, afgelopen
czynić aluzję zinspelen
czynnik ludzki afschrikwekkend
czynnik zapładniający mest
czynność actie, handeling, optreden, gedoe
czynność actie, gedoe, optreden, handeling
czynny werkzaam, actief, bedrijvig
czynny afneembaar
czynsz huur
czyrak ettergezwel, abces, etterbuil
czyrak op het kookpunt zijn, borrelen, koken
czystce reinigen, schoonmaken, louteren
czystka reinigen, schoonmaken, louteren
czystość kuisheid, helderheid, zindelijkheid
czystość helderheid, kuisheid, zindelijkheid
czysty absoluut, onvermengd
czysty rein, puur, schoon, zindelijk
czysty hel, licht, klaar
czysty duidelijk, netto, netto-
czysty netto, netto-, net, duidelijk
czysty zindelijk, puur, helder, rein, schoon
czysty ordelijk
czysty dwójkowy net, mooi, schoon, fijn, fraai
czysty(alkohol) ordelijk
czyszczący afwasmiddel
czyścić rein, puur, schoon, zindelijk
czyścić gevoelig, fijn, delicaat, kies, iel
czyściec purgatorium, vagevuur
czyta lezen
czytać lezen
czytance lezer
czytelnik lezer
czytelny leesbaar
czytnik lezer
czyżby? werkelijk, echt, wezenlijk
ćma uiltje, uil, nachtvlinder
ćma zenia uiltje, uil, nachtvlinder
ćwiartce buurt, wijk, stadswijk
ćwiartek kamers, vertrekken
ćwiartka buurt, wijk, stadswijk
ćwiczenia oefenen, drillen
ćwiczenia aanwijzing, consigne, instructie
ćwiczenia aanwenden, doorvoeren
ćwiczyć (się) oefenen, drillen
ćwierka sjilpen, kwetteren, piepen, tjilpen
ćwierkać sjilpen, kwetteren, piepen, tjilpen
ćwierkać sjilpen, piepen, tjilpen, kwetteren
d <much veel
d najbardziej meest, hoogst
d poprzednio daarvoor, vooraan, eerder, indertijd
d zadowolony tevreden, vergenoegd, voldaan
dach kap, dak, overkapping
dachówce plavuis, tegel, tegelsteen, tichel
dachówka lei
dachówka plavuis, tegel, tegelsteen, tichel
dacie dadel, dactylus
dać schenken, cadeau geven
dać klapsa draai om de oren, oorveeg, lel
dać napiwek stortplaats
dać za wygraną schenken, cadeau geven
daj schenken, cadeau geven
dający się zarządzać inschikkelijk, handelbaar
daktyl dadel, dactylus
dal afstand, eind
dalej langs, naar, blijkens, ingevolge
dalej nader
daleki verwijderd, ververwijderd, ver
daleki zasięg ververwijderd, ver, verwijderd
daleki zasięg verwijderd, ververwijderd, ver
daleko vandoor, heen, verwijderd, over
dalia dahlia
dalszy nader
dama dame
dama (także w kartach i szachach) lady, dam, vrouw, jonkvrouw
damaszek Damascus
damą dame
daną informatie
dandys ezmięsne saletjonker, kwast, fat, dandy
dane grondstof, materieel, materiaal
dane (l. poj. <datum>) grondstof, materieel, materiaal
dania tracé, route, leergang, cursus, koers
dania Denemarken
Dania schotel, schaal
dania bezmięsne vegetarisch
danią Denemarken
danie schotel, schaal
danina cijns, schatting
daniną cijns, schatting
danser danseres
dar gift, geschenk, donatie, cadeau
dar tegenwoordig, actueel
daremność luiheid
daremny vergeefs, ijdel, nutteloos
daremny vergeefs, ijdel, nutteloos
darmowy onbezet, los, vlot, open, onbelemmerd
darować cadeau geven, schenken
darować begenadigen, vergeven
darować schenken, cadeau geven
darować tegenwoordig, actueel
darować (karę) ontbinden, annuleren, afgelasten
darował begenadigen, vergeven
daszek straatschuimer, apache
daszek (czapki) piek, top, neus, tip, punt, spits
data meizoentje, madeliefje
data dadel, dactylus
data acquisition and interpretation meizoentje, madeliefje
system
data zakupu dadel, dactylus
datagram kadr boksen
datek naastenliefde, menslievendheid
datek bijdrage
datować dadel, dactylus
dawać schenken, cadeau geven
dawać dowody belichten, tentoonstellen
dawać klapsa draai om de oren, oorveeg, lel
dawać na imię noemen, heten, benoemen, uitmaken voor
dawać narkozę adverteren, aankondigen, aandienen
dawać ogłoszenie het gevolg zijn van, afstammen
dawać początek voeden
dawać sobie radę/domyślić się berichten, informeren, inlichten
dawać znać besturen, administreren, beheren
dawce dosis
dawka dosis
dawka (leku) dosis
dawkować dosis
dawniej daarvoor, vooraan, eerder, indertijd
dawny voorgaand, verleden, voorafgaand
dąb eiken, eikehouten
dąb nie eiken, eikehouten
dąć houw, flap, slag, mep, klap
dążyć najagen, nastreven
dbały aandachtig, attent, oplettend
dbały behoedzaam, voorzichtig
deaktywizować waas, nesthaar, dons
debacie debat
debacie discussie, bespreking
debata debat
debatować debat
debet debetzijde, debet
debet ("winien" w księgowości) debetzijde, debet
debil dwaas, zot, malloot
debil idioot
debuger debugger
debugger debugger
decydować besluiten, beslissen, uitmaken
decydował besluiten, beslissen, uitmaken
decydował determineren, nauwkeurig bepalen
decydujący beslissend, finaal, cruciaal
decyzja besluit, uitspraak, beslissing
decyzją besluit, uitspraak, beslissing
decyzją resolutie, motie
dedukcją conclusie, gevolgtrekking
dedukować abstraheren, afleiden, deduceren
dedukował abstraheren, afleiden, deduceren
dedykować opdragen, spenderen, spanderen
dedykował opdragen, spenderen, spanderen
deficycie kastekort, deficit, tekort
deficycie afwezigheid, gemis, gebrek, euvel
deficyt kastekort, deficit, tekort
defilada verleden, verleden tijd
definicja bepaling, definitie, omschrijving
definicja typu dokumentu bepaling, definitie, omschrijving
definicją bepaling, definitie, omschrijving
definiować definiëren, omschrijven, bepalen
definiował definiëren, omschrijven, bepalen
definitus onherroepelijk, definitief
definitywny onherroepelijk, definitief
deformował mismaakt, misvormd
degeneracie degenereren, ontaarden, verbasteren
degenerat degenereren, ontaarden, verbasteren
degradować degraderen, verlagen
degradował degraderen, verlagen
dekada decennium
dekada licząca decennium
dekadą decennium
deklamować voordragen, declameren
deklamował voordragen, declameren
deklaracja declaratie, verklaring
deklaracja procedury declaratie, verklaring
deklaracją declaratie, verklaring
deklarować declareren
deklarował declareren
dekodować decoderen
dekodował decoderen
dekomprymować afleiden
dekoracja decor, onderscheiding, decoratie
dekoracja sklepowa decor, onderscheiding, decoratie
dekoracją sieraad, decoratie, tooisel
dekoracją decor, onderscheiding, decoratie
dekoracją versieren
dekoracje (tetralne) landschap
dekoracje tetralne landschap
dekoracyjny ornamentaal
dekorować versieren
dekorować versieren
dekrecie verordenen, decreteren
dekret verordenen, decreteren
delcie delta
delegacie delegeren, afvaardigen
delegacie subsidiair, plaatsvervangend
delegacja afvaardiging, delegatie
delegacją afvaardiging, delegatie
delegat delegeren, afvaardigen
delegat in de plaats stellen van, inboeten
delegować delegeren, afvaardigen
delegowanie afvaardiging, delegatie
delicją snoep, snoepgoed, lekkernij
delicją snoepen
delikates snoep, snoepgoed, lekkernij
delikatność snoep, snoepgoed, lekkernij
delikatność mildheid
delikatny beminnelijk
delikatny kies, delicaat, gevoelig, iel
delikatny broos, breekbaar
delikatny liefelijk, zoet, zacht
delikatny zacht, mild, zachtmoedig, zachtaardig
delikatny zoet, zacht, liefelijk
delikatny gunning, aanbesteding
delikwencie schuldige, dader
Delphi Delphi
delta delta
dementować ontkennen
dementował ontkennen
demokracie democraat
demokracja democratie
demokracją democratie
demokratyczny democratisch
demolować afgeven op, afbreken, afkammen
demon demon, duivel
demoniczny demonisch, satanisch
demonstracja demonstratie, vertoning, bewijs
demonstracją demonstratie, vertoning, bewijs
demonstrować demonstreren, vertonen
demonstrował demonstreren, vertonen
demontować afstijgen
denerwował ergeren, verontwaardigen
dentysta tandarts
dentystyczny tand-, getand
dentyście tandarts
denuncjować aangeven, aanbrengen, klikken
denuncjował aangeven, aanbrengen, klikken
depesza telegram, kabeltelegram
depesza telegram
depeszą kabel, tros
depeszą verzenden
depeszą metaaldraad, draad
deportować deporteren
deportował deporteren
depozycie afgeven, deponeren, in bewaring geven
depozyt afgeven, deponeren, in bewaring geven
depresja afname
depresją depressie
deptać stappen, lopen, schrijden, treden
deptak marcheren, tippelen, lopen
deputowany subsidiair, plaatsvervangend
derywacja afleiding, afgeleid woord
derywacja wyprowadzenie afleiding, afgeleid woord
desancie daling, landing
desant daling, landing
desce aanklampen, zich vastklampen aan
desce bord, plank, tablet
deseń werkje, schets, tekening
deseń knippatroon, patroon
deser toetje, toespijs, nagerecht, dessert
deser pudding
deska aanklampen, zich vastklampen aan
deska bord, plank, tablet
deskrypcją tafereel, schildering, beschrijving
despocie despoot, dwingeland
despota despoot, dwingeland
destrukcją vernietiging
destrukcją ruïneren, te gronde richten
desygnował benoemen, aanstellen
deszcz regenen
deszcz ze śniegiem regenen
deszczowiec regenmantel
deszczowy nat
deszczułce lat
deszczyk motregenen
deszyfrować ontcijferen, ontraadselen
deszyfrował ontcijferen, ontraadselen
detal bijzonderheid, item, detail
detalista kleinhandelaar
detaliście kleinhandelaar
detektyw detective, rechercheur
detektywistyczny detective, rechercheur
detergencie afwasmiddel
detergent afwasmiddel
detonacją informeren, berichten, inlichten
dewiza leus, lijfspreuk, leuze, devies
dewizą leus, lijfspreuk, leuze, devies
dewizą lijfspreuk, leus, leuze, devies
dezaktualizował się aflopen, ophouden, uitgaan, eindigen
dezaprobacie afkeuring, verwerping, wraking
dezerterować wildernis, woestenij, woestijn
dębowy eiken, eikehouten
dębowy eiken, eikehouten
dętka binnenband, luchtpijp, luchtband
diabelski duivelachtig, duivels, drommels
diabeł droes, boze, duivel, drommel
diablicą helleveeg, furie, haaibaai, feeks
diaboliczny duivels, duivelachtig, drommels
diagram afbeelding, figuur, beeld
diakon diaken
dialekcie tongval, dialect
dialekt tongval, dialect
dialektalny tongval, dialect
dialog tweespraak, tweegesprek, dialoog
dialog tweegesprek, tweespraak, dialoog
dialog bericht, boodschap
dialog człowiek-komputer tweespraak, tweegesprek, dialoog
dialog użytkownikkomputer onderhoud, gesprek
diament diamant
diament przemysłowy diamant
diecie dieet
diesel dieselmotor, diesel
dieta dieet
dietetyczny diëet-
diminutivum luttel, karig, min, klein, gering
direktor antenowy directeur, bestuurder
dla gedurende, onder, terwijl, staande
dla saké, rijstwijn
dla siebie samej gedurende, onder, terwijl, staande
dlaczego hoezo, waarom
dlatego ergo, dus, ook weer, toch
dlatego ergo, toch, ook weer, dus
dlatego też daar, doordat, omdat, aangezien
dlatego że ergo, toch, ook weer, dus
dławienie (się) wurgen, choken, worgen
dławik wurgen, choken, worgen
dłoń aanreiken, overhandigen
dłoń bal, handpalm, palm
dłucie beitelen
dług schuld
długa spacja ruimte, bestek, wereldruim, speling
długi lang
długi czas lang
długo lang
długopis hok
długość lengte, langdurigheid
długość lengte (geo.), lengte
długość geograficzna lengte (geo.), lengte
długotrwały blijvend, aanhoudend
dłuto beitelen
dmuchać houw, flap, slag, mep, klap
dmuchawiec leeuwetand, paardebloem
dno bodem, achtergrond, ondergrond, grond
dno statku bodem, achtergrond, ondergrond, grond
dno statku achtergrond, grond, bodem, ondergrond
do heel, volkomen, totaliter
do gedurende, onder, terwijl, staande
do in, te, binnen, per
do tegen, bij, naar, tot, aan, voor
do cna droes, boze, duivel, drommel
do edycji omhoog, opwaarts, op, naar boven
do góry nia op, omhoog, naar boven, opwaarts
do góry nogami on-, in-, im-
do małego biura i do domu (np. verkrijgbaar
oprogramowanie)
do przewidzenia daarvoor, eerder, vooraan, indertijd
do przodu acceptabel, aanvaardbaar, aannemelijk
do przyjęcia aanklampen, zich vastklampen aan
do samolotu) betreffende, aangaande, omtrent
do szpiku kości hierheen, hier
do twojej wiadomości achterover
do twojej wiadomości achterwaarts, achteruit, rugwaarts
do tyłu achterlijkheid
do wglądu tylko dla ciebie (tajne adieu, vaarwel
informacje)
do widzenia vaarwel, adieu
do wysokości acceptabel, aanvaardbaar, aannemelijk
do zobaczenia geldkist, kas, fonds
do zwrotu tegen, bij, naar, tot, aan, voor
dobiegać aanvliegen
dobierać soort, slag, aard
dobitny klaar, uitgesproken, helder
dobitny nadrukkelijk
dobosz trommelslager, tamboer, trommelaar
dobór keuze, keur, keus, optie, verkiezing
dobre okee, okay, goed
dobre stosunki okee, okay, goed
dobro okee, okay, goed
dobrobycie welstand, voorspoed, geluk, bloei
dobrobyt rijkdom
dobroczynność naastenliefde, menslievendheid
dobroczynny charitatief, liefdadigheids-
dobroć voorkomendheid, liefheid
dobroć kondensatora goedheid
dobroduszny aardig, vriendelijk, voorkomend
dobrowolnie uit vrije wil, vrijwillig
dobrowolny vrijwillig
dobry best
dobry beter
dobry okee, okay, goed
dobry rechter-, vandehands
dobrze goed, nu goed
dobrze się rozwijać geriefelijk, gemakkelijk, comfortabel
dobrze wychowany juist, gelijk hebbend, gegrond
dobrze wypionowany goed, okay, okee
dobrze wypionowany hecht, fors, potig, ferm, robuust
dobrze zbudowany afgesproken, akkoord, goed, in orde
dobrze! goed, nu goed
dobytek bezitting, eigendom, bezit
docenia appreciëren, waarderen
doceniać appreciëren, waarderen
docenić appreciëren, waarderen
dochodzić do bereiken, inhalen, behalen
dochować inmaken, konfijten, inleggen
dochowuj blijven
dochód inkomen, ontvangst, opbrengst
dochód verdienste, baat, winst, gewin
dociąć plagen
dociekać exploreren, nagaan, onderzoeken
dociekliwie met nieuwsgierigheid, nieuwsgierig
docierać bereiken, inhalen, behalen
docinać plagen
dociskać strakker aantrekken, aantrekken
doczesny aards
dodać aanhechtsel, affix
dodać hoera roepen
dodać aanvuren, aanwakkeren, aansporen
dodać opiaat
dodać domieszkę opium aanhechtsel, affix
dodać odwagi bijtellen, optellen
dodać otuchy bijtellen, optellen
dodaj bijtellen, optellen
dodatek bijkomstig, bijbehorend, bijkomend
dodatek begeleiding, accompagnement
dodatek optelling
dodatek bijlage, appendix, aanhangsel
dodatek kraal, omheind terrein
dodatek (w książce) optelling
dodatek specjalny extra
dodatkowo extra
dodatkowy verder, overig
dodatkowy assistent, adjunct, helper
dodatkowy extra
dodatkowy ruter bijbehorend, bijkomend, bijkomstig
dodatkowy zasilacz mocy bijkomstig, bijbehorend, bijkomend
dodatkowy zbiornik atramentu extra
dodatni positief, constructief
dodatnio voorgoed, definitief
dodawać bijtellen, optellen
dodawaćotuchy hoera roepen
dodawanie optelling
dodawanie modulo 2 optelling
dodruk effect, indruk
dodruk afdruk
dogadzać bevredigen, paaien, tegemoetkomen aan
dogmacie leerstuk, dogma, leerstelling
dogmat leerstuk, dogma, leerstelling
dogodny doelmatig, gemakkelijk, geschikt
doić melk
dojazd oprijlaan, oprit
dojrzały volwassene, adult
dojrzały belegen, bezonken, rijp
dojrzały rijp, bezonken, belegen
dojrzano rijp, bezonken, belegen
dojrzeć rijp worden, rijpen
dojrzej belegen, bezonken, rijp
dojrzewać volwassene, adult
dojrzewać rijp worden, rijpen
dojrzewanie płciowe puberteit
dojście oprijlaan, oprit
dojście aanwinst, acquest, buit, prooi
dojście (do czegoś) oprijlaan, oprit
dojść aankomen, belanden, arriveren
dojść buit maken, verkrijgen, behalen
dok dok
dokąd waar
dokądkolwiek hier of daar, ergens
doker stouwer, stuwadoor
dokładać bijtellen, optellen
dokładna informacja wyszczególniać bijzonderheid, item, detail
dokładne badanie precies, nauwgezet, accuraat
dokładnie precies, nauwgezet, accuraat
dokładnie inhalen
dokładnie grondig, radicaal
dokładnie coś przejrzeć precies, nauwgezet, accuraat
dokładnie zbadać (kogoś) rechter-, vandehands
dokładność accuratesse, stiptheid, nauwgezetheid
dokładność stiptheid, accuratesse, nauwgezetheid
dokładność dla pełnej skali accuratesse, stiptheid, nauwgezetheid
dokładność pomiarów accuratesse, stiptheid, nauwgezetheid
dokładność zapisu stiptheid, accuratesse, nauwgezetheid
dokładny nauwkeurig, accuraat, nauwgezet
dokładny nauwkeurig, accuraat, exact
dokładny trouw, getrouw
dokładny precies, scherp, juist, minutieus
dokładny specifiek, soortelijk
dokładny do ntego miejsca (po streng, duchtig, straf, bar, hard
przecinku)
dokładny do n-tego miejsca (po nauwkeurig, accuraat, nauwgezet
przecinku)
dokoła om ... heen, omtrent, ongeveer, om
dokonać behalen, bereiken, inhalen
dokonany volkomen, perfect, in optima forma
dokonuj maken, doen, bedrijven
dokonując fabricatie, aanmaak, fabricage
dokonywać bewerkstelligen, doorvoeren
dokonywać het veld ruimen, afstaan
dokonywać (<sth> czegoś) kalfateren, kalefateren, breeuwen
dokonywać zapisu na rzecz begiftigen, meegeven
dokończyć aantikken
dokręca strakker aantrekken, aantrekken
dokręcać strakker aantrekken, aantrekken
dokręcony stipt, nauwsluitend, streng, nauw
dokrętce moer
dokrętek bah
doktor doctor
dokuczać ergeren, verontwaardigen
dokuczać mopperen, kankeren, morren, sputteren
dokuczać klemmen, tokkelen, knijpen, nijpen
dokuczać plagen
dokuczanie smart, verdriet, leed
dokuczliwy plagen
dokuczliwy saai, taai, vermoeiend, melig
dokuczliwy pijnlijk, hinderlijk, lastig, storend
dokuczyć ergeren, verontwaardigen
dokuczyć belemmeren, storen, hinderen
dokumencie bedrijf, acte, dokument, akte, stuk
dokument bedrijf, acte, dokument, akte, stuk
dokumentacja systemowa mens
dokumenty bestand, dossier
dolar dollar
dolą lot, bestemming, lotsbestemming
dolą kavel, perceel
dolega pijn doen, zeer doen
dolegliwość bezwaar, strubbeling, moeilijkheid
doliczać bijtellen, optellen
dolina vallei, dal
dolny waas, nesthaar, dons
dolny laag
dolny verlagen, afdraaien
dołaczyć zich aaneensluiten, aansluiten
dołaczyć maat, kameraad, kornuit, makker
dołączać komentarz bevatten, inhouden, behelzen
dołączyć bijtellen, optellen
dołączyć belenden, grenzen aan
dołączyć aanhechtsel, affix
dołączyć omsluiten
dołączyć opiaat
dołączyć się zich aansluiten, lid worden, toetreden
dołeczek groef, gracht, kuil, groeve, greppel
dołeczek hol, ingevallen
dołeczek groeve, gracht, greppel, groef, kuil
dom geslacht, pand, huis
dom czynszowy herenhuis
dom publiczny bordeel, seksclub, hoerenkast
dom publiczny huiswaarts, naar huis
dom rodzinny huiswaarts, naar huis
dom starców logement, herberg
dom studencki pakhuis, magazijn, warenhuis
dom wypoczynkowy geslacht, pand, huis
domagać się aanspraak maken op, claimen
domagać się opeisen, vereisen, rekenen, eisen
domagać się od kogoś zrobienia czegoś opeisen, vereisen, rekenen, eisen
domek hut, huisje
domek parterowy bungalow
domeną rijk, staat
domeną kloot, omgeving, bol, sfeer, gebied
dominium dominion
dominować meester zijn, de baas zijn
dominował meester zijn, de baas zijn
dominujący voornaamste, hoofd-
domniemanie vermoeden, gissen
domowy binnenlands, inheems, inlands
domowy huiswaarts, naar huis
domowy Stille Oceaan, Grote Oceaan
domysł onderstelling, hypothese, mening
domyślac raden, gissen, doorzien
domyślać się raden, gissen, doorzien
domyślać się menen, vermoeden, stellen
domyślić się raden, gissen, doorzien
domyślnik zinspelen
doniczka bloempot
doniesienie informeren, berichten, inlichten
donieść perzik
donieść informeren, berichten, inlichten
donikąd nergens, in geen velden of wegen
doniosłość relevantie
doniosły veelbetekenend, betekenisvol
donosić berichten, informeren, inlichten
dookoła circulerend, in omloop
dopasować aanpassen, afstemmen, adapteren
dopasowanie szablonu lucifer
dopełnia compleet, volledig
dopełniać blok
dopełniający aanvullend
dopełniał volbracht
dopilnować ontmoeten, aantreffen
doping stijving, bemoediging, aanmoediging
dopingować aanvuren, aanwakkeren, aansporen
dopingował aanvuren, aanwakkeren, aansporen
dopisać belenden, grenzen aan
dopływ fjord
dopóki terwijl, staande, gedurende
dopóty tot, totdat, binnen, voor
doprawdy werkelijk, wezenlijk
doprowadza aansporen, aanwakkeren, aanvuren
doprowadzić do szału bestseller, furore
dopuki tot, totdat, binnen, voor
dopuszczać laten, laten begaan, laten schieten
dopuszczalny poziom wadliwości acceptabel, aanvaardbaar, aannemelijk
dopuścić toegeven
dopuście plaag
doradca adviseur, mentor, raadgever
doradcą adviseur, mentor, raadgever
doradzić adviseren, bekendmaken, aankondigen
doraźny ogenblikkelijk, prompt
doraźny toevallig, incidenteel
doręcza afleveren, leveren, bestellen
doręczyć brengen, aandragen, bezorgen
dorobek Fortuna
dorobek lot, fortuin, fortuinlijkheid
doroczny jaarlijks
dorosły volwassene, adult
dorożka taxi
dorsz kabeljauw
dorzecze vont, bekken, kom
dosiadać monteren, zetten
dosięgać buit maken, verkrijgen, behalen
dosięgnąć bereiken, inhalen, behalen
doskonale perfectie, volkomenheid, volmaaktheid
doskonały volkomen, perfect, in optima forma
doskonały grandioos, groots, overweldigend
dosłowny woordelijk, letterlijk
dosłowny naar de letter, woordelijk
dosłowny (raport) naar de letter, woordelijk
dostarcza leveren, bestellen, afleveren
dostarcza provianderen, spekken, bevoorraden
dostarczać betuigen, verzekeren
dostarczać afleveren, leveren, bestellen
dostarczać eten, bikken, gebruiken, vreten
dostarczać afzenden, verzenden, expediëren
dostarczać dowodów het veld ruimen, afstaan
dostarczać żywność provianderen, spekken, bevoorraden
dostarczał gemeubileerd
dostarczanie aflevering, levering, inlevering
dostarczyć knechten, onderwerpen
dostarczyć podporządkować afleveren, leveren, bestellen
dostarczyć żywność leveren, bestellen, afleveren
dostateczny adequaat, bijbehorend
dostateczny genoeg, voldoende
dostateczny bevredigend
dostateczny genoeg, voldoende
dostateczny (stopień w szkole) bevredigend
dostatek onbekrompenheid, overvloed
dostatni uitgebreid, omvangrijk, veelomvattend
dostawa aanvoer, bezorging
dostawa oprogramowania aflevering, levering, inlevering
dostawać mdłości afkeer inboezemen
dostawą aflevering, levering, inlevering
dostęp oprijlaan, oprit
dostęp aanwinst, acquest, buit, prooi
dostęp aanvliegen
dostęp entree, ingang, toegang
dostęp zastrzeżony oprijlaan, oprit
dostęp zdalny oprijlaan, oprit
dostępny genaakbaar, toegankelijk
dostępny aanspreekbaar
dostępny liquide, beschikbaar, disponibel
dostępny od przodu genaakbaar, toegankelijk
dostępny od przodu liquide, beschikbaar, disponibel
dostępny w handlu detalicznym liquide, beschikbaar, disponibel
dostępował verkrijgen, buit maken
dostępował winnen, verdienen, behalen
dostojeństwa zelfrespect, zelfgevoel, waardigheid
dostojny oogstmaand, augustus
dostojny waardig, zichzelf respecterend, deftig
dostosować afstemmen, aanpassen, adapteren
dostosować kleren maken
dostosować (się) afstemmen, aanpassen, adapteren
dostosować (się) aanpassen, afstemmen, adapteren
dostosować umieszczać afstemmen, aanpassen, adapteren
dostosowanie interfejsu ontsnappen, ontkomen, ontgaan
dostosowany do życzeń użytkownika usance, gewoonte, gebruik
dostosowuj aanpassen, afstemmen, adapteren
dostosowywał afgepast
dostroić in een stemming brengen, stemmen
dostrojenie afstelling, instelling
dostrzegalny geruim, aanmerkelijk, aanzienlijk
dostrzegalny verstandig
dostrzegalny zichtbaar
dosyć genoeg, voldoende
dosyć tamelijk
dosyć vriendelijk, beminnelijk, aardig
dosyć nogal, genoeg, vrij, tamelijk, basta
doszczętnie heel, volkomen, totaliter
dość genoeg, voldoende
dość tamelijk
doświadcza naar buiten brengen, dragen
doświadczać bevoelen, tasten, voelen, betasten
doświadczalny empirisch, experimenteel
doświadczenie belevenis, ervaring, ondervinding
doświadczony deskundig, geoefend, ervaren
doświadczony użytownik deskundig, geoefend, ervaren
dotacją ondersteuning, stipendium, subsidie
dotkliwie slecht
dotkliwy scherp, acuut, helder, voorbijgaand
dotkliwy kras, levendig, rap, kwiek, druk
dotkliwy zeer, pijnlijk, deerlijk, smartelijk
dotknąć beproeven, bedroeven, verdriet doen
dotknąć vinger
dotknąć aanslag
dotknąć nieszczęściem aanslag
dotknięcie (pędzlem) slaan, klappen, kloppen, opvallen
dotował subsidiëren
dotrzeć aankomen, belanden, arriveren
dotrzymywać blijven
dotychczas nog
dotychczasowy ouder
dotyczenie betrokken, bewust, desbetreffend
dotyczyć aanwenden, doorvoeren
dotyczyć toelachen, aanlokken, bekoren
dotyczyć aangelegenheid, belang
dotyczyć czego aangelegenheid, belang
dotyk bevoelen, tasten, voelen, betasten
dotyk gevoel
dotyk aanslag
dotyka belenden, grenzen aan
dotykać aanslag
dotykać palcem aanslag
doustny mondeling, oraal
dowcip boerten, schertsen, gekscheren
dowcip mop, pots, kwinkslag, grol, grap
dowcip spriet, boegspriet
dowcipny snedig, gevat, geestig, ad rem
dowieść twisten, disputeren, krakelen
dowodach archief
dowodzący aanwijzend voornaamwoord
dowodzenie aanwijzend voornaamwoord
dowodzić twisten, disputeren, krakelen
dowodzić bevestigen, aannemen
dowodzić bewijzen, aantonen
dowodzić (<sth> czegoś) bewijzen, aantonen
dowolny willekeurig, arbitrair, eigenmachtig
dowozić transporteren, overbrengen, voeren
dowód drukproef
dowód discus, plaat, grammofoonplaat, schijf
dowód (przyjaźni) adstructie, teken, bewijs
dowód wiedzy zerowej drukproef
dowódca aanvoerder, commandant
dowódca commodore
dowódcą aanvoerder, commandant
dowództwa bevelen, aanvoeren, commanderen
dowództwo bevelen, aanvoeren, commanderen
doznać belevenis, ervaring, ondervinding
doznaj belevenis, ervaring, ondervinding
doznaj stutten, steunen, schragen
doznawał deskundig, geoefend, ervaren
doznawał constant, bestendig, gestaag
dozorca conciërge, portier
dozorcą bewaken, de wacht hebben, bewaren
dozorować controleren, checken, aflezen
dozorował controleren, checken, aflezen
dozorujący steward
dozór zich bekommeren, bezorgd zijn, zorgen
dozór bewaken, de wacht hebben, bewaren
dożywocie pensioen
dół groeve, gracht, greppel, groef, kuil
drabina ladder
drabina schodkowa ladder
drabiną ladder
drabinka ladder
dramacie toneelstuk, drama
dramat toneelstuk, drama
drapać krauwen, scharrelen, klauwen, krabben
drapak grendelen, afgrendelen
drapować draperen
drastyczny drastisch, sterk werkend
draśnięcie krauwen, scharrelen, klauwen, krabben
dratwą vlechten
drażliwy slechtgehumeurd, kregel, balorig
drażliwy glad, ongrijpbaar, glibberig
drażnić grieven, bedroeven, ergeren
drąg baar, roede, paal, schacht, pijp
drążek baar, roede, paal, schacht, pijp
drążek schacht, mijnschacht
drążek kleven, vastkleven, aanhangen
drążek sterowniczy stuur, stuurtoestel
drążek sterowy stuur, stuurtoestel
dren neerdruipen, afdruipen
dren wielokrotny neerdruipen, afdruipen
drenować neerdruipen, afdruipen
dreszcz huiveren, rillen, beven, bibberen
drewien woud, bos
drewna hout
drewna hout
drewno hout
drewno boom
drewno hout
drewno na podpałkę brandhout
drezyna auto, wagen
drezyna automobiel, auto
drezyną trolley, beugel
dręczyć bezorgd zijn, zich bekommeren, zorgen
drętwy afschuwelijk
drga slingeren, oscilleren, schommelen
drganie beven, bibberen, rillen, huiveren
drganie vibratie, trilling
drgawce schokken
drgawka kramp
drgnąć aanzetten tot, activeren, aanzetten
drobiazgowy ampel, gedetailleerd, in het klein
drobniak munt, penning, geldstuk
drobnostka bagatel, futiliteit, beuzelarij
drobnoustrój microbe
drobny net, mooi, schoon, fijn, fraai
drobny propperig, minuscuul, klein, minuskuul
droga weg, baan, route
droga straat
droga dojazdowa grote weg, verkeersweg
droga wodna weg, baan, route
droga wodna gebruik, usance, gewoonte
drogerią apotheek
drogi geacht, gezien
drogi kostbaar, dierbaar, lief, duur, waard
drogi oddechowe geacht, gezien
drogi oddechowe kostbaar, dierbaar, lief, duur, waard
drogocenny zeldzaam
drogowskaz wegwijzer
drozd wędrowny roodborstje
drożdże gist
drożdże gist
drób gevogelte
dróżka pad, paadje
drugi tweede
drugi nadawca paren
drugie śniadanie twaalfuurtje, lunch
drugorzędny średniej klasy incidenteel, toevallig
drugorzędowy bijbehorend, bijkomend, bijkomstig
druh maat, kameraad, kornuit, makker
drukarce boekdrukker, drukker
drukarka boekdrukker, drukker
drukarz boekdrukker, drukker
drukować afdruk
drukować druk odbitka afdruk
drukował uitgeven, emitteren
drut metaaldraad, draad
drużyna team, ploeg, equipe
drużyną politiepatrouille
drwić bespotten, spotten, honen
drwiną grijnslachen, spotlachen, ginnegappen
dryf afdrijven, op drift zijn, drijven
dryft afdrijven, op drift zijn, drijven
dryl boren
drylował klei-, aarden, van klei
drzazdze splinter
drzazga splinter
drzeć vaneenscheuren, doorscheuren
drzemać druilen, sluimeren, dutten
drzemce druilen, sluimeren, dutten
drzemka druilen, sluimeren, dutten
drzemka sluimeren, druilen, dutten
drzewa boom
drzewo boom
drzewo binarne naaldboom
drzewo dwójkowe naaldboom
drzewo zbalansowane hout
drzeworyt prent, gravure, graveerwerk
drzwi portier, deur
drzwi są uchylone portier, deur
drżeć beven, bibberen, rillen, huiveren
drżeć rillen, huiveren, beven, bibberen
drżenie beven, bibberen, rillen, huiveren
drżenie rillen, huiveren, beven, bibberen
dublowanie dubbel, tweevoudig, duplex, tweeledig
duch verstand, geest, intellect
duch ziel, gemoed, geest
duch geest
duch wodny blinde, blinde bij kaarspel, geest
duchowny geestelijke
duchowny minister, bewindsman
duchowy geestelijk
dudą pijp, tabakspijp
dudnienie afranselen
dukcie gebruik, usance, gewoonte
dukuczyć trots
duma trots
dumać muze
dumny hoog, verheven
dumny fier, prat, trots
Dunaj Donau
duńczyk Deen
duński Deens
dupa ezel
dupą ezel
duplikat verveelvoudigen, multipliceren
duplikować verveelvoudigen, multipliceren
durszlak zeef
dusić goulash
dusić choken, worgen, wurgen
dusić (się) smoren, onderdrukken, neerslaan
dusić na wolnym ogniu pruttelen
dusza ziel, gemoed, geest
duszpasterz pastoor, geestelijke, pastor
duża ilość omvang, bestek, grootte
dużo menig, veel, vele
dużo veel
duży groot
duży groot
duży system komputerowy lucht-, met lucht gevuld, bovengronds
duży system obliczeniowy tof, tiptop, excellent, kostelijk
duży wysiłek groot
dwa twee
dwa pensy twee keer, tweemaal
dwa razy veertien dagen, twee weken
dwa tygodnie twee
dwadzieścia twintig
dwanaście twaalf
dwie stel, duo, tweetal, koppel, paar
dworzec stationsgebouw, station
dwójkowe (liczby) binair
dwójkowy binair
dwójnik bierny netwerk, net
dwór het hof maken, vrijen, scharrelen
dwudziestce twintig
dwudziestka twintig
dwukrotnie twee keer, tweemaal
dwunastce twaalf
dwunastka twaalf
dwuznaczny dubbelzinnig, dubbelslachtig
dyg nijgen, buigen, een buiging maken
dygotać schokken
dykta multiplex
dyktator dictator
dyktatura dictatuur
dyktować dicteren
dyktował dicteren
dyktował zeggen, opgeven
dylemacie dilemma
dylemat dilemma
dyletant knutseaar, amateur, dilettant
dym smoken, roken
dymek uitwasemen
dymić smoken, roken
dymić (się) stinken, vies ruiken
dymisja gelatenheid, berusting
dynamit dynamiet
dyni pompoen
dynia pompoen
dyplom akte, diploma, bul, brevet
dyplomat diplomaat
dyplomata diplomaat
dyplomatce boekentas, theca, aktentas
dyrekcja administratiekantoor
dyrektor hoofdonderwijzer, hoofd der school
dyrektor hoofd-, voornaamste
dyrektor rector
dyrektor generalny directeur, bestuurder
dyrektor szkoły bestuurder, beheerder, administrateur
dyrektor szkoły hoofd-, voornaamste
dyrektywa declaratie, aangifte, uitspraak
dyrektywa zapoczątkowania aanvoeren, commanderen, bevelen
dyrygencie conducteur, bestuurder
dyrygent conducteur, bestuurder
dyrygent bewaken, de wacht hebben, bewaren
dyrygować de weg wijzen, geleiden, leiden
dyscyplina discipline, tucht
dyscypliną discipline, tucht
dysk schijf, grammofoonplaat, discus, plaat
dysk discus
dysk schijf, discus, grammofoonplaat, plaat
dyskietka schijf, grammofoonplaat, discus, plaat
dyskietka diskette
dyskonto disconto
dyskretny bescheiden, onopvallend, discreet
dyskryminacja rasowa discriminatie
dyskryminacją discriminatie
dyskusja discussie, bespreking
dyskusyjny betwistbaar, aanvechtbaar
dyskutować twisten, disputeren, krakelen
dyskutować bespreken, discuteren
dyskutował bespreken, discuteren
dyslokacją beschikking
dysponować arrangeren, aanrichten, ordenen
dyspozycją zin, aanvechting, lust, neiging
dyspucie disputeren, krakelen, twisten
dysputa disputeren, krakelen, twisten
dystans detachement, team, afdeling
dystans afstand, eind
dystrybucja verdeling, uitreiking
dystrybucja kluczy verdeling, uitreiking
dystrybucja połączeń automatycznych verdeling, uitreiking
dystrybucją verdeling, uitreiking
dystrybutor verdeler
dystrybutor automatycznych rozmów verdeler
telefonicznych
dystyngowany kapitaal, vermogen
dystyngowany keurig
dystyngowany gevoelig, fijn, delicaat, kies, iel
dystynkcją onderscheiding
dysza spuit
dyszą spuit
dyszel straal, spaak
dyszel schacht, mijnschacht
dyszka spuit
dywan tapijt, kleed, vloerkleed, karpet
dywersja afleidingsmanoeuvre
dywizją legerafdeling, divisie
dyżur plicht, verplichting
dzban kan, kruik
dzban kan, kruik
dzban vaas, vat, pot, pul
dzbanek kan, kruik
dzbanek po
dziadek opa, grootvader
dziadostwa achterbuurt
dział departement
dział branche, vak, tak
działacz onruststoker, agitator, activist
działać cuda functioneren, het doen
działać przetwarzać functioneren, het doen
działać sterować doen, bezig zijn, ageren, handelen
działalność actie, gedoe, optreden, handeling
działalność courtage
działalność maklerska actie, gedoe, optreden, handeling
działania speelterrein, speelplaats
działania) speelterrein, speelplaats
działanie actie, handeling, optreden, gedoe
działanie actie, gedoe, optreden, handeling
działanie na minutę bewerking, operatie, ingreep
działanie napędu dyskietek actie, handeling, optreden, gedoe
działanie niezależne actie, handeling, optreden, gedoe
działanie wsadowe bewerking, operatie, ingreep
działka legerafdeling, divisie
działka kavel, perceel
działka podziałki kavel, perceel
działo canon, kettingzang, kanon, vuurmond
działo elektronowe roer, geweer
dziąsło tandvlees
dzieciak een geintje maken
dzieciak koszula nocna een geintje maken
dzieciątka baby
dziecinny kinderlijk
dziecko loot, jong, kind, afstammeling
dziecko borst, jongeling, jongeheer
dziecko bawiące się skakanką een geintje maken
dziedzic nazaat, afstammeling, nakomeling
dziedzictwa boedel, erfenis, erfstuk, erfdeel
dziedziczenie boedel, erfenis, erfstuk, erfdeel
dziedziczność erfelijkheid, overerfelijkheid
dziedziczyć beërven, erven
dziedzina arena, krijt, piste, kampplaats
dziedzina zastosowań akker
dziedziniec plaats, erf, binnenplaats, hof
dziedziniec yard, ra
dziedziniec kościelny yard, ra
dziedzińca yard, ra
dzieje geschiedenis, historie, verhaal
dziejopis kroniekschrijver, chroniqueur
dziekan deken, decaan
dziel kloven, doorklieven, klieven, splijten
dzielenie legerafdeling, divisie
dzielenie przez zero legerafdeling, divisie
dzielenie sekretu legerafdeling, divisie
dzielić afzonderen, afscheiden, scheiden
dzielić kloven, doorklieven, klieven, splijten
dzielić na połowę actie, aandeel
dzielić podział afzonderen, afscheiden, scheiden
dzielnica nabijheid
dzielnica Londynu district, arrondissement, gouw
dzielnicą district, arrondissement, gouw
dzielny gezet, zwaarlijvig, corpulent
dzielny dapper, moedig, koen, kloek, boud
dzieło afdruk
dziennik dagelijks, daags, alledaags
dziennik courant, dagblad, krant
dziennik zdarzeń courant, dagblad, krant
dziennik zmian courant, dagblad, krant
dziennikarce journaliste
dziennikarz journaliste
dzienny dagelijks, daags, alledaags
dzień dag
dzień dobry heden, vandaag
dzień dobry! morgen
dzień roboczy gisteren
dzień wypłaty dag
dzierżawa huur
dzierżawą pachten, in pacht hebben
dzierżawca za część plonu huurder
dzierżawcą huurder
dzierżawić pachten, in pacht hebben
dzierżawić huurder
dziesiąta część tiende
dziesiątce tien
dziesiąty tiende
dziesięciolecie decennium
dziesięć tien
dziewce meid, meisje
dziewczyna meid, meisje
dziewczyna meisje, meid
dziewczyna dienstmeisje, dienares, meid
dziewiąta część negende
dziewiątce negen
dziewiąty negende
dziewica meid, meisje
dziewica ongerept, maagdelijk
dziewiczy ongerept, maagdelijk
dziewiczy maagdelijk, ongerept
dziewiczy (nośnik) ongerept, maagdelijk
dziewięć negen
dziewięćdziesiąt negentig
dziewiętnaście negentien
dzięcioł specht
dzięki dank, dankzegging
dziękować danken, bedanken, dank betuigen
dziękował danken, bedanken, dank betuigen
dziękuje dank, dankzegging
dzik woest, wild
dziki woest
dziki natuurlijk
dziki wild, woest
dziki (wzrok) woest, wild
dzikus wild, woest
dzionek dag
dziób bek, neb, tuit, snater, snavel
dziób snavel, tuit, bek, snater, neb
dziób voorschip, voorsteven, boeg
dzióbek spuit
dzisiaj heden, vandaag
dzisiejszy wieczór vannacht
dziś heden, vandaag
dziś wieczorem vannacht
dziś wieczór vannacht
dziura groef, gracht, kuil, groeve, greppel
dziura powietrzna groef, gracht, kuil, groeve, greppel
dziurawy hol, ingevallen
dziurą hol, uitholling, holte
dziurkarka stompen
dziurkarka Jan Klaassen
dziurkarka taśmy papierowej stompen
dziurkarka taśmy papierowej Jan Klaassen
dziw mirakel, wonder
dziwaczny bizar
dziwaczny rum
dziwaczny bizar
dziwce prostitueren
dziwić się zich verbazen, zich verwonderen
dziwka prostituée, lichtekooi, hoer
dziwny bizar
dziwny uitheems, buitenlands
dziwny vermakelijk, leuk, amusant
dziwny rum
dziwny bizar
dzwon klok
dzwonek klok
dzwonek do drzwi klok
dzwonić zich aaneensluiten, aansluiten
dzwonić klingelen, kletteren, rinkelen
dzwonić wal, beugel, ring
dzwonić rinkelen, kletteren, klingelen
dzwonienie po umarłym rinkelen, kletteren, klingelen
dźgnięcie emplooi, karwei, werk, arbeid
dźwięczeć klingelen, kletteren, rinkelen
dźwięczeć naklinken, galmen, doorklinken
dźwięcznie klingelen, kletteren, rinkelen
dźwięk kleppen, overgaan, klinken, gaan
dźwięk wysokiej jakości kleppen, overgaan, klinken, gaan
dźwiękowy acoustisch, akoestisch
dźwiękowy kleppen, overgaan, klinken, gaan
dźwig krab
dźwig lift
dźwigni beuren, heffen, oprichten, ophalen
dźwignia beuren, heffen, oprichten, ophalen
dźwignia zwalniająca beuren, heffen, oprichten, ophalen
dżdżownica aardworm, regenworm, pier, worm
dżdżownicą aardworm, regenworm, pier, worm
dżem jam, moes, marmelade
dżentelmen heer, gentleman
dżentelmeński keurig, beschaafd
dżersej Jersey
dżin (do picia) jenever, klare
dżojstik stuur, stuurtoestel
dżumą pest
dżungla oerwoud, jungle, rimboe
dżunglą oerwoud, jungle, rimboe
echa weergalmen, naklinken, echoën
echa Echo
echo weergalmen, naklinken, echoën
echo Echo
echo np. radiolokacyjne weergalmen, naklinken, echoën
echo np. radiolokacyjne Echo
edukacja opvoeding, vorming
edukacja na odległość opvoeding, vorming
edukacją opvoeding, vorming
edukował dresseren, kweken, grootbrengen
edukował geleerd, ontwikkeld
edycja w komórce uitgaaf, druk, uitgave, editie
edycją uitgaaf, druk, uitgave, editie
edytor editor
edytować opmaken, redigeren, opstellen
efekcie indruk, effect
efekt indruk, effect
efekt zniekształcenia maski kineskopu indruk, effect
efektywny afdoend, effectief, doeltreffend
Egipcjanin Egyptisch
egipski Egyptisch
Egipt Egypte
egzamin onderzoek, keuring, examen
egzaminować onderzoeken, nakijken, examineren
egzaminował onderzoeken, nakijken, examineren
egzekwował nauwkeurig, accuraat, exact
egzemplarz exemplaar, afdruk
egzotyczny exotisch, uitheems
egzystencja bestaan, aanzijn
egzystencją bestaan, aanzijn
egzystować bestaan
ekipa bemanning
ekipa leden, aanhang
ekonom intendant, opzichter, meier
ekonomia economie
ekonomia economie, spaarzaamheid
ekonomiczny economisch
ekonomika economie
ekonomika przedsiębiorstwa economie
ekperymentować experimenteren
ekran scherm, schut
ekran schild, bordje, uithangbord, bord
ekran (przewodu) scherm, schut
ekran mozaikowy scherm, schut
ekscytacją gewaarwording, aandoening
ekscytacją opwinding
ekscytować aanwakkeren, prikkelen, opwinden
ekscytował aanwakkeren, prikkelen, opwinden
ekscytując opwindend
ekskluzywny exclusief, uitsluitend
ekspansja uitzetting, expansie
ekspansją uitzetting, expansie
ekspedient verkoper
ekspedycja evenzeer, ook, mede, eveneens
ekspedycja expeditie
ekspedycja aan, tegen, voor, tot, bij, naar
ekspedycją expeditie
ekspercie deskundig
ekspert archiefmedewerker, actuaris
ekspert deskundig
ekspert ubezpieczeniowy ustalający deskundig
wartości składek i odszkodowań na
podstawie częstości wypadków
eksperymencie experimenteren
eksperyment experimenteren
eksperymentalny empirisch, experimenteel
eksploatować exploiteren, uitbuiten, uitmelken
eksploatować uitbuiten, exploiteren, uitmelken
eksploatować nadużyć exploiteren, uitbuiten, uitmelken
eksploatował uitbuiten, exploiteren, uitmelken
eksplodować exploderen, losbarsten, ontploffen
eksplodował exploderen, losbarsten, ontploffen
eksplozja uitbarsting, ontploffing, explosie
eksplozją uitbarsting, ontploffing, explosie
eksponacie belichten, tentoonstellen
eksponat belichten, tentoonstellen
eksporcie exporteren, uitvoeren
eksport exporteren, uitvoeren
eksportować exporteren, uitvoeren
eksportować eksport exporteren, uitvoeren
ekspozycją expositie, tentoonstelling
ekspres uitdrukken
ekspresją bewoording, betuiging, gezegde
eksprymować uitdrukken
ekstatyczny zwijmeldronken, extatisch
ekstaza vervoering, geestvervoering, extase
ekstazą vervoering, geestvervoering, extase
eksterminować verdelgen, uitroeien
ekstra extra
ekstrakcie afleiden
ekstrakt afleiden
ekstraktor bemantelen, bewimpelen, maskeren
ekstrawagancki buitennissig, buitensporig
ekstremalny onpeilbaar, ondoorgrondelijk
ekstremizm uiterst, extreem, ergst, bovenmatig
ekwipunek uitrusting, accommodatie, inrichting
ekwiwalent equivalent, gelijkwaardig
elastyczny rekbaar, soepel, elastisch
elastyczny smijdig, buigbaar, buigzaam, lenig
elastyczny automatyczny układ testera smijdig, buigbaar, buigzaam, lenig
elegancja trant, stijl
elegancki sjiek, chic, piekfijn
elegancki bevallig, elegant, piekfijn, net
elegancki doortrapt, slim, gewiekst, listig
elegant bevallig, elegant, piekfijn, net
elekcją optie, verkiezing, keuze, keur, keus
elektron elektron
elektroniczny electronisch, elektronisch
elektroniczny zapis wizji electronisch, elektronisch
elektronika elektronica
elektronowy electronisch, elektronisch
elektrotechnika elektriciteit
elektryczność elektriciteit
elektryczny elektrisch
element element, bestanddeel, beginsel
element akker
element grupy programów en
element pomiarowy bewerker
element z niestabilnością S element, bestanddeel, beginsel
elementarny elementair
elewator lift
eliminować afvoeren, elimineren, uitschakelen
eliminować segregację rasową afvoeren, elimineren, uitschakelen
eliminował afvoeren, elimineren, uitschakelen
eliminował ontwortelen
elokwentny welsprekend
emalia emailleren
emblemacie kleur, embleem
emblemat kleur, embleem
emblemat oryginalnych produktów kleur, embleem
Microsoftu
emeryt pensioentrekker, gepensioneerde
emerytura pensioen
emfatyczny nadrukkelijk
emfaza nadruk, klem
emigrować uittrekken, emigreren, uitwijken
emigrował uittrekken, emigreren, uitwijken
emisariusz afgezant, bode, gezant
emisariusz bode, afgezant, gezant
emitował uitstralen
encyklopedia encyclopedie
energia energie, arbeidsvermogen, spirit, fut
energia sap
energią energie, arbeidsvermogen, spirit, fut
energiczny levendig, druk, rap, kras, kwiek
energiczny energiek, flink, krachtig, ferm
entuzjasta aanwakkeren, aanvuren, aanzetten
entuzjastyczny enthousiast, uitbundig, geestdriftig
entuzjastyczny krankzinnig zijn
entuzjazm enthousiasme, geestdrift
eon eeuwigheid
epicki episch
epiczny episch
epidemia pest
episkopalny bisschoppelijk, doorluchtig
epistołą epistel, brief, zendbrief
epizod episode, aflevering
epoce tijdsgewricht, tijdperk
epoka tijdsgewricht, tijdperk
epopeja episch
era tijdperk, tijdsgewricht
erą tijdperk, tijdsgewricht
eremicie heremiet, kluizenaar
Eros Cupido, Amor
erotyczny erotisch, zwoel
ESC ontsnappen, ontkomen, ontgaan
eschnąć ineenkrimpen, ineenkronkelen
esej dissertatie, proefschrift, stelling
esencja essentie, essence, wezen, kern
esencją essentie, essence, wezen, kern
eskimos Eskimo
eskorcie begeleiding, accompagnement
eskorta begeleiding, accompagnement
esperanto Esperanto
Estończyk Estlands
estoński Estlands
estrada muziektent
estrada tribune, leiding, podium
estrada schavot
etacie aanplakken
etap podium, bestuur, tribune, leiding
Etiopia Abessinië, Ethiopië
etyczny zedenkunde, zedenleer, ethiek
etyczny ethisch, zedenkundig
etyczny ethiek, zedenkunde, zedenleer
etyka ethiek, zedenkunde, zedenleer
etyka filosofie, wijsbegeerte
etykiecie label, etiket
etykieta dysku label, etiket
etykieta wolumenu label, etiket
etykietka label, etiket
Europa Europa
europejczyk Europeaan, blanke
europejski Europeaan, blanke
ewakuować ontruimen, evacueren
ewakuował ontruimen, evacueren
ewangelia evangelie
ewangelią evangelie
ewangelik protestants
ewenemencie belangrijke gebeurtenis, evenement
ewentualnie mogelijkerwijs, misschien, mogelijk
ewentualność eventualiteit
ewentualność eventualiteit
ewentualny gebeurlijk, eventueel
ewidentny apert, evident, kennelijk, duidelijk
ewolucja evolutie, ontwikkeling
ewolucja schematu evolutie, ontwikkeling
ewolucją evolutie, ontwikkeling
ewoluował evolueren, zich ontwikkelen
exodus Exodus
fabryce fabriek
fabryczny fabriek
fabryka fabriek
fabryka konserw fabriek
fabrykacją fabriceren, aanmaken, maken
fabuła snedig, geestig, gevat, ad rem
facecie mens
facet znie kerel, persoon, sujet, knul, snuiter
fach beroep, broodwinning, bedrijf
fachowiec deskundig
fachowiec professioneel, beroeps-
fachowy competent, deskundig, bevoegd
facjacie dakkamertje
facjacie zolderkamer
facjacie Attisch
fajerwerkach vuurwerk
fajka pijp, tabakspijp
fajtłapą aangapen, dom kijken, gapen
fakcie feit
fakt feit
faktor makelaar
faktura factureren, declareren
fakturą factureren, declareren
faktycznie inderdaad, metterdaad, waarachtig
faktyczny werkelijk, effectief, daadwerkelijk
faktyczny daadwerkelijk, werkelijk, effectief
faktyczny virtueel
fakultecie faculteit
fakultet faculteit
fala gebaren, wuiven, zwaaien
fala troposferyczna gebaren, wuiven, zwaaien
fala typu EH gebaren, wuiven, zwaaien
fala typu H gebaren, wuiven, zwaaien
fala wsteczna gebaren, wuiven, zwaaien
fala złożona golfslag
falą gebaren, wuiven, zwaaien
fałda omvouwen, vouwen, plooien
fałdą omvouwen, vouwen, plooien
fałdował onduleren
fałsz loos, bedrieglijk, dubbelhartig
fałszerz smid, ijzersmid
fałszować vervalsen
fałszować (<with sth> coś vervalsing
fałszował maken, fabriceren, aanmaken
fałszował nagemaakt
fałszował vervalsen
fałszował onbeweeglijk, star, vast
fałszował nagemaakt
fałszowanie vervalsing
fałszywy vervalsing
fałszywy fout, onjuist, verkeerd, foutief
fałszywy loos, bedrieglijk, dubbelhartig
famą faam, gerucht, mare, befaamdheid
familią gezin, huisgezin, huis, familie
fan aanwakkeren, aanvuren, aanzetten
fanatyczny dwepend, fanatiek, dweepziek
fanatyczny dol, razend, hondsdol
fanatyk dwepend, fanatiek, dweepziek
fancie pion
fanfarą fanfarekorps, fanfare
fanfarą fanfarekorps, fanfare
fant pion
fantastyczny fantastisch, grillig, fantasierijk
fantaście dromer, mijmeraar
fantazja fantasie, verbeeldingskracht
fantazjaować mijmeren, dromen
fantazją fantasie, verbeeldingskracht
fantom blinde, geest, blinde bij kaarspel
farba verven, kleuren, schilderen
farba olejna verf
farbować verf
farbować (się) verf
farbował bloed aftappen, aderlaten
farbując aderlating
farcie bof, mazzel, geluk, buitenkansje
farmacja farmacie, artsenijbereidkunde
farmakologia farmacie, artsenijbereidkunde
farmakologiczny geneesmiddel, artsenij, medicijn
farmą agrarisch
farmer boer
farsz opvulsel, vulling, vulsel
fartuch boezelaar, sloof, schort, voorschoot
fasada voorpui, pui, gevel, façade, voorgevel
fasada voorzijde, voorkant
fasadą voorpui, pui, gevel, façade, voorgevel
fascynować betoveren, fascineren
fascynował betoveren, fascineren
fascynował gefascineerd, geboeid
fascynując betoverend, fascinerend, boeiend
fascynujący betoverend, fascinerend, boeiend
fasola tuinboon, boon, veldboon
fasolka tuinboon, boon, veldboon
fason mode, modus, wijs
fasonować mode, modus, wijs
faszerować dingen, spullen
fatalny onpeilbaar, ondoorgrondelijk
fatydze afmatten, afjakkeren, afbeulen
fatyga afmatten, afjakkeren, afbeulen
faul schuld
faul vuil, smerig
faworycie uitverkoren
faworyt uitverkoren
faworyzować gunst, begunstiging, genadigheid
faza kwartier, schijngestalte, fase
faza podium, bestuur, tribune, leiding
faza wykonania podium, bestuur, tribune, leiding
faza zdobywania (magistrali) kwartier, schijngestalte, fase
fazą kwartier, schijngestalte, fase
febra koorts
febrą koorts
federacja federatie, bond
federacją federatie, bond
federacyjny federaal
federalny federaal
feniks feniks
fenomen verschijning, verschijnen
fenomen verschijnsel, fenomeen
fenomenalny fenomenaal, verbluffend
ferie snipperdag, vakantiedag, rustdag
ferma agrarisch
fermacie pauzeren
fermencie fermenteren, werken, gisten
ferment fermenteren, werken, gisten
fermentować fermenteren, werken, gisten
ferwor vuur, ambitie, ijver
festiwal festival
festyn festijn, feestmaal, smulpartij, gelag
feudalny feodaal
fiaska flop, debâcle, fiasco, echec
fiasko flop, debâcle, fiasco, echec
fidze vijg
figa vijg
figlarny snaaks, schelmachtig, guitig, dartel
figura wypukła rekenen, cijferen
figurą rekenen, cijferen
fikcja fictie, verdichtsel, verbeelding
fikcją fictie, verdichtsel, verbeelding
fikcyjny verdicht, fictief, denkbeeldig
fikcyjny verdicht, denkbeeldig, fictief
filar landingsplaats, aanlegplaats, steiger
filar colonne, steunpilaar, kolom, pilaar
filatelistyka filatelie
filc vilt
file allocation table lijvig, dik
filia agentschap
filia tak, aftakking
filia sociëteit, club
Filipiny Filippijnen
filipińczyk Filippino, Filippijn
filiżance kopje, kop
filiżanka kopje, kop
filiżanka do herbaty kopje, kop
film rolprent, film
film fabularny film, rolprent
film kolorowy rolprent, film
film rysunkowy rolprent, film
film trójwymiarowy (stereoskopowy) film, rolprent
film) feuilleton, vervolgverhaal
filmować rolprent, film
filmowy rolprent, film
filolog taalkundige, linguïst, taalgeleerde
filozof filosoof, wijsgeer
filozofia filosofie, wijsbegeerte
filozofią filosofie, wijsbegeerte
filozoficzny filosofisch
filozofował filosoferen
filtr filtreren, filteren, zijgen
filtr ze sprzężeniem zwrotnym filtreren, filteren, zijgen
filtrować filtreren, filteren, zijgen
filtrować (się) filtreren, filteren, zijgen
filtrować filtr filtreren, filteren, zijgen
Fin Fin
finalizacją gevolgtrekking, conclusie
finalizował in het net schrijven, fatsoeneren
finał finaal, uiteindelijk
finanse bekostigen, financieren
finansować bekostigen, financieren
finansował bekostigen, financieren
finansowy financieel, geldelijk
finisz aantikken
Finlandia Finland
fiński afdoen, afhandelen
fiński Fins
fiński afwikkelen
fioletowy violet, paars, pimpelpaars
fiołek violet, paars, pimpelpaars
fiord fjord
firanka overgordijn, gordijn, scherm, doek
fircyk saletjonker, kwast, fat, dandy
firma gevestigd, vast, stevig, hecht
firma produkującu duże systemy gevestigd, vast, stevig, hecht
komputerowe
firmą gevestigd, vast, stevig, hecht
fiskus belasten, aanslaan
fizyczny fysisch, lichamelijk, fysiek
fizyka natuurkunde, fysica
fladze dundoek, vaan, vlag
flaga dundoek, vaan, vlag
flaga zerowa dundoek, vaan, vlag
flakon vaas, vat, pot, pul
flamą laaien, vlammen
flanela flanellen
flanelą flanellen
flaszka veldfles
flądra enkel, bloot, louter
flecie fluit
flet fluit
flirciarz aan de scharrel zijn, fladderen
flirt aan de scharrel zijn, fladderen
flirtować aan de scharrel zijn, fladderen
flocie vloot
Florencja Florence
Floryda Florida
flota vloot
flota marine, zeemacht
flota na marine, zeemacht
foce zeehond, zeerob, rob
foka zeehond, zeerob, rob
folder ordner, map
folder współużytkowany ordner, map
folklor folklore, volkskunde
fonetyczny de klankleer betreffend, fonetisch
fonetyka fonetiek, klankleer
fonia kleppen, overgaan, klinken, gaan
fonograf grammofoon
fontanna fontein
fontanną fontein
forma vormen, formeren, aangaan
forma nieosobowa formeren, vormen, aangaan
forma przecząca od <can> knippatroon, patroon
formacie omvang, bestek, grootte
formalna metoda postępowania (w bewerking
kontekście działania firmy lub instytucji)
przetwarzać
formalny akademisch, academisch
formalny afgemeten, ceremonieel, plechtig
format omvang, bestek, grootte
formować vormen, formeren, aangaan
formował formeren, vormen, aangaan
formularz vormen, formeren, aangaan
formuła formule
formułą formule
formułować formuleren, inkleden, vervatten
formułował formuleren, inkleden, vervatten
forsa afdrogen, kletteren, afranselen
forsa deeg, beslag, pasta
forsą deeg, beslag, pasta
forsą poen, geld
forsować doordrukken
forsycja forsythia, Chinees klokje
forteca vesting
fortecą vesting
fortel aanwensel, hebbelijkheid
fortepian klavier, piano
fortuna kołem się toczy Fortuna
fortuna kołem się toczy lot, fortuin, fortuinlijkheid
fortyfikacją sterkte, fort, verschansing
fortyfikować sterken
fortyfikował sterken
forum forum
forum ATM forum
forum dyskusyjne forum
fosfor fosfor
fosforyzujący fosforescerend
fotel zorgenstoel, armstoel
fotel zorgenstoel, armstoel
fotel parterowy (w teatrze) box
fotograf fotograaf
fotografia fotograferen, kieken
fotografia fotografie
fotografia (jako dziedzina) fotografie
fotografią fotografie
fotografika fotografie
fragmencie jaartelling, item, deeltje, deel
fragment jaartelling, item, deeltje, deel
fragment fragmentować dot, klomp, klont, bal, kluit, prop
fragment terenu overloop, gang, baan, rijstrook
fragment/wyjątek (dzieła) overloop, gang, baan, rijstrook
fragment/wyjątek dzieła jaartelling, item, deeltje, deel
fragmentaryczny fragmentarisch
frajdą blijdschap
frakcja breuk, fractie
frakcją breuk, fractie
frakcjoniście secessie, afscheiding
Francja Frankrijk
francuski Frans
Francuz Fransman
Francuz kikker, kikvors
Francuzi Frans
Francuzka Franse, Française
frasunek bezorgd zijn, zich bekommeren, zorgen
frasunkach muizenissen
frazes banaal, alledaags, afgezaagd
free ten geschenke
frezarka molenaar, mulder
froncie voorzijde, voorkant
front voorzijde, voorkant
frontowy voorzijde, voorkant
froterka borstelen, schuieren
froterować Pools
froterować schoensmeer
froterować schoencrème
frunąć aanvliegen
frustrować frustreren
frydze afknotten
frywolny lichtzinnig, frivool, wuft
fryzer kapper, barbier
fryzjer kapper, barbier
fryzjer kapster
fryzjer męski kapster
fryzura knipbeurt
fujarka pijp, tabakspijp
funcie pond
fundacja stichting
fundamencie stichting
fundament stichting
fundamentalny fundamenteel
fundować behandelen, cureren
fundusz fonds, kapitaal
funkcja functioneren, het doen
funkcja odwrotna primitief
funkcja zagregowana karaktertrek, trek, gelaatstrek
funkcja zewnętrzna functioneren, het doen
funkcją functioneren, het doen
funkcjonalny inschikkelijk, handelbaar
funkcjonariusz officier
funkcjonariusz ambtelijk, officieel
funkcjonować functioneren, het doen
funt pond
funt (0.4536 kg) pond
funt (waluta) pond
funt szterling oppermachtig, soeverein, oppermachtig
funtów) groots, grandioos, overweldigend
fura kar, wagen, handkar, karretje
fura wagon, spoorwagen
furgon wagon, spoorwagen
furgonetka bestelauto, bestelwagen
furtka achterdeur
furtka draaihek
fuszerce beunhazen, knoeien, modderen
futbol voetbal
futerał affaire, zaak, aangelegenheid, ding
futerka aanzetten
futro aanzetten
futro z fok aanzetten
gabarycie afmeting, dimensie
gabinecie etagère, rek
gabinet etagère, rek
gabinet chirurgie, wondheelkunde, heelkunde
gabinet lekarski/dentystyczny kast
gablocie vitrine
gablota vitrine
gacek vleermuis
gad reptiel
gadać kakement, kaak
gadać spreken, praten
gadanie babbelen, praten, keuvelen
gadatliwy spraakzaam
gadce spreken, praten
gaduła gaai, Vlaamse gaai
gadziną reptiel
gag boerten, schertsen, gekscheren
galaktyczny melkweg-, galactisch
galancie eerlijk, dapper, flink, braaf
galeria gaanderij, galerij, gang, galerie
galeria obrazów gaanderij, galerij, gang, galerie
galerią gaanderij, galerij, gang, galerie
galop galopperen
galopować galopperen
gałąź tak, aftakking
gałąź been
gałąź lid, lidmaat
gałąź programu tak, aftakking
gałąż tak, aftakking
gałce heft, hals, handvat, gevest, knop
gałgan vodje, lomp, lap, tod, lor, vod, flard
gałka bal, danspartij
gałka muskaat, muskaatnoot, nootmuskaat
gałka muszkatołowa heft, hals, handvat, gevest, knop
gałka muszkatułowa muskaat, muskaatnoot, nootmuskaat
gałka oczna heft, hals, handvat, gevest, knop
gałka potencjometru heft, hals, handvat, gevest, knop
gałka u drzwi heft, hals, handvat, gevest, knop
gam weegschaal, balans, waag
gama skala toonladder, toonschaal, scala
gamą aanslag
ganek zuilengang, portiek
gang bende, troep, schare
gangster gangster
gangster straatschuimer, apache
gani berispen, afkeuren, laken, gispen
gapić się wijd openstaan, gapen
gapić się staren, turen, aanstaren
gar po
garaż garage
garażować garage
garb bochel, bult
garbić (się) buigen, overhellen, hellen, aflopen
garbić się buigen, overhellen, hellen, aflopen
garbować tanen, leerlooien, looien
garbowanie tanen, leerlooien, looien
garbus gebochelde, bultenaar
garderoba kleerkast, hangkast
gardła strot, keelgat, keel
gardło strot, keelgat, keel
gardzić minachten, verachten
gardź minachten, verachten
garncarstwo aardewerk
garncarz pottenbakker
garnek po
garnek gliniany kan, kruik
garnek gliniany po
garnirował afzetten, beslaan, garneren
garnitur complet, stelletje, set, stel
garnizon garnizoen, bezetting
garnuszek gering, karig, min, luttel, klein
garstka handjevol, handvol
garść handjevol, handvol
gaś doven, blussen, uitdoen, uitblussen
gaś ombrengen, doodmaken, doden
gatunek kalk
gatunek eigenschap
gatunek drzewa cytrusowego vriendelijk, voorkomend
gatunek muślinu soort, slag, aard
gatunkowa (cecha) specifiek, soortelijk
gatunkowy keuze, keur, keus, optie, verkiezing
gatunkowy specifiek, soortelijk
gawęda keuvelen, babbelen, praten
gawędziarski vertelsel, verhaal, relaas, vertelling
gawędziarski odzie) vertelsel, verhaal, relaas, vertelling
gawędzić keuvelen, babbelen, praten
gaz accelerateur, gaspedaal, versneller
gaz gas
gaz (w samochodzie) accelerateur, gaspedaal, versneller
gaz elektronowy gas
gaza gaas
gazą gaas
gazecie blad, krant
gazeta krant, blad
gazeta blad, krant
gazetce strooibiljet
gazować (wodę) frisse lucht toewaaien, wannen, waaien
gazowy gas
gaźnik vergasser, carburateur
gąbce afsponzen
gąbczasty sponzig, sponsachtig
gąbka afsponzen
gąsce eend
gąsienica rupsband, rups
gąsienicą rupsband, rups
gąszcz oerwoud, jungle, rimboe
gbur vlegel
gburowaty nurks, nors, honds, bars, onaardig
gderać mopperen, kankeren, morren, sputteren
gdy voor, als, bij wijze van, hoe, tot
gdyby indien, wanneer, als, ingeval
gdyż daar, doordat, omdat, aangezien
gdzie ergens anders, elders
gdzie waar
gdzie zasadniczym elementem jest waar
komputer główny)
gdziekolwiek hier of daar, ergens
gdziekolwiek waar dan ook
gdzieś hier of daar, ergens
gdzieś hier of daar, ergens
gejszą geisha
gejzer opspatten, verspuiten, stuiven
gem edelgesteente, steen, edelsteen
gem (w tenisie) doen, bezig zijn, ageren, handelen
generacja generatie, geslacht
generacja generowanie generatie, geslacht
generacja systemu generatie, geslacht
generacją generatie, geslacht
generalny generaal
generał generaal
generator częstotliwości przestrajany oscillator
cyfrowo
generator o sprzężeniu zwrotnym oscillator
generator oporowo-indukcyjny oscillator
generator oporowo-pojemnościowy oscillator
generować verwekken
generować wykres landkaart, kaart
generował verwekken
genetyka natuurkunde, fysica
Genewa Genève
geneza Genesis, Scheppingsboek
geneza oorsprong, afkomst, herkomst
geniusz genie, beschermgeest, genius
geograf aardrijkskundige, geograaf
geografia aardrijkskunde, geografie
geografią aardrijkskunde, geografie
geograficzny geografisch, aardrijkskundig
geograficzny aardrijkskundig, geografisch
geolog geoloog
geolog geologie, aardkunde
geologia geologie, aardkunde
geometria geometrie, meetkunde
geometrią geometrie, meetkunde
geranium ooievaarsbek
gest gebaren, gesticuleren
gest (ruch ręką) gebaren, gesticuleren
geście gebaren, gesticuleren
gęstnieć verdikken, aandikken
gęstość dikte, lijvigheid
gęsty dicht, gebonden, dik
gęś gans
giąć ombuigen, buigen, doorbuigen
gibki smijdig, buigbaar, buigzaam, lenig
giełda centrale
giełdą centrale
giez daas, brems, paardehorzel
giez brems, daas, paardehorzel
giętki rekbaar, soepel, elastisch
giętko aanvoer, bezorging
gigant reus
gigantyczny reusachtig, gigantisch
gigantyczny stopień scalenia reus
gimnastyce gymnastiek
gimnastyka gymnastiek
gimnastykować oefenen, drillen
ginąć omkomen, ondergaan, creperen
giń omkomen, ondergaan, creperen
gips gips
gips kalken, aanstrijken
girlandą slinger, slingerkrans, guirlande
gitara gitaar
gitarą gitaar
glazura verglazen, glazuren, glanzen
glazurą verglazen, glazuren, glanzen
gleba fond, ondergrond, bodem, grond, aarde
glebą fond, ondergrond, bodem, grond, aarde
ględzić kakement, kaak
glina klei-, van klei, aarden
gliną klei-, van klei, aarden
gliniany aarden, van klei, klei-
gliniany aardewerk
gliniarz roodkoperen, koperen
glob bol, kogel, bal, kloot
globulce kapseltje, capsule, doosvrucht
globus bol, kogel, bal, kloot
gloryfikować loven, verheerlijken, roemen, prijzen
gloryfikował loven, verheerlijken, roemen, prijzen
glosariusz glossarium
głab kraju binnenste, inwendige
gładki gelijk, vlak, effen
gładki appartement, flat
gładki gelijk, vlak, effen
gładkie włosy direct, live, recht, rechtstreeks
gładzić Pools
gładzić schoensmeer
gładzić schoencrème
głaskać strelen, aaien, liefkozen, aanhalen
głebokie laag, zwaar
głęboki laag, zwaar
głęboki diep
głęboki ukłon laag, zwaar
głębokie laag, zwaar
głębokość kolk, diepte
głębokość monitora bez podstawy kolk, diepte
uchylno-obrotowej
głodny hongerig
głodować geeuwhonger
głodówce vasten
głosiciel kanselredenaar, predikant
głosić kazanie prediken, preken
głosować balloteren, kiezen, stemmen
głosowanie balloteren, kiezen, stemmen
głośno hard, luid
głośno luid, hardop
głośność geluidssterkte, inhoud, volume
głośność stała geluidssterkte, inhoud, volume
głośny brullen, huilen
głośny hard, luid
głośny luid, hardop
głośny płacz hard, luid
głowa geleiden, de weg wijzen, leiden
głową geleiden, de weg wijzen, leiden
głowica geleiden, de weg wijzen, leiden
głowica uniwersalna geleiden, de weg wijzen, leiden
głowica zapisująco-odczytująca geleiden, de weg wijzen, leiden
głowny primair
głód geeuwhonger
głód honger
główna kwatera hoofdkwartier
główna rura wodociągowa hoofd-, voornaamste
główne biuro hoofdkwartier
głównie inzonderheid
głównie in het bijzonder, inzonderheid
głównie in het bijzonder
główny aanvoerder, baas, gebieder, chef
główny hoog, verheven
główny leidend, toonaangevend, toongevend
główny hoofd-, voornaamste
główny minister-president, premier
główny primair
główny obszar roboczy użytkownika hoofd-, voornaamste
główny organ certyfikujący opperste, prevalent, superieur
główny sterownik operacyjny hoofd-, voornaamste
główny układ logiczny primair
głuchy doods, dodelijk
głuchy doof
głupi sprakeloos, stom
głupi dwaas, onverstandig, dom, zot
głupi sprakeloos, stom
głupi onnozel, dom, flauw, simpel
głupiec dwaas, zot, malloot
głupiec macaroni
głupoty rommel, afval, prullaria, puin
głupstwo nonsens, onzin, zever, gekheid
gmina gemeente, gemeenschap
gmina (wyznaniowa) gemeente, gemeenschap
gminą gemeente, gemeenschap
gna oprit, oprijlaan
gnacie schonk, bot, knok, been
gnać aanrijden, voorrijden
gnębi beproeven, bedroeven, verdriet doen
gnębić knellen, dringen, persen, drukken
gniazdka nestelen, een nest maken
gniazdko vijzel, dommekracht, krik
gniazdko strumieniowe houder, schede, foedraal
gniazdo nestelen, een nest maken
gniazdo startowej pamięci ROM houder, schede, foedraal
gniazdo zasilające napędu nestelen, een nest maken
gnieść kneden
gnieść pers
gnieść się kneden
gniew gramschap, boosheid, toorn
gniewać się na kogoś o coś gramschap, boosheid, toorn
gniewny kwaad, toornig, nijdig, boos
gnom aardmannetje, gnoom
gnój drek, ontlasting, drol, keutel
gnu wildebeest, gnoe
go hij, hem
gobelin Atrecht
godło kleur, embleem
godło voorbode, voorteken, teken
godność zelfrespect, zelfgevoel, waardigheid
godność para zelfrespect, zelfgevoel, waardigheid
godny waardig, eerzaam, waar
godny podziwu bewonderenswaardig
godny potępienia afkeurenswaardig
godny pożałowania betreurenswaardig, spijtig
godny szacunku achtenswaardig, achtbaar
godny uwagi merkwaardig, opmerkelijk
godny uwagi opmerkelijk, merkwaardig
godny zaufania betrouwbaar, vertrouwd
godzić się het eens zijn, overeenstemmen
godzina uur
godziną uur
gofr wafel, oblie
gofry wafel, oblie
goić się genezen, beter maken, helen
gol doelstelling, doel, wit, doelwit, honk
golenie afscheren
golf golf, golfspel
goliacie Goliath
golić afscheren
golić (się) afscheren
golizna naaktheid
goliźnie naaktheid
gołąb duif, tamme duif
gołąb duif, tamme duif
gołąbki kool
gołosłowny hol, ledig, lens, loos, leeg
goły onopgesmukt, onbedekt, bloot, naakt
goły onopgesmukt, bloot, naakt, onbedekt
goły naakt, onopgesmukt, onbedekt, bloot
gonić nastreven, najagen
gonić bejagen, jagen, jacht maken op
goniec (w szachach) bisschop
gonitwą nastreven, najagen
gont dakplankje
gorąco mi gloed, vuur
gorący snikheet, smoorheet, gloeiend, heet
gorączka koorts
gorączka temperatuur
gorączkowy koortsig, koortsachtig
gorejący gloeiend, verzendend, vurig, verterend
gorliwość ambitie, vuur, ijver
gorliwy begerig, gretig, happig, belust
gorliwy stemmig, ernstig, bona fide, serieus
gorszy minderwaardig
gorszyć opschudden, schudden, schokken
gorycz bitterheid, verbittering
goryl gorilla
gorzałce alcohol, drank, alcoholische drank
gorzki bitter
gospoda logement, herberg
gospodarce economie, spaarzaamheid
gospodarczy economisch
gospodarczy economie
gospodarka economie, spaarzaamheid
gospodarny economisch
gospodarować agrarisch
gospodarował administreren, beheren, besturen
gospodarstwo rolne agrarisch
gospodą logement, herberg
gospodyni domowa huishoudster
gospodyni domowa huisvrouw, vrouw des huizes
gosposia huishoudster
gosposia huisvrouw, vrouw des huizes
gościć recipiëren
gościec reumatiek
gościną gastvrijheid
gościnność gastvrijheid
gościnny gastvrij, herbergzaam
gość bezoeker
gość gast, introducé, logé
gość kerel, persoon, knul, sujet, snuiter
gość bezoeker
gość (w hotelu) bezoeker
gotować op het kookpunt zijn, borrelen, koken
gotować koken
gotować bez skorupki koken
gotować bez skorupki goulash
gotował gekookt
gotował pruttelen
gotowany gekookt
gotowy klaar, gereed, af, afgelopen
gotowy do pracy w sieci klaar, gereed, af, afgelopen
gotów klaar, gereed, af, afgelopen
gotówce contant, baar
gotówka contant, baar
gotówka poen, geld
gotycki gotisch, Gotisch
gotyk gotisch, Gotisch
goździk anjer, anjelier
goździk (korzenny) roze, rozig, rose, rooskleurig
góra ophopen, opeenhopen, accumuleren
góra berg
góra lodowa ijsberg
góral Hooglander
górą berg
górce aanaarden
górka rozrządowa bochel, bult
górne (np. światło) lucht-, met lucht gevuld, bovengronds
górnictwa mijnbouw
górnictwo mijnbouw
górniczy mijnbouw
górnik mijnwerker
górny bovenste
górować meester zijn, de baas zijn
górować nad verzaken, nalaten, uitlaten
górski berg
góry berg
gra doen, bezig zijn, ageren, handelen
gra spel
gra podobna do tenisa pompoen
gra słów haarkloven, bedillen
gra z podziałem na role spel
grabić uitkammen, harken, aanharken, opharken
grabie uitkammen, harken, aanharken, opharken
grabie (także krupiera) uitkammen, harken, aanharken, opharken
grabież plunderen, buitmaken, stropen, roven
gracą schoffel
gracją sierlijkheid
gracją Gratie
grać uitvoeren, spelen, voorspelen
grać (np. w karty uitvoeren, spelen, voorspelen
grać na harfie harp
grać w teatrze doen, bezig zijn, ageren, handelen
grad hagel
grad stroom, vloed, bergstroom
grad (słów stroom, vloed, bergstroom
grad słów hagel
graficzny aanschouwelijk
grafika grafiek, grafische kunst
grafika rastrowa bitmap
grafika żółwia grafiek, grafische kunst
gral Graal
gram gram
gram gram
gramat. zdanie frase, zin, volzin
gramatyce grammatica, spraakleer, spraakkunst
gramatyka grammatica, spraakleer, spraakkunst
gramofon grammofoon
granacie granaat
granat granaat
granat (owoc) granaatappel
granat owoc granaatappel
grandą achterklap, eerroof, laster
graniastosłup prisma
granica rand, zoom
granica perk, grens
granica grens, perk
granica beperken, begrenzen, beknotten
granica vislijn, snoer, sim, hengelsnoer
granica verbleekt
granica lijntje, koord, snoer, koorde, lijn
granica plastyczności perk, grens
granica transakcji rand, zoom
granica zabezpieczeń perk, grens
granicą rand, zoom
granice begrenzen, beperken, beknotten
granicie granieten
graniczący aangrenzend, aanliggend
graniczny rand, zoom
graniczny perk, grens
graniczyć rand, zoom
graniczyć (z czymś) belenden, grenzen aan
granit granieten
gratce incident, gebeurtenis, gebeuren
gratis onbezet, los, vlot, open, onbelemmerd
gratulacja felicitatie, gelukwens
gratulacje felicitatie, gelukwens
gratulować gelukwensen, feliciteren
gratulował gelukwensen, feliciteren
grawerować graveren, griffen
grawerował graveren, griffen
grawerunek prent, gravure, graveerwerk
grawitacją zwaartekracht
grą spel
Grecja Griekenland
grecki Grieks
greipfrut grapefruit, pompelmoes
grejpfrucie grapefruit, pompelmoes
grejpfrut grapefruit, pompelmoes
grek Grieks
gremium vakvereniging, corporatie, gilde
Grenlandia Groenland
grobla afsluiting, barrière, dam, sperdam
grobla dijk, waterkering
groblą afsluiting, barrière, dam, sperdam
groblą waterkering, dijk
grobowca groeve, graf
grobowca graf, groeve
grobowiec graf, groeve
groch erwt
grocie grot
grocie grot
gromada stand, klasse, klas
gromada groepering, groep
gromadą groepering, groep
gromadce wis, bundel, bos
gromadzić aggregatie, aggregaat
gromadzić opeenhopen, stapelen, ophopen
gromadzić samenkomen, vergaderen, bijeenkomen
gromadzić deduceren, afleiden, abstraheren
gromadzić ophopen, opeenhopen, accumuleren
gromadzić się accumuleren, ophopen, opeenhopen
gromadzić się opeenhopen, stapelen, ophopen
gromadzić się roedel, kudde
gromadzić się deduceren, afleiden, abstraheren
gromadzić się samenkomen, bijeenkomen, vergaderen
gromadzić zapasy accumuleren, ophopen, opeenhopen
grono wis, bundel, bos
grosz stuiver, penny
groszek erwt
grota grot
grota holte, hol, spelonk, krocht, grot
grotesce grotesk, grillig, potsierlijk
groteska grotesk, grillig, potsierlijk
groteskowy grotesk, grillig, potsierlijk
grozą terreur, schrikbewind
grozić dreigen, bedreigen
groźba bedreigen, dreigen
groźba bedreiging, dreigement, dreiging
groźny afschuwelijk
grób groeve, graf
grób graf, groeve
gród logies, kwartier, onderkomen, woning
Gród obronny slot, plecht, kasteel, burcht
grubas vettig, vet
grubasek loot, jong, kind, afstammeling
grube zyski meloen
grubiański onbewerkt, bot, onbehouwen, grof, cru
grubieć verdikken, aandikken
gruboskórny onbeleefd, honds, onheus, lomp
grubość dikte, lijvigheid
gruboziarnisty hardhandig, lomp, onkies, grof, ruw
gruby uitgebreid, omvangrijk, veelomvattend
gruby tof, tiptop, excellent, kostelijk
gruby dik, gebonden, dicht
gruby Ethernet dik, gebonden, dicht
gruby papier dakplankje
gruby żwir lijvig, dik
grudce prop, kluit, klont, dot, bal, klomp
grudce kruimel, broodkruimel
grudnia december, wintermaand
grudzień december, wintermaand
grunt aanaarden
gruntach terrein
gruntownie grondig, radicaal
gruntowny diep
grupa groepering, groep
grupa adresów opa, grootvader
grupa rozsyłania grupowego dam, lady, jonkvrouw, vrouw
grupa wszystkich węzłów groepering, groep
grupa zasobów klastra carrosserie
grupować się groepering, groep
gruszce peer
gruszka peer
gruz rommel, afval, prullaria, puin
gruz prullaria, puin, afval, rommel
gruzin Groeziër, Georgiër
Gruzja (in Europe/not in USA) Groezië, Georgië
gruźlica tering, tuberculose, longtering
grymas grijnzen, gezichten trekken
grymasić grijnzen, gezichten trekken
grypa griep, influenza
grypa influenza, griep
grypą griep, influenza
gryz happen, knauwen, bijten, beitsen
gryzmolić krauwen, scharrelen, klauwen, krabben
gryzoń knaagdier
gryźć knagen
grzać gloed, vuur
grzał warm
grzałce verwarming, kachel
grzałka verwarming, kachel
grzance branden, braden, roosteren
grzanie oporowe verwarming
grzanka branden, braden, roosteren
grządce perk, bed, tuinbed, bloemperk
grządce intrige, machinatie, konkelarij
grządka perk, bed, tuinbed, bloemperk
grząski piasek drijfzand
grzbiecie rugstuk, achterzijde, ommezijde
grzbiet rugstuk, achterzijde, ommezijde
grzbiet (np. książki)s kolec (kaktusa wervelkolom, spin, ruggegraat
grzebać kuilen, begraven
grzebień uitkammen, kammen
grzech zondigen
grzechotać klakken, klappen, kletteren, klikken
grzeczność beleefdheid, hoffelijkheid
grzeczny voorkomend, lief, aardig, vriendelijk
grzeczny beschaafd, wellevend, welgemanierd
grzejąc verwarming
grzejnik katody radiator
grzeszyć zondigen
grzeszyćk <sine> (matem.) sinus zondigen
grzęznąć spartelen, zich aftobben, worstelen
grzmieć daveren, bulderen, donderen
grzmocie daveren, bulderen, donderen
grzmot daveren, bulderen, donderen
grzmotnąć afranselen
grzyb champignon
grzybnia kuit, viskuit, kikkerdril
grzywna verbeurd
grzywną net, mooi, schoon, fijn, fraai
grzywną verbeurd
gubić opgeven, verbeuren, kwijtraken
gulasz goulash
gulasz goulash
gulden gulden
gulgocie murmelen, murmelen (v. beekje)
guma kauwgom
guma tandvlees
guma do żucia rubberen, elastiek
gumą rubberen, elastiek
gumka do ścierania gom, gummi
gumowy rubberen, elastiek
gusła bijgeloof
gust smaken
gustowny duidelijk, netto, netto-
guście smaken
guwernantce huisonderwijzeres, gouvernante
guwerner opvoeden, onderwijzen
guz blauwe plek
guz dichtknopen
guz prop, klont, klomp, bal, kluit, dot
guz tumor, gezwel
guzik dichtknopen
guzik heft, hals, handvat, gevest, knop
gwałcić een aanslag plegen op, aanranden
gwałt geweldpleging, geweld
gwałtownie met geweld
gwałtowność geweldpleging, geweld
gwałtowny woest
gwałtowny onweerstaanbaar
gwałtowny duiken
gwałtowny spadek woest
gwałtowny spadek hartstochtelijk
gwar razen, brommen, snorren, gonzen
gwara tongval, dialect
gwara jargon, taaltje
gwarancja garanderen, borg staan voor
gwarancja obejmująca bezpłatną garanderen, borg staan voor
naprawę u klienta
gwarancja obejmująca bezpłatną veiligheid, zekerheid
naprawę u klienta
gwarantować garanderen, borg staan voor
gwarantować rekompensatę borg staan voor, garanderen
gwarantował garanderen, borg staan voor
gwarny luidruchtig, rumoerig, lawaaierig
gwiazda ster
gwiazdka sterretje, asterisk
gwiazdka zaadkorrel, korrel, pit
gwiazdka (oficerska) sterretje, asterisk
gwiazdka Wojny sterretje, asterisk
gwinea Guinea
gwizd interferencyjny fluiten, gieren
gwizdać fluiten, gieren
gwizdek kuif, toeter, claxon
gwizdek fluiten, gieren
gwóźdź spijkeren, nagelen
gwóźdź bez łba spijkeren, nagelen
gzyms kominka schoorsteenmantel
habit aanwensel, hebbelijkheid
haczyk hoek
haczyk haakje, slot, spang, agraaf
haczyk órska) hoek
haftce vasthaken
haftka vasthaken
haftować borduren
haftował borduren
hak ellendeling, ploert, schavuit, boef
hak haakje, slot, spang, agraaf
hala (górska) alpenweide, alp
halą werkplaats
halce onderrok
halka onderrok
halka slippen, uitglijden
hall zaal, salon
hall (teatralny) hal
halo kring, difussiehalo
hałas ophef, leven, rumoer, lawaai, herrie
hałas roeien
hałaśliwy luidruchtig, rumoerig, lawaaierig
hałaśliwy eumatyczny luidruchtig, rumoerig, lawaaierig
Hałda ophopen, opeenhopen, accumuleren
hałdą ophopen, opeenhopen, accumuleren
hamburger hamburger
hamować aanhouding, arrestatie
hamować bedwingen, beteugelen, betomen
hamował bedwingen, beteugelen, betomen
hamulca afremmen, remmen
hamulec afremmen, remmen
hamulec ręczny afremmen, remmen
handel handel, koopmanschap, nering
handel handelen, handel drijven
handel elektroniczny handelen, handel drijven
handlować rondgeven, ronddelen, uitdelen
handlował venten, leuren, colporteren
handlowiec koopman, handelaar, zakenman
handlowy handel, koopmanschap, nering
handlując handeldrijven, handel
hangar luifel, afdak
haniebny schandelijk
harcerka gnoom, aardmannetje
harcerz padvinder, verkenner
hardy aanmatigend, arrogant
harem harem
harfa harp
harfą harp
harmider afdrogen, kletteren, afranselen
harmonia samenklank, eendracht, harmonie
harmonią samenklank, eendracht, harmonie
harmonijny eendrachtig, harmonisch
harmonizować harmoniëren, bijeenpassen
harmonizował harmoniëren, bijeenpassen
harmonogram dienstregeling, rooster
hartować harden, temperen, stalen
hartować (stal) harden, temperen, stalen
hasło leus, devies, lijfspreuk, leuze
haszysz hasjiesj, hasj
haust balanceren, doen schommelen
Hawaje Hawaii
hawajski Hawaiiaans
Hawana Havanna
hazard dobbelen
hazard toevalligheid, toeval
hazardowy riskant, bedenkelijk, gewaagd
hebel vliegtuig, vliegmachine
hebrajski Hebreeuws, joods
hecą vermaak, amusement
hegemon gebieder, chef, aanvoerder, baas
heksadecyntalny hexadecimaal, zestientallig
hełm kamrad, kamwiel, tandrad, tandwiel
hełm helm
hemisferą hemisfeer, halfrond
hemoroid aambei
hemoroidy boel, drom, menigte, hoop, massa
herb bewapenen, wapenen
herbacie thee
herbata thee
herbatnik biscuit
heretyk ketter
herezja ketterij
herezją ketterij
heroiczny heroïsch, heldhaftig
heroiną heroïne
herold uitbazuinen
heteroatomincontext index indexeren
hetero-atom-in-context index indexeren
heteroatomincontext index indeks indexeren
heteroatomów w kontekście
hetero-atom-in-context index indeks indexeren
heteroatomów w kontekście
hicie slaan, kloppen, houwen, klappen
hiena hyena
hiena nia hyena
hieną hyena
higiena hygiëne
higieną hygiëne
higieniczny sanitair, hygiënisch
hindus hindoeïstisch
Hindus hindoeïstisch
Hindus Indisch, Indiaas
hinduski hindoeïstisch
hinduski Indisch, Indiaas
hipnotyzować biologeren, hypnotiseren
hipnoza hypnose
hipnozą hypnose
hipokrycie veinzer, huichelaar, hypocriet
hipokryta veinzer, huichelaar, hypocriet
hipopotam nijlpaard
hipoteka hypotheek
hipotetyczny hypothetisch
hipotetyzować veronderstellen
hipoteza hypothese, onderstelling
hipoteza dopuszczalna vermoeden, gissen
hipotezą hypothese, onderstelling
histeria hysterie
histeryczny hysterisch
historia geschiedenis, historie, verhaal
historia etage, verdieping
historią geschiedenis, historie, verhaal
historyczny geschiedenis, historie, verhaal
historyk kroniekschrijver, chroniqueur
hiszpan Spanjaard
Hiszpania Spanje
hiszpański Spaans
hitlerowski nazistisch, nazi-
hobby hobby
hodować achterhoede
hodował opkweken, fokken, opfokken, telen
hodował toegaan, voortgang hebben, gebeuren
hojność onbekrompenheid, overvloed
hojny royaal, genereus, gul, goedgeefs
hokej hockey
hol lijntje, koord, snoer, koorde, lijn
Holandia Holland
Holender Hollander
holenderski Hollands
holować trekken
holować trekken, slepen, boegseren
holownik rukken
holownik sleepboot
hołd hulde, eed van trouw, eerbetoon
hołd cijns, schatting
homar langoest, pantserkreeft, kreeft
homilią sermoen, kanselrede, preek
homoseksualista goedgeluimd, goedgehumeurd
homoseksualiście flikker, homofiel, homo
homoseksualny goedgeluimd, goedgehumeurd
honor huldigen, vereren, eren
honorarium gesteld zijn, het maken
honorarium loon, bezoldiging, gage, salaris
honorować eerbiedigen, respecteren
honorował agnosceren, als waarheid aannemen
honorowy ere-, weledel, weledelgeboren
hop hinkelen
hordą horde, bende
horoskop horoscoop
horror gruwel, gruweldaad, verschrikking
horyzoncie kim, horizon, gezichtseinder
horyzont kim, horizon, gezichtseinder
horyzont radiowy kim, horizon, gezichtseinder
horyzontalny horizontaal, waterpas, platliggend
hospitacją schouw, schouwing, inspectie
hospitował inspectie houden, inspecteren
host odległy verwijderd, ververwijderd, ver
hotel hotel
hotelowy hotel
hrabia in aanmerking komen, meetellen
hrabstwa graafschap
hrabstwo graafschap
hrabstwo w płzach Anglii Devoon
hrabstwo w pł-zach Anglii Devoon
huk dichtslaan
huk beuk
huk bulderen, brullen, loeien, daveren
hukier prostituée, lichtekooi, hoer
hulanka spel
humanista humanist
humanistyczny menselijk, humaan
humanitarny menselijk, humaan
humor humor, gemoedsgesteldheid, humeur
humoresce moppig, komisch, koddig, grappig
humoresce grappig, komisch, moppig, koddig
humorystyczny humoristisch
huragan orkaan
hurcie in het groot
hurt in het groot
hurtownia pakhuis, magazijn, warenhuis
hurtowy in het groot
huśtać się balanceren, doen schommelen
huśtawce balanceren, doen schommelen
hutnik werker
hydrą Hydra
hydrofobia hondsdolheid, waterschuwheid
hymn kerkgezang, hymne
hymn kerkgezang, hymne
hymn narodowy kerkgezang, hymne
i en
i oh, ah, och, ach
i tym podobne en
i w rozmowie przez radio: przyjąłem en
ich haar, hun
ich de hunne, het hunne
ich aan ze, ze, hun, aan hun
idea idee, benul, begrip, denkbeeld
idealny volkomen, perfect, in optima forma
idealny filtr dolnoprzepustowy ideaal
ideał ideaal
ideą idee, benul, begrip, denkbeeld
identyczność identiteit
identyczny identiek
identyfikator legitimatiebewijs, legitimatie
identyfikator inhalen
identyfikator użytkownika legitimatiebewijs, legitimatie
identyfikować identificeren, vereenzelvigen
identyfikował identificeren, vereenzelvigen
ideologia ideologie
ideologią ideologie
idiom idioom, taaleigen
idiota idioot
idiota lul, pik, leuter, snikkel, jongeheer
idiotyczny idioot
idiotyczny (np. wygląd) dwaas, ongerijmd, onzinnig, absurd
idiotyzm idiotie, idiotisme
idol afgodsbeeld
idylla idylle
ie zdawać floppen, in het water vallen
iglica griffel, etsnaald, schrijfstift
iglicą piek, top, neus, tip, punt, spits
igła naald
igła griffel, etsnaald, schrijfstift
igła nóżka kegel
igła sortownicza naald
igłą naald
ignorować negeren, onder tafel schuiven
ignorował negeren, onder tafel schuiven
ikona pictogram
ikona przycisku pictogram
ikoną pictogram
ikra ree
iloczyn produktie, gewrocht, opbrengst
iloczyn logiczny (zob.AND) conjunctie
iloczyn produkt produktie, gewrocht, opbrengst
ilosć tal, aantal, getal
ilość tal, aantal, getal
ilość hoeveelheid, boel, sterkte, grootheid
ilość danych przesyłanych siecią tal, aantal, getal
ilość informacji hoeveelheid, boel, sterkte, grootheid
iluminator (na statku) dakraam, luik, patrijspoort
iluminował illumineren, verlichten
ilustracja illustratie, verluchting
ilustracja beeld, prent, afbeelding, plaat
ilustracja wpuszczona bloed aftappen, aderlaten
ilustracją illustratie, verluchting
ilustracją beeld, prent, afbeelding, plaat
ilustracje grafiek, grafische kunst
ilustrować veraanschouwelijken, illustreren
ilustrował veraanschouwelijken, illustreren
iluzja drogbeeld, begoocheling, illusie
iluzją drogbeeld, begoocheling, illusie
im aan ze, ze, hun, aan hun
imadła kakement, kaak
imadło kakement, kaak
imaginacją inbeelding, verbeelding
imaginował bedenken, zich verbeelden
imbir gember
imbryk ketel
imbryk theepot, trekpot
imbryk theebus
imbryk do herbaty ketel
imbryk do herbaty theepot, trekpot
imieniny naamdag
imiennik naamgenoot
imiesłów deelwoord
imię benaming, naam, naamwoord
imigrował immigreren
imitacja navolging, nabootsing, imitatie
imitował imiteren, nabootsen, nadoen
IMP aardmannetje, kobold, kabouter
imperator keizer
imperialista imperialist
imperialistyczny imperialist
imperialiście imperialist
imperializm imperialisme
imperium rijk, keizerrijk, imperium
impertynencja hondsheid, vrijpostigheid, brutaliteit
impertynencki brutaal, onbeschaamd, vrijpostig
impet onstuimigheid, vuur, heftigheid
implikacja aardmannetje, kobold, kabouter
implikować verwarren, betrekken, verstrikken
implikował insluiten, impliceren
imponować opdringen, forceren
imponujący imponerend, indrukwekkend
imponujący nobel, edel
imporcie importeren, invoeren
import importeren, invoeren
importować importeren, invoeren
impotent impotent
impresjoniście impressionist
impuls aandrift, drang, impuls, aandrang
impuls pols, polsslag, tel
impuls elektromagnetyczny pols, polsslag, tel
impuls zezwalający aandrift, drang, impuls, aandrang
impulsywny luchtig, luchthartig
in sth> w coś in overvloed aanwezig zijn
inaczej anders
inauguracja inauguratie, inwijding
inauguracją inauguratie, inwijding
inauguracyjny inaugureel
inaugurował inaugureren
incydentalny minder belangrijk, ver, bij-, zij-
indeks indexeren
indeks uitlisten, een lijst maken
indeks heteroatomów w kontekście indexeren
indeks tablicy indexeren
indeks zagęszczony indexeren
indeks zbiorowy indexeren
Indianin Indisch, Indiaas
indiański Indisch, Indiaas
indicativus indicatief, aantonende wijs
Indie India
Indonezja Indonesië
indor Turkije
indor kalkoen
indosował gireren, endosseren, wenden
indyjski hindoeïstisch
indyk Turkije
indyk kalkoen
indywidua lieden, personen, mensen
indywidualny hoofdelijk, individueel
indywidualny respectief
indywidualny afgezonderd, afzonderlijk
indywiduum hoofdelijk, individueel
indywiduum personage, persoon
infekcja infectie, besmetting
infekcją infectie, besmetting
infekcyjny aanstekelijk, besmettelijk, verpestend
infekował infecteren, besmetten, aansteken
infekował bederf veroorzakend, septisch
inflacja inflatie
inflacją inflatie
informacja informatie
informacja bevattingsvermogen, intelligentie
informacja zastrzeżona informatie
informacje informatie
informacje (uwaga: w j.ang. "information" informatie
występuje tylko w l. poj. [singularis
tantum]
informatyka het
informować berichten, informeren, inlichten
informował berichten, informeren, inlichten
infrastruktura weefsel
infuła mijter
ingerować interveniëren, ingrijpen
inicjalizować laden
inicjał initiaal, voorletter
inicjał początkowy initiaal, voorletter
inicjały initiaal, voorletter
inicjatywa zaak, aangelegenheid, ding, affaire
inicjować de stoot geven tot
inicjować n procedura laars
iniekcja (nośników) spuitje, inspuiting, injectie
iniekcją spuitje, inspuiting, injectie
inkarnacją incarnatie, vleeswording
inkasować collecteren, innen, inzamelen
inklinował genegen, geneigd, gezind
innowacja nieuwtje, nieuws, nieuwigheid
inny ander
inny uiteenlopend, verschillend
inny ander
inny ander
inny niż ander
inny niż ander
insekcie insekt
insekt insekt
inskrypcją inscriptie
inspekcja schouw, schouwing, inspectie
inspektor inspecteur
inspektor zabezpieczeń inspecteur
inspiracja ingeving
inspiracją ingeving
inspirował inspireren, bezielen, inboezemen
inspirując bezielend
inspirujący bezielend
instalacja gewas, plant
instalować aanleggen, fitten, installeren
instalować afhandelen, afdoen
instalował aanleggen, fitten, installeren
instrukcja aanwijzing, consigne, instructie
instrukcja declaratie, aangifte, uitspraak
instrukcja blokowa declaratie, verklaring
instrukcja operacji declaratie, aangifte, uitspraak
instrukcja złożona aanwijzing, consigne, instructie
instruktor onderwijzer, leraar, instructeur
instrumencie instrument, werktuig
instrument instrument, werktuig
instrument z dyfrakcją elektronów instrument, werktuig
instrumentarium band, orkest, muziekkorps
instruować instrueren
instruował instrueren
instynkcie aandrift, instinct
instynkt aandrift, instinct
instytucie gesticht, instituut, inrichting
instytucja instelling
instytucja nadająca nazwy instelling
instytucją instelling
instytut gesticht, instituut, inrichting
insynuować insinueren
insynuował insinueren
integralny onaangetast, ongeschonden, integraal
intelekcie intellect, verstand, geest
intelekt intellect, verstand, geest
intelektualista intellectueel, verstandelijk
intelektualiście intellectueel, verstandelijk
intelektualny intellectueel, verstandelijk
inteligencja bevattingsvermogen, intelligentie
inteligencja telekomunikacyjna bevattingsvermogen, intelligentie
inteligencja warstwa społeczna bevattingsvermogen, intelligentie
inteligent intellectueel, verstandelijk
inteligentny bedreven, behendig, handig, bekwaam
inteligentny knap, bevattelijk, intelligent
inteligentny most doortrapt, slim, gewiekst, listig
inteligentny mostek knap, bevattelijk, intelligent
intencja bedoeling, doel, plan, strekking
intencją bedoeling, doel, plan, strekking
intensywny sterk, fel, intens, intensief
intensywny sterk, intens, fel, intensief
interaktywnie helemaal, heel, finaal
interes zaak, aangelegenheid, ding, affaire
interes afdingen, pingelen, marchanderen
interes jący emplooi, karwei, werk, arbeid
interesancie klant, koper, afnemer
interesant klant, koper, afnemer
interesować belang inboezemen, interesseren
interesował geïnteresseerd, belangstellend
interesując interessant, belangwekkend
interesujący interessant, belangwekkend
interfejs interface
interfejs użytkownika interface
interfejs wywoływalny interface
interferencja storing
interferencją storing
interiectio tussenwerpsel
interniście medicus, dokter, arts, geneesheer
interpretacja vertolking, uitlegging, interpretatie
interpretacją vertolking, uitlegging, interpretatie
interpretator interpreter
interpretator sesji interpreter
interpretować uitleggen, interpreteren, duiden
interpretował uitleggen, interpreteren, duiden
interpretował reproduceren, weergeven
interpunkcja punctuatie, interpunctie
interpunkcją punctuatie, interpunctie
interwał branche, vak, tak, afdeling
interweniować interveniëren, ingrijpen
interweniował interveniëren, ingrijpen
intonował inzetten, een lied aanheffen
introdukcją inleiding, introductie
intryga konkelen, intrigeren, bekonkelen
intrygować konkelen, intrigeren, bekonkelen
intrygować puzzel, raadsel
intymny intiem, gezellig, innig, knus
inwazja invasie, inval
inwazją invasie, inval
inwencją uitvinding
inwentarz inventaris, boedel
inwentarz vee, kudde, levende have, veestapel
inżynier ingenieur
inżynier pełniący ingenieur
inżynier pomocy technicznej ingenieur
inżynieria oprogramowania wspomagana affaire, zaak, aangelegenheid, ding
komputerowo
Irak Irak
Iran Iran, Perzië
Irańczyk Iraans
irański Iraans
ireną Irene
Iris Iris
Irlandczycy Iers
Irlandczyk Ier
Irlandia Ierland
irlandzki Iers
irlandzki żołnierz piechoty Iers
ironia ironie
ironią ironie
ironiczny dor, droog
ironiczny ironisch
irygował bevloeien, gieten, begieten, sproeien
irys Iris
irytacja nauwkeurig bepalen, determineren
irytować ergeren, verontwaardigen
iskra vonk, sprank
iskrą vonk, sprank
iskrzyć vonk, sprank
Islam islam, mohammedanisme
Islandczyk IJslander
Islandia IJsland
Istambuł Istanboel
istniał bestaan
istnieć bestaan
istnienie bestaan, aanzijn
istota wszystkożerna wezen
istotnie inderdaad, feitelijk, metterdaad
istotny essentieel, vitaal, intrinsiek
istotny stoffelijk, materieel
istotny gangbaar, geldig, geldend, vigerend
istotny erg, heel, bijster, bijzonder
istotny vitaal
istotny materialny veelbetekenend, betekenisvol
istotny dla działalności firmy essentieel, vitaal, intrinsiek
iść marcheren, tippelen, lopen
iść uruchomić lopen, van stapel lopen, gaan
iść po omacku voelen, bevoelen, tasten, betasten
iść przed voorafgaan, voorzijn
iść w górę opgaan, opkomen, opstaan, rijzen
italią Italië
iwa verbleekt
izba lokaal, vertrek, kamer
izba rozrachunkowa lokaal, vertrek, kamer
izbą lokaal, vertrek, kamer
izbą bestek, wereldruim, speling, ruimte
izolacja isolering, isolatie
izolacja isolatie, isolering
izolacja (cieplna) vertraging
izolacja złącza isolatie, isolering
izolacją isolering, isolatie
izolator isolator
izolować afzonderen, isoleren
izolować isoleren, afzonderen
izolował afzonderen, isoleren
izolował isoleren, afzonderen
izolował geïsoleerd, alleenstaand
Izrael Israël, Israel
Izraelita Israelitisch
ja mij, ik, me
jabłecznik appelwijn, cider
jabłka itp) schillen, afpellen, jassen
jabłko appel
jabłoń appelboom
jacht jacht
jad vergiftigen, vergallen, vergeven
jad virus
jadaczce bek, muil
jadalnia eetzaal
jadalny eetbaar
jadłospis kaart
jadowity (np. wąż) venijnig, vergiftig, giftig
jagnię lamsvlees
jagoda bes
jagodą bes
jaja ei
jajko ei
jak hoe
jak żywy hoe
jaki hetgeen, dat, wat
jaki jest een of andere, een of ander, enig
jaki jest hetwelk, wie, die, dat, welke, welk
jakie mają np. fotele czy wózki) Castor
jakieś opcje) aannemen, huren, aanwerven
jakikolwiek wat dan ook
jakiś een of andere, een of ander, enig
jakiś gewis, stellig, zeker, vast
jakiś een beetje, enigszins, een weinig
jakkolwiek iets
jakkolwiek echter, maar, niettemin, toch
jakkolwiek wel, al, hoewel, ofschoon, alhoewel
jako voor, als, bij wijze van, hoe, tot
jako dusdanige, dergelijke, zo'n, zulk een
jakoby naar men zegt
jakoś op de een of andere manier
jakoś na op de een of andere manier
jakość eigenschap
jakość wyjściowa eigenschap
jakże hoe
jałmużna aalmoes
jałowcówce jenever, klare
jałowcówka jenever, klare
jama groef, gracht, kuil, groeve, greppel
Jama groeve, gracht, greppel, groef, kuil
Jamajka Jamaica
japonce Japans
Japonia Japan
Japończyk Japans
japoński Japans
jard yard, ra
jard (91.44 cm) yard, ra
jarmark marktplein, markt, bazaar, marktplaats
jarosz vegetarisch
jarski vegetarisch
jarzeniowy neon-
jarzma aanspannen, het juk opleggen
jarzmo aanspannen, het juk opleggen
jarzmo (magneto wodu) ketenen, boeien
jarzyna groente
jarzyną groente
jaskier ranonkel
jaskinia grot
jaskinia (także inne ukryte miejsce spelonk, krocht, hol, grot, holte
jaskółce slikken, doorslikken, inslikken
jaskółka slikken, doorslikken, inslikken
jasno duidelijk, helder
jasno zwak, lichtjes, zwakjes, licht
jasno świecić gloeiend, vurig, verterend, verzendend
jasny briljant, glanzend, lumineus
jasny glanzend, lumineus, briljant
jasny hel, licht, klaar
jasny aansteken, doen ontbranden, aanmaken
jasny lekki światło hel, licht, klaar
Java Java
jawnie ronduit, open en bloot, rondweg
jawny aanwijsbaar, vertoonbaar
jawny kaal, kaalhoofdig
jawor esdoorn, aak, ahorn
jazda oprit, oprijlaan
jazda rijden
jazz jazz
jaźń zelf, vanzelf
ją haar, hun, zijn
jądro pit, kern
jądro pit, kern
jądro węzła kern, pit
jądro wieloprocesorowe pit, kern
jądrowy nucleair, kern-
jąkać się stamelen, hakkelen, stotteren
jąkać się struikelen
jąkać się stotteren, stamelen, hakkelen
jąkanie się stamelen, hakkelen, stotteren
jąkanie się stotteren, stamelen, hakkelen
je aan ze, ze, hun, aan hun
jechać rozpędem kust, kustlijn, zeekant, zeekust
jechać samochodem motor
jeden men
jeden ongehuwd, ongetrouwd
jeden z gatunków papug men
jedenaście elf
jednak echter, maar, niettemin, toch
jednak niettegenstaande, in weerwil van
jednakowy egaal, gelijk, eender, gelijkmatig
jednakże niettegenstaande, in weerwil van
jedno men
jednocz bijeenbrengen, aaneenvoegen
jednoczyć bijeenbrengen, aaneenvoegen
jednoczył eendrachtig
jednolity atoom-, atomair
jednolity naadloos
jednolity uniform, tenue
jednolity wzorzec półtonowy uniform, tenue
jednomyślny eensgezind, eenparig
jednoosobowy ongehuwd, ongetrouwd
jednoroczna (roślina) jaarlijks
jednorodny uniform, tenue
jednorożec eenhoorn
jednostajny uniform, tenue
jednostce eenheid, unit
jednostka eenheid, unit
jednostka alokacji wis, bundel, bos
jednostka zmiennoprzecinkowa eenheid, unit
jednostka żądająca eenheid, unit
jednostkowy uniform, tenue
jednostronny eenzijdig
jedność eenheid, samenhang, eendracht
jedwab zijde, zij
jedwabny zijde, zij
jedynie pas, enkel, alleen, slechts, maar
jedyny pas, enkel, alleen, slechts, maar
jedyny enkel, bloot, louter
jedzenia eten, etenswaar, spijs, gerecht
jedzenie eten, etenswaar, spijs, gerecht
jego het zijne, de zijne
jego haar, hun, zijn
jej haar, hun, zijn
jej het hare, de hare
jeleń hert
jeleń mannetjeshert
jelicie darm
jelit ingewanden
jelito darm
jemioła vogellijm, maretak
jemiołą vogellijm, maretak
jen enny het volgende
jeniec gevangene
Jerozolima Jeruzalem
jesień herfst-, najaars-
jesień vallen, neervallen, afvallen, storten
jesion as
jesionowy asgrauw
jesteś (archaizm) kunst
jeszcze raz opnieuw, van voren af aan, nogmaals
jeszcze raz van voren af aan, nogmaals, opnieuw
jeszcze raz nog
jeść gebruiken, bikken, eten, vreten
jeść bardzo delikatnie knagen, knabbelen
jeść lunch twaalfuurtje, lunch
jeść śniadanie ontbijt
jeść z apetytem maag
jeśli indien, wanneer, als, ingeval
jeśli tenzij
jeśli w ogóle indien, wanneer, als, ingeval
jeśli zostanie on później zmodyfikowany) entstof, vaccin, vaccine
jezdni weg, baan, route
jeziora waterplas, plas, meer
jeziora) kust, kustlijn, zeekant, zeekust
jezioro waterplas, plas, meer
jezioro (po szkocku) fjord
Jezus Jezus
jeździć gaan, rijden, varen, karren
jeździć na łyżwach schaats, glijmiddel
jeździć na nartach skiën
jeździć na rowerze fietsen, wielrijden
jeździec aanhangsel, bijlage, appendix
jeża) wervelkolom, spin, ruggegraat
jeżeli indien, wanneer, als, ingeval
jeżeli tenzij
Jeżeli nie podano inaczej indien, wanneer, als, ingeval
jeżyna braam
jeżyną braam
jęczeć stenen, kreunen, steunen, kermen
jęczeć kermen, zuchten
jęczmień gerst
jędza helleveeg, furie, haaibaai, feeks
jędzowaty feeksachtig
jęk stenen, kreunen, steunen, kermen
jęk kermen, zuchten
jęzor tong
język taal
język tong
język APT Arabisch
język CCL Keltisch
język do zastosowań naukowych Deens
język EML afdoen, afhandelen
język EML Fins
język EML afwikkelen
język FORTRAN dla programowania w Frans
czasie rzeczywistym
język graficzny Hebreeuws, joods
język graficzny Spaans
język hebrajski Hollands
język informacyjno-wyszukiwawczy Iers
język konwersacyjny Litouws
język logiczny Lets
język makroasemblera Maltezer
język naturalny Duits
język niskiego poziomu Noors
język niskiego poziomu Jiddisch
język oznaczeń np. HTML Perzisch
język programowania LISP lispelen
język przetwarzania symboli Russisch
język reguł Roemeens
język skryptowy Slavisch
język tablicowy Turks
język wewnętrzny komputera Hongaars
język wewnętrzny program maszynowy Italiaans
język zapytań Zoeloetaal, Zoeloe
język źródłowy taal
język źródłowy język wyjściowy tong
językoznawca taalkundige, linguïst, taalgeleerde
językoznawczy taal-, taalkundig
jidisz Jiddisch
jod jodium
jodlować jodelen
jodlowanie jodelen
jodła den, zilverspar, spar
jodłą den, zilverspar, spar
jodyna jodium
jodyną jodium
joga yoga
jogizm yoga
jogurt yoghurt, joghurt
jota jota
jowisz Jupiter
joystick stuur, stuurtoestel
józef Jozef
jubiler juwelier
jubileusz jubileum-
judaizm jodendom
judejski Hebreeuws, joods
Jugosławia Joegoslavië, Zuid-Slavië
jugosławią Joegoslavië, Zuid-Slavië
Jugosłowianin Joegoslavisch
jugosłowiański Joegoslavisch
junak flink, braaf, eerlijk, dapper, ferm
junior aankomend, beginnend
Jupiter Jupiter
jurajski Jura
juror jury
juror arbiter, scheidsrechter
jury jury
jurysta jurist
justować verontschuldigen
jutra morgen
jutro morgen
jutrzence Aurora
jutrzence morgenlicht, aurora, morgenrood
jutrzenka Aurora
jutrzenka morgenlicht, aurora, morgenrood
już al, reeds, alvast, alreeds
k heerschappij, bewind, bestuur
k <First In vissen
k <Keep It Simple zoenen, kussen
kabaczek pompoen
kabarecie cabaret
kabaret cabaret
kabel kabel, tros
kabel okablować kabel, tros
kabel (1/10 mili morskiej) kabel, tros
kabel (elektryczny) kabel, tros
kabina vigilante, huurrijtuig, aapje
kabina stulp, hut
kabina kierowcy (operatora) taxi
kabina pilota stulp, hut
kabłąk boog, toog
kabzą beurs, portemonnaie, geldbuidel
kaczka eend
kadencjach bepaling, voorwaarde, conditie
kadencją term, vakterm
kadłub boomstam, stam
kadłub (statku itp) scheepsromp, bodem, romp, casco
kadłub statku scheepsromp, bodem, romp, casco
kadr in een lijst zetten, inlijsten, vatten
kadra staf
kadrowanie schoorsteenmantel
kadzidło wierook
kadź bak, tobbe, teil, kuip
kadź tobbe, kuip, bak
kadź BTW
kadź teil
kafel plavuis, tegel, tegelsteen, tichel
kafelkować scheppen, creëren
kaftan roboczy hes, kiel, boezeroen
kaganiec muil, bek
kagańca muil, bek
Kair Caïro, Cairo
kajak plezierboot
kajdany ijzeren
kajuta stulp, hut
kakao cacao
kakaowy cacao
kaktus cactus
kalafior bloemkool
kalambur woordspeling
kaleczyć havenen, beschadigen, bederven
kaleki verminkt, gebrekkig
kalendarium kalender
kalendarz kalender
kalendarzyk dagboek, journaal
kalesony onderbroek
kalesony lang
kalesony lange broek, pantalon, broek
Kalifornia Californië
kalkulacja rekenschap, rekening
kalkulacją rekenschap, rekening
kalkulator rekenmachine, calculator
kalkulator stołowy rekenmachine, calculator
kalkulować calculeren, rekenen, berekenen
kalkulować meten, berekenen
kalkulował calculeren, rekenen, berekenen
kaloria calorie
kalorią calorie
kaloryfer radiator
kalosz overschoen
kalwarią Golgotha
kał drek, ontlasting, drol, keutel
kałuża zich aaneensluiten, aansluiten
kamasz slobkous
Kambodża Cambodja
kameleon kameleon
kamera fototoestel, kiektoestel, camera
kameralny intiem, gezellig, innig, knus
kamerą fototoestel, kiektoestel, camera
Kamerun Kameroen
kamfora kamfer
kamieniarz vrijmetselaar
kamieniarz metselaar
kamieniarz klei-, aarden, van klei
kamienna kulka do gier pilletje
kamienny klei-, aarden, van klei
kamień klei-, aarden, van klei
kamień do zapalniczki kiezelsteen, kiezel, keisteen
kamień kotłowy aanzetten
kamień milowy mijlpaal
kamień milowy mijlpaal
kamień młyński edelsteen, edelgesteente, steen
kamień żółciowy klei-, aarden, van klei
kamizelka hemd
kamizelka herenvest, vest
kampania veldtocht, campagne
kamracie maat, makker, kameraad, kornuit
Kanada Canada
kanadyjczyk Canadees
kanadyjski Canadees
kanalik vaart, kanaal, wijk, gracht
kanalizacja neerdruipen, afdruipen
kanalizacja cloaca, zinkput, riool
kanalizacja (rzek) neerdruipen, afdruipen
kanał wijk, gracht, vaart, kanaal
kanał vaart, kanaal, wijk, gracht
kanał transmisji danych monteren, zetten
kanał zwrotny vaart, kanaal, wijk, gracht
kanapa divan, Turkse staatsraad, rustbank
kanapa canapé
kanapce sandwich
kanapę kussen
kanapka sandwich
kanapka (do jedzenia) sandwich
kanarek kanarie
kanarek Canarisch
kancelaria kantoor
kanciasty kantig
kancie wal, kant, kust, boord, oever
kancie velg
kandela kaarsensterkte, candela, kaars
kandelabr kroonluchter, kroon, luchter
kandydat kandidaat, sollicitant, aspirant
kandydat do archiwizacji verzoeker, aanvrager
kandydat na stanowisko verzoeker, aanvrager
kandydował aanrijden, voorrijden
kandydował huisje, schuur, keet, kraam, loods
kandydowanie hardloper
kandyzować zoet, oppassend
kangur kangoeroe
kanibal kannibaal, menseneter
kanion cañon
kant zwendelen, frauderen, knoeien
kantyna veldfles
kapać druipen, droppelen, druppelen
kapela schare, troep, bende
kapelan aalmoezenier, veldprediker
kapelusz hoed
kapelusz słomkowy Panama
kaper bokkesprongen maken
kapitalista kapitalist
kapitaliście kapitalist
kapitalny aanzwellen
kapitał kapitaal, vermogen
kapitał bez odsetek hoofd-, voornaamste
kapitan captain, hopman, kapitein
kapitulować capituleren, zich overgeven
kaplica kapel, muziekkapel
kaplicą kapel, muziekkapel
kapotaż omzet
kapował opgraven, rooien
kapral korporaal
kaprys fantasie, verbeeldingskracht
kapryśny bizar
kapryśny grillig, nukkig, onberekenbaar
kapryśny nukkig, grillig, onberekenbaar
kapsel pet
kapsuła kapseltje, capsule, doosvrucht
kapsułka kapseltje, capsule, doosvrucht
kaptur straatschuimer, apache
kapusta kool
kapuś gras
kapuście kool
kara straf, bestraffing
kara śmierci frase, zin, volzin
karabin roer, geweer
karabin geweer, roer
karabin maszynowy geweer, roer
karać juist, correct, goed
karać bestraffen, straffen
karafka karaf
karafka decanteren
karaluch kakkerlak
karał bestraffen, straffen
karambol botsing, aanvaring, aanrijding
karawana karavaan
karawaną karavaan
karą straf, bestraffing
karburator vergasser, carburateur
karcić vermanen, aanmanen, manen, aansporen
karcie kaart
karczek nek, hals
karczma logement, herberg
karczoch artisjok
karczować opduikelen, opgraven, delven, rooien
karetka ambulance, ziekenauto, ambulancewagen
karetka affuit
kariera carrière, loopbaan
karierą carrière, loopbaan
kark nek
kark nek, hals
karłowaty minuscuul, dwergachtig
karm voeden
karmić voeden
karmidła voeding, kost, voeder, voedingsmiddel
karnawał carnaval
karność discipline, tucht
karo (w kartach do gry) diamant
karoseria carrosserie
karp karper
Karpaty Karpaten
karta kaart
karta charter, handvest, vrachtcontract
karta(dziurkowana) kaart
kolejna(uzupełniająca informacje na
kartach poprzedzających)
karteluszce slippen, uitglijden
kartka briefkaart
kartka blad, vel
kartka zaginana od góry blad, vel
kartka żywnościowa boer, page, edelknaap
kartofel pieper, aardappel
karton kartonnen
kartoteka catalogiseren
kartoteka catalogiseren
kartoteka bestand, dossier
karuzela carrousel, zweefmolen, draaimolen
karuzela daaromheen, eromheen, in het rond
karuzela (np. algorytm cykliczny w daaromheen, eromheen, in het rond
systemie operacyjnym)
karygodny laakbaar
karzeł minuscuul, dwergachtig
karzeł minuscuul, dwergachtig
karzełek minuscuul, dwergachtig
kasa (zapomogowa) fonds, kapitaal
kasecie) patroon, kardoes
kaseta patroon, kardoes
kaseta cassette
kaseta (do wkładania modułów cassette
sprzętowych)
kaseta z taśmą magnetyczną patroon, kardoes
kasetce affaire, zaak, aangelegenheid, ding
kaseton dashboard, instrumentenbord, beschot
kasjer kassier, kashouder, muntmeester
kask helm
kaskadą waterval
kasować afbestellen
kasować hel, licht, klaar
kasować gommen, met gom bestrijken
kasować przełączać(np. programy) afschaffen
zwolnić pamięć
kasował gommen, met gom bestrijken
kast afgietsel, gegoten voorwerp
kastrować snijden, ontmannen, castreren
kasyna casino
kasyno casino
kasyno moes, brij, pap
kaszą zaadkorrel, pit, korrel
kasze zaadkorrel, pit, korrel
kaszel hoesten
kaszka moes, brij, pap
kaszleć hoesten
kasztan paardekastanje, kastanje
katalizator stały contact hebben, contact hebben met
katalog catalogiseren
katalog catalogiseren
katalog adresboek
katalog bieżący (aktywny) adresboek
katalog węzłów adresboek
katalog zadań catalogiseren
katalogował catalogiseren
katar catarre
katar koud
katar niezen, proesten, niesen
katastrofa onheil, ramp, catastrofe
katastrofa morska schipbreuk
katastrofą onheil, ramp, catastrofe
katedra kathedraal, dom
katedra (na uniwersytecie) departement
katedra na uniwersytecie departement
katedrą kathedraal, dom
kategoria categorie
kategoria term, vakterm
kategorią categorie
katolicki katholiek
katolicki katholiek
katolik katholiek
katolik katholiek
katusze doodsangst, doodsstrijd, agonie
Kaukaz Kaukasus
kawa koffie
kawaler paard, paard in schaakspel, ridder
kawaler ridder, paard in schaakspel, paard
kawaler orderu ridder, paard in schaakspel, paard
kawaleria ruiterij, cavalerie, paardenvolk
kawał mop, pots, kwinkslag, grol, grap
kawałeczek fragment, brok
kawałek heft, hals, handvat, gevest, knop
kawałek fragment, brok
kawałek murawy wyrwany przez kij beting
golfowy w czasie uderzenia
kawą koffie
kawiarni restauratie, restaurant, eethuis
kawowy koffie
kawy) tuinboon, boon, veldboon
kazać bevelen, aanvoeren, commanderen
kazać komuś czekać bevelen, aanvoeren, commanderen
kazanie sermoen, kanselrede, preek
kazirodztwa bloedschande, incest
kaźń kwellen, koeioneren, martelen
każ te koop aanbieden, aanbieden
każdy een of andere, een of ander, enig
każdy ieder, elk, al, iedere, alleman
każdy elk, ieder, alleman, iedere, al
każdy iedere, al, ieder, alleman, elk
każdy (człowiek) ieder, elk, al, iedere, alleman
każdy człowiek wszyscy iedere, al, ieder, alleman, elk
kącie hoek
kącie accapareren, opkopen
kąpać się in bad doen, baden, wassen
kąpać się (w morzu in bad doen, baden, wassen
kąpiel bad, badkuip
kąpiel in bad doen, baden, wassen
kąpiel (w wannie) bad, badkuip
kąpiel odkażająca indompelen, indopen, soppen
kąpieliska zich aaneensluiten, aansluiten
kąsać happen, knauwen, bijten, beitsen
kąt hoek
kąt strat magnetycznych accapareren, opkopen
kątowy kantig
kciuk duim
kelner kelner
kelnerce serveerster
kelnerka serveerster
kernel pessimist
kędzierzawe (włosy) knapperig, croquant
kędzierzawy nevelig, heiig, dampig, mistig
kępka bosje, pluk, bos, dot, kuifje, kuif
kęs beting
kęs hap, mondvol
kęs mondvol, hap
kibic aanwakkeren, aanvuren, aanzetten
kichać niezen, proesten, niesen
kichnięcie niezen, proesten, niesen
kiecce een verband omleggen
kiedy wanneer, als, toen
kiedy (w pytaniach) eenmaal, eens, wel eens, ooit
kiedy indziej wanneer, als, toen
kiedykolwiek eenmaal, eens, wel eens, ooit
kielich beker, bloemkelk, miskelk, kelk
kieliszeczek aperitief, borrel
kieliszek do brandy aperitief, borrel
kiełbasa pudding
kiełbasa worst, beuling
kiełbasą worst, beuling
kiełek uitkomen, ontspruiten, ontluiken
kiełkował ontkiemen, kiemen
kiepski erbarmelijk, beklagenswaardig
kiepski rot, bedorven, verrot
kier (w kartach do gry) hart
kiermasz marktplein, markt, bazaar, marktplaats
kierować mennen, dirigeren, richten, besturen
kierować reglementeren, reguleren, regelen
kierować bezpośredni besturen, richten, dirigeren, mennen
kierować (<sth> czymś) de weg wijzen, geleiden, leiden
kierował mennen, dirigeren, richten, besturen
kierowca conducteur, bestuurder
kierowca zmiennik conducteur, bestuurder
kierowcą conducteur, bestuurder
kierownica stuurtoestel, stuur
kierownictwo administratiekantoor
kierownik bestuurder, beheerder, administrateur
kierunek richtlijn, koers, leiding, richting
kierunek polis
kierunek wsteczny złącza p-n richtlijn, koers, leiding, richting
kierunkach consigne, instructie, aanwijzing
kieszeń zak
kieszeń dysku zak
kij staf, stok
kij od miotły kleven, vastkleven, aanhangen
kijanka kikkervisje
kiks missen, mislopen, misgrijpen
kil kiel
kilka echtpaar, echtelieden
kilka weinig
kilka een beetje, enigszins, een weinig
kilka razy weinig
kilku verschillend, menigvoudig, menigvuldig
kilo kilo, kilogram
kilof schoffel
kilof knabbelen, afkluiven
kilometr kilometer
kilt kilt, Schotse rok
kimona kimono
kimono kimono
kina bioscoop, cinema
kinematografia rolprent, film
kino bioscoop, cinema
kiosk box
kir rouw
kiszka darm
kiść bos, wis, bundel
kit luit
kitel geheel, totaal, algeheel
kiwać ja knikken, knikken
kiwnąć głową ja knikken, knikken
kiwnięcie ja knikken, knikken
kiwnięcie odarzy ja knikken, knikken
klajster lijm, kleefmiddel, kit, kleefstof
klajster aanplakken
klakson hoorn
klamra accolade
klamra vasthaken
klan geslacht, volksstam, stam
klapą afgang
klaps draai om de oren, oorveeg, lel
klaps smakken
klasa stand, klasse, klas
klasa zaprzyjaźniona stand, klasse, klas
klaser schede, foedraal, houder
klaskać toejuichen, bij acclamatie benoemen
klaskać adhesie betuigen, applaudisseren
klaskać chodowa adhesie betuigen, applaudisseren
klaster wis, bundel, bos
klasy podstawowej basis-
klasyce klassikaal, klassiek
klasyce klassikaal, klassiek
klasyczny klassikaal, klassiek
klasyczny klassikaal, klassiek
klasyczny orthodox, rechtzinnig
klasyfikować classificeren, indelen
klasyfikować soort, slag, aard
klasyfikował classificeren, indelen
klasyfikwać classificeren, indelen
klasyk klassikaal, klassiek
klasyk klassikaal, klassiek
klasztor klooster, mannenklooster
klatce kooi
klatka kooi
klatka na sekundę borst, boezem
klatka schodowa kooi
klatka schodowa opgang, trap
klauzula voorwaarde, clausule, bepaling
klauzula conditie, voorwaarde, bepaling
klawiatura toetsenbord, klavier
klawiaturą toetsenbord, klavier
klawisz toonschaal, toonladder, scala
klawisz (strażnik więzienny) naaien, neuken
klawisz znakowy toonschaal, toonladder, scala
kląć ketteren, vloeken, godlasteren
klął ketteren, godlasteren, vloeken
klątwą ketteren, vloeken, godlasteren
klechdą mythe
kleić lijm, kleefmiddel, kit, kleefstof
kleić tandvlees
kleik moes, brij, pap
kleisty plakkerig, kleverig
klej lijm, kleefmiddel, kit, kleefstof
klej tandvlees
klejenie plakkerig, kleverig
klejnot edelgesteente, steen, edelsteen
klejnot edelsteen, edelgesteente, steen
klejnoty edelsteen, edelgesteente, steen
kleks klak, plek, smet, klad, mop, moet
klepać tikken
klepanie tikken
kleszcz teek
kleszcze knijper, schaar
klęcz knielen
klęczeć knielen
klękać knielen
klęska głodu geeuwhonger
klęska żywiołowa nederlaag
klice kongsi, kliek, pal, troep
klient klant, koper, afnemer
klient consument, gebruiker, verbruiker
klient afnemer, cliënt, klant
klient korporacyjny klant, koper, afnemer
klient sieciowy klant, koper, afnemer
klif klif, klip
klik klikken, klakken, kletteren, klappen
klika kongsi, kliek, pal, troep
kliknąć klikken, klakken, kletteren, klappen
kliknąć prawym przyciskiem myszy klikken, klakken, kletteren, klappen
klimacie klimaat
klimat klimaat
klimatyczny klimaats-
klimatyzacja airco, air-conditioning
klimatyzowany air-conditioned
klin een wig slaan, een wig steken
klin (podkładany pod koło) een wig slaan, een wig steken
klinice kliniek
klinika kliniek
klinować een wig slaan, een wig steken
kloc blokkeren, vastzetten
klon esdoorn, aak, ahorn
klosz kap, lampekap
klown clown, paljas, pias
klub club, sociëteit
klub studentek uniwersytetu club, sociëteit
klubach klaveren
klucz toonschaal, toonladder, scala
klucz moersleutel, schroefsleutel
klucz sleutel
klucz (do śrub) moersleutel, schroefsleutel
klucz (elektronowy) moersleutel, schroefsleutel
klucz mieszający moersleutel, schroefsleutel
klucz nadrzędny toonschaal, toonladder, scala
klucz wspólny toonschaal, toonladder, scala
klucz zabezpieczenia pamięci toonschaal, toonladder, scala
klucz zewnętrzny toonschaal, toonladder, scala
klucz złożony toonschaal, toonladder, scala
kluczowy kritiek, hachelijk
kluczowy toonschaal, toonladder, scala
kluczowy moersleutel, schroefsleutel
kłamać liggen
kłamstwa liggen
kłamstwo liggen
kłaść aanspannen
kłaść glazurę verglazen, glazuren, glanzen
kłaść nacisk met nadruk zeggen, benadrukken
kłocić się kwestie, strijd, twist, dispuut
kłopot smart, verdriet, leed
kłopot nauwkeurig bepalen, determineren
kłopot bezwaar, strubbeling, moeilijkheid
kłopotać się belemmeren, storen, hinderen
kłopotliwy moeilijk, lastig, slim
kłopotliwy pijnlijk, hinderlijk, lastig, storend
kłopoty smal, bekrompen, eng, krap, nauw
kłos oor
kłócić się kwestie, strijd, twist, dispuut
kłótni kijven, ruzie maken, kiften, krakelen
kłótnia kwestie, strijd, twist, dispuut
kłuć lul, pik, leuter, snikkel, jongeheer
kłuć pikken, prikken, priemen, steken
kłus dribbelen, draven
kłusować dribbelen, draven
knajpa herberg, uitspanning
knajpą gewricht, geleding, lid, gelid, knoop
knajpą drenkplaats, bar, café
knebel moppen tappen
kneblować moppen tappen
kniei woud, bos
knocie kousje, pit, lampepit, lont
knot kousje, pit, lampepit, lont
kobiecy vrouwelijk
kobieta wijfje, vrouwtje
kobieta vrouw
kobra cobra, brilslang
koc deken, dek
kochać beminnen, houden van, liefhebben
kochajacy aanhalig
kochający aanhalig
kocham beminnen, houden van, liefhebben
kochanek vriendin, vrijster, geliefde, minnares
kochany schat, lieverd, lieveling, liefje
kochany geacht, gezien
kociak katje
kocię katje
kocioł ketel, stoomketel
kocioł ketel, kookketel, waterketel, keteldal
kocioł ketel
kociołek ketel
kociołek theepot, trekpot
koczował trekken, rondtrekken, rondreizen
koczowniczy rondtrekkend, trekkend, migrerend
koczowniczy zwervend, nomadisch
koczownik benoeming, nomade
kod code
kod (program) zakodować code
kod generujący numer strony podczas slak, naaktslak
wydruku
kod przerobić jądro Linuksa houwen, kappen, hakken
kod zakodować code
kod) przerobić (jądro Linuksa) houwen, kappen, hakken
kodeks code
kodocyl bijlage, aanhangsel, appendix
kodować codificeren
kodował codificeren
kogo welks, wie z'n, waarvan, wie d'r
kogoś een of ander, enig, een of andere
kogoś o czymś betuigen, verzekeren
kogucie jongeheer, snikkel, pik, lul, leuter
kogucie haan
kogut jongeheer, snikkel, pik, lul, leuter
kogut haan
koherencja consequentie, gevolg
koja kinderbed
kojarzyć zich aaneensluiten, aansluiten
kojot coyote, prairiewolf
kokaina cocaïne
kokainą cocaïne
kokarda boog, toog
kokon cocon
kokos cacao
kokos klapper, klappernoot, kokosnoot
koktail cocktail
kolacja avondmaal, avondeten
kolacją avondmaal, avondeten
kolana knie
kolanko (hydrauliczne) elleboog
kolano knie
Kolba veldfles
kolbą veldfles
kolca wervelkolom, spin, ruggegraat
kolce steek
kolczudze post, posterijen
kolczyk oorring
kolczykować uittrekken, bestemmen
kolebka wieg
kolec doorn
kolec świdra centrującego doorn
kolega ambtgenoot, collega
kolega aaneen, co-, samen-, aaneen-, samen
kolega szkolny ambtgenoot, collega
kolega z klasy paren
kolegium college
kolego! makker, kameraad, kornuit, maat
kolei spoor, spoorweg
kolei spoor, spoorweg
koleina routine, sleur
kolej spoor, spoorweg
kolej jednoszynowa spoor, spoorweg
kolej linowa spoor, spoorweg
kolejce ronde
kolejce gevolg
kolejka pocztowa metro
kolejny afwisselend
kolejny ander
kolejny veranderen, anders maken
kolejny wisselend, veranderlijk, afwisselend
kolekcja hoop, groep, schare, kudde, drift
kolekcja zbiór zbieranie informacji hoop, groep, schare, kudde, drift
kolekcją hoop, groep, schare, kudde, drift
kolekcjonować collecteren, innen, inzamelen
kolektyw collectief, gemeenschappelijk
kolektywny collectief, gemeenschappelijk
koleżeński voorkomend, aardig, lief, vriendelijk
kolizja botsing, aanvaring, aanrijding
kolonia Keulen
Kolonia kolonie, nederzetting, volksplanting
kolonia akkoord, accoord, overeenstemming
kolonialny koloniaal
kolonią kolonie, nederzetting, volksplanting
kolor tła schakering, nuance, nuancering
kolosalny geweldig, kolossaal, ontzaglijk
kolportaż verdeling, uitreiking
kolportować havik
kolumna kolom, steunpilaar, pilaar, colonne
kolumna wyświetlana (w grafice kolom, steunpilaar, pilaar, colonne
komputerowej)
kolumną kolom, steunpilaar, pilaar, colonne
koła kring, cirkel
kołatka slaan, klappen, kloppen, opvallen
kołatka (do drzwi) slaan, klappen, kloppen, opvallen
kołatka do drzwi slaan, klappen, kloppen, opvallen
kołdra stikken
kołdra pikowana stikken
kołdrą stikken
kołek borrel, aperitief
kołek falowodowy borrel, aperitief
kołnierz kraag, boord, halsboord
kołnierz nek, hals
kołnierz golfowy kraag, boord, halsboord
koło kring, cirkel
koło hijsblok, blok, katrol, schijf
koło wiel, rad
koło zakreślić okrąg hijsblok, blok, katrol, schijf
koło celowania (na ekranie dla pióra reddingsgordel
świetlnego)
koło wodne wiel, rad
koło zamachowe kring, cirkel
kołowy circulaire, rondschrijven
kołpak pet
kołysać wieg
kołysać (się) opgooien, gooien
kołysać się balanceren, doen schommelen
kołysać się zwiepen, zwieren, zwaaien, slingeren
kołysance wiegelied, slaaplied
kołysanka wiegelied, slaaplied
kołysce wieg
kołyska wieg
komar steekmug, mug
komar muskiet
komą komma
kombinacja verbinding, combinatie
kombinacja klawiszy verbinding, combinatie
kombinacją verbinding, combinatie
kombinat zich aaneensluiten, aansluiten
kombinat samenvoegen, verbinden, combineren
kombinezon geheel, totaal, algeheel
kombinezon kiel, boezeroen, hes
kombinować samenvoegen, verbinden, combineren
komedia blijspel, komedie
komedią blijspel, komedie
komenda bevelen, aanvoeren, commanderen
komendant aanvoerder, commandant
komenderować bevelen, aanvoeren, commanderen
komentarz aantekening, commentaar
komentarz annoteren, commentaar leveren op
komentarz nabeschouwing
komentarz opisowy annoteren, commentaar leveren op
komentować annoteren, commentaar leveren op
komentować bevatten, inhouden, behelzen
komercyjny handel, koopmanschap, nering
komforcie gerief, gemak, comfort
komfortowy geriefelijk, gemakkelijk, comfortabel
komiczny moppig, komisch, koddig, grappig
komiczny grappig, komisch, moppig, koddig
komin schoorsteen, kachelpijp
komin schoorsteen, kachelpijp
komin ophopen, opeenhopen, accumuleren
komin schrijden
komin (statku trechter
kominek haardstede, schoorsteen, schouw
komisariat politiepost, politiebureau
komisarz lasthebber, gecommitteerde
komisja commissie, opdracht, boodschap
komisją commissie, opdracht, boodschap
komitet dashboard, instrumentenbord, beschot
komitet doradczy comité
komiwojażer reiziger
komnata lokaal, vertrek, kamer
komodą ladenkast, commode
komodor commodore
komora lokaal, vertrek, kamer
komorą branche, vak, tak, afdeling
komorne huur
komórka cachot, cel, kerker
komórka znakowa cachot, cel, kerker
kompania firma, handelsfirma, handelshuis
kompas kompas
kompatybilny congruent
kompendium verteren, verduwen, digereren
kompensacja beloning, loon, vergelding
kompensacja temperaturowa beloning, loon, vergelding
kompensacją beloning, loon, vergelding
kompensować vergoeden, compenseren, goedmaken
kompetentny competent, deskundig, bevoegd
kompilacja verzamelwerk, compilatie
kompilacją verzamelwerk, compilatie
kompilator compiler
kompilować compileren, samenstellen
kompilować zestawiać compileren, samenstellen
kompilował compileren, samenstellen
kompleks complex, samengesteld
komplement complimenteren
komplet emmer
kompletnie heel, volkomen, totaliter
kompletny compleet, volledig
komplikacja hindernis, beletsel, hinderpaal
komplikować compliceren, ingewikkeld maken
komplikować gecompliceerd, ingewikkeld
komplikował compliceren, ingewikkeld maken
komplikował gecompliceerd, ingewikkeld
komponent skrośny tuinboon, boon, veldboon
komponować samenstellen, componeren
komponować omvouwen, vouwen, plooien
komponował samenstellen, componeren
komponując montage, zetting
kompozycja toondicht, toonzetting, compositie
kompozycja pulpitu onderwerp, stof, thema, apropos
kompozycją toondicht, toonzetting, compositie
kompozytor toondichter, componist
kompres comprimeren
kompresować comprimeren
kompromitacja foei
komprymować comprimeren
komputer computer
komputer notatnikowy schrift, aflevering, katern
komputer podręczny schrift, aflevering, katern
komputer programisty machine
komunia communie
komunią communie
komunikacie aankondiging, verkondiging
komunikacja światłowodowa communiqué
komunikacja w tle communiqué
komunikacją communiqué
komunikat bulletin, verenigingsorgaan
komunikat bericht, boodschap
komunikatywny aanspreekbaar
komunikować aandienen, aankondigen, adverteren
komunikować (się) berichten, meedelen, mededelen
komunikować się spreken, praten
komunikował berichten, meedelen, mededelen
komunista communist
komuniście communist
komunizm communisme
komuś een of ander, een of andere, enig
komutować omleggen, omschakelen, overschakelen
konać doodgaan, overlijden, sterven
konar bewapenen, wapenen
konar aftakking, tak
konar tak, aftakking
konar lid, lidmaat
koncentrator zespołu bus, naaf
koncentrował dik, dicht, gebonden
koncepcie opvatting, begrip
koncepcja opvatting, begrip
koncepcja begrip
koncept opvatting, begrip
koncercie concert
koncercie concerto
koncern samenvoegen, verbinden, combineren
koncern aangelegenheid, belang
koncert concert
koncert concerto
koncie rekening, conto
kondensować mały compact, dicht
kondolencje condoleantie, rouwbeklag
kondom kapotje, condoom
konduktor conducteur, bestuurder
konduktor bewaken, de wacht hebben, bewaren
kondycja conditie, voorwaarde, bepaling
koneksja samenhang, verbinding
konfederacja bondsstaat, confederatie
konfederacją bondsstaat, confederatie
konfenansjer omroepster
konferansjer omroepster
konferencja conferentie
konferencja prasowa conferentie
konferencją conferentie
konfiskować in beslag nemen, confisqueren
konfiskował in beslag nemen, confisqueren
konfitura jam, moes, marmelade
konflikcie conflict
konflikt conflict
konflikt sprzętowy botsing, aanvaring, aanrijding
konflikt związany z dzieleniem zasobów conflict
konfrontować het hoofd bieden
konfrontował het hoofd bieden
Kongo Kongo, Congo
kongres congres
koniak vuurwater, brandewijn, brandy
koniak brandy, cognac
koniczyna klaver
koniczyna biała klaver
koniczyną klaver
koniec schaduwen
koniec zapisu uiterste deel, einde, uiteinde
koniec zbioru danych aantikken
konieczność noodzaak, noodzakelijkheid
konieczny nodig, benodigd
konik polny sprinkhaan
koniunkcja conjunctie
koniunkcja (zob. oh, ah, och, ach
koniuszek stortplaats
koniuszy bruidegom, stalknecht
konkluzja conclusie, gevolgtrekking
konkretny beton
konkretny afzonderlijk, afgezonderd
konkretny daadwerkelijk, werkelijk, effectief
konkretny specifiek, soortelijk
konkubiną bijvrouw
konkurencja wedijver
konkurować meedingen, wedijveren, concurreren
konkurs wedijver
konkurs match, wedstrijd, concours
konsekwencja consequentie, gevolg
konsekwencją consequentie, gevolg
konsekwencją consequentie, gevolg
konsekwentny consequent
konserwa inmaken, konfijten, inleggen
konserwatysta behoudend, conservatief
konserwatywny behoudend, conservatief
konserwować vertogen, betogen, argumenteren
konserwować inmaken, konfijten, inleggen
konserwować (sprzęt) pielęgnować behouden, bergen, bewaren
(oprogramowanie) opiekować się
(projektem)
konserwował behouden, bergen, bewaren
konsol haakjes
konsola vertroosten, troosten
konsola zdalna vertroosten, troosten
konsolą kramp, haakje, klamp, nietje
konsolą vertroosten, troosten
konsolidator linker
konsonant consonant, medeklinker
konsorcjum syndicaat, vakvereniging, vakbond
konspiracja komplot, samenspanning
konspiratorstwa komplot, samenspanning
konspirować samenspannen, samenzweren
konspirował samenspannen, samenzweren
konsternacja consternatie, ontsteltenis
konsternacja ontzetten, ontstellen, onthutsen
konsternacją consternatie, ontsteltenis
konsternacją ontzetten, ontstellen, onthutsen
konstrukcje z kamienia metselwerk
konstruktor typu aannemer, bouwondernemer
konstruować bouwen, construeren, aanleggen
konstruowanie wspomagane ontwikkeling, evolutie
komputerowo
konstytucja grondwet, constitutie
konstytucją grondwet, constitutie
konstytucyjny grondwettelijk, constitutioneel
konsul consul
konsulacie consulaat
konsulat consulaat
konsultacja consult, consultatie
konsultacją consult, consultatie
konsultować raadplegen, consulteren
konsultował raadplegen, consulteren
konsumencie consument, gebruiker, verbruiker
konsument consument, gebruiker, verbruiker
konsumować slopen, verbruiken, consumeren
konsumował slopen, verbruiken, consumeren
konsumpcja longtering, tering, tuberculose
konsumpcją longtering, tering, tuberculose
konsystencja consequentie, gevolg
kontakcie contact hebben, contact hebben met
kontakt vijzel, dommekracht, krik
kontakt metal-półprzewodnik vijzel, dommekracht, krik
kontakt omowy contact hebben, contact hebben met
kontekscie gietvorm, matrix, matrijs
kontemplacyjny nadenkend
kontener pot, foedraal, etui, bak, doos, koker
kontener (złożona struktura danych pot, foedraal, etui, bak, doos, koker
realizowana jako klasa w programowaniu
obiektowym)
konto rekening, conto
konto w banku rekening, conto
kontrabanda smokkelwaar, contrabande
kontrabandą smokkelwaar, contrabande
kontrahencie bouwondernemer, aannemer
kontrahent bouwondernemer, aannemer
kontrakcie verbintenis, contract
kontrakt verbintenis, contract
kontralt tweede alt
kontrascie afsteken, contrasteren
kontrast afsteken, contrasteren
kontrast na poziomie szczegółów afsteken, contrasteren
kontrastować afsteken, contrasteren
kontrola checken, aflezen, controleren
kontrola heerschappij, bewind, bestuur
kontrola jakości produkcji checken, aflezen, controleren
kontrola parzystości pariteit
kontrola programowa voorschrift
kontrola programowana reglement
kontrola zapisu (atrybut pliku) bedwingen, betomen, beteugelen
kontrola zgodności typów schouw, schouwing, inspectie
kontrolą heerschappij, bewind, bestuur
kontrolą onderzoek, keuring, examen
kontroler controleur, supervisor, opzichter
kontroler supervisor, controleur, opzichter
kontroler conducteur, bestuurder
kontrolerach damspel
kontrolny system komputerowy examen, keuring, onderzoek
kontrolować heerschappij, bewind, bestuur
kontrolować inspectie houden, inspecteren
kontrolować poprawność bedwingen, betomen, beteugelen
kontrolowanie heerschappij, bewind, bestuur
kontrowersja controverse, pennestrijd, polemiek
kontrowersją controverse, pennestrijd, polemiek
kontur omlijning, omtrek
kontynencie continent, werelddeel, vasteland
kontynent continent, vasteland, werelddeel
kontynent continent, werelddeel, vasteland
kontyngencie eventueel, gebeurlijk
kontyngent eventueel, gebeurlijk
kontynuacja bestendiging, voortzetting, vervolg
kontynuacją bestendiging, voortzetting, vervolg
kontynuować aanhouden
kontynuować te werk gaan
kontynuował aanhouden
kontynuował te werk gaan
konwenans congres
konwenanse congres
konwencją congres
konwersacja onderhoud, gesprek
konwersacja podstawowa onderhoud, gesprek
konwojent begeleiding, accompagnement
konwój begeleiding, accompagnement
konwulsja stuiptrekking, stuip, kramp
konwulsją stuiptrekking, stuip, kramp
koń paard, ros
koń mechaniczny paardekracht
koń parowy paardekracht
końca uiterste deel, einde, uiteinde
końcowy gebeurlijk, eventueel
końcowy test po montażu finaal, uiteindelijk
końcówce aanhechting
końcówce uitgang, uiteinde
końcówce terminal
końcówka uiterste deel, einde, uiteinde
końcówka terminal
końcówka typu J kegel
końcówka typu J stortplaats
kończ afhandelen, afwikkelen, afdoen
kończyć (się) aantikken
kończyć (się) afmaken, beëindigen, afsluiten
kończyć koniec aantikken
kończyć się uiterste deel, einde, uiteinde
kończyć się aantikken
kończyć się piemel, plassertje, plasser
kończyć się szpiczasto afmaken, beëindigen, afsluiten
kończyna lid, lidmaat
kooperował samenwerken, meewerken
koordynować bijeenschakelen, coördineren
koordynował bijeenschakelen, coördineren
kopać schoppen, trappen
kopalnia de mijne, het mijne
kopalnia węgla de mijne, het mijne
koparka scheppen, opscheppen
kopą ophopen, opeenhopen, accumuleren
Kopciuszek Assepoester
Kopenhaga Kopenhagen
koperta couvert, envelop, enveloppe
koperta bezpieczeństwa couvert, envelop, enveloppe
koperta zabezpieczająca couvert, envelop, enveloppe
kopia exemplaar, afdruk
kopia rezerwowa een backup maken, een backup maken van
kopia zapasowa exemplaar, afdruk
kopiować exemplaar, afdruk
kopiować awaryjnie (zawartość pamięci) exemplaar, afdruk
kopiować egzemplarz verveelvoudigen, multipliceren
kopiować tablicę bitów exemplaar, afdruk
kopiował verveelvoudigen, multipliceren
kopnąć schoppen, trappen
kopniak schoppen, trappen
kopnięcie schoppen, trappen
kopuła koepel
kopuła koepel
kopułą koepel
kopycie hoef
kora boomschors, schors
koralik kraal
Koran Koran
korą boomschors, schors
Korea Korea
Koreańczyk Koreaans
koreański Koreaans
korek kurk
korek prop, stekker, plug, stop, stopmiddel
korek uliczny kurk
korek uliczny prop, stekker, plug, stop, stopmiddel
korekta drukproef
korepetytor opvoeden, onderwijzen
korespondować corresponderen
korespondował corresponderen
korkociąg kurketrekker
korkociąg spinnen
korodować corroderen, aantasten, bijten
korona bekronen, kronen
korona (słoneczna) bekronen, kronen
koronacja bekroning, kroning
koronacją bekroning, kroning
koroną bekronen, kronen
koronce kant
koronka kant
koronka (na karcie dziurkowanej) kant
koronować bekronen, kronen
korporacja vakvereniging, corporatie, gilde
Korsyka Corsica
kort het hof maken, vrijen, scharrelen
korycie krib, drenkbak, trog, eetbak, bak
korygować juist, correct, goed
korytarz baan, gang, overloop, rijstrook
korytko vaart, kanaal, wijk, gracht
koryto krib, drenkbak, trog, eetbak, bak
korzeń aanslaan, wortel schieten
korzeń palowy aanslaan, wortel schieten
korzystać aanwending, toepassing
korzystny goedgezind, toegenegen, gunstig
korzyści) aftappen
korzyść pré, voordeel
korzyść pré, voordeel
korzyść aannemen, huren, aanwerven
korzyść acquest, aanwinst, buit, prooi
kos merel, gieteling
kosa zeis
kosą zeis
kosić maaien
kosmonauta astronaut, ruimtevaarder
kosmyk aan de grond lopen, stranden
kostce enkel
kostce derde macht, dobbelsteen, blok
kostium klederdracht, dracht, gewaad, costuum
kostium kąpielowy badpak
kostka enkel
kostuchą banshee
kosz ben, korf, slof, mand
kosz na śmieci ben, korf, slof, mand
koszary schuur, barak, loods, keet
koszary kazerne
koszcie aanklacht, beschuldiging
koszcie onkosten, kosten
koszmar angstdroom, nachtduivel, incubus
koszmarny afgrijselijk
koszmarny nachtmerrieachtig
koszt kosten
koszt onkosten, kosten
koszt własny onkosten, kosten
kosztach vertering, besteding, uitgaaf
kosztorys schatten, begroten, waarderen, taxeren
kosztowny waardevol, kostbaar
kosztowny kostbaar, dierbaar, lief, duur, waard
koszula overhemd
koszula (męska) overhemd
koszula nocna nachtjapon
koszula nocna (męska) nachthemd
koszulą overhemd
koszyk ben, korf, slof, mand
koszykówce basketball
koszykówka basketball
koś maaien
kości do gry fijnhakken
kościelny kerk
kościelny kerkelijk, geestelijk
kościół kerk
kościół bedehuis, kerk, kerkgebouw
kość schonk, bot, knok, been
kość fijnhakken
kość słoniowa ivoorkleurig, ivoren
kość szczękowa kakement, kaak
kot kattekop
kotara overgordijn, gordijn, scherm, doek
kotek katje
kotek kut, vulva
kotlecie fijnhakken
kotlecie ribstuk, kotelet, karbonade, rib
kotlet ribstuk, kotelet, karbonade, rib
kotlina vallei, dal
kotwica anker
kotwica (telegraficzna) anker
kotwiczenie anker
kowadełko aambeeld, aanbeeld
kowadła aambeeld, aanbeeld
kowadło aambeeld, aanbeeld
kowal smid, ijzersmid
kowboj cowboy
koza sik, geit, bok
Koziorożec Steenbok
Koziorożec (gwiazdozbiór) Steenbok
kozodój geitenmelker, nachtzwaluw
koźla skóra een geintje maken
koźlę een geintje maken
kożuch dierevel, vel, huid, pels, vacht
kółka rol, cilinder
kółko samonastawne (takie Castor
kpi gorden, aangespen, aangorden, omgorden
kpiarz plagen
kpić bespotten, spotten, honen
kpienie bespotten, spotten, honen
kpiną aanfluiting
kpiny aanfluiting
krab krab
kracie geknars, gekras
kracz krassen
kradzież diefstal, ontvreemding
krainą aan land gaan, landen
krainą gewest, gebied, streek, regio
kraj platteland, open veld
krajać beeldhouwen, uithakken, uithouwen
krajobraz landschap
krajobraz landschap
krajowy binnenlands, inheems, inlands
krajowy ingeboren, aangeboren
krakać krassen
kraksą ongeluk, accident, ongeval
kran kraan, tap, tapkraan
kran aanboren
kraniec uiterst, extreem, ergst, bovenmatig
krańcowo allemachtig
krańcowy uiterst, extreem, ergst, bovenmatig
krasnoludek gnoom, aardmannetje
krasomówstwo retoriek, rederijkerskunst
kraść achteroverdrukken, verdonkeremanen
kraść sluipen
krata open haard, haard, haardstede
kratce traliehek, afrastering, hek, rooster
krawat das, stropdas
krawat stropdas, das
krawca cloaca, zinkput, riool
krawiec kleren maken
krawiec męski kleren maken
krąg kring, cirkel
krąg spoel, klos, bobine
Krąg kloot, omgeving, bol, sfeer, gebied
krąg cewka spoel, klos, bobine
krążek schijf, discus, grammofoonplaat, plaat
krążek broodje, bolletje, kadetje, kadet
krążenie omloop, circulatie, roulatie
krążyć circuleren, in omloop zijn, rondgaan
krążyć kruisen (van schip), kruisen
krążyć (po wodzie) circuleren, in omloop zijn, rondgaan
kreator duivelskunstenaar, tovenaar
kreatura wezen
krecie mol
kreda krijt
kredą krijt
kredens kast
kredens kast
kredyt rekening, conto
kredyt creditzijde, tegoed, krediet, credit
kredyt wyraz uznania creditzijde, tegoed, krediet, credit
krem vla
krem do golenia vla
kremacja lijkverbranding, crematie, verassing
kremacją lijkverbranding, crematie, verassing
kremować (spalać martwe ciało) cremeren, verassen
kres beperken, begrenzen, beknotten
kresce vislijn, snoer, sim, hengelsnoer
kreska aanhalen, strelen, liefkozen, aaien
kreska ukośna afkraken
kreślak hok
kret mol
Kreta Kreta
krew bloed
krewetce garnaal
krewetka garnaal
krewny betrekking, omgang, verband
krewny verwant, familielid
kręgle bowling
kręgosłup wervelkolom, spin, ruggegraat
krocz schrijden
kroi beeldhouwen, uithakken, uithouwen
krok treden, schrijden, stappen, lopen
krok lopen, stappen, treden, schrijden
krok iteracji lopen, stappen, treden, schrijden
krok w bok lopen, stappen, treden, schrijden
krokodyl krokodillen
krokus krokus
kromce moot, plak, snede, schijf, filet
kromka moot, plak, snede, schijf, filet
kronice kroniek
kronika kroniek
kronikarz chroniqueur, kroniekschrijver
kropce neus, punt, piek, tip, top, spits
kropce logeren
kropka punt, stip, spikkel, oog
kropka periode, tijdvak
kropka dziesiętna neus, punt, piek, tip, top, spits
kropka pozycyjna punt, stip, spikkel, oog
kropka znak interpunkcyjny punt, stip, spikkel, oog
kropkować punt, stip, spikkel, oog
kropla druppel, waterdruppel
kropla w morzu druppel, waterdruppel
kroplą druppel, waterdruppel
kroplówka druipen, droppelen, druppelen
krosno draaibank, draaischijf
krosno weefgetouw
krosta puistje, pukkel
kroście puistje, pukkel
krowa koe
krową koe
krój knippatroon, patroon
król dam, lady, jonkvrouw, vrouw
królestwa koninkrijk
królestwo koninkrijk
królestwo rijk, staat
królewski plechtstatig, statig, majestueus
królewski vorstelijk, koninklijk
królewski vorstelijk, koninklijk
króliczek konijntje
królik konijntje
królik konijn
królowa lady, dam, vrouw, jonkvrouw
królować bestuur, heerschappij, bewind
królową lady, dam, vrouw, jonkvrouw
krótki kortstondig, kort
krótki slip, slipje
krótki kort
krótki korte broek, kniebroek, broek
krótki opis programu kort
krótkie streszczenie abstract, afgetrokken
krótkowzroczny kippig, kortzichtig, bijziend
krótkowzroczny (dosł. i w przen.) kippig, kortzichtig, bijziend
krtań strottehoofd
kruchy knapperig, croquant
kruchy knapperig, croquant
krucyfiks crucifix, kruisbeeld
kruczy raaf
kruk raaf
kruszyć kruimel, broodkruimel
kruszyć się kruimel, broodkruimel
krwawić bloed aftappen, aderlaten
krwawy bloedig, bloedend
krwawy rood, blozend
krwiożerczy moordziek, moordlustig
krwisty zeldzaam, ongemeen, schaars
krykiet krekel, kriek
Krym Krim
kryminalny misdadig, snood, crimineel
krynolina rok, vrouwenrok
kryształ kristalhelder, kristallen
kryształ o sieci regularnej kristalhelder, kristallen
płaskocentrycznej
kryształowy kristalhelder, kristallen
kryta ciężarówka bestelauto, bestelwagen
kryty basen zweminrichting, zwembad
krytycyzm beoordeling, kritiek, aanmerking
krytyczny kritiek, hachelijk
krytyka beoordeling, kritiek, aanmerking
krytykować beoordelen, kritiseren, keuren
kryzys crisis
krzaczaaste (brwi) harig, ruig, ruigharig
krzak heester, struik
krzak struik, heester
krzcie afkeuren
krzem na szafirze (struktura) saus, sop, jus
krzemień kiezelsteen, kiezel, keisteen
krzepki robuust, hecht, potig, fors, ferm
krzesło zorgenstoel, armstoel
krzesło stoel
krzesło bujane zorgenstoel, armstoel
krzesło bujanes lub wyłącznik biegunowy stoel
krześle stoel
krzew struik, heester
krzewy) snoeien
krzyczeć gieren, schreeuwen, roepen, joelen
krzyk gieren, schreeuwen, roepen, joelen
krzykliwy luidruchtig, rumoerig, lawaaierig
krzykliwy snibbig, bits
krzywa zdyskretyzowana kromme, bocht, curve
krzywą kromme, bocht, curve
krzywda blessure, wond, kwetsuur, verwonding
krzywdą kwetsen, letsel toebrengen
krzywdą blessure, wond, kwetsuur, verwonding
krzywdą onjuist, foutief, verkeerd
krzywdzenie nadelig
krzywdzić kwetsen, letsel toebrengen
krzywiczny bouwvallig, gammel, aftands
krzywić ombuigen, buigen, doorbuigen
krzyż kruisen, over elkaar slaan
krzyżak kruisen, over elkaar slaan
krzyżować frustreren
krzyżować się kruisen, over elkaar slaan
kserografia fotokopie
kserograficzny xerografisch
ksiądz pastoor, geestelijke, pastor
książce boek
książe prins, vorst
książeczka boekje, libretto, operatekst
książeczka czekowa chequeboekje
książę hertog
książę prins, vorst
książka boek
książka adresowa adresboek
książka kucharska adresboek
książka telefoniczna paperback, ingenaaid boek, brochure
książka w papierowej okładce boek
książka w papierowej okładce paperback, ingenaaid boek, brochure
książkowy boek
księga aangeven
księgarnia boekwinkel, boekenwinkel
księgarz boekhandelaar
księgowego boekhoudkundige, accountant
księgowość accountancy
księgowość boekhouding, boekhouden
księgowy boekhoudkundige, accountant
księgozbiór boekerij, bibliotheek
księżna koningsdochter, prinses
księżniczka koningsdochter, prinses
księżyc maan
księżycowy maan-, lunair
księżycowy lunatic maan-, lunair
kształcić dresseren, kweken, grootbrengen
kształcić instrueren
kształt formeren, vormen, aangaan
kształt czcionki formeren, vormen, aangaan
kształt znaku w czcionce vormen, formeren, aangaan
kształtować formeren, vormen, aangaan
kto hetwelk, wie, dat, welke, welk, die
kto ma lekki sen een of ander, een of andere, enig
kto zajął drugie miejsce enig, een of andere, een of ander
ktokolwiek een of ander, enig, een of andere
ktoś een of ander, enig, een of andere
ktoś enig, een of andere, een of ander
ktoś een of ander, een of andere, enig
ktoś zajmujący (miejsce aanwezige
które hetwelk, wie, die, dat, welke, welk
który hetwelk, wie, die, dat, welke, welk
który zajmuje się głównie lub wyłącznie hetwelk, wie, dat, welke, welk, die
podkowami i podkuwaniem koni)
których użytkownik uległ awarii ouderloos
ku aan, tegen, voor, tot, bij, naar
ku pamięci noorden
ku pamięci noorden
ku wschodowi verzenden
Kuba Cuba
kubek kopje, kop
kubek kan, kruik
kuca hurken, in elkaar duiken
kucanie in elkaar duiken, hurken
kucharz koken
kuchence kachel, oven
kuchni keuken, kookgelegenheid
kuchnia keuken, kookgelegenheid
kucyk pony
kufer borst, boezem
kuglarz jongleur
kukiełka marionet
kukułka koekoek
kukurydza eksteroog, eelt, likdoorn
kukurydza mais, maïs
kukurydzą eksteroog, eelt, likdoorn
kukurydzą mais, maïs
kula kruk
kula armatnia kloot, omgeving, bol, sfeer, gebied
kulawy mank, kreupel, hinkend
kulą kruk
kulić się hurken, in elkaar duiken
kulić się in elkaar duiken, hurken
kulisty ronde
kulka punktor kogel
kulka gradu hagelkorrel, hagelsteen
kult cultus, eredienst, verering
kult adoratie, aanbidding
kultowy cultus, eredienst, verering
kultura beschaving, beschaven
kultura cultuur, teelt, beschaving, bouw
kulturalny ontwikkeld, geleerd
kulturą cultuur, teelt, beschaving, bouw
kultywował bebouwen, bewerken, kweken
kumpel paren
kumpel maat, makker, kameraad, kornuit
kumulować accumuleren, ophopen, opeenhopen
kunszt kunst
kup aankopen
kupą boel, drom, menigte, hoop, massa
kupca zakenman, handelaar, koopman
kupca neringdoende, winkelier
kupiec afnemer, koper, klant
kupiec zakenman, handelaar, koopman
kupna koop, inkoop, aankoop
kupno koop, inkoop, aankoop
kupon bon, voucher, kaartje, coupon
kupon (np. premiowy) bon, voucher, kaartje, coupon
kupować aankopen
kupować koop, inkoop, aankoop
kupuwać aankopen
kura kippevlees, kip
kuracja behandelen, cureren
kuracja kuur, behandeling
kuracjusz patiënt, zieke
kurancie galmen, aflopen, kleppen, beieren
kurą kippevlees, kip
kurczak kippevlees, kip
kurczę kippevlees, kip
kurczyć się ineenkrimpen, ineenkronkelen
kurek kraan, tap, tapkraan
kurek zamykający haan
kurier afgezant, bode, gezant
kuropatwa patrijs
kuropatwą patrijs
kurs tracé, route, leergang, cursus, koers
kurs titel, kop, onderschrift, graad
kurs waluty stand, klasse, klas
kursor cursor
kursor wyboru cursor
kursować circuleren, in omloop zijn, rondgaan
kurtka jasje, colbert, buis
kurtka dwurzędowa jasje, colbert, buis
kurtyna overgordijn, gordijn, scherm, doek
kurtyną overgordijn, gordijn, scherm, doek
kurwa naaien, neuken
kurz stof
kurzawą drijfzand
kurzyć stof
kusić verleiden, verlokken, weglokken
kusić in verzoeking brengen, bekoren
kuszący lekker, aanlokkelijk
kuszenie aanvechting, temptatie, verleiding
kuś verleiden, verlokken, weglokken
kuś in verzoeking brengen, bekoren
kuzyn nicht
kuźnia smeden
kwadracie vierkant
kwadrans buurt, wijk, stadswijk
kwadrat vierkant
kwakać bedrieger, charlatan, kwakzalver
kwakanie bedrieger, charlatan, kwakzalver
kwakier Quaker-
kwalifikacja bevoegdheid, kwalificatie
kwalifikacją bevoegdheid, kwalificatie
kwartał buurt, wijk, stadswijk
kwartał term, vakterm
kwas zuur
kwas o wysokim stężeniu zuur
kwaskowaty sluw
kwaśny zuur
kwaśny zuur
kwatera główna hoofdkwartier
kwatery buurt, wijk, stadswijk
kwestia aangelegenheid, ding, affaire, zaak
kwestia kwestie, vraag, navraag
kwiat bloem
kwiat bloesem
kwiat bloem
kwiat z rodziny compositae bloem
kwiecie bloesem
kwiecień grasmaand, april
kwit voor voldaan tekenen, kwiteren
kwitnący fleurig, bloeiend
kwitnąć bloem
kwitnąć bloesem
kwitnąć fanfarekorps, fanfare
kwitować voor voldaan tekenen, kwiteren
kwocie tal, aantal, getal
kwocie somma, som, bedrag, totaal, summa
kwota tal, aantal, getal
kwota somma, som, bedrag, totaal, summa
kwota jednopensowa stuiver, penny
l. mn. <cactuses> lub <cacti>) kaktus cactus
l.mnoga nawias okrągły kramp, nietje, klamp, haakje
l.mnoga parentheses nawias okrągły kramp, nietje, klamp, haakje
laboratorium laboratorium
lać sauzen, gieten, stortregenen
lać afranselen
lać się opspatten, verspuiten, stuiven
ladacznicą hoer, lichtekooi, prostituée
ladny genoeglijk, behaaglijk, aangenaam
laguna lagune, kustmeer
laguną lagune, kustmeer
laik leek, niet-ingewijde
lak schoensmeer, schoencrème
lakier verlakken, lakken
lakier (bezbarwny) verlakken, lakken
lakier bezbarwny verlakken, lakken
lakować zeehond, zeerob, rob
lalą tonnetje, pop
lalka tonnetje, pop
lament weeklagen, steen en been klagen
lamentować weeklagen, steen en been klagen
lamentować rouwen
lamentował weeklagen, steen en been klagen
lampa lamp
lampa elektronowa schuif, klep
lampa elektronowa zawór schuif, klep
lamparcie luipaard, panter
lampart luipaard, panter
lampą lamp
lampka lamp
lansować promoveren, bevorderen
lapsus terugvallen
larum herrie, leven, rumoer, ophef, lawaai
larwa larve
las woud, bos
laska belemmeren, afsluiten, afdammen
laska staf, stok
laska suikerriet
lata zomer
latać aanvliegen
latać przed oczami aanvliegen
latać przed oczami zwemmen, drijven
latarce fakkel, toorts, flambouw
latarka fakkel, toorts, flambouw
latarni lantaarn
latarnia lantaarn
latarnia morska vuurtoren, lichttoren, vuurbaak
latarnik aansteker, vuurmaker
lateks latex
latka jaar
lato zomer
latorośl wijnstok, wingerd
latorośl nakomelingschap, kroost, zaad
latryna latrine
laur laurier, lauwer
lawa lava-
lawina lawine
lawiną lawine
lawirować circulerend, in omloop
ląd aan land gaan, landen
lądować aan land gaan, landen
lądowanie daling, landing
lądowanie (samolotu) daling, landing
lecieć aanvliegen
leckja les
lecz maar, doch
leczenie kuur, behandeling
lecznica kliniek
leczniczy helend, medicinaal, geneeskundig
leczyć behandelen, cureren
leczyć genezen, beter maken, helen
leczyć beter maken, genezen, helen
leczyć behandelen, cureren
ledwie kwalijk, nauwelijks, amper
ledwie amper, kwalijk, nauwelijks
ledwo amper, nauwelijks, kwalijk
ledwo amper, kwalijk, nauwelijks
legalizować getuigen, certificeren
legalny wettig, wettelijk, gewettigd, legaal
legenda legende, volksoverlevering
legendarny legendarisch
legendą legende, volksoverlevering
legią legioen
legion legioen
legislacją recht
legitymować identificeren, vereenzelvigen
legumina spel
lej trechter
lejek trechter
lek dope, drogerij, drug, kruid
lek medicijn, artsenij, geneesmiddel
lekarski helend, medicinaal, geneeskundig
lekarstwa dope, drogerij, drug, kruid
lekarstwo dope, drogerij, drug, kruid
lekarstwo beter maken, genezen, helen
lekarz doctor
lekarz medicus, dokter, arts, geneesheer
lekceważenie nonchalance, nalatigheid
lekcja les
lekcją les
lekki aansteken, doen ontbranden, aanmaken
lekkoatleta atleet
lekkoatletyka sport
lekkostrawny aansteken, doen ontbranden, aanmaken
leksykon automatyczny glossarium
leksykon zautomatyzowany glossarium
lemoniada limonade
lemoniadą limonade
len vlas
lenistwa luiheid
lenistwo luiheid
lenistwo ai, luiaard
leniwiec ai, luiaard
leniwy lui
leniwy lui
lennik vazal, leenman
lenno leengoed, leen
lepiej beter
lepik teren
lepki vochtig
lepszy opperste, prevalent, superieur
lepszy (zobacz <good>) beter
leszcz bramsem
leśny hout
letarg doffe onverschilligheid, lethargie
letni zoel, lauw
letni lekko ciepły zoel, lauw
lew leeuw
lewa strona omgekeerd, averechts, tegengesteld
lewarek vijzel, dommekracht, krik
lewy linker-, links
lewy ukośnik linker-, links
leżakowanie kruiden
leżance divan, Turkse staatsraad, rustbank
leżeć liggen
lękać się kwartel
Liban Libanongebergte, Libanon
liberalny liberaal, vrijzinnig
liberał liberaal, vrijzinnig
lica het hoofd bieden
licencja vergunning, licentie
lichtarz kandelaar, blaker
licował behoren, horen, betamen, passen
licytacja auctie, afslag, mijn, vendu, veiling
licytator vendumeester, afslager, veilingmeester
licytować auctie, afslag, mijn, vendu, veiling
liczba tal, aantal, getal
liczba aantal, getal, tal
liczba całkowita heel, geheel
liczba dziesiętna zmiennopozycyjna majoor
liczba poza zakresem och, ach, oh, ah
liczba rzeczywista proportioneel, evenredig
liczba zmiennoprzecinkowa tal, aantal, getal
liczba zmiennoprzecinkowa rekenen, cijferen
liczba zwojów aantal, getal, tal
liczbowy nummer, cijfer
liczebnik aantal, getal, tal
liczebnik nummer, cijfer
liczebność onbekrompenheid, overvloed
liczenie in aanmerking komen, meetellen
liczniejszy (zobacz <many>) meer
licznik meter, metrum, versmaat
liczyć calculeren, rekenen, berekenen
liczyć meten, berekenen
liczyć in aanmerking komen, meetellen
liczyć aantal, getal, tal
liczyć (<on sb> na kogoś) aantal, getal, tal
liczyć na meten, berekenen
liczyć na in aanmerking komen, meetellen
liczydło telraam, abacus
lider gebieder, chef, aanvoerder, baas
lidze bond, liga, verbond
liga bond, liga, verbond
likier likeur
likier alcohol, drank, alcoholische drank
likwidować afwikkelen, liquideren, opheffen
likwidować (się) afwikkelen, liquideren, opheffen
likwidować się afvoeren, elimineren, uitschakelen
lilia lelie
lilią lelie
liman baai, inham, kreek
limicie beperken, begrenzen, beknotten
limit beperken, begrenzen, beknotten
limit czasu odpowiedzi beperken, begrenzen, beknotten
limit liczby sesji beperken, begrenzen, beknotten
lina holownicza vislijn, snoer, sim, hengelsnoer
lina holownicza lijntje, koord, snoer, koorde, lijn
lingwista taalkundige, linguïst, taalgeleerde
lingwistyczny taal-, taalkundig
linia vislijn, snoer, sim, hengelsnoer
linia autowa hobby
linia łącze linia programu vislijn, snoer, sim, hengelsnoer
liniał liniaal
linijka liniaal
linijka (do rysowania) onder de knie krijgen, meester worden
linijka z podziałką aanslag
linijka z tabulatorami liniaal
link editor linker
linka kabel, tros
linka/lina holownicza trekken
linoleum vloerzeil, linoleum
lipa kalk
lipą kalk
lipca juli, hooimaand
lipiec juli, hooimaand
liryczny tekst
lis vos
Lisp lispelen
list zendbrief, epistel, brief
list polecający geloofsbrief
list przewozowy zendbrief, epistel, brief
list uwierzytelniający zendbrief, epistel, brief
lista uitlisten, een lijst maken
lista aangeven
lista związana uitlisten, een lijst maken
listek vel, blad
listek brochure, paperback, ingenaaid boek
listonosz postbeambte, postbode
listonosz postbode, brievenbesteller
listopad november, slachtmaand
listopadowy november, slachtmaand
listowia loof, gebladerte, bladertooi
listwa lat
liszaj herpes
liść vel, blad
litania litanie
litanią litanie
litera zendbrief, epistel, brief
litera z zendbrief, epistel, brief
literacki letterkundig, litterair, literair
literal woordelijk, letterlijk
literał woordelijk, letterlijk
literał boole'owski woordelijk, letterlijk
literatura letterkundig, litterair, literair
literatura litteratuur, literatuur, letterkunde
literaturą litteratuur, literatuur, letterkunde
literaturoznawstwo letterkundig, litterair, literair
literować spellen
literować znaczyć spellen
literowy woordelijk, letterlijk
litość schade, iets betreurenswaardigs
litr liter
liturgia liturgie
Litwa Litouwen
litwin Litouws
lizać likken
Lizbona Lissabon
liż likken
lniany linnen
locie vlucht, vliegtocht
loczek krullen
loczek slot
lodowaty ijzig, ijskoud, ijs-
lodowca gletsjer
lodowiec gletsjer
lodówka koelkast, koelcel
lody ijsco, ijs, consumptie-ijs, ijsje
logice logica
logiczny logisch
logika logica
logika formalna logica
logika matematyczna logica
logika ujemna logica
logika większościowa logica
lojalnie werkelijk, wezenlijk
lojalny getrouw, trouw, loyaal, trouwhartig
lok krullen
lokacją plaats, oord, lokaliteit, ruimte
lokal plaats, oord, lokaal, plek
lokalizacja plaats, oord, lokaliteit, ruimte
lokalizować situeren, leggen, plaatsen
lokalny plaatselijk, lokaal
lokalny obszar danych plaatselijk, lokaal
lokator aanwezige
lokator huurder
lokomotywa locomotief
lokomotywa motorisch
lokomotywą motorisch
lokować situeren, leggen, plaatsen
Londyn Londen
lord graaf
lord lord
lord (jako tytuł) lord
lornetka kijker, binocle, toneelkijker
los lotsbestemming, bestemming, lot
los kavel, perceel
losowy toevallig, incidenteel
losowy dowolny incidenteel, toevallig
losowy dowolny toevallig, incidenteel
lot vlucht, vliegtocht
lot vlieg
loteria loterij, verloting
loterią loterij, verloting
lotne piaski drijfzand
lotnia hang-glider
lotnictwa vliegwezen, aviatiek, luchvaart
lotnictwo vliegwezen, aviatiek, luchvaart
lotnik vlieger, aviateur, vliegenier
lotnik strooibiljet
lotnik binnenbrengen, loodsen
lotniska vliegveld, vlieghaven
lotnisko vliegveld, vlieghaven
lotnisko luchthaven
lotos lotus, rolklaver
loża (teatr.) boksen
lód ijsje, ijsco, ijs, consumptie-ijs
lśniący glanzend, lumineus, briljant
lub grijs, grauw
lub of
LUB wykluczające of
LUB wyłączające of
lubić hoe, bij wijze van, voor, als, tot
lubić słodycze hoe, bij wijze van, voor, als, tot
luce opening, bres, gaping
lucie soldeer, soldeersel
lucyfer Lucifer
lud volk
lud lieden, volk, lui, mensen
ludność bevolking
ludowy volk
ludowy populair, getapt, veelgeliefd
ludzie lieden, volk, lui, mensen
ludzki menselijk
ludzki menselijk, humaan
ludzkość mensdom, mensheid
lufa ton, vat, fust
luka een bres slaan, een bres slaan in
luka loos, ledig, leeg, lens, hol
luka w świadomości wit, blanco, oningevuld, blank
lukier glacé
lukier syntaktyczny suiker
Luksemburg Luxemburg
luksus weeldeartikel, luxeartikel
luksusowy luxueus, weelderig
luksusowy weelderig, luxueus
lunch twaalfuurtje, lunch
lunecie sterrenkijker, telescoop, verrekijker
lusterka afspiegelen
lustro afspiegelen
lut soldeer, soldeersel
lut srebrowy soldeer, soldeersel
lutego sprokkelmaand, februari
lutni luit
lutnia luit
lutować soldeer, soldeersel
lutować lut soldeer, soldeersel
lutowie soldeer, soldeersel
luty sprokkelmaand, februari
luz uitvoeren, spelen, voorspelen
luźno losjes
luźny mul, rul
luźny kawałek mul, rul
lżyć beledigen, krenken, affronteren
łabędź zwaan
łach vodje, lomp, lap, tod, lor, vod, flard
łachman vodje, lomp, lap, tod, lor, vod, flard
łacina Latijns
łaciński Latijns
ład aanvoeren, commanderen, bevelen
ładny genoeglijk, behaaglijk, aangenaam
ładny vriendelijk, beminnelijk, aardig
ładować laars
ładować aanklacht, beschuldiging
ładować (system) laden
ładować do pamięci pobieranie verkrijgen, behalen, buit maken
ładować szuflą scheppen, opscheppen
ładunek goederen, carga, lading
ładunek aanklacht, beschuldiging
łagodnie zachtjes, voorzichtig
łagodność zachtaardigheid
łagodność mildheid, zachtaardigheid
łagodność zachtheid, mildheid, zachtaardigheid
łagodność zachtheid, malsheid, weekheid
łagodny liefelijk, zoet, zacht
łagodny gracieus, bevallig, sierlijk
łagodny vriendelijk, voorkomend
łagodny goedertieren, schappelijk, lankmoedig
łagodny zachtheid, malsheid, weekheid
łagodny zacht, mild, zachtmoedig, zachtaardig
łagodny zoet, zacht, liefelijk
łagodny (klimat) vriendelijk, voorkomend
łagodzić verdunnen, verzwakken
łagodzić harden, temperen, stalen
łagodź omleggen, omschakelen, overschakelen
łajdak boef, ellendeling, schavuit, ploert
łakomy begerig, happig, belust, gretig
łamać afbreken
łamać (się) breuk, gotisch lettertype
łamać zabezpieczania (w szczególności barst
usuwać blokady przed nielegalnym
użyciem programu)
łamigłówka puzzel, raadsel
łamliwy breekbaar, broos
łania achterste
łańcuch ketting, keten
łańcuch znaków ketting, keten
łańcuch znaków mieszanych ketting, keten
łańcuch znaków mieszanych koorde, stemband, snaar
Łapa haakje, klamp, nietje
łapa poot, onderbeen, been
łapać aanfloepen, aanflitsen, aangaan
łapą poot, onderbeen, been
łapówce bederven, verbasteren, omkopen
łapówka bederven, verbasteren, omkopen
łasica wezel, marter
łasicą wezel, marter
łaska gunst, genadigheid, begunstiging
łaska sierlijkheid
łaska Gratie
łaskotać kriebelen, kietelen
łaszt voorgaand, verleden, voorafgaand
łaszt blijvend, aanhoudend
łata lap, lapwerk, ingezet stuk
łatać lap, lapwerk, ingezet stuk
łatka lap, lapwerk, ingezet stuk
łatwizna bries, trilgras
łatwo met gemak, allicht
łatwo wpadający w złość met gemak, allicht
łatwopalny brandbaar
łatwość użytkowania meegaandheid, volgzaamheid, gedweeheid
łatwowierny lichtgelovig
łatwy licht, vlot, makkelijk
łatwy handelbaar, inschikkelijk
łatwy do zagrania licht, vlot, makkelijk
ława oskarżonych dok
ława przysięgłych bank, zitbank
ława przysięgłych jury
ławą bank, zitbank
ławica bank
ławka bank, zitbank
ławka szkolna lezenaar, lessenaar
łazience badhuis, badkamer, badplaats
łazienka badhuis, badkamer, badplaats
łaźnia bad, badkuip
łące grasland, weiland, beemd, weide, wei
łącze samenhang, verbinding
łącze monteren, zetten
łącze ATM monteren, zetten
łącze odbiorcze samenhang, verbinding
łącze typu "backhaul" samenhang, verbinding
łącze wsteczne monteren, zetten
łączenie w pary skręcanie wiązek lassen, wellen
parowych (przewodów)
łącznie samen, tezamen, bijeen, ineen
łącznik bewerker
łącznik vislijn, snoer, sim, hengelsnoer
łącznik obwodów drukowanych trekharmonika, accordeon
łączność transmisja communiqué
łączność zdalna communiqué
łączny inclusief
łączówka aansluiting
łączówka łącznik aansluiting
łączyć zich aaneensluiten, aansluiten
łączyć samenvoegen, verbinden, combineren
łączyć verbinden, aan elkaar vastmaken
łączyć echtpaar, echtelieden
łączyć wijzerplaat
łączyć zich aansluiten, lid worden, toetreden
łączyć aansluiting
łączyć monteren, zetten
łączyć konsolidować samenvoegen, verbinden, combineren
łączyć (się) vermengen, mixen, temperen, mengen
łączyć n wiązanie samenvoegen, verbinden, combineren
łączyć się zich aansluiten, lid worden, toetreden
łączyć się lassen, wellen
łączyć zestawiać układać (arkusze bijeenbrengen, aaneenvoegen
książki) kolacjonować (porównywać
teksty) sortować (wydrukowane kartki)
łączyć złączyć scalić mieszać samenvoegen, verbinden, combineren
łądować laden
łąka grasland, weiland, beemd, weide, wei
łeb geleiden, de weg wijzen, leiden
łechtać kriebelen, kietelen
łgać liggen
łkać snikken
łodydze schrijden
łodydze boomstam, stam
łodyga schrijden
łodyga opslaan
łodyga trzon rdzeń boomstam, stam
łokcia elleboog
łokieć elleboog
łom koevoet, hefboom, spaak
łona boezem, borst
łona baarmoeder
łono baarmoeder
łono (osoby siedzącej) klotsen, plassen, kabbelen, klapperen
łopacie scheppen, opscheppen
łopat pek, stoot, steek, schoppen, prik
łopata scheppen, opscheppen
łopata woelen, spitten, graven
łopatka (wirnika kling, lemmer, lemmet
łopatka kość schouderblad
łopatka wirnika kling, lemmer, lemmet
łoskot afdrogen, kletteren, afranselen
łosoś zalm
łoś eland
łoś amerykański eland
łotewski Lets
łotr rotzak, schoelje, ploert, loeder
Łotwa Letland
Łotysz Lets
łowić aanfloepen, aanflitsen, aangaan
łowić na wędkę hoek
łowić ryby vissen
łożko perk, bed, tuinbed, bloemperk
łożyska nageboorte
łożysko perk, bed, tuinbed, bloemperk
łożysko (techn.) lager
łożysko kulkowe kloot, kogel, bol
łódka boot, schuit
łódź boot, schuit
łódź żaglowa boot, schuit
łój talg, kaarsvet, reuzel, smeer, talk
łóżka ledikant
łóżko perk, bed, tuinbed, bloemperk
łóżko kinderbed
łóżko piętrowe perk, bed, tuinbed, bloemperk
łudzić się begoochelen, illusies wekken bij
łuk toog, boog
łuk boog, toog
łuk termoelektronowy boog, toog
łup buit
łup beetnemen, pakken, beetkrijgen
łupać barst
łupać (np. orzechy) splinter
łupież roos
łupina orzecha schil, dop, schors, schaal
łupiną scheepsromp, bodem, romp, casco
łupki lei
łusce schil, dop, schors, schaal
łuska schild, rugschild, schaal
łuskać scheepsromp, bodem, romp, casco
łuskać schillen, afpellen, jassen
łydka kalf
łyk mondvol, hap
łyk aperitief, borrel
łyk resorberen, opslorpen, slurpen
łyk slikken, doorslikken, inslikken
łykać slikken, doorslikken, inslikken
łysy kaal, kaalhoofdig
łyżce pollepel
łyżeczce theelepeltje
łyżeczka theelepeltje
łyżeczka do herbaty theelepeltje
łyżka pollepel
łyżka do butów schoenlepel, schoenhoorn
łyżwa schaats, glijmiddel
łza vaneenscheuren, doorscheuren
łza gescheurd
mach mach
machać gebaren, wuiven, zwaaien
machinalny werktuiglijk, zelfwerkend, automatisch
machlojce aanwensel, hebbelijkheid
macica baarmoeder
macierz gietvorm, matrix, matrijs
macierz matryca gietvorm, matrix, matrijs
macierzysty ouder, moeder
maciorą uitzaaien
macka antenne, voelhoorn, spriet, ra
macocha stiefmoeder
Madonna Madonna
madonną Madonna
Madryt Madrid
magazyn pakhuis, magazijn, warenhuis
magazyn kolorów opslaan
magazyn kolumn blad, krant
magazyn pocztowy pakhuis, magazijn, warenhuis
magazyn wiadomości winkel
magazynek patroon, kardoes
magia toverkunst, magie
magia magisch, toverachtig
magiczny toverkunst, magie
magiczny magisch, toverachtig
magik goochelaar
magister onder de knie krijgen, meester worden
magistrala verbinding, combinatie
magistrala szybka autobus
magistrala szybka grote weg, verkeersweg
magnes magneet
magnesować magnetiseren
magnetofon magnetofoon, bandrecorder
magnetyczny magnetisch
magnetyzm magnetisme
mahomatanin mohammedaan, islamiet, moslim
mahometański mohammedaan, islamiet, moslim
maj mogen
maj bloeimaand, mei
majaczyć krankzinnig zijn
majątek goed, boerderij, landgoed, bezitting
majątek spul, stof, goedje, substantie
majestacie statigheid, verhevenheid
majestat statigheid, verhevenheid
majestatycznie iść oprijlaan, oprit
majestatyczny plechtstatig, statig, majestueus
major majoor
majówce uitstapje, excursie, tocht, trip, toer
majstrować pottenbakker
majtek vijzel, dommekracht, krik
majtki onderbroek
majtki (damskie) onderbroek
mak papaver
makabra griezelig, eng
makabryczny eng, griezelig
makabryczny ijselijk, afschuwelijk
makaron macaroni
makiecie modelleren
makieta modelleren
makijaż schmink, blanketsel, make-up
makler makelaar
makler giełdowy makelaar
makrela makreel
maksimum maximum-, maximaal
maksymalna szybkość snelheidsgrens
maksymalny maximum-, maximaal
maksymalny spits, punt, top, tip, neus, piek
maksymą sententie, zinspreuk, spreuk
malał verminderen, afnemen
malał inkorten, verminderen
malaria koorts
malaria oerwoud, jungle, rimboe
malaria malaria
malarstwa schildering, doek, schilderij
malarstwo schildering, doek, schilderij
malarz schilder, verver, huisschilder
maleć afdraaien, verlagen
maleć verminderen, afnemen
maleńki propperig, minuscuul, klein, minuskuul
malina framboos
maliną framboos
malować verven, kleuren, schilderen
malował verven, kleuren, schilderen
malowidło schildering, doek, schilderij
malowniczy schilderachtig, pittoresque
Malta Malta
Maltańczyk Maltezer
maltański Maltezer
maltretować gescheld
mało weinig
mało tego neen, geen, nee, niet
mało znany weinig
mało znany obscuur, onbekend, donker
małpa aap
małpa aap
małpa bezogonowa aap
małpa człekokształtna aap
małpa człekokształtna aap
małpą aap
małpi aapachtig
mały minder, min
mały gering, karig, min, luttel, klein
mały min, klein, luttel, gering, karig
mały wieden, schoffelen
mały sygnał min, klein, luttel, gering, karig
małych rozmiarów zbity compact, dicht
małż mossel
małżeństwa huwelijk, echt, echtverbintenis
małżeństwo huwelijk, echt, echtverbintenis
małżonce echtgenote, eega, gemalin, vrouw
małżonek gemaal, eega, echtgenoot, man
małżonek eega, echtgenote, man, echtgenoot
mam erop nahouden, hebben
mamą mummie
mamrocz morren, brommen, mompelen, mummelen
mamrotać morren, brommen, mompelen, mummelen
mamrotanie morren, brommen, mompelen, mummelen
mamusia mammie, ma, mamma, mam
mamusia mammie, mam, ma, mamma
mamusia mummie
mandacie volmacht, mandaat, lastbrief
mandarynka mandarijn (vrucht)
mandat volmacht, mandaat, lastbrief
mandat biljet, plaatsbewijs, kaartje
manewr rangeren, manoeuvreren
manewr manoeuvreren, rangeren
manewrować rangeren, manoeuvreren
manewrować manoeuvreren, rangeren
manewrował manoeuvreren, rangeren
mangusta mungo, ichneumon, mangoest
mania obsessie
manicure manicuren
maniera trant, wijze, manier
manierą trant, wijze, manier
manifestacja demonstratie, vertoning, bewijs
manifestacja (uczuć) pralen, paraderen, prijken, pronken
manifestować demonstreren, vertonen
manifestować laten blijken, manifesteren
manipulator drążkowy peddelen, door het water plassen
manipulator kulowy kattekop
manipulować oor, kruk, handvat, hengsel, klink
manipulować omgaan met, manipuleren, hanteren
manipulował omgaan met, manipuleren, hanteren
mankiet manchet
manko kastekort, deficit, tekort
manuskrypcie handschrift, manuscript, kopij
manuskrypt handschrift, manuscript, kopij
mapa bitmap
mapa landkaart, kaart
mapa alokacji (pamięci) landkaart, kaart
mapa bitowa bitmap
mapa przydziału landkaart, kaart
mapa schemat wykres landkaart, kaart
mapa termiczna landkaart, kaart
mapą landkaart, kaart
mapce strekking, bedoeling, plan, doel
maralista moralist, zedenmeester
marca lentemaand
marca tippelen
marca maart
marca lopen, marcheren
marchew peen, wortel
marchewce peen, wortel
marchewka peen, wortel
margaryna margarine
margaryną margarine
margines kant, marge, rand
margines na spad kant, marge, rand
margines zewnętrzny kant, marge, rand
marionetce marionet
marionetka marionet
marka merken, tekenen
marmolada jam, moes, marmelade
marmur pilletje
marnie ellendig
marnotrawstwa verklungelen, opmaken, verdoen
marnotrawstwo verklungelen, opmaken, verdoen
marnować verklungelen, opmaken, verdoen
marny goedkoop
Maroko Marokko
Mars Mars
marsz lentemaand
marsz tippelen
marsz maart
marsz lopen, marcheren
marszczyć rimpelen, fronsen
marszczyć (się) verfomfaaien, kreukelen, frommelen
marszczyć się onduleren
marszrucie reisplan, route, tracé, baanvlak
martwić verdriet doen, bedroeven, beproeven
martwić beduusd, bedremmeld, beteuterd
martwić bezorgd zijn, zich bekommeren, zorgen
martwić się verdriet doen, bedroeven, beproeven
martwić się bezorgd zijn, zich bekommeren, zorgen
martwy doods, dodelijk
martwy sezon doods, dodelijk
marynacie pekelen, inleggen, zouten, inmaken
marynarce jasje, colbert, buis
marynarce marine, zeemacht
marynarka jasje, colbert, buis
marynarka handlowa jasje, colbert, buis
marynarka wojenna jas, overjas
marynarka wojenna marine, zeemacht
marynata pekelen, inleggen, zouten, inmaken
marynować pekelen, inleggen, zouten, inmaken
marzec lentemaand
marzec tippelen
marzec maart
marzec lopen, marcheren
marzenia dromen, mijmeren
marzenie mijmering, gedroom, gemijmer
marzł vriezen
marzyć dromen, mijmeren
marża kant, marge, rand
masa omvang, bestek, grootte
masa achtergrond, grond, bodem, ondergrond
masa drom, massa, hoop, menigte, boel
masa gliniana mops, mopshond
masakra moordpartij, bloedbad
masakrą moordpartij, bloedbad
masakrować moordpartij, bloedbad
masaż masseren
masce bemantelen, bewimpelen, maskeren
maselnica karnen
maska bemantelen, bewimpelen, maskeren
maska wprowadzania bemantelen, bewimpelen, maskeren
maskarada maskering
maskarada IP maskering
maskaradą maskering
masła boter
masło boter
mason vrijmetselaar
mason vrijmetselaar
mason metselaar
masoneria metselwerk
masoński vrijmetselaars-
masować kneden
masować masseren
masowy omvang, bestek, grootte
masowy drom, massa, hoop, menigte, boel
masowy mord afslachten, slachten
masywny massief
maszcie mast
maszerować lentemaand
maszerować tippelen
maszerować maart
maszerować lopen, marcheren
maszt mast
maszyna locomotief
maszyna machine
maszyna do obliczeń rekenmachine, calculator
maszyna do pisania schrijfmachine
maszyna do szycia naaimachine
maszyna wykorzystywana do budowania machine
oprogramowania
maszyną machine
maszyneria machinerieën
maszynistce typiste
maszynistka typiste
maszynowy machine
maszynowy mechanisch, werktuiglijk
maszyny prieel
maszyny budowlane constructie, bouw, aanbouw
maszyny elektryczne prieel
maszyny rolnicze akkerbouw
maszyny) trechter
maść vla
maść smeersel, saus
maśladować imiteren, nabootsen, nadoen
mat paren
mata schaakmat, mat
mata aangelegenheid, ding, affaire, zaak
mata antyelektrostatyczna schaakmat, mat
matce ouder, moeder
matem. Macierz schablone, patroon, sjabloon
matematyczny wiskundig, mathematisch
matematyk mathematicus, wiskundige
matematyka wiskunde, mathematica
materac matras
materia aangelegenheid, ding, affaire, zaak
materializować (się) verstoffelijken, materialiseren
materializował się verstoffelijken, materialiseren
materialny stoffelijk, materieel
materiał weefsel
materiał aangelegenheid, ding, affaire, zaak
materiał dingen, spullen
materiał do robienia worków kunst
materiał podłogowy doordringend, fel, guur, bijtend
materiał podłogowy stoffelijk, materieel
materiał wybuchowy dingen, spullen
materiał wypełniający laken
matka ouder, moeder
matka przełożona abdis
matni valstrik, hinderlaag, arglist
matni slag, valstrik, val
matowy schaakmat, mat
matrona intendante
matroną intendante
matryca gietvorm, matrix, matrijs
matryca schablone, patroon, sjabloon
matryca ostrzy gietvorm, matrix, matrijs
matryca przełączająca gietvorm, matrix, matrijs
matryca rdzeni modelleren, boetseren
matrycować schablone, patroon, sjabloon
mazać smeren, sauzen, doorsmeren, besmeren
mazaniną smeren, sauzen, doorsmeren, besmeren
maź invetten
mące meel, bloem
mącić storen, belemmeren, hinderen
mądrość wijsheid
mądry verstandig, vroed, wijs
mąka meel, bloem
mąka bloem, meel
mąż gemaal, eega, echtgenoot, man
mdleć zwak
mdleć bezwijmen, bewusteloos raken
mdłości misselijkheid, walging, walg, afkeer
mdły poeslief
meble huisraad, ameublement, inboedel
meblować leveren, bestellen, afleveren
mech mos
mechanice mecanicien, werktuigkundige
mechanice mechanica, werktuigkunde
mechaniczny werktuiglijk, zelfwerkend, automatisch
mechaniczny mechanisch, werktuiglijk
mechanik mecanicien, werktuigkundige
mechanika mechanica, werktuigkunde
mechanika statystyczna mechanica, werktuigkunde
mechanizm actie, handeling, optreden, gedoe
mechanizm machinerieën
mechanizm zegarowy locomotief
mecz lucifer
mecz bokserski lucifer
meczący saai, taai, vermoeiend, melig
meczecie moskee
meczet moskee
medal penning, medaille
Mediolan Milaan
medycyna medicijn, artsenij, geneesmiddel
medycyna nuklearna medicijn, artsenij, geneesmiddel
medycyna sądowa medicijn, artsenij, geneesmiddel
medyczny helend, medicinaal, geneeskundig
medytować peinzen, mediteren, nadenken
mekce Mekka
Meksyk Mexico
Meksykanka Mexicaans
meksykański Mexicaans
melancholia weemoedig, droefgeestig, melancholiek
melancholią weemoedig, droefgeestig, melancholiek
meldować aandienen, aankondigen, adverteren
meldunek informeren, berichten, inlichten
melodia lucht
melodia wijs, wijsje, deun, deuntje, melodie
melodia in een stemming brengen, stemmen
melodią wijs, wijsje, deun, deuntje, melodie
melodramat melodrama
melodramatyczny melodramatisch
melon meloen
memento aandenken, gedenkschrift
menażer bestuurder, beheerder, administrateur
menażerią dierentuin
menedżer plików intendant, opzichter, meier
mennica pepermunt, kruizemunt, munt
mennicą pepermunt, kruizemunt, munt
mentalny geestelijk, mentaal
menu kaart
menu skrótów kaart
mer burgemeester, burgervader
Merkury Mercurius
Merkury kwikzilver, kwik
meszek waas, nesthaar, dons
meszek druilen, sluimeren, dutten
met samenkomen, bijeenkomen, vergaderen
metafora beeldspraak, beeld, metafoor
metaforą beeldspraak, beeld, metafoor
metal metalen
metaliczny metalen
metalowy metalen
metamorfoza (efekt graficzny) vermengen, mixen, temperen, mengen
metamorfozą gedaanteverwisseling, metamorfose
meteor meteoriet
meteorologia weerkunde, meteorologie
meteoryt meteoriet
metoda methode
metoda systeem, stelsel, bestel
metoda złożona (z metod podstawowych bewerking
danego obiektu)
metodą methode
metodyczny methodisch, schools
metodysta methodistisch
metr meter, metrum, versmaat
metr meter, versmaat, metrum
metra metro
metro metro
metropolia hoofdstad, metropolis, metropool
metropolią hoofdstad, metropolis, metropool
metryczny metriek
metryka metriek
mewa zeemeeuw, meeuw
mewą zeemeeuw, meeuw
męczarnie doodsangst, doodsstrijd, agonie
męczący saai, taai, vermoeiend, melig
męczennik bloedgetuige, martelaar
męczyć knellen, dringen, persen, drukken
męczyć kwellen, koeioneren, martelen
mędrzec salie, salvia
mędrzec hinduski salie, salvia
męka kwellen, koeioneren, martelen
męska spódniczka szkocka kilt, Schotse rok
męski mannelijk
męski mannelijk
męskoosobowy mannelijk
mężczyzna mens
mężny flink, braaf, eerlijk, dapper, ferm
mgiełce damp, floers, nevel, mist
mgiełka haarkloven, bedillen
mgliste wspomnienie vervagen
mglisty mistig, dampig, heiig, nevelig
mgła nevel, mist, damp, floers
mgła damp, floers, nevel, mist
mgłą nevel, mist, damp, floers
MI mij, me
miana benaming, naam, naamwoord
miano benaming, naamwoord, naam
mianować benoemen, aanstellen
mianować commissie, opdracht, boodschap
mianowanie benoeming, aanstelling
mianowicie namelijk, te weten, in naam
miara metriek
miara odległości meten
miara przymiar meten
miarą meten
miarodajny competent, deskundig, bevoegd
miasteczka stad, stadje, plaats
miasto wereldstad, grote stad
miasto stad, stadje, plaats
miasto (duże) wereldstad, grote stad
miażdżyć aandrang, toeloop, run
miąższ vlees
miecz slagzwaard
mieć erop nahouden, hebben
mieć aspiracje ambiëren, dingen naar, najagen
mieć inne zdanie uiteenlopen, verschillen, schelen
mieć miejsce gebeuren, aan de hand zijn
mieć na myśli gemiddeld
mieć nadzieję hopen
mieć rozgłos galmen, aflopen, kleppen, beieren
mieć skłonność do czegoś geneigd zijn tot, geneigd zijn, neigen
mieć wkład bijdragen
mieć zamiar mikken, mikken op, beogen, bedoelen
mieć zastosowanie afstemmen, aanpassen, adapteren
mieć znaczenie aangelegenheid, ding, affaire, zaak
miednica vont, bekken, kom
miedź roodkoperen, koperen
miedź beztlenowa o wielkiej roodkoperen, koperen
przewodności
miejsca plaats, oord, lokaal, plek
miejsce plaats, oord, lokaal, plek
miejsce ligging
miejsce ruimte, lokaliteit, oord, plaats
miejsce na dysku bewoning
miejsce przeznaczenia zetel, bril
miejsce zakotwiczenia woning, logies, onderkomen, kwartier
miejsce zamieszkania woonplaats, domicilie
miejsce zamieszkania ruimte, lokaliteit, oord, plaats
miejsce zamontowania graad, stand, status, rang
miejsce zdalne plaats, oord, lokaal, plek
miejsce zmieszkania woonplaats, domicilie
miejsce zmieszkania ligging
miejscowość platteland, open veld
miejscowy plaatselijk, lokaal
miejscowy ingeboren, aangeboren
miejski burger-, stads-
miejski civiel
miejski stads-, stedelijk, stads
mienia landgoed, boerderij, bezitting
miernik metriek
miernik regel, standaardmaat, norm
miernik zakłóceń meter, metrum, versmaat
mierny lauw, onverschillig
mierzyć meten
mierzyć plechtig, ceremonieel, afgemeten
mierzyć meter, metrum, versmaat
miesiąc maand
miesić kneden
miesić ciasto kneden
miesięcznik maand-, maandelijks
miesięczny maand-, maandelijks
mieszać karnen
mieszać temperen, mengen, mixen, vermengen
mieszać temperen, mengen, vermengen, mixen
mieszadło peddelen, door het water plassen
mieszał bedremmeld, beduusd, beteuterd
mieszaniną mengelmoes, mengsel, mengeling
mieszanka vermengen, mixen, temperen, mengen
mieszanka rozkazów vermengen, mixen, temperen, mengen
mieszczuch Filistijn
mieszka huizen, resideren, gevestigd zijn
mieszka resideren, gevestigd zijn, huizen
mieszkać resideren, gevestigd zijn, huizen
mieszkanie appartement, flat
mieszkanie appartement, flat
mieszkanie z utrzymaniem woonplaats, domicilie
mieszkaniec inwoner, bewoner, ingezetene
mieszkaniec internatu koloniaal
mieszkaniec stolicy inwoner, bewoner, ingezetene
między tussen
między tussen, onder
między siedzibami tussen, onder
międzynarodowy internationaal
międzynarodówce internationaal
miękki zoet, zacht, liefelijk
miękki gunning, aanbesteding
miękki powrót karetki zoet, zacht, liefelijk
miękki programowalny zoet, zacht, liefelijk
miękko zachtjes, voorzichtig
mięsa vlees
mięsień spier
mięso vlees
mięśnia spier
mięta pepermunt, kruizemunt, munt
migać knipogen, knipperen, pinken
migać flitsen, flikkeren, gloren
migawce luik
migawka luik
migdał amandel
migdałek amandel
might> mogę mogen
might> mogę bloeimaand, mei
migocz flikkeren, flakkeren
migotać knipogen, knipperen, pinken
migotać flikkeren, flakkeren
migotać uitvoeren, spelen, voorspelen
migotanie flikkeren, flakkeren
migotanie obrazu flikkeren, flakkeren
mijać inhalen
mika mica, glimmer
mikrob microbe
mikrofilm microfilm
mikrofon microfoon
mikroskop microscoop
mikstura mengelmoes, mengsel, mengeling
mila bond, liga, verbond
mila mijl
mila (1609.344m) mijl
milą mijl
milczano stil, stilzwijgend, zwijgend
milczący stil, stilzwijgend, zwijgend
milczący stom, sprakeloos
milczący nog
milczenie bedaard, stil, rustig, kalm
mile widziany feestelijk inhalen
milimetr millimeter
milion miljoen
militaria militair
militarny militair
milusi aanhalig
miłosierdzie naastenliefde, menslievendheid
miłosny beminnen, houden van, liefhebben
miłość droefheit, hartzeer, beproeving
miłość beminnen, houden van, liefhebben
miłość od pierwszego wejrzenia beminnen, houden van, liefhebben
miłośnik vriendin, vrijster, geliefde, minnares
miłośnik sztuk pięknych virtuoos
miłujący pokój vreedzaam, vredelievend
miły aangenaam, behaaglijk, genoeglijk
miły waard om van te houden
miły beminnenswaardig, beminnelijk, lief
miły zacht, mild, zachtmoedig, zachtaardig
miły genoeglijk, behaaglijk, aangenaam
miły genoeglijk, aangenaam
mimo niettegenstaande, in weerwil van
mimo wszystko niettegenstaande, in weerwil van
mimo że ofschoon, al, hoewel, alhoewel, wel
mimo że niettegenstaande, in weerwil van
mimowolny ongewild, onopzettelijk
mina aanzien, air, schijn, aanblik
mineralny mineraal
minerał mineraal
mini rok, vrouwenrok
minimalny miniem, minimaal
minimum miniem, minimaal
minister minister, bewindsman
Minister Spraw Wewnętrznych minister, bewindsman
ministerstwa ministerie
ministerstwo departement
ministerstwo ministerie
ministerstwo kantoor
ministerstwo skarbu schat
Ministerstwo Wojny ministerie
minowanie mijnbouw
minus min, minus
minuta minuut
miodowy miesiąc huwelijksweken
miotła veger, bezem
miotłą veger, bezem
miód honing
miód pitny honing
miraż luchtspiegeling, fata morgana
miriada myriade
Misa vont, bekken, kom
misja bericht, boodschap
misja missie, opdracht, zending
misją missie, opdracht, zending
misjonarz missionaris, zendeling
miska vont, bekken, kom
miska olejowa vont, bekken, kom
mistrz artiest, kunstenaar
mistrz meester, grootmeester, maëstro
mistrz onder de knie krijgen, meester worden
mistrz intelektu kampioen, titelhouder, voorvechter
mistrzowski onder de knie krijgen, meester worden
mistyczny mystiek
mistyczny mystiek
mistyfikacja puzzel, raadsel
mistyfikacja fopperij, bedotterij, mystificatie
mistyfikować beduvelen, beetnemen, bedotten
mistyfikował beduvelen, beetnemen, bedotten
mistyk mystiek
mistyk mystiek
misunderstood misvatten, verkeerd begrijpen
miszkaniec aanwezige
mit mythe
mitenka handschoen
mitologia mythologie
mitologią mythologie
mitra mijter
mityczny mythisch
mleczarnia zuivelfabriek, melkinrichting
mleczka melk
mleć fijnhakken
mleć/siekać mięso fijnhakken
mleko melk
młocie hameren
młodociany puber
młodosć jeugdigheid, jeugd
młodość jeugdigheid, jeugd
młodszy aankomend, beginnend
młodszy urzędnik aankomend, beginnend
młodszy wiekiem aankomend, beginnend
młody beginnend, aankomend
młody człowiek borst, jongeling, jongeheer
młodzieniec puber
młodzieniec jeugdigheid, jeugd
młodzież jeugdigheid, jeugd
młot hameren
młot (drewniany) hameren
młotek hameren
młócić afranselen
młócić dorsen, afrossen, afranselen
młyn molen
młynarz molenaar, mulder
mnemonik mnemonisch
mnemonika mnemonisch
mnich monnik
mniej minder, min
mniejszość minderheids-
mniejszy minder, min
mniemać vermoeden, gissen
mniemać menen, geloven, houden voor
mniszce kloosterzuster, non
mniszka kloosterzuster, non
mnożyć in overvloed aanwezig zijn
mnożyć multipliceren, vermenigvuldigen
mnożyć się veelvoud
mnożyć się multipliceren, vermenigvuldigen
mnóstwo aggregatie, aggregaat
mnóstwo hoop, boel, drom, massa, menigte
mnóstwo ophopen, opeenhopen, accumuleren
mnóstwo massa, drom, hoop, menigte, boel
mobilizować (się) mobiliseren
mobilny kod los, mobiel, beweegbaar, roerend
moc doordrukken
moc heerschappij, macht, mogendheid
moc przetwarzania aanpassingsvermogen
moc użyteczna aanpassingsvermogen
moc zbioru heerschappij, macht, mogendheid
mocarstwo heerschappij, macht, mogendheid
mocno vasten
mocno pal, stevig
mocno hard
mocny machtig
mocny krachtig, geducht, sterk, fiks, straf
mocny hecht, fors, potig, ferm, robuust
mocodawcą hoofd-, voornaamste
mocować się worstelen, spartelen, zich aftobben
mocował fixeren, bevestigen, bepalen
mocz pies, urine, pis
moczary broek, moer, moeras, drasland
moczyć steil
moczyć się in de week zetten, weekmaken, weken
moczyć się nat
moda mode, modus, wijs
model modelleren
model Luv ruimte, bestek, wereldruim, speling
modelka modelleren
modem modem
modernizować moderniseren
modernizował moderniseren
modlić się bidden
modlitwa gebed
modlitwą gebed
modny in de mode, modieus, mode-, in zwang
modrzew lork, lariks, lorkeboom
modulator-demodulator modem
moduł dodatkowy ontstekingsbuis, bougie
moduł zarządzania pamięcią podręczną ontstekingsbuis, bougie
ARP
modyfikacja afstelling, instelling
modyfikować opmaken, redigeren, opstellen
modyfikować wijzigen, modificeren
modyfikować (np. program) wijzigen, modificeren
modyfikował wijzigen, modificeren
modystka modiste, modemaakster
mogę inblikken
mogę mogen
mogę bloeimaand, mei
mogiła graf, groeve
moje de mijne, het mijne
mokry vochtig
mola landingsplaats, aanlegplaats, steiger
molekułą molecuul
molo landingsplaats, aanlegplaats, steiger
molo wal, perron, kaai, kade, aanlegplaats
moloch Moloch
moment oogwenk, moment, ogenblik, tel
momentalnie onmiddellijk, dadelijk
Monako Monaco
monarcha monarch, vorst
monarcha oppermachtig, soeverein, oppermachtig
moneta munt, penning, geldstuk
moneta pięciocentowa (US) munt, penning, geldstuk
Mongolia Mongolië
mongolski Mongool
mongolski Mongools
Mongoł Mongool
Mongoł Mongools
monitor pralen, paraderen, prijken, pronken
monitor afluisteren
monitorować bedwingen, betomen, beteugelen
monitorować afluisteren
monolog alleenspraak, monoloog
monopol alleenhandel, monopolie
monopolizować accapareren, opkopen
monotonna harówka routine, sleur
monotonny monotoon, saai, eentonig
monstrualny monsterachtig, gedrochtelijk
monstrum rotbeest, mormel
montaż samenscholing
montaż vergadering, zitting
montaż powierzchniowy betamelijk, behoorlijk, fatsoenlijk
monter mecanicien, werktuigkundige
montować vergaderen, samenkomen, bijeenkomen
montował vergaderen, samenkomen, bijeenkomen
montował opmaken, redigeren, opstellen
montowanie afstemmen, aanpassen, adapteren
montowanie monteur
montując betamelijk, behoorlijk, fatsoenlijk
monumencie gedenkteken, monument
monumentalny monumentaal
moped bromfiets
moralist moralist, zedenmeester
moralitecie zedelijkheid, moraliteit
moralność zedelijkheid, moraliteit
moralny zedenkundig, moreel, zedelijk
morał zedenkundig, moreel, zedelijk
morałach zedenkunde, moraal, zedenleer
moratorium moratorium, surséance
mord moorden, vermoorden
morda muil, bek
morderca moordenaar
mordercą moordenaar
morderstwo moorden, vermoorden
mordować slachten, afslachten
mordować moorden, vermoorden
morela abrikoos
morelą abrikoos
morena gruiswal, morene
morfem morfeem
morfina morfine
morfina morfine
morfiną morfine
morfologią morfologie
mormon mormoons
morze zee
mosiądz geelkoper, messing
moskit muskiet
Moskwa Moskou
moskwianin Moskovitisch
most brug, commandobrug
most drzewa częściowego luchtbrug
most zwodzony brug, commandobrug
mostek brug, commandobrug
mostek pomiarowy brug, commandobrug
moszcz horen, dienen, behoren, moeten
motel motel
motłoch geboefte, grauw, canaille, gespuis
motocykl motor, motorfiets
motocyklista motorrijder
motor locomotief
motor bazy danych motor
motorówka motorboot
motoryzacyjny motor
motoryzować motoriseren
motoryzował motoriseren
motyka schoffel
motyl vlinder, kapel
motyw aanleiding
motywacją aanleiding
motywy graficzne onderwerp, stof, thema, apropos
mowa taal
mowa tong
mowa wymijająca rede, redevoering, speech, oratie
mozaice mozaïek
mozaika mozaïek
mozaika (fotoelektronowa) mozaïek
moździerz mortier, vijzel
Moźdźierz mortier, vijzel
może mogelijkerwijs, misschien, mogelijk
może misschien, mogelijkerwijs, mogelijk
może być misschien, mogelijkerwijs, mogelijk
możesz mogen
możesz bloeimaand, mei
możliwie misschien, mogelijkerwijs, mogelijk
możliwość mogelijkheid
możliwość wyboru języka bekwaamheid, kundigheid
możliwość wyposażenie dodatkowe bekwaamheid, kundigheid
możliwość zamontowania w stojaku mogelijkheid
możliwy bestaanbaar, mogelijk
możliwy do pomyślenia acceptabel, aanvaardbaar, aannemelijk
możliwy do zdegradowania bestaanbaar, mogelijk
możność incidenteel, toevallig
móc inblikken
mój de mijne, het mijne
mój mijn, m'n
mól uiltje, uil, nachtvlinder
mów praten, spreken
mówić powoli spreken, praten
mówić przez nos spreken, praten
mównicą tribune, leiding, podium
mózg hersenen, brein, hersens
mózgownicą kop, krop, hoofd
móżdżek (potrawa) hersenen, brein, hersens
mroczny dom, simpel, onnozel, flauw
mroczny naargeestig, troosteloos, somber
mroczny obscuur, onbekend, donker
mrok schemer, schemerdonker, halfdonker
mrożonki vlees
mrożony bevroren
mrówce mier
mrówka mier
mrównik owadożerny ssak afrykański aardvarken
mróz vorst
mruczeć murmelen, murmelen (v. beekje)
mruganie flikkeren, flakkeren
mrużyć knipogen, knipperen, pinken
msza drom, massa, hoop, menigte, boel
mścić się wraak
mucha aanvliegen
mucha vlieg
mucha domowa aanvliegen
muchą aanvliegen
Muhamed Mohammed
mulacie mulattin
multiplekser veelvoud
multiset tas, zak
multi-set tas, zak
muł muiltje, slof, muil
mumia mammie, ma, mamma, mam
mumia mummie
mundur tuniek
mundur uniform, tenue
mur muur, wand
mur ogniowy muur, wand
murować mortier, vijzel
murowany bakstenen, stenen
Murzyn neger-, zwart
murzyński neger-, zwart
musieć horen, dienen, behoren, moeten
musieć nodig hebben, hoeven, behoeven, moeten
muskularny spier-
muskuł spier
musnąć grazen, weiden
musowanie schuimend, schuimachtig, mousserend
musujący schuimend, schuimachtig, mousserend
muszelce schild, rugschild, schaal
muszkiecie musket
muszla schild, rugschild, schaal
musztarda mosterd
musztardą mosterd
muślin mousseline, neteldoek
mutacja mutatie
mutacją mutatie
muzą muze
muzeum museum
muzułmanin mohammedaan, islamiet, moslim
muzułmanin islamiet, moslim, mohammedaan
muzułmański mohammedaan, islamiet, moslim
muzyce muziek
muzyczce in een stemming brengen, stemmen
muzyczny muziek-, muzikaal
muzyk speelman, muzikant, musicus
muzyka muziek
muzyka jazzowa jazz
muzyka kameralna muziek
muzykalny muziek-, muzikaal
muzykologia muziekwetenschap
my wij, ons, we
mycie głowy szamponem het haar wassen
myć uitwassen, wassen, de was doen
myć szamponem het haar wassen
mydlić się zeep
mydła zeep
mydło zeep
mylić się dwalen, een fout maken
mylny fout, onjuist, verkeerd, foutief
mysz muis
myszka muis
myśl idee, benul, begrip, denkbeeld
myśl przewodnia afspiegeling, weerglans
myśl przewodnia gedachte
myśleć geloven, van mening zijn, achten
myśliwego jager
myśliwy jager
mżawka motregenen
mżyć motregenen
n beheerder, administrateur
n assembler
n acht, attentie, aandacht
n aard, karakter, geaardheid
n ontsnappen, ontkomen, ontgaan
n indexeren
n linker
n leden, aanhang
n treksluiting, rits, ritssluiting
na gedurende, onder, terwijl, staande
na korte tijd, even, eventjes
na te, tot, jegens, op, om, met
na klaar, afgewerkt, afgelopen, beëindigd
na aan, op
na (bardzo krótką) chwilę klaar, afgewerkt, afgelopen, beëindigd
na (czymś) te, tot, jegens, op, om, met
na (kimś in, binnen, per, te
na boku afgezonderd, afzonderlijk
na boku wereldwijd
na całym świecie wereldwijd
na czatach maag
na czele daarvoor, eerder, vooraan, indertijd
na dobre i złe daarbeneden, beneden
na dole in het buitenland
na dole bodem, achtergrond, ondergrond, grond
na dziobie aftreden, met pensioen gaan
na gorącym uczynku boven
na górze lucht-, met lucht gevuld, bovengronds
na kogoś verontwaardigd
na kotwicy over, overheen, aan de overkant van
na których gra się uderzając palcami) vertrouwd, betrouwbaar
na niepełnym etacie jammer, jammer genoeg, helaas
na nowo van voren af aan, nogmaals, opnieuw
na nowo przeliczać van voren af aan, nogmaals, opnieuw
na nowo przetłumaczyć afgelegen, achteraf, ver
na odległość in het algemeen, doorgaans
na osobę afgezonderd, afzonderlijk
na pewniaka wel degelijk, vast, bepaald, zeker
na piechotę boven
na podstawie aan boord
na pokład aan boord
na pokładzie aan boord
na pół noorden
na pół noorden
na przełaj daarvoor, eerder, vooraan, indertijd
na przodzie daarvoor, eerder, vooraan, indertijd
na statku aan boord
na statku gelukkig
na uboczu afgezonderd, afzonderlijk
na uwięzi op, omhoog, naar boven, opwaarts
na wprost oosten
na wprost oriënt
na wprost oriënt, oosten
na zachód zonsondergang
na zakupy itp) zwykle połączone z eeuwig, voor eeuwig
rozrzutnym wydawaniem pieniędzy
na zawsze daarbuiten, buiten, uiterlijk
na zewnątrz daarbuiten, buiten, uiterlijk
na zewnątrz buiten
na zewnątrz naar buiten, eruit, buitenwaarts
na żądanie gedurende, onder, terwijl, staande
na życzenie aan, op
nabawić się (choroby) verbintenis, contract
nabić invullen, dempen, spekken, vullen
nabierać een geintje maken
nabierać accepteren, aannemen, aanvaarden
nabierać (<on sb> kogoś) opdringen, forceren
nabój kogel
nabój patroon, kardoes
nabrzeże wal, perron, kaai, kade, aanlegplaats
nabrzeże kade, wal, aanlegplaats, kaai, perron
nabycie acquisitie
nabyć buit maken, verkrijgen, behalen
nabyć koop, inkoop, aankoop
nabytek acquisitie
nabyty aangeleerd
nabywać buit maken, verkrijgen, behalen
nabywać aangeleerd
nabywca afnemer, koper, klant
nabywca afnemer, cliënt, klant
nabywca klant, koper, afnemer
nachylać (się) geneigd zijn tot, geneigd zijn, neigen
nachylenie graad, mate, trap
nachylenie aanvechting, lust, zin, neiging
nachylenie helling, glooiing
nachylenie znaków (w czcionce) aanvechting, lust, zin, neiging
nacierać aangrijpen, aantasten, aanvallen
nacieranie aanstrijken, wrijven, uitwrijven
nacięcie inspringen
nacinać inspringen
nacisk accentueren, beklemtonen
nacisk nadruk, klem
nacisk ciśnienie accentueren, beklemtonen
naciskać neerdrukken, deprimeren
naciskać pers
naciskać aanduwen
naciskać prasa pers
nacjonalizacja naasting
nacjonalizować nationaliseren, naasten
naczelnik aanvoerder, baas, gebieder, chef
naczelny wódz aanvoerder, baas, gebieder, chef
naczynia gliniane (i porcelanowe) aardewerk
naczynia stołowe aardewerk
naczynie schotel, schaal
Naczynie pot, foedraal, bak, doos, etui, koker
nad benoorden, ten noorden van
nad lucht-, met lucht gevuld, bovengronds
nad rzeką benoorden, ten noorden van
nadać coś komuś nationaliseren, naasten
nadajnik afzender, verzender
nadal nog
nadarzyć się gebeuren, aan de hand zijn
nadawać coś nationaliseren, naasten
nadawać przez radio draadloze, radio
nadawać skrośnie (artykuł do grup uitstralen
dyskusyjnych)
nadawać ważność geldig verklaren
nadawanie się geschiktheid
nadawca afzender, verzender
nadawca (przesyłki) aanplakbiljet, plakkaat, affiche
nadawca wiadomości afzender, verzender
nadbieg afmatten, afbeulen, afjakkeren
nadbrzeże wal, perron, kaai, kade, aanlegplaats
nadchodzić aankomen, belanden, arriveren
nadciągać aanvliegen
nadejście bezorging, aanvoer
nadepnąć lopen, stappen, treden, schrijden
nadęty afgemeten, plechtig, ceremonieel
nadir voetpunt, nadir
nadmienić gewag maken van, noemen, vermelden
nadmiernie excessief, buitensporig
nadmierny uitbundig, copieus, abundant, rijk
nadmierny extreem, buitensporig, excessief
nadmierny buitennissig, buitensporig
nadmierny buitensporig, extreem, excessief
nadmierny ruch w sieci buitensporig, extreem, excessief
nadmuchać houw, flap, slag, mep, klap
nadmuchiwać opblazen
nadmuchiwać opgeschroefd
nadmuchiwanie inflatie
nadprzyrodzony geestelijk
nadrzędny onder de knie krijgen, meester worden
nadrzędny opperste, prevalent, superieur
nadtlenek water
nadto overigens, trouwens
nadużycie gescheld
nadużycie v nadużywać gescheld
nadużywać gescheld
nadużywać afbeulen, afjakkeren, afmatten
nadużywać (<sth> czegoś) gescheld
nadużywanie gescheld
nadwyżka surplus
nadymać (się) opblazen
nadziać coś spietsen
nadzieja hopen
nadzorca inspecteur, revisor
nadzorca systemu steward
nadzorować verzaken, nalaten, uitlaten
nadzorować controleren, checken, aflezen
nadzwyczajne (wydanie) afgezonderd, afzonderlijk
nadzwyczajnie bijzonder
nadzwyczajnie allemachtig
nadzwyczajny buitengewoon, bijzonder
nadzwyczajny opmerkelijk, merkwaardig
nafta lampolie
nafta olie, petroleum
naftalina naftaleen
naganą afkeuren, wraken, verwerpen
nagi hoekvormig, hoekig
nagi onopgesmukt, bloot, naakt, onbedekt
nagi naakt, onopgesmukt, onbedekt, bloot
naginać ombuigen, buigen, doorbuigen
naglący brandend, spoedeisend, dringend
naglący dringend, brandend, spoedeisend
nagle abrupt, kortaf, botweg
nagle ineens, plotseling, opeens
nagle się wydostać ineens, plotseling, opeens
nagła potrzeba crisis
nagłówek hoofd, rubriek
nagłówek titel, kop, onderschrift, graad
nagłówek inscriptie
nagłówek pliku hoofdstuk, chapiter, kapittel
nagłówek podstawowy vaan, dundoek, vlag
nagłówek uwierzytelnienia titel, kop, onderschrift, graad
nagły kortaf, bruusk, abrupt, bot, steil
nagły plotseling
nagły przypływ wody kortaf, bruusk, abrupt, bot, steil
nagość naaktheid
nagrać uploaden
nagroda prijs, premie
nagroda vergelden, lonen, terugdoen, belonen
nagrodzić vergelden, lonen, terugdoen, belonen
nagromadzenie meeting, samenkomst, bijeenkomst
nagromadzić accumuleren, ophopen, opeenhopen
nagromadzić agglomeraat
nagrywać discus, plaat, grammofoonplaat, schijf
nagrywać (na taśmę) met een band omgeven
nagrzać gloed, vuur
naiwny lichtgelovig
naiwny ongekunsteld, naïef, argeloos
najada najade, waternimf
najada się najade, waternimf
najazd invasie, inval
najbardziej meest, hoogst
najbliższy naast, eerstkomend
najczęściej zadawane pytania overwegend, merendeels, grotendeels
najechać binnenvallen, binnenrukken
najechać aanrijden, voorrijden
najechać (kraj) binnenvallen, binnenrukken
najemca huurder
najeżdżać binnenvallen, binnenrukken
najlepiej best
najlepiej eer, liever
najlepszy best
najlepszy afknotten
najlepszy (zobacz <good>) best
najmniej minst
najmniejszy minst
najmniejszy wspólny mianownik minst
najmować aannemen, aanwerven, huren
najniższy poziom voetpunt, nadir
najniższy punkt voetpunt, nadir
najpierw eerste
najwidoczniej klaarblijkelijk, duidelijk, blijkbaar
najwidoczniej duidelijk, helder
największa ilość meest, hoogst
najwyraźniej klaarblijkelijk, duidelijk, blijkbaar
nakarmić eten, bikken, gebruiken, vreten
nakaz bevel
nakaz recht
nakaz borg staan voor, garanderen
nakaz sądowy aanschrijving, schriftelijk bevel
nakaz urzędowy dicteren
nakazać bevelen, aanvoeren, commanderen
nakleić kleven, vastkleven, aanhangen
naklejać aanhechtsel, affix
naklejka sluitzegel, sticker
nakład uitgaaf, druk, uitgave, editie
nakład invoer
nakładać aanwenden, doorvoeren
nakładać opdringen, forceren
nakładać imponerend, indrukwekkend
nakładać restrykcje ścieśniać beknotten, beperken, begrenzen
nakładka overlappen
nakładka nakładkować overlappen
nakłaniać opruien, opstoken, agiteren, ophitsen
nakłaniać do przestępstwa besluiten, afleiden, concluderen
nakłaniający do przestępstwa mededader, medeplichtige
nakłaniający do przestępstwa medeplichtige, mededader
nakłonić opruien, opstoken, agiteren, ophitsen
nakłonić nauwgezet, nauwkeurig, accuraat
nakłonienie do przestępstwa medeplichtigheid
nakreślać toelachen, bekoren, aanlokken
nakręcany locomotief
nakrętka moer
nakrycie overlappen
nakrycie głowy (zwłaszcza kapelusz) hoed
nakryć dekken, beleggen, toedekken, bedekken
nakrywać vlijen, leggen, neerleggen
nalać sauzen, gieten, stortregenen
nalegać aandringen
nalegać aanwakkeren, aanvuren, aansporen
nalegania aandrang
nalepić etykietę label, etiket
naleśnik vla
nalewać sauzen, gieten, stortregenen
należny bijdrage, contributie
należyty betamelijk, behoorlijk, fatsoenlijk
naładować (akumulator) aanklacht, beschuldiging
nałożyć opdringen, forceren
nałożyć aanduwen
nałóg ondeugd, gebrek
nam aan ons, ons
namalować beeld, prent, afbeelding, plaat
namaścić smeren, doorsmeren, sauzen, besmeren
namawiać overtuigen
namiar lager
namiastka peukje, peuk
namiętna miłość gloed, vuur
namiętność gloed, vuur
namiętny hartstochtelijk
namiot huif, tent, kampeertent
namnażać kuit, viskuit, kikkerdril
namydlić zeep
namysł nakomertje
namysł afspiegeling, weerglans
namysł gedachte
namyślać się beschouwen, overwegen, nagaan
naokoło om ... heen, omtrent, ongeveer, om
naokowiec wetenschapper, geleerde
naostrzyć aanzetten, scherpen, slijpen
napad aanvallen, aantasten
napad (choroby) oprijlaan, oprit
napadać aanvallen, aantasten
napadać aangrijpen, aantasten, aanvallen
napalić gloed, vuur
naparstek vingerhoed, vingerhoedje
naparzyć aftrekken, zetten, laten trekken
napastliwy agressief
napastnik aanvaller
napastnik aanvaller
napastnik aanvaller
napastnik voorspeler, aanvaller
napastować achtervolgen, najagen, vervolgen
napaść agressie
napaść aanvallen, aantasten
napełniać invullen, dempen, spekken, vullen
napełniać odrazą verdringen, weren, terugdringen
napełnić (się) invullen, dempen, spekken, vullen
napęd oprit, oprijlaan
napęd dysku discus
napędowy aanleiding
napędzany ropą dieselmotor, diesel
napięcie spanning
napięcie spanning, voltage
napięcie (elektryczne) spanning, voltage
napięty sterk, fel, intens, intensief
napis inscriptie
napis voorbode, voorteken, teken
napisać neerschrijven, schrijven, uitschrijven
napisany schriftelijk
napisu segment procesora moot, plak, snede, schijf, filet
segmentowego przedział czasu
napisu) segment (procesora moot, plak, snede, schijf, filet
segmentowego) przedział czasu
napiwek stortplaats
napoje alkoholowe drank, alcoholische drank, alcohol
napomknąć zinspelen
napomknąć (<to sb zinspelen
napomknienie toespeling, zinspeling
napomnienie aanmaning, vermaan, aansporing
napotkać ontmoeten, aantreffen
napotykać ontmoeten, aantreffen
napój brouwsel, drank, drankje
napój pimpelen, drinken, zuipen
napój gazowany pimpelen, drinken, zuipen
napój z wyciśniętych cytryn lub pompoen
pomarańczy
naprawa verhelpen, herstellen, repareren
naprawą verhelpen, herstellen, repareren
naprawdę eerlijk, eerzaam, degelijk
naprawdę werkelijk, echt, wezenlijk
naprawiać nauwkeurig bepalen, determineren
naprawiać lappen, oplappen, boeten, flikken
naprawić nauwkeurig bepalen, determineren
naprawić poprawka lappen, oplappen, boeten, flikken
naprędce gauw, hard, schielijk, in allerijl
naprężenie beklemtonen, accentueren
naprężenie spanning
naprzeciw met, tegenaan, tegen, jegens
naprzeciwko voor
naprzeciwko tegenover, aan de overkant van
naprzód daarvoor, eerder, vooraan, indertijd
naprzód langs, naar, blijkens, ingevolge
naprzód voorspeler, aanvaller
naprzykrzać się ergeren, verontwaardigen
naprzykrzać się belemmeren, storen, hinderen
naprzykrzać się komuś ergeren, verontwaardigen
narada consult, consultatie
narada raadgevend lichaam, raad
narastać opdrijven, verheffen, ophogen
narazić na niebezpieczeństwo in gevaar brengen
narażać tentoonstellen, belichten
narażać się zich wagen aan, aandurven
narkoza verdoving, anesthesie
narodowość nationaliteit
narodowy nationaal, vaderlands
narodziny geboorte
narośl wasdom, ontwikkeling, groei
narośl rakowata kanker
narowisty hatelijk, boosaardig, kwaadaardig
narożny kantig
narożny accapareren, opkopen
naród natie, volk
naród lieden, volk, lui, mensen
naród jou, aan jou, aan je, je
narracja vertelsel, verhaal, relaas, vertelling
narta skiën
naruszać kwetsen, letsel toebrengen
naruszać zondigen
naruszenie een bres slaan, een bres slaan in
naruszenie zonde
naruszenie (np. ochrony) breuk, gotisch lettertype
naruszenie zasad współużytkowania een bres slaan, een bres slaan in
naruszyć een bres slaan, een bres slaan in
naruszyć een aanslag plegen op, aanranden
narybek bakken, fruiten
narysować toelachen, bekoren, aanlokken
narząd orgaan
narzeczona bruid, meisje, verloofde
narzeczony bruidegom, verloofde, galant
narzeczony schat, liefje, lief, lieveling
narzekać klagen, zijn beklag doen
narzekanie beschuldiging, aanklacht
narzędnik ablatief
narzędzia programowane automatycznie kamrad, kamwiel, tandrad, tandwiel
narzędzie werktuig, middel
narzędzie utility
narzędzie sprawdzające utility
narzędzie testujące werktuig, middel
narzędzie wizualne werktuig, middel
narzędzie z interfejsem graficznym werktuig, middel
użytkownika
narzucać opdringen, forceren
narzucać się zich opdringen, zich indringen
narzucać się komuś opdringen, forceren
narzut lucht-, met lucht gevuld, bovengronds
nasadka vingerhoed, vingerhoedje
nasienie zaad
nasłuchiwać aanhoren, beluisteren, luisteren
nastają afstammen, het gevolg zijn van
nastając afkomstig
nastanie advent
nastawiać wstępnie ustalać aanpassen, afstemmen, adapteren
nastawić aanpassen, afstemmen, adapteren
nastawienie afstelling, instelling
nastawienie houding
nastąpić po (<sb opvolgen, handelen volgens
następca nazaat, afstammeling, nakomeling
następnie naderhand, dan, achteraf, daarna
następnie ook weer, dus, ergo, toch
następny naast, eerstkomend
następny dzień leden
następny etap leden
następny przeskok naast, eerstkomend
następować afwisselend
następować opvolgen, handelen volgens
następować kolejno afwisselend
następować kolejno klaarspelen, doorkomen, slagen
następujące leden
następujący leden
następujący naast, eerstkomend
nastolatek puber
nastroić in een stemming brengen, stemmen
nastrój gemoedstoestand, moreel, stemming
nastrój geest
nasturcja Oostindische kers
nasuwać myśl verwarren, betrekken, verstrikken
nasycać doortrekken, verzadigen
nasyp dijk, waterkering
nasypać sauzen, gieten, stortregenen
nasz onze, ons
nasz het onze, de onze
nasze het onze, de onze
naszkicować omlijning, omtrek
naszyjnik halssnoer, collier, snoer, halsketting
naśladować aap
naśladować imiteren, nabootsen, nadoen
naśladowanie navolging, nabootsing, imitatie
naświetlać uiteenzetten, toelichten
naświetlać tentoonstellen, belichten
naświetlenie tentoonstelling, expositie
natarcie aangrijpen, aantasten, aanvallen
natarczywy brandend, spoedeisend, dringend
natchnąć aftrekken, zetten, laten trekken
natchnienie ingeving
natchniony geestelijk
native huiswaarts, naar huis
natłok congestie, bloedaandrang, aandrang
natomiast w polszczyznie lepiej oddawać informatie
w l. mn.)
natrafić (<on/upon> sth) na coś toegaan, voortgang hebben, gebeuren
natrafić (<upon sth> na coś) incidenteel, toevallig
natrafić na coś toegaan, voortgang hebben, gebeuren
natura karakter, geaardheid, aard
naturalizacja naasting
naturalnie van nature, natuurlijk, uiteraard
naturalny natuurlijk
naturalny oorspronkelijk, origineel
naturalny juist, gelijk hebbend, gegrond
natychmiast dadelijk, onmiddellijk
natychmiast onmiddellijk, dadelijk
natychmiastowy moment, oogwenk, ogenblik, tel
natychmiastowy nauwgezet, nauwkeurig, accuraat
nauczać afwennen, afleren
nauczyciel Don
nauczyciel onderwijzer, leraar, instructeur
nauczyciel onderwijzeres, schooljuffrouw, lerares
nauczyciel akademicki onderwijzeres, schooljuffrouw, lerares
nauczyć się leren, aanleren
nauczyć się na pamięć uit het hoofd leren, van buiten leren
nauka wetenschap
nauka studie
nauka zdalna aanwijzing, consigne, instructie
naukowiec wetenschapper, geleerde
naukowy akademisch, academisch
naukowy wetenschappelijk
nawa naaf
nawa boczna naaf
nawa główna naaf
nawadniać bevloeien, gieten, begieten, sproeien
nawałnica storm
nawet gelijk, vlak, effen
nawias kramp, haakje, klamp, nietje
nawias kramp, nietje, klamp, haakje
nawias klamrowy kramp, nietje, klamp, haakje
nawias okrągły kramp, haakje, klamp, nietje
nawias zwykły kramp, nietje, klamp, haakje
nawiązywać inrichten, oprichten, stichten
nawiedzać spoken
nawigacja navigatie
nawigacja dalekiego zasięgu navigatie
nawijać op een klos winden, winden, spoelen
nawijać np. taśmę klos, spoel, bobine
nawinąć op een klos winden, winden, spoelen
nawinąć aanschieten
nawis (odległość między znakiem a lager
punktem początkowym)
nawlekać draad, garen
nawozić gieren, bemesten, mesten
nawozić mest
nawóz mest
nawóz mest
nawóz (sztuczny) drek, ontlasting, drol, keutel
nawóz (zwierzęcy) mest
nawracać bekeren
nawyk aanwensel, hebbelijkheid
nazista nazistisch, nazi-
nazistowski nazistisch, nazi-
nazwa benaming, naamwoord, naam
nazwa benaming, naam, naamwoord
nazwa kwalifikowana benaming, naam, naamwoord
nazwa złożona benaming, naam, naamwoord
nazwa źródła danych benaming, naamwoord, naam
nazwisko benaming, naam, naamwoord
nazwisko familienaam, van, achternaam
nazywać benaming, naam, naamwoord
Neapol Napels
nefryt afjakkeren, afbeulen, afmatten
negacja wraken, verwerpen
negacja logiczna niet, geen, nee, neen
negatyw negatief, cliché
negatywny negatief, cliché
negocjować handelen, handeldrijven, zaken doen
nekrolog necrologie
nektar nectar
neofit bekeren
neofita bekeren
neolityczny Neolithicum, Jongere Steentijd
neologizm neologisme
neon neon-
Neptun Neptunus
nerka nier
nerw zenuw
nerwowy slip, slipje
nerwowy zenuwachtig, zenuw-, nerveus
netto netto, netto-, net, duidelijk
neutralny neutraal, afzijdig, onpartijdig
nęcący lekker, aanlokkelijk
nęcący lekker, aanlokkelijk
nędza verachtelijkheid
nędza ellende, misère, narigheid, armoe
nędzny verachtelijk, nietswaardig
nędzny jammerlijk
nędzny belabberd, ellendig, miserabel
nękać ergeren, verontwaardigen
niańczyć verzorgen, zorgen voor, verplegen
niańka verzorgen, zorgen voor, verplegen
niby schier, bijkans, haast, bijna
NIC iets
NIC niks, nihil, niets, niemendal
nic (w zdaniach przeczących) niks, nihil, niets, niemendal
nic nie wiedzący nul
nic podobnego nul, nihil
nić draad, garen
NIE wraken, verwerpen
nie evenmin, noch
nie neen, geen, nee, niet
nie niet, geen, nee, neen
nie bez powodu brandend, spoedeisend, dringend
nie chroniony een afschuw hebben van, verafschuwen
nie cierpiący zwłoki naarstig, vlijtig, nijver, ijverig
nie dawać spokoju (o myślach) spoken
nie do pary (np. but) bizar
nie do pogodzenia ondoorgrondelijk, onbegrijpelijk
nie do wybaczenia onderschatten, onderwaarderen
nie do złamania onderschatten, onderwaarderen
nie doceniać op een kier staand
nie doceniać verzaken, nalaten, uitlaten
nie dowodzący niczego uitvallen, haperen, stuk gaan
nie kończący się hekel, afkeer, tegenzin, antipathie
nie mrówkojad aardvarken
nie pamiętać o wraken, verwerpen
nie podpisany jubelen
nie przepisowy afslaan, verwerpen, afwijzen
nie przyjąć schuin, obsceen, schunnig
nie przyzwyczajony aanhangig
nie rzucający się w oczy incompleet, onvolledig
nie tracić czasu incompleet, onvolledig
nie udać się floppen, in het water vallen
nie uszczuplony ongewapend
nie wypalić vrij, onbezet, leeg, open
nie zajęty wit, blanco, oningevuld, blank
nie załatwiony aanhangig
nie zauważony floppen, in het water vallen
nie zbliżać się uiteenlopen, verschillen, schelen
nie zważając na niettegenstaande, in weerwil van
nie związane niet, geen, nee, neen
nie związany niet, geen, nee, neen
nie zwracać uwagi niet, geen, nee, neen
nieba lucht, hemel
niebezpieczeństwa hachelijkheid, gevaar
niebezpieczeństwa crisis
niebezpieczeństwa toevalligheid, toeval
niebezpieczeństwa onraad, nood, perikel, gevaar
niebezpieczeństwa kans lopen, op het spel zetten
niebezpieczeństwo hachelijkheid, gevaar
niebezpieczeństwo onraad, nood, perikel, gevaar
niebezpieczeństwo kans lopen, op het spel zetten
niebezpieczny gevaarlijk, link, hachelijk
niebezpieczny mijnenveld
niebiański hemel-, hemels
niebiański hemels, hemel-
niebiańsko hemels, hemel-
niebieski blauw
niebieski ptak blauw
niebiosa lucht, hemel
niebo lucht, hemel
niebo lucht, hemel
nieboszczyk doods, dodelijk
niebyły nihil, nul
niech laten schieten, laten begaan, laten
niechęć tegenzin, hekel, afkeer, antipathie
niechęć trots
niechętnie laat, vergevorderd
niechętny afkerig
nieciągły bescheiden, onopvallend, discreet
nieciągły hortend, intermitterend
nieciekawy vervelend
nieczynny doods, dodelijk
nieczysty morsig, smerig, onrein, vuil, vies
nieczysty borstelig, ruigharig, rechtopstaand
niedawno recentelijk, de laatste tijd
niedawno onlangs, kort geleden
niedawno wprowadzony vers, onbedorven, luchtig, fris
niedawny luchtig, fris, vers, onbedorven
niedbalstwa veronachtzamen
niedbalstwa nonchalance, nalatigheid
niedbalstwo nalatigheid, nonchalance
niedbalstwo nonchalance, nalatigheid
niedbałość nalatigheid, nonchalance
niedbały nonchalant, nalatig, onachtzaam
niedbały onachtzaam, nonchalant, nalatig
niedbały nalatig, onachtzaam, nonchalant
niedbały onachtzaam, nonchalant, nalatig
niedługi kort
niedociągnięcie gebrek, afwezigheid, euvel, gemis
niedogodność ongemak, ongerief
niedokończony incompleet, onvolledig
niedola ellende, misère, narigheid, armoe
niedołężny verminkt, gebrekkig
niedopałek peukje, peuk
niedorzeczność onding, absurditeit, ongerijmdheid
niedorzeczny dwaas, ongerijmd, onzinnig, absurd
niedostatek missen, ontberen, derven
niedostatek gebrek, afwezigheid, euvel, gemis
niedoświadczony vers, onbedorven, luchtig, fris
niedoświadczony onervaren, groen
niedoświadczony bar, hard, streng, duchtig, straf
niedrogi goedkoop
niedziela zonneschijn
niedziela zondag
niedziela Zielonych Świąt Pinksterfeest, Pinksteren
niedźwiedź naar buiten brengen, dragen
niedźwiedź lager
niedźwiedź aanboren
niefortunny ongelukkige
niegramotny ongeletterd, analfabetisch
niegrzeczny onbeleefd, honds, onheus, lomp
niegustowny smakeloos, smaakloos
nieistotny onverschillig, lauw
nieizolowany onopgesmukt, onbedekt, bloot, naakt
niejaki ongehuwd, ongetrouwd
niejasny dubbelzinnig, dubbelslachtig
niejasny onduidelijk, troebel, vaag, duister
niejasny kursor obscuur, onbekend, donker
niejednolity inconsequent
niejednoznaczny dubbelzinnig, dubbelslachtig
niekompletny incompleet, onvolledig
niekonsekwentny inconsequent
niekorzystny nadelig
niekosztowny goedkoop
niektóre een beetje, enigszins, een weinig
niektóry een beetje, enigszins, een weinig
nieletni puber
nielojalny onwaar
nieludzki dierlijk
nieludzki onmenselijk
nieład verwardheid, verwarring
nieładny lelijk
niemal schier, bijkans, haast, bijna
niemało erg, bijster
niematerialny onverschillig, lauw
Niemcy Duitsland
Niemiec Duits
niemiecki Duits
niemiły onaardig, honds, nurks, nors, bars
niemniej niettemin, desondanks
niemniej (jednak) niettemin, desondanks
niemniej jednak niettemin, desondanks
niemniej jednak niettegenstaande, in weerwil van
niemolę kind
niemowa sprakeloos, stom
niemowlę kind
niemożliwie onmogelijk, met geen mogelijkheid
niemożliwy onbestaanbaar, uitgesloten, onmogelijk
niemy sprakeloos, stom
niemy sprakeloos, stom
niemy terminal sprakeloos, stom
nienasycony onlesbaar
nienawidzić verafschuwen, een afschuw hebben van
nienawiść vijandschap, animositeit, vijandigheid
nienawiść haten
nienormalność afwijking, abnormaliteit
nienormalny abnormaal
nieobecność afwezigheid, absentie, mangel
nieobecny verstrooid
nieobecny afwezige, wegblijver
nieobecny leeg, vrij, open, onbezet
nieobecny (proces) verstrooid
nieoczekiwany plotseling
nieodłączny aangeboren, ingeboren
nieodparty onweerstaanbaar
nieodzowny onontbeerlijk, onmisbaar
nieokrzesany bizar
nieomal schier, bijkans, haast, bijna
nieparzysta (liczba) bizar
nieparzysty bizar
niepełnoletni kind
niepełnoletniość minderheids-
niepewność geweifel, hapering, aarzeling
niepewny discutabel, twijfelachtig, dubieus
niepewny aanvechtbaar, betwistbaar
niepiśmienny ongeletterd, analfabetisch
niepoczytalny bezetene, gek, krankzinnige
niepodzielny atoom-, atomair
niepodzielny (chem.) elementair
niepojęty ondoorgrondelijk, onbegrijpelijk
niepokaźny onbeduidend, beuzelachtig, luizig
niepokoić ergeren, verontwaardigen
niepokoić belemmeren, storen, hinderen
niepokoić aan de scharrel zijn, fladderen
niepokoić zich opdringen, zich indringen
niepokoić się onveilig maken
niepokojący bang, bezorgd, beducht, ongerust
niepokojący vermakelijk, leuk, amusant
niepokojem ongerust, bezorgd
niepokój aangelegenheid, belang
niepokój herrie, rel, roerigheid, getier
niepokój storing
niepoprawny verkeerd, onjuist, fout, mis
nieporadny plomp, log
nieporozumienie misverstand
nieporuszony gevestigd, vast, stevig, hecht
nieporządek janboel, disorde, rommel, rotzooi
nieporządek moes, brij, pap
nieporządny borstelig, ruigharig, rechtopstaand
niepotrzebny onnodig
niepowodzenie schade aanrichten, schaden
niepowodzenie ongeluk
niepowtarzalny uniek, enig
niepozorny vlakte
niepożądany laakbaar, afkeurenswaardig
nieprawdopodobny ongelofelijk, onaannemelijk
nieprawdopodobny verrassend
nieprawdziwy loos, bedrieglijk, dubbelhartig
nieprawdziwy onwaar
nieprawidłowość afwijking, abnormaliteit
nieprawidłowy abnormaal
nieprzenikliwy ondoordringbaar
nieprzeparty onweerstaanbaar
nieprzepuszczalny ondoordringbaar
nieprzerwanie achtereen, achtereenvolgens
nieprzerwany onafgebroken, doorlopend
nieprzetworzony grof, bot, onbewerkt, onbehouwen, cru
nieprzyjaciel vijand
nieprzyjazny vijandelijk, vijandig
nieprzyjemny afschuwelijk
nieprzyjemny onaardig, honds, nurks, nors, bars
nieprzystępny verwijderd, ververwijderd, ver
nieprzytomny buiten kennis, bewusteloos
nieprzyzwoity schuin, obsceen, schunnig
nierafinowany grof, bot, onbewerkt, onbehouwen, cru
nieregularność verwardheid, verwarring
nierozdzielny całkowitoliczbowy onaangetast, ongeschonden, integraal
nierozstrzygnięty aanhangig
nieruchomy roerloos, bewegingloos, onbeweeglijk
nieruchomy nog
niesamowity eng, griezelig
niesamowity bizar
nieskomplikowany vlakte
nieskończenie tot in het oneindige
nieskuteczny mislukt
niesłychany anoniem, naamloos
niesmaczny ijselijk, afgrijselijk
niesmaczny smakeloos, smaakloos
niespodzianka betrappen, verrassen, snappen
niespodziewanie eensklaps, onverwachts
niespokojny bang, bezorgd, beducht, ongerust
niespokojny aalwarig, aalwaardig, gemelijk
niespójny inconsequent
niesprawność uitvallen, haperen, stuk gaan
niesprzeczność consequentie, gevolg
niestandardowy usance, gewoonte, gebruik
niestaranny nonchalant, nalatig, onachtzaam
niestaranny onachtzaam, nonchalant, nalatig
niestety o wee, helaas
niestety jammer, jammer genoeg, helaas
niestrawność indigestie, slechte spijsvertering
niestrawność slechte spijsvertering, indigestie
niesubordynowany oproerig, opstandig
niesystematyczny buitensporig, extreem, excessief
nieszczęście verachtelijkheid
nieszczęście droefheit, hartzeer, beproeving
nieszczęście ziekte, kwaal, aandoening
nieszczęście leed, verdriet, smart
nieszczęście ongeluk
nieszczęśliwie jammer, jammer genoeg, helaas
nieszczęśliwy verachtelijk, nietswaardig
nieszczęśliwy ongelukkige
nieszczęśliwy ongelukkig
nieszczęśliwy wypadek ongeluk, accident, ongeval
nieść dragen, voorhebben, voeren, brengen
nieśmiały zwak
nieśmiały bevangen, timide, bedeesd, blo
nieśmiały beschroomd, benepen, bang
nieświadomy buiten kennis, bewusteloos
nieświeży ransig, rans, ranzig, garstig
nietoperz vleermuis
nietypowy invalide, gebrekkig
nieudany mislukt
nieugięty afgemeten, plechtig, ceremonieel
nieuporządkowany zbiór dokumentów soep
nieuprzejmy honds, nurks, bars, nors, onaardig
nieustannie onophoudelijk, achtereen, aldoor
nieustraszony dapper, ferm, onvervaard, boud, stout
nieustraszony gedurfd, brutaal, stoutmoedig, stout
niewart waardeloos, nietswaardig, voos
nieważny nihil, nul
nieważny loos, ledig, leeg, lens, hol
niewątpliwie toegegeven
niewątpliwie ongetwijfeld, zeker, bepaald
niewątpliwy klaar, uitgesproken, helder
niewiadoma onbekend
niewiadomy onbekend
niewiarygodny ongelofelijk, onaannemelijk
niewidoczny ongezien
niewidomy blind
niewielki gering, karig, min, luttel, klein
niewiniątko onnozel, onbedorven, onschuldig
niewinność onschuld, onbedorvenheid
niewinny onschuldig, onnozel, onbedorven
niewinny onnozel, onbedorven, onschuldig
niewłaściwe odstępy tekstu rivier, stroom
niewłaściwy laakbaar, afkeurenswaardig
niewola aanspannen, het juk opleggen
niewolnik slaaf
niewygoda ongemak, ongerief
niewygodny plomp, log
niewygodny moeilijk, lastig, slim
niewypłacalny bankroet
niewypowiedziany anoniem, naamloos
niewyraźny onduidelijk, troebel, vaag, duister
niewyrobiony onervaren, groen
niewystarczający amper, kwalijk, nauwelijks
niezamężna ongehuwd, ongetrouwd
niezapominajka vergeet-mij-niet
niezapomniany niet, geen, nee, neen
niezawodnie genoeg, voldoende
niezawodny vertrouwd, betrouwbaar
niezbędny onontbeerlijk, onmisbaar
niezbity afdoend, een conclusie wettigend
niezdarny plomp, log
niezdecydowany aarzelend
niezdrowy onwel, niet lekker
niezgrabny plomp, log
niezliczony ontelbaar
niezmienny eeuwig
niezmiernie enorm, uiterst
niezmiernie bijzonder, buitengewoon
niezmiernie allemachtig
niezmierny buitengewoon, bijzonder
niezmierny gigantisch, enorm, geweldig
niezmodyfikowany grof, bot, onbewerkt, onbehouwen, cru
nieznaczny onbeduidend, beuzelachtig, luizig
nieznaczny smal, bekrompen, eng, krap, nauw
nieznajomy vreemdeling, onbekende, vreemde
nieznany anoniem, naamloos
nieznany onbekend
nieznośny afschuwelijk
nieznośny saai, taai, vermoeiend, melig
niezręczny plomp, log
niezrozumiały mysterieus, geheimzinnig
niezrozumiały onbegrijpelijk, ondoorgrondelijk
niezwłocznie dadelijk, onmiddellijk
niezwyciężony onoverwinnelijk, onbedwingbaar
niezwykle allemachtig
niezwykły buitengewoon, bijzonder
niezwykły typisch, curieus, vreemd
niezwykły zeldzaam, ongemeen, schaars
niezwykły ongewoon, ongebruikelijk
nieżonaty ongehuwd, ongetrouwd
nieżyczliwy honds, nurks, bars, nors, onaardig
nigdy nimmer, nooit
nigdzie hier of daar, ergens
nigdzie nergens, in geen velden of wegen
nigdzie (w zdaniach przeczących) hier of daar, ergens
nikczemny laaghartig, laag, gemeen, infaam
nikły sprietig, schraal, mager, dun, luchtig
niknąć verdwijnen, wijken
nikt geen, geen enkel, geen enkele, niemand
nikt niks, niemendal, niets, geen zier
nimb stralenkrans, nimbus
nimbus (chmura deszczowa) stralenkrans, nimbus
nimfa wodna najade, waternimf
niniejszy tegenwoordig, actueel
niski laag
niski poziom laag
niski ukłon laag
niskiej laag
nisza nis
niszczeć verval
niszczenie aftands, gammel, bouwvallig
niszczyć schade aanrichten, schaden
niszczyć vernietigen, verwoesten, vernielen
niszczyć verdelgen, uitroeien
niszczyć ombrengen, doodmaken, doden
niszczyć vergaan, verrotten, rotten, bederven
nit klinken, vastklinken
nitka draad, garen
nitować klinken, vastklinken
niuans schakering, nuance, nuancering
niż laag
niż dan
niż się obiecało dan
niższy minderwaardig
noc nacht
nocleg aanpassing
nocnik po
nocny nacht
nocny nachtelijk
nodze been
noga been
nomad benoeming, nomade
nominalny billijk, fair, rechtvaardig
nonsens nonsens, onzin, zever, gekheid
nora spelonk, krocht, hol, grot, holte
norma regel, standaardmaat, norm
norma regel, standaardmaat, norm
norma wojskowa regel, standaardmaat, norm
norma wojskowa regel, standaardmaat, norm
normalny normaal, standaard-
normalny stan normaal, standaard-
normaly normaal, standaard-
Norman Normandisch
Normandczyk Normandisch
normandzki Normandisch
normański Normandisch
normą regel, standaardmaat, norm
Norweg Noors
Norwegia Noorwegen
norweski Noors
nos neus
nosić naar buiten brengen, dragen
nosić voeren, dragen, brengen, voorhebben
nosowy nasaal, neus-
nostalgia heimwee
nostalgia heimwee
nosze brancard, draagbaar
nośnik vehikel, voertuig, wagen
notariusz notaris
notatka plaatsbewijs, biljet, kaartje
notatka u dołu strony aantekening, commentaar
notatnik agenda, dagorde
notatnik blocnote
notes schrift, aflevering, katern
notes blocnote
notes blok
notes do zapisów schrift, aflevering, katern
notować plaatsbewijs, biljet, kaartje
notować wyniki discus, plaat, grammofoonplaat, schijf
Nowa Zelandia Zeeland
nowatorski nieuw, opkomend
nowicjusz beginner, beginneling
nowicjusz nieuweling, novice
nowina nieuws, nieuwigheid, nieuwtje
nowiny nieuws, nieuwigheid, nieuwtje
nowoczesny nieuwerwets, modern, bijdetijds
nowoczesny actueel
noworodek kind
nowość nieuwheid
nowość nieuwtje, nieuws, nieuwigheid
nowotwór tumor, gezwel
nowy nieuw, opkomend
nowy nabytek biblioteki aanwinst, acquest, buit, prooi
nowy wiersz klaarspelen, doorkomen, slagen
nowy właściciel nieuw, opkomend
nozdrze neusgat
nożyce schaar
nożyczki schaar
nóż mes
nóż myśliwski hartsvanger
np. @:-)) - uśmiech Elvisa Presleya glimlachen
np. <we shall go> pójdziemy gaan, zullen
np. <we shall go> - pójdziemy gaan, zullen
nucić snorren, gonzen, razen, brommen
nudności misselijkheid, walging, walg, afkeer
nudności vakantie
nudny vervelend
nudny dom, simpel, onnozel, flauw
nudysta nudist, naaktloper
nudyzm nudisme, naaktloperij, naaktlopen
nudziarz aanboren
nudziarz trekken
nudzić aanboren
nuklearny nucleair, kern-
numer uitgeven, emitteren
numer aantal, getal, tal
numer rejestracyjny aantal, getal, tal
numerale aantal, getal, tal
numerek biljet, plaatsbewijs, kaartje
numerek (w szatni) biljet, plaatsbewijs, kaartje
numerować aantal, getal, tal
numizmatyk muntkenner, penningkundige
numizmatyka muntkunde, numismatiek
nurcie actueel
nurek duiker
nurkować duiken
nurkować duiken
nurkować (także o pikującym samolocie) duiken
nurkował duiken
nurkował duif, tamme duif
nurkowanie duiken
nurt loop, stroom, stroming
nuta plaatsbewijs, biljet, kaartje
nuta in een stemming brengen, stemmen
nuta kluczowa plaatsbewijs, biljet, kaartje
nużący vervelend
nużyć vervelend
nylon nylon-
o circulerend, in omloop
o (kimś circulerend, in omloop
o burzy: szaleć storm
o ile sobie przypominam aas
o ile szczęście dopisze hopelijk
o ją haar, hun, zijn
o jego het zijne, de zijne
o jego haar, hun, zijn
o jej het hare, de hare
o mało schier, bijkans, haast, bijna
o niewiele weinig
o ręcznym napędzie aanreiken, overhandigen
o sercu: kołatać aan de scharrel zijn, fladderen
o śniegu: padać sneeuwen
o światowym zasięgu wereldwijd
o wielu możliwościach odporny krachtig, geducht, sterk, fiks, straf
o zmaku orzechów geurig, aromatisch
oaza oase
oazą oase
oba beide, allebei, alle twee de
obacz <abide> woonplaats, domicilie
obacz <beat> vlijen, leggen, neerleggen
obacz <crow> bemanning
obacz <feel> vilt
obacz <mistake> foutief, verkeerd, fout, onjuist
obacz <surprise> ampère
obaj beide, allebei, alle twee de
obala afgeven op, afbreken, afkammen
obala neervellen, wippen, kappen, vellen
obala ontzenuwen, weerleggen
obala ondergraven, ondermijnen
obalać afschaffen
obalenie afschaffing
obalić afschaffen
obalić (teorię itp) exploderen, losbarsten, ontploffen
obarczyć beproeven, bedroeven, verdriet doen
obarczyć zadel
obawa aanhouding, arrestatie
obawa beklemming, angst, benauwdheid
obawą aangelegenheid, belang
obcas hiel
obcążki knijper, schaar
obcesowo abrupt, kortaf, botweg
obcesowy kortaf, bruusk, abrupt, bot, steil
obchodzenie się kuur, behandeling
obchodzić vieren, opdragen, celebreren
obchodzić (przepisy) ontwijken, mijden, uit de weg gaan
obchodzić się aanpakken, aan komen lopen
obchodzić się (<sth> z czymś) aanpakken, aan komen lopen
obchodzić się z czymś) oor, kruk, handvat, hengsel, klink
obchodź rondgaan, omgaan
obciąć afknotten
obciążać aanklacht, beschuldiging
obciążać (konto debetzijde, debet
obciążenie laden
obciążenie (maszyny itp) plicht, verplichting
obciążenie1 laden
obciążyć gewicht
obciążyć hipotecznie hypotheek
obciążyć podatkiem belasten, aanslaan
obcina maaien
obcinać kadrować kadrowanie afknotten
obcisły stipt, nauwsluitend, streng, nauw
obcokrajowiec buitenlander
obcokrajowy uitheems, buitenlands
obcy ijselijk, afschuwelijk
obcy uitheems, buitenlands
obcy buitenlands, vreemd, onwennig
obecnie enfin, komaan, nou, nu, wel, tja
obecnie tegenwoordig
obecność bijzijn, presentie, aanwezigheid
obecny actueel
obecny tegenwoordig, actueel
obejmować omhelzen, omarmen
obejmować omsluiten
obejmował omvatten, beslaan
obejmował omhelzen, omarmen
obejmował bevatten, inhouden, behelzen
obejść się bez czegoś rondgaan, omgaan
obelgi laaien, vlammen
obelżywy krenkend, beledigend, grievend
Oberon Oberon
obetrzeć afvegen, wissen, afdrogen, afwissen
obezwładnia geweld aandoen, overmeesteren
obezwładnia bedelven, overstelpen, verpletteren
obficie in overvloed, ruimschoots, rijkelijk
obfitość onbekrompenheid, overvloed
obfitować in overvloed aanwezig zijn
obfitować (<with in overvloed aanwezig zijn
obfitować (<with sth> w coś) in overvloed aanwezig zijn
obfity uitbundig, copieus, abundant, rijk
obfity uitgebreid, omvangrijk, veelomvattend
obfity (posiłek) uitbundig, copieus, abundant, rijk
obgryzać knagen, knabbelen
obiad diner, middagmaal, middageten
obiad twaalfuurtje, lunch
obiecywać beloven, toezeggen, uitloven
obieg omloop, circulatie, roulatie
obieg muntsoort, valuta
obieg klotsen, plassen, kabbelen, klapperen
obieg projektu omloop, circulatie, roulatie
obiekt mikpunt, onderwerp, object, ding
obiekt moduł wynikowy mikpunt, onderwerp, object, ding
obiektyw lens
obierać schillen, afpellen, jassen
obierać kartofle commissie, opdracht, boodschap
obietnica beloven, toezeggen, uitloven
obietnicą beloven, toezeggen, uitloven
obieżyświat wereldreiziger
obijać opvullen, vullen, opzetten
obijać (meble) opvullen, vullen, opzetten
objaśniać uitleggen, interpreteren, duiden
objaśnienie toelichting, explicatie
objaw voorbode, voorteken, teken
objaw teken, symptoom, verschijnsel
objazd aberratie, afwijking
objazd tournee, rondreis
objętny zoel, lauw
objętość geluidssterkte, inhoud, volume
objętość stała geluidssterkte, inhoud, volume
oblać (egzamin) floppen, in het water vallen
oblegać belegeren
oblegać belegering, beleg
oblewanie viering
oblężenia belegering, beleg
oblężenie belegering, beleg
oblicz in aanmerking komen, meetellen
obliczać meten, berekenen
obliczać in aanmerking komen, meetellen
obliczenie rekenschap, rekening
obliczyć derde macht, dobbelsteen, blok
obliczyć objętość rekening, conto
obligacja aanhechting
obligacji aflossing, amortisatie, afschrijving
oblodzenie glacé
obładować beladen, inladen, belasten, laden
obławą bejagen, jagen, jacht maken op
obłąkany bezetene, gek, krankzinnige
obłąkany dolzinnig, dol, gek, krankzinnig
obłok wolk
obłudny loos, bedrieglijk, dubbelhartig
obłudny gehuicheld, geveinsd, huichelachtig
obmycie wassing
obmywać louteren, reinigen, schoonmaken
obnażony onopgesmukt, bloot, naakt, onbedekt
obniżenie afname
obniżenie afdraaien, verlagen
obniżenie bariery potencjału w wyniku depressie
polaryzacji drenu
obniżenie wydajności invloed hebben op, beïnvloeden
obniżka afname
obniżyć kleinmaken, vernederen, verootmoedigen
obniżyć afdraaien, verlagen
obniżyć się neerdrukken, deprimeren
obniżyć się verlagen, afdraaien
oboje beide, allebei, alle twee de
obojętność flegma
obojętny lauw, onverschillig
obojętny neutraal, afzijdig, onpartijdig
obok naast elkaar
obok langs, naar, blijkens, ingevolge
obok bezijden, naast, behalve
obok siebie aan, nabij, bij, dichtbij, naast
obok siebie aan, nabij, naast, bij, dichtbij
obok siebie sluiten, dichtmaken, dichtdoen
obok siebie naast, eerstkomend
obołudny gehuicheld, geveinsd, huichelachtig
obopólny onderling, wederkerig, wederzijds
obora loods, keet, schuur, barak
obowiązek plicht, verplichting
obowiązek verplichting, plicht
obowiązek verantwoordelijkheid
obowiązkowy bindend, dwingend, gedwongen
obowiązujący strip, reep, band, strook, windsel
obozować legeren, kamperen
obój hobo
obóstwiać verafgoden, adoreren, aanbidden
obóz legeren, kamperen
obóz koncentracyjnjy legeren, kamperen
obrabiać functioneren, het doen
obracać anders maken, veranderen
obracać się anders maken, veranderen
obrachunek akkoord, accoord, overeenstemming
obrać zawód zich eigen maken, adopteren
obradował koesteren, broeden, broeden op
obrady actie, handeling, optreden, gedoe
obrady conferentie
obramowanie schoorsteenmantel
obramowanie prostokątne omringen, omgeven, insluiten
obraz afbeelding, prent, plaat
obraz beeld, prent, afbeelding, plaat
obraz elektronowy knippatroon, patroon
obraz tytułowy beeld, prent, afbeelding, plaat
obraz wizja rysunek schildering, doek, schilderij
obraz zadania beeld, prent, afbeelding, plaat
obraz zadania moduł ładowania afbeelding, prent, plaat
(zadania)
obraza beledigen, krenken, affronteren
obraza troetelen, koesteren, vertroetelen
obrazą beledigen, krenken, affronteren
obrazić się beledigen, affronteren, krenken
obrazowo oneigenlijk, figuurlijk
obrazowy oneigenlijk, figuurlijk
obraźliwy krenkend, beledigend, grievend
obraźliwy agressief
obraźliwy aanvallend, offensief
obrażać gescheld
obrażać beledigen, krenken, affronteren
obrażać beledigen, affronteren, krenken
obrączka wal, beugel, ring
obręb kompas
obrocie fietsen, wielrijden
obrocie anders maken, veranderen
obrona weer, defensie, afweer, verdediging
obrona defensie, verdediging, weer, afweer
obrona przeciwlotnicza bescherming
obroną defensie, verdediging, weer, afweer
obronić opkomen voor, verweren, verdedigen
obroża kraag, boord, halsboord
obrożą kraag, boord, halsboord
obrót revolutie, omwenteling
obrót omzet
obrus laken
obrus tafellaken, dekservet
obryzgać klapperen, plassen, kabbelen, klotsen
obrządek ritueel
obrzezać besnijden
obrzeże cirkelomtrek, buitenkant
obrzęd ceremonie, plechtigheid
obrzęd ritus, kerkgebruik, rite
obrzęk pof, poef
obrzydliwy ijselijk, afgrijselijk
obrzydliwy misselijk, stuitend, onsmakelijk
obrzydliwy venijnig, vergiftig, giftig
obrzydzenie gruweldaad, verschrikking, gruwel
obsada afgietsel, gegoten voorwerp
obsceniczny schuin, obsceen, schunnig
obserwacja berisping, aanmerking, blaam, standje
obserwacją berisping, aanmerking, blaam, standje
obserwować opvolgen, handelen volgens
obserwował opvolgen, handelen volgens
obsesja obsessie
obsesją obsessie
obsługa administratiekantoor, bestuur
obsługiwać serveren, voorleggen
obsługiwał functioneren, het doen
obsługiwanie actie, handeling, optreden, gedoe
obsługujący steward
obsługujący ramki steward
obstawać aanhouden, blijven aandringen
obstrukcja verstopping, constipatie, obstipatie
obsunięcie się ziemi aardverschuiving
obszar oppervlakte, areaal, gebied
obszar territoir, ban, gebied, grondgebied
obszar definiowania obrazu gehucht, buurtschap, vlek
obszar oddziaływania arena, krijt, piste, kampplaats
obszar zapisu taśmy zich aaneensluiten, aansluiten
obszar zapisu taśmy (magnetycznej) klimaatzone, zone, aardgordel
obszar zbiorczy sumować oppervlakte, areaal, gebied
obszerny uitgebreid, omvangrijk, veelomvattend
obszerny lijvig, veelomvattend
obszerny uitgebreid, omvangrijk, veelomvattend
obszerny breedvoerig, ruim, groot, royaal
obudowa affaire, zaak, aangelegenheid, ding
obudowa inpakken, verpakken, pakken
obudowa płaska indompelen, indopen, soppen
obudowa układu scalonego pedestal, piëdestal, voetstuk
obudowa wieżowa inpakken, verpakken, pakken
obudzić wakker maken, wekken, opwekken
obudzić wekken, wakker maken, opwekken
obudzić wekken, wakker maken, opwekken
obudzić (ze snu) wakker maken, wekken, opwekken
obudzić się wekken, wakker maken, opwekken
obudzony wekken, wakker maken, opwekken
oburzony (<at sth> na coś verontwaardigd
oburzyć muiten, rebelleren, in opstand komen
obustronny wederkerig, wederzijds, onderling
obustronny onderling, wederkerig, wederzijds
obuwie schoeisel
obwieszcza uitvaardigen, afkondigen
obwieszczać adverteren, aankondigen, aandienen
obwieszczenie bericht, aankondiging, advertentie
obwolucie kruisband, wikkel, banderol
obwoluta kruisband, wikkel, banderol
obwód circuit
obwód netwerk, net
obwód omtrek
obwód drukowany wielowarstwowy circuit
obwód drukowany wielowarstwowy maas, breisteek, steek, strik
obwód drukowany wielowarstwowy omtrek
obwód wyjściowy circuit
obwód zaporowy circuit
obwódka velg
obyczaj usance, gewoonte, gebruik
obywatel staatsburger, burger
obywatel nationaal, vaderlands
obywatelski burger-, stads-
obywatelski civiel
obywatelstwo nationaliteit
ocalać redden, bergen, behouden
ocalić bergen, behouden, redden
ocean wereldzee, oceaan
oceaniczny oceanisch
ocena belastingaanslag, aanslag
ocena orkestreren
ocena zawartości schatten, begroten, waarderen, taxeren
oceną belastingaanslag, aanslag
oceną graad, mate, trap
oceną gedachte, mening, opinie, dunk, visie
oceniać rekening, conto
ocenić schatten, taxeren, waarderen, begroten
ocenić appreciëren, waarderen
ocet edik, azijn
ochłodzić koelen
ochocie wil
ochota wil
ochotnik vrijwilliger, volontair
ochraniać behoeden, beschermen
ochrona bescherming
ochrona pand, borgstelling, onderpand
ochrona poufność pand, borgstelling, onderpand
ochrona w architekturze (sprzętu lub pand, borgstelling, onderpand
oprogramowania)
ochrona zasobów bescherming
ochrypły schor, hees, rauw
ochrzcić dopen
ochrzcić dopen
ociągać się zweven
ociekać water
ociemniały blind
ocierać schaven, afschaven
ocierać afvegen, wissen, afdrogen, afwissen
ocknąć się beter worden, genezen, helen
oclić plicht, verplichting
octan acetaat, azijnzuur zout
oczarować heksen
oczarować aantrekkelijkheid
oczarować betoverend
oczekiwać anticiperen, prejudiciëren
oczekiwać wachten, afhalen, te wachten staan
oczekiwać te wachten staan, wachten, afhalen
oczekiwać aanhoren, beluisteren, luisteren
oczekiwać na pakiety aanhoren, beluisteren, luisteren
oczekiwać na sygnał anticiperen, prejudiciëren
oczekiwał wachten, afhalen, te wachten staan
oczekiwał te wachten staan, wachten, afhalen
oczekujący aanhangig
oczka maas, breisteek, steek, strik
oczko kijker, oog
oczko (sieci itp) maas, breisteek, steek, strik
oczko (w kartach itp) sterretje, asterisk
oczko sieci itp maas, breisteek, steek, strik
oczyszczać raffineren, louteren, verfijnen
oczyszczać gevoelig, fijn, delicaat, kies, iel
oczyszczać kogoś z winy reinigen, schoonmaken, louteren
oczyścić borstelen, schuieren
oczyścić uitleggen, duidelijk maken, beduiden
oczyścić rein, puur, schoon, zindelijk
oczyścić louteren, reinigen, schoonmaken
oczyścić zindelijk, puur, helder, rein, schoon
oczyścić się louteren, reinigen, schoonmaken
oczywisty aanwijsbaar, vertoonbaar
oczywisty apert, evident, kennelijk, duidelijk
oczywisty laten blijken, manifesteren
oczywisty kennelijk, evident, apert
oczywisty vlakte
oczywiście beslist, absoluut, ten enenmale
oczywiście klaarblijkelijk, duidelijk, blijkbaar
oczywiście klaarblijkelijk, blijkbaar, duidelijk
oczywiście gewis, zeker, vast, stellig
od sedert, met ingang van, vanaf
od czasu do czasu op een keer, eens
od niepamiętnych czasów van voren af aan, nogmaals, opnieuw
od nowa opnieuw, van voren af aan, nogmaals
od nowa van voren af aan, nogmaals, opnieuw
od piątku van voren af aan, nogmaals, opnieuw
od siebie afgezonderd, afzonderlijk
od święta daarop, vervolgens
od zewnątrz sinds, sedert, vanaf
oda ode
oda tnica ode
odbicie afspiegeling, weerglans
odbicie zwierciadlane (w grafice) afspiegeling, weerglans
odbiera ontwoekeren
odbierać collecteren, innen, inzamelen
odbierać aanvaarden, aannemen, accepteren
odbierający ontvanger
odbijać afspiegelen
odbijać się szerokim echem reflecteren, spiegelen, terugkaatsen
odbiorca ontvanger
odbiorca danych ontvanger
odbiorca docelowy ontvanger
odbiorcą gebruiker
odbiornik luisteraar, toehoorder
odbiór voor voldaan tekenen, kwiteren
odbiór (długu hoop, groep, schare, kudde, drift
odbitce afdruk
odbitka nadruk, herdruk
odblokować ontsluiten
odbyt anus, aars
odbytnica anus, aars
odbytnicą anus, aars
odbywać serveren, voorleggen
odchodzenie klientów karnen
odchodził gepensioneerd, rustend, in ruste
odchodź aftreden, met pensioen gaan
odchudzać się rank, slank, tenger
odchylenie aberratie, afwijking
odchylenie afleidingsmanoeuvre
odciąć afzetten, amputeren, wegsnijden
odciąć dopływ afzetten, amputeren, wegsnijden
odciąg kerel, persoon, knul, sujet, snuiter
odciąg logeren
odciąga ritsen, rissen, wegnemen, afhalen
odciążyć lossen, uitladen, afladen
odcień tint
odcień schakering, nuance, nuancering
odcień nuance, schakering, nuancering
odcień schaduwen
odcień schakering, nuance, nuancering
odcień barwy tint
odcięta abscis
odcinać oor, kruk, handvat, hengsel, klink
odcinanie scheren, knippen, snoeien
odcinek branche, vak, tak
odcinek (powieści) afbetalingstermijn, annuïteit
odcisk afdruk
odciskać indruk maken op, imponeren
odcyfrować ontcijferen, ontraadselen
odczucie klapstuk, sensatie
odczuwać bevoelen, tasten, voelen, betasten
odczynnik chemiczny vertegenwoordiger, dealer, agent
odczyt college geven
odczyt z wyprzedzeniem lezen
odczytać decoderen
odczytaj college geven
odczytywać elektrycznie betekenis, zin
oddać (przysługę) reproduceren, weergeven
oddać (się czemuś) opdragen, spenderen, spanderen
oddaj bemachtigen, grijpen, aangrijpen
oddalony vandoor, heen, verwijderd, over
oddawać mocz pissen, een plas doen, piesen
oddawać stolec poepen, ontlasting hebben, kakken
oddawać usługi serveren, voorleggen
oddech adem
oddychać ademhalen, ademen
oddychanie ademhaling
oddział agentschap
oddziaływać aandoen, aangrijpen
oddziaływanie wzajemne agentschap
oddzielać gescheiden
oddzielać isoleren, afzonderen
oddzielać afgezonderd, afzonderlijk
oddzielny afgezonderd, afzonderlijk
oddzielny verscheidene, diverse
odebrać odwołać unieważnić aanvaarden, aannemen, accepteren
odejmij aftrekken
odejmować aftrekken
odejmowalny afneembaar
odejmował aftrekken
odejmowanie aftrekking
odejście uittocht, vertrek
odejść een miskraam krijgen, mislukken
odejść z kwitkiem aftreden, met pensioen gaan
odemknąć ontsluiten
oderwać verstrooien
oderwać vaneenscheuren, doorscheuren
odetchnąć ademhalen, ademen
odezwa declaratie, verklaring
odgadywać raden, gissen, doorzien
odgałęzienie tak, aftakking
odgłos boe
odgłos weergalmen, naklinken, echoën
odgłos Echo
odgłos kroku naklinken, galmen, doorklinken
odgradzać isoleren, afzonderen
odgrażać się dreigen, bedreigen
odizolować isoleren, afzonderen
odjazd uittocht, vertrek
odjeżdża op reis gaan, afreizen
odjeżdżać op reis gaan, afreizen
odkazić desinfecteren, ontsmetten
odkąd sinds, sedert, vanaf
odkąd wanneer, als, toen
odkładać vertraging
odkładać afgeven, deponeren, in bewaring geven
odkładać uitstellen, verdagen, aanhouden
odkrycie ontdekking
odkryć ontdekken
odkrywać ontdekken
odkrywać stutten, steunen, schragen
odkrywać ontdekken
odkrywanie urządzeń sieciowych ontdekking
odkupienie aflossing, amortisatie, afschrijving
odlatywać vandoor, heen, verwijderd, over
odległość afstand, eind
odległy ververwijderd, ver, verwijderd
odległy komputer macierzysty verwijderd, ververwijderd, ver
odlewać afgietsel, gegoten voorwerp
odlewać baseren, grondvesten, funderen
odlewać modelleren, boetseren
odliczyć ritsen, rissen, wegnemen, afhalen
odlot uittocht, vertrek
odludny eenzaam
odłam partij, stem
odłamek bikken, afbikken
odłamek splinter
odłączać invalide, gebrekkig
odłączalny afneembaar
odłączony afstandelijk
odłączyć verloten, loten
odłączyć afgezonderd, afzonderlijk
odmalowuj uitbeelden, verbeelden, afbeelden
odmawia achterhouden
odmawiać ontkennen
odmiana veranderen, anders maken
odmiana dalen, kleiner worden, afnemen
odmiana baseballu variatie, variëteit, afwisseling
odmianą veranderen, anders maken
odmianą variatie, variëteit, afwisseling
odmieniać conjugeren, vervoegen
odmienny ijselijk, afschuwelijk
odmienny uiteenlopend, verschillend
odmowa afwijzing, weigering
odmową afwijzing, weigering
odmowny negatief, cliché
odmówić in tegenspraak zijn met, tegenspreken
odmówić afwijzen, het verdommen, afkeuren
odmrożenie door bevriezing veroorzaakte wofrostbite
odnajdywać ontdekken
odnalezienie ontdekking
odnaleźć beter worden, genezen, helen
odnawiać vernieuwen, renoveren
odnawiać (mieszkanie) vernieuwen, renoveren
odniesienie do obiektu verwijzing, referentie
odniesienie niejednoznaczne verwijzing, referentie
odnieść wrażenie lijken, overkomen, schijnen
odnoga been
odnosić się verhalen, vertellen, debiteren
odnoszący się verwant, familielid
odnoś bewerkstelligen, doorvoeren
odnoś aanvaarden, aannemen, accepteren
odnośnie betreffende, aangaande, omtrent
odnośnik verwijzing, referentie
odnowić versieren
odnowić vernieuwen, renoveren
odosobnienie isolatie, isolering
odosobniony alleenstaand, geïsoleerd
odosobniony enkel, bloot, louter
odór zynek stinken, vies ruiken
odpadki afwijzen, het verdommen, afkeuren
odpalać ontzetten, royeren, ontslaan
odparowywać doen verdampen, uitdampen, indampen
odparzyć blaar
odpaść terugvallen
odpis exemplaar, afdruk
odpisać antwoorden, antwoorden op
odpływ neerdruipen, afdruipen
odpływ eb-
odpływ tij, getij
odpływ kanał eb-
odpoczynek rusten
odpoczynek rest, overblijfsel, rommel, afval
odporność tegenweer, tegenkanting, tegenstand
odporny immuun, onvatbaar, resistent
odporny na wstrząsy immuun, onvatbaar, resistent
odpowiada antwoorden, antwoorden op
odpowiada reageren
odpowiadać antwoorden, antwoorden op
odpowiadać corresponderen
odpowiadać antwoorden, antwoorden op
odpowiadać reageren
odpowiadać (<to sth> czemuś) corresponderen
odpowiadać za antwoorden, antwoorden op
odpowiedni adequaat, bijbehorend
odpowiedni gepast, passend, geschikt
odpowiedni genoeg, voldoende
odpowiedni fatsoenlijk, betamelijk, behoorlijk
odpowiedni betamelijk, behoorlijk, fatsoenlijk
odpowiednik equivalent, gelijkwaardig
odpowiednik evenwijdig, parallel
odpowiednio gevoeglijk, op de juiste wijze
odpowiednio netjes, naar behoren, behoorlijk
odpowiednio do netjes, naar behoren, behoorlijk
odpowiedniość landgoed, boerderij, bezitting
odpowiedzialność verantwoordelijkheid
odpowiedzialny verantwoordelijk, aansprakelijk
odpowiedzialny (<for sth> za coś) verantwoordelijk, aansprakelijk
odpowiedzialny za coś verantwoordelijk, aansprakelijk
odpowiedzieć komuś/na coś czymś reageren
odpowiedzieć <to sb/sth> komuś/na coś reageren
<with sth> czymś
odpowiedź antwoorden, antwoorden op
odpowiedź antwoorden, antwoorden op
odpowiedź opóźnienia grupowego antwoorden, antwoorden op
odpowiedź z danymi EGP antwoorden, antwoorden op
odprasować na kant verfomfaaien, kreukelen, frommelen
odprawić ontzetten, royeren, ontslaan
odprężacć się verslappen, zich verpozen
odprężyć (się) verslappen, zich verpozen
odprężyć się verslappen, zich verpozen
odprowadzać vergezellen, accompagneren, begeleiden
odprysk splinter
odpust marktplein, markt, bazaar, marktplaats
odpust aflaat
odra mazelen
Odra Oder
odra (choroba) mazelen
odra choroba mazelen
odraczać afgeven, deponeren, in bewaring geven
odraza gruwel, verschrikking, gruweldaad
odraza walg, afkeer, walging, misselijkheid
odrazą walg, afkeer, walging, misselijkheid
odrażający afschuwelijk
odrażający ijselijk, afgrijselijk
odrębny uiteenlopend, verschillend
odrębny afgezonderd, afzonderlijk
odrobina jota
odrobina ons
odrobina vonk, sprank
odroczyć uitstellen, verdagen, aanhouden
odrośl afstand, eind
odróżniać uit elkaar houden, onderscheid maken
odróżniać onderscheiden, onderkennen
odróżnić onderscheiden, onderkennen
odruch aandrift, drang, impuls, aandrang
odruch schokken
odryglować ontsluiten
odrzuca afslaan, verwerpen, afwijzen
odrzucać do tyłu opgooien, gooien
odrzucenie afwijzing, verwerping
odrzucić dalen, kleiner worden, afnemen
odrzucić afdanken
odrzucić afslaan, verwerpen, afwijzen
odsetce evenredigheid, proportie, verhouding
odsetek rente, procent, percent
odsetki belang inboezemen, interesseren
odsłaniać openbaren, kenbaar maken
odsłona scène, tafereel, toneel, tableau
odsłoną mond, opening, gat
odstęp interval, tussenruimte
odstęp pedestal, piëdestal, voetstuk
odstęp ruimte, bestek, wereldruim, speling
odstęp między znakami afstand, eind
odstęp międzywierszowy interval, tussenruimte
odstęp proporcjonalny opening, bres, gaping
odstępstwa uittocht, vertrek
odstrasza verjagen, afschrikken
odsunąć vandoor, heen, verwijderd, over
odsyłacz sterretje, asterisk
odsyłacz verwijzing, referentie
odszkodowania akkoord, accoord, overeenstemming
odszkodowanie beloning, loon, vergelding
odszkodowanie schade aanrichten, schaden
odszukać vinden, treffen, bevinden, aantreffen
odszukać afbakenen
odszyfrować ontcijferen, ontraadselen
odświeżać sterker worden, toenemen, aanwakkeren
odświeżać opknappen, laven, opfrissen
odświeżanie verfrissend
odświeżyć opknappen, laven, opfrissen
odświeżyć verfrissend
odświeżyć vernieuwen, renoveren
odświeżyć się opknappen, laven, opfrissen
odtajnić ontcijferen, ontraadselen
odtrącać afpoeieren
odtwarzać tok rozumowania reproduceren, weergeven
odtworzenie reproduktie, weergave
oduczyć afleren, afwennen
odurzyć dronken, zat, dol, beschonken
odwadze lef, moed, dapperheid, durf
odwaga lef, moed, dapperheid, durf
odwaga zenuw
odważnie dapper, kloek, boud, moedig, koen
odważnik gewicht
odważny flink, braaf, eerlijk, dapper, ferm
odważny dapper, kloek, boud, moedig, koen
odważyć het gewicht bepalen, wegen, afwegen
odważyć się zich vermetelen, wagen
odważyć się zich wagen aan, aandurven
odwdzięczać się restitueren, terugbetalen
odwiązać afbinden, losbinden, losmaken
odwiedzać bezoeken, geregeld bezoeken
odwiedzać bezoeken, afgaan, opzoeken
odwiedziny bezoeken, afgaan, opzoeken
odwiert mond, gat, opening
odwilż ontdooien, dooien, wegsmelten
odwlec uitstellen, verdagen, aanhouden
odwokat adviseren, aankondigen, bekendmaken
odwołać afbestellen
odwołać afdanken
odwołać (kogoś lub coś) zich herinneren, gedenken, onthouden
odwołać skasowanie afbestellen
odwołanie afbestellen
odwołanie przez adres verwijzing, referentie
odwołuj afschaffen
odwołuj terugtrekken, intrekken
odwoływać się appelleren, een beroep doen op
odwracać afleiden, verstrooien
odwracać achterzijde, ommezijde, rugstuk
odwrocie aftrekken, de aftocht blazen
odwrotne łamanie linker-, links
odwrotność converseren, een gesprek voeren
odwrotność onderling, wederkerig, wederzijds
odwrotność odwrotny achterzijde, ommezijde, rugstuk
odwrotny tegengesteld, tegenliggend, strijdig
odwrotny converseren, een gesprek voeren
odwrotny achterzijde, ommezijde, rugstuk
odwrotny bez powrotu do zera (zapis) achterzijde, ommezijde, rugstuk
odwrócić afleiden, verstrooien
odwzajemnić terugdoen, vergelden, beantwoorden
odwzajemnić się hergeven, reproduceren, teruggeven
odwzorowanie bitmap
odyseja Odyssee
odziedziczyć afwisselend
odziedziczyć beërven, erven
odzież kleren, kleding
odzież gewaad, kledingstuk
odznace wapen, insigne, blazoen
odznaczenie decor, onderscheiding, decoratie
odznaczyć elimineren, afschaffen, opdoeken
odznaka wapen, insigne, blazoen
odznaka kegel
odzwierciedla reflecteren, spiegelen, terugkaatsen
odzwierciedlać reflecteren, spiegelen, terugkaatsen
odzyskać ontwoekeren
odzyskać beter worden, genezen, helen
odzyskiwać beter worden, genezen, helen
odźwierny uitvoeren, presenteren, indienen
ofercie huwelijksaanzoek, aanzoek
oferować huwelijksaanzoek, aanzoek
oferować afzenden, verzenden, expediëren
oferta te koop aanbieden, aanbieden
oferta huwelijksaanzoek, aanzoek
officer celny nauwkeurig, accuraat, nauwgezet
ofiara opofferen, offeren, aanbieden
ofiara (na jakiś cel) dupe, getroffene, slachtoffer
ofiara życiowa opofferen, offeren, aanbieden
ofiarować huwelijksaanzoek, aanzoek
oficer officier
oficjalny afgemeten, ceremonieel, plechtig
oficjalny ambtelijk, officieel
ofset afstand, eind
ogarniać inslikken, binnenkrijgen, innemen
ogień ontzetten, royeren, ontslaan
ogień armatni ontzetten, royeren, ontslaan
oglądać onderzoeken, nakijken, examineren
oglądać inspectie houden, inspecteren
oglądać uitzicht
ogłaszać adverteren, aankondigen, aandienen
ogłaszać aandienen, aankondigen, adverteren
ogłaszać adviseren, aankondigen, bekendmaken
ogłaszać het gevolg zijn van, afstammen
ogłaszać uitspreken
ogłosić aandienen, aankondigen, adverteren
ogłosić proclameren, uitvaardigen, afkondigen
ogłosić uitgeven, emitteren
ogłoszenia bericht, advertentie, aankondiging
ogłoszenia bericht, aankondiging, advertentie
ogłoszenia affiche, aanplakbiljet, plakkaat
ogłoszenie bericht, advertentie, aankondiging
ogłoszenie bericht, aankondiging, advertentie
ogłoszenie afkondiging, openbaarmaking
ogłoszeniodawca adverteerder, verkondiger
ogłuchnąć goed staan
ogłuszał beduusd, bedremmeld, beteuterd
ognisko ontzetten, royeren, ontslaan
ognisko brandpunt, focus, haard
ognisko open haard, haard, haardstede
ognisko domowe haardstede, schoorsteen, schouw
ognisko domowe piepen, knarsen
ognisko kowalskie smeden
ogniskował brandpunt, focus, haard
ogniwo cachot, cel, kerker
ogniwo monteren, zetten
ogniwo (np. łańcucha) monteren, zetten
ogolić afscheren
ogon schaduwen
ogonach rok
ogólnie in het algemeen, doorgaans
ogólnokształcący generaal
ogólnoświatowy wereldwijd
ogólny generaal
ogólny test klasyfikacyjny algemeen, gemeenschappelijk
ogół geheel
ogółem alles wel beschouwd
ogórek komkommer
ograniczać begrenzen, beperken, beknotten
ograniczać begrensd, eindig, beperkt
ograniczać beknotten, beperken, begrenzen
ograniczać begrensd, beperkt, eindig
ograniczać niosłości beknotten, beperken, begrenzen
ograniczenie beperken, begrenzen, beknotten
ograniczenie topologii beperken, begrenzen, beknotten
ogranicznik zakłóceń radioelektrycznych hek, afsluiting, heining, barrière
ograniczony beperkt, begrensd, eindig
ograniczony zeeëngte, nauw, kanaal, straat
ograniczony wejściem-wyjściem beperkt, begrensd, eindig
ograniczyć perk, grens
ograniczyć beperken, begrenzen, beknotten
ograniczyć spożycie (zużycie) begrenzen, beperken, beknotten
ograniczył (się) beperkt, begrensd, eindig
ogrodnictwo tuinieren
ogrodnik tuinman, tuinier, hovenier
ogrodzenie kraal, omheind terrein
ogrodzenie hek, afsluiting, heining, barrière
ogrodzenie haag, heg, steg
ogrodzić haag, heg, steg
ogrodzić (żywopłotem) hek, afsluiting, heining, barrière
ogrodzone miejsce kraal, omheind terrein
ogromny afgrijselijk
ogromny enorm
ogromny buitengewoon
ogromny gigantisch, reusachtig
ogromny royaal, ruim, breedvoerig, groot
ogród hof, tuin
ogród dierentuin
ogród zoologiczny hof, tuin
ogryza knagen
ogryzać knagen, knabbelen
ogryzek kern, pit
ogrzać warm
Ogrzewać gloed, vuur
ogrzewanie verwarming
ohyda verschrikking, gruweldaad, gruwel
ohydny afschuwelijk, afgrijselijk
ojca pater, vaartje, papa, vader, ouder
ojciec pater, vaartje, papa, vader, ouder
ojciec chrzestny peetvader, naamgever, peter, peet
ojczym stiefvader
ojczysty ingeboren, aangeboren
ojczyzna vaderland
ojczyźnie vaderland
oka kijker, oog
okablowanie span
okaz proef, monster, specimen, proefstuk
okaziciel schede, foedraal, houder
okazja afdingen, pingelen, marchanderen
okazja keer, maal
okazja incident, gebeurtenis, gebeuren
okazją afdingen, pingelen, marchanderen
okazjonalny toevallig, gelegenheids-
okazywać się opdraven, opdagen
okienka sponning, sleuf, gleuf
okienko raam, venster
okiennica luik
oklaskiwać toejuichen, bij acclamatie benoemen
oklaskiwać graagte, eetlust, hongerigheid, trek
oklaskiwać toejuichen, bij acclamatie benoemen
oklaskiwał toejuichen, bij acclamatie benoemen
oklepany banaal, alledaags, afgezaagd
oklepany afgezaagd
okład comprimeren
okładce mouw
okładka dekken, beleggen, toedekken, bedekken
okładziną voering
okna raam, venster
okno raam, venster
okno dialogowe bericht, boodschap
okno otwierające się tak jak drzwi (w verzenden
odróżnieniu od okna z podnoszoną
ramą)
okno panel pole glaswaar, vensterruit, glaswerk
oko kijker, oog
oko magiczne kijker, oog
okok eerstvolgend, aanstaand, komend
okok ca eerstvolgend, aanstaand, komend
okolica oppervlakte, areaal, gebied
okolica platteland, open veld
okolica oppervlakte, oppervlak
okolicą platteland, open veld
okolicznik bijwoordelijk
okolicznosciowy toevallig, gelegenheids-
okoliczności ongeluk, accident, ongeval
okolicznościowy toevallig, gelegenheids-
okoliczność omstandigheid
okoliczność situatie, stand van zaken, stand
około circulerend, in omloop
około ongeveer, een stuk of, circa
okop groef, kuil, groeve, greppel, gracht
okop loopgraaf
okrada stropen, buitmaken, roven, plunderen
okradać sluipen
okradać kogoś knoeien, zwendelen, frauderen
okraść knoeien, zwendelen, frauderen
okrąg kring, cirkel
okrągły ronde
okres fietsen, wielrijden
okres wiegen
okres periode, tijdvak
okres term, vakterm
okres ważności klucza kryptograficznego periode, tijdvak
okres wykonania periode, tijdvak
okres życia podium, bestuur, tribune, leiding
okres życia term, vakterm
okresowy krant
określać specificeren
określenie benaming, naamwoord, naam
określenie danych prostituée, lichtekooi, hoer
określenie ilościowe kut, vulva
określenie intymnej części kobiecego kut, vulva
ciała
określić definiëren, omschrijven, bepalen
określić determineren, nauwkeurig bepalen
określony onherroepelijk, definitief
określony specifiek, soortelijk
okręcie pot, foedraal, bak, doos, etui, koker
okręg district, arrondissement, gouw
okręgowy streek-, gewestelijk, regionaal
okręt wojenny pot, foedraal, bak, doos, etui, koker
okroić obcinać afknotten
okropność verschrikking, gruweldaad, gruwel
okropny afgrijselijk
okropny schrikaanjagend, ijselijk
okropny afgrijselijk
okropny schrikaanjagend, ijselijk
okruch kruimel, broodkruimel
okrucieństwo verschrikking, gruweldaad, gruwel
okruszyna kruimel, broodkruimel
okrutny wreed, barbaars, wreedaardig
okryć dekken, beleggen, toedekken, bedekken
okrywać hullen, inwikkelen, omhullen
oktalny octaal, achttallig
okucie betamelijk, behoorlijk, fatsoenlijk
Okucie smeden
okulary spektakel, kijkspel, schouwspel
okulary bril
okulawić mank, kreupel, hinkend
okulista oogarts
okultystyczny occult
okultyzm occult
okup loskopen, vrijkopen, afkopen
okupacja handwerk, beroep, ambacht
okupacja beroep, broodwinning, bedrijf
okupacją handwerk, beroep, ambacht
okupancie aanwezige
okupant aanwezige
okupować bezetten, beslaan, bekleden
okupował bezetten, beslaan, bekleden
olbrzym reus
olbrzymi reusachtig, gigantisch
olbrzymi gigantisch, enorm, geweldig
olcha elzeboom, els
olej olie
olej rycynowy olie
oleje i smary stookmateriaal, brandstof
oliwa olie
oliwą olie
oliwą olijf
oliwić olie
oliwka olijf
oliwny olijf
olśnić (dosł. i w przen.) verblinden, blind maken
ołów de weg wijzen, geleiden, leiden
ołówek potlood
ołtarz altaar
om ohm
omal schier, bijkans, haast, bijna
omawiać warunki handelen, handeldrijven, zaken doen
omdlenie bezwijmen, bewusteloos raken
omen teken, voorbode, voorteken
omija mijden, uit de weg gaan, ontwijken
omit missen, mislopen, misgrijpen
omlecie struif, omelet
omlet struif, omelet
omlet struif, omelet
omnibus autobus, bus
omówić bespreken, discuteren
omówienie recenseren, bespreken
omszały mossig
omultiset tas, zak
omulti-set tas, zak
on hij, hem
ona haar, zij, ze
ondulacja gebaren, wuiven, zwaaien
one hen, ze, zij, hun
oni hen, ze, zij, hun
oni sami hen, ze, zij, hun
ono het
opactwa abdij
opactwo abdij
opada hangen
opadać verval
opakowanie inpakken, verpakken, pakken
opakowanie ochronne kruisband, wikkel, banderol
opal opaal
opalać się tanen, leerlooien, looien
opalenie aangebrand
opancerzenie kuras, bepantsering, harnas, pantser
opar haarkloven, bedillen
oparcia schoor, steunbeer, beer
oparcie stutten, steunen, schragen
opary uitwasemen
oparzenie aanbranden
oparzenie słoneczne in kokend water doen
opaska schare, troep, bende
opat abt
opat tor abt
opatrunek zwachtel, verband
opatrunek toebinden, afbinden
opatrzyć een verband omleggen
opcja trasowania według nadawcy keus, alternatief, keuze
opcja zapasowego połączenia przez sieć keus, alternatief, keuze
komutowaną
opera opera
operacja bewerking, operatie, ingreep
operacja zmiennopozycyjna bewerking, operatie, ingreep
operatora kansel, leerstoel, katheder
operą opera
operować functioneren, het doen
opętać beklemmen, obsederen
opętywać bezitten, erop nahouden, rijk zijn
opieka acht, attentie, aandacht
opieka bescherming
opiekun beschermheilige, beschermheer
opiekun klienta chaperonne
opiekunka do dziecka oppas
opierać rest, overblijfsel, rommel, afval
opierać się tegenspartelen, tegenstreven
opierać się standhouden, bezwaar hebben tegen
opierać się o coś belenden, grenzen aan
opieszały nonchalant, nalatig, onachtzaam
opieszały wstęp nalatig, onachtzaam, nonchalant
opinia gedachte, mening, opinie, dunk, visie
opinia judicium, sententie, uitspraak, vonnis
opis tafereel, schildering, beschrijving
opis recenseren, bespreken
opis techniczny tafereel, schildering, beschrijving
opisać verbeelden, uitbeelden, afbeelden
opisywać beschrijven
opium opium
opłacać storten, uitbetalen, betalen, dokken
opłakiwać rouwen
opłakiwał rouwen
opłata gesteld zijn, het maken
opłata (za przejazd) port, frankering, porto
opłata jednostkowa gesteld zijn, het maken
opływowy gestroomlijnd
opodal eerstvolgend, aanstaand, komend
opodatkować belasten, aanslaan
opodatkowanie belastingaanslag, aanslag
opona pneumatiek, luchtband, band
oponent tegenstander
oponent tegenstander
oponować mikpunt, onderwerp, object, ding
oporność tegenweer, tegenkanting, tegenstand
oportunista opportunist, meeloper
opowiadanie vertelsel, verhaal, relaas, vertelling
opowiadanie etage, verdieping
opowiadanie vertelsel, verhaal, relaas, vertelling
opowiadanie) betrekking, omgang, verband
opowieść vertelsel, verhaal, relaas, vertelling
opozycja tegenstand, oppositie
opór tegenweer, tegenkanting, tegenstand
opór magnetyczny trekken
opór sprzężenia zwrotnego tegenweer, tegenkanting, tegenstand
opóźniać się z czymś vertraging
opóźnić vertraging
opóźnić achterlijk
opóźnienie vertraging
opóźnienie propagacji vertraging
opóźniony zapis achterover
opóźniony zapis achterwaarts, achteruit, rugwaarts
opracowywać compileren, samenstellen
oprawa monteren, zetten
oprawa okularów montage, zetting
oprawą in een lijst zetten, inlijsten, vatten
oprawcą slachten, afslachten
oprawia inbinden, binden
oprawiający strip, reep, band, strook, windsel
oprawka schede, foedraal, houder
oprawka velg
oprawka houder, schede, foedraal
oprócz aan, nabij, bij, dichtbij, naast
oprócz overigens, trouwens
oprócz maar, doch
oprócz uitzonderen
oprócz zich aanstellen, zich voordoen
opróżniać adj pusty hol, ledig, lens, loos, leeg
opróżnić hol, ledig, lens, loos, leeg
opróżnienie (bufora)płukanie (dysz Vlissingen
drukarki)
opryszek gangster
oprzeć baseren, grondvesten, funderen
oprzejmy bereidwillig, bereidvaardig
oprzęd cocon
oprzytomnieć bezinning, besef, bewustzijn
optyczny wskaźnik działania daglicht
optyk opticien
optymista optimist
optymistyczny optimistisch
optymizm optimisme
opublikować uitgeven, emitteren
opuchlina pof, poef
opuszczać in de steek laten, laten varen
opuszczać op reis gaan, afreizen
opuszczać linker-, links
opuszczać achterwege laten, weglaten
opuszczać uittreden, aftreden, bedanken
opuszczać (się) naar beneden gaan, afdalen
opuszczenie concessie, cessie, afstand, toegeving
opuszczenie zonder vrienden
opuszczony gemeen, immoreel, onzedelijk
opuszczony onpeilbaar, ondoorgrondelijk
opuszczony weggelaten
opuścić prijsgeven, afleggen, opgeven
opuścić een miskraam krijgen, mislukken
opuścić afrit, uitgang, uitweg
opuścić op reis gaan, afreizen
opuść (się) troosteloos, somber, naargeestig
orać omploegen, ploegen, beploegen
orać geldkist, kas, fonds
oranż Oranje
oranż oranje
orator redenaar
orbicie oogkas, baan
orbita oogkas, baan
orbita okołoiziemska oogkas, baan
orbitować oogkas, baan
orchidea orchidee
ordynarny hardhandig, lomp, onkies, grof, ruw
orędownik pleitbezorger, advocaat, verdediger
orędownik apostel, voorvechter
orędzie bericht, boodschap
organ orgaan
organ ds. rejestracji użytkowników orgaan
organiczny organiek, organisch
organizacja organisatie
organizacja firma organisatie
organizacja i zarządzanie administratiekantoor
organizacją organisatie
organizm organisme
organizm systeem, stelsel, bestel
organizować uitschrijven, regelen, organiseren
organizował uitschrijven, regelen, organiseren
organy orgaan
orgia muiterij, onlusten, opstand
orgia orgie, zwelgpartij, drinkgelag
orgią orgie, zwelgpartij, drinkgelag
orientacja w przestrzeni houding
orientalny oosters, oostelijk
orkiestra band, orkest, muziekkorps
orkiestra smyczkowa band, orkest, muziekkorps
orkiestrować orkestreren
ornacie planeet, zwerfster
ornament versieren
ornamentacja versieren
orszak pogrzebowy gastheer
ortodoksyjny orthodox, rechtzinnig
ortografia orthografie, spelling, schrijfwijze
oryginalnie oorspronkelijk, van oorsprong
oryginalny oorspronkelijk, origineel
oryginalny typisch, curieus, vreemd
oryginał oorspronkelijk, origineel
orzech moer
orzech walnoot, okkernoot
orzech alskowy kokosnoot, klappernoot, klapper
orzech kokosowy klapper, klappernoot, kokosnoot
orzech laskowy hazelnoot
orzech nerkowca walnoot, okkernoot
orzech orzech walnoot, okkernoot
orzech włoski pinda, apenoot, aardnoot
orzech ziemny moer
orzeł adelaar, arend
orzeł czy reszka? adelaar, arend
orzeszek ziemny pinda, apenoot, aardnoot
orzeźwiający levendig, druk, rap, kras, kwiek
orzeźwiający verfrissend
osa wesp
Osada akkoord, accoord, overeenstemming
osadzić monteren, zetten
osą wesp
osądzać beoordelen, oordelen, berechten
oscylacja dwustanowa geschommel, schommeling
oscylator oscillator
oscyloskop oscillograaf
oscyloskop elektroniczny oscillograaf
oscylować slingeren, oscilleren, schommelen
osdzczędny economisch
osiadanie na mieliźnie aarding, aardleiding
osiąga behalen, bereiken, inhalen
osiągać behalen, bereiken, inhalen
osiągać bereiken, inhalen, behalen
osiągalny aanspreekbaar
osiągalny verkrijgbaar
osiągnąć behalen, bereiken, inhalen
osiągnąć buit maken, verkrijgen, behalen
osiągnąć bereiken, inhalen, behalen
osiągnąć szczyt behalen, bereiken, inhalen
osiedle akkoord, accoord, overeenstemming
osiedlić afhandelen, afdoen
osiem acht
osiemdziesiąt tachtig
osiemdziesiątka tachtig
osiemnasta część achttiende
osiemnastka achttien
osiemnasty achttiende
osiemnaście achttien
osierocić ouderloos
osika ratelpopulier, esp
osikowy ratelpopulier, esp
osioł ezel
osioł ezel
osioł afgodsbeeld
oskard knabbelen, afkluiven
oskarżać beschuldigen, betichten, aanklagen
oskarżać beklaagde, beschuldigde, aangeklaagde
oskarżać ((sb of sth> kogoś o coś) beschuldigen, betichten, aanklagen
oskarżać (kogoś o coś) beschuldigen, betichten, aanklagen
oskarżenie beschuldiging, aanklacht
oskarżony beklaagde, beschuldigde, aangeklaagde
oskarżyciel aanklager, beschuldiger
oskarżyć przed sądem een proces aanspannen tegen
Oslo Oslo
oslona schild, bordje, uithangbord, bord
osłabiać bedaren, bekoelen, luwen
osłabiać verdunnen, verzwakken
osłabiać aanlengen
osłabiać aanlengen
osłabić aanlengen
osłabnąć bedaren, bekoelen, luwen
osłaniać schild, bordje, uithangbord, bord
osłodzić suiker
osłona boezelaar, sloof, schort, voorschoot
osłona huik, capuchon, mantelkap, kap
osłona jasje, colbert, buis
osłona overjas, jas
osłona bescherming
osłona kruisband, wikkel, banderol
osłona przeciwsłoneczna huik, capuchon, mantelkap, kap
osłona TCP jasje, colbert, buis
osłoną dekken, beleggen, toedekken, bedekken
osłoną schild, bordje, uithangbord, bord
osłonić przed wiatrem toevluchtsoord, asiel, asyl
osnowa tkaniny kader, omlijsting, lijst, raam
osoba personage, persoon
osoba dająca ogłoszenie (np. do gazety) adverteerder, verkondiger
osoba pilnująca dziecka oppas
osoba postępująca w sposób menselijk, humaan
humanitarny
osoba towarzysząca begeleiding, accompagnement
osoba używana do przemycania muiltje, slof, muil
narkotyków
osobistość aard, karakter, geaardheid
osobisty gek, raar, vreemd, eigenaardig
osobisty persoonlijk
osobisty numer identyfikacyjny persoonlijk
osobisty numer identyfikacyjny kegel
osobiście uzelf, jijzelf
osobliwy afzonderlijk, afgezonderd
osobliwy gek, raar, vreemd, eigenaardig
osobliwy typisch, curieus, vreemd
osobnik niosący trumnę hoofdelijk, individueel
osobno afgezonderd, afzonderlijk
osobny geïsoleerd, alleenstaand
osobowość aard, karakter, geaardheid
osobowy persoonlijk
osolić zouten
osowiały bromfiets
ospa pokken
ospałość doffe onverschilligheid, lethargie
ospały druilerig, slaperig
ostatecznie eindelijk, ten slotte, per saldo
ostatecznie eindelijk, ten slotte, per saldo
ostateczny gebeurlijk, eventueel
ostateczny termin uiterst, extreem, ergst, bovenmatig
ostatni finaal, uiteindelijk
ostatni voorgaand, verleden, voorafgaand
ostatni na wejściu—pierwszy na wyjściu voorgaand, verleden, voorafgaand
ostatnie (wiadomości) vergevorderd, laat
ostatnio recentelijk, de laatste tijd
ostatnio onlangs, kort geleden
ostemplować muntstempel
ostoi drager, stut, leuning, steun
ostrodze de sporen geven, prikkelen
ostroga de sporen geven, prikkelen
ostrokrzew hulst
ostrość guurheid, schelheid, felheid
ostrość. szorstkość hardvochtigheid, hardheid
ostrożnie zachtjes, voorzichtig
ostrożność zich bekommeren, bezorgd zijn, zorgen
ostrożność waarschuwen
ostrożny zich bekommeren, bezorgd zijn, zorgen
ostrożny behoedzaam, voorzichtig
ostrożny verstandig
ostrożny safe, geborgen, behouden, veilig
ostry scherp, acuut, helder, voorbijgaand
ostry beestachtig, bruut, ruw, dierlijk
ostry kras, levendig, rap, kwiek, druk
ostry bar, hard, streng, duchtig, straf
ostry bijtend, fel, guur, doordringend
ostry sluw
ostry (ból) steek
ostry (np. nóż) bijtend, fel, guur, doordringend
ostry ból scherp, acuut, helder, voorbijgaand
ostry nabój puntig, spits
ostrydze oester
ostryga oester
ostrz aanzetten, scherpen, slijpen
ostrze kling, lemmer, lemmet
ostrze wal, kant, kust, boord, oever
ostrze noża kling, lemmer, lemmet
ostrzega waarschuwen
ostrzegać waarschuwen
ostrzeżenia waarschuwing, tip
ostrzeżenie waarschuwen
ostrzeżenie affiche, aanplakbiljet, plakkaat
ostrzeżenie waarschuwing, tip
ostrzeżenie o otwarciu obudowy waarschuwing, tip
ostrzeżenie o poziomie tuszu waarschuwen
ostrzeżenie o rozładowaniu akumulatora waarschuwen
ostrzeżenie o rozładowaniu baterii waarschuwen
ostrzyc knippen, scheren, snoeien
ostrzyc maaien
ostrzyć wal, kant, kust, boord, oever
ostrzyć aanzetten, scherpen, slijpen
ostudzić afkoelen
osuwiska aardverschuiving
oswajać temmen, dresseren, africhten
oswoi (się) temmen, dresseren, africhten
oswoi się temmen, dresseren, africhten
oswoić huis-
oswoić temmen, dresseren, africhten
oswojony temmen, dresseren, africhten
oszacować schatten, taxeren, waarderen, begroten
oszacować appreciëren, waarderen
oszacowanie belastingaanslag, aanslag
oszacowanie schatten, begroten, waarderen, taxeren
oszaleć bestseller, furore
oszałamiający duizelig
oszczerstwa roddelen, kwaadspreken, belasteren
oszczerstwo roddelen, kwaadspreken, belasteren
oszczędność economie, spaarzaamheid
oszczędny economisch
oszczędny spaarzaam
oszczędzać redden, bergen, behouden
oszołomiony duizelig
oszpecać Mars
oszukać schurkachtig handelen
oszukać knoeien, zwendelen, frauderen
oszukiwać schurkachtig handelen
oszukiwać misleiden, bedriegen
oszukiwać zwendelen, frauderen, knoeien
oszukiwać aanwensel, hebbelijkheid
oszukiwał misleiden, bedriegen
oszust charlatan, kwakzalver, bedrieger
oszust jongleur
oszust haai
oszustwo schurkachtig handelen
oszustwo jongleur
oszustwo telefoniczne zwendelen, frauderen, knoeien
oszyc borduren
oś prieel
oś spil, as
oś as, spil
oś staf
oś (koła) as, spil
oś (obrotu) roteren, draaien
ośka as, spil
oślepia verblinden, blind maken
oślepiać verblinden, blind maken
oślepić blind
ośmielać aanvuren, aanwakkeren, aansporen
ośmielać się zich vermetelen, wagen
ośmielić się claimen, aanspraak maken op
ośmiobok achthoek
ośmiokąt achthoek
ośmiokątny achthoekig
ośmiokrotnie achtvoudig
ośmiokrotny achtvoudig
ośmiornica octopus
ośmiornicą octopus
ośrodek middelpunt, binnenste, centrum
ośrodek ligging
ośrodek zdalny graad, stand, status, rang
oświadczać się uitspreken
oświadczać się uitloven, bieden, aanbieden
oświadczenie spil, as
oświadczenie declaratie, aangifte, uitspraak
oświadczyć declareren
oświadczyć (się) uitloven, bieden, aanbieden
oświadczyny declaratie, verklaring
oświadzenie declaratie, aangifte, uitspraak
oświeca illumineren, verlichten
oświecać illumineren, verlichten
oświecać illumineren, verlichten
oświetlać illumineren, verlichten
otaczać omringen, omgeven, insluiten
otaczać murem muur, wand
otarcie (skóry) afschaving
otarcie skóry gal, plantengal, galnoot
otchłań afgrond, kolk
otchłań kolk, afgrond
otchłań kolk, diepte
oto ginds, aldaar, daar, er, daarginds
otoczenie milieu, medium, omgeving
otoczenie omgeving, omstreken
otoczenie sieciowe omgeving, omstreken
otoczka scheepsromp, bodem, romp, casco
otoczyć omsluiten
otoczyć omringen, omgeven, insluiten
otomana Turkse staatsraad, divan, rustbank
otóż goed, nu goed
otruć vergiftigen, vergallen, vergeven
otrzeć (odparzyć) skórę gal, plantengal, galnoot
otrzeć (skórę) schaven, afschaven
otrzymać verkrijgen, buit maken
otrzymać aanvaarden, aannemen, accepteren
otucha lef, moed, dapperheid, durf
otwarcie mond, opening, gat
otwarcie ronduit, open en bloot, rondweg
otwartość openheid
otwarty interfejs przygotowywania do openmaken, opendoen, openen
druku
otwieracz do konserw opener, blikopener
otwierać openmaken, opendoen, openen
otwierać (z klucza) ontsluiten
otworzyć (spadochron) loslaten, uitlaten, tappen, lossen
otwór mond, gat, opening
otwór mond, opening, gat
otwór (np. do wrzucania monet) sponning, sleuf, gleuf
otwór do wrzucania monet mond, gat, opening
otwór poczty (mechanizm komunikacji sponning, sleuf, gleuf
międzyprocesowej)
otwór wentylacyjny mond, gat, opening
otwór wiertniczy fjord
otwór wiertniczy sponning, sleuf, gleuf
otwór zabezpieczenia zapisu (w mond, gat, opening
dyskietce)
otyły dik, lijvig
otyły lijvig, dik
owad insekt
owal eirond, ovaal
owalny eirond, ovaal
owca schaap
owi dat, datgene, zulks
owies haver
owijać hullen, inwikkelen, omhullen
owłosienie haardos, haar
owłosiony harig, ruigharig, ruig
owoc vrucht
owoce vrucht
owocny vruchtbaar
owocowy vrucht
owocujący vruchtbaar
owrzodzenia zweer
ozdabia versieren
ozdabia verfraaien, opwerken, flatteren
ozdabiać versieren
ozdabiał opgesmukt
ozdabianie afzetten, beslaan, garneren
ozdoba sieraad, decoratie, tooisel
ozdoba versieren
oziębły koud
oznace voorbode, voorteken, teken
oznacza gemiddeld
oznacza middel, werktuig
oznacza beduiden, betekenen
oznaczać spellen
oznaczający doel, plan, bedoeling, strekking
oznaczyć merken, tekenen
oznajmiać adviseren, aankondigen, bekendmaken
oznajmić aandienen, aankondigen, adverteren
oznajmić intiem, gezellig, innig, knus
oznajmujący indicatief, aantonende wijs
oznaka merken, tekenen
oznaka muntstempel
oznaka adstructie, teken, bewijs
ozon ozon
ozór tong
ożenić się in de echt verbinden, trouwen
ożywiać bezielen, verlevendigen
ożywienie actie, gedoe, optreden, handeling
ożywiony bezielen, verlevendigen
ósemka acht
ósemkowy octaal, achttallig
ósma część achtste
ósmy achtste
ów dat
ów ginds, er, aldaar, daarginds, daar
pacha oksel
pachą oksel
pachnący stinkend
pachnąć stinken, vies ruiken
pachniano aromatisch, geurig
pachniano stinkend
pachołek kegel
pachwina lies
paciorek kraal
pacjent patiënt, zieke
pacjent stały (w szpitalu) patiënt, zieke
packa murarska vlotten, dobberen, drijven
packa na muchy bakvis
pacyfista pacifist
pacyfiście pacifist
paczce bundel, wis, bos
paczce pakje
paczce pakje
paczka inpakken, pakken, verpakken
paczka inpakken, verpakken, pakken
paczka pakje
paczka pakje
paczka błędów pakje
pad upaść instorten, ineenstorten, uiteenvallen
pada grad hagel
padaczka toevallen, epilepsie, vallende ziekte
padać vallen, neervallen, afvallen, storten
padać regenen
padlina aas
padliną aas
pagórek hoogte
pagórek aanaarden
pająk spinnekop, spin
pajęczyna web, spinrag, spinneweb, rag
paka affaire, zaak, aangelegenheid, ding
pakiet emmer
pakiet inpakken, verpakken, pakken
pakiet pakje
pakiet wzorcowy (do opracowywania bundel, wis, bos
danych testu)
pakiet żądania WE/WY barsten, splijten, scheuren
Pakistan Pakistan
pakować inpakken, pakken, verpakken
pakować opbergen, bergen, insluiten
pakował opbergen, bergen, insluiten
pakunek inpakken, verpakken, pakken
pakunek pakje
pal boel, drom, menigte, hoop, massa
pal stijl, paal, post, deurpost
palaczach rookcoupé
palant baseball
palant vleermuis
palca vinger
palec vinger
palec (u ręki) vinger
palec u nogi teen
palec u ręki vinger
palenie zwłok lijkverbranding, crematie, verassing
paleniska piepen, knarsen
palenisko haardstede, schoorsteen, schouw
palenisko piepen, knarsen
palenisko open haard, haard, haardstede
palenisko kachel, oven
Palestyna Palestina
palić aanbranden
palić geroosterd, gebraden
palić smoken, roken
palić (papierosa itp) stinken, vies ruiken
palić na popiół cremeren, verassen
palisada schutting, paalwerk, palissade
paliwa stookmateriaal, brandstof
paliwo stookmateriaal, brandstof
paliwo wysokoenergetyczne stookmateriaal, brandstof
palma bal, handpalm, palm
palto overjas, jas
paluch teen
pałac paleis
pałka kleven, vastkleven, aanhangen
pałka policyjna staf
pamarańcza Oranje
pamarańcza oranje
pamflet boekje, libretto, operatekst
pamiątce aandenken, gedenkschrift
pamiątka aandenken, gedenkschrift
pamiątka aandenken, gedenkschrift
pamięci loos, ledig, leeg, lens, hol
pamięciowy mnemonisch
pamięć geheugen, heugenis, herinnering
pamięć winkel
pamięć dyskowa geheugen, heugenis, herinnering
pamięć ekranu flitsen, flikkeren, gloren
pamięć magnetyczna ferrytowa ROM
pamięć podręczna scalona z układem voor, als, bij wijze van, hoe, tot
procesora
pamięć podręczna z synchronicznym bult, bochel
pamięć rdzeniowa ROM
pamięć stała ROM
pamięć zewnętrzna verstand, geest, intellect
pamięć zewnętrzna winkel
pamięć zewnętrzna (pamięci) geheugen, heugenis, herinnering
pamięć zmienialna geheugen, heugenis, herinnering
pamięta zich herinneren, onthouden, gedenken
pamiętać zich herinneren, onthouden, gedenken
pamiętnik dagboek, journaal
pamiętnik courant, dagblad, krant
pamiętny gedenkwaardig, heuglijk
pan heer, gentleman
pan (domu) onder de knie krijgen, meester worden
pan (przed naswiskiem) dhr.
Pan Bóg lord
pan domu onder de knie krijgen, meester worden
pan młody bruidegom, jonggehuwde
pan wielkiego rodu edelman
pancerz bepantsering, kuras, harnas, pantser
pancerz kuras, bepantsering, harnas, pantser
pancerz examen, keuring, onderzoek
panel fotografische plaat, plaat
pani dame
panice paniek
panicz onder de knie krijgen, meester worden
paniczny paniek
paniczny strach terreur, schrikbewind
panika paniek
panna meid, meisje
panna dienstmeisje, dienares, meid
panna missen, mislopen, misgrijpen
panna Maagd
Panna (gwiazdozbiór) verloofde, bruid, meisje
panować meester zijn, de baas zijn
panować bestuur, heerschappij, bewind
panował bestuur, heerschappij, bewind
panowanie pré, voordeel
panowanie bestuur, heerschappij, bewind
panowanie nad sobą heerschappij, bewind, bestuur
pantera panter, luipaard
pantofel pantoffel
pantomima pantomime spelen
pański je, jouw
pański het jouwe, de jouwe
państwa verzekeren, beweren
państwo platteland, open veld
państwo natie, volk
państwo verzekeren, beweren
państwo jou, aan jou, aan je, je
państwowy openbaar, openlijk, ruchtbaar, publiek
pańtwa je, jouw
papce moes, pap, brij
papier bescheid, document, papier, akte
papier o dużej gramaturze dik, gebonden, dicht
papier o małej gramaturze sprietig, schraal, mager
papier ścierny closetpapier, WC-papier, toiletpapier
papier wysokiej jakości bescheid, document, papier, akte
papier wysokiej rozdzielczości bescheid, document, papier, akte
papieros saffiaantje, sigaret
papież paus
paplać klakken, klappen, kletteren, klikken
paproć varen
papryka paprika
papudze papegaai
papuga papegaai
papugować papegaai
par turen, aanstaren, staren
para echtpaar, echtelieden
para stel, duo, tweetal, koppel, paar
para (dwa stoom, wasem, damp
para komplementarnych tranzystorów stel, duo, tweetal, koppel, paar
para uporządkowana echtpaar, echtelieden
parada pralen, paraderen, pronken, prijken
paradą pralen, paraderen, pronken, prijken
paradoks paradox
paradoksalny paradoxaal
paradoksyjny paradoxaal
paradować pralen, paraderen, pronken, prijken
parafia parochie
parafialny parochie-
parafianin parochiaan
parafią roedel, kudde
parafią parochie
parafina paraffine
parafować initiaal, voorletter
paragon voor voldaan tekenen, kwiteren
paragraf artikel, paragraaf
paraliż verlamming
paraliżować lamleggen, verlammen
paraliżował verminkt, gebrekkig
parametr parameter
paranoiczny paranoïde
paranoja paranoia
parapet drempel, dorpel
parasol paraplu
parasol (od słońca) paraplu
parawan scherm, schut
parą stel, duo, tweetal, koppel, paar
parą turen, aanstaren, staren
parą stoom, wasem, damp
parą wasem, damp, stoom
parcela pakje
parcela intrige, machinatie, konkelarij
park parkeren
parking parkeren
parkować parkeren
parlamencie parlement, volksvertegenwoordiging
parlament parlement, volksvertegenwoordiging
parlamentarny parlementair
parnik stoomboot
parny vochtig
parodią travestie
parować doen verdampen, uitdampen, indampen
parować stoom, wasem, damp
parowca stoomboot
parowiec stoomboot
parowóz motorisch
parowy stoom, wasem, damp
parsować masseren
parter benedenverdieping, parterre
parterowy dom bungalow
partia leden, aanhang
partia (produktu) kavel, perceel
partycja podział strefa schifting, afscheiding, clausuur
partycypować deelnemen, meemaken, meedoen
partykularny afzonderlijk, afgezonderd
partykuła item, deeltje, jaartelling, deel
partyturą orkestreren
paryski van Parijs
parytet pariteit
Paryż Paris
paryżanin van Parijs
parzystość pariteit
parzysty gelijk, vlak, effen
parzysty równy regularny gelijk, vlak, effen
pas riem, ceintuur, gordel
pas riem, gordel, ceintuur
pas gallon
pas middel, leest, taille
pas (w kartach) gallon
pas bezpieczeństwa gallon
pas parciany riem, ceintuur, gordel
pas startowy strip, windsel, strook, reep
pasaż overloop, gang, baan, rijstrook
pasażer inzittende, passagier
pasażer na gapę inzittende, passagier
pasek belemmeren, afsluiten, afdammen
pasek riem, ceintuur, gordel
pasek riem, gordel, ceintuur
pasek slippen, uitglijden
pasek strip, windsel, strook, reep
pasek klimaatzone, zone, aardgordel
pasek (papieru) scheerriem
pasek reklamowy (na stronie WWW) vaan, dundoek, vlag
pasek zębaty riem
pasieka bijenstal, bijenschans
pasja gloed, vuur
pasjans geduld, lijdzaamheid
pasjans (w kartach) geduld, lijdzaamheid
pasją gloed, vuur
pasjonujący fascinerend, boeiend, betoverend
paskudny afschuwelijk
paskudny belabberd, ellendig, miserabel
pasmo schare, troep, bende
pasmo klimaatzone, zone, aardgordel
pasmo (gór) graad, stand, status, rang
pasmo (radiowe) schare, troep, bende
pasmo wizyjne strip, windsel, strook, reep
pasować afstemmen, aanpassen, adapteren
pasożycie bloedzuiger
pasożycie parasiet, klaploper
pasożyt parasiet, klaploper
pasta deeg, beslag, pasta
pasta Pools
pasta schoensmeer
pasta schoencrème
pastel pastel, tekenkrijt, kleurkrijt
pasterz pastoor
pasterz herder
pastor minister, bewindsman
pastor pastoor
pastuch herder
pasujący afstemmen, aanpassen, adapteren
paszcza kakement, kaak
paszkwil laaien, vlammen
paszporcie pas, paspoort
paszport pas, paspoort
pasztet pastei
paść waas, nesthaar, dons
paść (się) grazen, weiden
paśmie schreef, haal, schrap, streek, streep
patelnia koekepan, pat, pan
patelnia Pan
patencie patent, octrooi
patent patent, octrooi
patentować patent, octrooi
patentowy patent, octrooi
patriarcha aartsvader, patriarch
patriocie vaderlander, patriot
patriota vaderlander, patriot
patriotyczny vaderlandslievend
patriotyzm vaderlandsliefde, patriottisme
patrol patrouilleren
patrz ontmoeten, aantreffen
patrzeć het uiterlijk hebben van, er uitzien
patrzeć na kogoś z ukosa scheelzien, scheelkijken, loensen
patrzeć zezem het uiterlijk hebben van, er uitzien
patyk kleven, vastkleven, aanhangen
pauza pauzeren
pauza aanhalen, strelen, liefkozen, aaien
pauzą afbreken
pauzą rest, overblijfsel, rommel, afval
paw pauw
pawian baviaan
pawilon koepel, paviljoen, tuinhuis
paznokcia spijkeren, nagelen
paznokieć spijkeren, nagelen
pazur klauw
pazur ernik spijkeren, nagelen
paź boer, page, edelknaap
październik wijnmaand, oktober
pażdziernik wijnmaand, oktober
pączek uitbotten, spruiten, botten
pączkować uitbotten, spruiten, botten
pąk uitbotten, spruiten, botten
pchać stuwen
pchać aanduwen
pchać priemen, prikken, steken, pikken
pchać się hoop, boel, drom, massa, menigte
pchła vlo
pchłą vlo
pchnąć priemen, prikken, steken, pikken
pchnąć nożem priemen, prikken, steken, pikken
pchnąć nożem/sztyletem schuiven
pchnięcie schokken
pchnięcie priemen, prikken, steken, pikken
pchnięcie nożem/sztyletem schuiven
pech ongeluk
pedał peddelen, trappen
pedał gazu accelerateur, gaspedaal, versneller
pederasta feeëriek
pejzaż landschap
Pekin Peking
pelargonia ooievaarsbek
peleryna kaap
peleryna Kaaps
peleryna regenmantel
peleryną kaap
peleryną Kaaps
peleryną jas, mantel
pelican pelikaan
pelikan pelikaan
pełen triumfu jubel-
pełen wdzięku gracieus, bevallig, sierlijk
pełen współczucia/zrozumienia sympathiek, innemend, zielsverwant
pełen życia snedig, geestig, gevat, ad rem
pełnia totaal, volkomen, compleet, vol
pełno geheel, ten volle, heel, volkomen
pełnoletniość meerderheid, meerderjarigheid
pełnomocnik in de plaats stellen van, inboeten
pełny totaal, volkomen, compleet, vol
pełny boordevol, afgeladen, mudvol
pełny wymiar czasu totaal, volkomen, compleet, vol
pełza kruipen
pełzać kruipen
penicylina penicilline
penicyliną penicilline
penis penis
penis lul, pik, leuter, snikkel, jongeheer
perfectum volkomen, perfect, in optima forma
perfekcja pikselowa perfectie, volkomenheid, volmaaktheid
perfekcją perfectie, volkomenheid, volmaaktheid
perfidią verraad
perfidny trouweloos, verraderlijk, dubbelhartig
perforator stompen
perforator Jan Klaassen
perfum parfumeren
perfumy parfumeren
pergamin perkament
periodyczny krant
periodyk krant
perła parel
perłą parel
perłowy parel
peron tribune, leiding, podium
Pers Perzisch
Persja Perzië
perski Perzisch
personalny persoonlijk
personel personeel
personel staf
personel informatyczny staf
perspektywa prospect, perspectief, doorkijk
perspektywa uitzicht
perspektywa podgląd prospect, perspectief, doorkijk
perspektywą prospect, perspectief, doorkijk
perspektywą uitzicht
perswadować twisten, disputeren, krakelen
perswazja overreding
perswazją overreding
pertraktować handelen, handeldrijven, zaken doen
pertraktował handelen, handeldrijven, zaken doen
Peru Peru
peruce pruik
peruka pruik
peryferią cirkelomtrek, buitenkant
peryferie omtrek, cirkelomtrek, buitenkant
peryferie cirkelomtrek, buitenkant
peryferyczny buiten-, rand-
peryferyjny buiten-, rand-
peryferyjny procesor macierzowy buiten-, rand-
perymetr omtrek
peryskop periscoop
peseta nijptang
pestce pit, kern
pesteczka zaadkorrel, korrel, pit
pestka klei-, aarden, van klei
pesymism pessimisme, zwaartillendheid
pesymista pessimist
pesymistyczny zwaarhoofdig, pessimistisch
pesymiście pessimist
pesymizm pessimisme, zwaartillendheid
peszyć bezwaar, strubbeling, moeilijkheid
petencie adressant
petent verzoeker, aanvrager
petycja petitionnement, petitie
petycją petitionnement, petitie
pewien gewis, stellig, zeker, vast
pewien een beetje, enigszins, een weinig
pewnie wel degelijk, vast, bepaald, zeker
pewnie pal, stevig
pewnie waarschijnlijk
pewnie wel, immers, zeker, toch
pewny gewis, stellig, zeker, vast
pewny zelfbewust, zelfverzekerd
pewny vertrouwd, betrouwbaar
pewny gewis, zeker, vast, stellig
pewny siebie zelfverzekerd, zelfbewust
pewny siebie gewis, zeker, vast, stellig
pęcherz blaas
pęcherz blaar
pęcherz (od oparzenia itp) blaar
pęcherzyk powietrza borrelen
pęczek bos, wis, bundel
pęd onstuimigheid, vuur, heftigheid
pęd voortmaken, spoed maken, haast maken
pędrak opduikelen, opgraven, delven, rooien
pędzel borstelen, schuieren
pędzel do golenia scheerkwast, zeepkwast
pędzel do malowania penseel
pęk mutserd, brandstapel, mutsaard
pękać barst
pęknął gebarsten
pęknięcie barst
pępek navel
pętać ketenen, boeien
pętla maas, breisteek, steek, strik
pętla declaratie, aangifte, uitspraak
pętla synchronizacji fazowej maas, breisteek, steek, strik
pętla zamknięta maas, breisteek, steek, strik
pętlą maas, breisteek, steek, strik
piach zand
piać bonte kraai, kraai
piał bemanning
piał bonte kraai, kraai
piana tintelen, schuimen, bruisen
piana doorroeren, omroeren, roeren
piana sop, zeepsop
piana (mydlana itp) sop, zeepsop
piana mydlana tintelen, schuimen, bruisen
pianą tintelen, schuimen, bruisen
pianą doorroeren, omroeren, roeren
pianina klavier, piano
pianino klavier, piano
pianista pianist
pianiście pianist
piasek grind, gravel, gruis, steengruis
piasek zand
piasta aanvoerder, chef, gebieder, baas
piasta bus, naaf
piasta naaf
piaszczysty zand
piaszczysty rul, mul
piaście aanvoerder, chef, gebieder, baas
piaście bus, naaf
piąć się opgaan, opkomen, opstaan, rijzen
piąć się klimmen, klauteren
piąta część vijfde
piątek vrijdag
piąty vijfde
pice snoek
pić pimpelen, drinken, zuipen
piec aanbranden
piec kachel, oven
piec kachel, oven
piec braden, roosteren, branden
piec kachel, oven
piec (do pieczenia chleba itp) kachel, oven
piec (mięso) oven, kachel
piec elektronowy braden, roosteren, branden
piec kaflowy rooster, hek, afrastering, traliehek
piec mięso kachel, oven
piec na ruszcie bakken
piechocie voetvolk, infanterie
piechota voetvolk, infanterie
pieco do wypalania oven, kachel
piecyk ontzetten, royeren, ontslaan
piecza zich bekommeren, bezorgd zijn, zorgen
pieczara spelonk, krocht, hol, grot, holte
pieczątce muntstempel
pieczątka muntstempel
pieczęć zeehond, zeerob, rob
pieczęć muntstempel
pieczętować muntstempel
pieczony rooster, hek, afrastering, traliehek
pieczony kachel, oven
piećdziesiąt vijftig
piedestał pedestal, piëdestal, voetstuk
pieg sproet
piekarni bakkerij
piekarnia bakkerij
piekarnik kachel, oven
piekarnik gazowy oven, kachel
piekarnik gazowy braden, roosteren, branden
piekarz bakker
piekielny duivelachtig, duivels, drommels
piekielny duivels, hels
piekło hel
pielęgniarce verzorgen, zorgen voor, verplegen
pielęgniarka verzorgen, zorgen voor, verplegen
pielęgnować verplegen, zorgen voor, verzorgen
pielgrzym pelgrim, bedevaartganger
pielgrzymce pelgrimage, bedevaart, pelgrimstocht
pielgrzymka pelgrimage, bedevaart, pelgrimstocht
pieniądz poen, geld
pieniądze poen, geld
pieniądze na życie poen, geld
pienić się tintelen, schuimen, bruisen
pienić się sop, zeepsop
pienić się multipliceren, vermenigvuldigen
pień blokkeren, vastzetten
pień boomstam, stam
pień opslaan
pień boomstam, stam
pieprz peperen
pieprzyk mol
pieprzyk (np. na twarzy) mol
pierdnąć een wind laten
piersi boezem, borst
pierś boezem, borst
pierś boezem, borst
pierś borst, boezem
pierścieniowy circulaire, rondschrijven
pierścień wal, beugel, ring
pierścionek wal, beugel, ring
pierwiastek element, bestanddeel, beginsel
pierwiastek ingrijpend, grondig, radicaal
pierwiastek (chem.) element, bestanddeel, beginsel
pierwiosnek primula, sleutelbloem
pierwotny inboorling
pierwotny oorspronkelijk, origineel
pierwotny producent sprzętu inboorling
komputerowego
pierwotny producent sprzętu natuurlijk
komputerowego
pierwotny program ładujący primair
pierwotny system operacyjny primair
pierwowzór prototype
pierwsza pomoc eerste
pierwszoplanowy voorgrond
pierwszorzędny prijs, premie
pierwszorzędny opperste, prevalent, superieur
pierwszorzędowy primair
pierwszy vroegtijdig, pril, vroeg
pierwszy eerste
pierwszy na wejściu pierwszy na wyjściu voorgrond
pierwszy na wyjściu voorgrond
pierwszy zgłoszony-pierwszy obsłużony eerste
pies hond
pies myśliwski hond
pieszczoch troetelen, koesteren, vertroetelen
pieszczocie aanhalen, liefkozen, strelen, aaien
pieszczota aanhalen, liefkozen, strelen, aaien
pieszczotliwy gunning, aanbesteding
pieszy voetganger
pieszy turysta voetganger
pieścić aanhalen, liefkozen, strelen, aaien
pieścić knuffelen
pieścić strelen, aaien, liefkozen, aanhalen
pieścić się nek, hals
pieśń gezang, zang, lied
pieśń pogrzebowa gezang, zang, lied
pietruszce peterselie
pietruszka peterselie
pięć vijf
pięćdziesiąt vijftig
pięćdziesiąt mil na godzinę vijftig
pięknie net, mooi
piękno fraaiheid, schoonheid, knapheid
piękność fraaiheid, schoonheid, knapheid
piękność (kobieta) fraaiheid, schoonheid, knapheid
piękny schoon, fraai, knap, fijn, mooi
piękny marktplein, markt, bazaar, marktplaats
pięściarstwo boksen, bokssport
pięściarz bokser
pięść vuist, knuist
pięta hiel
piętnaście vijftien
piętno effect, indruk
piętro verdieping, etage
piętro verdieping, etage
piętro etage, verdieping
pigułce pil
pigułka pil
pijany dronken, zat, beschonken
pijany jak bela blind
pijaństwa roes
pijaństwo roes
pijawka bloedzuiger
pik woelen, spitten, graven
pik (w kartach) piek, top, neus, tip, punt, spits
pika snoek
pikle pekelen, inleggen, zouten, inmaken
piknik picknicken
pikować stikken
piksel pixel
pilnie met spoed, urgent
pilnik bestand, dossier
pilnować horloge, polshorloge
pilnować swoich spraw (swojego nosa) horloge, polshorloge
pilny aandachtig, attent, oplettend
pilny ijverig, nijver, naarstig, vlijtig
pilny ogenblikkelijk, prompt
pilny naarstig, vlijtig, nijver, ijverig
pilny brandend, spoedeisend, dringend
pilny dringend, brandend, spoedeisend
pilot binnenbrengen, loodsen
pilotaż binnenbrengen, loodsen
pilotować navigeren
pilotować binnenbrengen, loodsen
pilśniowy vilt
pił pimpelen, drinken, zuipen
piła zagen
Piła uitzaaien
piłce bal, danspartij
piłka bal, danspartij
piłka voetbal
piłka nożna voetbal
piłka nożna voetbal
piłka nożna (gra) bal, danspartij
piłować zagen
PIN kegel
pionek cijfer, nummer
pionek pion
pionek (np. szachowy) pion
pionier genist, geniesoldaat, baanbreker
pionowy rechtopstaand, verticaal
pionowy tranzystor polowy rechtopstaand, verticaal
piorun bliksem, schicht, flits, hemelvuur
piosenka lied, chanson
piosenka gezang, zang, lied
piosenkarz zangeres
pióro pluim, veer, pen, veder
pióro hok
pióro świetlne do odczytu kodu griffel, etsnaald, schrijfstift
kreskowego
pióro ultradźwiękowe pluim, veer, pen, veder
piracie zeeschuimer, zeerover, piraat
piramida piramide
piramida powiększania piramide
piramidą piramide
pirat zeeschuimer, zeerover, piraat
pirat komputerowy zeeschuimer, zeerover, piraat
Pireneje Pyreneeën
pisać neerschrijven, schrijven, uitschrijven
pisać do listy dyskusyjnej w odpowiedzi drukletter
na inny artykuł
pisać na maszynie drukletter
pisać ołówkiem potlood
pisak x-y hok
pisarz auteur, schrijver, stilist
pisemny schriftelijk
pisk sjilpen, piepen, tjilpen, kwetteren
pisklę kuiken
pisklę (zwłaszcza kury) kuiken
pismak houwen, kappen, hakken
pismo zendbrief, epistel, brief
pismo pisanie geschrift, schriftuur
pistolecie pistool
pistolet pistool
piśmiennictwo litteratuur, literatuur, letterkunde
pity dronken, zat, beschonken
piwa bier
piwiarnia drenkplaats, bar, café
piwnica kelder
piwnicą kelder
piwo bier
piwo (angielskie) bier
piwo angielskie bier
pizza pizza
piżama pyjama
piżmaczek muskus
piżmo muskus
piżmoszczur muskusrat
plac circus
plac achtergrond, grond, bodem, ondergrond
plac kavel, perceel
plac plaats, oord, lokaal, plek
plac speelterrein, speelplaats
plac plein
plac (okrągły) circus
plac targowy marktplaats, markt, marktplein
plac zabaw achtergrond, grond, bodem, ondergrond
placek pastei
placówka aanplakken
plaga pest
plaga purpurowa pest
plagiat spieken, afkijken
plakać schreeuw, roep, kreet
plakat aanplakbiljet, plakkaat, affiche
plakat przedstawiający gwiazdę filmową aanplakken
plama krwi bezoedelen, smetten, bekladden
plama na słońcu klak, plek, smet, klad, mop, moet
plamą klapperen, plassen, kabbelen, klotsen
plamą bezoedelen, smetten, bekladden
plamce sproet
plamić klak, plek, smet, klad, mop, moet
plamić bezoedelen, smetten, bekladden
plan strekking, bedoeling, plan, doel
plan programmeren
plan projecteren
plan ontwerp, plan, concept, blauwdruk
plan testowania strekking, bedoeling, plan, doel
planeta planeet, zwerfster
planetarny planetair
planować arrangeren, aanrichten, ordenen
planować strekking, bedoeling, plan, doel
planować dienstregeling, rooster
planować aanwijzen, aangeven, aanduiden
plantacja kwekerij, plantage
plantacją kwekerij, plantage
plaster kalken, aanstrijken
plasterek moot, plak, snede, schijf, filet
plastik plastic, van plastic
plastyczny plastic, van plastic
plastyk plastic, van plastic
plastyka kunst
platforma tribune, leiding, podium
platforma (sprzętowa tribune, leiding, podium
platforma kolejowa vrachtwagen, truck, vrachtauto
platforma sprzętowa tribune, leiding, podium
plazma plasma
plaża strand
plaża aan de grond lopen, stranden
plątać verstrikken, betrekken, verwarren
plątać verwikkeling, warboel, warnet
plątanina verwikkeling, warboel, warnet
plecak knapzak, ransel
plecak knapzak, ransel
plecak knapzak, rugzak
pleciuga gaai, Vlaamse gaai
plecy bewapenen, wapenen
plecy rugstuk, achterzijde, ommezijde
plemienny stam-
plemię stam, volksstam, geslacht
plenarny boordevol, afgeladen, mudvol
pleść vlechten
pleść weven
pleśnieć modelleren, boetseren
pleśń modelleren, boetseren
plewić wieden, schoffelen
plewy schil, dop, schors, schaal
plik bestand, dossier
plik bos, bundel, wis
plik zwrócony bestand, dossier
plikach archief
plombować (ząb) box
plombować ząb logeren
plon het veld ruimen, afstaan
plotce kletsen, kwaadspreken
plotka kletsen, kwaadspreken
plotka gerucht, faam, mare, befaamdheid
plotkować kletsen, kwaadspreken
plotkować gerucht, faam, mare, befaamdheid
pluć spuwen, spugen, rochelen
plugawy vuil, morsig, smerig, onrein, vies
plunąć spuwen, spugen, rochelen
plus plus
pluskać klapperen, plassen, kabbelen, klotsen
pluskać się waden, flodderen, plassen
pluskanie klapperen, plassen, kabbelen, klotsen
pluskwa wandluis
pluskwa Boeg
pluskwa wandluis
Pluton Pluto
płachta blad, vel
płacić storten, uitbetalen, betalen, dokken
płaczliwy bedroefd
płakać schreeuw, roep, kreet
płakać tranen, huilen, traanogen
płakać nad czymś schreeuw, roep, kreet
płaska obudowa jednorzędowa resorberen, opslorpen, slurpen
płaski appartement, flat
płaskowyż blad, plat, plateau, bordes
płastudze spartelen, zich aftobben, worstelen
płastuga schol
płaszcz jas, mantel
płaszcz jas, overjas
płaszcz mantel, jas
płaszcz overjas, jas
płaszcz anodowy regenmantel
płaszcz nieprzemakalny regenmantel
płaszcz przeciwdeszczowy jasje, colbert, buis
płaszcz przeciwdeszczowy mantel, jas
płaszczyzna obcinająca bliska hierheen, hier
płat płaszczyzna vliegtuig, vliegmachine
płatek bloemblad, kroonblad
płatek (kwiatu) bloemblad, kroonblad
płatek kwiatu sneeuwvlok
płatnik hofmeester
płatność afbetaling
pławik kurk
pławik vlotten, dobberen, drijven
płciowy sexe, sekse, geslacht, kunne
płeć sexe, sekse, geslacht, kunne
płetwą vin
płocie hek, afsluiting, heining, barrière
płodny vruchtbaar
płody rolne opbrengen, opleveren, afwerpen
płomień laaien, vlammen
płonący gloeiend, verzendend, vurig, verterend
płot hek, afsluiting, heining, barrière
płot verbleekt
płotno linnen
płowy linnen
płoza uitglijden, slippen
płótno linnen
płuca long
płuco long
Płuczka slag, valstrik, val
pług omploegen, ploegen, beploegen
pług śnieżny omploegen, ploegen, beploegen
płukać gardło gorgelen, afspoelen, spoelen
płukania gorgelen, afspoelen, spoelen
płycie fotografische plaat, plaat
płycizna oppervlakkig, ondiep
płyn uitwassen, wassen, de was doen
płyn kosmetyczny vloeistof
płynąć stromen, vloeien, lopen, vlieten
płynąć jacht
płynąć jachtem kust, boord, oever, wal, kant
płynąć wzdłuż brzegu stromen, vloeien, lopen, vlieten
płynny stromend, vloeiend
płynny vloeistof
płynny lek stromend, vloeiend
płyta dundoek, vaan, vlag
płyta fotografische plaat, plaat
płyta metalowa grondstof, materieel, materiaal
płyta wizyjna pojemnościowa RCA aanklampen, zich vastklampen aan
płyta wizyjna pojemnościowa RCA dashboard, instrumentenbord, beschot
płyta z zegarem i kalendarzem glaswaar, vensterruit, glaswerk
(zasilanymi bateryjnie)
płytce oppervlakkig, ondiep
Płytka bestand, dossier
płytka fotografische plaat, plaat
płytka wafeltje
płytka (ferromagnetyczna) z otworami aanklampen, zich vastklampen aan
płytka obwodu drukowanego wafeltje
płytka sygnałowa fotografische plaat, plaat
płytka wyjtrawiona plavuis, tegel, tegelsteen, tichel
płytki oppervlakkig, ondiep
pływać zwemmen, drijven
pływać jachtem jacht
pływak vlotten, dobberen, drijven
pływalnia zich aaneensluiten, aansluiten
pniak peukje, peuk
po achter
po drugiej stronie over, overheen, aan de overkant van
po otrzymaniu ten eerste, allereerst, eerst
po południu stuurboord
po prawej stronie ronduit, open en bloot, rondweg
po trzecie achter
pobić nederlaag
pobić atutem (w kartach) troef
pobierać downloaden
pobierać verkrijgen, behalen, buit maken
pobierać wykorzystywać zaczep aftappen
wyprowadzenie (kabla)
pobierać (dane) verkrijgen, behalen, buit maken
pobierać dane brengen, bezorgen, aandragen
pobieżny resumé, overzicht, excerpt
pobieżny oppervlakkig, ondiep
pobliski hiernaast, ernaast, daarnaast
pobłażać ontzien, sparen
pobłażać koesteren, troetelen, vertroetelen
pobłażanie aflaat
pobocze schouder
pobożny godvrezend, godsdienstig, devoot
pobór (do wojska) wissel, cambio
pobrać decoderen
pobrać downloaden
pobranie brengen, bezorgen, aandragen
pobrudzić fond, ondergrond, bodem, grond, aarde
pobudce aansporing
pobudce aanleiding
pobudzać wakker maken, wekken, opwekken
pobudzać bezielen, verlevendigen
pobudzać wekken, wakker maken, opwekken
pobudzać stuwen
pobudzać irriteren, aanstoken, ophitsen
pobycie woning, logies, onderkomen, kwartier
pobyt logeren
pocałować zoenen, kussen
pocałunek zoenen, kussen
pochlebcą mooiprater
pochlebiać vleien
pochlebstwa complimenteren
pochlebstwa vleierij
pochlebstwo vleierij
pochłaniać in zich opnemen, assimileren
pochmurny onduidelijk, bewolkt
pochmurny naargeestig, troosteloos, somber
pochodnia fakkel, toorts, flambouw
pochodzenia achtergrond
pochodzenia afleiding, afgeleid woord
pochodzenia afdaling
pochodzenie afleiding, afgeleid woord
pochodzenie afdaling
pochodzenie komaf, afstamming, afkomst
pochodzenie oorsprong, afkomst, herkomst
pochodzić naar beneden gaan, afdalen
pochodzić (<from sth> od czegoś) het gevolg zijn van, afstammen
pochować kuilen, begraven
pochód processie, stoet, optocht, omgang
pochwa schede
pochwa schede, vagina
pochwalać loven, verheerlijken, prijzen, roemen
pochwalić beamen, billijken, goedkeuren
pochwała eerbetoon, eerbetuiging
pochwała bijval, acclamatie, toejuiching
pochwała loven, roemen, verheerlijken, prijzen
pochwałą eerbetoon, eerbetuiging
pochwałą loven, roemen, verheerlijken, prijzen
pochylać się liggen
pochylać się helling, glooiing
pochylenie indompelen, indopen, soppen
pochylnia slippen, uitglijden
pochylnia (w stoczni) slippen, uitglijden
pochyłość geneigd zijn tot, geneigd zijn, neigen
pochyłość helling, glooiing
pochyły aflopend, glooiend, hellend, schuin
pochyły w lewo scheef, schuin
pociąg gevolg
pociąg pospieszny uitdrukken
pociąg towarowy gevolg
pociągać toelachen, aanlokken, bekoren
pociągać za sobą toelachen, aanlokken, bekoren
pociągający aanlokkelijk, aantrekkelijk
pociągły eirond, ovaal
pociągnąć rukken
pociągnięcie rukken
pocić się stoom, wasem, damp
pocić się zweten, transpireren
pocie zweet
pocie zweten, transpireren
pociecha heul, vertroosting, troost
pocierać aanstrijken, wrijven, uitwrijven
pocieszać hoera roepen
pocieszać prosit, op uw gezondheid, proost
pocieszać gerief, gemak, comfort
pocieszenia heul, vertroosting, troost
pocisk artyleryjski kogel
pocisków hagel
pocisków) stroom, vloed, bergstroom
począć in verwachting raken, zwanger raken
początek ontstaan, begin, aanvang
początek begin, aanvang, ontstaan
początek aurora, morgenlicht, morgenrood
początek oorsprong, afkomst, herkomst
początek transmisji ontstaan, begin, aanvang
początkowy inboorling
początkowy initiaal, voorletter
początkowy primair
początkowy program ładujący initiaal, voorletter
początkujący beginner, beginneling
poczekalni zaal, salon
poczekalnia wachtkamer
poczęcie begrip
poczta post, posterijen
poczta aanplakken
poczta w kolejce post, posterijen
poczta wysłana aanplakken
pocztówka briefkaart
pod beneden, daarbeneden, onder
pod beneden
pod- verzenden
pod gołym niebem beneden
pod prąd (rzeki gemakkelijk, doelmatig, geschikt
pod zarzutem beneden, onder
pod znieczuleniem beneden
pod żadnym warunkiem beneden, daarbeneden, onder
podanie aanwending, toepassing
podanie petitionnement, petitie
podarować schenken, cadeau geven
podarować tegenwoordig, actueel
podarty aan flarden gescheurd
podarunek gift, geschenk, donatie, cadeau
podatek belasten, aanslaan
podatek od wartości dodanej tobbe, kuip, bak
podatek od wartości dodanej BTW
podatek od wartości dodanej teil
podatek spadkowy belasten, aanslaan
podatny na wypadki een grotere kans op ongelukken accident-prone
podawać aanhalen, citeren, noemen
podawać aanhalingstekens
podawać zasilanie podawanie podajnik eten, bikken, gebruiken, vreten
wprowadzane dane
podawać (do stołu) serveren, voorleggen
podawać do sądu een proces aanspannen tegen
podaż aanvoer, bezorging
podbić knechten, onderwerpen
podbijać veroveren
podbity stof, onderwerp, subject
podbródek kin
podburzający opruiend
podchmielony aangeschoten, roezig
podchodzić aanvliegen
podciąć maaien
podczas terwijl, staande, gedurende
podczas intussen, inmiddels, daarentegen
podczas (gdy) intussen, inmiddels, daarentegen
podczas gdy terwijl, staande, gedurende
podczas gdy terwijl, staande, gedurende
poddać drobiazgowej analizie doorsnijden, sectie verrichten
poddać pod rozwagę knechten, onderwerpen
poddać się capituleren, zich overgeven
poddanie się capituleren, zich overgeven
poddany stof, onderwerp, subject
poddasze dakkamertje
poddasze zolderkamer
poddasze Attisch
poddasze zolderkamer, dakkamertje
poddawać kremacji cremeren, verassen
poddawać się toegeven
poddawać się capituleren, zich overgeven
podejmować accepteren, aannemen, aanvaarden
podejmować na nowo vernieuwen, renoveren
podejmować się ondernemen
podejrzany achterdochtig, wantrouwig, argwanend
podejrzany charakter verdenken
podejrzenia argwaan, achterdocht, wantrouwen
podejrzenie argwaan, achterdocht, wantrouwen
podejrzewać verdenken
podejrzliwy achterdochtig, wantrouwig, argwanend
podejście aanvliegen
podekscytowanie opwinding
podekscytowany gejaagd, opgewonden
podeszwa enkel, bloot, louter
podglądać sjilpen, piepen, tjilpen, kwetteren
podgładać sjilpen, piepen, tjilpen, kwetteren
podium podium, tribune
podium podium, bestuur, tribune, leiding
podkład (np. kolejowy) slaperig
podkładce opslaan
podkładka zarodek samomodyfikacja blok
programu wyposażenie komunikacyjne
umieszczać
podkopać ondergraven, ondermijnen
podkowa hoefijzer
podkreślać accentueren, beklemtonen
podkreślać beweren, verzekeren
podkreślać met nadruk zeggen, benadrukken
podkreślać onderstrepen
podkreślenie nadruk, klem
podkreślenie onderstrepen
podkreślić onderstrepen
podkreślony nadrukkelijk
podległy slaaf
podległy achterstellen
podlewać water
podlizywać się kruipen
podlotek kuiken
podłączyć verbinden, aan elkaar vastmaken
podłodze verdieping, etage
podłoga verdieping, etage
podły verachtelijk, nietswaardig
podły gemiddeld
podły ić gronden, baseren
podmiocie stof, onderwerp, subject
podmuch pof, poef
podniecać aanzetten, scherpen, slijpen
podniecać irriteren, aanstoken, ophitsen
podniecać aangrijpen, ontroeren, bewegen
podniecający opwindend
podniecenia opwinding
podniesienie opgraven, rooien
podniesiony oprichten, stichten, inrichten
podniesiony zetting, montage
podnieść coś/wywindować (ceny) derde macht, dobbelsteen, blok
podnieść kogoś na duchu hijsen, ophijsen
podnieść kotwicę opfokken, telen, fokken, opkweken
podnieta de sporen geven, prikkelen
podniosły hoog, verheven
podnosić opgaan, opkomen, opstaan, rijzen
podnosić vermeerderen
podnosić verergeren, aandikken
podnosić opgraven, rooien
podnosić opfokken, telen, fokken, opkweken
podnosić (ceny) opblazen
podnosić się opgaan, opkomen, opstaan, rijzen
podnoszący na duchu bezielend
podnośnik vijzel, dommekracht, krik
podnóża bodem, achtergrond, ondergrond, grond
podobać się appelleren, een beroep doen op
podobać się alsjeblieft, wees zo goed, alstublieft
podobieństwa gelijkenis, overeenkomst
podobieństwa gelijkenis, overeenkomst
podobieństwo affiniteit, verwantschap
podobieństwo gelijkenis, overeenkomst
podobieństwo gelijkenis, overeenkomst
podobny hoe, bij wijze van, voor, als, tot
podobny gelijksoortig, soortgelijk
podoficer onderofficier
podpalacz brandstichtend
podpierać drager, stut, leuning, steun
podpis handtekening, ondertekening
podpis ze wskazaniem potwierdzającego abonnement
podpisać voorbode, voorteken, teken
podpisać (dokument) geabonneerd zijn op
podpisać dokument geabonneerd zijn op
podporządkowywać się passen, in overeenstemming zijn
podporządkowywać się adequaat, passend, overeenstemmend
podpowiedź nauwgezet, nauwkeurig, accuraat
podpórce adept, beoefenaar, aanhanger
podpórek leden, aanhang
podrażnienie opwinding
podręcznik maat, kameraad, kornuit, makker
podręcznik gidsboek, vademecum, gids, reisgids
podręcznik leerboek, schoolboek
podręcznik w formie drukowanej gidsboek, vademecum, gids, reisgids
podrobiony vervalsing
podróż toer, tocht, reis, trip
podróż tournee, rondreis
podróż gaan, rijden, varen, karren
podróż reis, tocht, toer, trip
podróż morska gelijk, vlak, effen
podróż morska gaan, rijden, varen, karren
podróż) tocht, toer, reis, trip
podróżnik reiziger
podróżny inzittende, passagier
podróżować gesteld zijn, het maken
podróżować toer, tocht, reis, trip
podróżować gaan, rijden, varen, karren
podróżować autostopem navigeren
podrzeć huur
podrzędny bijbehorend, bijkomend, bijkomstig
podrzędny achterstellen
podrzędny podległy achterstellen
podskakiwać hinkelen
podskok hinkelen
podskok springen
podsłuchiwać afluisteren
podstarzały hoogbejaard, bedaagd
podstawa gronden, baseren
podstawa spoor, wagenspoor, karrespoor
podstawa czasu grondstof, materieel, materiaal
podstawa uchylnoobrotowa stichting
podstawa uchylno-obrotowa wervelkolom, spin, ruggegraat
podstawą kader, omlijsting, lijst, raam
podstawić in de plaats stellen van, inboeten
podstawienie aflossing, vervanging
podstawka monitora blok
podstawowa zasada fundamenteel
podstawowy basis-
podstawowy fundamenteel
podstawowy system wejścia-wyjścia basis-
podstawowy system wejścia-wyjścia grof, cru, onbewerkt, onbehouwen, bot
podstawowy system wejścia-wyjścia elementair
podstęp misleiden, bedriegen
podstęp kunstgreep, kneep, streek, foefje
podstępny arglistig
podsumowanie dokumentu resumé, overzicht, excerpt
podsumowywać somma, som, bedrag, totaal, summa
podsuwanie aanstoten, een duw geven, toestoten
podszewka voering
podszywanie się maskering
podtekscie bijtoon, boventoon
podtrzymać stutten, steunen, schragen
podupadać verval
poduszce blok
poduszce hoofdkussen
poduszeczka dashboard, instrumentenbord, beschot
poduszka hoofdkussen
poduszka powietrzna luchtkussen
podwajać dubbel, tweevoudig, duplex, tweeledig
podwiązek bretels
podwieczorek thee
podwładny aankomend, beginnend
podwładny achterstellen
podwodny onderwater-
podwoić dubbel, tweevoudig, duplex, tweeledig
podwójny dubbel, tweevoudig, duplex, tweeledig
podwójny duplex, tweevoudig, dubbel, tweeledig
podwójny rozruch (tj. możliwość rozruchu duplex, tweevoudig, dubbel, tweeledig
dwóch różnych systemów operacyjnych z
różnych partycji dysku)
podwórze yard, ra
podwyżce opfokken, telen, fokken, opkweken
podwyższać verergeren, aandikken
podwyższyć wartość appreciëren, waarderen
podział legerafdeling, divisie
podział schifting, afscheiding, clausuur
podział kompletny schifting, afscheiding, clausuur
podział wyczerpujący schifting, afscheiding, clausuur
podziałka aanslag
podziel afzonderen, afscheiden, scheiden
podzielać deelnemen, meemaken, meedoen
podzielać zdanie het eens zijn, overeenstemmen
podzielić na cztery części buurt, wijk, stadswijk
podziemie metro
podziemie gewelf, bol
podziemny metro
podziękować danken, bedanken, dank betuigen
podziękowanie erkenning
podziękowanie danken, bedanken, dank betuigen
podziwiać bewonderen
podziwiać bewonderend
podziwiać mirakel, wonder
podziwiać ię bewonderen
poemacie gedicht, dichtwerk, vers
poemat tekst
poemat gedicht, dichtwerk, vers
poemat liryczny gedicht, dichtwerk, vers
poeta dichter
poetycki dichterlijk, poëtisch
poetyczny dichterlijk, poëtisch
poezja dichtkunst, poëzie
poezją dichtkunst, poëzie
poganin heidens
pogarda minachting, schamperheid, verachting
pogawędce keuvelen, babbelen, praten
pogawędka keuvelen, babbelen, praten
pogawędka w czasie rzeczywistym keuvelen, babbelen, praten
pogląd houding
pogląd oordeel, judicium, gericht, vonnis
pogląd begrip
poglądowy zichtbaar
pogłosce befaamdheid, gerucht, mare, faam
pogmatwać van zijn stuk brengen, dooreenhalen
pogmatwany verwarrend
pogoda weer, weersomstandigheden, weder
pogodny briljant, glanzend, lumineus
pogodzić się accepteren, aanvaarden
pogoń nastreven, najagen
pogrążyć duiken
pogróżce bedreiging, dreigement, dreiging
pogróżka behandelen, cureren
pogrubiony gedurfd, stout, stoutmoedig, brutaal
pogrzebacz poker
pogrzebacz uitkammen, harken, aanharken, opharken
pogrzebowy necrologie
poinformować berichten, informeren, inlichten
pojawiać się ontstaan
pojawiać się opdraven, opdagen
pojawiać się opdagen, opdraven
pojawiać się gebeuren, aan de hand zijn
pojawić się ontstaan
pojawić się wydawać się opdraven, opdagen
pojazd vehikel, voertuig, wagen
pojazd szynowy vehikel, voertuig, wagen
pojedynczy ongehuwd, ongetrouwd
pojedynczy skok napięcia ongehuwd, ongetrouwd
pojemnik na kasety pot, foedraal, etui, bak, doos, koker
pojemnik na kasety pot, foedraal, bak, doos, etui, koker
pojemnik na śmieci pot, foedraal, etui, bak, doos, koker
Pojemność geluidssterkte, inhoud, volume
pojemność pamięci schare, troep, bende
pojęcie opvatting, begrip
pojęcie begrip
pojętność wiadomość bevattingsvermogen, intelligentie
pojmać beetnemen, pakken, beetkrijgen
pojmować in verwachting raken, zwanger raken
pokarm eten, etenswaar, spijs, gerecht
pokarm voeding, kost, voeder, voedingsmiddel
pokaz demonstratie, vertoning, bewijs
pokaz pralen, paraderen, prijken, pronken
pokaz slajdów expositie, tentoonstelling
pokazywać laten blijken, manifesteren
pokaźny geruim, aanmerkelijk, aanzienlijk
pokaźny fijn, schoon, net, fraai, knap, mooi
poker poker
poklepać (np. po plecach) toejuichen, bij acclamatie benoemen
pokład verdek, scheepsdek, dek
pokład spacerowy verdek, scheepsdek, dek
pokładać nadzieję vertrouwen, fiducie hebben in
pokłon revérence, buiging, strijkage, nijging
pokojowy Stille Oceaan, Grote Oceaan
pokojowy vredig, vreedzaam
pokojówce dienstmeisje, dienares, meid
pokojówka dienstmeisje, dienares, meid
pokojówka dienstmeisje, dienares, meid
pokolenie generatie, geslacht
pokonać nederlaag
pokonać przeciwnika likken
pokorą ootmoed, deemoed, nederigheid
pokorny nederig, onderdanig, deemoedig
pokost verlakken, lakken
pokost verlakken, lakken
pokój appartement, flat
pokój vrede
pokój bestek, wereldruim, speling, ruimte
pokój dziecinny woonkamer, zitkamer, huiskamer
pokój gościnny bestek, wereldruim, speling, ruimte
pokój rozmów vrede
pokój zabaw dziecinnych bestek, wereldruim, speling, ruimte
pokrewieństwa affiniteit, verwantschap
pokrewieństwo affiniteit, verwantschap
pokrewieństwo familiebetrekking, verwantschap
pokrętła wijzerplaat
pokryć sproet
pokryć afbeulen, afjakkeren, afmatten
pokryć koszty pluim, veer, pen, veder
pokryć piórami dekken, beleggen, toedekken, bedekken
pokrywa dekken, beleggen, toedekken, bedekken
pokrywa tylna bedekking, kaft, omslag, deksel
pokrywać dekken, beleggen, toedekken, bedekken
pokrywać emalią emailleren
pokrywą couvert, envelop, enveloppe
pokrzywa netel, brandnetel
pokrzywą netel, brandnetel
pokupny snikheet, smoorheet, gloeiend, heet
pokusa aanvechting, temptatie, verleiding
pokusą aanvechting, temptatie, verleiding
pokwitować voor voldaan tekenen, kwiteren
pokwitowanie voor voldaan tekenen, kwiteren
pokwitowanie recept
Polak kuil
Polak Pool
polarny polair
polce polka
pole akker
pole danych w sieci Ethernet vel, blad
pole magnetyczne poprzeczne mijnenveld
pole skierowania (pióra świetlnego na hijsblok, blok, katrol, schijf
ekran)
pole typu danych w pakiecie Ethernetu akker
pole typu EH akker
pole typu TEM bouwland
pole znaku aanmelding
pole źródłowe akker
polecać aanbevelen, aanprijzen, recommanderen
polecenie bevelen, aanvoeren, commanderen
polecenie aanvoeren, commanderen, bevelen
polecenie (kogoś komuś) inleiding, introductie
polecenie kogoś komuś inleiding, introductie
polecenie zewnętrzne bevelen, aanvoeren, commanderen
polecić loven, verheerlijken, prijzen, roemen
polepszyć helling, glooiing
polerować Pools
polerować schoensmeer
polerować schoencrème
Polewa verglazen, glazuren, glanzen
polędwicą kruis, lende
policja politie
policjant agent, politieagent
policją politie
policzek wang, koon, kaak
polisa polis
polityczny staatkundig, politiek
polityk politicus, staatsman
polityka polis
polityka beleid, politiek, staatkunde
polityka zabezpieczenia polis
polityka zagraniczna polis
polować bejagen, jagen, jacht maken op
polowania vuren, schieten, paffen
polowanie bejagen, jagen, jacht maken op
Polska Polen
polski Pools
polski schoensmeer
polski schoencrème
poła klotsen, plassen, kabbelen, klapperen
poła (np. marynarki) klotsen, plassen, kabbelen, klapperen
połaczenie bond, genootschap, associatie
połaczenie zich aansluiten, lid worden, toetreden
połaczenie gewricht, geleding, lid, gelid, knoop
połaskotać kriebelen, kietelen
połącz verbinden, aan elkaar vastmaken
połączenia conjunctie
połączenia samenhang, verbinding
połączenie gewricht, geleding, lid, gelid, knoop
połączenie drukowane gewricht, geleding, lid, gelid, knoop
połączenie stałe conjunctie
połączenie wewnętrzne gewricht, geleding, lid, gelid, knoop
połączenie wielopunktowe verbinding, combinatie
połączenie wzajemne połączenie aansluiting
sprzęgające szyna zbiorcza
połączenie z Internetem gewricht, geleding, lid, gelid, knoop
połączenie z pełnym dupleksem samenhang, verbinding
połączenie zespołowe aansluiting
połączyć aggregatie, aggregaat
połączyć verbinden, aan elkaar vastmaken
połowa half
połowa gemiddeld, doorsnee, middelbaar
położenia houding, stand, positie
położenia situatie, stand van zaken
położenie plaats, oord, lokaliteit, ruimte
położenie houding, stand, positie
położenie situatie, stand van zaken
położenie kolumny plaats, oord, lokaliteit, ruimte
położenie pieczątki aanzien, air, schijn, aanblik
położenie umiejscowić item, deel, jaartelling, deeltje
położna vroedvrouw, verloskundige
połówce half
południa noen, middag
południa noen, middag
południa zuidelijk
południe zuidelijk
południe (geograficzne) zuidelijk
południe (pora dnia) noen, middag
południe (pora dnia) noen, middag
południe geograficzne zuidelijk
południe pora dnia noen, middag
południowy zuidelijk
południowy zuidelijk
połykać slikken, doorslikken, inslikken
połysk glosse, kanttekening
połysk Pools
połysk schoensmeer
połysk schoencrème
połysk schijnen, glanzen, blinken, schitteren
pomagać assistent, famulus, helper, hulp
pomagać aids
pomagać helpen, assisteren, bijstaan
pomagać nader
pomagać assisteren, bijstaan, helpen
pomagać pomoc helpen, assisteren, bijstaan
pomarańcz Oranje
pomarańcz oranje
pomarańcza Oranje
pomarańcza oranje
pomarańczą Oranje
pomarańczą oranje
pomiar afmeting, dimensie
pomidor tomaat
pomieszać aangrijpen, ontroeren, bewegen
pomieszanie mengen, temperen, mixen, vermengen
pomieszczenie sterylne aanpassing
pomiędzy in het midden van, medio, midden
pomiędzy tussen
pomiędzy tussen, onder
pomijać achterwege laten, weglaten
pomijać weggelaten
pomimo niettegenstaande, in weerwil van
pomimo tego niettemin, desondanks
pomimo że ofschoon, al, hoewel, alhoewel, wel
pominąć milczeniem achterwege laten, weglaten
pomniejszać zmniejszenie się afdraaien, verlagen
pomnik gedenkteken, monument
pomnożyć multipliceren, vermenigvuldigen
pomnóż in overvloed aanwezig zijn
pomnóż multipliceren, vermenigvuldigen
pomoc assisteren, bijstaan, helpen
pomoc zinspelen
pomoc techniczna udzielana na miejscu assistent, famulus, helper, hulp
u użytkownika
pomocniczy assistent, adjunct, helper
pomocniczy aanvullend
pomocnik assistent, adjunct, helper
pomocnik steward
pomocnik assistent, hulp, famulus, helper
pomocnik paren
pomocnik boer
pomocnik błazna assistent, adjunct, helper
pomocny behulpzaam, hulpvaardig
pomost poort
pomost roboczy tribune, leiding, podium
pomóc assistent, famulus, helper, hulp
pompa oppompen, pompen
pompą vertoon, luister, pracht, praal
pompą oppompen, pompen
pompować oppompen, pompen
pomścić wreken, wraak nemen
pomścić avenue wreken, wraak nemen
pomścić ość wreken, wraak nemen
pomylić vergissing, fout, dwaling, abuis
pomylić foutief, verkeerd, fout, onjuist
pomylić się vergissing, fout, dwaling, abuis
pomylony ść geurig, aromatisch
pomyłka vergissing, fout, dwaling, abuis
pomysł hulpmiddelen, inrichting, apparaat
pomysł idee, benul, begrip, denkbeeld
pomysł itp beschouwen, overwegen, nagaan
pomysłowość ontsnappen, ontkomen, ontgaan
pomysłowy geniaal
pomyśleć geloven, van mening zijn, achten
pomyślnie met goed gevolg
pomyślny gelukkig
ponad benoorden, ten noorden van
ponad tuzin verderop
ponad wszystko klaar, afgewerkt, afgelopen, beëindigd
ponadto overigens, trouwens
ponadto overigens, trouwens, verder
ponawiać vernieuwen, renoveren
poncz stompen
poncz Jan Klaassen
ponętny lekker, aanlokkelijk
poniechać een miskraam krijgen, mislukken
poniedziałek maandag
poniekąd deels, ten dele
ponieważ daar, doordat, omdat, aangezien
poniżać (się) buigen, overhellen, hellen, aflopen
poniżać się kleinmaken, vernederen, verootmoedigen
poniżać się buigen, overhellen, hellen, aflopen
poniżej beneden, onder
poniżej beneden
poniżej granicy dolnej beneden, daarbeneden, onder
poniżenia verootmoediging, vernedering
poniżenie verootmoediging, vernedering
ponowić herhalen, nazeggen
ponownie opnieuw, van voren af aan, nogmaals
ponownie wyznaczać trasę afwisselend
ponury zwart
ponury naar, akelig, onaangenaam
ponury afschuwelijk
ponury grimmig
ponury rouw-
ponury obscuur, onbekend, donker
ponury aalwaardig, gemelijk, aalwarig
pończocha kous
pończochą kous
pończochy nylonowe nylon-
poparcia endossement, giro
poparzenia in kokend water doen
popatrzeć een blik werpen, een blik werpen op
popchnąć duwen, stoten, dringen, douwen
popełnić wykroczenie beledigen, affronteren, krenken
popielaty asgrauw
popielniczka asla, asbak
popierać pleitbezorger, advocaat, verdediger
popierać stutten, steunen, schragen
popierać kogoś/coś rugstuk, achterzijde, ommezijde
popijać resorberen, opslorpen, slurpen
popijać (małymi łykami) resorberen, opslorpen, slurpen
popiół as
poplamić ruimte, lokaliteit, oord, plaats
popołudnie namiddag, middag
poprawa reformeren, hervormen
poprawa koniunktury afstelling, instelling
poprawiać juist, correct, goed
poprawiać verbeteren, veredelen
poprawiać nakijken, herzien, inspecteren
poprawić się/wyzdrowieć juist, correct, goed
poprawka afstelling, instelling
poprawka wymagana równocześnie nauwkeurig bepalen, determineren
poprawny juist, correct, goed
poprawny gracieus, bevallig, sierlijk
poprawny fatsoenlijk, betamelijk, behoorlijk
poprawny gangbaar, geldig, geldend, vigerend
poprosić vragen
poprosić kogoś o spotkanie vragen
poprzeczny dwars
poprzedni voorgaand, verleden, voorafgaand
poprzedni verleden, voorgaand
poprzedni voorafgaand, verleden, voorgaand
poprzednio al, reeds, alvast, alreeds
poprzednio daarvoor, eerder, vooraan, indertijd
poprzedzać voorafgaan, voorzijn
poprzestać logeren
poprzez over, overheen, aan de overkant van
poprzez door, per, met
popsuć bederven, havenen, beschadigen
popsuty verspild
populacja bevolking
populacją bevolking
popularny algemeen, gemeenschappelijk
popularny populair, getapt, veelgeliefd
popychać aanduwen
popychać schuiven
popyt opeisen, vereisen, rekenen, eisen
popyt voortmaken, spoed maken, haast maken
porada adviseren, aankondigen, bekendmaken
poradą raad, raadgeving, advies
poradnictwo administratiekantoor
poradnik maat, kameraad, kornuit, makker
poradnik besturen, richten, dirigeren, mennen
poradzić besturen, administreren, beheren
poradzić sobie adviseren, bekendmaken, aankondigen
poranek ochtend, morgen
porażce nederlaag
porcelana China
porcelaną China
porcie haven
porcie haven
porcja danych emmer
poręcz bewapenen, wapenen
poręcz spoorstaaf, rail
poręczny gemakkelijk, doelmatig, geschikt
poręczyć garanderen, borg staan voor
pornografia pornografisch materiaal, pornografie
pornograficzny pornografisch
poronić een miskraam krijgen, mislukken
poronienie abortus provocatus, abortus
porozumieć się het eens zijn, overeenstemmen
porozumienia accoord, overeenstemming
porozumienia overeenstemming, samenklank
porozumienie accoord, overeenstemming
porozumienie communiqué
porozumienie dwuetapowe verband, omgang, betrekking
porozumienie trzyetapowe overeenstemming, samenklank
porozumienie trzyetapowe akkoord, maatregel
porozumiewać się berichten, meedelen, mededelen
porozumiewanie się communiqué
poród aflevering, levering, inlevering
porównać vergelijken
porównaj vergelijken
porównania vergelijking
porównanie vergelijken
porównanie vergelijking
porównywać vergelijken
port haven
port haven
port lokalny luchthaven
port równoległy we-wy interface
port źródłowy nadawcy haven
portal ingang, toegang, entree
portfel portefeuille
portfel na banknoty portefeuille
portier conciërge, portier
portmonetka beurs, portemonnaie, geldbuidel
portrecie evenbeeld, beeltenis, portret
portret evenbeeld, beeltenis, portret
Portugalczyk Portugees
Portugalia Portugal
portugalski Portugees
portyk zuilengang, portiek
portyk zuilengalerij, zuilengang
porucznik luitenant
poruszać agiteren, opruien, ophitsen, opstoken
poruszać gejaagd, opgewonden
poruszać ontroeren, aangrijpen, bewegen
poruszać aandoenlijk, roerend, ontroerend
poruszenia aangrijpen, ontroeren, bewegen
poruszenie beroering, agitatie, beweging
poruszony gejaagd, opgewonden
porwać ontvoeren
porwać transporteren, overbrengen, voeren
porwać widownię ontvoeren
porwanie ontvoering
porwanie samolotu lub innego środka ontvoering
lokomocji
porwanie terminala (przejęcie sterowania ontvoering
terminalem przez agresora)
porywacz afvoerder, abductor
porywać ontvoeren
porządek agenda, dagorde
porządek akkoord, maatregel
porządek aanvoeren, commanderen, bevelen
porządek bajtów akkoord, maatregel
porządek dzienny agenda, dagorde
porządek zestawiania aanvoeren, commanderen, bevelen
porządkować afhandelen, afdoen
porządkować afzetten, beslaan, garneren
porzeczce aalbes, bes
porzeczka aalbes, bes
porzednik voorafgaand, verleden, voorgaand
porzucenie concessie, cessie, afstand, toegeving
porzucenie zaniechanie concessie, cessie, afstand, toegeving
porzucić prijsgeven, afleggen, opgeven
porzucić wszelką nadzieję prijsgeven, afleggen, opgeven
porzucony gemeen, immoreel, onzedelijk
posada situatie, stand van zaken
posag bruidsschat, huwelijksgift
posądzać verdenken
posąg beeld, standbeeld
poselstwo legatie
poseł bode, afgezant, gezant
posępny afschuwelijk
posępny gemelijk, aalwarig, aalwaardig
posiać uitzaaien, uitstrooien
posiadacz schede, foedraal, houder
posiadać rijk zijn, bezitten, erop nahouden
posiadać bezitten, erop nahouden, rijk zijn
posiadać własny rijk zijn, bezitten, erop nahouden
posiadania eigendom, eigendomsrecht
posiadania bezitting, eigendom, bezit
posiadania boeltje, bezittingen
posiadanie eigendom, eigendomsrecht
posiadanie (akcji) bezitting, eigendom, bezit
posiadłość landgoed, boerderij, bezitting
posiadłość ziemska goed, boerderij, landgoed, bezitting
posiedzenia sessie, zitting, zittingsperiode
posiłek twaalfuurtje, lunch
posiłek bloem, meel
posiłek południowy bloem, meel
posiniaczyć blauwe plek
poskramiać knechten, onderwerpen
posłaniec afgezant, bode, gezant
posłańca afgezant, bode, gezant
posłuchać aanhoren, beluisteren, luisteren
posługiwać sie afgewerkt, gebruikt
posługiwać się aanwending, toepassing
posłuszny willig, gehoorzaam
posłuszny handelbaar, inschikkelijk
posmak aroma, geur
posmarować afstemmen, aanpassen, adapteren
posmarować aanwenden, doorvoeren
posmarować invetten
pospolity algemeen, gemeenschappelijk
pospolity plat, triviaal, vulgair, onbenullig
post vasten
postać personage, persoon
postanowić besluiten, beslissen, uitmaken
postanowienie besluit, uitspraak, beslissing
postarać się streven, zich inspannen, pogen
postawa houding
postawa aard, karakter, geaardheid
postawa rose, roze, roos
posterunek post, posterijen
posterunek aanplakken
postęp gaan naar, aanpakken, genaken, naderen
postęp verbetering, vooruitgang, beterschap
postęp arytmetyczny ontwikkeling, evolutie
postępować zich gedragen
postępowanie actie, handeling, optreden, gedoe
postój afslaan, halthouden, blijven staan
postój logeren
postrzępienie (efekt graficzny) treksluiting, rits, ritssluiting
postrzępiony nevelig, heiig, dampig, mistig
postulacie eisen, rekenen, vereisen, opeisen
postulować eisen, rekenen, vereisen, opeisen
posunięcia ontroeren, aangrijpen, bewegen
posunięcie ontroeren, aangrijpen, bewegen
posuwać (się) naprzód gaan naar, aanpakken, genaken, naderen
posuwać się naprzód gaan naar, aanpakken, genaken, naderen
posyłać doen toekomen, sturen, opsturen
posypywać bepoederen, poederen
poszczególny afzonderlijk, afgezonderd
poszczególny respectief
poszukiwacz mijnbouwkundig onderzoeker
poszukiwać speurtocht, speurwerk, zoektocht
poszukiwać uitzien naar, uitkijken naar, snorren
poszukiwać pozycjonować speurwerk, speurtocht
poszukiwania zoektocht, speurtocht, speurwerk
poszukiwania speurwerk, speurtocht
poszukiwanie speurtocht, speurwerk
poszukiwanie zoektocht, speurtocht, speurwerk
poszukiwanie speurtocht, speurwerk, zoektocht
poszycie dierevel, vel, huid, pels, vacht
pościel linnen
pościg vervolging, achtervolging
pośladek bil
pośladkach bips, kont, zitvlak
pośladki zwerver, vagebond
poślizg uitglijden, slippen
pośliznąć się slippen, uitglijden
pośliźnięcie się slippen, uitglijden
poślubiać gehuwd, getrouwd
poślubiać in de echt verbinden, trouwen
poślubić in de echt verbinden, trouwen
pośmiertny necrologie
pośpiech haast, haastigheid, ijl
pośpiech spoed maken, haast maken, voortmaken
pośpiech voortmaken, spoed maken, haast maken
pośpiesznie haastig, inderhaast, gehaast
pośpiesznie haastig, inderhaast, gehaast
pośrednictwo agentschap
pośredniczenie agentschap
pośrednik vertegenwoordiger, dealer, agent
pośrednik makelaar
pośrednik in de plaats stellen van, inboeten
pośrodku tussen, onder
pośród in het midden van, medio, midden
pośród tussen
poświadczenie getuige
poświadczyć getuigen, certificeren
poświadczyć certificeren, getuigen
poświęcać spanderen, opdragen, spenderen
poświęcać aanhankelijk, gehecht
poświęcać opofferen, offeren, aanbieden
poświęcający się aanhankelijk, gehecht
poświęcony gewijd, heilig, sacraal, geheiligd
poświęcony geheiligd, gewijd, heilig, sacraal
pot zweet
pot zweten, transpireren
potajemnie tersluiks, sluiks, steelsgewijs
potajemny confidentie
potańcówka bal, danspartij
potargać opzetten, rechtop zetten
potas kalium
potem naderhand, dan, achteraf, daarna
potęga heerschappij, macht, mogendheid
potępiać afkeuren
potępiać verdomme, verdomd, godverdomme
potępić afkeuren
potępienia wraking, verwerping, afkeuring
potępienia wraking, afkeuring
potępienie wraking, afkeuring
potężny machtig
potknąć się struikelen
potknięcie struikelen
potok beekje, beek
potok stromen, vloeien, lopen, vlieten
potok loop, stroom, stroming
potok vloed, bergstroom, stroom
potok potokowy pijp, tabakspijp
potok rzutowania loop, stroom, stroming
potokowym przesyłaniem pakietów bult, bochel
potomek loot, jong, kind, afstammeling
potomek nakomelingschap, kroost, zaad
potomek proces potomny potomny nakomelingschap, kroost, zaad
potomność nageslacht
potomstwo loot, jong, kind, afstammeling
potomstwo beginnend, aankomend
potop zondvloed
potrafiący obsługiwać coś (maszyna welbewust, bewust
potrafić besturen, administreren, beheren
potrawa schotel, schaal
potrawce pan, braadpan, steelpan
potrawka ragoût
potrójny drievoudig, driedubbel
potrząsać schokken
potrzeba noodzaak, noodzakelijkheid
potrzeba nodig hebben, hoeven, behoeven, moeten
potrzeba (życiowa) nodig, benodigd
potrzebą nodig hebben, hoeven, behoeven, moeten
potrzebny nodig, benodigd
potrzebować nodig hebben, hoeven, behoeven, moeten
potrzebujący behoeftig, berooid, nooddruftig
potrzebujący odbioru behoeftig, berooid, nooddruftig
potrzebujesz wens, lust, verlangen, begeerte, zin
poturbować aanvallen, aantasten
potwierdzać controleren, checken, aflezen
potwierdzać uznać n potwierdzenie agnosceren, als waarheid aannemen
potwierdzenia erkenning
potwierdzenie (odbioru) erkenning
potwierdzenie (odbioru) podziękowanie erkenning
potwierdzenie odbioru erkenning
potwierdzenie pozytywne erkenning
potwierdzić agnosceren, als waarheid aannemen
potwierdzić erkennen, bekrachtigen, bevestigen
potwierdzić notarialnie bevestigen, aannemen
potworność monsterachtigheid
potworny monsterachtig, gedrochtelijk
potwór rotbeest, mormel
potykać się struikelen
potylica achterhoofd
pouczać stichten
pouczenie aanwijzing, consigne, instructie
poufny vertrouwelijk, geheim
poufny binnenste, inwendige
powab aantrekkelijkheid
powab lokken
powaga autoriteit, gezag
powaga stemmig, ernstig, bona fide, serieus
powaga zwaartekracht
poważanie achten, achting hebben voor
poważany achtenswaardig, achtbaar
poważny geruim, aanmerkelijk, aanzienlijk
poważny stemmig, ernstig, bona fide, serieus
poważny rouw-
poważny belangrijk, ernstig, voornaam, erg
poweron self test aanplakken
power-on self test aanplakken
powiadamiać adviseren, aankondigen, bekendmaken
powiadomienie verkondiging, aankondiging
powiadomiony welbewust, bewust
powiat graafschap
powiązania familiebetrekking, verwantschap
powiązanie monteren, zetten
powiece ooglid
powiedzieć zeggen, opgeven
powieka ooglid
powieka bedekking, kaft, omslag, deksel
powielać verveelvoudigen, multipliceren
powierzać belasten met, opdragen, opdracht geven
powierzchnia oppervlakte, areaal, gebied
powierzchnia het hoofd bieden
powierzchnia oppervlakte, oppervlak
powierzchnia czołowa het hoofd bieden
powierzchnia kuli kloot, omgeving, bol, sfeer, gebied
powierzchnia podstawy (urządzenia) spoor, wagenspoor, karrespoor
układ styków
powierzchnia wyświetlania oppervlakte, areaal, gebied
powierzchnia zapisu oppervlakte, areaal, gebied
powierzchniowy tranzystor polowy oppervlakkig, ondiep
powierzchowność verschijning, verschijnen
powierzchowność aanblik, aanschijn, buitenkant
powierzchowny gemakkelijk, vlot, makkelijk, licht
powierzchowny naar buiten, eruit, buitenwaarts
powierzchowny oppervlakkig, ondiep
powierzyć (<sb with sth> komuś coś) aanklacht, beschuldiging
powiesić hangen
powiesić na zawiasach scharnier
powiesić się hangen
powieściopisarz romanschrijver
powieść nieuw, opkomend
powieść klaarspelen, doorkomen, slagen
powieść się nieuw, opkomend
powietrze lucht
powiększać uitbouwen, vergroten, uitbreiden
powiększać uitbouwen, vergroten, uitbreiden
powiększać omvang, bestek, grootte
powiększać verergeren, aandikken
powiększać (się) uitbouwen, vergroten, uitbreiden
powiększenia uitbouwing, vergroting
powiększenie uitbouwing, vergroting
powiększenie wasdom, ontwikkeling, groei
powiększenie opdrijven, verheffen, ophogen
powiększyć uitbouwen, vergroten, uitbreiden
powinność verplichting, plicht
powinowactwo affiniteit, verwantschap
powinowactwo elektronowe ujemne affiniteit, verwantschap
powinszować gelukwensen, feliciteren
powitać groeten, begroeten
powitać hallo
powitać feestelijk inhalen
powitanie feestelijk inhalen
powlec overlappen
powłoka schild, rugschild, schaal
powłoka wsadowa schild, rugschild, schaal
powodować doen, maken, laten doen, laten
powodować aanstoken, ophitsen, irriteren
powodować afstammen, het gevolg zijn van
powodzenia geluk, welstand, bloei, voorspoed
powodzenie welstand, voorspoed, geluk, bloei
powodzenie geluk, welstand, bloei, voorspoed
powodzenie (operacji) welstand, voorspoed, geluk, bloei
powoli op zijn gemak, zachtjes, langzaam
powolny langzaam
powolny ontzien, sparen
powolny start langzaam
powołanie beroep
powoływać się beweren, verzekeren
powoływać się aanroepen
powód doen, maken, laten doen, laten
powód aanstoken, ophitsen, irriteren
powód reden, oorzaak
powód (sądowy) reden, oorzaak
powódź zondvloed
powóz opvoeden, onderwijzen
powrotny hergeven, reproduceren, teruggeven
powrót hergeven, reproduceren, teruggeven
powrót do nowego wiersza hergeven, reproduceren, teruggeven
powróz snaar, koorde, stemband
powstać ontstaan
powstanie muiten, rebelleren, in opstand komen
powstrzymać tegenspartelen, tegenstreven
powstrzymać/zataić verhinderen, verhoeden, beletten
powstrzymywać bevatten, inhouden, behelzen
powstrzymywać verhinderen, verhoeden, beletten
powstrzymywać się zich onthouden, zich abstineren
powstrzymywać się <from sth> od zich onthouden, zich abstineren
czegoś
powszechny generaal
powszechny algemeen, universeel
powściągliwość bespreken, reserveren, intekenen
powściągliwość breidel, teugel, toom
powściągnąć bedwingen, beteugelen, betomen
powtarzać herhalen, nazeggen
powtórce herhalen, nazeggen
powtórka herhaling, repetitie
powtórka (np. lekcji) herhaling, repetitie
powtórzenia herhaling, repetitie
powyżej benoorden, ten noorden van
powyżej op, omhoog, naar boven, opwaarts
powyższy benoorden, ten noorden van
poza aanstellerij, onnatuurlijkheid
poza overigens, trouwens
poza verderop
poza bovendien, verder, voorts, daarenboven
poza daarbuiten, buiten, uiterlijk
poza zich aanstellen, zich voordoen
poza domem (na powietrzu) zich aanstellen, zich voordoen
poza kolejką benoorden, ten noorden van
poza zakresem uitzonderen
pozbawić siły snijden, ontmannen, castreren
pozbywać się afhelpen
pozbywanie się beschikking
pozdrawiać groeten, begroeten
pozdrawiać groeten, begroeten
pozdrawianie saluut, groet
pozdrowienia complimenteren
pozdrowienia eerbiedigen, respecteren
pozdrowienie saluut, groet
pozdrowienie groeten, begroeten
pozew sądowy gerechtszaak, geding, proces
poziom gouvernement, regering, overheid
poziom aanleggen, aan de schouder brengen
poziom intensywności lopen, stappen, treden, schrijden
poziom żądania aanleggen, aan de schouder brengen
poziomnica aanleggen, aan de schouder brengen
poziomy horizontaal, waterpas, platliggend
poziomy uprzejmości aanleggen, aan de schouder brengen
pozłacać vergulden
poznać agnosceren, als waarheid aannemen
poznać (kogoś) samenkomen, bijeenkomen, vergaderen
poznawać kennen, bekend zijn met
pozornie klaarblijkelijk, duidelijk, blijkbaar
pozorny aanwijsbaar, vertoonbaar
pozorny virtueel
pozostać achterblijven, nablijven
pozostać rest, overblijfsel, rommel, afval
pozostać w łóżku achterblijven, nablijven
pozostałość rest, overige
pozostawać achterblijven, nablijven
pozostawać w sprzeczności in tegenspraak zijn met, tegenspreken
pozostawiać op reis gaan, afreizen
pozować zich aanstellen, zich voordoen
pozować verderop
pozować zich aanstellen, zich voordoen
pozowanie aanstellerij, onnatuurlijkheid
pozór aanmatiging, onbescheidenheid
pozwalać toelaten, gedogen, toestaan
pozwany aangeklaagde, beklaagde, beschuldigde
pozwolenia toestemming, goedvinden, fiat
pozwolenie toelaten, gedogen, toestaan
pozwolić laten, laten begaan, laten schieten
pozwolić sobie laten, laten begaan, laten schieten
pozwolić sobie na coś na zrobienie laten, laten begaan, laten schieten
czegoś
pozycja item, deel, jaartelling, deeltje
pozycja plaats, oord, lokaal, plek
pozycja graad, stand, status, rang
pozycja cyfry item, deel, jaartelling, deeltje
pozycja wyjściowa houding, stand, positie
pozycja znaku aanmelding
pozycja znaku houding, stand, positie
pozycją item, deel, jaartelling, deeltje
pozycją stationsgebouw, station
pozytywny positief, constructief
pożar vuurzee, brand
pożar ontzetten, royeren, ontslaan
pożarów itp deskundig
pożądać passie, roes, lust, hartstocht
pożegnać się vaarwel, adieu
pożegnać się adieu, vaarwel
pożegnania vaarwel, adieu
pożegnania vaarwel, adieu
pożegnanie adieu, vaarwel
pożegnanie vaarwel, adieu
pożegnanie vaarwel, adieu
pożoga vuurzee, brand
pożyczać (od kogoś) lenen
pożyczać coś komuś lenen, voorschieten, uitlenen
pożyczce lenen
pożyczka lenen
pożyczka lenen
pożyczka hipotetyczna lenen
pożyczyć lenen
pożyteczny bevorderlijk, dienstig, nuttig
pożywienie eten, etenswaar, spijs, gerecht
pójść lopen, van stapel lopen, gaan
półbajt knagen, knabbelen
półce schap, plank
półka schap, plank
półkula hemisfeer, halfrond
półmisek schotel, schaal
północ middernacht
północ noorden
północ noorden
północ (geograficzna) noorden
północ (geograficzna) noorden
północ (pora doby) middernacht
północ pora doby middernacht
północny noorden
północny noorden
północny noords, noordelijk
północny wschód noords, noordelijk
półprosta actieradius, spaakbeen, radius
półwysep schiereiland
później naderhand, dan, achteraf, daarna
później later
późniejszy later
późno vergevorderd, laat
późny vergevorderd, laat
Późny, końcowy terminal
póżniej later
prac werken, oeuvre
praca emplooi, karwei, werk, arbeid
praca functioneren, het doen
praca dorywcza proefschrift, stelling, dissertatie
praca papierowa handwerk
praca z podziałem czasowym ter wereld brengen, bevallen
praca zawieszona eredienst, dienst, godsdienstoefening
praca zespołowa toepassing, aanwending
pracą emplooi, karwei, werk, arbeid
pracą functioneren, het doen
prace badawcze speurwerk, speurtocht
pracodawca werkgever
pracować functioneren, het doen
pracować ponad siły functioneren, het doen
pracować w ogrodzie functioneren, het doen
pracować zdalnie za pośrednictwem functioneren, het doen
telekomunikacji
pracowitość vlijt, naarstigheid, ijver
pracowity ijverig, nijver, naarstig, vlijtig
pracowity naarstig, ijverig, vlijtig, nijver
pracowity naarstig, vlijtig, nijver, ijverig
pracownia kast
pracownia laboratorium
pracownik employé, werknemer, personeelslid
pracownik werkkracht, arbeider, werker, werkman
pracownik werker
pracownik naukowobadawczy ingenieur
pracownik naukowo-badawczy werker
praczka wasvrouw
prać swoje brudy publicznie uitwassen, wassen, de was doen
praefixus voorvoegsel
praepositio voorzetsel
Praga Praag
pragnący bang, bezorgd, beducht, ongerust
pragnąć trek hebben in, verkiezen, begeren
pragnąć dorst
pragnąć z całego serca trek hebben in, verkiezen, begeren
pragnienia verlangend, smachtend
pragnienia dorst
pragnienia aanwakkeren, aanvuren, aansporen
pragnienie trek hebben in, verkiezen, begeren
praktyczny inschikkelijk, handelbaar
praktyczny praktisch
praktyka belevenis, ervaring, ondervinding
praktyka (zawodowa) aanwenden, doorvoeren
praktykować aanwenden, doorvoeren
praktykować drillen, oefenen
pralni wasserij
pralnia wasserij
pralnia automatyczna wasserij
pranie wasserij
prasa pers
prasa (ściskająca i drukowana) zuiger
prasą pers
prasować ijzeren
prasowy pers
pratykuła item, deeltje, jaartelling, deel
prawa burta stuurboord
prawa dostępu manier, wijze, trant
prawda juist, gelijk hebbend, gegrond
prawda waarheid, waarachtigheid
prawda logiczna waarheid, waarachtigheid
prawdą waarheid, waarachtigheid
prawdopodobnie waarschijnlijk
prawdopodobnie waarschijnlijk
prawdopodobny waarschijnlijk
prawdopodobny waarschijnlijk
prawdziwie werkelijk, wezenlijk
prawdziwy authentiek, onvervalst
prawdziwy daadwerkelijk, werkelijk, effectief
prawdziwy juist, gelijk hebbend, gegrond
prawidłowo juist, correct, goed
prawidłowy erg, ernstig, belangrijk, voornaam
prawidłowy normaal, standaard-
prawidłowy gelijkmatig, regelmatig, geregeld
prawie circulerend, in omloop
prawie schier, bijkans, haast, bijna
prawie schier, bijkans, haast, bijna
prawie nic schier, bijkans, haast, bijna
prawniczy wettig, wettelijk, gewettigd, legaal
prawnik jurist
prawnik verdediger, pleitbezorger, advocaat
prawny wettig, wettelijk, gewettigd, legaal
prawo copyright, kopijrecht
prawo vrijdom, vrijheid, vlotheid
prawo recht
prawo wettig, wettelijk, gewettigd, legaal
prawo titelen, tituleren, betitelen
prawo autorskie copyright, kopijrecht
prawo autorskie balloteren, kiezen, stemmen
prawo o podpisach cyfrowych eigendom, eigendomsrecht
prawo wyborcze wettig, wettelijk, gewettigd, legaal
prawo zwyczajowe recht
prawomocny strip, reep, band, strook, windsel
prawosławny orthodox, rechtzinnig
prawosłowny orthodox, rechtzinnig
prawostronny rechter-, vandehands
prawość gerechtigheid, billijkheid
prawowity echten, legitimeren
prawoznawstwo recht
prawoznawstwo dza recht
prawy eerlijk, eerzaam, degelijk
prawy billijk, rechtvaardig, fair
prąd actueel
prąd elektriciteit
prąd sap
prąd loop, stroom, stroming
prąd (także elektryczny) actueel
prąd elektryczny przepływ bieżący actueel
prążek element systemu przeplatania gallon
pamięci dyskowej przeplatać poprawiać
wydajność wewy poprzez umieszczenie
systemu plików lub bazy danych na wielu
dyskach)
precyzja wielokrotna stiptheid, accuratesse, nauwgezetheid
precyzją stiptheid, accuratesse, nauwgezetheid
precyzować precies, scherp, juist, minutieus
precyzyjny nauwkeurig, accuraat, nauwgezet
precyzyjny stiptheid, accuratesse, nauwgezetheid
precz eerstvolgend, aanstaand, komend
precz! vandoor, heen, verwijderd, over
preferować prefereren, de voorkeur geven aan
prefiks voorvoegsel
prefiks operatora voorvoegsel
prefiks usługodawcy voorvoegsel
premia bonus
premia premie, prijs
premią bonus
premią premie, prijs
premier minister-president, premier
prenumerata abonnement
prenumerator abonnee
prenumerować geabonneerd zijn op
preparat voorbereidsel, voorbereiding
prerią prairie
preselekcja keus, alternatief, keuze
prestiż autoriteit, prestige, gezag
prestiżowy prestigieus
pretekst verontschuldigen
pretekst smoesje, smoes, draaierij, dekmantel
pretensja klapstuk, rundvlees
pretensja aanspraak maken op, claimen
pretensja aanmatiging, onbescheidenheid
pretensjonalny opzichtig, ostentatief
prezencją bijzijn, presentie, aanwezigheid
prezent gift, geschenk, donatie, cadeau
prezent tegenwoordig, actueel
prezentacja przedstawienie aanbieding, presentatie, optreden
prezentować tegenwoordig, actueel
prezes zarządu voorzitter, praeses, preses, president
prezydencie voorzitter, praeses, president, preses
prezydent voorzitter, praeses, president, preses
prezydent tam był voorzitter, praeses, president, preses
prędko gauw, hard, schielijk, in allerijl
prędkość snelheid, vaart, spoed, radheid
pręga schreef, haal, schrap, streek, streep
pręga gallon
pręt roede, gard, spitsroede, stokje
problem vraagstuk, vraagpunt, probleem, opgave
problem kwestie, vraag, navraag
problem roku 2000 vraagstuk, vraagpunt, probleem, opgave
problem tłumaczenia adresu rimpelen, fronsen
problem z bezpieczeństwem haardos, haar
problem związany z siecią vraagstuk, vraagpunt, probleem, opgave
proboszcz pastoor
procedura bereidingswijze, procédé, werkwijze
procedura pomiarowa bereidingswijze, procédé, werkwijze
procedura wspomagania programu routine, sleur
procedura zagęszczania bereidingswijze, procédé, werkwijze
procedurą bereidingswijze, procédé, werkwijze
procencie rente, percent, procent
procent belang inboezemen, interesseren
procent rente, procent, percent
procentowość rente, procent, percent
proces gerechtszaak, geding, proces
proces bewerking
proces probeersel, proefstuk
proces rozruchu gerechtszaak, geding, proces
proces zatwierdzania bewerking
procesja processie, stoet, optocht, omgang
procesować się een proces aanspannen tegen
proch buskruit, kruit
proch bepoederen, poederen
proch strzelniczy buskruit, kruit
produkcja produktie, voortbrenging
produkcja seryjna opbrengen, opleveren, afwerpen
produkcja wspomagana komputerem ontwikkeling, eliminatie
produkcja wspomagana komputerowo fabriceren, aanmaken, maken
produkcja wspomagana komputerowo produktie, voortbrenging
produkcją ontwikkeling, eliminatie
produkcją produktie, voortbrenging
produkcyjny geslachtelijk, seksueel, generatief
produkować fabriceren, aanmaken, maken
produkować opbrengen, opleveren, afwerpen
produkt opbrengen, opleveren, afwerpen
produkt produktie, gewrocht, opbrengst
produkt zakonserwowany produktie, gewrocht, opbrengst
profanować ontwijden, ontheiligen, profaneren
profesjonalny professioneel, beroeps-
profesor professor
profil karakterschets
profil wykonania karakterschets
profil zabezpieczeń karakterschets
profilować karakterschets
prognoza voorspelling, prognose, verwachting
prognozą beduiden, voorspellen, voorzeggen
prognozą voorspelling, prognose, verwachting
program akkoord, maatregel
program programmeren
program programmeren
program laten blijken, manifesteren
program do tworzenia kopii zapasowych vinger
program interpretujący interpreter
program kontrolny debugger
program obsługi urządzenia conducteur, bestuurder
program organizacyjny assistent, hulp, famulus, helper
program pierwotny programmeren
program post-mortem programmeren
program składowania programmeren
program składowania (zawartości aanwending, toepassing
pamięci)
program sterujący assistent, hulp, famulus, helper
program testujący debugger
program typu królik konijntje
program uruchomiajacy debugger
program wspomagający werktuig, middel
program zrzutu aanwending, toepassing
program zrzutu programmeren
program źródłowy programmeren
programowa tribune, leiding, podium
programowa) tribune, leiding, podium
programu itp.) ilustracja afbeelding, prent, plaat
projekcie projecteren
projekt werkje, schets, tekening
projekt projecteren
projekt pilotażowy projecteren
projekt szczegółowy projecteren
projektor laserowy projector, projectietoestel
projektować werkje, schets, tekening
projektować projecteren
projektowanie werkje, schets, tekening
projektowanie wspomagane ontwikkeling, evolutie
komputerowo (CAD)
proklamacja declaratie, verklaring
proklamacją declaratie, verklaring
proklamować proclameren, uitvaardigen, afkondigen
proletariacie proletariaat
proletariacki proletariër
proletariat proletariaat
proletariusz proletariër
prolog voorrede, proloog
prom overzetboot, pontveer, pont, bak
promenada wandeldreef, promenade, wandeldek
promienie słońca zonneschijn
promieniować straal, spaak
promieniować uitstralen, stralen
promieniować rozchodzić się uitstralen, stralen
promieniowo
promieniować (dosłownie i w przen.) uitstralen, stralen
promień actieradius, spaakbeen, radius
promień straal, spaak
promień słońca zonnestraal
promień zginania straal, spaak
promocja bevordering, promotie
promocją bevordering, promotie
promować gaan naar, aanpakken, genaken, naderen
propaganda verspreiding, propaganda
proponować uitloven, bieden, aanbieden
proponować aanwijzen, aangeven, aanduiden
proporcja evenredigheid, proportie, verhouding
proporcja proportie, verhouding, evenredigheid
proporcjonalny proportioneel, evenredig
propozycja wstępna huwelijksaanzoek, aanzoek
propozycją huwelijksaanzoek, aanzoek
propozycją bod, voorslag, aanbieding, aanbod
proroctwa profetie, voorspelling, voorzegging
proroczy funest, fataal, noodlottig
prorok voorspeller, profeet, voorzegger
prorokować voorzeggen, beduiden, voorspellen
prosa gierst
prosić vragen
prosić bidden
prosić vragen, aanvragen, inroepen, verzoeken
proso gierst
prospekcie prospectus
prosperować gedijen, tieren, bloeien, floreren
prostacki hardhandig, lomp, onkies, grof, ruw
prosto direct, overeind, rechtop
prosto rechter-, vandehands
prostopadły normaal, standaard-
prosty licht, vlot, makkelijk
prosty aalwarig, eenvoudig, aalwaardig
prosty direct, live, recht, rechtstreeks
prosty aalwaardig, aalwarig, eenvoudig
prosty protokół zarządzania siecią aalwarig, eenvoudig, aalwaardig
prosty protokół zarządzania siecią aalwaardig, aalwarig, eenvoudig
prostytutka hoer, lichtekooi, prostituée
proszek bepoederen, poederen
proszę alsjeblieft, wees zo goed, alstublieft
proszę voldaan, tevreden, vergenoegd
proszę behaaglijk, aantrekkelijk, bekoorlijk
proszkować malen, vermalen, kwellen
prośba aanwending, toepassing
prośba vragen, aanvragen, inroepen, verzoeken
protekcja bescherming
protektor beschermheilige, beschermheer
protest betwisten, bestrijden
protestancki protestants
protestant protestants
protestować betwisten, bestrijden
proteście betwisten, bestrijden
protokół bekeuring, proces-verbaal, notulen
protokół IP dla łączy szeregowych slippen, uitglijden
protokół odwrotnego tłumaczenia scheuren, rijten
adresów
protokół RARP scheuren, rijten
protokół SGMP aalwarig, eenvoudig, aalwaardig
protokół z potwierdzeniem pozytywnym landkaart, kaart
protokół zmiany kierunku bekeuring, proces-verbaal, notulen
proton proton
prototyp prototype
prowadnica spoorstaaf, rail
prowadzące nul
prowadzący gebieder, chef, aanvoerder, baas
prowadzenie serwerów WWW constructie, bouw, aanbouw
prowincja gouvernement
prowincjonalny gewestelijk, provinciaal
prowizja rente, procent, percent
prowizoryczny jury
prowokować aanstoken, ophitsen, irriteren
proza proza
prozą proza
próba streven, trachten, pogen, moeite doen
próba gehoor
próba herhaling, repetitie
próba probeersel, proefstuk
próba (teatralna) bedwingen, betomen, beteugelen
próba generalna streven, trachten, pogen, moeite doen
próba generalna dissertatie, proefschrift, stelling
próba odzyskania probeersel, proefstuk
próba teatralna streven, trachten, pogen, moeite doen
próba v próbować examen, keuring, onderzoek
próbą streven, trachten, pogen, moeite doen
próbą moeite, poging
próbą probeersel, proefstuk
próbą streven, zich inspannen, pogen
próbce proefstuk, proef, specimen, monster
próbka proefstuk, proef, specimen, monster
próbka proef, monster, specimen, proefstuk
próbka na sekundę proefstuk, proef, specimen, monster
próbkować bedwingen, betomen, beteugelen
próbować streven, trachten, pogen, moeite doen
próbować incidenteel, toevallig
próbować smaken
próbować streven, zich inspannen, pogen
próchnica teelaarde, humus
próchnicą verval
próchno tonderzwam, tondel, tonder, zwam
prócz ander
prócz tego overigens, trouwens, verder
próg drempel, dorpel
próg drempel, dorpel
próg tylny drempel, dorpel
próżni luchtledige ruimte, vacuüm
próżnia luchtledige ruimte, vacuüm
próżnia ultrawysoka luchtledige ruimte, vacuüm
próżność nietigheid, ijdelheid
próżny vergeefs, ijdel, nutteloos
próżny loos, ledig, leeg, lens, hol
prymitywny grof, cru, onbewerkt, onbehouwen, bot
prymitywny primitief
prymitywny onbeleefd, honds, onheus, lomp
pryncypał aanvoerder, chef, gebieder, baas
pryskać klapperen, plassen, kabbelen, klotsen
pryszcz op het kookpunt zijn, borrelen, koken
prysznic een douche nemen, douchen
prywatny besloten, privé-, particulier
pryzmat prisma
prząść spinnen
przebaczać absolveren, absolutie geven
przebaczać vergeven, begenadigen
przebaczenie vergeven, begenadigen
przebicie dętki appartement, flat
przebieg kurs tracé, route, leergang, cursus, koers
przebiegłość slim, listig, gewiekst, doortrapt
przebiegły scherpzinnig, schrander, pienter
przebiegły doortrapt, slim, gewiekst, listig
przebiegły slim, listig, gewiekst, doortrapt
przebierać soort, slag, aard
przebijać barsten, splijten, scheuren
przebłysk flitsen, flikkeren, gloren
przebłysk slaan, klappen, kloppen, opvallen
przebój slaan, kloppen, houwen, klappen
przebudzić wakker maken, wekken, opwekken
przebudzony wekken, wakker maken, opwekken
przeceniać overschatten, overwaarderen
przecenić znaczenie overschatten, overwaarderen
przechadzka wandeldreef, promenade, wandeldek
przechodni transitief, overgankelijk
przechodzień voorbijganger
przechodzień voetganger
przechowywać przenosić vertraging
przechowywać w pamięci reserveren, detineren, ophouden
przechwalać się pochen, opscheppen, snoeven, bluffen
przechwycić beetnemen, pakken, beetkrijgen
przechwycić bemachtigen, aangrijpen, grijpen
przechwycić bemachtigen, grijpen, aangrijpen
przechwytywać beetnemen, pakken, beetkrijgen
przechwytywać bemachtigen, aangrijpen, grijpen
przechylać się neigen, buigen, doen overhellen
przechylić schragen, steunen, stutten
przechył neigen, buigen, doen overhellen
przechył statku uitlisten, een lijst maken
przeciążenie congestie, bloedaandrang, aandrang
przeciążenie (np. sieci) congestie, bloedaandrang, aandrang
przecięcie inspringen
przeciętnie ongeveer, een stuk of, circa
przecinek komma
przeciskać się door, per, met
przeciw met, tegenaan, tegen, jegens
przeciwieństwo tegengesteld, tegenliggend, strijdig
przeciwległy voor
przeciwnie do ruchu wskazówek zegara tegengesteld, tegenliggend, strijdig
przeciwnik tegenstander
przeciwny afkerig
przeciwny tegengesteld, tegenliggend, strijdig
przeciwny tegenover, aan de overkant van
przeciwny czemuś tegenstander
przeciwstawiać dwarsbomen, tegenwerken, belemmeren
przeciwstawiać się uitdagen, tarten, trotseren, uittarten
przeciwstawiać się standhouden, bezwaar hebben tegen
przeciwstawić (się) dwarsbomen, tegenwerken, belemmeren
przeciwstawienia tegenstand, oppositie
przeciwstawienie tegenstand, oppositie
przeciwstawny tegengesteld, tegenliggend, strijdig
przeczący negatief, cliché
przeczesać borstelen, schuieren
przeczyć in tegenspraak zijn met, tegenspreken
przeczyć ontkennen
przeczyszczający laxeermiddel, laxans
przed voor
przed voorafgaand, verleden, voorgaand
przed południem voor de middag, in de morgen
przed siebie voor
przede wszystkim benoorden, ten noorden van
przedefilować ontwijden, profaneren, ontheiligen
przedimek nieokreślony een
przedimek określony aan de, het, aan het, de, naar de
przedkładać knechten, onderwerpen
przedłożenia aanbieding, presentatie, optreden
przedłożyć knechten, onderwerpen
przedłużacz achtervoegsel, suffix
przedłużać langdurig, lang, lange tijd
przedłużenie achtervoegsel, suffix
przedłużyć uitleggen, doortrekken, rekken
przedłużyć (się) uitleggen, doortrekken, rekken
przedmieścia voorstad
przedmieście voorstad
przedmiot handelsartikel, artikel
przedmiot mikpunt, onderwerp, object, ding
przedmiot oceny handelsartikel, artikel
przedmowa voorrede, voorbericht, voorwoord
przedmowa inleiding, introductie
przedni plan voorgrond
przedni plan (obrazu) voorgrond
przednie światło (np. samochodu) lichtbak, reflector, koplamp
przedpokój hal
przedpokój overgang, doorgang, passage
przedpołudnie ochtend, morgen
przedpotopowy antediluviaans, zeer oud
przedrostek voorvoegsel
przedrostek negujący znaczenie on-, in-, im-
wyrazów
przedrostek oznaczający 10 do -18 voorvoegsel
potęgi
przedruk nadruk, herdruk
przedrukować nadruk, herdruk
przedrzeźniać bespotten, spotten, honen
przedsiębiorca koopman, handelaar, zakenman
przedsiębiorca (budowlany) bouwondernemer, aannemer
przedsiębiorczy ondernemend
przedsiębiorstwa firma, handelsfirma, handelshuis
przedsiębiorstwa bedrijf, onderneming
przedsiębiorstwo Maria-Hemelvaart
przedsiębiorstwo bedrijf, onderneming
przedsięwziąć ondernemen
przedsięwziąć zich wagen aan, aandurven
przedsięwzięcie zaak, aangelegenheid, ding, affaire
przedsięwzięcie bedrijf, onderneming
przedsięwzięcie zich wagen aan, aandurven
przedstawiać verbeelden, uitbeelden, afbeelden
przedstawiać (na scenie) opdraven, opdagen
przedstawiać obecny tegenwoordig, actueel
przedstawiający gedeputeerde, afgevaardigde
przedstawiciel vertegenwoordiger, dealer, agent
przedstawicielstwo agentschap
przedstawić uitvoeren, presenteren, indienen
przedstawić (kogoś) uitvoeren, presenteren, indienen
przedstawić kogoś uitvoeren, presenteren, indienen
przedstawienia tentoonstelling, expositie
przedstawienia laten blijken, manifesteren
przedtem al, reeds, alvast, alreeds
przedtem voor
przedwstępny voorafgaand, preliminair
przedyskutować bespreken, discuteren
przedział branche, vak, tak, afdeling
przedział legerafdeling, divisie
przedział dla niepalących branche, vak, tak, afdeling
przedział kolejowy interval, tussenruimte
przedział synchronizacji interval, tussenruimte
przedziurawić stompen
przedziurawić Jan Klaassen
przegapić missen, mislopen, misgrijpen
przegląd recenseren, bespreken
przegląd wstępny recenseren, bespreken
przeglądać afgrazen
przeglądać uitzicht
przegródce afdeling, branche, vak
przegrywać mul, rul
przegub pols, handwortel
przegub (dłoni) pols, handwortel
przejazd overloop, gang, baan, rijstrook
przejażdżka uitstapje, toer, tocht, trip, excursie
przejażdżka łodzią toer, tocht, reis, trip
przejąć bemachtigen, aangrijpen, grijpen
przejezdny los, mobiel, beweegbaar, roerend
przejęcia Maria-Hemelvaart
przejęzyczenie terugvallen
przejścia steeg
przejścia overloop, gang, baan, rijstrook
przejście overgang, passage, doorgang
przejście kolorów pensioen
przejście na emeryturę metro
przejście strumienia magnetycznego na poort
ścieżkę
przejście wielokrotne overloop, gang, baan, rijstrook
przejściówka bewerker
przejść aftreden, met pensioen gaan
przejść się trekken, rondtrekken, rondreizen
przejść się wandeling, wandelen, tippel
przekaz transfer, afdracht
przekaz (danych) transporteren, overbrengen, voeren
przekazanie (np. odpowiedzialności afvaardiging, delegatie
przekazywać inhalen
przekazywać przebieg opsturen, sturen, doen toekomen
przekazywanie z braniem pod uwagę opnemen, afboeken
odwrotnej ścieżki
przekąsce twaalfuurtje, lunch
przekąska twaalfuurtje, lunch
przekląć ketteren, vloeken, godlasteren
przekleństwo ketteren, vloeken, godlasteren
przekleństwo verdomme, verdomd, godverdomme
przekleństwo eed, bezwering
przeklinać ketteren, vloeken, godlasteren
przeklinać verdomme, verdomd, godverdomme
przeklinać eed, bezwering
przekład translatie, translaat, overzetting
przekład uitvoering, versie
przekładni kamrad, kamwiel, tandrad, tandwiel
przekonania overtuiging
przekonanie overtuiging
przekonujący gangbaar, geldig, geldend, vigerend
przekonywać twisten, disputeren, krakelen
przekonywać overtuigen
przekonywać overtuigen
przekonywanie overreding
przekraczać overtreffen, te boven gaan
przekraczać inhalen
przekraczać overtroeven, overtreffen
przekraczająco bijzonder, buitengewoon
przekręcać kronkelen
przekroczenie beledigen, krenken, affronteren
przekroczenie geweldpleging, geweld
przekroczyć overtreffen, te boven gaan
przekroczyć stan konta aflopen, ophouden, uitgaan, eindigen
przekrój branche, vak, tak
przekształcać bekeren
przekształcać masseren
przekształcać vervormen
przekształcać na postać cyfrową vervormen
przekształcać transformata vervormen
przekształcić vervormen
przekupić bederven, verbasteren, omkopen
przelew bloedvergieten
przelew opnemen, afboeken
przelew krwi opnemen, afboeken
przelewać overtollig, overbodig
przelot vlucht, vliegtocht
przelotny een douche nemen, douchen
przełączać omleggen, omschakelen, overschakelen
przełącznik zmianowy roede, gard, spitsroede, stokje
przełączyć klaar, afgewerkt, afgelopen, beëindigd
przełączyć roede, gard, spitsroede, stokje
przełomowe wydarzenie mijlpaal
przełożony opperste, prevalent, superieur
przełykać slikken, doorslikken, inslikken
przemawiać adresseren
przemawiać praten, spreken
przemądrzały geraffineerd
przemienić anders maken, veranderen
przemienny afwisselend
przemienny afwisselend
przemierzać getrappel, gestamp
przemieszczenie gaan naar, aanpakken, genaken, naderen
przemieszczenie verschuiving
przemieścić verrekken, ontwrichten, verstuiken
przemijać inhalen
przemiły heerlijk, kostelijk, overheerlijk
przemoc geweldpleging, geweld
przemóc bedelven, overstelpen, verpletteren
przemówienia rede, redevoering, speech, oratie
przemówienie adresseren
przemówienie rede, redevoering, speech, oratie
przemycać smokkelen
przemysł vlijt, naarstigheid, ijver
przemysł cukrowniczy farmacie, artsenijbereidkunde
przemysł stoczniowy weefsel
przemysł włókienniczy vlijt, naarstigheid, ijver
przemysłowca industrieel
przemysłowy industrie-, industrieel
przemyt smokkelwaar, contrabande
przemytnik smokkelaar, sluikhandelaar
przemywać uitwassen, wassen, de was doen
przen. wigor sap
przenajświętszy oprit, oprijlaan
przeniesienie równoległe opnemen, afboeken
przenieść dragen, voorhebben, voeren, brengen
przenieść opnemen, afboeken
przenieść przeniesienie ontroeren, aangrijpen, bewegen
przenikać doordringen, binnendringen, doorstoten
przenikliwy kras, levendig, rap, kwiek, druk
przenikliwy bijtend, fel, guur, doordringend
przenikliwy (ból) snibbig, bits
przeniknąć doordringen, binnendringen, doorstoten
przenocować (<sb> kogoś) afstemmen, aanpassen, adapteren
przenosić aanreiken, aangeven, afdragen
przenosić transporteren, overbrengen, voeren
przenosić (na inną platformę systemową) aanreiken, aangeven, afdragen
przenośnie oneigenlijk, figuurlijk
przenośny oneigenlijk, figuurlijk
przenośny los, mobiel, beweegbaar, roerend
przenośny draagbaar, portable
przenośny automatyczny system oneigenlijk, figuurlijk
telefoniczny
przeoczyć verzaken, nalaten, uitlaten
przeor voorafgaand, verleden, voorgaand
przeorać omploegen, ploegen, beploegen
przepaść afgrond, kolk
przepaść baai, inham, kreek
przepaść golfspel, golf, inham, bocht, boezem
przepaść afgrond
przepierzenie schifting, afscheiding, clausuur
przepiórce kwartel
przepiórka patrijs
przepiórka kwartel
przepis recept
przepis voor voldaan tekenen, kwiteren
przepis recept
przepis heerschappij, bewind, bestuur
przepisach reglement
przepisy aanwijzing, consigne, instructie
przepisy reglement
przepłukiwać bevloeien, gieten, begieten, sproeien
przepływ stromen, vloeien, lopen, vlieten
przepływ oblewanie (rysunku tekstem) stromen, vloeien, lopen, vlieten
potok
przepowiadać voorzeggen, voorspellen, beduiden
przepowiednia profetie, voorspelling, voorzegging
przepraszać zich verontschuldigen
przepraszam verontschuldigen
przeprosić zich verontschuldigen
przeprosiny verontschuldiging
przeproszenie verontschuldiging
przeprowadzić (plan) dragen, voorhebben, voeren, brengen
przeprowadzić się reinigen, schoonmaken, louteren
przeprowadzić wywiad interviewen
przepustce toelaten, gedogen, toestaan
przepustka toelaten, gedogen, toestaan
Przepuszczać (np. strumień gazu) inhalen
przerabiać anders maken, veranderen
przerazić schrik aanjagen, doen schrikken
przerażać schrik aanjagen, doen schrikken
przerażenie consternatie, ontsteltenis
przerażenie gruwel, gruweldaad, verschrikking
przeróbka modificatie, bewerking, aanpassing
przerwa opening, bres, gaping
przerwa międzyrekordowa (na nośniku adempauze
informacji)
przerwa start-stop pauzeren
przerwa w podróży interruptie, schorsing, onderbreking
przerwać een miskraam krijgen, mislukken
przerwać opvrolijken, amuseren, onderhouden
przerwać uittreden, aftreden, bedanken
przerwać (ciążę lub wykonanie jakiegoś een miskraam krijgen, mislukken
zadania)
przerwanie interrumperen, schorsen, onderbreken
przerwanie interruptie, schorsing, onderbreking
przerwanie integer liczba całkowita afbreken
przerwanie zewnętrzne interrumperen, schorsen, onderbreken
przerwą rust, pauze
przerwą interruptie, schorsing, onderbreking
przerwą pauze, rust
przerywać een miskraam krijgen, mislukken
przerywać stoppen, aflaten, ophouden
przerywać interrumperen, schorsen, onderbreken
przerywać afmaken, beëindigen, afsluiten
przerywać coś interrumperen, schorsen, onderbreken
przerywać przerwanie interruptie, schorsing, onderbreking
przerywany hortend, intermitterend
przerzedzać sprietig, schraal, mager
przerzutnik haan van een vuurwapen
przesadzać chargeren, overdrijven
przesąd vooroordeel, vooringenomenheid
przesąd bijgeloof
przesądny bijgelovig
przesiadać się veranderen, anders maken
przesiąknąć in de week zetten, weekmaken, weken
przesiewać zeven, ziften
przeskoczyć springen
przeskok hinkelen
przeskok springen
przeskok podium, bestuur, tribune, leiding
przesłać ontbinden, annuleren, afgelasten
przesłać dalej voorspeler, aanvaller
przesłona scherm, schut
przesłona (falowodu) Iris
przesłonić afbeulen, afjakkeren, afmatten
przesłuchanie (świadka) gehoor
przesłuchiwać een verhoor afnemen, ondervragen
przesmyk inhalen
przespać się sluimeren, druilen, dutten
przestać uittreden, aftreden, bedanken
przestankowanie punctuatie, interpunctie
przestarzały mottig
przestawić verschuiving
przestępca misdadig, snood, crimineel
przestępczy misdadig, snood, crimineel
przestępstwa misdaad, misdrijf
przestępstwo komputerowe misdaad, misdrijf
przestraszony lafhartig, laf, bang
przestraszyć doen schrikken, schrik aanjagen
przestraszyć verjagen, afschrikken
przestroga waarschuwing, tip
przestronny ruim, breedvoerig, royaal, groot
przestrzec waarschuwen
przestrzegać blijven
przestrzegać gehoorzamen
przestrzegać opvolgen, handelen volgens
przestrzegać (coś) te wachten staan, afhalen, wachten
przestrzegać normy samenkomen, bijeenkomen, vergaderen
przestrzenny ruim, breedvoerig, royaal, groot
przestrzeń verspreiden, verbreiden, afgeven
przestrzeń (także kosmiczna) ruimte, bestek, wereldruim, speling
przestudiować onderzoeken, nakijken, examineren
przestudzić afkoelen
przesunąć dragen, voorhebben, voeren, brengen
przesunąć verrekken, ontwrichten, verstuiken
przesunięcie afstand, eind
przesunięcie verschuiving
przesunięcie tournee, rondreis
przesunięcie logiczne verschuiving
przesunięcie w lewo beweging
przesunięcie w prawo afstand, eind
przesuń ontroeren, aangrijpen, bewegen
przesuń w prawo beweging
przesuwać verschuiving
przesyłanie z potwierdzeniem opnemen, afboeken
przesyłka pakje
przesyłka komunikat bericht, boodschap
przeszkadzać storen, belemmeren, hinderen
przeszkadzać doorkruisen, belemmeren, beletten
przeszkadzać beletten, verhinderen, verhoeden
przeszkoda barrière, afsluiting, hek, heining
przeszkoda storing
przeszkoda hindernis, beletsel, hinderpaal
przeszłość verleden, verleden tijd
przeszły verleden, verleden tijd
przeszukać kruipen
przeszukiwać speurtocht, speurwerk, zoektocht
przeszukiwać przeglądać scanderen
prześcieradło blad, vel
prześcigać overtroeven, overtreffen
prześladować beklemmen, obsederen
prześladować achtervolgen, najagen, vervolgen
prześladować najagen, nastreven
prześladowania vervolging, achtervolging
prześladowanie vervolging, achtervolging
przetarg auctie, afslag, mijn, vendu, veiling
przetarg gunning, aanbesteding
przeterminować się aflopen, ophouden, uitgaan, eindigen
przetłumaczyć translateren, overzetten, vertalen
przetransportować transporteren, overbrengen, voeren
przetrawić verteren, verduwen, digereren
przetrwać voorgaand, verleden, voorafgaand
przetrwać doorleven, doormaken, beleven
przetrząsać speurtocht, speurwerk, zoektocht
przetrzeć się schaven, afschaven
przetrzymywać blijven
przetwarzać bekeren
przetwarzać masseren
przetwarzać vervormen
przetwarzać (tekst) masseren
przewaga pré, voordeel
przeważnie overwegend, merendeels, grotendeels
przeważyć pré, voordeel
przewężenie middel, leest, taille
przewidywać anticiperen, prejudiciëren
przewidywać beduiden, voorspellen, voorzeggen
przewidywać bedacht zijn op, verwachten
przewidywanie rozgałęzienia beduiden, voorspellen, voorzeggen
przewidzieć anticiperen, prejudiciëren
przewidzieć wachten, afhalen, te wachten staan
przewietrzyć frisse lucht toewaaien, wannen, waaien
przewietrzyć lucht
przewietrzyć uitluchten, spuien, luchten
przewietrzyć się lucht
przewlec draad, garen
przewlekły lange tijd, langdurig, lang
przewodni leidend, toonaangevend, toongevend
przewodniczący voorzitter, praeses, preses, president
przewodniczący voorzitter, praeses, president, preses
przewodniczący Rady Nadzorczej voorzitter, praeses, preses, president
przewodniczyć voorzitten, presideren
przewodnik conducteur, bestuurder
przewodnik besturen, richten, dirigeren, mennen
przewodnik gidsboek, reisgids, gids, vademecum
przewodnik gebieder, chef, aanvoerder, baas
przewozić overzetboot, pontveer, pont, bak
przewoźny oneigenlijk, figuurlijk
przewód conducteur, bestuurder
przewód snaar, koorde, stemband
przewód metaaldraad, draad
przewód zerowy neutraal, afzijdig, onpartijdig
przewód zerowy metaaldraad, draad
przewóz affuit
przewóz beweging
przewracać anders maken, veranderen
przewrocie revolutie, omwenteling
przewrotny pervers, verdorven
przewrót revolutie, omwenteling
przewyższać overtroeven, overtreffen
przewyższać liczebnie overtreffen, te boven gaan
przez aan, nabij, naast, bij, dichtbij
przez door, per, met
przez całą dobę dwars door
przez całą noc dwars door
przez cały dwars door
przez radio in, binnen, per, te
przez to door, per, met
przeziębienia koud
przeziębienie koud
przeznaczać gepast, passend, geschikt
przeznaczać bestemmen, uittrekken
przeznaczenie lot, bestemming, lotsbestemming
przeznaczenie lotsbestemming, bestemming, lot
przeznaczenie adresat docelowy doelstelling, doel, wit, doelwit, honk
przeznaczenie nieosiągalne ontvanger
przeznaczyć verloten, loten
przeznaczyć bestemmen, uittrekken
przeznaczyć mikken, mikken op, beogen, bedoelen
przeznaczyć geabonneerd zijn op
przeznaczyć (coś na jakiś cel) spanderen, opdragen, spenderen
przeznaczyć (coś na jakiś cel) geabonneerd zijn op
przezorny behoedzaam, voorzichtig
przezwyciężyć geweld aandoen, overmeesteren
przezwyciężyć waarschuwen
przeżegnać się kruisen, over elkaar slaan
przeżycie belevenis, ervaring, ondervinding
przeżyć doorleven, doormaken, beleven
przędza kronkelen
przodek voorvader, stamvader, voorzaat
przodek (w kopalni) het hoofd bieden
przodkowie afdaling
przód voorzijde, voorkant
przód kompilatora voorzijde, voorkant
przswoić in zich opnemen, assimileren
prztoczyć aanhalen, citeren, noemen
przy aan, nabij, naast, dichtbij, bij
przy beneden
przy forsie uur
przy rejestracji na taśmie magnetycznej aan, nabij, naast, dichtbij, bij
przy świetle świec aan, nabij, naast, bij, dichtbij
przy zdrowych zmysłach aan, nabij, naast, dichtbij, bij
przybliżony benaderen
przybliżony czas benaderen
przybrać postać (<sth> czegoś) aandoen, aangrijpen
przybranie Maria-Hemelvaart
przybrany aangenomen, geadopteerd
przybudówce luifel, afdak
przybycie bezorging, aanvoer
przybyć aankomen, belanden, arriveren
przybywać buit maken, verkrijgen, behalen
przybywać się buit maken, verkrijgen, behalen
przychodnia kliniek
przychylic się lid worden
przyciągać toelachen, aanlokken, bekoren
przyciągać toelachen, bekoren, aanlokken
przyciągać uwagę toelachen, aanlokken, bekoren
przyciągający uwagę aanlokkelijk, aantrekkelijk
przyciąganie aantrekkelijkheid
przyciąganie zwaartekracht
przycinać snoeien
przycisk dichtknopen
przycisk heft, hals, handvat, gevest, knop
przycisk drukknoop
przycisk z grafiką rastrową dichtknopen
przycisk zwalniania myszki dichtknopen
przyczepa aanhangwagen
przyczepa turystyczna karavaan
przyczepą aanhangwagen
przyczepiać aanhechten
przyczepić aanhechten
przyczepność grip, adhesie
przyczyna doen, maken, laten doen, laten
przyczyna reden, oorzaak
przyczyniać się bijdragen
przyćmiewać schemerig
przyćmiony schemerig
przydarzyć się toegaan, voortgang hebben, gebeuren
przydatność geschiktheid
przydatność geschiktheid
przydatny liquide, beschikbaar, disponibel
przydatny bevorderlijk, dienstig, nuttig
przydomek benaming, naam, naamwoord
przydzielać verloten, loten
przydzielać gepast, passend, geschikt
przydzielać verzenden
przydzielać (środki) adj odpowiedni betekenen, dagen, dagvaarden
przydzielić betekenen, dagen, dagvaarden
przydźwięk snorren, gonzen, razen, brommen
przyglądać się dokonywać przeglądu staren, aanstaren, turen
przygnać brengen, aandragen, bezorgen
przygnębiony naargeestig, troosteloos, somber
przygniatający drukkend, zwaar
przygoda avontuur, perikel, lotgeval
przygodą avontuur, perikel, lotgeval
przygodność eventualiteit
przygodny eventueel, gebeurlijk
przygotować toebereiden, bereiden, aanmaken
przygotować (się) toebereiden, bereiden, aanmaken
przygotowania voorbereidsel, voorbereiding
przygotowanie achtergrond
przygotowanie voorbereidsel, voorbereiding
przygotowawczy voorafgaand, preliminair
przygotowawczy voorafgaand, preliminair
przygotowujący voorafgaand, preliminair
przygotowywać toebereiden, bereiden, aanmaken
przygryzać knagen, knabbelen
przygwoździć spijkeren, nagelen
przyholować trekken, slepen, boegseren
przyimek voorzetsel
przyjaciel bakstenen, stenen
przyjaciel makker, kameraad, kornuit, maat
przyjaciel vriendin
przyjacielski voorkomend, aardig, lief, vriendelijk
przyjazd bezorging, aanvoer
przyjazdach bezorging, aanvoer
przyjazny voorkomend, lief, aardig, vriendelijk
przyjaźń vriendschap
przyjąć zich eigen maken, adopteren
przyjąć standard toegeven
przyjechać aankomen, belanden, arriveren
przyjemność pret, genoegen, vermaak, plezier
przyjemny behaaglijk, aangenaam, genoeglijk
przyjemny genoeglijk, behaaglijk, aangenaam
przyjemny genoeglijk, aangenaam
przyjemny behaaglijk, aantrekkelijk, bekoorlijk
przyjemny (zapach) aangenaam, behaaglijk, genoeglijk
przyjemny (zapach) behaaglijk, aangenaam, genoeglijk
przyjezdny vreemdeling, onbekende, vreemde
przyjęcia aanvaarding, aanneming, onthaal
przyjęcie przerwania aanvaarding, aanneming, onthaal
przyjmować accepteren, aanvaarden
przyjmować toejuichen, bij acclamatie benoemen
przyjmować toegeven
przyjmować zich eigen maken, adopteren
przyjmować aannemen, affiliëren
przyjmować claimen, aanspraak maken op
przyjmować aanvaarden, aannemen, accepteren
przyjmować jako członka (<sb> kogoś) aannemen, affiliëren
przyjmować uznaniem accepteren, aanvaarden
przyjmować w poczet członków accepteren, aanvaarden
przyjmować z uznaniem eerbetoon, eerbetuiging
przyjść aankomen, belanden, arriveren
przyjść afstammen, het gevolg zijn van
przykład toonbeeld, voorbeeld
przykrość smart, verdriet, leed
przykry afschuwelijk
przykry onbewerkt, bot, onbehouwen, grof, cru
przykry onaardig, honds, nurks, nors, bars
przykucnąć in elkaar duiken, hurken
przykuwać klinken, vastklinken
przylądek kaap
przylądek Kaaps
przylegać belenden, grenzen aan
przylegać (do czegoś) belenden, grenzen aan
przyleganie grip, adhesie
przyległy aangrenzend, aanliggend
przylot bezorging, aanvoer
przyłaczyć zich aansluiten, lid worden, toetreden
przyłapać aanfloepen, aanflitsen, aangaan
przyłączać aanhechten
przyłączanie aanhechting
przyłączyć aanhechten
przyłączyć monteren, zetten
przyłączyć nawiązać łączność verbinden, aan elkaar vastmaken
przyłożenie aanwending, toepassing
przyłożyć aanwenden, doorvoeren
przymiar meten
przymiar heerschappij, bewind, bestuur
przymiarka betamelijk, behoorlijk, fatsoenlijk
przymiot ik bijvoeglijke bepaling, attribuut
przymiotnik bijvoeglijk naamwoord, adjectief
przymiotnikowy bijvoeglijk
przymocować aanhechtsel, affix
przymocować smart, verdriet, leed
przymocować bevestigen, fixeren, bepalen
przymocowywać aanhechten
przymusowy bindend, dwingend, gedwongen
przynaglać aanwakkeren, aanvuren, aansporen
przynajmniej geheel, ten volle, heel, volkomen
przynależność lidmaatschap
przynęcie aas, lokaas
przynęcie lokken
przynęta aas, lokaas
przynęta lokken
przynęta lokken
przynieść brengen, aandragen, bezorgen
przynieść pożytek brengen, bezorgen, aandragen
przynosić brengen, aandragen, bezorgen
przynosić brengen, bezorgen, aandragen
przynosić plon het veld ruimen, afstaan
przypadek incidenteel, toevallig
przypadek użycia ongeluk, accident, ongeval
przypadek wcielenie ongeluk, accident, ongeval
przypadkowość eventualiteit
przypadkowy incidenteel, toevallig
przypadkowy incidenteel, toevallig
przypadkowy chaotisch
przypadkowy eventueel, gebeurlijk
przypadkowy toevallig, incidenteel
przypadłość droefheit, hartzeer, beproeving
przypiąć kegel
przypiekać na ruszcie rooster, hek, afrastering, traliehek
przypis aantekening, commentaar
przypis końcowy nabeschouwing
przypisać betekenen, dagen, dagvaarden
przypisywać (<sth to sb bijvoeglijke bepaling, attribuut
przypływ aan de scharrel zijn, fladderen
przypływ tij, getij
przypominać zich herinneren, gedenken, onthouden
przypominać zich herinneren, onthouden, gedenken
przypominać herinneren
przypomnieć herinneren
przypomnieć sobie zich herinneren, gedenken, onthouden
przypomnieć sobie zich herinneren, onthouden, gedenken
przyprawa op smaak brengen, kruiden
przyprawa kruiden
przyprawą kruiden
przyprawiać (potrawę) kruiden, op smaak brengen
przyprzeć do muru accapareren, opkopen
przypuszczać menen, vermoeden, stellen
przypuszczalnie toegegeven
przypuszczenia vermoeden, gissen
przypuszczenia gissing
przypuszczenia arrogantie, verbeelding
przypuszczenia onderstelling, hypothese, mening
przypuszczenia gissen, vermoeden
przypuszczenie Maria-Hemelvaart
przypuszczenie arrogantie, verbeelding
przypuszczenie onderstelling, hypothese, mening
przyroda karakter, geaardheid, aard
przyrost naturalny uitbouwen, vergroten, uitbreiden
przyrost naturalny opdrijven, verheffen, ophogen
przyrostek suffix, achtervoegsel
przyrząd ze wstrzykiwaniem ładunku instrument, werktuig
przyrząd) aanhechting
przyrządzać toebereiden, bereiden, aanmaken
przyrządzanie voorbereidsel, voorbereiding
przyrzec beloven, toezeggen, uitloven
przyrzeczenia plechtig beloven
przyrzeczenie beloven, toezeggen, uitloven
przyrzekać beloven, toezeggen, uitloven
przysiędze eed, bezwering
przysięga eed, bezwering
przysięgać ketteren, godlasteren, vloeken
przysłaniać dekken, beleggen, toedekken, bedekken
przysłowie spreekwoord
przysłówek adverbium, bijwoord
przysłówkowy bijwoordelijk
przysługa eredienst, dienst, godsdienstoefening
przysmak beminnelijk
przysmażyć bakken, fruiten
przyspieszać verhaasten, bespoedigen, accelereren
przyspieszenie versnelling, acceleratie
przyspieszenie ziemskie versnelling, acceleratie
przyspieszyć voortmaken, spoed maken, haast maken
przysposobić zich eigen maken, adopteren
przysposobienie afstelling, instelling
przystanek logeren
przystań landingsplaats, aanlegplaats, steiger
przystawać na lid worden
przystąpić te werk gaan
przystępny genaakbaar, toegankelijk
przystępny aanspreekbaar
przystępny liquide, beschikbaar, disponibel
przystojny goeduitziend
przystojny fijn, schoon, net, fraai, knap, mooi
przystosować afstemmen, aanpassen, adapteren
przystosować toegevend, inschikkelijk, meegaand
przystosować afstemmen, aanpassen, adapteren
przystosować (się) afstemmen, aanpassen, adapteren
przystosowania geschiktheid
przystosowanie modificatie, bewerking, aanpassing
przystosowanie się aanpassing
przystosowany congruent
przystrzyc afzetten, beslaan, garneren
przyswajać in beslag nemen, opslorpen, absorberen
przyswajanie absorptie, opslorping
przyszłość beginnend, aankomend
przyszły beginnend, aankomend
przyśpieszać verhaasten, bespoedigen, accelereren
przyśpieszać afdoen, afhandelen, afwikkelen
przytaczać het veld ruimen, afstaan
przytaczać apostrof cudzysłów aanhalen, citeren, noemen
przytakiwać ja knikken, knikken
przytępiać afschrijven, aflossen, afbetalen
przytłumić knechten, onderwerpen
przytłumiony schemerig
przytomny welbewust, bewust
przytrzymanie do czegoś aanhouding, arrestatie
przytułek armhuis, aalmoezeniershuis
przytułek toevluchtsoord, asiel, asyl
przytułek toevlucht
przytułek bunker, kazemat
przytułek aalmoezeniershuis, armhuis
przywarą ondeugd, gebrek
przywiązać aanhechten
przywiązać się do kogoś aanhechten
przywiązanie affect, emotie, aandoening
przywiązanie aanhechting
przywiązanie do czegoś aanhechting
przywiązany aanhalig
przywiązany do czegoś aanhalig
przywidzieć się opdraven, opdagen
przywilej charter, handvest, vrachtcontract
przywilej preferentie, privilege, prae
przywilej titelen, tituleren, betitelen
przywitania feestelijk inhalen
przywitanie saluut, groet
przywłaszczyć sobie gepast, passend, geschikt
przywoływanie zich herinneren, gedenken, onthouden
przywozić importeren, invoeren
przywódca aanvoerder, baas, gebieder, chef
przywracać beter worden, genezen, helen
przyznać toegeven
przyznać verloten, loten
przyznać się toegeven
przyznać się do czegoś toegeven
przyznać że agnosceren, als waarheid aannemen
przyznawać pensioen
przyznawać rentę erkennen, bekennen, biechten, toegeven
przyzwalać het eens zijn, toegeven, goedvinden
przyzwalający aangenaam, behaaglijk, genoeglijk
przyzwoicie naar behoren, netjes, behoorlijk
przyzwoitce chaperonne
przyzwoitka chaperonne
przyzwoitość landgoed, boerderij, bezitting
przyzwoity betamelijk, fatsoenlijk
przyzwolenie toestemming, goedvinden, fiat
przyzwyczaić gewend zijn, plegen, gewoon zijn
przyzwyczaić gewoon, gebruikelijk
przyzwyczaić się acclimatiseren
przyzwyczajać gewend zijn, plegen, gewoon zijn
przyzwyczajenie aanwensel, hebbelijkheid
przyzwyczajony gewoon, gebruikelijk
przyzwyczajony afgewerkt, gebruikt
przyzywać noemen, heten, benoemen, uitmaken voor
psalm psalm
pseudonim pseudoniem, schuilnaam
psi honden-, honde-
psikus aanwensel, hebbelijkheid
psocie tuigen, optakelen, optuigen
psotny boosaardig, hatelijk, kwaadaardig
pstrąg forel
psucie się vergaan, verrotten, rotten, bederven
psuć bederven, havenen, beschadigen
psuć się vergaan, bederven, verrotten, rotten
psychiatra psychiater
psychiatria psychiatrie
psychiatryczny psychiatrisch
psychice psyche
psychice Psyche
psychiczny psychisch
psycholog psycholoog, zielkundige
psychologia zielkunde, psychologie
psychologią zielkunde, psychologie
psychologiczny psychologisch
pszczelarstwo bijenteelt
pszczoła honingbij, bij
pszenica weit, tarwe
pszenicą weit, tarwe
ptactwa gevogelte
ptak vogel
ptak drapieżny gevogelte
ptakach vogelstand, gevogelte, vogelwereld
publiczność toehoorders, gehoor, auditorium
publiczność openbaar, openlijk, ruchtbaar, publiek
publiczność (wywołujący interfejs usługi) toehoorders, gehoor, auditorium
publiczny algemeen, gemeenschappelijk
publiczny openbaar, openlijk, ruchtbaar, publiek
publikacja afkondiging, openbaarmaking
publikować uitgeven, emitteren
publikować artykuł na ten sam temat drukletter
publikować kanał informacyjny uitgeven, emitteren
publikować w Internecie uitgeven, emitteren
puchar vont, bekken, kom
puchnąć aanzwellen
pudding pudding
pudełko boksen
pudełko/pudło tekturowe boksen
puder bepoederen, poederen
puderniczce compact, dicht
puderniczka compact, dicht
puduszka na fotel kussen
pukać slaan, klappen, kloppen, opvallen
pukiel krullen
pula bank
pula zich aaneensluiten, aansluiten
pula zmiennych aplikacji zich aaneensluiten, aansluiten
pulower Jersey
pulpit vertroosten, troosten
pulpit huisje, schuur, keet, kraam, loods
pulpit sterowniczy lezenaar, lessenaar
puls pols, polsslag, tel
pulsować kloppen, pulseren
pulsowania kloppen, pulseren
pułap plafon, hoogtegrens, plafond
pułapce een hinderlaag leggen
pułapka slag, valstrik, val
pułapka jonowa muizeval
pułapka sygnału dźwięku gewas, plant
pułapka śledzenia slag, valstrik, val
pułk regiment
pułkownik kolonel
punkt merken, tekenen
punkt (np. opatrunkowy) stationsgebouw, station
punkt centralny roteren, draaien
punkt dowiązania (w WinNT 0 huiswaarts, naar huis
odpowiednich uniksowego dowiązania
symbolicznego)
punkt kulminacyjny standpunt, gezichtspunt
punkt łączenia huiswaarts, naar huis
punkt montowania ruimte, lokaliteit, oord, plaats
punkt obserwacji mijlpaal
punkt odniesienia mijlpaal
punkt odniesienia neus, punt, piek, tip, top, spits
punkt przyciągania nachtevening, dag- en nachtevening
punkt szczytowy hoogte
punkt środkowy middelpunt, binnenste, centrum
punkt węzłowy hoek
punkt widzenia aanzien, air, schijn, aanblik
punkt wyjściowy oorsprong, afkomst, herkomst
punkt zaczepienia haakje, slot, spang, agraaf
punkt zbiegu neutraal, afzijdig, onpartijdig
punkt zwrotny neus, punt, piek, tip, top, spits
punktualny nauwgezet, nauwkeurig, accuraat
pupa bips, kont, zitvlak
purpura purperen
purpurą purperen
purpurowy purperen
purytanin puriteins
purytański puriteins
pustce leegte, leegheid
pustelnik heremiet, kluizenaar
pustka wit, blanco, oningevuld, blank
pustka wildernis, woestenij, woestijn
pustkowie woest, wild
pustoszyć verklungelen, opmaken, verdoen
pusty wit, blanco, oningevuld, blank
pusty hol, ledig, lens, loos, leeg
pusty nihil, nul
pusty leeg, vrij, open, onbezet
pusty vergeefs, ijdel, nutteloos
pusty wiersz nihil, nul
pustyni wildernis, woestenij, woestijn
pustynia wildernis, woestenij, woestijn
puszce waas, dons, nesthaar
puszcza oerwoud, jungle, rimboe
puszczać pąki uitbotten, spruiten, botten
puszczać strugę spuiten, sproeien, uitspuiten
puszczać w ruch uitschrijven, lanceren, ontketenen
puszkować blikken
puścić bąka een wind laten
pycha trots
pykać (z fajki) pof, poef
pył stof
pył bepoederen, poederen
pysznić trots
pyszny heerlijk, kostelijk, overheerlijk
pytać vragen
pytać kwestie, vraag, navraag
pytanie kwestie, vraag, navraag
pytanie otwarte kwestie, vraag, navraag
pyton Python
pzez in, binnen, per, te
pzować aandoen, aangrijpen
pzować (w banku) aandoen, aangrijpen
quiz nek (w banku) puzzel, raadsel
r poniżej daarbeneden, beneden, onder
rabat disconto
rabat aftrekken, korten, afslaan
rabin rabbijn, rabbi
rabować stropen, buitmaken, roven, plunderen
rabunek plunderen, buitmaken, stropen, roven
rachmistrz boekhoudkundige, accountant
rachunek snavel, tuit, bek, snater, neb
rachunek voorschip, voorsteven, boeg
rachunek (w banku) rekening, conto
rachunkowość rozliczanie kosztów boekhouding, boekhouden
(wykorzystania zasobów sieciowych)
racja rozum wnioskować doen, maken, laten doen, laten
racjonalny redelijk, rationeel
raczej een klein beetje, lichtelijk, ietwat
RAD radium
rada raad, raadgeving, advies
rada raadgevend lichaam, raad
rada przetwarzania transakcyjnego raad, raadgeving, advies
rada przetwarzania transakcyjnego adviseren, aankondigen, bekendmaken
radar raderwerk, radar
radą raadgevend lichaam, raad
radą sovjet-
radia draadloze, radio
radio draadloze, radio
radio amatorskie na balonie draadloze, radio
radio amatorskie na balonie draadloze, radio
radio z gramofonem draadloze, radio
radioamator ham
radiofonia draadloze, radio
radiolokator o fali ciągłej raderwerk, radar
radiotechnika draadloze, radio
radny miejski wethouder, schepen
radosny lustig, vrolijk, monter
radosny goedgeluimd, goedgehumeurd
radosny jubel-
radosny goedgeluimd, goedgehumeurd
radość amusement, vermaak
radość verrukken, in verrukking brengen
radość flikkeren, flakkeren, schitteren
radość blijdschap
radował verrukt
radował genieten van, blij zijn
radowanie gejubel
radykalnie grondig, radicaal
radykalny ingrijpend, grondig, radicaal
radzić adviseren, bekendmaken, aankondigen
radzić aanwijzen, aangeven, aanduiden
radzić się raadplegen, consulteren
radzić sobie z rondgeven, ronddelen, uitdelen
rafa klip, rif
rafą klip, rif
rafineria raffinaderij
rafinerią raffinaderij
rafinować raffineren, louteren, verfijnen
rafinowany (cukier) gevoelig, fijn, delicaat, kies, iel
raj Eden
raj paradijs
rajstopy paradijs
Rak kanker
rak zoetwaterkreeft, rivierkreeft, kreeft
rakiecie vuurpijl, raket
rakieta vuurpijl, raket
rakieta (ale nie tenisowa) vuurpijl, raket
rakieta świetlna flikkeren, flakkeren, schitteren
rakietka peddelen, door het water plassen
ralizm realiteit
rama kader, omlijsting, lijst, raam
rama czasowa in een lijst zetten, inlijsten, vatten
ramiączko riem
ramię bewapenen, wapenen
ramię schouder
ramię (głowicy magnetycznej)2. gałąź naast elkaar
(sieci)
ramię w ramię bewapenen, wapenen
ramię wybiorcze schouder
ramka boksen
ramka widoku in een lijst zetten, inlijsten, vatten
ramka zaznaczania rand, zoom
rana ochtend, morgen
rana zweer
ranczo landgoed, goed, bezitting, boerderij
randka benoeming, aanstelling
randka dadel, dactylus
randka z nieznajomym benoeming, aanstelling
randze graad, stand, status, rang
ranek ochtend, morgen
ranga graad, stand, status, rang
ranga (w wojsku) graad, mate, trap
ranić havenen, beschadigen, bederven
ranić gewond
ranić aanschieten
ranny aangeschoten
rano voor de middag, in de morgen
rano ochtend, morgen
rapier degen
raport informeren, berichten, inlichten
raport kontrolny informeren, berichten, inlichten
raport o stanie niezawodności informeren, berichten, inlichten
urządzenia
raptownie abrupt, kortaf, botweg
raptowny kortaf, bruusk, abrupt, bot, steil
rasa opkweken, fokken, opfokken, telen
rasa geslacht, stam, volksstam
rasą geslacht, stam, volksstam
rata afbetalingstermijn, annuïteit
rata roczna afbetalingstermijn, annuïteit
ratować bergen, behouden, redden
ratować redden, bergen, behouden
ratował vrijkopen, loskopen, afkopen
ratownictwa bergen, behouden, redden
ratunek ontsnappen, ontkomen, ontgaan
ratunek bergen, behouden, redden
ratusz wereldstad, grote stad
raz eens, op een keer
razem alles wel beschouwd
razem samen, tezamen, bijeen, ineen
rąbać fijnhakken
rączce oor, kruk, handvat, hengsel, klink
rdza verroesten, roesten
rdzą verroesten, roesten
rdzenny inboorling
rdzeń kern, pit
rdzeń pamięciowy pit, kern
rdzeń systemu operacyjnego kern, pit
rdzewieć verroesten, roesten
read only memory ROM
reagować reageren
reagować reageren
reakcja reactie
reakcja antwoorden, antwoorden op
reakcją reactie
reakcjonista reactionair
reakcjoniście reactionair
reakcyjny reactionair
realiście realist
realizacja verlichten, vergemakkelijken
realizować behalen, bereiken, inhalen
realizować aanwenden, doorvoeren
realizować beseffen, bevatten, begrijpen
realizowalny handelbaar, inschikkelijk
realny praktisch
recenzja recenseren, bespreken
recenzje prasowe zuiger
recepcie recept
recepcjonista receptioniste
recepcjonistka receptioniste
recepta recept
recepta recept
receptura recept
recytować voordragen, declameren
redagować opmaken, redigeren, opstellen
redagować wstępnie opmaken, redigeren, opstellen
redaktor editor
redaktor naczelny editor
redukcją afname
redukować reduceren, inkrimpen, herleiden
redukował inkrimpen, korten, verkorten
redukował reduceren, inkrimpen, herleiden
referencja verwijzing, referentie
refleksja afspiegeling, weerglans
refleksją nakomertje
reflektor lichtbak, reflector, koplamp
reforma reformeren, hervormen
reformacją Hervorming, Reformatie
reformą reformeren, hervormen
refren koor, rei, zangkoor
regał schap, plank
region gewest, gebied, streek, regio
region dostępu gewest, gebied, streek, regio
regionalny streek-, gewestelijk, regionaal
registrator bestand, dossier
reglamentował reglementeren, reguleren, regelen
regulacja afstelling, instelling
regulacja obciążenia leidend, toonaangevend, toongevend
regulacja wzmocnienia dla osłabienia voorschrift
echa od przeszkód biernych
regularnie vaak, dikwijls, gedurig, menigmaal
regularny gelijkmatig, regelmatig, geregeld
regulator afstelling, instelling
regulator conducteur, bestuurder
regulator szybkości supervisor, controleur, opzichter
regulować reglementeren, reguleren, regelen
regulować kontrolować richten, besturen, dirigeren, mennen
regulowalny inschikkelijk, handelbaar
reguła heerschappij, bewind, bestuur
reguła aktywna heerschappij, bewind, bestuur
reguła wyzwalania heerschappij, bewind, bestuur
rejent notaris
rejestr aangeven
rejestr wyjściowy aangeven
rejestrować aangeven
rejestrować (się) aangeven
rejestrować dziennik plaatsbewijs, biljet, kaartje
rejestrował geregistreerd
rejon gewest, gebied, streek, regio
rejs kruisen (van schip), kruisen
rejs wycieczkowy circuleren, in omloop zijn, rondgaan
rekin haai
reklama bericht, advertentie, aankondiging
reklama docelowa bericht, advertentie, aankondiging
reklamacja beschuldiging, aanklacht
reklamą propaganda, verspreiding
reklamować adverteren, aankondigen, aandienen
reklamował adverteren, aankondigen, aandienen
reklamujący adverteerder, verkondiger
rekomendacja recommandatie, aanbeveling
rekomendacją recommandatie, aanbeveling
rekomendować aanbevelen, aanprijzen, recommanderen
rekomendował aanbevelen, aanprijzen, recommanderen
rekomendował aanbevolen
rekompensata beloning, loon, vergelding
rekompensował vergoeden, compenseren, goedmaken
rekontrować (w kartach) dubbel, tweevoudig, duplex, tweeledig
rekord discus, plaat, grammofoonplaat, schijf
rekord odniesienia gebieder, chef, aanvoerder, baas
rekord zasobów discus, plaat, grammofoonplaat, schijf
rekordzista kampioen, titelhouder, voorvechter
rekrucie recruteren
rekrut recruteren
rekrutować recruteren
rektor burgemeester, burgervader
rektor rector
rekwizyty w teatrze drager, stut, leuning, steun
relacja rekening, conto
relacja betrekking, omgang, verband
relacja informeren, berichten, inlichten
relacja zwrotna betrekking, omgang, verband
relacją betrekking, omgang, verband
relacjonować verhalen, vertellen, debiteren
relacjonował verhalen, vertellen, debiteren
relacjonował aanverwant, verwant
relativum verwant, familielid
relatywnie tamelijk
relatywny verwant, familielid
relewancja relevantie
religia religie, geloof, godsdienst
religią religie, geloof, godsdienst
religijny gewijd, heilig, sacraal, geheiligd
religijny religieus, godsdienstig, gelovig
remanent heerschappij, bewind, bestuur
remanent vee, kudde, levende have, veestapel
remis stropdas, das
remisował toelachen, bekoren, aanlokken
remisując werkje, schets, tekening
remont inhalen
remont verhelpen, herstellen, repareren
rendering treksluiting, rits, ritssluiting
renomą lichaamsbouw, gestalte, figuur
renta pensioen
reorganizować comprimeren
reperować verhelpen, herstellen, repareren
repertuar repertoire
reprezentacja beeld, afbeelding, figuur
reprezentacja tablicy beeld, afbeelding, figuur
reprezentacją beeld, afbeelding, figuur
reprezentant gedeputeerde, afgevaardigde
reprezentować verbeelden, uitbeelden, afbeelden
reprodukcja reproduktie, weergave
reprodukować reproduceren, weergeven
reprodukował reproduceren, weergeven
republice republiek, vrijstaat
republika republiek, vrijstaat
republikanin republikeins
reputacja lucht, reuk, luchtje, geur
reputacja reputatie, faam, roep, naam
reputacja faam, befaamdheid, mare, gerucht
reputacją reputatie, faam, roep, naam
resonans resonantie, naklank, galm
respekt eerbiedigen, respecteren
restauracja restauratie, restaurant, eethuis
reszcie rest, overige
reszta rest, overige
reszta także z dzielenia rest, overblijfsel, rommel, afval
resztki achterblijven, nablijven
resztki afkeuren
retoryce rederijkerskunst, retoriek
retoryka rederijkerskunst, retoriek
Retusz bijwerken, retoucheren
reumatyzm reumatiek
rewanż wraak
rewanżować (się) terugdoen, vergelden, beantwoorden
rewers achterzijde, ommezijde, rugstuk
rewers (monety itp) achterzijde, ommezijde, rugstuk
rewia revue, tijdschrift, periodiek
rewidencie inspecteur, revisor
rewident inspecteur, revisor
rewident księgowy inspecteur, revisor
rewidować checken, aflezen, controleren
rewidować księgi nakijken, herzien, inspecteren
rewizja checken, aflezen, controleren
rewizja zoektocht, speurtocht, speurwerk
rewizja kodu checken, aflezen, controleren
rewizją speurtocht, speurwerk, zoektocht
rewolcie muiten, rebelleren, in opstand komen
rewolucja revolutie, omwenteling
rewolucjonista revolutionair
rewolucjoniście revolutionair
rewolucyjny revolutionair
rewolwer revolver
rezerwa dynamiczna een backup maken, een backup maken van
rezerwa gorąca inventaris, boedel
rezerwa statyczna bespreken, reserveren, intekenen
rezerwowa een backup maken, een backup maken van
rezerwować bespreken, reserveren, intekenen
rezerwowy kontroler domeny een backup maken, een backup maken van
rezolucja resolutie, motie
rezonans resonantie, naklank, galm
rezultat afstammen, het gevolg zijn van
rezultat vervormen
rezultat przekształcenia afstammen, het gevolg zijn van
rezydencja herenhuis
rezydencja woning, logies, onderkomen, kwartier
rezydencją herenhuis
rezygnacja (także jako pogodzenie się z gelatenheid, berusting
losem)
rezygnacja także jako pogodzenie się z gelatenheid, berusting
losem
rezygnacją gelatenheid, berusting
rezygnować neerleggen, bedanken, afstand doen
rezygnował afstaan, het veld ruimen, toegeven
rezystancja tegenweer, tegenkanting, tegenstand
rezystancja dynamiczna tegenweer, tegenkanting, tegenstand
rezystancja statyczna tegenweer, tegenkanting, tegenstand
reżim stelsel, staatsvorm, regime
reżyser directeur, bestuurder
reżyser bestuurder, beheerder, administrateur
ręcznik handdoek
ręczny aanreiken, overhandigen
ręczny gidsboek, vademecum, gids, reisgids
ręka bewapenen, wapenen
ręka aanreiken, overhandigen
ręka w rękę bewapenen, wapenen
rękaw mouw
rękawica handschoen
rękawica (z jednym palcem) handschoen
rękawiczka handschoen
rękawiczka handschoen
rękodzieło ambacht, beroep, handwerk
Rękojeść noża oor, kruk, handvat, hengsel, klink
rękopis handschrift, manuscript, kopij
rękopis draaiboek, scenario, script
robactwo ongedierte
robaczek (program rozmnażający się w Boeg
sieci)
robaczek (program rozmnażający się w wandluis
sieci)
robak wandluis
robak Boeg
robak wandluis
robak worm, wurm
rober w brydżu kauwgom
robić (stroić) miny zinspelen
robić aluzje zinspelen
robić aluzję do zinspelen
robić na drutach gaan naar, aanpakken, genaken, naderen
robić na drutach breien
robić postępy gaan naar, aanpakken, genaken, naderen
robić postępy verbeteren, veredelen
robić pranie mózgu adverteren, aankondigen, aandienen
robić się verkrijgen, behalen, buit maken
robić sztuczki kuglarskie laken, afkeuren, berispen, gispen
robić wrażenie indruk maken op, imponeren
robić z kogoś idiotę winkel, zaak
robić zdjęcia fotograferen, kieken
robienie fabricatie, aanmaak, fabricage
robocie robot
robocizna emplooi, karwei, werk, arbeid
roboczy krauwen, scharrelen, klauwen, krabben
robot robot
robota emplooi, karwei, werk, arbeid
robota metselwerk
robota kamieniarska emplooi, karwei, werk, arbeid
robota szydełkowa emplooi, karwei, werk, arbeid
robotnik werker
robotnik werkman, werker, werkkracht, arbeider
robotnik fizyczny stouwer, stuwadoor
robotnik rolny werkman, werker, werkkracht, arbeider
robótka (na drutach) naaien, naaikunst, naaivak
robótki naaien, naaikunst, naaivak
robótki ręczne naaien, naaikunst, naaivak
rocznica herdenkingsdag, gedenkdag, verjaardag
rocznicą herdenkingsdag, gedenkdag, verjaardag
roczny jaarlijks
roczny jaarlijks
rodak bewoner van een land
rodak boer, plattelander, landman
rododendron rododendron
rodowity ingeboren, aangeboren
rodzaj aard, karakter, geaardheid
rodzaj genre, genrestuk
rodzaj karakter, geaardheid, aard
rodzaj soort, slag, aard
rodzaj fali vijzel, dommekracht, krik
rodzaj gniazda wtykowego mannelijk
rodzaj męski mannelijk
rodzaj nijaki liczba mnoga geestelijk
rodzaj tkaniny bawełnianej vrouwelijk
rodzaj żeński karakter, geaardheid, aard
rodzaj żeński liczba mnoga aanvoeren, commanderen, bevelen
rodzajnik handelsartikel, artikel
rodzajnik określony: ten aan de, het, aan het, de, naar de
rodzaju żeńskiego vrouwelijk
rodzic ouder
rodzic ouderpaar, ouders
rodzic (ojciec lub matka) ouder
rodzic ojciec lub matka ouder
rodzice ouderpaar, ouders
rodzimy ingeboren, aangeboren
rodzina affiniteit, verwantschap
rodzina gezin, huisgezin, huis, familie
rodzina protokołów gezin, huisgezin, huis, familie
rodzinny gezin, huisgezin, huis, familie
rodzinny Natal
rodzynek aalbes, bes
rodzynek (w cieście) pruim
roić się in overvloed aanwezig zijn
roić się krioelen, wemelen, wriemelen, krielen
rok jaar
rok itp) dwars door
rok przestępny schrikkeljaar
rokrocznie jaarlijks
rola rol
rola papieru web, spinrag, spinneweb, rag
rolka zwój zwijać broodje, bolletje, kadetje, kadet
rolnictwa akkerbouw
rolnictwo akkerbouw
rolniczy agrarisch
rolnik boer
rolnik aaneen, co-, samen-, aaneen-, samen
rolny agrariër, landbouwer
romans Romaans
romans romance
romans czny Romaans
romans czny romance
romantyczny romantisch
romantyk romantisch
romantyzm romantiek
romb ruit, griet, tarbot
ronda daaromheen, eromheen, in het rond
rondel braadpan, steelpan, pan
rondo circus
rondo (kapelusza) boord, kant, rand, zoom, band
ropa olie, petroleum
ropa naftowa olie, petroleum
ropień ettergezwel, abces, etterbuil
ropucha pad
rosa dauw
rosą dauw
Rosja Rusland
Rosjanin Russisch
rosnąć toegaan, voortgang hebben, gebeuren
rosnąć groeien, vegeteren
rosnąć jak grzyby po deszczu champignon
rosół bouillon, vleesnat
rosyjski Russisch
roszczenie aanspraak maken op, claimen
rościć pretensje voorgeven, voorwenden, doen alsof
roślina gewas, plant
roślina zimozielona gewas, plant
rośliną gewas, plant
roślinność plant, gewas
roślinny groente
rotacja krullen
rowek fluit
rower fiets, rijwiel, tweewieler
rower fiets, tweewieler, rijwiel
rower fietsen, wielrijden
rower spacerowy fiets, tweewieler, rijwiel
rozbarwienie oddzielenie clausuur, schifting, afscheiding
rozbicie (się) statku schipbreuk
rozbić schipbreuk
rozbić się na kawałki vermorzelen, intrappen, verbrijzelen
rozbierać (na części) negligé, peignoir, ochtendjas, duster
rozbierać (urządzenia) negligé, peignoir, ochtendjas, duster
rozbierać się strip, windsel, strook, reep
rozbiór analyse, ontleding, ontbinding
rozbiór składniowy analyse, ontleding, ontbinding
rozbiórce afbraak, ontmanteling, sloop
rozbrajać ontwapenen
rozbroić ontwapenen
rozbroić (się) ontwapenen
rozbrzmiewać galmen, aflopen, kleppen, beieren
rozbrzmiewać naklinken, galmen, doorklinken
rozbudowa achtervoegsel, suffix
rozbudować doen ontstaan, maken, formeren
rozciąć doorsnijden, sectie verrichten
rozciągać omvang, bestek, grootte
rozciągać (się) omvang, bestek, grootte
rozciągliwy rekbaar, soepel, elastisch
rozcieńczać verdunnen, verzwakken
rozcieńczać aanlengen
rozcieńczony verdunnen, verzwakken
rozcieńczyć aanlengen
rozcinać maaien
rozczarować tegenvallen, ontgoochelen
rozczarowanie smart, leed, verdriet
rozczochrać się kneden
rozdaj rondgeven, ronddelen, uitdelen
rozdarcia scheuren, rijten
rozdawać rondgeven, ronddelen, uitdelen
rozdrabniać scheppen, creëren
rozdrabniać afbrokkelen, gruizelen
rozdrażniony slechtgehumeurd, balorig, kregel
rozdrobnić scheiden
rozdział hoofdstuk, chapiter, kapittel
rozdział clausuur, schifting, afscheiding
rozdział eenheid, unit
rozdzielacz verdeler
rozdzielać uitdelen, ronddelen, rondgeven
rozdzielać proporcjonalnie uitdelen, ronddelen, rondgeven
rozdzielczość resolutie, motie
rozdzielczość odwzorowywanie resolutie, motie
rozdzielić verloten, loten
rozdzielić (się) actie, aandeel
rozebrać negligé, peignoir, ochtendjas, duster
rozerwać opvrolijken, amuseren, onderhouden
rozerwać się opvrolijken, amuseren, onderhouden
rozerwanie interrumperen, schorsen, onderbreken
rozeta rose, roze, roos
rozgałęziacz bewerker
rozgałęziacz bewerker
rozgłaszający adverteerder, verkondiger
rozgłaszanie (np. usług sieciowych przez uitzenden, omroepen
ruter) reklama
rozgłos propaganda, verspreiding
rozgłos onderscheiding
rozgnieść aandrang, toeloop, run
rozgrzeszać absolveren, absolutie geven
rozgrzeszenia kwijstschelding, vrijspraak, absolutie
rozgrzeszenie kwijstschelding, vrijspraak, absolutie
rozgrzeszyć absolveren, absolutie geven
rozgrzewać warm
rozjazd aansluiting
rozjemczy willekeurig, arbitrair, eigenmachtig
rozkapryszony grillig, nukkig, onberekenbaar
rozkaz aanwijzing, consigne, instructie
rozkaz zatrzymania aanwijzing, consigne, instructie
rozkaz zatrzymania warunkowego bevelen, aanvoeren, commanderen
rozkazywać bevelen, aanvoeren, commanderen
rozklekotany bouwvallig, gammel, aftands
rozkład verdeling, uitreiking
rozkład verspreiden, verbreiden, afgeven
rozkład (jazdy dienstregeling, rooster
rozkład statystyczny częstotliwości dienstregeling, rooster
rozkładać (się) oplossen, opgelost worden
rozkosz verrukken, in verrukking brengen
rozkoszny aanbiddelijk, aanbiddenswaardig
rozkoszny heerlijk, betoverend, beeldig
rozkruszyć afbrokkelen, gruizelen
rozkwitać fanfarekorps, fanfare
rozlać morsen
rozległy uitgebreid, omvangrijk, veelomvattend
rozległy (widok) breedvoerig, ruim, groot, royaal
rozlepiać plakaty aanplakken
rozlew krwi bloedvergieten
rozliczenie akkoord, accoord, overeenstemming
rozluźnić verslappen, zich verpozen
rozładować lossen, uitladen, afladen
rozłam actie, aandeel
rozłączenia oplossing
rozłączenie scheiding, echtscheiding
rozłączyć afslaan, halthouden, blijven staan
rozłąka clausuur, schifting, afscheiding
rozłożyć divan, Turkse staatsraad, rustbank
rozmaitość variatie, variëteit, afwisseling
rozmaity uiteenlopend, verschillend
rozmaity verscheidene, diverse
rozmaity menigvuldig, verschillend, menigvoudig
rozmaity verschillend, menigvoudig, menigvuldig
rozmawiać converseren, een gesprek voeren
rozmiar grootte, bestek, omvang
rozmiar omvang, bestek, grootte
rozmiar słowa omvang, bestek, grootte
rozmiar wartość bezwzględna omvang, bestek, grootte
rozmieniać afwisselend
rozmieniać veranderen, anders maken
rozmieszczenie akkoord, maatregel
rozmieszczenie zin, aanvechting, lust, neiging
rozmieszczenie pliku situatie, stand van zaken
rozmieścić arrangeren, aanrichten, ordenen
rozminać się missen, mislopen, misgrijpen
rozmnażać multipliceren, vermenigvuldigen
rozmnażać kuit, viskuit, kikkerdril
rozmnażania reproduktie, weergave
rozmowa keuvelen, babbelen, praten
rozmowa spreken, praten
rozmowa w czasie rzeczywistym keuvelen, babbelen, praten
rozmową onderhoud, gesprek
rozmowny aanspreekbaar
rozmowny spraakzaam
rozmycie vervagen
rozmyślać peinzen, mediteren, nadenken
rozmyślać reflecteren, spiegelen, terugkaatsen
rozmyślanie nadenkend
rozmyślnie expres, moedwillig, met opzet, wetens
rozmyty wątpliwy nevelig, heiig, dampig, mistig
roznosić dragen, voorhebben, voeren, brengen
roznosić uitdelen, ronddelen, rondgeven
rozpacz vertwijfelen, wanhopen
rozpaczać vertwijfelen, wanhopen
rozpaczliwy radeloos, wanhopig
rozpad verval
rozpadać się instorten, ineenstorten, uiteenvallen
rozpakować uitpakken
rozpakować (dane) uitpakken
rozpakować (skompresowane archiwum) afleiden
rozpakowywać uitpakken
rozpalać aansteken, doen ontbranden, aanmaken
rozpalać aansteken, doen ontbranden, aanmaken
rozpalony gloeiend, verzendend, vurig, verterend
rozpaść się vermorzelen, intrappen, verbrijzelen
rozpatruj beschouwen, overwegen, nagaan
rozpatrywać onderzoeken, nakijken, examineren
rozpęd aanzetten tot, activeren, aanzetten
rozpieszczać troetelen, koesteren, vertroetelen
rozpieszczać koesteren, troetelen, vertroetelen
rozpieszczony verspild
rozpiętość verspreiden, verbreiden, afgeven
rozpocząć aanvangen, aanbinden, beginnen
rozpocząć uitschrijven, lanceren, ontketenen
rozpoczęcie ontstaan, begin, aanvang
rozpoczynać aanvangen, aanbinden, beginnen
rozpoczynać ontstaan, begin, aanvang
rozporek aanvliegen
rozporządzać bevelen, aanvoeren, commanderen
rozporządzać aanvoeren, commanderen, bevelen
rozpowszechniać uitzaaien, uitstrooien
rozpowszechniać uitdelen, ronddelen, rondgeven
rozpowszechniony bezoeken, geregeld bezoeken
rozpoznanie toejuichen, bij acclamatie benoemen
rozpoznawać onderscheiden, onderkennen
rozpraszać uiteenjagen, uiteendrijven
rozpraszać verstrooien
rozpraszać afgetrokken, verstrooid
rozpraszać uitdelen, ronddelen, rondgeven
rozpraszanie uitspatting
rozprawa naukowa verhandeling
rozprawiać bespreken, discuteren
rozproszenie verdeling, uitreiking
rozproszyć (się) uiteenjagen, uiteendrijven
rozproszyć (się) strooien, rondstrooien
rozprowadzać uitzaaien, uitstrooien
rozprucie scheuren, rijten
rozpruć scheuren, rijten
rozpusta uitspatting
rozpustny goedgeluimd, goedgehumeurd
rozpuszczać oplossen, opgelost worden
rozpuszczać (się) oplossen, opgelost worden
rozpuszczać się ontdooien, dooien, wegsmelten
rozpuście uitspatting
rozrachunek akkoord, accoord, overeenstemming
rozradowany overgelukkig
rozróżniać uit elkaar houden, onderscheid maken
rozróżnienie onderscheiding
rozruch versnelling, acceleratie
rozrusznik aanzetschakelaar, starter
rozrywce verstrooiing, afleiding
rozrywce aardigheid, pretje, amusement
rozrywka aardigheid, pretje, amusement
rozrzedzać łagodzić aanlengen
rozrzedzić verspreiden, verdunnen
rozrzewniający emotioneel, aangrijpend, roerend
rozrzucać uiteenjagen, uiteendrijven
rozrzucać strooien, rondstrooien
rozrzut verspreiden, verbreiden, afgeven
rozsadzający doortrapt, slim, gewiekst, listig
rozsądek reden, oorzaak
rozsądek betekenis, zin
rozsądny matig, gematigd, bescheiden
rozsiewać zapach reuk, geur, luchtje, lucht
rozstawać się deel, stuk, onderdeel, gedeelte
rozstrzelać vuren, schieten, paffen
rozstrzygać determineren, nauwkeurig bepalen
rozstrzygający kritiek, hachelijk
rozstrzygający beslissend, finaal, cruciaal
rozsypać morsen
rozszerz omvang, bestek, grootte
rozszerzalność uitzetting, expansie
rozszerzanie uitzetting, expansie
rozszerzanie (się) uitzetting, expansie
rozszerzenie begeleiding, accompagnement
rozszerzenie optelling
rozszerzenie achtervoegsel, suffix
rozszerzenie wejścia analogowego achtervoegsel, suffix
rozszyfrowywać ontcijferen, ontraadselen
rozświetlony gloeiend, vurig, verterend, verzendend
roztargnienie verstrooiing, afleiding
roztargniony verstrooid, afgetrokken
roztargniony afgetrokken, verstrooid
roztargniony afgetrokken, verstrooid
roztropny raadzaam
roztropny verstandig
roztropny nadenkend
roztrwonić verklungelen, opmaken, verdoen
roztrzaskać vermorzelen, intrappen, verbrijzelen
roztrzaskać vermorzelen, intrappen, verbrijzelen
roztwór oplossing
roztwór buforowy buffer, bumper, stootkussen
rozum spriet, boegspriet
rozumieć in verwachting raken, zwanger raken
rozumieć bevatten, begrijpen, beseffen
rozumieć verband, omgang, betrekking
rozumny verstandig
rozumny nadenkend
rozumowo uitgebreid
rozumowy lijvig, veelomvattend
rozumowy redelijk, rationeel
rozwalniający laxeermiddel, laxans
rozwarty gesmoord, toonloos, stomp, dof
rozważać jakieś zagadnienie beschouwen, overwegen, nagaan
rozważny verstandig
rozważny nadenkend
rozweselać opvrolijken, amuseren, onderhouden
rozwiązanie antwoorden, antwoorden op
rozwiązanie oplossing
rozwiązanie osobliwe oplossing
rozwiązanie sieciowe antwoorden, antwoorden op
rozwiązywać węzły afbinden, losbinden, losmaken
rozwidlenia kruis, vork
rozwidlić kruis, vork
rozwiedziony gescheiden
rozwieść się scheiding, echtscheiding
rozwijać doen ontstaan, maken, formeren
rozwijać afwikkelen, ontrollen, uitrollen
rozwolnienie buikloop, diarree
rozwód scheiding, echtscheiding
rozwój ontwikkeling, evolutie
rozwój evolutie, ontwikkeling
rozwój verbetering, vooruitgang, beterschap
rozwój oprogramowania wasdom, ontwikkeling, groei
rozwścieczać wierook
rozwywka amusement, vermaak
rozżarzony witgloeiend
rożen aanboren
ród geboorte
ród boomstam, stam
ród opslaan
róg accapareren, opkopen
róg hoorn
róg zwierzyny płowej hoorn
rój krioelen, wemelen, wriemelen, krielen
rów groef, kuil, groeve, greppel, gracht
rów (odwadniający) waterkering, dijk
rów (odwadniający) loopgraaf
rówieśnik turen, aanstaren, staren
równać się egaal, gelijk, eender, gelijkmatig
równie voor, als, bij wijze van, hoe, tot
równie evenzeer, even, gelijkelijk, gelijk
również evenzeer, ook, mede, eveneens
również ergo, dus, ook weer, toch
równik evenaar, evennachtslijn, equator
równina vlakte
równiną vlakte
równo evenzeer, even, gelijkelijk, gelijk
równo gelijk, vlak, effen
równoczesny simultaan, eigentijds, gelijktijdig
równoległy evenwijdig, parallel
równoległy system przetwarzania evenwijdig, parallel
równoleżnik evenwijdig, parallel
równonoc nachtevening, dag- en nachtevening
równoprawny turen, aanstaren, staren
równorzędny equivalent, gelijkwaardig
równorzędny turen, aanstaren, staren
równość gelijkheid, pariteit
równość pariteit
równowadze saldo, overschot
równowaga saldo, overschot
równowaga evenwichtstoestand, balans, evenwicht
równowaga sił evenwichtstoestand, balans, evenwicht
równoważny equivalent, gelijkwaardig
równoważny średni czas do uszkodzenia equivalent, gelijkwaardig
równoważyć vergoeden, compenseren, goedmaken
równy egaal, gelijk, eender, gelijkmatig
równy gelijk, vlak, effen
równy (<with sb gelijk, vlak, effen
rózga baar, roede, paal, schacht, pijp
róż krokus
róż (kolor różowy) anjer, anjelier
róża rose, roze, roos
różaniec kraal
różaniec rozenkrans, reeks, bidsnoer, rist
różańca rozenkrans, reeks, bidsnoer, rist
różnica verschil, onderscheid
różnica poglądów verschil, onderscheid
różnica symetryczna onderscheiding
różnica symetryczna (zob.XOR) of
różnić (się) uiteenlopen, verschillen, schelen
różnić się uit elkaar houden, onderscheid maken
różnić się menigvuldig, verschillend, menigvoudig
różnić się variëren, afwisselen, werken
różnorodny verschillend, menigvoudig, menigvuldig
różnorodny menigvuldig, verschillend, menigvoudig
różny uiteenlopend, verschillend
różny klaar, uitgesproken, helder
różny verschillend, menigvoudig, menigvuldig
różowy roze, rozig, rose, rooskleurig
rtęć Mercurius
rtęć kwikzilver, kwik
rubaszny hardhandig, lomp, onkies, grof, ruw
rubel roebel
rubin robijn
ruch motie, resolutie
ruch circulatie, roulatie, omloop
ruch oporu circulatie, roulatie, omloop
ruch powrotny beweging
ruch społeczny motie, resolutie
ruch uliczny muntsoort, valuta
ruch w sieci beweging
ruchliwy werkzaam, actief, bedrijvig
ruchliwy druk, bezet
ruchomości aandoenlijk, roerend, ontroerend
ruchomy resideren, gevestigd zijn, huizen
ruchomy los, mobiel, beweegbaar, roerend
ruchomy aandoenlijk, roerend, ontroerend
ruchomy afneembaar
rufa achtersteven, spiegel
rufą achtersteven, spiegel
ruina ruïneren, te gronde richten
rujnować ruïneren, te gronde richten
rujnował vermorzelen, intrappen, verbrijzelen
rulon broodje, bolletje, kadetje, kadet
rum rum
rumienić się (ze wstydu) kleuren, blozen, rood worden
rumieniec kleuren, blozen, rood worden
rumieńca kleuren, blozen, rood worden
rumowisko puin, afval, rommel, prullaria
Rumun Roemeens
Rumunia Roemenië
rura pijp, tabakspijp
rura itp. umożliwiające pozbycie się eb-
nadmiaru cieczy ze zbiornika czy akwenu
rura wydechowa pijp, tabakspijp
rura wydechowa binnenband, luchtpijp, luchtband
ruszać ontroeren, aangrijpen, bewegen
ruszać aangrijpen, ontroeren, bewegen
ruszcie rooster, hek, afrastering, traliehek
ruszt rooster, hek, afrastering, traliehek
rusztowanie prieel
rusztowanie schavot
rutyna routine, sleur
rwać vaneenscheuren, doorscheuren
ryba vissen
rybak visser, visverkoper
rybą vissen
rycerz paard, paard in schaakspel, ridder
rycerz ridder, paard in schaakspel, paard
rydwan karretje, wagen, handkar, kar
rygiel grendelen, afgrendelen
ryglować op slot, afgesloten
rygor stijfheid
rygorystyczny streng, wettisch, gestreng, strikt
ryk bulderen, brullen, loeien, daveren
ryk gillen, bulderen, blèren, brullen
ryknąć brullen, balken, grommen, blaten
ryknąć gillen, bulderen, blèren, brullen
rylec griffel, etsnaald, schrijfstift
rym rijmen, berijmen
rynce marktplein, markt, bazaar, marktplaats
rynce marktplaats, markt, marktplein
rynek marktplein, markt, bazaar, marktplaats
rynek marktplaats, markt, marktplein
rynek (handlowy) marktplaats, markt, marktplein
rynek branżowy marktplein, markt, bazaar, marktplaats
rynek rozwijający się marktplein, markt, bazaar, marktplaats
rysa barst
rysą kerel, persoon, sujet, knul, snuiter
rysą barst
rysować toelachen, bekoren, aanlokken
rysownica dźwiękowa tafel, tabel, lijst
rysownicy onderbroek
rysownik schuiflade, la, lade
rysunek werkje, schets, tekening
rysunek rekenen, cijferen
rysunek odręczny rekenen, cijferen
rysunek techniczny werkje, schets, tekening
rysy twarzy karaktertrek, trek, gelaatstrek
rytm ritme
rytmiczny ritmisch
rytowanie ets
rytownictwo prent, gravure, graveerwerk
rywal meedingen, concurreren, wedijveren
rywalizacja (o dostęp) wedijver
rywalizacją wedijver
rywalizować meedingen, wedijveren, concurreren
rywalizować meedingen, concurreren, wedijveren
rywalizował meedingen, wedijveren, concurreren
ryzyko kans lopen, op het spel zetten
ryzyko naruszenia bezpieczeństwa dobbelen
ryzyko utraty zabezpieczeń kans lopen, op het spel zetten
ryzykować kans lopen, op het spel zetten
ryzykować stijl, paal, post, deurpost
ryzykowny riskant, bedenkelijk, gewaagd
ryzykowny riskant, gewaagd, bedenkelijk
ryzykowny glad, ongrijpbaar, glibberig
ryż rijst
ryż opstaan, gaan staan
rzadki zeldzaam, ongemeen, schaars
rzadki amper, kwalijk, nauwelijks
rzadko zelden
rząd bestand, dossier
rząd gouvernement, regering, overheid
rząd wielkości roeien
rządowy federaal
rządy bestuur, heerschappij, bewind
rządzić aanvoerder, chef, gebieder, baas
rządzić regeren, besturen, aanvoeren
rzece rivier, stroom
rzece itp) in bad doen, baden, wassen
rzecz aangelegenheid, ding, affaire, zaak
rzecz ding, voorwerp
rzecz dingen, spullen
rzecz konieczna ding, voorwerp
rzeczownik substantief, zelfstandig naamwoord
rzeczownik substantief, zelfstandig naamwoord
rzeczownik rodzaju męskiego mannelijk
rzeczownik rodzaju żeńskiego vrouwelijk
rzeczowy werkelijk, feitelijk
rzeczoznawca deskundig
rzeczpospolita republiek, vrijstaat
rzeczywistość realiteit
rzeczywisty werkelijk, effectief, daadwerkelijk
rzeczywisty daadwerkelijk, werkelijk, effectief
rzeczywisty czas ekspozycji werkelijk, effectief, daadwerkelijk
rzeczywisty czas naświetlania virtueel
rzeczywisty czas pracy werkelijk, effectief, daadwerkelijk
rzeczywiście inderdaad, metterdaad, waarachtig
rzeczywiście werkelijk, echt, wezenlijk
rzeczywiście werkelijk, wezenlijk
rzeka rivier, stroom
rzekomo naar men zegt
rzemień riem
rzemiosło kunst
rzemiosło handelen, handel drijven
rzepa raap, knol, knolraap, koolzaad
rześki levendig, druk, rap, kras, kwiek
rześki snedig, geestig, gevat, ad rem
rzetelny raadzaam
rzetelny billijk, fair, rechtvaardig
rzeź moordpartij, bloedbad
rzeź afslachten, slachten
rzeźba altaar
rzeźba beeldhouwen, uithouwen, uithakken
rzeźba nad ołtarzem beeldhouwen, uithouwen, uithakken
rzeźbiarstwo altaar
rzeźbiarstwo beeldhouwen, uithouwen, uithakken
rzeźbić beeldhouwen, uithakken, uithouwen
rzeźbić beitelen
rzeźnia slachthuis, abattoir, slachterij
rzeźnia slachthuis, abattoir, slachterij
rzeźnik slachten, afslachten
rzeżnik slachten, afslachten
rzodkiewce radijs
rzodkiewka radijs
rzucać afgietsel, gegoten voorwerp
rzucać strelen, liefkozen, aaien, aanhalen
rzucać schadelijk
rzucać keilen, werpen, uitspelen, gooien
rzucać opgooien, gooien
rzucać oszczerstwa opgooien, gooien
rzucać się strelen, liefkozen, aaien, aanhalen
rzucić keilen, werpen, uitspelen, gooien
rzucić wyzwanie trotseren, tarten, uitdagen, uittarten
rzucić zgłosić (wyjątek) keilen, werpen, uitspelen, gooien
rzucić zgłosić wyjątek keilen, werpen, uitspelen, gooien
rzut keilen, werpen, uitspelen, gooien
rzut oka een blik werpen, een blik werpen op
Rzut poziomy omlijning, omtrek
rzutki werkzaam, actief, bedrijvig
rzutnik projector, projectietoestel
rzutować rzutowanie strelen, liefkozen, aaien, aanhalen
rzutowanie afgietsel, gegoten voorwerp
Rzym Rome
rzymski Romeins
rżeć brullen, balken, grommen, blaten
rżenie brullen, balken, grommen, blaten
s (tryb) oznajmujący (gram.) indicatief, aantonende wijs
s drżenie beven, bibberen, rillen, huiveren
s grzech zondigen
s kręgosłup wervelkolom, spin, ruggegraat
s pismo geschrift, schriftuur
s ryba vissen
s sok (soki) roślin (zwłaszcza drzew) sap
s sok soki roślin zwłaszcza drzew sap
s sól zouten
s suszona śliwka snoeien
s szloch snikken
sad boomgaard, bongerd
sadło lijvig, dik
sadowić plaats, oord, lokaal, plek
sadowić się accepteren, aannemen, aanvaarden
sadyba woonplaats, domicilie
sadysta sadist
sadystyczny sadistisch
sadyście sadist
sadyzm sadisme
sadza roet
sadzą roet
sadzić gewas, plant
safian Marokko
Sahara Sahara
sakralna muzyka geheiligd, gewijd, heilig, sacraal
sakramencie sacrament
sakrament sacrament
saksofon saxofoon
sala hal
sala bestek, wereldruim, speling, ruimte
sala recepcyjna rechtszaal
saldo saldo, overschot
saldo balans (dotyczy dźwięku saldo, overschot
stereofonicznego)
salon zaal, salon
salon wystawowy zitkamer, huiskamer, woonkamer
salut groeten, begroeten
salutować groeten, begroeten
salutowanie saluut, groet
salwą stroom, vloed, bergstroom
sałacie salade, kropsla, latuw, sla
sałata salade, kropsla, latuw, sla
sałata slaatje, salade
sałatce slaatje, salade
sałatka slaatje, salade
sam louter, alleen, verlaten, enig
sam jeden louter, alleen, verlaten, enig
Samarytanin Samaritaans
samca mannelijk
samica wijfje, vrouwtje
samicą wijfje, vrouwtje
samiec mannelijk
samochód automobiel, auto
samochód auto, wagen
samochód automobiel, auto
samochód czteroosobowy auto, wagen
samogłosce vocaal, vokaal, klinker
samogłoska vocaal, vokaal, klinker
samokontrolą gewicht, aplomb, zelfbewustheid
samolocie vliegtuig, vliegmachine
samolocie vliegmachine, vliegtuig
samolot vliegmachine, vliegtuig
samolot vliegtuig, vliegmachine
samolot vliegmachine, vliegtuig
samolot pasażerski vliegtuig, vliegmachine
samoodnawiająca się pamięć DRAM aperitief, borrel
samopoczucie gemoedstoestand, moreel, stemming
samotnie louter, alleen, verlaten, enig
samotny louter, alleen, verlaten, enig
samotny eenzaam
samotny gepensioneerd, rustend, in ruste
samotny enkel, bloot, louter
samowar samovar
samowola vergunning, licentie
samowolny willekeurig, arbitrair, eigenmachtig
samozapłon spontaan
samuraj samoerai
sandał sandaal
sankcja sanctioneren, bekrachtigen
saoobsługowy sklep supermarkt
spożywczogospodarczy)
saoobsługowy sklep spożywczo- supermarkt
gospodarczy)
sapać naar adem snakken
sapać pof, poef
sapał naar adem snakken
sapie lange broek, pantalon, broek
sapnięcie pof, poef
sardela ansjovis
sardelą ansjovis
sardynce sardine
Sardynia Sardinië
sardynka sardine
sarkastyczny sarcastisch
sarkazm sarcasme
sarna hert
sarna ree
Sas Saksisch
saski Saksisch
sataniczny satanisch
satelicie trawant, satelliet
satelita trawant, satelliet
Saturn Saturnus
satysfakcja tevredenheid
satysfakcją tevredenheid
satysfakcjonować vergenoegd, tevreden, voldaan
satysfakcjonować bevredigen, paaien, tegemoetkomen aan
sauna zweetkamer, sauna
są are, vierkante decameter
sączyć neerdruipen, afdruipen
Sączyć, sączek filtreren, filteren, zijgen
sąd bank, zitbank
sąd het hof maken, vrijen, scharrelen
sąd gerecht, balie, gerechtsgebouw
sąd ostateczny het hof maken, vrijen, scharrelen
sądzić beoordelen, oordelen, berechten
sądzić streven, zich inspannen, pogen
sądzić o czymś claimen, aanspraak maken op
sąsiad gebuur, buurman, buur, nabuur
sąsiad buur, buurman, nabuur, gebuur
sąsiad zewnętrzny buur, buurman, nabuur, gebuur
sąsiadować belenden, grenzen aan
sąsiadujący aanliggend, aangrenzend, naburig
sąsiedni aangrenzend, aanliggend
sąsiedni aanliggend, aangrenzend, naburig
sąsiedzi nabijheid
sąsiedztwa nabuurschap
sąsiedztwo omstreken, omtrek, omgeving
sąsiedztwo nabijheid
sąsiedztwo nabijheid
sąsiedztwo nabijheid
scana podium, bestuur, tribune, leiding
scena scène, tafereel, toneel, tableau
scenariusz draaiboek, scenario, script
sceneria landschap
sceptyczny scepticus
schemat przetwarzania danych ontwerp, plan, concept, blauwdruk
schemat węzła kader, omlijsting, lijst, raam
schizma kerkscheuring, scheuring, schisma
schlebiać vleien
schludny duidelijk, netto, netto-
schnąć dor, droog
schnąć verflensen, kwijnen, verdorren
schodek treeplank, opstap, opstapje, tree
schodkach opgang, trap
schody opgang, trap
schody opgang, trap
schody ruchome roltrap
schodzić naar beneden gaan, afdalen
schorzenie affect, emotie, aandoening
schorzenie droefheit, hartzeer, beproeving
schorzenie ziekte, kwaal, aandoening
schowek winkel
schron toevluchtsoord, asiel, asyl
schron bunker, kazemat
schronienie toevluchtsoord, asiel, asyl
schronienie toevlucht
schronienie bunker, kazemat
schronisko logement, herberg
schronisko bunker, kazemat
schudnąć vlees
schudnąć reduceren, inkrimpen, herleiden
secesją secessie
sedna essentie, kern, wezen, essence
sedno pit, kern
sejf safe, geborgen, behouden, veilig
sejm dieet
sejm parlement, volksvertegenwoordiging
sejmowy parlementair
sekator hof, tuin
sekcie sekte
sekcja zwłok branche, vak, tak
sekret confidentie
sekretarce secretaresse
sekretarka secretaresse
sekretarz secretaresse
sekretarzyk etagère, rek
seksualny generatief, geslachtelijk, seksueel
sekta sekte
sektor sector
sektor uszkodzony sector
sekunda tweede
sekundą tweede
sekutnicą manen, vermanen, aanmanen, aansporen
seler selderie, selderij
semantyka semantiek, betekenisleer
semicki Semitisch
Semita Semiet
sen dromen, mijmeren
sen slapen, maffen
sens doel, plan, bedoeling, strekking
sens betekenis, zin
sens wijsheid
sensacja klapstuk, sensatie
sensacyjny sensationeel, geruchtmakend
sensowny matig, gematigd, bescheiden
sentyment affect, emotie, aandoening
sentyment sentiment, gevoel, gevoeligheid
sentymentalny sentimenteel
separacja clausuur, schifting, afscheiding
separacja impulsów synchronizujących clausuur, schifting, afscheiding
seplenić lispelen
seplenienie lispelen
septyczny septisch, bederf veroorzakend
ser kaas
Serb Servisch
Serbia Servië
serbski Servisch
serce hart
sercowy hart-
serdeczny innig, hartelijk
serdeczny hartelijk, innig
serdeczny intiem, gezellig, innig, knus
serdeczny przyjaciel hartelijk, innig
serenada serenade
seria ketting, keten
seria bende, troep, schare
seria kavel, perceel
seria nestelen, een nest maken
serial feuilleton, vervolgverhaal
serial (powieść feuilleton, vervolgverhaal
Serial Line IP slippen, uitglijden
serwer server
serwer źródłowy server
serwetce servet
serwetka servet
serwis eredienst, dienst, godsdienstoefening
serwować serveren, voorleggen
seryjny feuilleton, vervolgverhaal
sesja sessie, zitting, zittingsperiode
set inrichting, apparaat, hulpmiddelen
setka honderd
sezon kruiden, op smaak brengen
sezonowy (robotnik) toevallig, gelegenheids-
sędzi beoordelen, oordelen, berechten
sędzi arbiter, scheidsrechter
sędzia arbiter, scheidsrechter
sędzia beoordelen, oordelen, berechten
sędzia arbiter, scheidsrechter
sędzia (w sporcie) arbiter, scheidsrechter
sędzia pokoju arbiter, scheidsrechter
sędzia rozjemca scheidsrechter, arbiter
sędziwy oud
sędziwy antiek, aloud, ouderwets
sęk knopen, een knoop leggen
sęp aasgier
sfałszować vervalsen
sfera kloot, omgeving, bol, sfeer, gebied
sfera kontroli rijk, staat
sfera sterowania kloot, omgeving, bol, sfeer, gebied
sfora (psów) inpakken, pakken, verpakken
shell zgłoszony powłoka logowania interpreter
sherry sherry, xeres
shodek treeplank, opstap, opstapje, tree
siać uitzaaien
siano hooi
siarka zwavel
siarka zwavel
siatka traliehek, afrastering, hek, rooster
siatka netto, netto-, net, duidelijk
siatka kierunkowa traliehek, afrastering, hek, rooster
siatka znakowa netto, netto-, net, duidelijk
siatkówka bal, danspartij
sicie puzzel, raadsel
sidła jenever, klare
siebie uzelf, jijzelf
sieć netto, netto-, net, duidelijk
sieć netwerk, net
sieć (np. kolejowa) netwerk, net
sieć elektryczna traliehek, afrastering, hek, rooster
sieć miejska mens
sieć połączeń netwerk, net
siedem zeven
siedemdziesiąt zeventig
siedemnaście zeventien
siedlisko nestelen, een nest maken
siedzenia achterste, kont, gat, bibs
siedzenia zetel, bril
siedzenie zetel, bril
siedziba zetel, bril
siedziba archiwum logies, kwartier, onderkomen, woning
siedziba WWW ligging
siedzieć koesteren, broeden, broeden op
siekać fijnhakken
siekać fijnhakken
siekać mięso houwen, kappen, hakken
siekane/mielone mięso fijnhakken
siekiera hakbijl, bijl
sierocie ouderloos
sierota ouderloos
sierotka ouderloos
sierp sikkel, zicht
sierpień oogstmaand, augustus
sierść haardos, haar
sierżancie sergeant
sierżant sergeant
się zelf, vanzelf
się zelf, vanzelf
się mezelf, mijzelf
się uzelf, jijzelf
silnik locomotief
silnik lotniczy locomotief
silny vasten
silny gezond, fit, valide
silny robuust, hecht, potig, fors, ferm
silny krachtig, geducht, sterk, fiks, straf
siła doordrukken
siła sterkte
siła przeciwelektromotoryczna sterkte
siła robocza doordrukken
siła robocza beklemtonen, accentueren
siłą doordrukken
siłą sterkte
Singapur Singapore
single inline package resorberen, opslorpen, slurpen
single in-line package resorberen, opslorpen, slurpen
siniak blauwe plek
siodła zadel
siodłać zadel
siodło zadel
siostra zuster, zus
siostra przełożona intendante
siostrą zuster, zus
siostrzany zus, broer, broeder, zuster
siostrzenica nicht
siostrzeniec neef, oomzegger
siódma część zevende
siódmy zevende
sitko vergiet
sito zeef
sito kwadratowe zeef
sitowie voortmaken, spoed maken, haast maken
siwy grijs, grauw
siwy grijs, grauw
skacz opborrelen, opwellen, ontspringen
skakać hinkelen
skakać springen
skakać w górę hinkelen
skakanka lijntje, koord, snoer, koorde, lijn
skala aanslag
skala odległość aanslag
skala szarości aanslag
skalować się aanslag
skała klif, klip
skała balanceren, doen schommelen
skałą balanceren, doen schommelen
skamielina verstening, fossiel
skamieliną verstening, fossiel
skandal achterklap, eerroof, laster
skandaliczny schandelijk
skandował scanderen
Skandynaw Scandinavisch
Skandynawia Scandinavië
skandynawski Scandinavisch
skanować scanderen
skanować wyszukiwać scanderen
skapować rank, twijg, rijs
skarb schat
skarb państwa schat
skarbonka fonds, kas, geldkist
skarcić manen, vermanen, aanmanen, aansporen
skarga beschuldiging, aanklacht
skarpecie sok
skarpeta sok
skarpetka sok
skarżyć een proces aanspannen tegen
skarżyć się klagen, zijn beklag doen
skasować ontbinden, annuleren, afgelasten
skasować afbestellen
skasować uitwissen, uitvegen, wegvagen
skasować gommen, met gom bestrijken
skazać afkeuren
skazać schuldig bevinden
skazać na wygnanie verbannen, uitbannen
skazanie wraking, afkeuring
skazany schuldig bevinden
skazańca schuldig bevinden
skazić ruimte, lokaliteit, oord, plaats
skazywać frase, zin, volzin
skąpy gierig, pinnig, hebzuchtig, inhalig
skąpy gemiddeld
skąpy hebzuchtig, pinnig, inhalig, gierig
skąpy ontzien, sparen
skąpy pinnig, hebzuchtig, gierig, inhalig
skierować adresseren
skierować aanleggen
skinąć głową ja knikken, knikken
sklejać lijm, kleefmiddel, kit, kleefstof
sklejce multiplex
sklejka multiplex
sklep kast
sklep winkel, zaak
sklep winkel
sklep mięsny zuivelfabriek, melkinrichting
sklep nabiałowy zuivelfabriek, melkinrichting
sklep ze słodyczami winkel, zaak
sklepienie łukowe gewelf, bol
sklepikarz kruidenier
sklepikarz neringdoende, winkelier
skład toondicht, toonzetting, compositie
skład stortplaats
skład kolumn toondicht, toonzetting, compositie
skład komputerowy toondicht, toonzetting, compositie
składać samenstellen, componeren
składać omvouwen, vouwen, plooien
składać komuś kondolencja bestaan uit
składać się bestaan uit
składać się na omvatten, beslaan
składać się na uitmaken, vormen
składać się z samenstellen, componeren
składanie samenscholing
składanie podpisu bijeenkomst, meeting, samenkomst
składka hoop, groep, schare, kudde, drift
składni zinsbouw, zinsleer, syntaxis
składnia zinsbouw, zinsleer, syntaxis
składnia wiersza polecenia zinsbouw, zinsleer, syntaxis
składnik lid, lidmaat, aanhanger
skłonność gebogen, krom
skłonność aanleg, gesteldheid, wilsbeschikking
skłonność helling, glooiing
skłonność wilsbeschikking, gesteldheid, aanleg
skłonność marmeren, aderen
skobel haakje, kramp, nietje, klamp
skocz tak, aftakking
skoczna (muzyka) snedig, geestig, gevat, ad rem
skoczny levendig, druk, rap, kras, kwiek
skoczyć springen
skojarzenie bond, genootschap, associatie
skojarzenie przyporządkowanie bond, genootschap, associatie
skok tak, aftakking
skok springen
skok springen
skok o tyczce springen
skok w dal opborrelen, opwellen, ontspringen
skok warunkowy opborrelen, opwellen, ontspringen
skok wzwyż springen
skok zony springen
skonsternować ontzetten, ontstellen, onthutsen
skonstruować doen ontstaan, maken, formeren
skonsultować się raadplegen, consulteren
skończony beëindigd, afgelopen, afgewerkt, klaar
skoordynowany bijeenschakelen, coördineren
skoro sinds, sedert, vanaf
skoroszyt ordner, map
skorpion schorpioen
skorupa scheepsromp, bodem, romp, casco
skorupa schild, rugschild, schaal
skory snel, spoedig, gezwind, haastig, gauw
skorygowanie afstelling, instelling
skośny scheef, schuin
skowronek leeuwerik
skóra dierevel, vel, huid, pels, vacht
skóra kozłowa vel, dierevel, vacht, pels, huid
skóra niedźwiedzia vel, dierevel, vacht, pels, huid
skóra wołowa dierevel, vel, huid, pels, vacht
skórą taai, lederen, leerachtig, leren
skórce schillen, afpellen, jassen
skórka (chleba) schillen, afpellen, jassen
skórka (kartofla nagelriem
skórzana torba podróżna handkoffer, koffer, valies
skórzany taai, lederen, leerachtig, leren
skracać inkorten, bekorten, afkorten
skracać beknotten, begrenzen, beperken
skracać kort
skracać (np. słowo) beknotten, begrenzen, beperken
skracania afkorting, verkorting
skraj rand, zoom
skraj wal, kant, kust, boord, oever
skrajność uiterst, extreem, ergst, bovenmatig
skrajny uiterst, extreem, ergst, bovenmatig
skrajny jammerlijk
skrawek afkeuren
skreślać tymczasowy krauwen, scharrelen, klauwen, krabben
skreślić een miskraam krijgen, mislukken
skreślić uitwissen, uitvegen, wegvagen
skręcać się worstelen, zich aftobben, spartelen
skręcie kronkelen
skrępowany plomp, log
skręt kronkelen
skrobać raspen
skrobać afkrabben
skrobać krauwen, scharrelen, klauwen, krabben
skrobał afkrabben
skromność bescheidenheid, discretie
skromny nederig, onderdanig, deemoedig
skromny bescheiden, discreet, ingetogen
skroń slaap
skrócić inkorten, bekorten, afkorten
skrócić afkorten, bekorten, inkorten
skrócić coś inkrimpen, korten, verkorten
skrócić się beknotten, begrenzen, beperken
skrócie afkorting
skrócie resumé, overzicht, excerpt
skrót afkorting
skrót abstract, afgetrokken
skrót acroniem
skrót hijsen, ophijsen
skrót (drogi) byte
skrót klawiaturowy mnemonisch
skruszyć knarsen, piepen
skruszyć achtergrond, grond, bodem, ondergrond
skrypt handschrift, manuscript, kopij
skrypt draaiboek, scenario, script
skrypt wsadowy draaiboek, scenario, script
skryty confidentie
skrzeczeć babbelen, praten, keuvelen
skrzek kuit, viskuit, kikkerdril
skrzele kieuw
skrzyczeć afhandelen, afdoen
skrzydła boord, kant, rand, zoom, band
skrzydła vleugel, vlerk
skrzydło vleugel, vlerk
skrzynia borst, boezem
skrzynia na popiół borst, boezem
skrzynka na listy bus, brievenbus
skrzynka pocztowa bus, brievenbus
skrzypce viool
skrzypieć knarsen, piepen
skrzypienie knarsen, piepen
skrzywdzić havenen, beschadigen, bederven
skrzywić twijnen, verbuigen, verdraaien
skubać knagen, knabbelen
skubać (pióra) afrukken, plukken, afbreken
skup koop, inkoop, aankoop
skupiać agglomeraat
skupiać middelpunt, binnenste, centrum
skupiać brandpunt, focus, haard
skupisko alertów wis, bundel, bos
skurczyć (się) verbintenis, contract
skurczyć się ineenkrimpen, ineenkronkelen
skuteczny afdoend, effectief, doeltreffend
skuteczny arbeider, werkman, werker, werkkracht
skutek indruk, effect
slipy slip, slipje
slogan lijfspreuk, leus, leuze, devies
slot wbudowane gniazdo rozszerzeń sponning, sleuf, gleuf
slowiański Slaaf
słabnąć bedaren, bekoelen, luwen
słabnąć aanlengen
słabo lichtjes, zwak, zwakjes
słabostce aflaat
słabowity lichtjes, zwak, zwakjes
słaby bevangen, timide, bedeesd, blo
słaby zwak, licht
sława faam, gerucht, mare, befaamdheid
sława reputatie, faam, roep, naam
sławą onderscheiding
sławą faam, befaamdheid, mare, gerucht
sławna osoba beroemd persoon, beroemdheid
sławny beroemd, befaamd, alom bekend
sławny beroemd, glorierijk, glorieus
słodki zoet, oppassend
słodki sos śmietankowy zoet, oppassend
słodki ziemniak zoet, oppassend
słodkogorzki bitterzoet
słodko-gorzki bitterzoet
słodycz beminnelijkheid, lieftalligheid
słodycze snoep, zoetigheid, snoepgoed
słoma stro
słomą stro
słomka stro
słonecznik zonnebloem
słony zouten
słony zout
słoń olifant
słońce zonneschijn
Słowacja Slowakije
Słowianin Slaaf
słowiański Slavisch
słowiański Slavonisch
słowik nachtegaal
słownictwo vocabulaire, woordenschat
słowniczek glossarium
słownik woordenboek
słownik vocabulaire, woordenschat
słownik (obejmujący hasła z jakiejś glossarium
dziedziny)
słowo woord, bewoording
słowo wyrównane woord, bewoording
słowo zastrzeżone woord, bewoording
słód mout
słuch gehoor
słuchacz inspecteur, revisor
słuchacz luisteraar, toehoorder
słuchać aanhoren, beluisteren, luisteren
słucham hallo
słuchawce telefoonhoorn, hoorn
słuchawka telefoonhoorn, hoorn
słudze dienstmeisje, dienares, meid
słup mijlpaal
słup kuil
słup Pool
słup oświetleniowy kuil
słup oświetleniowy Pool
słuszny raadzaam
słuszny billijk, fair, rechtvaardig
słuszny rechter-, vandehands
słuszny billijk, rechtvaardig, fair
służąca dienstmeisje, dienares, meid
służący dienstmeisje, dienares, meid
służba eredienst, dienst, godsdienstoefening
służbą eredienst, dienst, godsdienstoefening
służyć verplegen, zorgen voor, verzorgen
służyć serveren, voorleggen
słynny beroemd, befaamd, alom bekend
słyszeć verstaan, horen, vernemen
słyszeć gehoor
słyszenie gehoor
smaczny smakelijk, fijn, lekker
smak op smaak brengen, kruiden
smak snoepen
smak smaken
smakołyk op smaak brengen, kruiden
smakować smaken
smakowity smakelijk, fijn, lekker
smar invetten
smarować (smarem) boter
smarowanie(maścią) aanwending, toepassing
smażyć bakken, fruiten
smażyć (się) bakken, fruiten
smok draak, vlieger
smoła teren
smród stank
smród stinken, vies ruiken
smudze spoor, wagenspoor, karrespoor
smukły sprietig, schraal, mager, dun, luchtig
smukły rank, slank, tenger
smutek leed, verdriet, smart
smutek bedroefdheid, zieleleed
smutek bedroefdheid, smart, droefheid
smutno droevig, triest, verdrietig
smutny blauw
smutny weemoedig, droefgeestig, melancholiek
smutny rouw-
smutny bedroefd
smycz de weg wijzen, geleiden, leiden
smyczek boog, toog
snob snob
snobistyczny snobistisch
sobie uzelf, jijzelf
sobie samej vanzelf, zelf
socjalista socialist
socjalistyczny socialist
socjalizm socialisme
socjalny sociaal, maatschappelijk
socjolog socioloog
socjologia sociologie, maatschappijleer
socjologią sociologie, maatschappijleer
soczewica linze
soczewicą linze
soczewka lens
soczewka magnetyczna lens
sofa canapé
Sofia Sofia
sok appelwijn, cider
sok sap
sok sap
sokół havik
sola (gatunek ryby) enkel, bloot, louter
solenny plechtig, statig, plechtstatig
solić zouten
solidarność gemeenschapszin, saamhorigheid
solidaryzować się verlangen, hunkeren, reikhalzen
solidny vertrouwd, betrouwbaar
solidny robuust, hecht, potig, fors, ferm
solidny krachtig, geducht, sterk, fiks, straf
solista solist
solo solo
somnambulizm nacht
sonacie sonate
sopran sopraan
sortować soort, slag, aard
sortować sortowanie gatunek soort, slag, aard
sos saus, sop, jus
sos jus, sop, saus
sos z fasoli sojowej jus, sop, saus
sosna denneboom, den, pijnboom
sowa uil
sowiecki sovjet-
sójce gaai, Vlaamse gaai
sójka gaai, Vlaamse gaai
sól zouten
spacerowicz wandelaar
spacja pedestal, piëdestal, voetstuk
spacja nierozdzielająca ruimte, bestek, wereldruim, speling
spacja światło (na stronie) ruimte, bestek, wereldruim, speling
spać slapen, maffen
spać alnie slapen, maffen
spadek dalen, kleiner worden, afnemen
spadek waas, nesthaar, dons
spadek druppel, waterdruppel
spadek boedel, erfenis, erfstuk, erfdeel
spadek napięcia anodowego druppel, waterdruppel
spadek wydajności boedel, erfenis, erfstuk, erfdeel
spadochron valscherm, parachute, springscherm
spajać lassen, wellen
spajać nie zich aansluiten, lid worden, toetreden
spakować się inpakken, pakken, verpakken
spalać aanbranden
spalać verbranden, verassen
spalania verbranding
spalanie verbranding
spalina uitwasemen
sparaliżować lamleggen, verlammen
spartaczyć beunhazen, knoeien, modderen
spartaczyć afraffelen
sparzyć pokrzywą netel, brandnetel
sparzyć się aanbranden
spaść verlagen, afdraaien
spawacz lasser
spawać lassen, wellen
spawarka lasser
spazm stuiptrekking, stuip, kramp
spazm kramp
specjalista kenner, deskundige, expert
specjaliście kenner, deskundige, expert
specjalnie inzonderheid, vooral, in het bijzonder
specjalność afdeling, branche, vak, tak
specjalny afzonderlijk, afgezonderd
specjalny afgezonderd, afzonderlijk
speculator ellendeling, ploert, schavuit, boef
specyficzny gek, raar, vreemd, eigenaardig
specyficzny specifiek, soortelijk
specyfik specifiek, soortelijk
spełniać samenkomen, bijeenkomen, vergaderen
spełniać vergadering, zitting
spełniać zachcianki humeur, humor, gemoedsgesteldheid
spełniać zachcianki gehoorzamen
spełnić bevredigen, paaien, tegemoetkomen aan
spełnić się opdraven, opdagen
spermą zaad, sperma
speszony blo, timide, bevangen, bedeesd
speszyć się beschamen, beschaamd maken
spędzać besteden, spenderen, spanderen
spiąć accolade
spieniężyć contant, baar
spieniężyć beseffen, bevatten, begrijpen
spierać się disputeren, krakelen, twisten
spierać się z kimś o coś disputeren, krakelen, twisten
spieszyć się spoed maken, haast maken, voortmaken
spiker omroepster
spin spinnen
spinacz knippen, scheren, snoeien
spinać knippen, scheren, snoeien
spirala spiraal
spiralny spiraal
spirytus geest
spirytyzm spiritisme
spis inventaris, boedel
spis aangeven
spis ulic dienstregeling, rooster
spisek komplot, samenspanning
spisek intrige, machinatie, konkelarij
spiżarka provisiekast
spiżarni provisiekast
spiżarni provisiekast
spiżarnia provisiekast
spiżarnia provisiekast
splatać się kronkelen
spleśniały vuns, vunzig, muf, duf
splunąć spuwen, spugen, rochelen
spluwaczka spuugbak, spuwbak, kwispedoor
spłacać zobowiązania afvoeren, elimineren, uitschakelen
spłacać zobowiązania afwikkelen, liquideren, opheffen
spłata afbetaling
spławik vlotten, dobberen, drijven
spłukać gorgelen, afspoelen, spoelen
spłukany defect, stuk, kapot
spłukiwanie Vlissingen
spocić się zweten, transpireren
spoczywać rest, overblijfsel, rommel, afval
spodek schoteltje, schotel
spodnie lange broek, pantalon, broek
spodnie pantalon, broek, lange broek
spodobać się appelleren, een beroep doen op
spodziewać (się) te wachten staan, wachten, afhalen
spoglądać een blik werpen, een blik werpen op
spoina lassen, wellen
spojenie zich aansluiten, lid worden, toetreden
spojrzenia het uiterlijk hebben van, er uitzien
spojrzenia staren, turen, aanstaren
spojrzenie staren, aanstaren, turen
spojrzenie het uiterlijk hebben van, er uitzien
spojrzenie sjilpen, piepen, tjilpen, kwetteren
spokojny stil, bedaard, rustig, kalm
spokojny kalm, op zijn gemak, rustig
spokojny Stille Oceaan, Grote Oceaan
spokojny vredig, vreedzaam
spokojny bedaard, stil, rustig, kalm
spokój stil, bedaard, rustig, kalm
spokój bestek, wereldruim, speling, ruimte
spokrewniony aanverwant, verwant
społeczeństwa sociëteit, club
społeczeństwo gemeente, gemeenschap
społeczeństwo sociëteit, club
społeczność gemeente, gemeenschap
społeczność (w protokole SNMP) gemeente, gemeenschap
społeczny sociaal, maatschappelijk
spontaniczny spontaan
sporadyczny hortend, intermitterend
sporcie sport
sporny aanvechtbaar, betwistbaar
sporo menig, veel, vele
sport sport
sportowiec atleet
sportowiec sportman, sportsman
sportowy atletisch
sportowy sport
sposobność afdingen, pingelen, marchanderen
sposobność keer, maal
sposobność incident, gebeurtenis, gebeuren
sposób trant, wijze, manier
sposób weg, baan, route
sposób gebruik, usance, gewoonte
sposób mówienia polis
sposób obsługi datagramu trant, wijze, manier
sposób postępowania aanvliegen
sposób postępowania manier, wijze, trant
spostrzec ontdekken
spostrzec affiche, aanplakbiljet, plakkaat
spostrzec opvolgen, handelen volgens
spostrzegać opvolgen, handelen volgens
spostrzegawczość berisping, aanmerking, blaam, standje
spostrzeżenie berisping, aanmerking, blaam, standje
spostrzeżenie berisping, aanmerking, standje, blaam
spotkać samenkomen, bijeenkomen, vergaderen
spotkanie benoeming, aanstelling
spotykać samenkomen, bijeenkomen, vergaderen
spotykać (się) ontmoeten, aantreffen
spotykać się ontmoeten, aantreffen
spowiadać się erkennen, bekennen, biechten, toegeven
spowodować verwekken
spowodować doen, maken, laten doen, laten
spożycie longtering, tering, tuberculose
spożytkować uitbuiten, exploiteren, uitmelken
spożytkowywać (coś aannemen, huren, aanwerven
spożywać slopen, verbruiken, consumeren
spożywczy eten, etenswaar, spijs, gerecht
spód bodem, achtergrond, ondergrond, grond
spód stosu bodem, achtergrond, ondergrond, grond
spódnica rok, vrouwenrok
spódnicą rok, vrouwenrok
spódniczka szkocka kilt, Schotse rok
spójnik conjunctie
spójność consequentie, gevolg
spółgłoska consonant, medeklinker
spór controverse, pennestrijd, polemiek
spór disputeren, krakelen, twisten
spóźniony onbetaald, achterstallig
spragniony dorstig
sprawa zaak, aangelegenheid, ding, affaire
sprawa (rzecz) obojętna karwei, klus, opgave, taak
sprawa (sądowa) karwei, klus, opgave, taak
sprawa do zrobienia aangelegenheid, zaak, affaire, ding
sprawa rzecz obojętna zaak, aangelegenheid, ding, affaire
sprawą saké, rijstwijn
sprawdzać bedwingen, betomen, beteugelen
sprawdzać heerschappij, bewind, bestuur
sprawdzać speurtocht, speurwerk, zoektocht
sprawdzać richten, besturen, dirigeren, mennen
sprawdzać (księgi controleren, checken, aflezen
sprawdzić dokładnie geldig verklaren
sprawdzony zaznaczony geruit, geblokt
sprawiać doen, maken, laten doen, laten
sprawiedliwość Justitia
sprawiedliwość billijkheid
sprawiedliwość gerechtigheid
sprawiedliwy raadzaam
sprawiedliwy marktplein, markt, bazaar, marktplaats
sprawiedliwy billijk, fair, rechtvaardig
sprawny afdoend, effectief, doeltreffend
sprawować władzę autoriteit, gezag
sprawozdanie rekening, conto
sprawozdanie aantekening, commentaar
sprawozdanie informeren, berichten, inlichten
sprawozdanie z testowania rekening, conto
sprawy wojskowe militair
sprecyzować specificeren
sprężyna opborrelen, opwellen, ontspringen
sprężyna łóżka springen
sprośny vettig, vet
sprośny schuin, obsceen, schunnig
sprowadzać brengen, aandragen, bezorgen
sprowadzać hel, licht, klaar
sprowadzać importeren, invoeren
sprowadzić downloaden
sprowadzić z serwera trekken
sprytny bedreven, behendig, handig, bekwaam
sprzączce gespen, vastgespen, dichtgespen
sprzączka gespen, vastgespen, dichtgespen
sprzątać ordelijk
sprzeciw się evenmin, noch
sprzeciwić sie tegenspartelen, tegenstreven
sprzeczka kwestie, strijd, twist, dispuut
sprzeczny inconsequent
sprzedaj overdoen, verhandelen, tappen
sprzedawać verkoop, vervreemding
sprzedawać overdoen, verhandelen, tappen
sprzedawać (papiery wartościowe) handelen, handeldrijven, zaken doen
sprzedawca kruidenier
sprzedawca zakenman, handelaar, koopman
sprzedawca gazet i czasopism zakenman, handelaar, koopman
sprzedawca kwiatów verkoper
sprzedaż beschikking
sprzedaż verkoop, vervreemding
sprzedaż detaliczna in het groot
sprzedaż wiązana verkoop, vervreemding
sprzęcie uitrusting, accommodatie, inrichting
sprzęg interface
sprzęg równoległy wewy interface
sprzęgło grijpen, bemachtigen
sprzęt uitrusting, accommodatie, inrichting
sprzęt ijzeren
sprzęt kryptograficzny bijkomstig, bijbehorend, bijkomend
sprzęt stacji roboczej aanpakken, aan komen lopen
sprzęt zboża aanpakken, aan komen lopen
sprzęt zbrojeniowy uitrusting, accommodatie, inrichting
sprzężony conjugeren, vervoegen
sprzyjać gunst, begunstiging, genadigheid
sprzyjający goedgezind, toegenegen, gunstig
spuchnąć aanzwellen
spust haan van een vuurwapen
spuszczać druppel, waterdruppel
spychacz bulldozer
srebny zilveren
srebra zilveren
srebrny Argentijns
srebro zilveren
srebro w sztabach zilveren
srebrzysty Argentijns
srogi grof, bot, onbewerkt, onbehouwen, cru
srogi bar, hard, streng, duchtig, straf
srogi achtersteven, spiegel
ssać opzuigen, zuigen, lurken
ssak zoogdier
ssania wurgen, choken, worgen
stabilizacja priemen, prikken, steken, pikken
stabilization priemen, prikken, steken, pikken
stabilny stevig, vast, hecht, gevestigd
stacja stationsgebouw, station
stacja bazowa z dwoma fizycznymi gastheer
połączeniami z siecią
stacja konwersacyjna terminal
stacja nadrzędna stationsgebouw, station
stacja zdalna stationsgebouw, station
stacjonować buurt, wijk, stadswijk
stacyjka ontsteking, ontbranding
stać goed staan
stać gepast, betamelijk, passend
stada kudde, roedel
stadion stadie, etappe, overnachtingsplaats
stadko groep, kudde, schare, hoop, drift
stado vlucht, vliegtocht
stado kudde, roedel
stado (gęsi) roedel, kudde
stado (lecących ptaków kudde, roedel
stajenny bruidegom, stalknecht
stajnia stevig, vast, hecht, gevestigd
stajnia box
stal staal
stale bij voortduring, permanent, aldoor
stalowy staal
stała bestendig, constant, gestaag
stała stały bestendig, constant, gestaag
stała (wielkość) bestendig, constant, gestaag
stały aanhoudend, blijvend, bestendig
stały bestendig, constant, gestaag
stały blijvend, aanhoudend
stały beschermheilige, beschermheer
stały gestaag, constant, bestendig
stały flink, degelijk, deugdelijk, gedegen
stały stevig, vast, hecht, gevestigd
stały dostęp do Internetu flink, degelijk, deugdelijk, gedegen
stały gość/klient bestendig, constant, gestaag
stały obwód wirtualny aanhoudend, blijvend, bestendig
stamtąd daar ... vandaan, vandaar, daarvan
stan conditie, voorwaarde, bepaling
stan verzekeren, beweren
stan końcowy huwelijk, echtverbintenis, echt
stan wyjątkowy crisis
stan zawieszenia verzekeren, beweren
stanąć logeren
standard regel, standaardmaat, norm
standard szyfrowania agend rządu USA proportie, verhouding, evenredigheid
standard zastrzeżony regel, standaardmaat, norm
stanik b.h., beha, bustehouder
stanik (ale nie biustonosz!) b.h., beha, bustehouder
stanowczość resolutie, motie
stanowczy gevestigd, vast, stevig, hecht
stanowczy positief, constructief
stanowić omvouwen, vouwen, plooien
stanowić (całość) afsluiten, belemmeren, afdammen
stanowić zagadkę dla uitmaken, vormen
stanowiska aanwinst, acquest, buit, prooi
stanowisko houding, stand, positie
stanowisko verzekeren, beweren
stanowisko pracy zich gedragen
stanowisko pracy werkplaats, atelier
stanowisko) stationsgebouw, station
Stany Zjednoczone Verenigde Staten van Amerika
stapiać alliage, legering, metaalmengsel
starać się pogen, trachten, moeite doen, streven
staranny duidelijk, netto, netto-
starcie afschaving
starodawny antiek, aloud, ouderwets
staroświecki ouderwets, gedateerd, uit de mode
starożytność antiek, aloud, ouderwets
starożytność oudheid
starożytny antiek, aloud, ouderwets
starożytny ouderwets, aloud, antiek
starszawy hoogbejaard, bedaagd
starszy ouder
start krauwen, scharrelen, klauwen, krabben
start aanzetten tot, activeren, aanzetten
start of header aanzetten tot, activeren, aanzetten
start zimny aanzetten tot, activeren, aanzetten
startować ponownie hel, licht, klaar
startujący aanzetschakelaar, starter
stary vergevorderd, oud, bejaard
stary jak świat vergevorderd, oud, bejaard
starzeć się muf, adellijk, benauwd, goor, gortig
statek afzenden, verzenden, expediëren
statek pot, foedraal, bak, doos, etui, koker
statek) afzenden, verzenden, expediëren
statua beeld, standbeeld
statucie charter, handvest, vrachtcontract
statut recht
statystyczny statistiek
statystyka statistiek
Statyw huisje, schuur, keet, kraam, loods
staw louter, enkel, bloot
staw waterplas, kolk, vijver
staw (akwen) waterplas, kolk, vijver
stawać afslaan, halthouden, blijven staan
stawać (w sądzie) opdraven, opdagen
stawce stijl, paal, post, deurpost
stawiacz min mijnenlegger
stawiać czoła het hoofd bieden
stawka stijl, paal, post, deurpost
stawka ubezpieczeniowa premie, prijs
staż periode, tijdvak
stąd hiervandaan, vanhier
stąd als volgt
stek biefstuk, bief
stempel muntstempel
stempel pocztowy muntstempel
stenografia stenografie, steno
stenografia snelschrift, stenografie
stenografią stenografie, steno
stenograficzny naar de letter, woordelijk
step steppe
ster stuur, roer
ster stuur, roer
stereotyp gemeenplaats, cliché
sternik (na statku) binnenbrengen, loodsen
sternik na statku binnenbrengen, loodsen
sterować heerschappij, bewind, bestuur
sterować omgaan met, manipuleren, hanteren
sterować navigeren
sterować richten, besturen, dirigeren, mennen
sterowanie heerschappij, bewind, bestuur
sterowanie zaprogramowane w pamięci heerschappij, bewind, bestuur
sterowanie ze sprzężeniem zwrotnym heerschappij, bewind, bestuur
sterownik conducteur, bestuurder
sterownik wzmacniacza mocy conducteur, bestuurder
sterownik zegara supervisor, controleur, opzichter
sterta ophopen, opeenhopen, accumuleren
sterta ophopen, opeenhopen, accumuleren
sterylizować steriliseren
sterylizował steriliseren
steward intendant, opzichter, meier
stewardesa stewardess
stewardessa stewardess
stęchły vuns, vunzig, muf, duf
stękać stenen, kreunen, steunen, kermen
stępce kiel
stępiać bot, stomp
stępić bot, stomp
stępka kiel
Stężenie (roztworu) sterkte
sth do kogoś verafschuwen, een afschuw hebben van
sth> coś komuś bijvoeglijke bepaling, attribuut
sth> do kogoś aanvliegen
sth> do kogoś lijken op, gelijken, lijken
sth> kimś achter
sth> kimś opvolgen, handelen volgens
sth> komuś vergezellen, accompagneren, begeleiden
sth> komuś met, tegenaan, tegen, jegens
sth> komuś gelijk, vlak, effen
sth> o kimś zinspelen
sth> o kogoś aandachtig, attent, oplettend
sth> od kogoś mijden, uit de weg gaan, ontwijken
sth> z kimś zich aansluiten, lid worden, toetreden
stłuc afbreken
stłuczce bult, bochel
stłumić vernietigen, verwoesten, vernielen
stłumić onderdrukken, verdringen, opkroppen
sto honderd
stodoła loods, keet, schuur, barak
stoik stoïsch, stoïcijns
stoik stoïsch, stoïcijns
stoisko huisje, schuur, keet, kraam, loods
stoisko z gazetami box
stojak kolom, steunpilaar, pilaar, colonne
stojak drager, stut, leuning, steun
stojak post, stijl, paal, deurpost
stojak regel, standaardmaat, norm
stojący oprichten, stichten, inrichten
stok glooiing, helling
stok helling, glooiing
stokrotce meizoentje, madeliefje
stokrotka meizoentje, madeliefje
stolarz timmerman
stolica kapitaal, vermogen
stoł tabel, tafel, lijst
stołek kruk, taboeret
stołować (się) aanklampen, zich vastklampen aan
stonoga duizendpoot
stop alliage, legering, metaalmengsel
stopa voet
stopa procentowa proportie, verhouding, evenredigheid
stopą voet
stopień trap, mate, graad
stopień (również naukowy) trap, mate, graad
stopień zawartości alkoholu drukproef
stopka (listy) schaduwen
stopniować afgestudeerd, gediplomeerd
stopniowo geleidelijk, langzamerhand
stopniowy geleidelijk
storczyk orchidee
stos kelder
stos waas, nesthaar, dons
stos boel, drom, menigte, hoop, massa
stos pogrzebowy kelder
stos w pamięci ophopen, opeenhopen, accumuleren
stos wywołań boel, drom, menigte, hoop, massa
stosować aanwenden, doorvoeren
stosować administreren, beheren, besturen
stosować aanwending, toepassing
stosował opvolgen, handelen volgens
stosowania krachtsinspanning
stosowania aanwending, toepassing
stosownie do tego tegen, bij, naar, tot, aan, voor
stosowny gepast, passend, geschikt
stosowny gepast, betamelijk, passend
stosowny gemakkelijk, geschikt, doelmatig
stosowny rechter-, vandehands
stosunek płciowy naaien, neuken
stosunek zwarcia familiebetrekking, verwantschap
stosunkowo vergelijkenderwijs
stowarzyszać się aannemen, affiliëren
stowarzyszenie bond, genootschap, associatie
Stowarzyszenie Producentów Maszyn bond, genootschap, associatie
Cyfrowych
stożek kegel
stóg hooiberg, hooimijt, opper
stóg ophopen, opeenhopen, accumuleren
stóg siana ophopen, opeenhopen, accumuleren
stół tabel, tafel, lijst
stół montażowy tabel, tafel, lijst
strach beklemming, angst, benauwdheid
strach angst
strach na wróble beklemming, angst, benauwdheid
stracić verbeurd
stracić opgeven, verbeuren, kwijtraken
stracić verloren, kwijt, vervlogen
stracie nadeel, deficit, schade, strop
stracony verloren, kwijt, vervlogen
strajk kloppen, slaan, houwen, klappen
strapienie verdriet doen, bedroeven, beproeven
straszliwy afgrijselijk
strasznie afgrijselijk
straszny afgrijselijk
straszny schrikaanjagend, ijselijk
straszny afschuwelijk, afgrijselijk
straszny doortrapt, slim, gewiekst, listig
straszyć doen schrikken, schrik aanjagen
straszyć verjagen, afschrikken
straszyć (o duchu) spoken
strata nadeel, deficit, schade, strop
strata verklungelen, opmaken, verdoen
strategia strategie, krijgskunde
strategia przydziału miejsca strategie, krijgskunde
strategią strategie, krijgskunde
strategiczny krijgskundig, strategisch
straż bewaken, de wacht hebben, bewaren
strażnik bewaken, de wacht hebben, bewaren
strażnik więzienny bewaken, de wacht hebben, bewaren
strefa riem, ceintuur, gordel
strefa klimaatzone, zone, aardgordel
strefa wpływów klimaatzone, zone, aardgordel
stres beklemtonen, accentueren
streszczać resumeren, samenvatten
streszczać się resumeren, samenvatten
streszczenie verteren, verduwen, digereren
streszczenie resumé, overzicht, excerpt
stroik riet
stromy kortaf, bruusk, abrupt, bot, steil
stromy steil
strona leden, aanhang
strona bij-, ver, zij-, minder belangrijk
strona tytułowa aanblik, aanschijn, buitenkant
strona wzorcowa bij-, ver, zij-, minder belangrijk
strona zawietrzna leden, aanhang
strona zewnętrzna boer, page, edelknaap
stroną boer, page, edelknaap
stronę WWW) zaksięgować aanplakken
stronnicy achterban, aanhang
stronniczy eenzijdig, partijdig
stronniczy gedeeltelijk, partieel
stronnik adept, beoefenaar, aanhanger
Strop plafon, hoogtegrens, plafond
strój wieczorowy (smoking klederdracht, dracht, gewaad, costuum
stróż waker, nachtwacht, klepperman
struktura bikken, afbikken
struktura kader, omlijsting, lijst, raam
struktura bouw, samenstelling, constructie
struktura z kontaktem sferycznym omlijning, omtrek
struktura) MOS z kanałem typu n bouw, samenstelling, constructie
strumień actueel
strumień loop, stroom, stroming
strumień drukowanych danych loop, stroom, stroming
strumień klucza toelachen, bekoren, aanlokken
strumień ruchu (między węzłami w loop, stroom, stroming
sieciach telekomunikacyjnych)
strumyk beekje, beek
struna accoord, overeenstemming, akkoord
struna snaar, koorde, stemband
struna koorde, stemband, snaar
struś struisvogel, struis
strych dakkamertje
strych zolderkamer
strych Attisch
stryj oom
strzała pijl, scheut
strzałce pijl, scheut
strzałka pijl, scheut
strzec behoeden, beschermen
strzec się bewaken, de wacht hebben, bewaren
strzelać ontzetten, royeren, ontslaan
Strzelec Boogschutter
Strzelec (gwiazdozbiór) Boogschutter
Strzelec gwiazdozbiór Boogschutter
strzemię aanspannen, het juk opleggen
strzyc maaien
strzykawce injectiespuit
strzykawka injectiespuit
strzyżyk winterkoninkje
student student
student seminarium student
studentka student
studio studio
studiować studie
studiowanie studie
studnia goed, nu goed
stukać kraan, tap, tapkraan
stukać slaan, klappen, kloppen, opvallen
stukać nie slaan, klappen, kloppen, opvallen
stuknięcie klikken, klakken, kletteren, klappen
stuknięcie slaan, klappen, kloppen, opvallen
stukot klakken, klappen, kletteren, klikken
stukotać afdrogen, kletteren, afranselen
stulecie eeuw
stulecie eeuw
stusunek houding
stusunek nie houding
stwierdzać beamen, billijken, goedkeuren
stwierdzać constateren, vaststellen, bevinden
stwierdzić constateren, vaststellen, bevinden
stworzenia wezen
stworzyć samenstellen, componeren
stworzyć scheppen, creëren
styczeń louwmaand, januari
styczny aangrenzend, aanliggend
styk gewricht, geleding, lid, gelid, knoop
styk podwójny contact hebben, contact hebben met
stykać się belenden, grenzen aan
stykać się contact hebben, contact hebben met
stykać się z contact hebben, contact hebben met
styl taal
styl trant, stijl
styl życia trant, stijl
subskrypcja abonnement
substancja spul, stof, goedje, substantie
substancja pochłaniająca absorberend
substancją spul, stof, goedje, substantie
substytut in de plaats stellen van, inboeten
subtelny spitsvondig, subtiel, fijn
suchar biscuit
sucho dor, droog
suchy dor, droog
suchy (klimat) dor, droog
Sudan Soedan
suficie plafon, hoogtegrens, plafond
sufiks suffix, achtervoegsel
sufit plafon, hoogtegrens, plafond
sufler souffleur
sugerować aanwijzen, aangeven, aanduiden
sugestia bod, voorslag, aanbieding, aanbod
suicie gevolg
sukces geluk, welstand, bloei, voorspoed
sukces zegevieren, zegepralen, triomferen
sukienka een verband omleggen
sukinsyn snikken
suknia een verband omleggen
suknia toga, jurk, japon
sułtan sultan
suma somma, som, bedrag, totaal, summa
suma (msza) algeheel, totaal
suma częściowa unie
suma kontrolna checksum
suma logiczna keus, alternatief, keuze
suma logiczna zmiana unie
suma modulo 2 somma, som, bedrag, totaal, summa
suma montażowa tal, aantal, getal
suma zbiorów unia złącze suma brył algeheel, totaal
sumator amplitudowy zomer
sumienia geweten
sumienie geweten
sumienny consciëntieus, gewetensvol
sumowanie optelling
supeł knopen, een knoop leggen
supermarket (duży supermarkt
supersam supermarkt
supła verwikkeling, warboel, warnet
surowa bawełna watten
surowcach remedie, medium, middel, weg
surowy grof, cru, onbewerkt, onbehouwen, bot
surowy grof, bot, onbewerkt, onbehouwen, cru
surowy bar, hard, streng, duchtig, straf
suszka vloeipapier
suszyć dor, droog
Suszyć kousje, lont, lampepit
sutek tepel, speen
suterena kelder
suty uitgebreid, omvangrijk, veelomvattend
suwak treksluiting, rits, ritssluiting
suwak przewijania treksluiting, rits, ritssluiting
suweren (moneta) oppermachtig, soeverein, oppermachtig
suweren moneta oppermachtig, soeverein, oppermachtig
sweter Jersey
sweter zapinany Jersey
swędzenia kriebelen, krieuwelen, jeuken
swędzenie kriebelen, krieuwelen, jeuken
swędzić kriebelen, krieuwelen, jeuken
swoboda vrijdom, vrijheid, vlotheid
swobodnie onbezet, los, vlot, open, onbelemmerd
swobodny onbezet, los, vlot, open, onbelemmerd
swobodny toevallig, incidenteel
sworzeń grendelen, afgrendelen
swój je, jouw
sybwencja ondersteuning, stipendium, subsidie
Sycylia Sicilië
sycylijski Siciliaans
syczeć sissen, fluiten
sygnalizował aangeven, aanwijzen, aanduiden
sygnalizuje pracę urządzenia daglicht
sygnał een sein geven, seinen
sygnał intonatie, toon
sygnał ostrzegawczy alarmeren, aanslaan, alarm slaan
sygnał wejściowy invoer
sygnał zerowy na wejściu invoer
sygnał zerowy na wejściu uitgeven, emitteren
sygnał zezwalający een sein geven, seinen
sygnatura handtekening, ondertekening
sygnatura zachowania handtekening, ondertekening
Syjam Thailand, Siam
syk sissen, fluiten
sylaba lettergreep, syllabe
sylwetce silhouet, schaduwbeeld
sylwetka rekenen, cijferen
sylwetka silhouet, schaduwbeeld
symbol zinnebeeld, symbool
symbol celowania(na ekranie dla pióra aanreiken, overhandigen
świetlnego)
symbol niezdefiniowany nauwgezet, nauwkeurig, accuraat
symbol ogólny aard, karakter, geaardheid
symbol waluty nauwgezet, nauwkeurig, accuraat
symbol zaznaczenia zinnebeeld, symbool
symboliczny translator programu oneigenlijk, figuurlijk
symbolizować symboliseren
symbolizował symboliseren
symetria symmetrie
symetrią symmetrie
symetryczny regelmatig, symmetrisch
symfonia symfonie
symfonią symfonie
sympatia medegevoel, deelneming
sympatia smaken
sympatią medegevoel, deelneming
sympatyczny genoeglijk, behaaglijk, aangenaam
sympatyzował meevoelen
symptom teken, symptoom, verschijnsel
symptom nienormalnego zachowania teken, symptoom, verschijnsel
symulować udawać chorego voorgeven, voorwenden, doen alsof
symulowany gekunsteld, gewrongen, gemaakt
syn zoon
synagoga synagoge, jodenkerk
synchroniczny synchronisch
syndrom syndroom
syndykacie syndicaat, vakvereniging, vakbond
syndykat syndicaat, vakvereniging, vakbond
sypać strooien, rondstrooien
sypialni slaapkamer
sypialnia slaapkamer
sypki mul, rul
sypki mul
syrena kuif, toeter, claxon
syreną kuif, toeter, claxon
Syria Syrië
syrop siroop, stroop
Syryjczyk Syrisch
syryjski Syrisch
system systeem, stelsel, bestel
system gromadzenia i interpretacji meizoentje, madeliefje
danych
system sieciowy antwoorden, antwoorden op
system telewizji kasetowej electronisch, elektronisch
system zero-jedynkowy systeem, stelsel, bestel
systematyczny gelijkmatig, regelmatig, geregeld
systematyczny systematisch
sytuacja uitzondering
sytuacja situatie, stand van zaken
sytuacja wyjątkowa situatie, stand van zaken
szabla slagzwaard
szablon patroon, sjabloon, schablone
szach (Iranu) sjah
szachownica schaakbord
szachowy schaakspel, schaak
szachy schaakspel, schaak
szacować schatten, begroten, waarderen, taxeren
szacować waarde, gehalte
szacował schatten, taxeren, waarderen, begroten
szacunek achten, achting hebben voor
szacunek tel, achting
szacunek eerbiedigen, respecteren
szafa kleerkast, hangkast
szafa ścienna kast
szafą kleerkast, hangkast
szafka etagère, rek
szafka kast
szafocie schavot
szajka bende, troep, schare
szakal jakhals
szakal aasgier
szakal rz jakhals
szal das, halsdoek, bouffante, sjaal
szala (wagi) Pan
szalka (wagi) aanslag
szalony krankzinnig, dol, gek, dolzinnig
szalony gek, dolzinnig, krankzinnig, dol
szalony maan-, lunair
szalony dolzinnig, dol, gek, krankzinnig
szalupą uitschrijven, lanceren, ontketenen
szałas kinderbed
szałas luifel, afdak
Szałas bunker, kazemat
szampan champagne
szampon het haar wassen
Szanghaj Sjanghai
szanował achten, achting hebben voor
szarańcza sprinkhaan
szarlatan kwakzalver, charlatan, bedrieger
szarlatan bedrieger, charlatan, kwakzalver
szarpać vaneenscheuren, doorscheuren
szarpnąć schokken
szarpnięcie aardbeving
szarpnięcie schokken
szary grijs, grauw
szary grijs, grauw
szata een verband omleggen
szata toga, japon, jurk
szatański satanisch
szatni kleedkamer, vestiaire, garderobe
szatnia kleedkamer, vestiaire, garderobe
szczątki puin, afval, rommel, prullaria
szczątkowy necrologie
szczebel opstap, tree, opstapje, treeplank
szczebiotać babbelen, praten, keuvelen
szczeciną overeind gaan staan
szczególna cecha afdeling, branche, vak, tak
szczególnie in het bijzonder, inzonderheid
szczególnie w USA inzonderheid, vooral, in het bijzonder
szczególny afzonderlijk, afgezonderd
szczególny gek, raar, vreemd, eigenaardig
szczególny afgezonderd, afzonderlijk
szczególny specifiek, soortelijk
szczegół bijzonderheid, item, detail
szczegółowy ampel, gedetailleerd, in het klein
szczegółowy stiptheid, accuratesse, nauwgezetheid
szczekać boomschors, schors
szczelina mond, gat, opening
szczelina sponning, sleuf, gleuf
szczelina do ręcznego podawania sponning, sleuf, gleuf
papieru
szczelina sprzęgająca sponning, sleuf, gleuf
szczelina środkowa sponning, sleuf, gleuf
szczeliną barst
szczelny stipt, nauwsluitend, streng, nauw
szczepić inenten, vaccineren
szczepić (przeciwko chorobie) inenten, vaccineren
szczepionka entstof, vaccin, vaccine
szczepionka (program tworzący entstof, vaccin, vaccine
sygnaturę programu wykonywalnego
szczepionka program tworzący entstof, vaccin, vaccine
sygnaturę programu wykonywalnego
szczerość openheid
szczerość oprechtheid, openhartigheid
szczerość juist, gelijk hebbend, gegrond
szczery rein, puur, schoon, zindelijk
szczery mennen, dirigeren, richten, besturen
szczery authentiek, onvervalst
szczery eerlijk, eerzaam, degelijk
szczery natuurlijk
szczery oprecht, ongeveinsd, innig
szczery aalwaardig, aalwarig, eenvoudig
szczerze ronduit, open en bloot, rondweg
szczerze mówiąc ronduit, open en bloot, rondweg
szczęka wang, koon, kaak
szczęka kakement, kaak
szczękać klikken, klakken, kletteren, klappen
szczękać klakken, klappen, kletteren, klikken
szczęścia geluk
szczęście Fortuna
szczęście lot, fortuin, fortuinlijkheid
szczęście geluk
szczęśliwie gelukkig
szczęśliwy gelukkig
szczodry royaal, genereus, gul, goedgeefs
szczotka borstelen, schuieren
szczotka porównawcza borstelen, schuieren
szczupak snoek
szczupły sprietig, schraal, mager, dun, luchtig
szczupły rank, slank, tenger
szczur rot, rat
szczycie hoogtepunt, toppunt
szczycie spits, punt, top, tip, neus, piek
szczypać klemmen, tokkelen, knijpen, nijpen
szczypał aperitief, borrel
szczypał doortrapt, slim, gewiekst, listig
szczypce knijper, schaar
szczypce do cukru (w kostkach) nijptang
szczypcie klemmen, tokkelen, knijpen, nijpen
szczyt hoogtepunt, toppunt
szczyt piek, top, neus, tip, punt, spits
szczyt spits, punt, top, tip, neus, piek
szczyt afknotten
szczyt hoogtepunt, zenit
szczyt (np. doskonałości) monteren, zetten
szczyt (stosu) spits, punt, top, tip, neus, piek
szczyt stosu afknotten
szczytowy hoogtepunt, toppunt
szczytowy poziom afknotten
szef chefkok, chef
szef aanvoerder, baas, gebieder, chef
szef (w firmach polskich prezes) aanvoerder, baas, gebieder, chef
szef kuchni aanvoerder, chef, gebieder, baas
szejk sjeik
szelce span
szelescie ritselen, ruisen
szelest ritselen, ruisen
szeleścić ritselen, ruisen
szelma boef, ellendeling, schavuit, ploert
szepcie gefluister, fluistering
szept murmelen, murmelen (v. beekje)
szept gefluister, fluistering
szeptać murmelen, murmelen (v. beekje)
szeptać gefluister, fluistering
szereg roeien
szereg serie, set, ris, rist, reeks
szereg zbieżny bezwzględnie graad, stand, status, rang
szeregowiec besloten, privé-, particulier
szeregowy feuilleton, vervolgverhaal
szeroki breed, wijd
szeroki breedvoerig, ruim, groot, royaal
szeroko breedvoerig, ruim, groot, royaal
szerokość wijdte, ruimheid, breedte
szeryf sheriff, landrechter
szerzenie verspreiden, verbreiden, afgeven
szerzyć verspreiden, verbreiden, afgeven
szesnastkowy hexadecimaal, zestientallig
szesnaście zestien
sześcian derde macht, dobbelsteen, blok
sześcian kierunkowy derde macht, dobbelsteen, blok
sześcian wokseli derde macht, dobbelsteen, blok
sześć zes
sześć pensów zes
sześćdziesiąt zestig
sześćdziesiątka zestig
sześćdziesiąty zestigste
szew naad, voeg
szew dichtnaaien, hechten
szewc schoenmaker
szkalować roddelen, kwaadspreken, belasteren
szkapa afjakkeren, afbeulen, afmatten
szkarłat karmozijn, donkerrood
szkarłatny karmozijn, donkerrood
szkatułka borst, boezem
szkic afschaduwing
szkic wissel, cambio
szkic uitstippelen, schetsen, ontwerpen
szkicować uitstippelen, schetsen, ontwerpen
szkielecie skelet, gebeente, geraamte
szkielet kader, omlijsting, lijst, raam
szkielet schavot
szkielet skelet, gebeente, geraamte
szkielet (konstrukcji) kader, omlijsting, lijst, raam
szklanka drinkglas, glas
szklić verglazen, glazuren, glanzen
szkliwa emailleren
szkliwo emailleren
szkło drinkglas, glas
szkło bril
szkło powiększające drinkglas, glas
Szkocja Schotland
szkocki Schot
Szkocki Schots
szkoda schade aanrichten, schaden
szkoda kwetsen, letsel toebrengen
szkoda blessure, wond, kwetsuur, verwonding
szkoda schade, iets betreurenswaardigs
szkoda następcza schade aanrichten, schaden
szkodliwa inwazja invasie, inval
szkodliwe naruszenie ochrony invasie, inval
szkodliwe włamanie invasie, inval
szkodliwy afkerig
szkodliwy schadelijk
szkodnik ongedierte
szkodzić kwetsen, letsel toebrengen
szkodzić onjuist, foutief, verkeerd
szkolenie wspomagane komputerowo duim als lengtemaat
szkolić gevolg
szkolny leerschool, school
szkoła leerschool, school
szkoła (średnia lub wyższa) college
szkoła z internatem leerschool, school
szkoła zawodowa leerschool, school
Szkot Schot
Szkotka Schotse
szlaban barrière, afsluiting, hek, heining
szlachecki nobel, edel
szlachetność adel, edelen
szlachetność edelheid
szlachetny nobel, edel
szlachta adel, edelen
szlafrok kamerjas
szlam slib, modder, drek, slijk
szloch snikken
szlochać snikken
szlochaćSOB> snikken
szmaragd smaragd
szmaragdowy smaragd
szmata vodje, lomp, lap, tod, lor, vod, flard
szmer murmelen, murmelen (v. beekje)
sznur połączeniowy koorde, stemband, snaar
sznurek met een band omgeven
sznurowadło kant
sznurowadło rijgveter, veter, nestel
sznurowadło koorde, stemband, snaar
sznycel fijnhakken
szofer bestuurder, chauffeur
szofer conducteur, bestuurder
szok opschudden, schudden, schokken
szopa luifel, afdak
szorstki doordringend, fel, guur, bijtend
szorstki onbewerkt, bot, onbehouwen, grof, cru
szorty korte broek, kniebroek, broek
szosa weg, baan, route
szowinista chauvinist
szowinizm chauvinisme
szósta część zesde
szósty zesde
szpadel woelen, spitten, graven
szpagat vlechten
szpak spreeuw
szpalta kolom, steunpilaar, pilaar, colonne
szpara barst
szparag asperge
szparą ruimte, bestek, wereldruim, speling
szperać morrelen, friemelen, scharrelen
szpicruta roede, gard, spitsroede, stokje
szpiczasty puntig, spits
szpieg spieden, beloeren, bespieden
szpiegować spieden, beloeren, bespieden
Szpila kegel
szpilce kegel
szpilka do włosów kegel
szpinak spinazie
szpital hospitaal, gasthuis, ziekenhuis
szpon klauw
szpon spijkeren, nagelen
szpula klos, spoel, bobine
szpula taśmy bobine, klos, spoel
szpulce bobine, klos, spoel
szpulce klos, spoel, bobine
szrama litteken, wondteken
szrapnel granaatkartets, shrapnel
sztab staf
sztaba belemmeren, afsluiten, afdammen
sztacheta verbleekt
sztaludze rek, ezel, schraag, bok, bank
sztaluga rek, ezel, schraag, bok, bank
sztandar vaan, dundoek, vlag
sztandar regel, standaardmaat, norm
Sztokholm Stockholm
sztolnia gaanderij, galerij, gang, galerie
sztuce kunst
sztuczka aanwensel, hebbelijkheid
sztuczne ognie vuurwerk
sztuczność aanstellerij, onnatuurlijkheid
sztuczny aangedaan, aangegrepen
sztuczny gekunsteld, gewrongen, gemaakt
sztuczny satelita ziemi gekunsteld, gewrongen, gemaakt
sztuka kunst
sztuka toneelstuk, drama
sztuka fragment, brok
sztuka panowania oorlog, krijg
sztuka wojny kunst
szturchnięcie een duw geven, toestoten, aanstoten
sztyft kegel
sztylecie dolk
sztylet dolk
sztywny stram, star, stijf, houterig, stug
sztywny afgemeten, plechtig, ceremonieel
szufla scheppen, opscheppen
szuflada schuiflade, la, lade
szukać het uiterlijk hebben van, er uitzien
szum snorren, gonzen, razen, brommen
szum ophef, leven, rumoer, lawaai, herrie
szum śrutowy snorren, gonzen, razen, brommen
szum zka ophef, leven, rumoer, lawaai, herrie
szumieć snorren, gonzen, razen, brommen
szupla spoel, klos, bobine
szurać nogami mengen, temperen, mixen, vermengen
szuranie (nogami) mengen, temperen, mixen, vermengen
szwaczka naaister
szwajcar Zwitsers
Szwajcaria Zwitserland
szwajcarski Zwitsers
Szwajcarzy Zwitsers
Szwecja Zweden
Szwed Zweed
szwedzki Zweeds
szwindel zwendelen, frauderen, knoeien
szwindel foefje, streek, kneep, kunstgreep
szwindlować zwendelen, frauderen, knoeien
szyb groeve, gracht, greppel, groef, kuil
szyba drinkglas, glas
szyba (okienna) glaswaar, vensterruit, glaswerk
szybą glaswaar, vensterruit, glaswerk
szybki vasten
szybki snel, spoedig, gezwind, haastig, gauw
szybki układ logiczny tranzystorowo- snel, spoedig, gezwind, haastig, gauw
tranzystorowy
szybki układ scalony TTL snel, spoedig, gezwind, haastig, gauw
szybki układ scalony TTL gezwind, haastig, gauw, spoedig, snel
szybki zarobek spoedig
szybko afgrazen
szybko gauw, hard, schielijk, in allerijl
szybko schnący gauw, hard, schielijk, in allerijl
szybkość proportie, verhouding, evenredigheid
szybkość snelheid, vaart, spoed, radheid
szybkość klatek snelheidsgrens
szybkość zapisu snelheid, vaart, spoed, radheid
szybkość zapisywania snelheid, vaart, spoed, radheid
szybować vliegmachine, vliegtuig
szybować een glijvlucht maken, zweefvliegen
szybowanie een glijvlucht maken, zweefvliegen
szybowca zeilvliegtuig, zweefvliegtuig
szybowiec zeilvliegtuig, zweefvliegtuig
szybowiec zeilvliegtuig, zweefvliegtuig
szyć aanzetten, aannaaien, vastnaaien
szyć steek
szydełkować emplooi, karwei, werk, arbeid
szyderczy uśmiech grijnslachen, spotlachen, ginnegappen
szydzić bespotten, spotten, honen
szydzić grijnslachen, spotlachen, ginnegappen
szyfr z bieżącym kluczem cijfer, nummer
szyfr złożeniowy code
szyfrować cijfer, nummer
szyfrować versleutelen
szyfrował versleutelen
szyja nek, hals
szyk bojowy treffen, slag, strijd, gevecht, kamp
szyk bojowy sjiek, chic, piekfijn
szykowny sjiek, chic, piekfijn
szyling shilling
szympans chimpansee
szyna opvoeden, onderwijzen
szyna spoorstaaf, rail
szyna pamięciowa spoorstaaf, rail
szyna sterująca boomstam, stam
szynka ham
szyszka kegel
ściągać collecteren, innen, inzamelen
ściągać dane z serwera downloaden
ściągnąć rukken
ścieg steek
ścieg wsteczny steek
ściek neerdruipen, afdruipen
ściek cloaca, zinkput, riool
ściekać druipen, droppelen, druppelen
ścierać afvegen, wissen, afdrogen, afwissen
ścieranie się afschaving
ściereczka flanellen
ścierka laken
ścierny doordringend, fel, guur, bijtend
ścieżka merken, tekenen
ścieżka pad, paadje
ścieżka wyszukiwania afdruk, voetspoor, spoor
ścieżka zapisu steeg
ścieżka zastępcza pad, paadje
ścięcia vermorzelen, intrappen, verbrijzelen
ścigać najagen, nastreven
ścigać sądownie een proces aanspannen tegen
ścigać się geslacht, stam, volksstam
ścisk aandrang, toeloop, run
ścisk jam, moes, marmelade
ściskać grijpen, bemachtigen
ściskać comprimeren
ściskać knuffelen
ściskać drukken, dringen, persen, knellen
ściskać strakker aantrekken, aantrekken
ściskać kurczowo drukken, dringen, persen, knellen
ścisłość accuratesse, stiptheid, nauwgezetheid
ścisłość nauwgezetheid, stiptheid, accuratesse
ścisłość nauwkeurigheid, stiptheid, precisie
ścisły precies, nauwgezet, accuraat
ścisły precies, scherp, juist, minutieus
ścisły stram, star, stijf, houterig, stug
ścisły specifiek, soortelijk
ścisły streng, duchtig, straf, bar, hard
ścisnąć jam, moes, marmelade
ścisnąć aperitief, borrel
ściśle inderdaad, metterdaad, waarachtig
ściśle billijk, fair, rechtvaardig
ściśnięcie drukken, dringen, persen, knellen
ślad merken, tekenen
ślad afbakenen
ślad afdruk, voetspoor, spoor
ślad spoor, wagenspoor, karrespoor
ślad rewizji afbakenen
Śląsk Silezië
śledzić afluisteren
śledzić afbakenen
śledzić afdruk, voetspoor, spoor
śledztwa enquête
śledztwa keuring, examen, onderzoek
śledztwo keuring, examen, onderzoek
śledź zeebanket, haring
ślepa kiszka bijlage, appendix, aanhangsel
ślepa uliczka doodlopende weg
ślepota blindheid
ślepy blind
ślepy nabój wit, blanco, oningevuld, blank
śliczny behaaglijk, genoeglijk
ślimak schroef, propeller, schroefdraad
ślimak slak, huisjesslak
ślimak (współpracujący z kołem worm, wurm
zębatym)
ślina kwijl, speeksel, zever, spuug
śliniaczek slabbetje
ślinić się speeksel afscheiden, zeveren, kwijlen
śliski glad, ongrijpbaar, glibberig
śliwce pruim
śliwka pruim
ślizg een glijvlucht maken, zweefvliegen
ślizgać się vliegmachine, vliegtuig
ślizgać się po wodzie een glijvlucht maken, zweefvliegen
ślub huwelijk, echt, echtverbintenis
ślub bruiloftsfeest, bruiloft
ślubny echten, legitimeren
ślusarz slotenmaker
śluz slib, modder, drek, slijk
śluza slot
śmiać się lachen
śmiało met gemak, allicht
śmiało gespeend van, ontbloot van
śmiały brutaal, gedurfd, stoutmoedig, stout
śmiały gedurfd, stout, stoutmoedig, brutaal
śmiały stoutmoedig, gedurfd, stout, brutaal
śmiały voorspeler, aanvaller
śmiech lachen
śmiech gelach, lachbui, hilariteit
śmieci afwijzen, het verdommen, afkeuren
śmiecie rommel, afval, prullaria, puin
śmieć zich vermetelen, wagen
śmiercionośny moorddadig, dodelijk
śmierć dood, overlijden, sterfgeval
śmierdzący stinkend
śmierdzieć smoken, roken
śmierdzieć stinken, vies ruiken
śmiertelnie moorddadig, dodelijk
śmiertelnik sterfelijk
śmiertelny sterfelijk
śmieszny vermakelijk, leuk, amusant
śmieszny belachelijk
śmieszny gek, belachelijk, lachwekkend, mal
śmieszyć opvrolijken, amuseren, onderhouden
śmieszyć aardig, leuk, amusant, vermakelijk
śmietana vla
śmietanka vla
śmietanka (towarzyska) bloesem
śmigło propeller, schroefdraad, schroef
śniadania ontbijt
śniadanie ontbijt
śnieg sneeuwen
śnieżenie sneeuwen
śnieżyć sneeuwen
śpiący druilerig, slaperig
śpiący slaperig
śpieszyć (się) spoed maken, haast maken, voortmaken
śpieszyć się haastig, gehaast
śpieszyć się spoed maken, haast maken, voortmaken
śpiew gezang, zang, lied
śpiewaczka zangeres
śpiewać zingen, bezingen
śpiewak zangeres
śpiewnik gezangboek, gezangbundel, zangboek
średni gemiddeld
średni stopień scalenia gemiddeld
średnica middellijn, diameter
średnicą middellijn, diameter
środa woensdag
środą woensdag
środek middelpunt, binnenste, centrum
środek middelpunt, binnenste, centrum
środek beter maken, genezen, helen
środek ośrodek gemiddeld
środek antyelektrostatyczny antiseptisch middel
środek chwastobójczy afwasmiddel
środek miotający do broni palnej laxeermiddel, laxans
środek znieczulający gemiddeld, doorsnee, middelbaar
środki middel, werktuig
środkowy intern, binnenlands, binnenste
środkowy gemiddeld, doorsnee, middelbaar
środowiska milieu, medium, omgeving
środowisko gemeente, gemeenschap
środowisko CDE tafereel, schildering, beschrijving
środowisko graficzne milieu, medium, omgeving
środowisko grupy roboczej milieu, medium, omgeving
środowisko zabezpieczeń milieu, medium, omgeving
środowisko zespołowe milieu, medium, omgeving
śródziemnomorski Middellandse Zee
śruba propeller, schroefdraad, schroef
śruba naaien, neuken
śruba (statku) naaien, neuken
śrubą naaien, neuken
śrubokręcie schroevedraaier
śrubokręt schroevedraaier
śrubowaty spiraal
świadczenie (z tytułu polisy ubezp. pré, voordeel
świadczyć certificeren, getuigen
świadczyć getuige
świadectwa acte, bedrijf, dokument, akte, stuk
świadectwa certificaat, acte, attest, getuigenis
świadectwo acte, bedrijf, dokument, akte, stuk
świadectwo odporności na promienie acte, bedrijf, dokument, akte, stuk
Rentgena
świadek getuige
świadek naoczny getuige
świadomość bezinning, besef, bewustzijn
świadomość bezinning, besef, bewustzijn
świadomość istnienia produktu bezinning, besef, bewustzijn
świadomość przekazu reklamy bezinning, besef, bewustzijn
świadomy welbewust, bewust
świadomy welbewust, bewust
świadomy (<of sth> czegoś) welbewust, bewust
świat aardrijk, wereld
światło aansteken, doen ontbranden, aanmaken
światło działania daglicht
światło punktowe zonlicht
światło stopu w samochodzie aansteken, doen ontbranden, aanmaken
światłoczułość proportie, verhouding, evenredigheid
światłowód vezel
światowy wereldwijd
świąteczny festival
świątobliwy gewijd, heilig, sacraal, geheiligd
świątyni slaap
świder beting
świder accolade
świdrach bretels
świeca kaarsensterkte, candela, kaars
świecą kaarsensterkte, candela, kaars
świeczka kaarsensterkte, candela, kaars
świecznik kandelaar, blaker
świecznik kroonluchter, kroon, luchter
świergocie piepen, sjilpen, tjilpen, kwetteren
świergot sjilpen, kwetteren, piepen, tjilpen
świergot piepen, sjilpen, tjilpen, kwetteren
świergotać sjilpen, kwetteren, piepen, tjilpen
świerszcz krekel, kriek
świetlik vuurvliegje
świetlik dakraam, patrijspoort, luik
świetnie się bawić net, mooi
świetność gezag, prestige, autoriteit
świetny groots, grandioos, overweldigend
świetny tof, tiptop, excellent, kostelijk
świeży vers, onbedorven, luchtig, fris
świeży luchtig, fris, vers, onbedorven
święcie snipperdag, vakantiedag, rustdag
świętej pamięci vergevorderd, laat
świętej pamięci later
święto festijn, feestmaal, smulpartij, gelag
święto snipperdag, vakantiedag, rustdag
świętować vieren, opdragen, celebreren
świętował vieren, opdragen, celebreren
święty gewijd, heilig, sacraal, geheiligd
święty heilige
święty Mikołaj geheiligd, gewijd, heilig, sacraal
świni zwijn, varken
świnia zwijn, varken
świnka morska Guinees biggetje, cavia
świscie ritselen, ruisen
świst fluiten, gieren
świt aurora, morgenlicht, morgenrood
świt dageraad, aanbreken van de dag
świt zonsopgang
świtać aurora, morgenlicht, morgenrood
tabela tabel, tafel, lijst
tabela woluminu tabel, tafel, lijst
tabernakulum tabernakel
tabletce tafel, tabel, lijst
tabletka tafel, tabel, lijst
tablica aanklampen, zich vastklampen aan
tablica dashboard, instrumentenbord, beschot
tablica (szczególnie pamiątkowa) tafel, tabel, lijst
tablica autoreferencyjna aanplakbord
tablica odwołująca się do siebie aanplakbord
tablica odwzorowanie landkaart, kaart
tablica ogłoszeń aanplakbord
tablica rozmieszczenia pliku lijvig, dik
tablica samoodniesieniowa aanplakbord
tabliczka belemmeren, afsluiten, afdammen
tabliczka fotografische plaat, plaat
tabliczka dźwiękowa tafel, tabel, lijst
taborecie kruk, taboeret
tabulacja tafel, tabel
tabulator machine
tabulogram informować informeren, berichten, inlichten
tabulowanie tafel, tabel
taca schotel, schaal
taca dienblad, presenteerblad
taca zabezpieczająca bakvis
tacą dienblad, presenteerblad
taczka kruiwagen
tajać wegsmelten, dooien, ontdooien
tajemnica mysterie, raadsel, geheimenis
tajemniczy mysterieus, geheimzinnig
tajemny occult
tajfun tyfoon
tajny confidentie
tajny agent verstand, geest, intellect
tak ja, jawel
tak jak ja, jawel
tak jest voor, als, bij wijze van, hoe, tot
tak samo dito, identiek
tak samo jak als volgt
tak więc als volgt
tak! wiele ergo, dus, ook weer, toch
takcie ritme, tact, maat, beleid
taki ergo, dus, ook weer, toch
taki dusdanige, dergelijke, zo'n, zulk een
taki owaki dusdanige, dergelijke, zo'n, zulk een
taksometr uurwerk, klok
taksówce vigilante, huurrijtuig, aapje
taksówce taxi
taksówka vigilante, huurrijtuig, aapje
taksówka taxi
takt afranselen
takt verzekeren, beweren
takt ritme, tact, maat, beleid
takt teek
takt zegara teek
taktyczny tactiek
taktyczny tactiek
taktyka tactiek
także evenzeer, ook, mede, eveneens
także verzenden
także evenzeer, mede, eveneens, ook
także <casement window> aan, tegen, voor, tot, bij, naar
także <fag> verzenden
także celny strzał w to miejsce evenzeer, ook, mede, eveneens
talencie talent, gave, aanleg, begaafdheid
talent gift, geschenk, donatie, cadeau
talent talent, gave, aanleg, begaafdheid
talerz z tworzywa do rzucania fotografische plaat, plaat
talia verdek, scheepsdek, dek
talia middel, leest, taille
talia kart middel, leest, taille
talon bon, voucher, kaartje, coupon
tam ginds, aldaar, daar, er, daarginds
tam ginds, er, aldaar, daarginds, daar
tam i z powrotem ginds, aldaar, daar, er, daarginds
tama afsluiting, barrière, dam, sperdam
tamci dat, datgene, zulks
Tamiza Theems
tamować blokkeren, vastzetten
tamować afsluiten, belemmeren, afdammen
tampon blok
tampon tampon
tamte dat, datgene, zulks
tamten dat
tamten ginds, er, aldaar, daarginds, daar
tancerz danseres
tandeta rommel, afval, prullaria, puin
tango tango, stampen
tani goedkoop
tani hotel/pensjonat goedkoop
tani jak barszcz goedkoop
taniec bal, danspartij
tankwać reservoir, vergaarbak
tańczyć bal, danspartij
tańczyć tango tango, stampen
tańczyć walca wals
tapczan divan, Turkse staatsraad, rustbank
tapeta behang
taras terras
tarcie wrijving
tarcza (telefonu wijzerplaat
targ marktplein, markt, bazaar, marktplaats
targi marktplein, markt, bazaar, marktplaats
targnięcie schokken
targować się afdingen, pingelen, marchanderen
targować się pingelen, afdingen, marchanderen
tarka raspen
tarsować afsluiten, belemmeren, afdammen
taryfa proportie, verhouding, evenredigheid
taryfa dienstregeling, rooster
tarzać broodje, bolletje, kadetje, kadet
tasiemka band, lint
tasować mengen, temperen, mixen, vermengen
tasowanie (kart) mengen, temperen, mixen, vermengen
taśma schare, troep, bende
taśma band, lint
taśma met een band omgeven
taśma poprawkowa videoband
taśma zmian met een band omgeven
taśma źródłowa systemu schare, troep, bende
tato pappa, pa, pappie
tato pappa, pa, pappie
tatuaż taptoe
tatuować taptoe
tatuś pappa, pa, pappie
tatuś pappa, pa, pappie
tawerna drenkplaats, bar, café
tawerna herberg, uitspanning
tawerną herberg, uitspanning
tchawica luchtpijp
tchórzliwy geel
tchórzostwa lafhartigheid, lafheid
tchórzostwo lafhartigheid, lafheid
te dit, dit hier
teatr schouwburg, toneel, theater
teatr rewiowy schouwburg, toneel, theater
teatralność melodrama
teatralny schouwburg, toneel, theater
teatralny schouwburg-, toneel-, theater-
technice techniek
techniczny technisch
techniczny ośrodek przetwarzania technisch
danych
technika techniek
technika techniek
technika technologie
technika grubowarstwowa techniek
technika cienkowarstwowa techniek
technika rozpoznawania obrazów doortrapt, slim, gewiekst, listig
technika światłowodowa schouwburg, toneel, theater
technika wykrywania błędów technologie
technologia techniek
technologia) drop-on-demand technologie
technologią technologie
teczka boekentas, theca, aktentas
teczka portefeuille
teczka konfiguracyjna leden, aanhang
teka boekentas, theca, aktentas
tekscie tekst
tekst tekst
tekstylia weefsel
tekstylny weefsel
tektura kartonnen
teledysk knippen, scheren, snoeien
telefon opbellen, telefoneren
telefon wewnętrzne opbellen, telefoneren
telefon wewnętrzny achtervoegsel, suffix
telefoniczna pomoc techniczna adresboek
telefonujący bezoeker
telegraf overseinen, telegraferen
telegraf Baudot—Verdan overseinen, telegraferen
telegraficzny overseinen, telegraferen
telegrafować overseinen, telegraferen
telegram telegram
telegram metaaldraad, draad
teleJkomunikacja communiqué
telemetria telemetrie
teleskop sterrenkijker, telescoop, verrekijker
telewizja televisie
telewizja televisie
telewizją televisie
temacie onderwerp, stof, thema, apropos
temacie iets actueels, actualiteit
temat stof, onderwerp, subject
temat onderwerp, stof, thema, apropos
temat iets actueels, actualiteit
temat podmiot iets actueels, actualiteit
tempa treden, schrijden, stappen, lopen
temperamencie temperament
temperament temperament
temperatura temperatuur
temperatura złącza p-n temperatuur
temperaturą temperatuur
tempo proportie, verhouding, evenredigheid
tempo snelheid, vaart, spoed, radheid
tempo wielkość (miara względna) lopen, stappen, treden, schrijden
ten dat
ten dit, dit hier
ten kto przeżył dito, identiek
ten zielony dusdanige, dergelijke, zo'n, zulk een
tendencja afdrijven, op drift zijn, drijven
tendencja wilsbeschikking, gesteldheid, aanleg
tenis tennis
tenor tenorstem, tenor
teologia theologie, godgeleerdheid
teologia theorem theologie, godgeleerdheid
teologią theologie, godgeleerdheid
teoretyczny akademisch, academisch
teoria theorie
teorią theorie
terapia therapie
terapią therapie
Terasa terras
teraz enfin, komaan, nou, nu, wel, tja
teraz gdy enfin, komaan, nou, nu, wel, tja
teraźniejszy tegenwoordig, actueel
teren achtergrond, grond, bodem, ondergrond
teren terrein
termin benaming, naamwoord, naam
termin dadel, dactylus
termin affiche, aanplakbiljet, plakkaat
termin term, vakterm
termin amerykański Amerikaans
termin brytyjski Brits
termin prawniczy wettig, wettelijk, gewettigd, legaal
termin przeciwstawny tegenover, aan de overkant van
terminal wizyjny scherm, schut
terminal znakowy prosty terminal
terminologią terminologie, vakwoordenboek
termometr warmtemeter, thermometer
termos thermosfles
termostacie thermostaat
termostat thermostaat
terror terreur, schrikbewind
terrorysta terrorist
terroryście terrorist
terroryzm terrorisme
terroryzować schrik aanjagen, doen schrikken
terytorialny territoriaal
terytorium territoir, ban, gebied, grondgebied
test examen, keuring, onderzoek
test wewnętrzny binnenste, binnenlands, intern
test zgodności examen, keuring, onderzoek
testamencie verbond, uiterste wil, testament
testament verbond, uiterste wil, testament
testament uiterste wil, verbond, testament
testować examen, keuring, onderzoek
teza proefschrift, stelling, dissertatie
tezą proefschrift, stelling, dissertatie
też evenzeer, ook, mede, eveneens
też nie evenmin, noch
też nie neen, geen, nee, niet
też nie evenzeer, mede, eveneens, ook
tęcza regenboog
tęczą regenboog
tęczówka (oka) Iris
tęczówka oka Iris
tęgi gezet, zwaarlijvig, corpulent
tępić verdelgen, uitroeien
tępy bot, stomp
tępy gesmoord, toonloos, stomp, dof
tępy ić bot, stomp
tęsknić verlangen, hunkeren, reikhalzen
tęsknota verlangend, smachtend
tęsknota heimwee
tęsknota za krajem verlangend, smachtend
tętnica slagader, arterie
tętno pols, polsslag, tel
the former>ten pierwszy daarvoor, vooraan, eerder, indertijd
tkać weven
tkanina weefsel
tkanina do robienia worków weefsel
tkanina nieprzemakalna weefsel
tkwiący aangeboren, ingeboren
tkwić kleven, vastkleven, aanhangen
tlen zuurstof
tlen cz zuurstof
tlenić (włosy) water
tło achtergrond
tło okna achtergrond
tłoczyć się hoop, boel, drom, massa, menigte
tłoczyć się kudde, roedel
tłok hoop, boel, drom, massa, menigte
tłok zuiger
tłok pers
tłuc temperen, mengen, mixen, vermengen
Tłuczek stamper, vijzelstamper
tłum hoop, boel, drom, massa, menigte
tłum gastheer
tłum massa, drom, hoop, menigte, boel
tłumacz interpreter
tłumaczenia uitvoering, versie
tłumaczenie translatie, translaat, overzetting
tłumaczenie (tekstu) translacja translatie, translaat, overzetting
tłumaczenie języka symbolicznego samenscholing
tłumaczyć vergaderen, samenkomen, bijeenkomen
tłumaczyć uitleggen, interpreteren, duiden
tłumaczyć pleiten
tłumaczyć translateren, overzetten, vertalen
tłumaczyć język symboliczny zestawić translateren, overzetten, vertalen
tłumaczyć się uitleggen, interpreteren, duiden
tłumaczyć się reproduceren, weergeven
tłumaczyć z języka programowania na translateren, overzetten, vertalen
język angielski
tłumić doven, blussen, uitdoen, uitblussen
tłumić onderdrukken, smoren, neerslaan
tłusty gedurfd, stout, stoutmoedig, brutaal
tłusty lijvig, dik
tłusty vettig, vet
tłusty dik, vettig, vet
tłuszcz lijvig, dik
tłuszcz wielorybi invetten
tłuszczowy lijvig, dik
to best
to het
to dat
to samo dito, identiek
toalecie privaat, secreet, toilet
toaleta privaat, secreet, toilet
toaletka ladenkast, commode
toast branden, braden, roosteren
tobołek bundel, wis, bos
todze toga, jurk, japon
todze toga, japon, jurk
toga toga, jurk, japon
tok tracé, route, leergang, cursus, koers
tokarka draaibank, draaischijf
tokarnia draaibank, draaischijf
token adstructie, teken, bewijs
tolerować te wachten staan, afhalen, wachten
tolerować lijden, aanzien, dulden, toelaten
tolerował te wachten staan, afhalen, wachten
tolerował lijden, aanzien, dulden, toelaten
tolerując aanhoudend, blijvend, bestendig
tom geluidssterkte, inhoud, volume
tom (dyskowy)objętość głośność geluidssterkte, inhoud, volume
ton intonatie, toon
ton odcień intonatie, toon
tona ton
toną ton
tonąć verdrinken, verloren gaan, vergaan
tonąć zinken, aan de grond raken
topić verdrinken, verloren gaan, vergaan
Topić wegsmelten, dooien, ontdooien
topić się verdrinken, verloren gaan, vergaan
topnieć wegsmelten, dooien, ontdooien
topnieć dooi
topola peppel, populier
topór hakbijl, bijl
tor afdruk, voetspoor, spoor
tor żużlowy steeg
tor/szlak wodny afdruk, voetspoor, spoor
torba tas, zak
torba (foliowa consument, gebruiker, verbruiker
torba na zakupy tas, zak
torbą tas, zak
torebka beurs, portemonnaie, geldbuidel
torebka damska tasje, reticule, handtasje
torf turf
torfowiska onderbinden
torfowiska Moriaan, Moor
torfowiska aanbinden, meren
torfowiska Mauretaniër
tornister knapzak, ransel
tornister knapzak, ransel
torować drogę genist, geniesoldaat, baanbreker
torpeda torpederen
torpedą torpederen
torpedować torpederen
tors boomstam, stam
tort koek, cake
tortura folteren, martelen, pijnigen
torturą folteren, martelen, pijnigen
torturować folteren, martelen, pijnigen
tortury folteren, martelen, pijnigen
tory kolejowe spoor, spoorweg
totalny algeheel, totaal
towar handelsartikel, artikel
towar colli, goederen
towar koopwaar, handelswaar, waar
towar na składzie handelsartikel, artikel
towar wyrzucony za burtę mikpunt, onderwerp, object, ding
towar wyrzucony za burtę dingen, spullen
towarach handelswaar, koopwaar
towarzyatwo sociëteit, club
towarzyski sociaal, maatschappelijk
towarzystwo akcyjne firma, handelsfirma, handelshuis
towarzysz zich aaneensluiten, aansluiten
towarzysz maat, kameraad, kornuit, makker
towarzysz maat, kornuit, kameraad, makker
towarzysz zabaw dziecinnych zich aaneensluiten, aansluiten
towarzyszący ingesloten, bijgaand
towarzyszący zich aaneensluiten, aansluiten
towarzyszący steward
towarzyszyć vergezellen, accompagneren, begeleiden
towarzyszyć verplegen, zorgen voor, verzorgen
tożsamość identiteit
tracić zabarwienie dalen, kleiner worden, afnemen
tradycja traditie, overlevering
tradycją traditie, overlevering
tradycyjny gewoon, gebruikelijk
tradycyjny ouder
tradycyjny traditioneel
traf incidenteel, toevallig
traf Fortuna
traf lot, fortuin, fortuinlijkheid
traf bof, mazzel, geluk, buitenkansje
trafić slaan, kloppen, houwen, klappen
trafić się gebeuren, aan de hand zijn
trafienie slaan, kloppen, houwen, klappen
trafna odpowiedź trafienie slaan, kloppen, houwen, klappen
trafny rechter-, vandehands
tragarz conciërge, portier
tragedia tragisch
tragedią tragisch
tragiczny tragisch
trakt afdruk, voetspoor, spoor
traktacie verdrag, traktaat, verhandeling
traktat verdrag, traktaat, verhandeling
traktor trekker, tractor
traktor do transporu drewna trekker, tractor
traktować rondgeven, ronddelen, uitdelen
traktować behandelen, cureren
traktować na serio behandelen, cureren
traktowania kuur, behandeling
traktowanie kuur, behandeling
tramwaj tram
tramwaj tram
transakcja aangelegenheid, zaak, affaire, ding
transakcja transactie
transakcja globalna transactie
transakcją transactie
transcendentny extern, buiten-, uitwendig, uiterlijk
transformować vervormen
translacja resolutie, motie
translator adresów aan, nabij, naast, dichtbij, bij
transmisja pojedyncza na żądanie uitzenden, omroepen
transmisja radiofoniczna uitzenden, omroepen
transmisja radiowa uitzenden, omroepen
transmitować uitzenden, omroepen
transmitować opsturen, sturen, doen toekomen
transmitować (do wszystkich węzłów opsturen, sturen, doen toekomen
sieci)
transmitował opsturen, sturen, doen toekomen
transparencie vaan, dundoek, vlag
transport transporteren, overbrengen, voeren
transport klucza transporteren, overbrengen, voeren
transportować trekken
transportować transporteren, overbrengen, voeren
tranzystor tor, transistor
tranzystor polowy z rowkiem w ksztaJcie rechtopstaand, verticaal
V
tranzytywny transitief, overgankelijk
trap overgang, passage, doorgang
trasa reisplan, route, tracé, baanvlak
trasa domyślna luchtweg
trasa zastępcza ścieżka zastępcza reisplan, route, tracé, baanvlak
trasować reisplan, route, tracé, baanvlak
tratwa vlotten, dobberen, drijven
tratwa vlot
tratwa ratunkowa boot, schuit
tratwą vlot
trawa gras
trawa rosnąca na wydmach gras
trawą gras
trawić verteren, verduwen, digereren
trawienia digestie, spijsvertering
trawienie digestie, spijsvertering
trawienie światłem przechodzącym ets
trawnik perk, grasveld, gazon, grasmat
trąba toeteren, de trompet steken, toeten
trąbce toeteren, de trompet steken, toeten
trąbka toeteren, de trompet steken, toeten
trącać een duw geven, toestoten, aanstoten
trącać slaan, klappen, kloppen, opvallen
trącać łokciem stortplaats
trącenie łokciem aanstoten, een duw geven, toestoten
trącić łokciem aanstoten, een duw geven, toestoten
trąd melaatsheid, lepra
trądzik eczeem, acne, dauwworm
trefl club, sociëteit
trema angst
trenować drillen, oefenen
tresować boren
treśc tevreden, vergenoegd, voldaan
treśc inhoud
treściwy kernachtig, bondig, kort, beknopt
treść inhoud
treść tenorstem, tenor
treść ruchu pakietów aanklacht, beschuldiging
treść zasadnicza (dane właściwe spul, stof, goedje, substantie
przesyłane w pakietach sieciowych)
trędowaty lepralijder, leproos, melaatse
triumf gejubel
triumf zegevieren, zegepralen, triomferen
triumfować zegevieren, zegepralen, triomferen
triumfowanie gejubel
trochę gering, karig, min, luttel, klein
trolejbus trolleybus
tron troon
trop afbakenen
tropiciel stopka(listy) aanhangwagen
tropić afdruk, voetspoor, spoor
tropikalny tropisch
troska acht, attentie, aandacht
troska zich bekommeren, bezorgd zijn, zorgen
troska tel, achting
troskliwie zachtjes, voorzichtig
troskliwy aandachtig, attent, oplettend
troskliwy behoedzaam, voorzichtig
troskliwy nadenkend
troszczyć się zich bekommeren, bezorgd zijn, zorgen
trójca Drieëenheid
trójkącie driehoek, triangel
trójkąt driehoek, triangel
trucht een duw geven, toestoten, aanstoten
trucizna vergiftigen, vergallen, vergeven
truciźnie vergiftigen, vergallen, vergeven
trudność smart, verdriet, leed
trudność bezwaar, moeilijkheid, strubbeling
trudność knopen, een knoop leggen
trudny zwaar, moeilijk, lastig, slim
trudny hard
trujący venijnig, vergiftig, giftig
trumna doodkist, kist
trunek alcohol, drank, alcoholische drank
trup lijk, kreng, kadaver
trupa horde, bende
trupa troep
trupą kreng, kadaver, lijk
truskawce aardbei
truskawka aardbei
trwać dłużej niż aanhouden, blijven aandringen
trwała ondulacja Perm
trwałość poprzez dziedziczenie leven, hachje
trwały aanhoudend, blijvend, bestendig
trwały blijvend, aanhoudend
trwały gestaag, constant, bestendig
trwały volhardend
trwały vasthoudend
trwały identyfikator gestaag, constant, bestendig
trwoga angst
trwonić verklungelen, opmaken, verdoen
tryb manier, wijze, trant
tryb gemoedstoestand, moreel, stemming
tryb (pracy) rodzaj uprawnienia manier, wijze, trant
tryb dostępu (w Uniksie) manier, wijze, trant
tryb łączący conjunctief, aanvoegende wijs
tryb oznajmiający indicatief, aantonende wijs
tryb oznajmujący indicatief, aantonende wijs
tryb przezroczysty (wykonywania uitzenden, omroepen
operacji)
trybuna tribune, leiding, podium
trygonometria driehoeksmeting, trigonometrie
trygonometrią driehoeksmeting, trigonometrie
tryl trillers maken
trylion triljoen
tryskać verspuiten, opspatten, stuiven
trzask dichtslaan
trzaskać barst
trzaskać knapperen, kletteren, knetteren
trzaskać dichtslaan
trzaskanie knapperen, kletteren, knetteren
trzaśnięcie dichtslaan
trząść aardbeving
trząść się schokken
trząść się opgooien, gooien
trząść się rillen, huiveren, beven, bibberen
trzcina staf, stok
trzcina riet
trzcina suikerriet
trzcina cukrowa staf, stok
trzciną staf, stok
trzeba przyznać że toegegeven
trzeci derde
trzeci migdał derde
trzeć aanstrijken, wrijven, uitwrijven
trzepnięcie adhesie betuigen, applaudisseren
trzepotać skrzydłami aan de scharrel zijn, fladderen
trzepotanie beven, bibberen, rillen, huiveren
trzeszczeć knapperen, kletteren, knetteren
trzeźwy nuchter
trzęsienie ziemi aardbeving
trzmiel hommel
trzon schacht, mijnschacht
trzy drie
trzy pensy drie
trzydziestka dertig
trzydzieści dertig
trzykrotny drievoudig, driedubbel
trzymać morrelen, friemelen, scharrelen
trzymać się z dala od bespreken, reserveren, intekenen
trzymać w rezerwie blijven
trzynaście dertien
trzystopniowa wymiana komunikató verband, omgang, betrekking
tu hier, hierheen
tuba binnenband, luchtpijp, luchtband
tuba elektromagnetyczna pijp, tabakspijp
tubylca ingeboren, aangeboren
tubylec ingeboren, aangeboren
tuleja heester, struik
tuleja mouw
tulić knuffelen
tulipan tulp
tułów boomstam, stam
tumulcie herrie, rel, roerigheid, getier
tumult herrie, rel, roerigheid, getier
tunel metro
tunel tunnel
tunice tuniek
tunika tuniek
tuńczyk tonijn
tupecie gal, plantengal, galnoot
tupet wang, koon, kaak
tupet zenuw
tupet jus, sop, saus
tura anders maken, veranderen
Turcja Turkije
Turcja kalkoen
turecki Turks
Turek Turk
turnia alpenweide, alp
turniej toernooi, steekspel
turysta toerist
turystyczny toerist
turystyka toerisme
turyście toerist
tutaj hier, hierheen
tuzin dozijn, twaalftal
twardnieć harden, temperen, stalen
twardość stugheid, hardheid
twardy hard
twardy krachtig, geducht, sterk, fiks, straf
twardy koniec wiersza gevestigd, vast, stevig, hecht
twardy myślnik afgemeten, plechtig, ceremonieel
twardy orzech do zgryzienia hard
twarz het hoofd bieden
twarzowy gepast, passend, geschikt
twierdzenie spil, as
twierdzenie theologie, godgeleerdheid
twierdzenie stelling, theorema
twierdzić beweren, verzekeren
twierdzić (bezpodstawnie) betuigen, verzekeren
twoj het jouwe, de jouwe
tworzenie serwerów WWW constructie, bouw, aanbouw
tworzyć samenstellen, componeren
tworzyć verwekken
tworzyć verstoffelijken, materialiseren
tworzyć kopię zapasową scheppen, creëren
tworzyć mozaikę scheppen, creëren
tworzywa stoffelijk, materieel
twój je, jouw
twój het jouwe, de jouwe
twór wezen
twórca architect, bouwmeester
twórca v pisać auteur, schrijver, stilist
ty jou, aan jou, aan je, je
ty uzelf, jijzelf
ty sam jou, aan jou, aan je, je
tyczka kuil
tyczka Pool
tydzień week
tygodnik wekelijks, elke week
tygodniowo wekelijks, elke week
tygodniowy wekelijks, elke week
tygodniówka gage, loon, bezoldiging, salaris
tygrys tijger
tykwa kalebas
tykwą kalebas
tylko billijk, fair, rechtvaardig
tylko pas, enkel, alleen, slechts, maar
tylko wstęgi boczne billijk, fair, rechtvaardig
tylko z nazwy louter, alleen, verlaten, enig
tylne światło (samochodu) achterlicht
tylne wejście achterdeur
tylny achterhoede
tył achterhoede
tył kompilatora achterhoede
tym niemniej wel, al, hoewel, ofschoon, alhoewel
tymczasem intussen, inmiddels, daarentegen
tymczasowy tijdelijk, voorlopig
tymczasowy tijdelijk
tynk kalken, aanstrijken
tynkować kalken, aanstrijken
typ drukletter
typ źródłowy drukletter
typowy eigenaardig, typisch
tyran dwingeland, geweldenaar, tiran
tysiąc duizend
tysiąc (dolarów groots, grandioos, overweldigend
tysiąc instrukcji na sekundę duizend
Tysiąclecie duizendjarig tijdperk, millennium
tysiąclecie millennium
tytan Titan
tytoń tabak
tytuł titelen, tituleren, betitelen
tytuł szlachecki bedrijf, acte, dokument, akte, stuk
tytuł własności titelen, tituleren, betitelen
tytułować adresseren
u góry afknotten
ubawić opvrolijken, amuseren, onderhouden
ubezpieczać veilig stellen, verzekeren, assureren
ubezpieczenia assurantie, verzekering
ubezpieczenie assurantie, verzekering
ubezpieczenie na życie assurantie, verzekering
ubezpieczyć betuigen, verzekeren
ubezpieczyć veilig stellen, verzekeren, assureren
ubiegać się o posadę match, wedstrijd, concours
ubierać (się) een verband omleggen
ubierać się een verband omleggen
ubijać woordspeling
ubikacja WC, watercloset
ubiór een verband omleggen
uboczny minder belangrijk, ver, bij-, zij-
ubogi erbarmelijk, beklagenswaardig
ubój afslachten, slachten
ubóstwo gebrek, armoede
ubrać aankleden, omkleden, kleden, bekleden
ubrać kleding, kleren
ubrać complet, stelletje, set, stel
ubranie aankleden, omkleden, kleden, bekleden
ubranie kleding, kleren
ubranie complet, stelletje, set, stel
ubranie ding, voorwerp
ubranie (męskie) kleren, kleding
ubranie cywilne ding, voorwerp
ubywać verminderen, afnemen
ucho oor
uchodźca uitgewekene, vluchteling
uchwalać verordenen, decreteren
uchwała doen, bezig zijn, ageren, handelen
uchwała besluit, uitspraak, beslissing
uchwycić sens bemachtigen, aangrijpen, grijpen
uchwyt oor, kruk, handvat, hengsel, klink
uchwyt powiązania knippen, scheren, snoeien
uchwyt środowiska oor, kruk, handvat, hengsel, klink
uchylać się mijden, uit de weg gaan, ontwijken
uchylać się ontwijken, mijden, uit de weg gaan
uchylony op een kier staand
uciążliwy drukkend, zwaar
uciec weglopen, wegrennen, drossen
uciec grendelen, afgrendelen
uciec ontsnappen, ontkomen, ontgaan
ucieczce ontsnappen, ontkomen, ontgaan
ucieczka grendelen, afgrendelen
ucieczka ontsnappen, ontkomen, ontgaan
uciekać ontsnappen, ontgaan, ontkomen
uciekać się appelleren, een beroep doen op
uciskać knellen, dringen, persen, drukken
uciskać pers
uciszyć stil, bedaard, rustig, kalm
uciszyć się kalmte, rust, rustigheid, stilte
uczcić waardig, zichzelf respecterend, deftig
uczciwy eerlijk, eerzaam, degelijk
uczelnia academie, hogeschool, genootschap
uczelnia college
uczeń student
uczęszczać verplegen, zorgen voor, verzorgen
uczęszczać bezoeken, geregeld bezoeken
uczony knap, ontwikkeld, geleerd
uczony wetenschapper, geleerde
uczta festijn, feestmaal, smulpartij, gelag
ucztować festijn, feestmaal, smulpartij, gelag
uczucie affect, emotie, aandoening
uczucie recipiëren
uczucie gevoel
uczucie) gewaarwording, aandoening
uczyć instrueren
uczyć afwennen, afleren
uczyć się leren, aanleren
uczyć się knap, ontwikkeld, geleerd
uczynny toegevend, inschikkelijk, meegaand
uda bovenbeen, dij
udaj fingeren, simuleren, doen alsof
udaj voorgeven, voorwenden, doen alsof
udawać aandoen, aangrijpen
udawać fingeren, simuleren, doen alsof
udawanie aanstellerij, onnatuurlijkheid
udawanie aanmatiging, onbescheidenheid
uderzać hameren
uderzać afrukken, plukken, afbreken
uderzający snedig, juist, geprononceerd, raak
uderzający kontrast snedig, juist, geprononceerd, raak
uderzenie slaan, klappen, kloppen, opvallen
uderzenie stompen
uderzenie Jan Klaassen
uderzenie aanspannen
uderzenie serca slaan, klappen, kloppen, opvallen
uderzenie takie j.w. aanhalen, strelen, liefkozen, aaien
uderzyć slaan, klappen, kloppen, opvallen
uderzyć zwłaszcza jakimś płaskim slaan, klappen, kloppen, opvallen
przedmiotem
udo bovenbeen, dij
udostępniać tentoonstellen, belichten
udostępniać stutten, steunen, schragen
udostępniać wspomagać obsługiwać verlichten, vergemakkelijken
rozpoznawać realizować pomoc
techniczna obsługa
udostępnić verlichten, vergemakkelijken
udostępnienia loslaten, uitlaten, tappen, lossen
udowadniać twisten, disputeren, krakelen
udowadniać bewijzen, aantonen
udowodnić schuldig bevinden
udręczenie beklemming, benauwdheid, angst
udręka doodsangst, doodsstrijd, agonie
udręka beklemming, benauwdheid, angst
udusić smoren, onderdrukken, neerslaan
udział invoer
udział belang inboezemen, interesseren
udział deel, stuk, onderdeel, gedeelte
udział dyskowy bijdrage
udzielać verloten, loten
udzielić college geven
udzielić nagany stortplaats
udzielić poufnej informacji accoord, overeenstemming
ufać vertrouwen, fiducie hebben in
ufać komuś/być zwolennikiem czegoś vertrouwen, fiducie hebben in
ufność fiducie, vertrouwen, geloof
ufność vertrouwen, fiducie hebben in
ufny zelfbewust, zelfverzekerd
ufundować baseren, grondvesten, funderen
Uganda Oeganda
ugniatać kneden
ugoda overeenstemming, samenklank
uhonorować huldigen, vereren, eren
ujadać golfspel, golf, inham, bocht, boezem
ujadanie golfspel, golf, inham, bocht, boezem
ujarzmiać aanspannen, het juk opleggen
ujawniać stutten, steunen, schragen
ujawnić laten blijken, manifesteren
ujednolicić maken, doen, bedrijven
ujemnie ontkennend
ujemny min, minus
ujemny negatief, cliché
ujęcia aanhouding, arrestatie
ujmować w cudzysłów aanhalen, citeren, noemen
ujmujący bekoorlijk, innemend, charmant
ujrzeć ziehier, kijk, ziedaar, hier, hierzo
ujście entree, ingang, toegang
ujście bek, muil
ujście danych zinken, aan de grond raken
ujście zdarzeń bek, muil
ukartować slinks, bedrieglijk
ukazać się opdraven, opdagen
układ akkoord, maatregel
układ circuit
układ logiczny odporny na szumy bende, troep, schare
układ komplementarny MOS circuit
układ LCDTL niskoprądowy logica
diodowotranzystorowy
układ mikroprocesorowy overeenstemming, samenklank
układ RTL bikken, afbikken
układ zerojedynkowy montuur, vatting
układ żądania i przyznania magistrali akkoord, maatregel
układ żądania i przyznania magistrali circuit
układać arrangeren, aanrichten, ordenen
układać ophopen, opeenhopen, accumuleren
układać w stos arrangeren, aanrichten, ordenen
układance puzzel, raadsel
ukłonić się boog, toog
ukłucia lul, pik, leuter, snikkel, jongeheer
ukłucie lul, pik, leuter, snikkel, jongeheer
ukłucie pikken, prikken, priemen, steken
ukłuć pikken, prikken, priemen, steken
ukochana schat, liefje, lief, lieveling
ukochana osoba schat, lieverd, lieveling, liefje
ukochany schat, liefje, lief, lieveling
ukochona schat, liefje, lief, lieveling
ukończyć compleet, volledig
ukończyć studia afgestudeerd, gediplomeerd
ukośnie scheelzien, scheelkijken, loensen
ukośnik afkraken
ukośnik (prawy) afkraken
ukośny scheef, schuin
ukradkiem tersluiks, sluiks, steelsgewijs
Ukrainiec Oekraïens
ukraiński Oekraïens
ukraść achteroverdrukken, verdonkeremanen
ukraść klemmen, tokkelen, knijpen, nijpen
ukraść sluipen
ukryć blind
ukryć jas, mantel
ukryć vel, dierevel, vacht, pels, huid
ukryty verborgen, verdekt, clandestien
ukrywać verbergen, ontveinzen, verhelen
ukrywać veinzen, huichelen
ukrywać verborgen, verdekt, clandestien
ukrywać vel, dierevel, vacht, pels, huid
ukrywać się verbergen, ontveinzen, verhelen
ukrzyżować kruisen, kruisigen
ul bijenkorf
ul bijenkorf
ulegać awarii floppen, in het water vallen
ulepszać verbeteren, veredelen
ulepszyć verbeteren, veredelen
ulewa storm
ulica dreef, laan
ulica straat
ulicą straat
uliczka steeg
uliczka dreef, laan
uliczka steeg
uliczny straat
ulokować afstemmen, aanpassen, adapteren
ulotka brochure, paperback, ingenaaid boek
ulotny zwak
ultimatum ultimatum
ulubienica uitverkoren
ulubieniec uitverkoren
ulubieniec troetelen, koesteren, vertroetelen
ulubiony uitverkoren
ulubiony uitverkoren
ulubiony troetelen, koesteren, vertroetelen
ulubiony afgezonderd, afzonderlijk
ułamek breuk, fractie
ułatwiać tentoonstellen, belichten
ułatwiać verlichten, vergemakkelijken
ułożyć arrangeren, aanrichten, ordenen
ułożyć się z wierzycielami arrangeren, aanrichten, ordenen
ułuda drogbeeld, begoocheling, illusie
umarli doods, dodelijk
umarły doods, dodelijk
umeblowany gemeubileerd
umęczyć kruisen, kruisigen
umiar matigheid
umiarkowany zacht, mild, zachtmoedig, zachtaardig
umiarkowany nuchter, bezadigd, sober, matig
umiejętności belevenis, ervaring, ondervinding
umiejętność bekwaamheid, kundigheid
umiejętność geschiktheid
umiejętny wetenschappelijk
umiejscawiać situeren, leggen, plaatsen
umiejscowienia ligging
umiejscowienie houding, stand, positie
umierać doodgaan, overlijden, sterven
umieszczenia montuur, vatting
umieścić situeren, leggen, plaatsen
umieścić plaats, oord, lokaal, plek
umieścić aanspannen
umocnienie vormsel, aanneming
umocować fixeren, bevestigen, bepalen
umocowany vasten
umorzyć (dług) ontbinden, annuleren, afgelasten
umowa overeenstemming, samenklank
umowa akkoord, maatregel
umowa licencyjna verbintenis, contract
umowa obustronna congres
umowny willekeurig, arbitrair, eigenmachtig
umówione spotkanie benoeming, aanstelling
umówiony termin benoeming, aanstelling
umycie wassing
umyć sobie włosy het haar wassen
umysłowy geestelijk, mentaal
umywalnia vont, bekken, kom
umywalnia wasinrichting, washok, wasgelegenheid
uncja ons
uncja (28.35 grama) ons
unia unie
unieważniać vernietigen, verwoesten, vernielen
unieważnić ontbinden, annuleren, afgelasten
unikać mijden, uit de weg gaan, ontwijken
unikalny typisch, curieus, vreemd
unikat weetgierigheid, nieuwsgierigheid
unikat uniek, enig
unikatowy uniek, enig
uniważnić vernietigen, verwoesten, vernielen
uniwersalny algemeen, universeel
uniwersalny system przetwarzania algemeen, universeel
informacji
uniwersytecki academie, universiteit
uniwersytet academie, universiteit
unosić się krankzinnig zijn
unosić się w powietrzu zweven
uodporniony immuun, onvatbaar, resistent
upadać druppel, waterdruppel
upadać vallen, neervallen, afvallen, storten
upadek instorten, ineenstorten, uiteenvallen
upadek eb-
upadek vallen, neervallen, afvallen, storten
upadek afgang
upakować inpakken, pakken, verpakken
upał gloed, vuur
upaństwawiać nationaliseren, naasten
upaństwowić nationaliseren, naasten
uparty koppig, halsstarrig, hardnekkig
uparty afgemeten, plechtig, ceremonieel
uparty halsstarrig, hardnekkig, koppig
uparty się koppig, halsstarrig, hardnekkig
upewniać betuigen, verzekeren
upewniać się veilig stellen, verzekeren, assureren
upewniać się (<sth> co do czegoś) constateren, vaststellen, bevinden
upewnić się constateren, vaststellen, bevinden
upiec bakken
upierać się aandringen
upierać się aanhouden, blijven aandringen
upilnować het uiterlijk hebben van, er uitzien
upiorny afgrijselijk
upiór blinde, blinde bij kaarspel, geest
upload uploaden
upływać aflopen, ophouden, uitgaan, eindigen
upodobanie bedenken, zich verbeelden
upodobanie hoe, bij wijze van, voor, als, tot
upokarzać się kleinmaken, vernederen, verootmoedigen
upokorzenie verootmoediging, vernedering
upokorzyć nederig, onderdanig, deemoedig
upominać vermanen, aanmanen, manen, aansporen
upominek aandenken, gedenkschrift
upominek aandenken, gedenkschrift
uporczywa (walka) bar, hard, streng, duchtig, straf
uporczywy koppig, halsstarrig, hardnekkig
uporczywy halsstarrig, hardnekkig, koppig
uporządkować coś aanpassen, afstemmen, adapteren
uporządkowanie afstelling, instelling
uporządkowany systematisch
upoważniać machtigen, volmachtigen, autoriseren
upoważnić machtigen, volmachtigen, autoriseren
upoważnienie mandaat, bevoegdheid, machtiging
upraszczać inkorten, bekorten, afkorten
upraszczać vereenvoudigen, simplificeren
uprawa cultuur, teelt, beschaving, bouw
uprawa drzew tuinieren
uprawa ogrodu cultuur, teelt, beschaving, bouw
uprawiać bebouwen, bewerken, kweken
uprawiać drillen, oefenen
uprawiać geldkist, kas, fonds
uprawiać autostop dobbelen
uprawiać hazard hof, tuin
uprawiać stręczycielstwo kampen, worstelen
uprawiać zapasy agrarisch
uprawiać ziemię bebouwen, bewerken, kweken
uprawnianie mandaat, bevoegdheid, machtiging
uprawnienie autoriteit, gezag
uprawnienie mandaat, bevoegdheid, machtiging
uprawnienie vrijdom, vrijheid, vlotheid
uprawnienie titelen, tituleren, betitelen
uprawnienie do zarządzania zadaniami geschiktheid
uprawnienie do zmiany mandaat, bevoegdheid, machtiging
uprawnienie publiczne mandaat, bevoegdheid, machtiging
uprawnienie zdolność autoriteit, gezag
uprościć vereenvoudigen, simplificeren
uprowadzać ontvoeren
uprowadzenia ontvoering
uprowadzenie ontvoering
uprowadzić ontvoeren
uprzątać elimineren, afschaffen, opdoeken
uprząż span
uprzednio al, reeds, alvast, alreeds
uprzednio daarvoor, eerder, vooraan, indertijd
uprzedzać vooroordeel, vooringenomenheid
uprzedzać (<against sb> do kogoś) anticiperen, prejudiciëren
uprzedzenia vooroordeel, vooringenomenheid
uprzedzenie vooroordeel, vooringenomenheid
uprzedzić anticiperen, prejudiciëren
uprzejmie zachtjes, voorzichtig
uprzejmość gunst, begunstiging, genadigheid
uprzejmość voorkomendheid, liefheid
uprzejmość beleefdheid, hoffelijkheid
uprzejmy voorkomend, lief, aardig, vriendelijk
uprzejmy wellevend, beschaafd, welgemanierd
uprzejmy vriendelijk, voorkomend
uprzejmy bereidwillig, bereidvaardig
uprzejmy beschaafd, wellevend, welgemanierd
uprzywilejować preferentie, privilege, prae
uprzywilejowany bevoorrecht, voorrangs-
upust disconto
upuść druppel, waterdruppel
uradowany verrukt
uradowany jubel-
Uran uranium
uran Uranus
uratować bergen, behouden, redden
uratować redden, bergen, behouden
uraz blessure, wond, kwetsuur, verwonding
uraza trots
urazić beledigen, affronteren, krenken
uregulować (np. rachunek) afhandelen, afdoen
urlop verlof, vrijaf
urlop vakantie
urlop chorobowy sickness vakantie
uroczy aanbiddelijk, aanbiddenswaardig
uroczy bekoorlijk, innemend, charmant
uroczy behaaglijk, genoeglijk
uroczystość viering
uroda fraaiheid, schoonheid, knapheid
urodzaj onbekrompenheid, overvloed
urodzajny vruchtbaar
urodzenia geboorte
urodzenie geboorte
urodziny verjaardag, geboortedag, verjaring
urok appelleren, een beroep doen op
urok aantrekkelijkheid
urok aantrekkelijkheid
urozmaicenia afleidingsmanoeuvre
uruchamiać ontzetten, royeren, ontslaan
uruchamiać aanrijden, voorrijden
uruchamiać (program) uitschrijven, lanceren, ontketenen
uruchomić executeren, ter dood brengen
uruchomić w tle aanzetten tot, activeren, aanzetten
urwisko klif, klip
urząd celny usance, gewoonte, gebruik
urząd celny douanekantoor, grenskantoor
urząd pocztowy aanplakken
urząd pocztowy postkantoor
urządzać arrangeren, aanrichten, ordenen
urządzać uitschrijven, regelen, organiseren
urządzenia pomocnicze bijkomstig, bijbehorend, bijkomend
urządzenie akkoord, maatregel
urządzenie hulpmiddelen, inrichting, apparaat
urządzenie peryferyjne slaaf
urządzenie zakłócające działanie idee, benul, begrip, denkbeeld
systemów elektronicznych nieprzyjaciela
urządzenie zewnętrzne uitrusting, accommodatie, inrichting
urzeczywistniać beseffen, bevatten, begrijpen
urzędnik bediende, kantoorbediende
urzędnik ambtelijk, officieel
urzędnik państwowy bediende, kantoorbediende
urzędnik stanu cywilnego officier
urzędowy ambtelijk, officieel
usankcjonować ja zeggen, beamen, bevestigen
usilny dringend, brandend, spoedeisend
usłuchać gehoorzamen
usługa elektroniczna speurtocht, speurwerk, zoektocht
usługa o najwyższej możliwej jakości eredienst, dienst, godsdienstoefening
usługa uaktualniania sterowników vinger
usługa uwierzytelniania speurtocht, speurwerk, zoektocht
usługa zabezpieczenia eredienst, dienst, godsdienstoefening
usługi maklerskie courtage
usługiwać te wachten staan, wachten, afhalen
usługiwać serveren, voorleggen
usługodawca sieciowy server
usłużny aandachtig, attent, oplettend
uspokajać gematigd, bescheiden, matig
uspokoić stil, bedaard, rustig, kalm
uspokoić gematigd, bescheiden, matig
uspokoić bedaard, stil, rustig, kalm
uspokoić się wiegen
usposobienia harden, temperen, stalen
usposobienie karakter, geaardheid, aard
usposobienie harden, temperen, stalen
usposobiony aangedaan, aangegrepen
usprawiedliwiać verontschuldigen
usprawiedliwić verontschuldigen
usprawnić wijzigen, modificeren
usta bek, muil
ustalać determineren, nauwkeurig bepalen
ustalać z góry inrichten, oprichten, stichten
ustalić determineren, nauwkeurig bepalen
ustalony onbeweeglijk, star, vast
ustanawiać inrichten, oprichten, stichten
ustanowić inrichten, oprichten, stichten
ustanowić gesticht, instituut, inrichting
ustanowienie grondwet, constitutie
ustanowienie instelling
ustawa recht
ustawa statuut
ustawać stoppen, aflaten, ophouden
ustawą statuut
ustawiać inrichting, apparaat, hulpmiddelen
ustawianie inrichting, apparaat, hulpmiddelen
ustawić arrangeren, aanrichten, ordenen
ustawienie. układ akkoord, maatregel
ustąpić toegeven
ustęp kast
ustęp (w książce) artikel, paragraaf
ustęp w książce artikel, paragraaf
ustępował neerleggen, bedanken, afstand doen
ustępował bekoelen, bedaren, luwen
ustnie mondeling
ustny mondeling, oraal
ustronne (miejsce) enkel, bloot, louter
ustrój stelsel, staatsvorm, regime
usunąć uitwissen, uitvegen, wegvagen
usunąć vernietigen, verwoesten, vernielen
usunąć gommen, met gom bestrijken
usunąć reinigen, schoonmaken, louteren
usunąć elimineren, afschaffen, opdoeken
usunąć przekrwienie schoppen, trappen
usunąć usuwanie (z IRC) elimineren, afschaffen, opdoeken
usunąć zaznaczenie elimineren, afschaffen, opdoeken
usuń uitwissen, uitvegen, wegvagen
usuwalny afneembaar
usuwanie źródeł zakłóceń radiowych akkoord, maatregel
usychać verflensen, kwijnen, verdorren
uszanowanie eerbiedigen, respecteren
uszczelniać strakker aantrekken, aantrekken
uszczelnić kalfateren, kalefateren, breeuwen
uszczypliwy puntig, spits
uszczypnąć aperitief, borrel
uszko oor, kruk, handvat, hengsel, klink
uszkodzenie schuld
uszkodzenie styku verval
uszkodzić schade aanrichten, schaden
uszkodzić havenen, beschadigen, bederven
uszkodzony kapot, stuk, defect, gehavend, kaduuk
uszkodzony sektor kwalijk, slecht, beroerd, kwaad
uścisk omhelzen, omarmen
uścisk bemachtigen, grijpen
uścisk handdruk, hand
uścisk drukken, dringen, persen, knellen
uścisk dłoni vasthaken
uściskać knuffelen
uścisnąć (rękę) drukken, dringen, persen, knellen
uśmiech glimlachen
uśmiech sieciowy glimlachen
uśmiechać się glimlachen
uśmiercać vernietigen, verwoesten, vernielen
uśredniać gemiddeld
uświadomić illumineren, verlichten
uświęcać heiligen
uświęcony geheiligd, gewijd, heilig, sacraal
utalentowany capabel, kundig, bekwaam
utalentowany eminent, uitstekend, aanzienlijk
utalentowany getalenteerd, talentvol
utknąć logeren
utkwiony wzrok staren, turen, aanstaren
utopią Utopia
utopijny utopistisch, utopisch
utracić ważność aflopen, ophouden, uitgaan, eindigen
utracony verloren, kwijt, vervlogen
utrapienia hoofdpijn
utrapienie pest
utrata wydajności druppel, waterdruppel
utrzymać vertogen, betogen, argumenteren
utrzymywać blijven
utrzymywać (coś w ruchu) vertogen, betogen, argumenteren
utrzymywać (stosunki zich gedragen
utrzymywanie stutten, steunen, schragen
utrzymywanie się stutten, steunen, schragen
utwardzać harden, temperen, stalen
utworzyć samenstellen, componeren
utworzyć doen ontstaan, maken, formeren
utwór (muzyczny fragment, brok
utwór liryczny tekst
utwórz scheppen, creëren
utykać kreupel lopen, hinken, mank lopen
utykanie (na nogę) kreupel lopen, hinken, mank lopen
utylizacja zin, aanvechting, lust, neiging
uwaga acht, attentie, aandacht
uwaga berisping, aanmerking, standje, blaam
uwalniać bevrijden
uważać acht, attentie, aandacht
uważać beoordelen, oordelen, berechten
uważający (<of sth> na coś) behoedzaam, voorzichtig
uważnie aandachtig, met aandacht, attent
uważny aandachtig, attent, oplettend
uwertura ouverture
uwerturą ouverture
uwiązanie affect, emotie, aandoening
uwiązanie aanhechting
uwielbiać verafgoden, adoreren, aanbidden
uwielbiać adoratie, aanbidding
uwielbienie aanbidding, adoratie
uwierzytelnienie geloofsbrief
uwieść verleiden, verlokken, weglokken
uwięzić gevangen zetten, opsluiten
uwięzić gevangenis, kerker, nor
uwolnić vrijstellen, ontslaan
uwolnić afhelpen
uwolnienie loslaten, uitlaten, tappen, lossen
uwydatniać vermeerderen
uwypuklać accentueren, beklemtonen
uwypuklać met nadruk zeggen, benadrukken
uwypuklać wzmagać vermeerderen
uwypuklenie nadruk, klem
uzależnienia afhankelijkheid
uzasadniać verontschuldigen
uzasadniać garanderen, borg staan voor
uzdą bedwingen, beteugelen, betomen
uzdolnienia talent, begaafdheid, gave, aanleg
uzdolnienie talent, begaafdheid, gave, aanleg
uzdolniony bekwaam, capabel, kundig
uzgadniać het eens zijn, overeenstemmen
uzgadniać in orde, afgesproken, akkoord
uzgadnianie opnemen, afboeken
uzgodnić accoord, overeenstemming
uzgodnienia handdruk, hand
uzgodnienie accoord, overeenstemming
uzgodnienie włączania i wyłączania handdruk, hand
uzgodniony in orde, afgesproken, akkoord
uzgodniony onbeweeglijk, star, vast
uziemiać aanaarden
uziemienia aanaarden
uziemienie aanaarden
uziemienie aarding, aardleiding
uziemienie achtergrond, grond, bodem, ondergrond
uziemiony neutraal, afzijdig, onpartijdig
uziom aanaarden
uznać agnosceren, als waarheid aannemen
uznaj agnosceren, als waarheid aannemen
uznaj laten, laten begaan, laten schieten
uznaj menen, geloven, houden voor
uznania toejuichen, bij acclamatie benoemen
uznanie toejuichen, bij acclamatie benoemen
uznanie eerbetoon, eerbetuiging
uznanie erkenning
uzupełniać compleet, volledig
uzupełniający aanvullend
uzurpował kraken, overweldigen, usurperen
uzyskać verkrijgen, buit maken
uzyskiwać verkrijgen, buit maken
użycie longtering, tering, tuberculose
użycie aanwending, toepassing
użyteczność utility
użyteczny bevorderlijk, dienstig, nuttig
użyteczny rozmiar ekranu: 13 behulpzaam, hulpvaardig
użytek aannemen, huren, aanwerven
użytkować uitbuiten, exploiteren, uitmelken
użytkownik gebruiker
użytkownik zaawansowany gebruiker
używać betrachten, beoefenen
używać aanwending, toepassing
używać powtórnie aannemen, huren, aanwerven
używać życia aanwending, toepassing
używany tweedehands
używany do tworzenia czasu przyszłego gaan, zullen
użyźniać gieren, bemesten, mesten
v accumuleren, ophopen, opeenhopen
V (<spill morsen
v całować (się) zoenen, kussen
v leżeć rusten
v przycinać (drzewa snoeien
v zaopatrywać aanvoer, bezorging
verbum werkwoord
verte klaar, afgewerkt, afgelopen, beëindigd
w per, in, te, binnen
w (pewnych) granicach feeëriek
w biedzie samen, tezamen, bijeen, ineen
w budowie volkomen, totaliter, heel
w charakterze drachtig, zwanger
w czasie aanhangig
w dobrym guście ander
w domu waas, nesthaar, dons
w dół waas, nesthaar, dons
w dużej mierze tegenwoordig
w dużym stopniu tegenwoordig
w gniewie op, omhoog, naar boven, opwaarts
w gotowości omhoog, opwaarts, op, naar boven
w górę boven
w górę i w dół boven
w górze omhoog, opwaarts, op, naar boven
w każdym wypadku met de klok mee, rechtsom
w każdym wypadku aan, tegen, voor, tot, bij, naar
w kierunku obrotu wskazówek zegara met de klok mee, rechtsom
w kierunku przeciwnym do obrotów voorspeler, aanvaller
wskazówek zegara
w końcu geruit, geblokt
w kraju i za granicą geruit, geblokt
w kropki spelonk, krocht, hol, grot, holte
w którym zitkamer, huiskamer, woonkamer
w którym najwięcej się przebywa archief
w lombardzie op bed
w napięciu hiervandaan, vanhier
w plamy/cętki gloeiend, vurig, verterend, verzendend
w płomieniach circulerend, in omloop
w płomieniach hiernaast, ernaast, daarnaast
w pobliżu louter, alleen, verlaten, enig
w połowie drogi over, overheen, aan de overkant van
w porównaniu z goed, okay, okee
w potrzebie rechter-, vandehands
w przeciwieństwie do ander
w przybliżeniu ongeveer, een stuk of, circa
w razie uszkodzenia niektórych bijgevolg, dus, derhalve, zodoende
elementów)
w rzeczywistości inderdaad, metterdaad, waarachtig
w stosunku do lafhartig, laf, bang
w strachu zinnebeeld, symbool
w systemie AutoCAD van middelbare leeftijd
w środku per, te, in, binnen
w tej chwili iets
w twoim wieku achteruit, achterwaarts, rugwaarts
w tyle achteruit, achterwaarts, rugwaarts
w tym celu inclusief, inbegrepen, incluis
w wielu wypadkach bijgevolg, dus, derhalve, zodoende
w wyniku hierbij
w zwrocie <with arms akimbo> intussen, inmiddels, daarentegen
podparłszy się pod boki
w zwrocie <without demur> bez intussen, inmiddels, daarentegen
sprzeciwu
w zwrocie: <in the meantime> w per, in, te, binnen
międzyczasie
w zwrocie: <in the meantime> - w per, in, te, binnen
międzyczasie
w żadnym wypadku in, te, binnen, per
w żałobie per, in, te, binnen
wabić verlokken, weglokken, verleiden
wabić lekker, aanlokkelijk
wabić lokken
wabik aas, lokaas
wachlarz aanwakkeren, aanvuren, aanzetten
wada nadeel, schaduwzijde, minpunt
wada schuld
wada w zabezpieczeniach nadeel, schaduwzijde, minpunt
wada wymowy również jąkanie schuld
wadą nadeel, schaduwzijde, minpunt
wadliwe działanie uitvallen, haperen, stuk gaan
wadliwy kwaadaardig, boosaardig, hatelijk
wafel wafeltje
waga weegschaal, balans, waag
waga het gewicht bepalen, wegen, afwegen
waga gewicht
waga półciężka (w boksie) saldo, overschot
waga półciężka (w boksie) gewicht
wagon automobiel, auto
wagon affuit
wagon bestelauto, bestelwagen
wagon (towarowy) wagon, spoorwagen
wagon bagażowy bagagewagen
wagon sypialny slaaprijtuig, slaapwagen
wagon towarowy wagon, spoorwagen
wagonik trolley, beugel
wahać się aarzelen, schoorvoeten, dubben
wahać się zweven
wahać się (w podjęciu decyzji) aarzelen, schoorvoeten, dubben
wahania geweifel, hapering, aarzeling
wahanie się geschommel, schommeling
wakacje vakantie
wakacje (ferie) verlof, vrijaf
walc wals
walce worstelen, spartelen, zich aftobben
walczyć strijden, kampen, strijd voeren
walec rol, cilinder
waleczny flink, braaf, eerlijk, dapper, ferm
walet vijzel, dommekracht, krik
Walia Wales
walić głową w mur dichtslaan
Walijczyk Welshman
walijski Wels
walizce valies, handkoffer, koffer
walizka valies, handkoffer, koffer
walka strijden, kampen, strijd voeren
walka wręcz beetnemen, beetpakken, pakken
walka wręcz worstelen, spartelen, zich aftobben
waluta muntsoort, valuta
Wał dijk, waterkering
wał obronny bastion, bolwerk, wal, omwalling
wał ochronny waterkering, dijk
wał ochronny loopgraaf
wałek do włosów rol, cilinder
wandal vandaal, straatschender
wanilia vanille
wanilią vanille
wanna bad, badkuip
wanna bak, tobbe, teil, kuip
wapno kalk
wapno palone kalk
war gloed, vuur
warcaby damspel
warcie waarde, gehalte
warczeć kankeren, mopperen, sputteren, morren
wardze lip
warga lip
wariant wariantowy (typ danych) dalen, kleiner worden, afnemen
wariat bezetene, gek, krankzinnige
warknąć kankeren, mopperen, sputteren, morren
warkocz vlechten
warkocz vlechten
warstwa jas, overjas
warstwa aardlaag
warstwa zubożona aardlaag
warstwą dikte, lijvigheid
warszat programisty środowisko robocze rek, bank, schraag, ezel, bok
Warszawa Warschau
warsztacie rek, bank, schraag, ezel, bok
warsztat winkel, zaak
warsztat werkplaats
wart waarde, gehalte
wart waardig, eerzaam, waar
warta bewaken, de wacht hebben, bewaren
wartki gezwind, haastig, gauw, spoedig, snel
wartościowa cecha prooi, buit, acquisitie, aanwinst
wartościowy zeldzaam
wartościowy kostbaar, waardevol
wartość overschatten, overwaarderen
wartość waarde, gehalte
wartość skuteczna gemiddeld
wartość systemowa spits, punt, top, tip, neus, piek
wartość wyjściowa waard zijn, toekomen, verdienen
wartość znamionowa waarde, gehalte
wartość źródłowa porządku waarde, gehalte
wartownik schildwacht, wacht
warunek conditie, voorwaarde, bepaling
warunek bevoegdheid, kwalificatie
warunek kwestie, vraag, navraag
warunek term, vakterm
warunek wstępny (konieczny) verzekeren, beweren
warunek wystąpienia błędu voorwaarde, clausule, bepaling
warunek wyszukiwania voorwaarde, clausule, bepaling
warunek złożony conditie, voorwaarde, bepaling
warunkować conditie, voorwaarde, bepaling
wasoryt ets
wasz je, jouw
wasz het jouwe, de jouwe
wat watt
wat watt
wata watten
watolina watten
watroba lever
wawrzyn laurier, lauwer
waza vont, bekken, kom
wazelina vaseline
wazon vont, bekken, kom
wazon vaas, vat, pot, pul
ważce libel, waterjuffer, juffertje
ważka libel, waterjuffer, juffertje
ważki gangbaar, geldig, geldend, vigerend
ważność relevantie
ważny erg, ernstig, belangrijk, voornaam
ważny gangbaar, geldig, geldend, vigerend
ważny (posiadający moc prawną) stoffelijk, materieel
ważyć het gewicht bepalen, wegen, afwegen
wąchać reuk, geur, luchtje, lucht
wąs snor, knevel
wąski smal, bekrompen, eng, krap, nauw
wąski zeeëngte, nauw, kanaal, straat
wąski zawęzić (np. zbiór zeeëngte, nauw, kanaal, straat
przeszukiwanych informacji)
wąsy snor, knevel
wątek draad, garen
wątek zablokowany draad, garen
wątły zwak, licht
wątpić dubben, twijfelen, in dubio staan
wątpliwość dubben, twijfelen, in dubio staan
wątpliwy discutabel, twijfelachtig, dubieus
wątpliwy aanvechtbaar, betwistbaar
wątroba lever
wąż slang
wąż slang
WC WC, watercloset
wcale iać erg, bijster
wchłaniać in beslag nemen, opslorpen, absorberen
wchłaniający absorberend
wchłanianie absorptie, opslorping
wchodzić (na statek aanklampen, zich vastklampen aan
wchodzić na pokład aanklampen, zich vastklampen aan
wciągać na listę uitlisten, een lijst maken
wciągnąć w zasadzkę een hinderlaag leggen
wciąż altijd, immer, steeds
wciąż herhaaldelijk, meermaals
wciąż nog
wciąży drachtig, zwanger
wcięcie inspringen
wciskać kit doen toekomen, sturen, opsturen
wczasy snipperdag, vakantiedag, rustdag
wczesny vroegtijdig, pril, vroeg
wczesny jeugdigheid, jeugd
wczesny rozwój talentów vroegtijdig, pril, vroeg
wcześnie vroegtijdig, pril, vroeg
wcześniejszy voorafgaand, verleden, voorgaand
wczoraj gisteren
wczoraj wieczorem gisteren
wczorajszy dzień gisteren
wdowa weduwe
wdowca weduwnaar
wdowiec weduwnaar
wdychać ophalen, inademen
wdychać inspireren, bezielen, inboezemen
wdzięczność erkenning
wdzięczność erkentelijkheid, dankbaarheid
wdzięczny gracieus, bevallig, sierlijk
wdzięczny dankbaar, erkentelijk
wdzięk sierlijkheid
wdzięk Gratie
wdzięk sierlijkheid
według sedert, met ingang van, vanaf
według stałych kursów walut uur
wedrzeć się doordringen, binnendringen, doorstoten
wegetariański vegetarisch
wejścia deuropening
wejścia entree, ingang, toegang
wejścia aanmelding
wejście deuropening
wejście entree, ingang, toegang
wejście aanmelding
wejście invoer
wejście radaru dalekiego zasięgu invoer
wejście z klawiatury uitgeven, emitteren
wejście zegarowe invoer
wejście zerowe aanmelding
wejście/wyjście danych deuropening
wejście/wyjście danych entree, ingang, toegang
wejść naar beneden gaan, afdalen
wejść w życie indoen, insteken, steken
weksel wissel, cambio
welon omsluieren, sluieren
wełna wollen
wełną wollen
wenecjanin Venetiaans
wentyl verhandelen, tappen, overdoen
wentylator aanwakkeren, aanvuren, aanzetten
wentylator ventilator, wan
Wenus Venus
weranda veranda
werandą buigen, overhellen, hellen, aflopen
werandą veranda
werbować dienst nemen
werbował dienst nemen
werdykcie judicium, sententie, uitspraak, vonnis
werdykt judicium, sententie, uitspraak, vonnis
wersja uitvoering, versie
wersja o średniej szybkości afkorting, verkorting
wersja zapoznawcza op smaak brengen, kruiden
wersja zapoznawcza aroma, geur
wersja zapoznawcza uitvoering, versie
weryfikować controleren, checken, aflezen
weryfikował controleren, checken, aflezen
wesele bruiloftsfeest, bruiloft
wesoły lustig, vrolijk, monter
wesoły goedgeluimd, goedgehumeurd
wesoły keurig, monter
wesoły goedgeluimd, goedgehumeurd
wesoły snaaks, schelmachtig, guitig, dartel
westchienie zuchten, kreunen
westchnąć zuchten, kreunen
westchnienie zuchten, kreunen
western west
western west, westen
western westen
western westers, Westers, westelijk
wesz luis
weteran veteraan, oudgediende
weterynarz dierenarts
wewnątrz per, te, in, binnen
wewnątrz binnen, in, per, te
wewnątrz ośrodka per, in, te, binnen
wewnątrz siedziby binnen, in, per, te
wewnętrzny binnenlands, inheems, inlands
wewnętrzny intern, binnenlands, binnenste
wewnętrzny binnenste, inwendige
wewnętrzny binnenste, binnenlands, intern
wewnętrzny test po włączeniu binnenste, binnenlands, intern
wewnętrzny test po włączeniu aanplakken
wewy odwzorowane w pamięci Io
we-wy odwzorowane w pamięci Io
wezwania dagvaarding, exploot, assignatie
wezwanie dagvaarding, exploot, assignatie
wezwanie (sygnał zmuszający do trotseren, tarten, uitdagen, uittarten
ujawnienia tożsamości)
węch stinken, vies ruiken
wędrować trekken, rondtrekken, rondreizen
wędrować rondreizen, rondtrekken, trekken
wędrować rondtrekken, trekken, rondreizen
wędrował rondtrekken, trekken, rondreizen
wędrowiec rondreizen, rondtrekken, trekken
wędrownik rondtrekkend, trekkend, migrerend
wędrówka rondreizen, rondtrekken, trekken
węgiel kool, steenkool
węgiel drzewny dovekool, houtskool
Węgier Hongaars
węgierski Hongaars
węgorz aal, paling
Węgry Hongarije
węzeł hoek
węzeł knopen, een knoop leggen
węzeł stropdas, das
węzeł (graficzny na krzywej składanej) knopen, een knoop leggen
węzeł (sieci) wierzchołek (grafu) geleding, knoop, knoest, knooppunt
węzeł (także jako jednostka szybkości: knopen, een knoop leggen
mila morska na godzinę)
węzeł graficzny na krzywej składanej knopen, een knoop leggen
węzeł kolejowy aansluiting
węzeł o wielu podłączeniach gastheer
węzeł także jako jednostka szybkości: knopen, een knoop leggen
mila morska na godzinę
węzłowaty mysterieus, geheimzinnig
wężownica spoel, klos, bobine
whisky whisky
whisky whisky
whisky słodowa mout
wiać houw, flap, slag, mep, klap
wiadomości nieuws, nieuwigheid, nieuwtje
wiadomość bericht, boodschap
wiadomość nieuws, nieuwigheid, nieuwtje
wiadomość woord, bewoording
wiadomość dnia bericht, boodschap
wiadomość itp.) bericht, boodschap
wiadomość jawna bericht, boodschap
wiadomość odbita communiqué
Wiadro emmer
wiadro na węgiel emmer
wiadro na węgiel emmer
wiara overtuiging
wiara geloof, fiducie, vertrouwen
wiarą overtuiging
wiarą geloof, fiducie, vertrouwen
wiarygodny authentiek, echt, onvervalst, waar
wiatr op een klos winden, winden, spoelen
wiatr północnozachodni op een klos winden, winden, spoelen
wiatr północno-zachodni op een klos winden, winden, spoelen
wiatrówka luchtdrukgeweer
wiąz iep, olm
wiązać inbinden, binden
wiązać stropdas, das
wiązać koniec z końcem bemachtigen, grijpen, aangrijpen
wiązanie strip, reep, band, strook, windsel
wiązanie walencyjne strip, reep, band, strook, windsel
wiązanka bos, wis, bundel
wiązka bos, wis, bundel
wiązka bundel, wis, bos
wiązka mutserd, brandstapel, mutsaard
wiązka (np. chrustu) mutserd, brandstapel, mutsaard
wiązka elektronów straal, spaak
wiązka światłowodowa bos, wis, bundel
wiążący strip, reep, band, strook, windsel
wibracja vibratie, trilling
wibracją vibratie, trilling
wibrować trillen, vibreren
wibrował trillen, vibreren
wice subsidiair, plaatsvervangend
wiceprezes vice-president, ondervoorzitter
wiceprezydent vice-president, ondervoorzitter
widelec kruis, vork
widełki kruis, vork
widły kruis, vork
widnokrąg kim, horizon, gezichtseinder
widocznie klaarblijkelijk, duidelijk, blijkbaar
widocznie klaarblijkelijk, blijkbaar, duidelijk
widocznie in schijn, naar het schijnt
widoczny aanwijsbaar, vertoonbaar
widoczny zichtbaar
widoczny dostępny naar buiten, eruit, buitenwaarts
widok onderzoeken, nakijken, examineren
widok richtmiddel, zoeker, vizier
widok gezicht, visioen, droombeeld
widokówka briefkaart
widowisk bril
widowiska spektakel, kijkspel, schouwspel
widowisko historyczne spektakel, kijkspel, schouwspel
widownia toehoorders, gehoor, auditorium
widownia (w teatrze) geslacht, pand, huis
widz toeschouwer
widzenie gezicht, visioen, droombeeld
widzieć ontmoeten, aantreffen
widzieć się interviewen
widzowie toehoorders, gehoor, auditorium
wieczne pióro vulpen
wieczność eeuwigheid
wieczność onvergankelijkheid, eeuwigheid
wieczny eeuwig
wieczór avond
wieczór nacht
Wiedeń Wenen
wiedeński Weens
wiedza bekendheid, kennis, kunde
wiedzą bekendheid, kennis, kunde
wiedzieć kennen, bekend zijn met
wiedźma kol, tovenares, toverheks, heks
wieę ergo, dus, ook weer, toch
wiejski landelijk, boers
wiek leeftijd, ouderdom
wiek eeuw
wiek dojrzewania leeftijd, ouderdom
wiekowy oud
wielbiciel bewonderaarster, vereerster
wielbiciel vereerster, aanbidster
wielbiciel vriendin, vrijster, geliefde, minnares
wielbiciel corridy bewonderaarster, vereerster
wielbłąd kemel, kameel
wiele kavel, perceel
wiele menig, veel, vele
wiele veel
Wielkanoc Pasen
wielki tof, tiptop, excellent, kostelijk
wielki stopień scalenia groots, grandioos, overweldigend
wielki stopień scalenia groot
wielkoduszny nobel, edel
wielkość hoeveelheid, boel, sterkte, grootheid
wielkość omvang, bestek, grootte
wielkość wejściowa równoważna omvang, bestek, grootte
szumom
wielkość wyjściowa grootte, bestek, omvang
wielokrotnie herhaaldelijk, meermaals
wielokrotność multiplexer veelvoud
wielokrotny veelvoud
wielokrotny strumień rozkazów - veelvoud
wielokrotny strumień danych
wielonarodowy multinationaal
wielopak kruisband, wikkel, banderol
wieloraki veelvoud
wieloryb walvis
wielozadaniowość multitasking
wieniec bekronen, kronen
wieniec slinger, guirlande, slingerkrans
wieność (zasadom) grip, adhesie
wieńca slinger, guirlande, slingerkrans
wieprzowina varkensvlees
wieprzowiną varkensvlees
wiercenie dom, simpel, onnozel, flauw
wiercić aanboren
wiercić się boren
wierna (kopia) juist, gelijk hebbend, gegrond
wierność (odtwarzania) accuratesse, stiptheid, nauwgezetheid
wierny bestendig, constant, gestaag
wierny trouw, getrouw
wiersz vislijn, snoer, sim, hengelsnoer
wiersz roeien
wiersz strofe, couplet
wiersz na minutę wit, blanco, oningevuld, blank
wiersz zależny strofe, couplet
wierszyk rijmen, berijmen
wiertarka boren
wierzba wilg
wierzbą wilg
wierzch bovenste
wierzch górny piek, top, neus, tip, punt, spits
wierzchołek geleding, knoop, knoest, knooppunt
Wierzenie overtuiging
wierzyć houden voor, menen, geloven
wieszać hangen
wieś platteland, open veld
wieś plaats, dorp
wieśniak boer, plattelander, landman
wieśniak boer, landman, plattelander
wietrzyć frisse lucht toewaaien, wannen, waaien
wietrzyk bries, trilgras
wietrzyk zefier
wiewiórce eekhoorn
wiewiórka eekhoorn
wieźć aanreiken, aangeven, afdragen
wieża toren
wieża metalowa toren
wieża strzelista toren
więc ergo, dus, ook weer, toch
więc ergo, toch, ook weer, dus
więcej meer
więcej informacji na ten temat można meer
znaleźć w...
więdnąć vervagen
większość meerderheid, meerderjarigheid
więzienia gevangenis, kerker, nor
więzienia nor, kerker, gevangenis
więzienie gevangenis, nor, kerker
więzienie gevangenis, kerker, nor
więzienie nor, kerker, gevangenis
więzień gevangene
więź aanhechting
więź monteren, zetten
więź stropdas, das
więź enie binding, band
więźienie nor, kerker, gevangenis
wigor sap
wij duizendpoot
wikary pastoor
wilczur Elzassisch
wilgoć vochtig
wilgoć vochtig maken, bevochtigen
wilgoć condens, aanslag
wilgotny vochtig
wilgotny vochtig
wilgotny nat
wilk wolf
willa buitenverblijf, buiten, landhuis
wina schuld
wina schuld
winą aanrekenen, toeschrijven, toedichten
winą schuld
winda lift
winić aanrekenen, toeschrijven, toedichten
winien schuldig
winnica wijngaard
winnicą wijngaard
winny schuldig
wino wijn
wino hiszpańskie sherry, xeres
winogrono druif
winorośl wijnstok, wingerd
winorośl wijngaard, wijnberg
winowajca schuldige, dader
wiolonczela cello, cel, violoncel
wiosce vlek, gehucht, buurtschap
wiosełko peddelen, door het water plassen
wioska vlek, gehucht, buurtschap
wiosło riem, roeiriem, roeispaan
wiosło peddelen, door het water plassen
wiosłować riem, roeiriem, roeispaan
wiosłować peddelen, door het water plassen
wiosna springen
wiosna opborrelen, opwellen, ontspringen
wiosna lente, voorjaar
wioślarz riem, roeiriem, roeispaan
Wiór kling, lemmer, lemmet
wiór bikken, afbikken
wir doorroeren, roeren, omroeren
wir (efekt graficzny) warrelen, wervelen, dwarrelen, kolken
wirnik hardloper
wirować spinnen
wirowania warrelen, wervelen, dwarrelen, kolken
wirtualny virtueel
wirtualny terminal sieciowy werkelijk, effectief, daadwerkelijk
wirus virus
wirus utajniony virus
wisieć hangen
wist (gra w karty) whist
wist gra w karty whist
wiśnia kers
witać groeten, begroeten
witać feestelijk inhalen
witalny vitaal
witamina vitamine
wiwatować aanhechtsel, affix
wiza visum
wizą visum
wizerunek afbeelding, prent, plaat
wizja uitzicht
wizja gezicht, visioen, droombeeld
wizja na fali ciągłej gezicht, visioen, droombeeld
wizować visum
wizualny zichtbaar
wizycie bezoeken, afgaan, opzoeken
wizyta bezoeken, afgaan, opzoeken
wizyta (na stronie WWW) slaan, kloppen, houwen, klappen
wizyta powtórna bezoeken, afgaan, opzoeken
wizyta próbna bezoeken, afgaan, opzoeken
wizytator inspecteur
wizytator bezoeker
wkleić in, te, binnen, per
wkleić aanplakken
wklęsłość houder, schede, foedraal
wklęsły ingevallen, hol
wklęsły hol, ingevallen
wkład bijdrage
wkład afgeven, deponeren, in bewaring geven
wkład invoer
wkładce insteken, steken, indoen
wkładka insteken, steken, indoen
wkoło om ... heen, omtrent, ongeveer, om
wkoło ronde
wkrótce dra, haast, gauw, alras, spoedig
wlec trekken
wliczając w to inclusief, inbegrepen, incluis
wliczyć bevatten, inhouden, behelzen
władać bestuur, heerschappij, bewind
władca lord
władca onder de knie krijgen, meester worden
władca liniaal
władca oppermachtig, soeverein, oppermachtig
władza autoriteit, gezag
władza heerschappij, macht, mogendheid
władza kierownicza autoriteit, gezag
władzy) afvaardiging, delegatie
włamywacz inbreker
własne dzieło handwerk
własność bezitting, eigendom, bezit
własność domkniętości landgoed, boerderij, bezitting
własność gwiazdy bijvoeglijke bepaling, attribuut
własność obiektu landgoed, boerderij, bezitting
własność otaczająca eigendom, eigendomsrecht
własny usance, gewoonte, gebruik
własny rijk zijn, bezitten, erop nahouden
właściciel eigenaar
właściciel ziemski schede, foedraal, houder
właściciel ziemski eigenaar
właściciel ziemski chaperonneren
właściwie inderdaad, metterdaad, waarachtig
właściwie een klein beetje, lichtelijk, ietwat
właściwość bijvoeglijke bepaling, attribuut
właściwość landgoed, boerderij, bezitting
właściwość charakterystyka aanwensel, hebbelijkheid
właściwość obiektu eigenschap
właściwy adequaat, bijbehorend
właściwy gemakkelijk, geschikt, doelmatig
właściwy rechter-, vandehands
właśnie precies, nauwgezet, accuraat
właśnie grondig, radicaal
włączać grupa nestelen, een nest maken
włącznie incluis, inclusief, inbegrepen
włączyć smeden
włąsnoręcznie uzelf, jijzelf
Włoch Italiaans
włochaty harig, ruig, ruigharig
Włochy Italië
włos haardos, haar
włoski Italiaans
włosy haardos, haar
włosy blond blond
włóczędze zwerver, vagebond
włóczęga zwerver, vagebond
włóczyć się rondreizen, rondtrekken, trekken
włókno vezel
włókno vezel
włókno zaadkorrel, pit, korrel
włókno żarówki katoda bezpośrednio aan de grond lopen, stranden
żarzona
wnęka baai, inham, kreek
wnęka hol, uitholling, holte
wnęka na moduły zak
wnęka napędów nis
wnęka wstąpienie pauze, rust
wnętrze per, te, in, binnen
wnętrze binnenste, inwendige
wnieść udział bijdragen
wnikać doordringen, binnendringen, doorstoten
wnikliwość guurheid, schelheid, felheid
wnikliwy scherp, acuut, helder, voorbijgaand
wniosek gevolgtrekking, conclusie
wniosek uitgang, uiteinde
wniosek vragen, aanvragen, inroepen, verzoeken
wniosek onderstelling, hypothese, mening
wnioskować deduceren, afleiden, abstraheren
wnioskować besluiten, afleiden, concluderen
wnioskowanie conclusie, gevolgtrekking
wnioskowanie wniosek conclusie, gevolgtrekking
wnosić udział bijdragen
wnuczce kleindochter
wnuczka kleindochter
wnuk kleinkind, kleinzoon
woda water
woda utleniona water
wodą water
Wodnik Waterman
Wodnik (znak zodiaku) Waterman
wodny water-
wodny water
wodorost alge, wier, zeewier
wodorosty zeewier, alge, wier
wodospad waterval
wodować (statek) uitschrijven, lanceren, ontketenen
wodować statek uitschrijven, lanceren, ontketenen
wojenny oorlog, krijg
województwa gouvernement
województwo gouvernement
wojna oorlog, krijg
wojna domowa civiel
Wojna Światowa aardrijk, wereld
wojsko heerschaar, leger, legermacht
wojsko troep
wojskowość militair
wojskowy militair
wokoło om ... heen, omtrent, ongeveer, om
wokół om ... heen, omtrent, ongeveer, om
wola uiterste wil, verbond, testament
wolcie volt
woleć prefereren, de voorkeur geven aan
wolna przestrzeń bestek, wereldruim, speling, ruimte
wolno op zijn gemak, zachtjes, langzaam
wolnonośny kramp, haakje, klamp, nietje
wolność vrijdom, vrijheid, vlotheid
wolny onbezet, los, vlot, open, onbelemmerd
wolny ontzien, sparen
wolny od cła immuun, onvatbaar, resistent
wolny od cła langzaam
wolny od podatków onbezet, los, vlot, open, onbelemmerd
wolny od podatków vrij, onbezet, leeg, open
wolt volt
wolumen geluidssterkte, inhoud, volume
wolumin geluidssterkte, inhoud, volume
wołać noemen, heten, benoemen, uitmaken voor
wołowina klapstuk, rundvlees
wołowiną klapstuk, rundvlees
wołowy koe, rund
wonny stinkend
woń geur, aroma
worek tas, zak
worek ontzetten, ontslaan, royeren
wosk bijenwas
wosk schoensmeer, schoencrème
wosk pszczeli schoensmeer, schoencrème
woskować schoensmeer, schoencrème
wozić dragen, voorhebben, voeren, brengen
wódka wodka
wódz aanvoerder, commandant
wódz (plemienia) aanvoerder, baas, gebieder, chef
wół richten, besturen, dirigeren, mennen
wówczas ook weer, dus, ergo, toch
wóz automobiel, auto
wóz affuit
wózek affuit
wózek kar, wagen, handkar, karretje
wózek trolley, beugel
wózek inwalidzki vrachtauto, truck, vrachtwagen
wpajać doortrekken, verzadigen
wpatrywać się staren, turen, aanstaren
wpisać indoen, insteken, steken
wpisywać drukletter
wpisywanie geschrift, schriftuur
wplątać verwarren, betrekken, verstrikken
wplątywać (kogoś w coś) verwarren, betrekken, verstrikken
wpłata afbetaling
wpłata transfer, afdracht
wpływ aandoen, aangrijpen
wpływ na wydajność (zwykle ujemny) invloed hebben op, beïnvloeden
wpływać invloed hebben op, beïnvloeden
wpływać zwiepen, zwieren, zwaaien, slingeren
wpływać na aandoen, aangrijpen
wprawa aanwenden, doorvoeren
wprawdzie toegegeven
wprawiać w zdumienie verwonderen, bevreemden, verbazen
wprawić w ruch functioneren, het doen
wprawić w zakłopotanie in verlegenheid brengen
wprost daarvoor, eerder, vooraan, indertijd
wprowadzać uitvoeren, presenteren, indienen
wprowadzać w błąd begoochelen, illusies wekken bij
wprowadzać w błąd indoen, insteken, steken
wprowadzenie inleiding, introductie
wprowadzenie na urząd inleiding, introductie
wprowadzenie w życie realizacja inleiding, introductie
wprowadzić indoen, insteken, steken
wprowadzić aanspannen
wprowadzić w życie uitvoeren, presenteren, indienen
wrażenia klapstuk, sensatie
wrażenie indruk, effect
wrażenie effect, indruk
wrażliwy receptief, gevoelig, ontvankelijk
wrażliwy verstandig
wrażliwy gevoelig, ontvankelijk, receptief
wrażliwy gunning, aanbesteding
wreszcie eindelijk, ten slotte, per saldo
wręczać afleveren, leveren, bestellen
wrodzony aangeboren, ingeboren
wrodzony aangeboren, ingeboren
wrodzony ingeboren
wrodzony natuurlijk
wrogi vijandelijk, vijandig
wrogość vijandschap, animositeit, vijandigheid
wrona bonte kraai, kraai
wrota draaihek
wrota haven
wróbel mus
wrócić hergeven, reproduceren, teruggeven
wróg vijand
wróżba teken, voorbode, voorteken
wrzask gil, schreeuw, krijs
wrzask gillen, bulderen, blèren, brullen
wrzawa lawaai, herrie, ophef, leven, rumoer
wrzeciono spoel
wrzeć op het kookpunt zijn, borrelen, koken
wrzesień september, herfstmaand
wrzeszczeć gil, schreeuw, krijs
wrześien september, herfstmaand
wrzos dopheide, dophei
wrzosowiska heideveld, heide
wrzosowisko onderbinden
wrzosowisko Moriaan, Moor
wrzosowisko aanbinden, meren
wrzosowisko Mauretaniër
wrzód ettergezwel, abces, etterbuil
wrzód zweer
wrzucić(np. plik na serwer) uploaden
wsadowy interpreter poleceń schild, rugschild, schaal
wschodni oosten
wschodni oriënt
wschodni oriënt, oosten
wschodni oosters, oostelijk
wschodni oosters, oostelijk
wschód oosten
wschód oriënt
wschód oriënt, oosten
wschód oriënteren, inwerken
wschód (strona świata) oosten
wschód (strona świata) oriënt
wschód (strona świata) oriënt, oosten
wschód słońca zonsopgang
wsiadać aan boord gaan, scheep gaan
wsiadać (załadowywać) na statek (lub aan boord gaan, scheep gaan
samolot)
wskazać identificeren, vereenzelvigen
wskazanie voorbode, voorteken, teken
wskazany raadzaam
wskazówka aanreiken, overhandigen
wskazówka zinspelen
wskazówka projektowa voorbode, voorteken, teken
wskazówki(informacje o zmniejszaniu besturen, richten, dirigeren, mennen
wagi czcionki)
wskazujący aanwijzend voornaamwoord
wskazywać aangeven, aanwijzen, aanduiden
wskaźnik ruchu dundoek, vaan, vlag
wskaźnik stosu spitsroede, stokje, gard, roede
wspaniałomyślny royaal, genereus, gul, goedgeefs
wspaniałomyślny grootmoedig, edelmoedig
wspaniały bewonderenswaardig
wspaniały groot
wspaniały beroemd, glorierijk, glorieus
wspaniały groots, grandioos, overweldigend
wspaniały overweldigend, grandioos, groots
wspierać helpen, assisteren, bijstaan
wspierać się pleitbezorger, advocaat, verdediger
wspinaczce montage, zetting
wspinaczka górska alpinisme, bergbeklimming, alpensport
wspinać się klimmen, klauteren
wspominać gewag maken van, noemen, vermelden
wspominać zich herinneren, onthouden, gedenken
wspominać zich herinneren, onthouden, gedenken
wspomnienia geheugen, heugenis, herinnering
wspornik kramp, haakje, klamp, nietje
wspornik montażowy vertroosten, troosten
wspornikowy kramp, haakje, klamp, nietje
wspólnik mededader, medeplichtige
wspólnik zich aaneensluiten, aansluiten
wspólnota brytyjska gemeente, gemeenschap
wspólny bond, genootschap, associatie
wspólny algemeen, gemeenschappelijk
wspólny gewricht, geleding, lid, gelid, knoop
wspólny wederkerig, wederzijds, onderling
współbieżny częsty powszechny algemeen, gemeenschappelijk
współczesny actueel, tegenwoordig
współczucia erbarmen, mededogen, medelijden
współczucie erbarmen, mededogen, medelijden
współczucie medegevoel, deelneming
współczuć verlangen, hunkeren, reikhalzen
współczuć komuś meevoelen
współczujący sympathiek, innemend, zielsverwant
współczynnik proportie, verhouding, evenredigheid
współczynnik dobroci voorkomendheid, liefheid
współdziałać samenwerken, meewerken
współdziałać meewerken, samenwerken
współmałżonek eega, echtgenote, man, echtgenoot
współpraca bijdrage
współpracować samenwerken, meewerken
współpracownik zich aaneensluiten, aansluiten
współpracownik maat, kameraad, kornuit, makker
współsprawca bijkomstig, bijbehorend, bijkomend
współsprawca mededader, medeplichtige
współwinny bijkomstig, bijbehorend, bijkomend
współwinny mededader, medeplichtige
współzawodnictwa wedijver
współzawodnictwo wedijver
współzawodniczyć meedingen, wedijveren, concurreren
wstaw insteken, steken, indoen
wstawiać insteken, steken, indoen
wstawić insteken, steken, indoen
wstąpienie (np. na tron) aanwinst, acquest, buit, prooi
wstążce band, lint
wstążka band, lint
wstecz achterover
wstecz achterwaarts, achteruit, rugwaarts
wsteczny achterover
wsteczny achterwaarts, achteruit, rugwaarts
wsteczny achterwaarts
wsteczny achterzijde, ommezijde, rugstuk
wsteczny odnośnik achterover
wsteczny odnośnik achterwaarts, achteruit, rugwaarts
wstędze spoel, klos, bobine
Wstęga band, lint
wstęp inleiding, introductie
wstęp wzbroniony inleiding, introductie
wstęp wzbroniony besloten, privé-, particulier
wstępny voorafgaand, preliminair
wstępować (np. na tron) opgaan, opkomen, opstaan, rijzen
wstręt gruwel, verschrikking, gruweldaad
wstręt gruweldaad, verschrikking, gruwel
wstręt tegenzin, hekel, afkeer, antipathie
wstręt een afschuw hebben van, verafschuwen
wstrętny afschuwelijk
wstrętny ijselijk, afgrijselijk
wstrętny misselijk, stuitend, onsmakelijk
wstrętny vuil, smerig
wstrętny afschuwelijk
wstrętny venijnig, vergiftig, giftig
wstrząs aardbeving
wstrząs schokken
wstrząs opschudden, schudden, schokken
wstrząsać agiteren, opruien, ophitsen, opstoken
wstrząśnięty gejaagd, opgewonden
wstrzemięźliwość geheelonthouding, abstinentie
wstrzemięźliwy nuchter, bezadigd, matig, sober
wstrzemięźliwy continent, vasteland, werelddeel
wstrzemięźliwy gematigd, bescheiden, matig
wstrzyknąć inspuiten, injecteren
wstrzymać aanhouding, arrestatie
wstrzymać slapen, maffen
wstrzymać onderdrukken, verdringen, opkroppen
wstrzymać się bedwingen, betomen, beteugelen
wstrzymać zatrzymanie reserveren, detineren, ophouden
wstrzymywać zich onthouden, zich abstineren
wstrzymywać verhinderen, verhoeden, beletten
wstrzymywanie się terughoudendheid, onthouding
wstrzymywanie się od głosu terughoudendheid, onthouding
wstyd foei
wstydliwy bevangen, timide, bedeesd, blo
wstydzić się foei
wszechmocny almachtig
wszechmogący almachtig
wszechstronny lijvig, veelomvattend
wszechstronny algemeen, universeel
wszechświat heelal, universum, schepping
wszelki elk, ieder, alleman, iedere, al
wszerz over, overheen, aan de overkant van
wszędzie alom, allerwegen, overal, wijd en zijd
wszyscy de hele ... door
wszystek de hele ... door
wszystkie de hele ... door
wszystkiego najlepszego bof, mazzel, geluk, buitenkansje
wszystko de hele ... door
wszystko allemaal, alles
wścieklizna razernij, hondsdolheid, dolheid
wściekły doldriftig, verwoed, woedend, dol
wśród in het midden van, medio, midden
wśród tussen
wtajemniczać de stoot geven tot
wtajemniczyć kogoś de stoot geven tot
wtargnąć binnenvallen, binnenrukken
wtedy ook weer, dus, ergo, toch
wtedy <the Government> gouvernement, regering, overheid
wtłoczyć doordrukken
wtorek dinsdag
wtórny bijbehorend, bijkomend, bijkomstig
wtrącać insteken, steken, indoen
wtrącanie się storing
wtrysk spuitje, inspuiting, injectie
wtyczka ontstekingsbuis, bougie
wtyczka (elektr.) ontstekingsbuis, bougie
wuj oom
wujek oom
wulgarnie plat, triviaal, vulgair, onbenullig
wulgarny plat, triviaal, vulgair, onbenullig
wulkan vuurspuwende berg, vulkaan
wupykłość heft, hals, handvat, gevest, knop
wy jou, aan jou, aan je, je
wyasfaltować asfalt
wyasygnować fundusze budget, begroting
wyasygnowane fundusze Maria-Hemelvaart
wybaczać begenadigen, vergeven
wybaczenie vergeven, begenadigen
wybaczyć vergeven, begenadigen
wybawca Verlosser
wybawcą Verlosser
wybawiciel Verlosser
wybierać uitkiezen, uitlezen, kiezen
wybierać (numer) uitlezen, kiezen, uitkiezen
wybierać (w wyborach) knabbelen, afkluiven
wybierać/nakręcać numer telefonu wijzerplaat
wybierak schouder
wybierak igłowy naald
wybierz uitkiezen, uitlezen, kiezen
wybitny kapitaal, vermogen
wybitny eminent, uitstekend, aanzienlijk
wybitny merkwaardig, opmerkelijk
wybitny onbetaald, achterstallig
wybitny opmerkelijk, merkwaardig
wyborny heerlijk, kostelijk, overheerlijk
wyborowy keuze, keur, keus, optie, verkiezing
wybory optie, verkiezing, keuze, keur, keus
wybój (na drodze) bult, bochel
wybór adresu wiersza keus, alternatief, keuze
wybór trasy przez źródło keus, alternatief, keuze
wybór trasy zastępczej keuze, keur, keus, optie, verkiezing
wybór trasy zastępczej trasa zastępcza knabbelen, afkluiven
wybór układu keuze, keur, keus, optie, verkiezing
wybór wstępny optie, verkiezing, keuze, keur, keus
wybór z menu verteren, verduwen, digereren
wybrany knabbelen, afkluiven
wybredny afzonderlijk, afgezonderd
wybrzeże kust, kustlijn, zeekant, zeekust
wybrzeże kust, zeekant, zeekust, kustlijn
wybuch uitbarsting, ontploffing, explosie
wybuchnąć barsten, splijten, scheuren
wyburzanie afbraak, ontmanteling, sloop
wycena belastingaanslag, aanslag
wyceniać prijs
wychłostać afranselen
wychowawca opvoeden, onderwijzen
wychwycić beetnemen, pakken, beetkrijgen
wycia steen en been klagen, weeklagen
wyciąć maaien
wyciąg abstract, afgetrokken
wyciąg hijsen, ophijsen
wyciągać (coś z czegoś) abstract, afgetrokken
wyciągnąć (coś z czegoś) abstract, afgetrokken
wycie gillen, bulderen, blèren, brullen
wycie iwania brullen, huilen
wycieczce uitstapje, toer, tocht, trip, excursie
wycieczce tocht, toer, reis, trip
wycieczka uitstapje, toer, tocht, trip, excursie
wycieczka uitstapje, excursie, tocht, trip, toer
wycieczka tournee, rondreis
wycinać lasy afzetten, beslaan, garneren
wycinek afkeuren
wycinek (tablicy moot, plak, snede, schijf, filet
wycinek tablicy moot, plak, snede, schijf, filet
wyciszanie sprakeloos, stom
wyciśnięta masa pompoen
wycofać terugtrekken, intrekken
wycofywać się ontwoekeren
wyczerpany uitverkocht, op, uitgeput
wyczerpujący lijvig, veelomvattend
wyczerpywał uitverkocht, op, uitgeput
wyczuć reuk, geur, luchtje, lucht
wyczuwać bevoelen, tasten, voelen, betasten
wyczuwalny verstandig
wyczyn exploiteren, uitbuiten, uitmelken
wyczyn (bohaterski) exploiteren, uitbuiten, uitmelken
wyczyn bohaterski exploiteren, uitbuiten, uitmelken
wyć brullen, huilen
wyć gillen, bulderen, blèren, brullen
wyć (dot. syreny) gillen, bulderen, blèren, brullen
wyćwiczyć gevolg
wydaj besteden, spenderen, spanderen
wydaj ontlokken, uitbrengen, slaken
wydajność produktie, voortbrenging
Wydajność het veld ruimen, afstaan
wydalać ontslaan, ontzetten, royeren
wydalić verjagen, verdrijven, uitdrijven
wydanie uitgaaf, druk, uitgave, editie
wydanie loslaten, uitlaten, tappen, lossen
wydarzać się toegaan, voortgang hebben, gebeuren
wydarzenia keer, maal
wydatek onkosten, kosten
wydawac z siebie het veld ruimen, afstaan
wydawać uitdrukken
wydawać opbrengen, opleveren, afwerpen
wydawać het veld ruimen, afstaan
wydawać się opdraven, opdagen
wydawać się beoordelen, oordelen, berechten
wydawać się lijken, overkomen, schijnen
wydawać z siebie uitstralen
wydawca uitgeverij
wydawcą uitgeverij
wydawnictwa afkondiging, openbaarmaking
wydeptany vlijen, leggen, neerleggen
wydobycie ontwikkeling, eliminatie
wydobycie het veld ruimen, afstaan
wydobyć abstract, afgetrokken
wydobywać afleiden
wydrążenie hol, ingevallen
wydruk próbny wissel, cambio
wydrzeć afpersen, knevelen, afdwingen
wydychać getuigen van, uitademen, ademen
wydychać aflopen, ophouden, uitgaan, eindigen
wydzialać bevrijden
wydział departement
wydział faculteit
wydział (na uczelni) kast
wydział humanistyczny departement
wydział ik departement
wydzielać rozpakowywać afleiden
wydzielić betekenen, dagen, dagvaarden
wydzieliną afscheiding
wydzierżawić pachten, in pacht hebben
wyekspediować evenzeer, ook, mede, eveneens
wyekspediować aan, tegen, voor, tot, bij, naar
wygasić doven, blussen, uitdoen, uitblussen
wygasnąć aflopen, ophouden, uitgaan, eindigen
wygląd verschijning, verschijnen
wygląd przycisku aanzien, air, schijn, aanblik
wyglądać (prezentować się) het uiterlijk hebben van, er uitzien
wygładzać gelijk, vlak, effen
wygłaszać prediken, preken
wygłosić uitspreken
wygłosić (mowę) afleveren, leveren, bestellen
wygnać verjagen, verdrijven, uitdrijven
wygnanie verbannen, uitbannen
wygodnie aangenaam
wygodny geriefelijk, gemakkelijk, comfortabel
wygodny doelmatig, gemakkelijk, geschikt
wygonić verjagen, verdrijven, uitdrijven
wygrywać winnen, verdienen, behalen
wygwizdania boe
wyjaławiać steriliseren
wyjaśniać rekening, conto
wyjaśniać uitleggen, duidelijk maken, beduiden
wyjaśniać uiteenzetten, toelichten
wyjaśnić uitleggen, duidelijk maken, beduiden
wyjaśnić uiteenzetten, toelichten
wyjaśnić coś z kimś uiteenzetten, toelichten
wyjaśnienie toelichting, explicatie
wyjawić morsen
wyjawić (sekret) openbaren, kenbaar maken
wyjazd uittocht, vertrek
wyjątek uitzondering
wyjątek afleiden
wyjątek arytmetyczny uitzondering
wyjątkowy uitzonderlijk
wyjechać uittreden, aftreden, bedanken
wyjścia afrit, uitgang, uitweg
wyjście uitgeven, emitteren
wyjście bek, muil
wyjście ontwikkeling, eliminatie
wyjście uniwersalne ontwikkeling, eliminatie
wyjście zerowe afrit, uitgang, uitweg
wyjść prijsgeven, afleggen, opgeven
wyjść po angielsku uittreden, aftreden, bedanken
wykałaczce tandenstoker
wykałaczka tandenstoker
wykaz aangeven
wykluczać uitzonderen
wykluczać uitsluiten
wykluczyć uitsluiten
wykład college geven
wykładać college geven
wykładowca lector
wykładowca lezer
wykładowcą lector
wykładzina tapijt, kleed, vloerkleed, karpet
wykładzina voering
wykonać executeren, ter dood brengen
wykonać opdraven, opdagen
wykonać kleren maken
wykonać działać executeren, ter dood brengen
wykonaj executeren, ter dood brengen
wykonalny inschikkelijk, handelbaar
wykonanie produktie, gewrocht, opbrengst
wykonawca bouwondernemer, aannemer
wykonuj opdraven, opdagen
wykonywać oefenen, drillen
wykonywać egzekucję executeren, ter dood brengen
wykonywać krok afdruk
wykonywać operacje zmiany wartości na spinnen
tablicy bitów
wykonywać rozkazy executeren, ter dood brengen
Wykop loopgraaf
wykopuj opduikelen, delven, opgraven, rooien
wykopywać opduikelen, delven, opgraven, rooien
wykorzystać w praktyce exploiteren, uitbuiten, uitmelken
wykorzystanie longtering, tering, tuberculose
wykorzystuj doen ontstaan, maken, formeren
wykorzystywać aanwending, toepassing
wykorzystywać uitbuiten, exploiteren, uitmelken
wykorzysywać gescheld
wykradać sluipen
wykres intrige, machinatie, konkelarij
wykres słupkowy afbeelding, figuur, beeld
wykręcić numer wijzerplaat
wykręcie haarkloven, bedillen
wykręt verschuiving
wykrycie obiektu i ustalenie jego acquisitie
uspółrzędnych w radiolokacji
wykrywanie ontdekking
wykrzykiwać gieren, schreeuwen, roepen, joelen
wykrzyknik tussenwerpsel
wykształcenie opvoeding, vorming
wykup weksla aflossing, amortisatie, afschrijving
wykwintny beminnelijk
wylać z posady strelen, liefkozen, aaien, aanhalen
wylać z pracy ontzetten, ontslaan, royeren
wyleczyć genezen, beter maken, helen
wyleczyć op verhaal komen, aansterken
Wylew bodem, achtergrond, ondergrond, grond
wyładować ontslaan, ontzetten, royeren
wyładować van boord gaan
wyładować lossen, uitladen, afladen
wyładowane koronowe bekronen, kronen
wyładowanie (elektryczne) ontslaan, ontzetten, royeren
wyładowanie (towaru) ontslaan, ontzetten, royeren
wyładowywać lossen, uitladen, afladen
wyłaniać (pojawiać opdagen, opdraven
wyłączać waas, nesthaar, dons
wyłącznie uitsluitend, exclusief
wyłącznie maar, alleen, slechts
wyłącznik roede, gard, spitsroede, stokje
wyłącznik przyciskowy tocht, toer, reis, trip
wyłącznik temperaturowy roede, gard, spitsroede, stokje
wyłączny exclusief, uitsluitend
wyłączny enkel, bloot, louter
wyłączony niestandardowy invalide, gebrekkig
wyłudzić aanwensel, hebbelijkheid
wymachiwać fanfarekorps, fanfare
wymagać opeisen, vereisen, rekenen, eisen
wymagać nodig hebben, moeten, behoeven, hoeven
wymawiać uitspreken
wymawiać niewyraźnie uitspreken
wymazać gommen, met gom bestrijken
wymazać uitwissen
wymazać prawiedliwości uitwissen, uitvegen, wegvagen
wymazywać gommen, met gom bestrijken
wymazywać usuwać zaznaczenie (pola afvegen, wissen, afdrogen, afwissen
wyboru) wyraźny
wymazywać ekran gommen, met gom bestrijken
wymiana ruilen, inruilen, wisselen
wymiana stron centrale
wymianą inruilen, ruilen, wisselen
wymiar grootte, bestek, omvang
wymiar sprawiedliwości afmeting, dimensie
wymieniać ruilen, inruilen, wisselen
wymieniać inruilen, ruilen, wisselen
wymieniać (walutę) afwisselend
wymieniać się centrale
wymienić centrale
wymienić (jakieś elementy na nowe) centrale
wymień ruilen, inruilen, wisselen
wymierzenie belastingaanslag, aanslag
wymię uier, pram
wymijać inhalen
wymiotować spugen, braken, overgeven, kotsen
wymowa uitspraak
wymówce laken, afkeuren, berispen, gispen
wymusić doordrukken
wymuszać verplichten, dwingen, noodzaken
wymuszanie afpersing, knevelarij
wymuszenia knevelarij, afpersing
wymysł fictie, verdichtsel, verbeelding
wymyślać (<sb> komuś) gescheld
wynagradzać vergelden, lonen, terugdoen, belonen
wynagrodzenie loon, bezoldiging, gage, salaris
wynajem pachten, in pacht hebben
wynajęcia aannemen, aanwerven, huren
wynajmować aannemen, aanwerven, huren
wynajmować huur
wynajmował laten schieten, laten begaan, laten
wynajmowanie w DHCP pachten, in pacht hebben
wynajmowanie zgodnie z protokołem pachten, in pacht hebben
DHCP
wynalazca uitvinder
wynalazcą uitvinder
wynalazek uchylać uitvinding
wynaleźć uitdenken, bekokstoven, bedenken
wynik produktie, gewrocht, opbrengst
wynik afstammen, het gevolg zijn van
wynik polecenia uitgeven, emitteren
wynikać afstammen, het gevolg zijn van
wyniknąć ontstaan
wyniosły hoog, verheven
wynosić gemiddeld
wynosić średnio tal, aantal, getal
wynurzać) się opdagen, opdraven
wyobrazić sobie in verwachting raken, zwanger raken
wyobrazić sobie bedenken, zich verbeelden
wyobraźnia bedenken, zich verbeelden
wyobraźnia inbeelding, verbeelding
wyobrażać bedenken, zich verbeelden
wyobrażenie bedenken, zich verbeelden
wyobrażenie afbeelding, prent, plaat
wyobrażenie begrip
wyobrażenie beeld, afbeelding, figuur
wyodrębniać isoleren, afzonderen
wyolbrzymiać chargeren, overdrijven
wypaczenie kader, omlijsting, lijst, raam
wypadek ongeluk, accident, ongeval
wypadek omstandigheid
wypadek wystąpienie affaire, zaak, aangelegenheid, ding
wypadek śmiertelny omstandigheid
wypadek śmiertelny belangrijke gebeurtenis, evenement
wypalać bakken
wypalać (pamięć stałą) aanbranden
wypalać (płyty CD) aanbranden
wyparcie się afzwering
wyparować doen verdampen, uitdampen, indampen
wypchanie (zwierzęcia) opvulsel, vulling, vulsel
wypełniać zerami przypisywać wartość invullen, dempen, spekken, vullen
zerową
wypiekać bakken
wypierać się afzweren
wypierać się ontkennen
wypisuj neerschrijven, schrijven, uitschrijven
wypisując geschrift, schriftuur
wypisywany schriftelijk
wypłacie afbetaling
wypłata transfer, afdracht
wypłukanie gorgelen, afspoelen, spoelen
wypływ uitgeven, emitteren
wypoczynek rest, overblijfsel, rommel, afval
wyposażać toerusten, uitrusten, uitvoeren
wyposażenia bijkomstig, bijbehorend, bijkomend
wyposażenie bijkomstig, bijbehorend, bijkomend
wyposażenie uitrusting, accommodatie, inrichting
wyposażenie pomocnicze bijkomstig, bijbehorend, bijkomend
wyposażenie pomocnicze uitrusting, accommodatie, inrichting
wyposażenie pomocnicze complet, stelletje, set, stel
wyposażeń accessoires
wyposażyć w obsługę za pomocą toerusten, uitrusten, uitvoeren
komponentów
wypowiedzieć (umowę) aangeven, aanbrengen, klikken
wypowiedź declaratie, aangifte, uitspraak
wypożyczać huur
wypracowanie toondicht, toonzetting, compositie
wyprawa reis, tocht, toer, trip
wyprostowany oprichten, stichten, inrichten
wyprowadzać aftappen
wypróbować streven, zich inspannen, pogen
wypróżniać hol, ledig, lens, loos, leeg
wyprzeć się afzweren
wyprzedaż verkoop, vervreemding
wyprzedzać voorafgaan, voorzijn
wyprzedzenie gaan naar, aanpakken, genaken, naderen
wyprzedzić anticiperen, prejudiciëren
wypukłość heft, hals, handvat, gevest, knop
wypuścić nowe wydanie nadruk, herdruk
wypytywać een verhoor afnemen, ondervragen
wyrabiać maken, doen, bedrijven
wyraz bewoording, betuiging, gezegde
wyrazić podziękowanie agnosceren, als waarheid aannemen
wyrazić zgodę (<to sth> na coś) ja zeggen, beamen, bevestigen
wyrazisty klaar, uitgesproken, helder
wyrazy uznania erkenning
wyraźny apert, evident, kennelijk, duidelijk
wyrażać uitdrukken
wyrażać ontlokken, uitbrengen, slaken
wyrażenie bewoording, betuiging, gezegde
wyrażenie znakowe bewoording, betuiging, gezegde
wyregulować aanpassen, afstemmen, adapteren
wyregulowanie afstelling, instelling
wyrobnik werkkracht, werker, werkman, arbeider
wyroby garncarskie aardewerk
wyrocznia orakel
wyrok frase, zin, volzin
wyrok judicium, sententie, uitspraak, vonnis
wyrostek robaczkowy bijlage, appendix, aanhangsel
wyrośle adenoidalne derde
wyrozumiały goedertieren, schappelijk, lankmoedig
wyrób fabricatie, aanmaak, fabricage
wyrób produktie, gewrocht, opbrengst
wyrównać do prawego marginesu gelijk, vlak, effen
wyróżniać onderscheiden, onderkennen
wyróżnienie nadruk, klem
wyróżniona część (np. na listingu) jaartelling, item, deeltje, deel
wyróżniony druk nadruk, klem
wyruszać op reis gaan, afreizen
wyrwać coś komuś knevelen, afpersen, afdwingen
wyryć graveren, griffen
wyrywać knijper, schaar
wyrywać (włosy) afrukken, plukken, afbreken
wyrzeczenie się versterving, abnegatie
wyrzekać się afzweren
wyrzekać się abnegeren, zichzelf verloochenen
wyrzekać się opgeven, uitvallen, afstand doen van
wyrzić zgodę ja zeggen, beamen, bevestigen
wyrzucać sobie ontzetten, royeren, ontslaan
wysadzić na ląd ontslaan, ontzetten, royeren
wysepka toonschaal, toonladder, scala
wysepka (uliczna) toevluchtsoord, asiel, asyl
wysiaduj broeden op, koesteren, broeden
wysiłek moeite, poging
wyskok springen
wysłać verzenden
wysłać voorspeler, aanvaller
wysłać pocztą aanplakken
wysłanie (towaru) pakje
wysłannik afgezant, bode, gezant
wysłowić coś woord, bewoording
wysłowienie się bewoording, betuiging, gezegde
wysmukły sprietig, schraal, mager, dun, luchtig
wysoki hoog, verheven
wysoki verheven, hoog
wysoki poziom logiczny hoog, verheven
Wysoki sądzie hoog, verheven
wysoki stan logiczny hoog, verheven
wysokość stand, hoogte
wysokość hoogte
wysokość bariery potencjału stand, hoogte
wysokość bariery potencjału hoogte
wysokość stosu hoogte
wyspa eiland
wyspą eiland
wystający onbetaald, achterstallig
wystapić gebeuren, aan de hand zijn
wystarczająco adequaat, bijbehorend
wystarczająco gevoeglijk, op de juiste wijze
wystarczający adequaat, bijbehorend
wystarczający uitgebreid, omvangrijk, veelomvattend
wystarczający genoeg, voldoende
wystarczający genoeg, voldoende
wystarczyć voorgaand, verleden, voorafgaand
wystawa pralen, paraderen, prijken, pronken
wystawa sklepowa tentoonstelling, expositie
wystawca czeku schuiflade, la, lade
wystawiać tentoonstellen, belichten
wystawić (na pokaz) belichten, tentoonstellen
wystawić na scenie podium, bestuur, tribune, leiding
wystawienie (sztuki) produktie, voortbrenging
wystąpienie exemplaar, afdruk
występować gebeuren, aan de hand zijn
wystraszyć doen schrikken, schrik aanjagen
wystrój pulpitu onderwerp, stof, thema, apropos
wysychać dor, droog
wysyłać pocztą post, posterijen
wysyłać reklamy doen toekomen, sturen, opsturen
wysyłanie exporteren, uitvoeren
wysyłka verzenden
wysypisko (śmieci itp) stortplaats
wysypisko śmieci stortplaats
wyszczególniać specificeren
wyszczególnić specificeren
wyszczupleć rank, slank, tenger
wyszukać informacje pełzać kruipen
wyszukany geraffineerd
wyszywać borduren
wyściełanie opvulsel, vulling, vulsel
wyścig wedijver
wyścig geslacht, stam, volksstam
wyświadczyć przysługę (<sb> komuś) afstemmen, aanpassen, adapteren
wyświetlacz pralen, paraderen, prijken, pronken
wyświetlacz z matrycą aktywną pralen, paraderen, prijken, pronken
wyświetlać pralen, paraderen, prijken, pronken
wyświetlić pralen, paraderen, prijken, pronken
wyświęcać bestemmen, uittrekken
wytarcie afschaving
wytępić verdelgen, uitroeien
wytłumaczyć uiteenzetten, toelichten
wytop wegsmelten, dooien, ontdooien
wytrwać blijven aandringen
wytrwałość geduld, lijdzaamheid
wytrwałość vasthoudendheid
wytrwały volhardend
wytrysk opspatten, verspuiten, stuiven
wytrysk spuiten, sproeien, uitspuiten
wytrzymać beklijven, duren, aanhouden
wytrzymałość sterkte
wytrzymywać te wachten staan, afhalen, wachten
wytwarzać maken, doen, bedrijven
wytwarzać egzemplarz verwekken
wytwarzanie generatie, geslacht
wytworny bevallig, elegant, piekfijn, net
wytworny keurig
wytwórnia fabriek
wywatować stikken
wyważenie saldo, overschot
wywiad interviewen
wywiad wojskowy bevattingsvermogen, intelligentie
wywijać zwaaien, slingeren, swingen
wywnioskować afhandelen, afwikkelen, afdoen
wywnioskować besluiten, afleiden, concluderen
wywodzić (ród) aftappen
wywołać noemen, heten, benoemen, uitmaken voor
wywołać coś keer, maal
wywołania odłożone na stosie ophopen, opeenhopen, accumuleren
wywołanie zwrotne noemen, heten, benoemen, uitmaken voor
wywołuj scheppen, creëren
wywołuj naar buiten roepen
wywołuj besluiten, afleiden, concluderen
wywoływać naar buiten roepen
wywoływać aanroepen
wywoływać aanrijden, voorrijden
wywoływanie ontwikkeling, evolutie
wywrotowy subversief, ondermijnend
wywrócić kiel
wyzdrowieć beter worden, genezen, helen
wyzerować nul, nihil
wyzerować zerowy nul
wyzeruj sprzęg hel, licht, klaar
wyznaczać betekenen, dagen, dagvaarden
wyznaczać administreren, beheren, besturen
wyznaczać drogę trasa reisplan, route, tracé, baanvlak
wyznaczać trasy reisplan, route, tracé, baanvlak
wyznaczenie benoeming, aanstelling
wyznaczony onbeweeglijk, star, vast
wyznaczyc divan, Turkse staatsraad, rustbank
wyznaczyć verloten, loten
wyznaczyć benoemen, aanstellen
wyznaczyć betekenen, dagen, dagvaarden
wyznaczyć emeryturę/rentę pensioen
wyznać erkennen, bekennen, biechten, toegeven
wyznaj erkennen, bekennen, biechten, toegeven
wyznaj bekennen, biechten, erkennen
wyznanie geloof, fiducie, vertrouwen
wyznanie handwerk, beroep, ambacht
wyzwalacz haan van een vuurwapen
wyzwalacz tocht, toer, reis, trip
wyzwania trotseren, tarten, uitdagen, uittarten
wyzwanie trotseren, tarten, uitdagen, uittarten
wyzwanie trots
wyzwolić ontzetten, royeren, ontslaan
wyzwolić się od czegoś bevrijden
wyzyskiwać exploiteren, uitbuiten, uitmelken
wyzywająco in weerwil van, niettegenstaande
wyżej benoorden, ten noorden van
wyżej bovengenoemd
wyżej wymieniony benoorden, ten noorden van
wyżej wymieniony bovengenoemd
wyżerać corroderen, aantasten, bijten
wyższy opperste, prevalent, superieur
wzajemne zrozumienie medegevoel, deelneming
wzbraniać się afwijzen, het verdommen, afkeuren
wzbudzić wakker, wakend
wzburzony onbewerkt, bot, onbehouwen, grof, cru
wzdłuż langs, naar, blijkens, ingevolge
wzdłuż bezijden, naast, behalve
wzdłuż in de lengte, daarlangs
wzdłuż całej drogi in de lengte, daarlangs
wzdłuż dłuższego boku bezijden, naast, behalve
wzdłużny in de lengte, daarlangs
wzdrygać się ineenkrimpen, ineenkronkelen
wzdychać zuchten, kreunen
wzgl. duży numer urządzenia aanvoerder, baas, gebieder, chef
wzgląd tel, achting
wzgląd eerbiedigen, respecteren
wzgląd saké, rijstwijn
względnie tamelijk
względny verwant, familielid
względny numer pozycji verwant, familielid
wzgórze aanaarden
wziąć accepteren, aannemen, aanvaarden
wziąć na swoje barki schouder
wziąć pod uwagę beschouwen, overwegen, nagaan
wziąć udział deelnemen, meemaken, meedoen
wzkazany raadzaam
wzmagać uitbouwen, vergroten, uitbreiden
wzmagać vermeerderen
wzmiance gewag maken van, noemen, vermelden
wzmiance verwijzing, referentie
wzmianka gewag maken van, noemen, vermelden
wzmiankować zich herinneren, onthouden, gedenken
wzmocnienie acquest, aanwinst, buit, prooi
wzniesienie helling, glooiing
wzniesienie tepel, speen
wznieść toast branden, braden, roosteren
wznoisły nobel, edel
wznosić opgaan, opkomen, opstaan, rijzen
wznosić oprichten, stichten, inrichten
wznosić się toren
wznoszenie (samolotu) klimmen, klauteren
wznowić pracę komputera vernieuwen, renoveren
wzorcowy modelleren
wzornictwo grafika ilustracja sztuka kunst
(uwaga: w informatyce zazwyczaj
znaczenie nie wchodzi w grę)
wzornik pisma matryca do powielania schablone, patroon, sjabloon
szablon
wzorzec knippatroon, patroon
wzorzec slajdów regel, standaardmaat, norm
wzorzec zmienny knippatroon, patroon
Wzór formule
wzór knippatroon, patroon
wzór trant, stijl
wzór kreskowania knippatroon, patroon
wzór model modelleren
wzór punktowy formeren, vormen, aangaan
wzrastać opdrijven, verheffen, ophogen
wzrok staren, aanstaren, turen
wzrok richtmiddel, zoeker, vizier
wzrok gezicht, visioen, droombeeld
wzrokowy zichtbaar
wzrost ontwikkeling, evolutie
wzrost wasdom, ontwikkeling, groei
wzrost opstaan, gaan staan
wzrost opklimmend
wzrost rose, roze, roos
wzrost globalny lichaamsbouw, gestalte, figuur
wzruszać de schouders ophalen
wzruszać aanslag
wzruszać ramionami agiteren, opruien, ophitsen, opstoken
wzruszający resideren, gevestigd zijn, huizen
wzruszający emotioneel, aangrijpend, roerend
wzruszenie gewaarwording, aandoening
wzruszenie ramionami de schouders ophalen
wzruszony gejaagd, opgewonden
wzruszyć (<one's shoulders> ramionami) de schouders ophalen
X indexeren
z buffer, bumper, stootkussen
z sedert, met ingang van, vanaf
z met, samen met
z biegiem czasu schier, bijkans, haast, bijna
z drogi! tweedehands
z konieczności ongerust, bezorgd
z nogami po obu stronach czegoś (jak na ongerust, bezorgd
koniu)
z obawy przed incluis, inclusief, inbegrepen
z oburzeniem beperkt, begrensd, eindig
z perspektywy czasu wel, immers, zeker, toch
z podziwem met overgave
z poważaniem sedert, met ingang van, vanaf
z przerwami daarvoor, eerder, vooraan, indertijd
z trudem gromadzić pruttelen
z trudem wywalczony ongerust, bezorgd
z tyłu aan het einde, achteraan
z tyłu kiem mysterieus, geheimzinnig
z wielkim nosem uitzonderen
z zegarkiem w ręku extern, buiten-, uitwendig, uiterlijk
z zimną krwią sedert, met ingang van, vanaf
za achter
za aan het einde, achteraan
za duży in het buitenland
za granicą in het buitenland
za wszelką cenę achter
za wszelką cenę evenzeer, mede, eveneens, ook
zaabonować geabonneerd zijn op
zaakcentować accentueren, beklemtonen
zaakceptować accepteren, aanvaarden
zaaklimatyzować acclimatiseren
zaalarmować alarmeren, aanslaan, alarm slaan
zaangażować się uitschrijven, lanceren, ontketenen
zaawansowana technologia aan, nabij, naast, dichtbij, bij
monolitycznych układów logicznych
zabandażować zwachtel, verband
zabarwić schakering, nuance, nuancering
zabarwienie tint
zabarwienie schakering, nuance, nuancering
zabawa amusement, vermaak
zabawa spel
zabawa verstoppertje
zabawa w chowanego vermaak, amusement
zabawiać opvrolijken, amuseren, onderhouden
zabawiać recipiëren
zabawiać vermakelijk, amusant, leuk
zabawiać kriebelen, kietelen
zabawka speelbal, stuk speelgoed, speeltuig
zabawny aardig, leuk, amusant, vermakelijk
zabawny humoristisch
zabawny gek, belachelijk, lachwekkend, mal
zabezpieczać behoeden, beschermen
zabezpieczenie bescherming
zabezpieczenie pand, borgstelling, onderpand
zabezpieczenie w architekturze pand, borgstelling, onderpand
zabezpieczyć betuigen, verzekeren
zabezpieczyć blind
zabezpieczyć inmaken, konfijten, inleggen
zabezpieczyć fixeren, bevestigen, bepalen
zabezpieczyć przechowywać zachować inmaken, konfijten, inleggen
zabić ombrengen, doodmaken, doden
zabieg chirurgiczny chirurgie, wondheelkunde, heelkunde
zabijać ombrengen, doodmaken, doden
zablokować blokkade
zablokować jam, moes, marmelade
zabłocony troebel, modderig
zabójca moordenaar
zabrać się (<sth> do czegoś) aanpakken, aan komen lopen
zabrać się do czegoś) aanpakken, aan komen lopen
zabraknąć floppen, in het water vallen
zabraniać verbieden
zabraniać verbieden
zabronić jam, moes, marmelade
zabronić verbieden
zaburzać een aanslag plegen op, aanranden
zaburzenie bezwaar, strubbeling, moeilijkheid
zabytki oudheid
zachcianka bevlieging, bui, gril, nuk, kuur
zachęcać aanvuren, aanwakkeren, aansporen
zachęcać ophitsen, agiteren, opstoken, opruien
zachęcić aanvuren, aanwakkeren, aansporen
zachęcić uitnodigen, vragen, inviteren, noden
zachęcić promoveren, bevorderen
zachęta voorbode, voorteken, teken
zachłanny begerig, happig, belust, gretig
zachmurzony onduidelijk, bewolkt
zachmurzyć wolk
zachodni zonsondergang
zachodni west
zachodni west, westen
zachodni westen
zachodni westers, Westers, westelijk
zachować redden, bergen, behouden
zachować jako schat
zachować w pamięci bespreken, reserveren, intekenen
zachowania de weg wijzen, geleiden, leiden
zachowanie houding, gedrag, wandel
zachowanie gedrag, houding, wandel
zachowanie mediów lager
zachowuj inmaken, konfijten, inleggen
zachowywać zich aanstellen, zich voordoen
zachowywać zich gedragen
zachowywać blijven
zachowywać sie nienaturalnie zich aanstellen, zich voordoen
zachowywać sie nienaturalnie zich gedragen
zachowywać się (dobrze) blijven
zachowywać się cicho vertogen, betogen, argumenteren
zachowywać się źle vertogen, betogen, argumenteren
zachód zonsondergang
zachód west
zachód west, westen
zachód westen
zachód słońca west
zachód słońca west, westen
zachód słońca westen
zachrypnięty schor, hees, rauw
zachwycać się verrukken, in verrukking brengen
zachwycający bewonderenswaardig
zachwycony verrukt
zaciąć się jam, moes, marmelade
zaciągnąć (się) do wojska dienst nemen
zaciekawić puzzel, raadsel
zaciekły (bój) radeloos, wanhopig
zaciemniać (się) versomberen, donker worden
zacierać uitwissen
zacięty halsstarrig, hardnekkig, koppig
zacisk haakje, klamp, nietje
zacisk oor, kruk, handvat, hengsel, klink
zacisk handdruk, hand
zacisk de weg wijzen, geleiden, leiden
zacisk terminal
zacisk źródła haakje, klamp, nietje
zacisnąć (usta) beurs, portemonnaie, geldbuidel
zacofany achterover
zacofany achterwaarts, achteruit, rugwaarts
zacofany ouderwets, gedateerd, uit de mode
zacytować aanhalen, citeren, noemen
zacytowanie aanhaling, citaat
zaczaić się een hinderlaag leggen
zacząć aanbinden, beginnen, aanvangen
zaczątek pit, kern
zaczekać wachten, afhalen, te wachten staan
zaczepka aangrijpen, aantasten, aanvallen
zaczynać (się) aanbinden, beginnen, aanvangen
zad gat, kont, bibs, achterste
zadaj vragen
zadania karwei, klus, opgave, taak
zadanie oefenen, drillen
zadanie vraagstuk, vraagpunt, probleem, opgave
zadanie karwei, klus, opgave, taak
zadanie wsadowe oefenen, drillen
zadanie wydruku emplooi, karwei, werk, arbeid
zadanie zawieszające karwei, klus, opgave, taak
zadawać ból wee, zeer, pijn
zadawać pytanie vragen
zadenuncjować aangeven, aanbrengen, klikken
zadławić się wurgen, choken, worgen
zadośćuczynienie verontschuldiging
zadowalający bevredigend
zadowolenia tevredenheid
zadowolenia blijdschap
zadowolenie tevredenheid
zadowolić bevredigen, paaien, tegemoetkomen aan
zadowolony verheugd, verblijd, blij
zadowolony voldaan, tevreden, vergenoegd
zadrapania krauwen, scharrelen, klauwen, krabben
zadraśnięcie krauwen, scharrelen, klauwen, krabben
zadrżećs kołczan beven, bibberen, rillen, huiveren
zadziwiać verwonderen, bevreemden, verbazen
zadziwiać verbazingwekkend, bevreemdend
zadziwiający bevreemdend, verbazingwekkend
zadziwiający verbazingwekkend, bevreemdend
zafakturować factureren, declareren
zagadce puzzel, raadsel
zagadka puzzel, raadsel
zagadka puzzel, raadsel
zagadkowy mysterieus, geheimzinnig
zagadnienie uitgeven, emitteren
zagadnienie vraagstuk, vraagpunt, probleem, opgave
zagajnik struikgewas, bosjes
zagęszczać compact, dicht
zagęszczać comprimeren
zagęścić verdikken, aandikken
zagięcie ellendeling, ploert, schavuit, boef
zaginać omvouwen, vouwen, plooien
zagłada ruïneren, te gronde richten
zagłuszać (radio) jam, moes, marmelade
zagniecenia rimpelen, fronsen
zagniewany kwaad, toornig, nijdig, boos
zagnieździć nestelen, een nest maken
zagorzały konserwatysta keihard
Zagotować, wrzenie op het kookpunt zijn, borrelen, koken
zagraniczny uitheems, buitenlands
zagrażać in gevaar brengen
zagrażać bedreigen, dreigen
zagrażać dreigen, bedreigen
zagroda paardestal, stal
zagroda hok
zagrodzić bemachtigen, grijpen, aangrijpen
zagrozić dreigen, bedreigen
zagrożenie bedreiging, dreigement, dreiging
zagwarantować borg staan voor, garanderen
zagwozdka vraagstuk, vraagpunt, probleem, opgave
zagwozdka kwestie, vraag, navraag
zahaczyć haakje, slot, spang, agraaf
zainicjować de stoot geven tot
zainteresowania belang inboezemen, interesseren
zainteresowanie belang inboezemen, interesseren
zainteresowany geïnteresseerd, belangstellend
Zair Congo, Kongo
zaiteresowanie belang inboezemen, interesseren
zajazd logement, herberg
zając haas
zająkiwał się stamelen, hakkelen, stotteren
zajęcie actie, gedoe, optreden, handeling
zajęcie aangelegenheid, zaak, affaire, ding
zajęcie beroep, broodwinning, bedrijf
zajęcie handelen, handel drijven
zajęć) dienstregeling, rooster
zajęty druk, bezet
zajęty verloofd, geëngageerd
zajmować bezetten, beslaan, bekleden
zajmować liggen
zajmować (stanowisko) invullen, dempen, spekken, vullen
zajmować się rondgeven, ronddelen, uitdelen
zajmować stanowisko bezetten, beslaan, bekleden
zajmowanie handwerk, beroep, ambacht
zajmujący dużo miejsca uitgebreid, omvangrijk, veelomvattend
zakańczać toe, dicht, gesloten
zakaz hamować verhinderen, verhoeden, beletten
zakazić infecteren, besmetten, aansteken
zakazywać verbieden
zakazywać afschrikwekkend
zakazywać verbieden
zakaźny aanstekelijk, verpestend, besmettelijk
zakażenie infectie, besmetting
zakąska twaalfuurtje, lunch
zakład wedden
zakład wedden
zakład (założenie się) wedden
zakładać wedden
zakładać klamrę zaciskającą insluiten, impliceren
zakładać się aanleggen, fitten, installeren
zakładnik gijzelaar, garant
zakłopotać in verlegenheid brengen
zakłócenia ophef, leven, rumoer, lawaai, herrie
zakłócenia (sygnału) storing
zakłócenie storing
zakłócenie programu radiowego storing
zakłócenie spokoju publicznrgo storing
zakneblować moppen tappen
zakodować codificeren
zakomunikować berichten, meedelen, mededelen
zakon aanvoeren, commanderen, bevelen
zakonnica kloosterzuster, non
zakonnik monnik
zakontraktować verbintenis, contract
zakończenie uitgang, uiteinde
zakończenie przymiotników gevolgtrekking, conclusie
określających liczbę lub rodzaj nóg
zakończenie sygnału przerwania uitgang, uiteinde
transmisji
zakończenie wskazówka terminal
zakończony beëindigd, afgelopen, afgewerkt, klaar
zakończyć afhandelen, afwikkelen, afdoen
zakończyć afmaken, beëindigen, afsluiten
zakopać kuilen, begraven
zakorkować prop, stekker, plug, stop, stopmiddel
zakorzeniać się anker
zakotwiczyć anker
zakres ultrakrótkofalowy kloot, omgeving, bol, sfeer, gebied
zakres współrzędnych osi graad, stand, status, rang
zakręt ombuigen, buigen, doorbuigen
zakup koop, inkoop, aankoop
zakurzony stoffig
zakwas gist
zakwaterować afstemmen, aanpassen, adapteren
zakwaterować (wojsk.) buurt, wijk, stadswijk
zakwaterowanie aanpassing
zakwestionować procederen
zalać bedelven, overstelpen, verpletteren
zalecać adviseren, bekendmaken, aankondigen
zalecać aanbevelen, aanprijzen, recommanderen
zalecać się scharrelen, het hof maken, vrijen
zalecany aanbevolen
zalecenie recommandatie, aanbeveling
zalecie prooi, buit, acquisitie, aanwinst
zaledwie kwalijk, nauwelijks, amper
zaledwie amper, nauwelijks, kwalijk
zaległy onbetaald, achterstallig
zaległy onbetaald, achterstallig
zaległy wysunięty naprzód znakomity onbetaald, achterstallig
zalet bedrijvende vorm, actief, bezit
zaleta pré, voordeel
zaleta waard zijn, toekomen, verdienen
zalewać zondvloed
zależeć afhankelijk zijn, afhangen
zależeć scharnier
zależeć od afhankelijk zijn, afhangen
zależeć od czego afhankelijk zijn, afhangen
zależnośc familiebetrekking, verwantschap
zależność afhankelijkheid
zależny afhankelijk, onderhorig
zaliczać classificeren, indelen
zaliczać aantal, getal, tal
załadować laden
załadować ponownie afzenden, verzenden, expediëren
załamanie instorten, ineenstorten, uiteenvallen
załamuj afpersen, afdwingen, knevelen
załatwiać arrangeren, aanrichten, ordenen
załatwić (sprawę) afhandelen, afdoen
załączać omsluiten
załącznik aanhechting
załącznik kraal, omheind terrein
załączyć (w przesyłce itp) omsluiten
załoga bemanning
założenia vestiging, etablissement, instelling
założenie Maria-Hemelvaart
założenie vestiging, etablissement, instelling
założenie (firmy) achtergrond
założyć przynętę aas, lokaas
założyć się inrichten, oprichten, stichten
zamachnięcie aanhalen, strelen, liefkozen, aaien
zamaskować blind
zamawiać aanvoeren, commanderen, bevelen
zamazać vervagen
zamazanie smeren, sauzen, doorsmeren, besmeren
zamek slot, plecht, kasteel, burcht
zamek slot
zamek (u drzwi) slot
zamek błyskawiczny treksluiting, rits, ritssluiting
zamiana veranderen, anders maken
zamiar bedoeling, doel, plan, strekking
zamiast in plaats daarvan
zamiast tego in plaats daarvan
zamiatać oprijlaan, oprit
zamieniać ruilen, inruilen, wisselen
zamienić centrale
zamienić in de plaats stellen van, inboeten
zamienić inruilen, ruilen, wisselen
zamierzać anticiperen, prejudiciëren
zamierzać mikken, mikken op, beogen, bedoelen
zamierzać gemiddeld
zamierzać doelwit, honk, doel, doelstelling, wit
zamierzony bedoeld, opzettelijk, moedwillig
zamieszać aangrijpen, ontroeren, bewegen
zamieszania beroering, agitatie, beweging
zamieszanie herrie, leven, rumoer, ophef, lawaai
zamieszanie verwardheid, verwarring
zamieszki herrie, rel, roerigheid, getier
zamiłowanie smaken
zamknąć slot
zamknąć na klucz kooi
zamknięcia sluiten, dichtmaken, dichtdoen
zamknięty sluiten, dichtmaken, dichtdoen
zamknięty begrensd, eindig, beperkt
zamoczyć indompelen, indopen, soppen
zamontować (dysk w systemie) monteren, zetten
zamordować ombrengen, doodmaken, doden
zamortyzować afbetalen, afschrijven, aflossen
zamożny gefortuneerd, rijk, vermogend
zamówić aanvoeren, commanderen, bevelen
zamówienie aanvoeren, commanderen, bevelen
zamrażać koelen
zamrażarka vriezer, vriesvak
zamrozić vriezen
zamrożenie vriezen
zamrożony bevroren
zamykać sluiten, dichtmaken, dichtdoen
zamykać na zasuwę grendelen, afgrendelen
zamysł werkje, schets, tekening
zamyślony nadenkend
zamyślony nadenkend
zanalizować onderzoeken, nakijken, examineren
zaniechać prijsgeven, afleggen, opgeven
zaniechać een miskraam krijgen, mislukken
zaniechać afdanken
zaniechać uittreden, aftreden, bedanken
zaniechanie enia concessie, cessie, afstand, toegeving
zaniedbać terugvallen
zaniedbać veronachtzamen
zaniedbać achterwege laten, weglaten
zaniedbanie veronachtzamen
zaniedbanie nonchalance, nalatigheid
zaniedbywać veronachtzamen
zaniedbywał bouwvallig, gammel, aftands
zaniedbywanie nonchalance, nalatigheid
zaniepokoić storing veroorzaken
zaniepokojenia storing veroorzaken
zaniepokojony lafhartig, laf, bang
zanikać vervagen
zanikać kleiner worden, afnemen, dalen
zanikać płowieć dalen, kleiner worden, afnemen
zanim voor
zanurzenie indompelen, indopen, soppen
zanurzyć onderdompelen, indompelen
zanurzyć (się) duiken
zanurzyć coś w onderdompelen, indompelen
zaokrąglać ronde
zaopatruj toerusten, uitrusten, uitvoeren
zaopatrywać aanvoer, bezorging
zaopatrzenie aflevering, levering, inlevering
zaopatrzenie w żywność aanvoer, bezorging
zaorać omploegen, ploegen, beploegen
zaostrzyć aanzetten, scherpen, slijpen
zaoszczędzić redden, bergen, behouden
zapach geur, aroma
zapach reuk, luchtje, lucht, geur
zapach lucht, reuk, luchtje, geur
zapach parfumeren
zapach reuk, geur, luchtje, lucht
zapach stinken, vies ruiken
zapadce haan van een vuurwapen
zapadnia achterdeur
zapakować do worków ontzetten, ontslaan, royeren
zapalanie ontsteking, ontbranding
zapalenia ontsteking
zapalenie ontsteking, ontbranding
zapalenie ontsteking
zapalenie keelontsteking
zapalenie opon mózgowych longontsteking
zapalenie płuc blindedarmontsteking
zapalić aansteken, doen ontbranden, aanmaken
zapalić aansteken, doen ontbranden, aanmaken
zapalić (się) aansteken, doen ontbranden, aanmaken
zapalić papierosa aansteken, doen ontbranden, aanmaken
zapalić się aansteken, doen ontbranden, aanmaken
zapalniczce aansteker, vuurmaker
zapalniczka aansteker, vuurmaker
zapał enthousiasme, geestdrift
zapał ambitie, vuur, ijver
zapałka lucifer
zapamiętać uit het hoofd leren, van buiten leren
zapamiętywać uit het hoofd leren, van buiten leren
zaparcie verstopping, constipatie, obstipatie
zapas inventaris, boedel
zapas bespreken, reserveren, intekenen
zapas winkel
zapasowy een backup maken, een backup maken van
zapasowy tweede
zapasowy ontzien, sparen
zapasowy wkład ontzien, sparen
zapaść instorten, ineenstorten, uiteenvallen
zapatrywania standpunt, gezichtspunt
zapewne waarschijnlijk
zapewniać beweren, verzekeren
zapewniać betuigen, verzekeren
zapewniać bevestigen, aannemen
zapewniać provianderen, spekken, bevoorraden
zapewniać (<sth> o czymś) betuigen, verzekeren
zapewnić beweren, verzekeren
zapewnić betuigen, verzekeren
zapewnić fixeren, bevestigen, bepalen
zapinać dichtknopen
zapinać (się) gespen, vastgespen, dichtgespen
Zapinka vasthaken
zapis discus, plaat, grammofoonplaat, schijf
zapis piątkowy gebieder, chef, aanvoerder, baas
zapisać redden, bergen, behouden
zapisać (dane) pisać neerschrijven, schrijven, uitschrijven
zapisać w testamencie nalaten
zapisanie discus, plaat, grammofoonplaat, schijf
zapisywać boek
zapisywać jota
zaplanować arrangeren, aanrichten, ordenen
zaplecza een backup maken, een backup maken van
zapłacić okup loskopen, vrijkopen, afkopen
zapłata afbetaling
zapłon ontsteking, ontbranding
zapłon (silnika) ontsteking, ontbranding
zapłon silnika ontsteking, ontbranding
zapłonąć aansteken, doen ontbranden, aanmaken
zapłonąć aansteken, doen ontbranden, aanmaken
zapobiegać beletten, verhinderen, verhoeden
zapoczątkować de stoot geven tot
zapoczątkować het gevolg zijn van, afstammen
zapominać afleren, vergeten, verleren
zapominalski vergeetachtig
zapotrzebowania vorderen, rekwireren, opvorderen
zapotrzebowanie żądanie vorderen, rekwireren, opvorderen
zapowiadać beduiden, voorspellen, voorzeggen
zapowiedzieć aandienen, aankondigen, adverteren
zapowiedzieć uitloven, bieden, aanbieden
zapowiedź afschaduwing
zapowiedź aandienen, aankondigen, adverteren
zapowiedź aankondiging, verkondiging
zapraszać uitnodigen, vragen, inviteren, noden
zaprosić vragen
zaprosić uitnodigen, vragen, inviteren, noden
zaproszenia uitnodiging, invitatie
zaproszenie uitnodiging, invitatie
zaprotestować mikpunt, onderwerp, object, ding
zaprowadzony porządek routine, sleur
zaprzeczyć in tegenspraak zijn met, tegenspreken
zaprzeczyć ontkennen
zaprzęgać span
zapuszczone mieszkanie itp stortplaats
zapychać (się) stoppen, dichten, dichtmaken
zapytać vragen
zapytanie z podpowiedzią enquête
zapytywać een verhoor afnemen, ondervragen
zarabiać verdienen, winnen, behalen
zaradzić beter maken, genezen, helen
zaraza infectie, besmetting
zaraza pest
zarazą pest
zarazek microbe
zarazić infecteren, besmetten, aansteken
zaraźliwy aanstekelijk, besmettelijk, verpestend
zarażenie infectie, besmetting
zardzewiały roestig
zareagować na coś w jakiś sposób reageren
zareagować <to sth> na coś <with sth> w reageren
jakiś sposób
zarejestrować aangeven
zaręczony verloofd, geëngageerd
zarobek gage, salaris, bezoldiging, loon
zarobić verdienen, winnen, behalen
zarobkach gage, loon, bezoldiging, salaris
zarodek microbe
zarozumiały nietig, ijdel, onbelangrijk
Zarys beperken, begrenzen, beknotten
zarys omlijning, omtrek
zarząd miasta administratiekantoor, bestuur
zarządca beheerder, administrateur
zarządca bestuurder, beheerder, administrateur
zarządca plików intendant, opzichter, meier
zarządzać besturen, administreren, beheren
zarządzać administreren, beheren, besturen
zarządzać bestemmen, uittrekken
zarządzać na poziomie wysokiego administreren, beheren, besturen
uszczegółowienia
zarządzanie administratiekantoor, bestuur
zarządzanie administratiekantoor
zarządzanie automatyczne administratiekantoor, bestuur
zarządzanie zautomatyzowane administratiekantoor, bestuur
zarządzenie aanvoeren, commanderen, bevelen
zarządzić benoemen, aanstellen
zarzut aanrekenen, toeschrijven, toedichten
Zasada gronden, baseren
zasada spokoju principe, beginsel, grondbeginsel
zasada superpozycji heerschappij, bewind, bestuur
zasadą principe, beginsel, grondbeginsel
zasadniczy fundamenteel
zasadniczy primair
zasadniczy ingrijpend, grondig, radicaal
zasadowy basis-
zasady bekeuring, proces-verbaal, notulen
zasady postępowania strategie, krijgskunde
zasadzka een hinderlaag leggen
zasilacz samochodowy/lotniczy bewerker
zasilać eten, bikken, gebruiken, vreten
zasilać aanvoer, bezorging
zasilanie aanvoer, bezorging
zasilanie moc zdolność władza heerschappij, macht, mogendheid
zasilanie zaopatrzenie aanvoer, bezorging
zasiłek ondersteuning, stipendium, subsidie
zaskakiwał inhalen
zaskakiwał geschrokken
zaskakując ontstellend
zaskarżać een proces aanspannen tegen
zaskoczenia betrappen, verrassen, snappen
zaskoczenie betrappen, verrassen, snappen
zaskoczyć betrappen, verrassen, snappen
zasłona overgordijn, gordijn, scherm, doek
zasłona dymna mantel, jas
zasłonić jas, mantel
zasłudze waard zijn, toekomen, verdienen
zasługa creditzijde, tegoed, krediet, credit
zasługa waard zijn, toekomen, verdienen
zasługiwać waard zijn, toekomen, verdienen
zasługiwać eerzaam, waardig, waar
zasługiwać verdienen, winnen, behalen
zasługiwać waard zijn, toekomen, verdienen
zasłużyć (się) waard zijn, toekomen, verdienen
zasłużyć się waard zijn, toekomen, verdienen
zasnąć slapen, maffen
zasobnik bunker, kazemat
zasobnik kart dienblad, presenteerblad
zasobnik kart (dziurkowanych) blad, krant
zasób opslaan
zasób środek trwały prooi, buit, acquisitie, aanwinst
zaspokoić stil, bedaard, rustig, kalm
zastanawiać się zich verbazen, zich verwonderen
zastanawianie się afspiegeling, weerglans
zastanowienie nakomertje
zastaw cijfer, nummer
zastaw pion
zastaw pand, onderpand, borgstelling
zastawce schuif, klep
zastawić pułapkę/sidła slag, valstrik, val
zastawka schuif, klep
zastąpić inboeten, in de plaats stellen van
zastąpić kogoś inboeten, in de plaats stellen van
zastąpienie vervanging, aflossing
zastępca assistent, adjunct, helper
zastępca steward
zastępca subsidiair, plaatsvervangend
zastępca in de plaats stellen van, inboeten
zastępczy afwisselend
zastępować nowszą wersją vernietigen, verwoesten, vernielen
zastępował inboeten, in de plaats stellen van
zastępowanie vervanging, aflossing
zastępstwa vervanging, aflossing
zastępstwa aflossing, vervanging
zastępujący afwisselend
zastosować afstemmen, aanpassen, adapteren
zastosować aanwenden, doorvoeren
zastosowanie aanwending, toepassing
zastraszyć koe
zastraszyć doen schrikken, schrik aanjagen
zastrzec sobie prawo autorskie copyright, kopijrecht
zastrzegać bespreken, reserveren, intekenen
zastrzerzenie bevoegdheid, kwalificatie
zastrzeżenie bevoegdheid, kwalificatie
zastrzeżenie kwestie, vraag, navraag
zastrzyk spuitje, inspuiting, injectie
zasymilować in zich opnemen, assimileren
zasypać stoppen, dichten, dichtmaken
zasypuj belegeren
zasypuj doortrekken, verzadigen
zaszczepić inenten, oculeren, enten
zaszczepić (przeciw chorobie) inenten, oculeren, enten
zaszczycie vereren, huldigen, eren
zaszczycie preferentie, privilege, prae
zaszczyt creditzijde, tegoed, krediet, credit
zaszczyt huldigen, vereren, eren
zaś maar, doch
zaświadczać getuigen, certificeren
zaświadczać legalizować getuigen, certificeren
zaświadczyć getuigen, certificeren
zaświadczyć betuigen, verzekeren
zataić verbergen, ontveinzen, verhelen
zatapiać verdrinken, verloren gaan, vergaan
zatarg conflict
zatem ook weer, dus, ergo, toch
zatkać stoppen, dichten, dichtmaken
zatkać się bedelven, overstelpen, verpletteren
zatłoczenia congestie, bloedaandrang, aandrang
zatłuszczony dik, vettig, vet
zatoka baai, inham, kreek
zatoka golfspel, golf, inham, bocht, boezem
zatonąć zinken, aan de grond raken
zatopić zondvloed
zator jam, moes, marmelade
zatruć vergiftigen, vergallen, vergeven
zatrudniać aannemen, huren, aanwerven
zatrudniać aanwending, toepassing
zatrudniać (pracownika) wykorzystywać aannemen, huren, aanwerven
zatrudnienia toepassing, aanwending
zatrudnienie toepassing, aanwending
zatrzymać aanhouding, arrestatie
zatrzymać reserveren, ophouden, detineren
zatrzymać afslaan, halthouden, blijven staan
zatrzymać logeren
zatrzymać (się) box
zatrzymać (się) logeren
zatrzymać się logeren
zatrzymanie afslaan, halthouden, blijven staan
zatrzymanie pracy procesora logeren
zatrzymanie ze względu na adres box
zatrzymuj reserveren, detineren, ophouden
zatwardzenie verstopping, constipatie, obstipatie
zatwierdzać beweren, verzekeren
zatwierdzać bevestigen, aannemen
zatwierdzenie bijval, acclamatie, toejuiching
zatwierdzenie ja zeggen, beamen, bevestigen
zatwierdzenie vormsel, aanneming
zatwierdzić beamen, billijken, goedkeuren
zatyczka ontstekingsbuis, bougie
zatykać stoppen, dichten, dichtmaken
zatykać ontstekingsbuis, bougie
zaufania fiducie, vertrouwen, geloof
zaufanie fiducie, vertrouwen, geloof
zaufanie creditzijde, tegoed, krediet, credit
zaufanie vertrouwen, fiducie hebben in
zaufany vertrouwd, betrouwbaar
zaufany człowiek zelfbewust, zelfverzekerd
zaułek steeg
zauważyć plaatsbewijs, biljet, kaartje
zauważyć affiche, aanplakbiljet, plakkaat
zauważyć uwaga berisping, aanmerking, standje, blaam
zawarcie (umowy) uitgang, uiteinde
zawartość inhoud
zawartość łyżeczki do herbaty inhoud
zawiadamiać adviseren, bekendmaken, aankondigen
zawiadamiać adviseren, aankondigen, bekendmaken
zawiadamiać aanplakken
zawiadomić aandienen, aankondigen, adverteren
zawiadomienia verkondiging, aankondiging
zawiadomienie aankondiging, verkondiging
zawiadomienie affiche, aanplakbiljet, plakkaat
zawiadowca stacji stationschef
zawias scharnier
zawierać afhandelen, afwikkelen, afdoen
zawierać bevatten, inhouden, behelzen
zawierać smeden
zawierać bevatten, inhouden, behelzen
zawierać (umowę) omvatten, beslaan
zawierający wszystkie funkcje inclusief
zawiesić afslaan, halthouden, blijven staan
zawiesić się hangen
zawieszać hangen
zawieszenie monteren, zetten
zawieść in de steek laten, laten merken
zawilca anemoon
zawilec anemoon
zawiły mysterieus, geheimzinnig
zawiły compliceren, ingewikkeld maken
zawiły gecompliceerd, ingewikkeld
zawiniątko bundel, wis, bos
zawisć jaloezie, naijver
zawistny ijverzuchtig, jaloers, afgunstig
zawistny jaloers, afgunstig, ijverzuchtig
zawiść benijden, jaloers zijn op, misgunnen
zawładnąć bemachtigen, grijpen, aangrijpen
zawodowiec professioneel, beroeps-
zawodowiec (w sporcie) professioneel, beroeps-
zawodowy professioneel, beroeps-
zawody wedijver
zawód smart, leed, verdriet
zawód handwerk, beroep, ambacht
zawód pisarza handwerk, beroep, ambacht
zawód pisarza beroep, broodwinning, bedrijf
zawór schuif, klep
zawrotny duizelig
zawrót głowy duizeling, duizeligheid
zawstydzać foei
zawstydzenie penarie, benardheid, knelpunt, hinder
zawstydzić foei
zawstydzić się beschamen, beschaamd maken
zawstydzony beschaamd
zawsze altijd, immer, steeds
zawsze permanent, aldoor, bij voortduring
zawsze eenmaal, eens, wel eens, ooit
zawsze dostępny altijd, immer, steeds
zawzięty koppig, halsstarrig, hardnekkig
zawzięty volhardend
zazdrosny jaloers, afgunstig, ijverzuchtig
zazdrosny geel
zazdrosny (<of sb> o kogoś) ijverzuchtig, jaloers, afgunstig
zazdrościć benijden, jaloers zijn op, misgunnen
zazdrość benijden, jaloers zijn op, misgunnen
zazdrość jaloezie, naijver
zazębienie maas, breisteek, steek, strik
zaznaczyć merken, tekenen
zaznajomiony z czym (człowiek) welbewust, bewust
zazwyczaj gewoonlijk
zazwyczaj gewoonlijk
zażalenie beschuldiging, aanklacht
zażarty doldriftig, verwoed, woedend, dol
zażądać nodig hebben, moeten, behoeven, hoeven
zażenować in verlegenheid brengen
zażyły intiem, gezellig, innig, knus
ząb tand
ząbek (czosnku) roze, rozig, rose, rooskleurig
zbadać onderzoeken, nakijken, examineren
zbawca Verlosser
zbawiać vrijkopen, loskopen, afkopen
zbędny onnodig
zbędny overtollig, overbodig
zbiec weglopen, wegrennen, drossen
zbieg uitgewekene, vluchteling
zbiegać się elkaar dekken, congruent zijn
zbiegać się samenkomen, samenlopen, convergeren
zbiegać się nadawać zbieżność elkaar dekken, congruent zijn
zbiegowisko bijeenkomst, meeting, samenkomst
zbierać collecteren, innen, inzamelen
zbierać deduceren, afleiden, abstraheren
zbierać oklaski deduceren, afleiden, abstraheren
zbierać się vergaderen, samenkomen, bijeenkomen
zbierać się samenkomen, vergaderen, bijeenkomen
zbierać sumować scheren
zbierać wierzchnią warstwę oogst
zbieranie danych o wydajności acquisitie
zbieraniną hutspot
zbieżny analoog, overeenkomend, gelijksoortig
zbiorowy collectief, gemeenschappelijk
zbiory oogst
zbiór hoop, groep, schare, kudde, drift
zbiór bestand, dossier
zbiór inrichting, apparaat, hulpmiddelen
zbiór danych gotowy inrichting, apparaat, hulpmiddelen
zbiór docelowy woud, bos
zbiór drzew (w teorii grafów) ordner, map
zbiór zmian po wykonaniu operacji inrichting, apparaat, hulpmiddelen
zbiór znaków kodowanych alfabetycznie repertoire
zbiór znaków kodowanych bundel, wis, bos
alfanumerycznie
zbiór znaków kodowanych gevolg
alfanumerycznie
zbiórka samenscholing
zbitka rejon wis, bundel, bos
zbity uitgebreid, omvangrijk, veelomvattend
zbliżać się benaderen
zbliżać się aanvliegen
zbliżony benaderen
zbliżyć benaderen
zbliżyć się aanvliegen
zbocze helling, glooiing
zbocze (impulsu) krawędź (grafu) wal, kant, kust, boord, oever
zbombardować bombarderen
zboże eksteroog, eelt, likdoorn
zboże zaadkorrel, pit, korrel
zbój straatschuimer, apache
zbroja bepantsering, kuras, harnas, pantser
zbroja kuras, bepantsering, harnas, pantser
zbrylić się koek, cake
zbudzić any wakker, wakend
zbudzony wekken, wakker maken, opwekken
zbyt evenzeer, mede, eveneens, ook
zbyt towarów verkoop, vervreemding
zbyt wysoka ocena overschatten, overwaarderen
zbyteczny onnodig
zdać inhalen
zdalny verwijderd, ververwijderd, ver
zdanie voorwaarde, clausule, bepaling
zdanie gedachte, mening, opinie, dunk, visie
zdanie frase, zin, volzin
zdanie (twierdzące) declaratie, aangifte, uitspraak
zdarzenie belangrijke gebeurtenis, evenement
zdarzenie zaszłość belangrijke gebeurtenis, evenement
zdarzyć się toegaan, voortgang hebben, gebeuren
zdarzyć się gebeuren, aan de hand zijn
zdecydować besluiten, beslissen, uitmaken
zdecydowanie definitief, voorgoed
zdegenerować się degenereren, ontaarden, verbasteren
zdegenerowany degenereren, ontaarden, verbasteren
zdejmował afstandelijk
zdemontować afstijgen
zdenerwowany zenuwachtig, zenuw-, nerveus
zdeprawować boemelen, brassen, aan de rol zijn
zderzać się aanrijden, voorrijden
zderzać się slaan, klappen, kloppen, opvallen
zderzak bumper, stootkussen, buffer
zderzenia botsing, aanvaring, aanrijding
zderzenie botsing, aanvaring, aanrijding
zderzyć się aanrijden, voorrijden
zdjąć reinigen, schoonmaken, louteren
zdjąć z haka afhaken, loshaken
zdjęcia fotograferen, kieken
zdjęcia (w filmie) fotografie
zdjęcie beeld, prent, afbeelding, plaat
zdjęcie (fot.) luik
zdjęcie migawkowe fotograferen, kieken
zdławić onderdrukken, smoren, neerslaan
zdobić versieren
zdobienie sieraad, decoratie, tooisel
zdobycia beetnemen, pakken, beetkrijgen
zdobycz raaf
zdobyć buit maken, verkrijgen, behalen
zdobyć wewnętrzną świadomość buit maken, verkrijgen, behalen
zdobyć wewnętrzną świadomość verkrijgen, buit maken
zdobywać buit maken, verkrijgen, behalen
zdobywać uitreiken, verschaffen, verstrekken
zdolności przetwarzania aanpassingsvermogen
zdolność bekwaamheid, kundigheid
zdolność aanpassingsvermogen
zdolność geschiktheid
zdolność adresowania aanpassingsvermogen
zdolność już wydrukowanej warstwy bekwaamheid, kundigheid
farby drukarskiej do przyjęcia następnej
warstwy nadruku pułapkowanie
zdolność przystosowania się bekwaamheid, kundigheid
zdolność przystosowawcza faculteit
zdolny capabel, kundig, bekwaam
zdolny bedreven, behendig, handig, bekwaam
zdolny do narzucenia bekwaam, capabel, kundig
zdołać administreren, beheren, besturen
zdrada verraad
zdrada verraad
zdradą verraad
zdradzać in de steek laten, laten merken
zdradzić tajemnicę/oddać coś in de steek laten, laten merken
zdrętwiały verdoofd
zdrętwiały afgemeten, plechtig, ceremonieel
zdrobniały luttel, karig, min, klein, gering
zdrobnienia luttel, karig, min, klein, gering
zdrobnienie luttel, karig, min, klein, gering
zdrowie gezondheid
zdrowy gezond, fit, valide
zdrowy na umyśle gezond van lijf en leden
zdrój badplaats
zdrzemnąć się druilen, sluimeren, dutten
zdrzemnąć się sluimeren, druilen, dutten
zduciś vernietigen, verwoesten, vernielen
zdumieć verwonderen, bevreemden, verbazen
zdumieć bevreemdend, verbazingwekkend
zdumiewać verwonderen, bevreemden, verbazen
zdumiewający bevreemdend, verbazingwekkend
zdumiewający eminent, uitstekend, aanzienlijk
zdusić się onderdrukken, smoren, neerslaan
zdychać doodgaan, overlijden, sterven
zdyszany ademloos, amechtig, buiten adem
zebra zebra, Kaapse ezel
zebrać aggregatie, aggregaat
zebrać vergaderen, samenkomen, bijeenkomen
zebrania bijeenkomst, meeting, samenkomst
zebranie samenscholing
zebranie bijeenkomst, meeting, samenkomst
zebranie vergadering, zitting
zechcieć wens, lust, verlangen, begeerte, zin
zefir zefier
zegar uurwerk, klok
zegara wijzerplaat
zegarek horloge, polshorloge
zegarmistrz horlogemaker, klokkenmaker
zejście na ląd (ze statku) daling, landing
Zelandia Zeeland
zelówka enkel, bloot, louter
zelżeć bedaren, bekoelen, luwen
zemdleć zwak
zemdleć bezwijmen, bewusteloos raken
zemdlenia bezwijmen, bewusteloos raken
zemsta wraak
zemsta wraak
zemścić się na kimś wraak
zenit hoogtepunt, zenit
zepsuty defect, stuk, kapot
zepsuty rot, bedorven, verrot
zepsuty verspild
zepsuty fabrycznie rot, bedorven, verrot
zera nul, nihil
zera nul
zerkać scheelzien, scheelkijken, loensen
zero nul, nihil
zero nihil, nul
zero nul
zero nastawiaine nul
zero nieznaczące nihil, nul
zero nieznaczące nul
zero początkowe nihil, nul
zerować hel, licht, klaar
zerowy nul
zerowy (przewód elektr.) neutraal, afzijdig, onpartijdig
zerwać een miskraam krijgen, mislukken
zerwanie een miskraam krijgen, mislukken
zesłać (nieszczęście) beproeven, bedroeven, verdriet doen
zespół bende, troep, schare
zespół groepering, groep
Zespół budynków complex, samengesteld
zespół odczytującodziurkujący gevolg
zespół projektowy bende, troep, schare
zespół serwerów aggregatie, aggregaat
zestaw znaków kodowanych repertoire
alfabetycznie
zestaw znaków kodowanych bundel, wis, bos
alfanumerycznie
zestaw znaków kodowanych bijeenkomst, meeting, samenkomst
alfanumerycznie
zestaw znaków kodowanych gevolg
alfanumerycznie
zestawiać w bloki blokkeren, vastzetten
zeszlifować schaven, afschaven
zesztywnienie stijfheid
zeszyt oefenen, drillen
zeszyt katern, schrift, aflevering
zeszyt (szkolny) katern, schrift, aflevering
ześlizgnąć się slippen, uitglijden
zetrzeć vandoor, heen, verwijderd, over
zetrzeć uitwissen
zewnątrz buiten
zewnętrzna strona buiten
zewnętrzna strona oppervlakte, oppervlak
zewnętrzny extern, buiten-, uitwendig, uiterlijk
zewnętrzny daarbuiten, buiten, uiterlijk
zewnętrzny buiten-, extern, uitwendig, uiterlijk
zewnętrzny buiten
zewnętrzny naar buiten, eruit, buitenwaarts
zewnętrzny leden, aanhang
zez scheelzien, scheelkijken, loensen
zeznaj certificeren, getuigen
zeznania hergeven, reproduceren, teruggeven
zeznanie getuige
zezowaty scheelzien, scheelkijken, loensen
zezwalać laten, laten begaan, laten schieten
zezwalać toelaten, gedogen, toestaan
zezwolenie toestemming, goedvinden, fiat
zezwolenie toelaten, gedogen, toestaan
zezwolenie na zapis wij, ons, we
zezwolenie zapisu wij, ons, we
zezwolenie zdalne toestemming, goedvinden, fiat
zezwolić loslaten, uitlaten, tappen, lossen
zezwolić na opublikowanie toelaten, gedogen, toestaan
zębach gebit
zęby gebit
zgadywać raden, gissen, doorzien
zgadzać się accoord, overeenstemming
zgadzać się het eens zijn, overeenstemmen
zgadzać się passen, in overeenstemming zijn
zgadzać się (<to sth> na coś) het eens zijn, overeenstemmen
zgaga maagbrand, maagzuur, zuur
zgiełk ophef, leven, rumoer, lawaai, herrie
zgięcia verfomfaaien, kreukelen, frommelen
zgięcia ellendeling, ploert, schavuit, boef
zginać ombuigen, buigen, doorbuigen
zginać gebogen, krom
zginać omvouwen, vouwen, plooien
zgłaszać się na ochotnika vrijwilliger, volontair
zgłaszajacy się verzoeker, aanvrager
zgłębiać onderzoeken, exploreren, nagaan
zgłosce lettergreep, syllabe
zgłoska lettergreep, syllabe
zgłoszenie aanwending, toepassing
zgnieść aandrang, toeloop, run
zgniły rot, bedorven, verrot
zgoda aanvaarding, aanneming, onthaal
zgoda accoord, overeenstemming
zgoda overeenstemming, samenklank
zgoda ja zeggen, beamen, bevestigen
zgoda concert
zgoda het eens zijn, toegeven, goedvinden
zgoda toestemming, goedvinden, fiat
zgoda bescherming
zgodnie z kierunkiem ruchu wskazówek met de klok mee, rechtsom
zegara
zgodnie z obrotem wskazówek zegara met de klok mee, rechtsom
zgodny aangenaam, behaaglijk, genoeglijk
zgodny congruent
zgodny adequaat, passend, overeenstemmend
zgodny congruent
zgodny consequent
zgodny ze standardami branżowymi consonant, medeklinker
zgodzić się lid worden
zgodzić się het eens zijn, overeenstemmen
zgorzkniały bitter
zgrabny beminnelijk
zgromadzenia meeting, samenkomst, bijeenkomst
zgromadzenie meeting, samenkomst, bijeenkomst
zgromadzenie samenscholing
zgromadzić vergaderen, samenkomen, bijeenkomen
zgryz happen, knauwen, bijten, beitsen
zgryźliwość bitsheid
zgryźliwy snibbig, bits
zgryźliwy bars, nors, honds, nurks, onaardig
zgrzeszyć zondigen
zgrzewarka lasser
zgrzytać piepen, knarsen
zgrzytania raspen
zguba nadeel, deficit, schade, strop
ziarnistość zaadkorrel, pit, korrel
ziarnko (grochu tuinboon, boon, veldboon
ziarnko (klasa JavaBeans) tuinboon, boon, veldboon
ziarno zaadkorrel, pit, korrel
ziarno zaad
zidentyfikować identificeren, vereenzelvigen
zieleń groen
zielony groen
ziemia aanaarden
Ziemia (jako planeta) achtergrond, grond, bodem, ondergrond
ziemianin chaperonneren
ziemniak pieper, aardappel
ziemski aards, aarden
ziemski aards
ziewać wijd openstaan, gapen
ziewać wijd openstaan, gapen
ziewanie wijd openstaan, gapen
ziewnięcie wijd openstaan, gapen
zima winter
zimą winter
zimnica oerwoud, jungle, rimboe
zimno koud
zimny koud
zimny koud
zimorodek ijsvogel
zjawa blinde, geest, blinde bij kaarspel
zjawa gezicht, visioen, droombeeld
zjawiać się opdraven, opdagen
zjawianie się verschijning, verschijnen
zjawienie się verschijning, verschijnen
zjawiska verschijnsel, fenomeen
zjawisko gezicht, visioen, droombeeld
zjazd congres
zjednoczenia unie
zjednoczenie unie
zjednoczony verenigd
zjedzony przez mole mottig
zjełczały ransig, rans, ranzig, garstig
zlecenia opdracht, boodschap, commissie
zlecenie aanvoeren, commanderen, bevelen
zlecenie vragen, aanvragen, inroepen, verzoeken
zlecenie zakupu opdracht, boodschap, commissie
zlecić benoemen, aanstellen
zlecić delegat delegeren, afvaardigen
zlekceważenie nonchalance, nalatigheid
zlepiać (się) koek, cake
zlew zinken, aan de grond raken
zleżały muf, adellijk, benauwd, goor, gortig
zlęknąć się kwartel
zliczanie in aanmerking komen, meetellen
zlikwidować afwikkelen, liquideren, opheffen
zlokalizować situeren, leggen, plaatsen
zlość gramschap, boosheid, toorn
zlość zenie gramschap, boosheid, toorn
zlot bijeenkomst, meeting, samenkomst
złamać afbreken
złamać (zabezpieczenie houwen, kappen, hakken
złamać zabezpieczenie houwen, kappen, hakken
złamania breuk, gotisch lettertype
złamanie breuk, gotisch lettertype
złamanie ochrony pamięci breuk, gotisch lettertype
złamany defect, stuk, kapot
złapać aanfloepen, aanflitsen, aangaan
złapać spijkeren, nagelen
złapać kogoś na gorącym uczynku bemachtigen, grijpen, aangrijpen
złącze gewricht, geleding, lid, gelid, knoop
złącze aansluiting
złącze houder, schede, foedraal
złącze unie
złącze p-n stopniowe aansluiting
złącze przelotowe portu równoległego haven
złącze punkt połączenia interface
złącze żeńskie aansluiting
złącze) ceramika—metal aanhechting
złączenie zich aansluiten, lid worden, toetreden
Złączka gewricht, geleding, lid, gelid, knoop
zło kwetsen, letsel toebrengen
złocie gulden, gouden
złodziej dief, steler
złodziejstwo diefstal, ontvreemding
złom afkeuren
złościć ergeren, verontwaardigen
złościć grieven, bedroeven, ergeren
złość gramschap, boosheid, toorn
złośliwość trots
złośliwy kwaadaardig, boosaardig, hatelijk
złośliwy boosaardig, hatelijk, kwaadaardig
złośliwy afschuwelijk
złośliwy hatelijk, boosaardig, kwaadaardig
złota moneta dziesięciodolarowa adelaar, arend
złota rybka goudvis
złoto gulden, gouden
złoty gulden, gouden
złoty gulden, gouden
złoty (polska waluta) gulden, gouden
złowić aanfloepen, aanflitsen, aangaan
złoże afgeven, deponeren, in bewaring geven
złożenie complex, samengesteld
złożenie skład toondicht, toonzetting, compositie
złożony complex, samengesteld
złożony z dwóch jednakowych complex, samengesteld
elementów
złożyć vergaderen, samenkomen, bijeenkomen
złożyć (np. składany stolik w pociągu) opbergen, bergen, insluiten
złożyć składany stolik w pociągu opbergen, bergen, insluiten
złudzenie drogbeeld, begoocheling, illusie
zły kwaad, toornig, nijdig, boos
zły kwalijk, slecht, beroerd, kwaad
zły kapot, stuk, defect, gehavend, kaduuk
zmagać się worstelen, spartelen, zich aftobben
zmaleć verminderen, afnemen
zmarnowany verspild
zmarszczka rimpelen, fronsen
zmartwienia verdriet, bedroeven
zmartwienie droefheit, hartzeer, beproeving
zmartwienie smart, verdriet, leed
zmartwienie leed, verdriet, smart
zmarznąć vriezen
zmęczenie afmatten, afjakkeren, afbeulen
zmęczony vermoeid, mat, moe
zmiana veranderen, anders maken
zmiana verschuiving
zmiana adresu afleidingsmanoeuvre
zmiana kierunku ergo, dus, ook weer, toch
zmiana strumienia magnetycznego na ontsnappen, ontkomen, ontgaan
cal
zmianą verschuiving
zmielony achtergrond, grond, bodem, ondergrond
zmieniać afwisselend
zmieniać veranderen, anders maken
zmieniać opmaken, redigeren, opstellen
zmieniać wijzigen, modificeren
zmieniać (się) afwisselend
zmieniać kolejno klaarspelen, doorkomen, slagen
zmieniać liczbę anders maken, veranderen
zmieniać się afwisselend
zmieniać trasę (pakietu informacji w bekeren
sieci)
zmienić anders maken, veranderen
zmienić się anders maken, veranderen
zmienić (się) anders maken, veranderen
zmienić kierunek afleiden, verstrooien
zmienna związana wisselend, veranderlijk, afwisselend
zmienny afwisselend
zmienny afwisselend
zmienny veranderen, anders maken
zmienny wisselend, veranderlijk, afwisselend
zmierzch dageraad, aanbreken van de dag
zmierzch schemer, schemerdonker, halfdonker
zmierzch halfdonker, schemer, schemerdonker
zmieszać blo, timide, bevangen, bedeesd
zmieszać temperen, mengen, vermengen, mixen
zmieszać się beschamen, beschaamd maken
zmieszanie penarie, benardheid, knelpunt, hinder
zmieszany blo, timide, bevangen, bedeesd
zmniejszać reduceren, inkrimpen, herleiden
zmniejszać się afdraaien, verlagen
zmniejszenia afname
zmniejszenie się dalen, kleiner worden, afnemen
zmniejszyć afdraaien, verlagen
zmniejszyć inkorten, verminderen
zmniejszyć verslappen, zich verpozen
zmniejszyć (się) bedaren, bekoelen, luwen
zmniejszyć napięcie ontbinden, annuleren, afgelasten
zmoczyć in de week zetten, weekmaken, weken
zmonopolizować accapareren, opkopen
zmontować vergaderen, samenkomen, bijeenkomen
zmontować (urządzenie) vergaderen, samenkomen, bijeenkomen
zmontowanie meeting, samenkomst, bijeenkomst
zmora angstdroom, nachtduivel, incubus
zmowa komplot, samenspanning
zmrok halfdonker, schemer, schemerdonker
zmrożony mat, mat-
zmuszać verplichten, dwingen, noodzaken
zmuszać stuwen
zmylić bedrieglijk, illusoir
zmysł betekenis, zin
zmysłowy zinnelijk, wellustig, sensueel
zmyślony verdicht, denkbeeldig, fictief
znachor bedrieger, charlatan, kwakzalver
znaczący doel, plan, bedoeling, strekking
znaczący veelbetekenend, betekenisvol
znaczek voorbode, voorteken, teken
znaczek pocztowy port, frankering, porto
znaczek pocztowy muntstempel
znaczenie tal, aantal, getal
znaczenie oneigenlijk, figuurlijk
znaczenie doel, plan, bedoeling, strekking
znaczenie przenośne oogwenk, moment, ogenblik, tel
znacznie aanzienlijk
znacznik dundoek, vaan, vlag
znacznik kontekstu klienta (pozwalający dundoek, vaan, vlag
na przechowywanie danych klienta w
Internecie)
znacznik stanu klienta merken, tekenen
znacznik znak towarowy dundoek, vaan, vlag
znaczny geruim, aanmerkelijk, aanzienlijk
znaczyć importeren, invoeren
znaczyć gemiddeld
znać kennen, bekend zijn met
znać się na kennen, bekend zijn met
znajdować vinden, treffen, bevinden, aantreffen
znajdować lokalizować situeren, leggen, plaatsen
znajdować się toegaan, voortgang hebben, gebeuren
znajomość kennis, relatie, bekende
znajomość lokalnych warunków bekendheid, kennis, kunde
znajomość rzeczy kennis, relatie, bekende
znajomy kennis, relatie, bekende
znak aard, karakter, geaardheid
znak merken, tekenen
znak zaadkorrel, korrel, pit
znak voorbode, voorteken, teken
znak "#" tablica asocjacyjna (w języku sterretje, asterisk
Perl) zob. hash table mieszać
znak nowej linii sterretje, asterisk
znak odstępu mijlpaal
znak sterujący transmisją aard, karakter, geaardheid
znak unikowy voorbode, voorteken, teken
znak wodny kogel
znak zabezpieczający voorbode, voorteken, teken
znak zapytania nauwgezet, nauwkeurig, accuraat
znak zastępowania voorbode, voorteken, teken
znak zastrzeżony usługi voorbode, voorteken, teken
znak zgłoszenia aanleggen
znakomitość beroemd persoon, beroemdheid
znakomity kapitaal, vermogen
znakomity eminent, uitstekend, aanzienlijk
znakomity onbetaald, achterstallig
znaleźć vinden, treffen, bevinden, aantreffen
znaleźć baseren, grondvesten, funderen
znaleźć ukojenie w czymś vinden, treffen, bevinden, aantreffen
znamię merken, tekenen
znawca deskundig
znawca beoordelen, oordelen, berechten
znęcać się gescheld
znęcanie się gescheld
zniechęcać afschrikken, verjagen
zniechęcić afschrikken, verjagen
zniesienie afschaffing
zniesławić roddelen, kwaadspreken, belasteren
znieść afschaffen
znieść (na dół) afschaffen
znieść niewolnictwo afschaffen
znieść yć maag
zniewaga beledigen, krenken, affronteren
znieważać gescheld
znieważać beledigen, krenken, affronteren
zniewolenia lijfeigenschap, herendienst
znikać verdwijnen, wijken
zniknięcia verdwijning
zniknięcie verdwijning
znikomy onbeduidend, beuzelachtig, luizig
zniszczenie afbraak, ontmanteling, sloop
zniszczenie vernietiging
zniszczyć vernietigen, verwoesten, vernielen
zniszczyć doven, blussen, uitdoen, uitblussen
zniweczyć vernietigen, verwoesten, vernielen
zniżka afname
znosić te wachten staan, afhalen, wachten
znosić beklijven, duren, aanhouden
znowu opnieuw, van voren af aan, nogmaals
znowu van voren af aan, nogmaals, opnieuw
znużony vervelend
zobacz ontmoeten, aantreffen
zobacz <be> are, vierkante decameter
zobacz <content> tevreden, vergenoegd, voldaan
zobaczyć ontmoeten, aantreffen
zobowiązanie verplichting, plicht
zobowiązanie bitowe verplichting, plicht
zobowiązując bereidwillig, bereidvaardig
zobrazować uitbeelden, verbeelden, afbeelden
zodiak zodiak, dierenriem
zoo dierentuin
zoolog dierkundige, zoöloog
zoologia zoölogie, dierkunde
zoologiczny zoölogie, dierkunde
zorganizować uitschrijven, regelen, organiseren
zorza Aurora
zorza morgenlicht, aurora, morgenrood
zorza polarna Aurora
zorza polarna morgenlicht, aurora, morgenrood
zostać logeren
zostawać achterblijven, nablijven
zostawać overig, verder
zostawić op reis gaan, afreizen
zranić havenen, beschadigen, bederven
zraz biefstuk, bief
zrazić afschrikken, verjagen
zrąb aplikacji kader, omlijsting, lijst, raam
zrezygnować een miskraam krijgen, mislukken
zrezygnować uittreden, aftreden, bedanken
zrezygnował prijsgeven, afleggen, opgeven
zrezygnował gemeen, immoreel, onzedelijk
zrobić afront afsnauwen
zrobić pętlę declaratie, aangifte, uitspraak
zrobić przerwę pauzeren
zrobić sekcję onderzoeken, nakijken, examineren
zrobić zapas inspuiten, injecteren
zrobić zrzutkę doen, aanmaken, bedrijven, maken
zrozumiałem en
zrozumiały begrijpelijk, bevattelijk
zrozumieć bevatten, begrijpen, beseffen
zrozumienie aanhouding, arrestatie
zrównać aanleggen, aan de schouder brengen
zrównoważony nuchter
zryw barsten, splijten, scheuren
zrywać (kwiaty) afrukken, plukken, afbreken
zrządzenie losu lotsbestemming, bestemming, lot
zrzec się tronu bedanken, neerleggen, afstand doen
zrzeczenie się afstand, ontslagname, ontslagneming
zrzeczenie się (np. odpowiedzialności) afstand, ontslagname, ontslagneming
zrzekać się bedanken, neerleggen, afstand doen
zrzekać się (sterowania) afstaan, het veld ruimen, toegeven
zrzeszać się zich aaneensluiten, aansluiten
zrzędzić mopperen, kankeren, morren, sputteren
zrzut zmian (zawartości pamięci) stortplaats
zsiadać afstijgen
zsługa waard zijn, toekomen, verdienen
zsumować dodać aanvuren, aanwakkeren, aansporen
zszyć aanzetten, aannaaien, vastnaaien
zszywka haakje, kramp, nietje, klamp
zuchwały brutaal, gedurfd, stoutmoedig, stout
Zulus Zoeloetaal, Zoeloe
zupa soep
zupą soep
zupełnie alles wel beschouwd
zupełnie heel, volkomen, totaliter
zupełnie grondig, radicaal
zupełnie helemaal, heel, finaal
zupełnie obcy człowiek louter, enkel, bloot
zupełny compleet, volledig
zupełny uitdrukken
zupełny volkomen, perfect, in optima forma
zużycie longtering, tering, tuberculose
zużycie energii voeren, dragen, brengen, voorhebben
zużywać slopen, verbruiken, consumeren
zwabić lekker, aanlokkelijk
zwabić lokken
zwalczać dwarsbomen, tegenwerken, belemmeren
zwariowany geurig, aromatisch
zwarty compact, dicht
zważać verstand, geest, intellect
Zważyć, odważyć het gewicht bepalen, wegen, afwegen
zwedzki Zweeds
zwężać (się) zeeëngte, nauw, kanaal, straat
Zwiastowanie Annunciatie, Maria-Boodschap
zwiastun voorbode, voorteken
związany aanverwant, verwant
związek bond, genootschap, associatie
związek familiebetrekking, verwantschap
związek informeren, berichten, inlichten
związek typu "jeden do wielu" bond, genootschap, associatie
związek typu "jeden do wielu" verwijzing, referentie
związek zawodowy eerbiedigen, respecteren
zwichnąć (staw) verrekken, ontwrichten, verstuiken
zwiedzać spoken
zwiedzać tournee, rondreis
zwiedzać bezoeken, afgaan, opzoeken
zwiedzanie bezoeken, afgaan, opzoeken
zwierak anty nadawanieodbiór binnenband, luchtpijp, luchtband
zwierak anty nadawanie-odbiór binnenband, luchtpijp, luchtband
zwierzać się vertrouwen, toevertrouwen
zwierzchnictwo dominion
zwierzę dierlijk
zwierzę dier, beest
zwierzę troetelen, koesteren, vertroetelen
zwierzę pociągowe dierlijk
zwierzęcy dierlijk
zwierzyć się vertrouwen, toevertrouwen
zwierzyna spel
zwiędnąć verflensen, kwijnen, verdorren
zwiększać vermeerderen
zwiększać (się) opdrijven, verheffen, ophogen
zwiększanie wyposażenia uitzetting, expansie
zwięzły kortstondig, kort
zwięzły kernachtig, bondig, kort, beknopt
zwilżyć vochtig
zwinąć instorten, ineenstorten, uiteenvallen
zwinny bijtend, fel, guur, doordringend
zwlekać aarzelen, schoorvoeten, dubben
zwlekać verdagen, aanhouden, uitstellen
zwłaszcza inzonderheid
zwłaszcza inzonderheid, vooral, in het bijzonder
zwłaszcza in het bijzonder, inzonderheid
zwłoce neiging tot uitstellen
zwłoka vertraging
zwłoki lijk, kreng, kadaver
zwodniczy bedrieglijk, illusoir
zwodzić kogoś begoochelen, illusies wekken bij
zwolennik leden
zwolnic wolny onbezet, los, vlot, open, onbelemmerd
zwolnić verslappen, zich verpozen
zwolnić (tempo) ontzetten, royeren, ontslaan
zwolnić kogoś z pracy loslaten, uitlaten, tappen, lossen
zwolnienie ontslaan, ontzetten, royeren
zwołać aanschrijven
zwołuj uitschrijven, bijeenroepen, convoceren
zwołuj aanschrijven
zwoływać uitschrijven, bijeenroepen, convoceren
zwora zespół odchylający jarzmo aanspannen, het juk opleggen
(magnetowidu)
zwornik gedachte
zwój spoel, klos, bobine
zwój klos, spoel, bobine
zwracać powrót hergeven, reproduceren, teruggeven
zwracać się (<sb> do kogoś) adresseren
zwrotnikach keerkring
zwrócić (do repozytorium) zgłosić się affiche, aanplakbiljet, plakkaat
zwrócić pieniądze hergeven, reproduceren, teruggeven
zwrócić uwagę reproduceren, weergeven
zwycięstwa victorie, zege, overwinning
zwycięstwo victorie, zege, overwinning
zwyciężyć veroveren
zwyczaj usance, gewoonte, gebruik
zwyczaj douane
zwyczajnie gewoonlijk
zwyczajny gewoon, gebruikelijk
zwyczajny louter, enkel, bloot
zwykle gewoonlijk
zwykle tekstowe gewoonlijk
zwykły onopgesmukt, onbedekt, bloot, naakt
zwykły algemeen, gemeenschappelijk
zwykły ingeboren, aangeboren
zwykły gewoon, gebruikelijk
zwykły papier algemeen, gemeenschappelijk
zwykły tekst gewoon, gebruikelijk
zwymiotować spugen, braken, overgeven, kotsen
zwyrodnieć degenereren, ontaarden, verbasteren
zwyżka (cen) inflatie
zygzak zaagvormig
zygzakowaty zaagvormig
zysk verdienste, baat, winst, gewin
zysk na akcję acquest, aanwinst, buit, prooi
zysk na akcję i ekwiwalent akcji acquest, aanwinst, buit, prooi
zysk na akcję i ekwiwalent akcji verdienste, baat, winst, gewin
zyskać buit maken, verkrijgen, behalen
zyskać acquest, aanwinst, buit, prooi
zyskać na czasie verdienste, baat, winst, gewin
źdźbła kling, lemmer, lemmet
źdźbło kling, lemmer, lemmet
źdźbło (trawy) kling, lemmer, lemmet
źdźbło trawy schrijden
źle slecht
źle onjuist, foutief, verkeerd
źle zastosować misverstand
źle zrozumieć misvatten, verkeerd begrijpen
źle/nieudolnie kierować (instytucją itp) slecht
źrebak pony
źródła oorsprong, afkomst, herkomst
źródła aanslaan, wortel schieten
źródła bron, wel, kwel, welput
źródło bron, wel, kwel, welput
źródło mocy sterowane cyfrowo bron, wel, kwel, welput
źródło upuszczania bron, wel, kwel, welput
źródło zasilania aanslaan, wortel schieten
ż wijfje, vrouwtje
żaba kikker, kikvors
żabą kikker, kikvors
żaden een of andere, een of ander, enig
żaden evenmin, noch
żaden niks, niemendal, niets, geen zier
żaden (w zdaniach przeczących) neen, geen, nee, niet
żaden z dwóch neen, geen, nee, niet
żaden z nas niks, niemendal, niets, geen zier
żagiel zeilen
żakiet jasje, colbert, buis
żal leed, verdriet, smart
żal betreuren, bejammeren
żal berouw, boetvaardigheid, inkeer
żal bedroefdheid, smart, droefheid
żalić się klagen, zijn beklag doen
żaluzja luik
żałoba rouw
żałosny erbarmelijk, beklagenswaardig
żałosny betreurenswaardig, spijtig
żałość ach, wee
żałować betreuren, bejammeren
żałować tot inkeer komen, berouw hebben
żałował betreuren, bejammeren
żałował tot inkeer komen, berouw hebben
żar in gloed staan, gloeien, blaken
żarcia opduikelen, opgraven, delven, rooien
żarcie boerten, schertsen, gekscheren
żarcie mop, pots, kwinkslag, grol, grap
żargon jargon, taaltje
żargon techniczny jargon, taaltje
żarliwy gloeiend, verzendend, vurig, verterend
żarłoczny begerig, happig, belust, gretig
żarówka ampul, lampje, lamp, gloeilamp, peer
żart boerten, schertsen, gekscheren
żart mop, pots, kwinkslag, grol, grap
żartować mop, pots, kwinkslag, grol, grap
żartować bagatel, futiliteit, beuzelarij
żartować z kogoś boerten, schertsen, gekscheren
żartowniś hansworst, clown, harlekijn
żarzyć się in gloed staan, gloeien, blaken
żądać aanspraak maken op, claimen
żądać inspectie houden, inspecteren
żądać nodig hebben, moeten, behoeven, hoeven
żądać informacji nodig hebben, moeten, behoeven, hoeven
żądania aanspraak maken op, claimen
żądania opeisen, vereisen, rekenen, eisen
żądania voorwaarde, conditie, bepaling
żądanie aanspraak maken op, claimen
żądanie vragen, aanvragen, inroepen, verzoeken
żądanie danych vragen, aanvragen, inroepen, verzoeken
żądanie informacji dochodzenie opeisen, vereisen, rekenen, eisen
żądanie zaprzestania EGP opeisen, vereisen, rekenen, eisen
żądanie zaprzestania EGP vragen, aanvragen, inroepen, verzoeken
żądanie znacznika czasu aanspraak maken op, claimen
żądła pikken, prikken, priemen, steken
żądło pikken, prikken, priemen, steken
żądny dorstig
żądza graagte, eetlust, hongerigheid, trek
żądza trek hebben in, verkiezen, begeren
żądza passie, roes, lust, hartstocht
żądzą passie, roes, lust, hartstocht
że plaatsbewijs, biljet, kaartje
że menen, vermoeden, stellen
że dat
żeberka aan de grond lopen, stranden
żebrać schooien, bedelen
żebrak schooier, bedelaar
żebro rib, nerf, ribbel, ribbe
żeby tegen, bij, naar, tot, aan, voor
żeglarstwo navigatie
żeglarz varensgezel, janmaat, zeeman
żeglować navigeren
żeglować zeilen
żeglował navigeren
żegluga navigatie
żegnaj adieu, vaarwel
żelastwo ijzeren
żelazka ijzeren
żelazko ijzeren
żelazo ijzeren
żenić się gehuwd, getrouwd
żenował van zijn stuk brengen, dooreenhalen
żenując verwarrend
żeński wijfje, vrouwtje
żerować raaf
żeton bikken, afbikken
żeton slak, naaktslak
żeton adstructie, teken, bewijs
żeton kontrolny adstructie, teken, bewijs
żłobek spieken, afkijken
żłób spieken, afkijken
żłób drenkbak, eetbak, krib, bak, trog
żmija adder
żmudny zeer, pijnlijk, deerlijk, smartelijk
żniwa oogst
żniwo oogst
żołądek maag
żołądź eikel
żołd storten, uitbetalen, betalen, dokken
żołnierz soldaat
żona echtgenote, eega, gemalin, vrouw
żona prowadząca dom huisvrouw, vrouw des huizes
żonaty gehuwd, getrouwd
żonaty facet/domator gehuwd, getrouwd
żongler jongleur
żonglerka jongleren
żonglować jongleren
żonglowanie jongleren
żólty geel
żółć gal
żółtaczka benijden, jaloers zijn op, misgunnen
żółty geel
żółw schildpad
żółw (kursor w języku Logo) schildpad
żrący beestachtig, bruut, ruw, dierlijk
żubr oeros
żuć kauwen
żuć gumę bez przerwy kauwen
żuk kever, tor, schildvleugelige
żuraw hijskraan, kraan
żuraw (także ptak) hijskraan, kraan
żurnal courant, dagblad, krant
żużel as
żwawo snel, spoedig, gezwind, haastig, gauw
żwawy kwiek, druk, kras, levendig, rap
żwawy snedig, geestig, gevat, ad rem
żwir gruis, gravel, steengruis, grind
życie leven, hachje
życiowy vitaal
życzenie trek hebben in, verkiezen, begeren
życzenie verkiezen, begeren, trek hebben in
życzliwość voorkomendheid, liefheid
życzliwy goedaardig, onschuldig
życzliwy goedgezind, toegenegen, gunstig
życzliwy vriendelijk, voorkomend
życzyć verkiezen, begeren, trek hebben in
życzyć sobie verkiezen, begeren, trek hebben in
żyć bestaan
żyć z kimś w niezgodzie resideren, gevestigd zijn, huizen
Żyd Hebreeuws, joods
Żyd jood, Hebreeër
żydowski Hebreeuws, joods
żyjący levend
żyjący vee, kudde, levende have, veestapel
żyletka scheermes
żyła marmeren, aderen
żyłą marmeren, aderen
żyrafa giraffe
żyrafą giraffe
żyrandol kroonluchter, kroon, luchter
żyrant endossant, overdrager
żyroskop gyroscoop
żyrować (weksel) gireren, endosseren, wenden
żyto rogge
żywe srebro kwikzilver, kwik
żywica hars
żywicą hars
żywiciel rodziny kostwinner
żywić recipiëren
żywić eten, bikken, gebruiken, vreten
żywić voeden
żywić do kogoś urazę voeden
żywioł element, bestanddeel, beginsel
żywiołowy elementair
żywiołowy spontaan
żywność eetbaar
żywność eten, etenswaar, spijs, gerecht
żywopłocie haag, heg, steg
żywopłot haag, heg, steg
żywot leven, hachje
żywotny vitaal
żywy levend
żywy bezielen, verlevendigen
żywy vee, kudde, levende have, veestapel
żywy inwentarz smeuïg, meeslepend, vurig, pittig
żyzny vruchtbaar

You might also like