You are on page 1of 246

Ei;c:ndo:n '/(,,"1. aLl.

Bûuwkunde j gg
T.H. Delft.

BOUWCONSTRUCTIEVE
ANALYSE VAN
NAOORLOGSE
MEERGEZINSHUIZEN
IN DE NON-PROFIT
HUURSECTOR
1946-1965
VOLKSHUISVESTING
IN THEORIE EN PRAKTIJK 20
BOUWCONSTRUCTIEVE
ANALYSE VAN
NAOORLOGSE
MEERGEZINSHUIZEN
IN DE NON-PROFIT
HUURSECTOR
1946-1965
ir C. C. F. Thijssen
ir C.l. Meijer

Delftse Universitaire Pers /1988


De serie 'Volkshuisvesting in theorie en praktijk' wordt uitgegeven door:
Delftse Universitaire Pers
Stevinweg 1
2628 CN Delft
telefoon: (015) 783254

Dit boek is ontstaan uit een samenwerkingsverband tussen RIW ,


Researchinstituut voor Woningbouw , Volkshuisvesting en
Stadsvernieuwing en het Onderzoeksinstituut voor Technische
Bestuurskunde (OTB) .

Druk: Planeta BV, Haarlem

CIP-gegevens Koninklijke Bibliotheek, Den Haag

Thijssen , C.C.F.

Bouwconstructieve analyse van naoorlogse meergezinshuizen in de


non-profit huursector 1946-1965/ C.C.F. Thijssen , c.J. Meijer. - Delft:
Delftse Universitaire Pers. - 111., tek. - (Volkshuisvesting in theorie en
praktijk ; 20) - Met lit. opg .

U :[69:728. 1]](492) (091) NUGI 655


Studenteneditie ierland; geschiedenis.

Copyright © 1988 by Delft University Press , The Netherlands

No part of this book may be reproduced in any form by print, photoprint,


microfilm or any other means, without written permission from the
publisher: Delft University Press, Delft, The Netherlands.
INHOUD
Voorwoord ••••••..••••••••••...••.•.••..••.•.••.•••••...• 1

1. Inleiding en probleemstelling •..•.•••..•••.•••.•••..••••.•••• 3

2. Verantwoording .•••..•..••.•..•.••••..•••••.•.••••••....•. 5

3. Analyse gunningslijsten •.••..••.••.•..••.•••.•••.•.••..•.. 11

4. Traditioneel gebouwde woningen met houten vloeren •••••••••• 17


4.1. Algemene gegevens ••••••••••••••••••••••••••••••••••••••• 17
4.2. Onderbouw ••••••••.•••.•••••••••••••••••••••••••.•.••••• 17
4.3. Buitenwanden ............................................ 17
4.4. Binnenwanden ........................................... 19
4.5. Vloeren •••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••.••.•• 20
4.6. Galerijen en balkons ...................................... 20
4.7. Trappen en trappenhuizen ••••••••••••••••••••••••••••••••• 20
4.8. Daken .................................................. 21
4.9. Skelet .................................................. 22
4.10. Buitenkozijnen en wandopeningen ••••••••••••••••••••••••••• 22
4.1l. Binnenkozijnen, wandopeningen en inbouwpakketten ••••••••••• 23
4.12. Oak- en vloeropeningen ••••••••••••••••••••••••••••••••••• 23
4.13. Balustrades .............................................. 23
4.14. Afwerkingen ............................................. 24
4.15. Afvoervoorzieningen ...................................... 24
4.16. Evaluatie ............................................... 24

5. Traditioneel gebouwde woningen met steenachtige


vloeren en met gevels zonder spouw •••••••••••••••••••••••• 27
5.1. Algemene gegevens ....................................... 27
5.2. Onderbouw .............................................. 29
5.3. Buitenwanden ............................................ 31
5.4. Binnenwanden ........................................... 36
5.5. Vloeren ................................................. 37
5.6. Galerijen en balkons •••••••••••••••••••••••••••••••••••••• 38
5.7. Trappen en trappenhuizen ................................. 42
5.8. Daken .................................................. 44
5.9. Skelet .................................................. 47
5.10. Buitenkozijnen en wandopeningen ••••••••••••••••••••••••••• 48
5.1l. Binnenkozijnen, wandopeningen en inbouwpakketten ••••••••••• 50
5.12. Dak- en vloeropeningen ................................... 50
5.13. Balustrades .............................................. 50
5.14. Afwerkingen ............................................. 52
5.15. Afvoervoorzieningen ...................................... 52
5.16. Evaluatie ............................................... 55

6. Traditioneel gebouwde woningen met steenachtige


vloeren en spouwmuren ••••••••••••••••••••••••••••••••••• 61
6.1. Algemene gegevens ....................................... 61
6.2. Onderbouw .••..•.•••••••••••..••.•••••••••••••...••..... 63
6.3. Buitenwanden •.••••.•..••••••.•••••••••••••.•••••••.•••.• 66
6.4. Binnenwanden ........................................... 68
6.5. Vloeren .••••.•••••••••••••••••••••••••...••••.••....•••• 69
6.6. Galerijen en balkons •••••••••••••••••••••••••••••••••••••• 71
6.7. Trappen en trappenhuizen, hellingen •••••••••••••••••••••••• 72
6.8. Daken •..••••..•..•••••..•.•.•.•.••••••••••.•..••..••••• 74
6.9. Skelet .................................................. 76
6.10. Buitenkozijnen en wandopeningen ••••••••••••••••••••••••••• 76
6.11. Binnenkozijnen, wandopeningen en inbouwpakketten ••••••••••• 79
6.12. Dak - en vloeropeningen ••••••••••••••••••••••••••••••••••• 80
6.13. Balustrades .............................................. 80
6.14. Afwerkingen ••••..........••...••.•..•............•.••... 82
6.15. Afvoervoorzieningen ...•..•.•.............•.•••.•.••....•• 82
6.16. Evaluatie ............................................... 84

7. Niet-traditioneel gebouwde woningen: stapelbouw


volgens een gesloten systeem .............................. 89
7.1. Algemene gegevens •••••••••••••••••••••••••••••••••••.••• 89
7.2. Onderbouw •.••••••.••••.••..•...•.•..••••••.••••••••..•. 91
7.3. Buitenwanden ...••••••••.••.•••...•.••..••••••••••••••••• 94
7.4. Binnenwanden ••..•..••••••.•.••....•••••••••.••••••••.•. 96
7.5. Vloeren ••..•••••••....••.••.••.••••••••••••.•.••..••...• 98
7.6. Galerijen en balkons •••••••••••••••••••••••••••••••••••••• 99
7.7. Trappen en trappenhuizen ••••••••••••••••••••••••••••••••• 99
7.8. Daken •..•.•••...•.••••••.•.•••.••.••.•••••.••.•••.•••• 100
7.9. Skelet •••.•...••••••..•.••••••••.•••••••••.•••••••••••. 102
7.10. Buitenkozijnen en wandopeningen •••••••••••••••••••••••••• 102
7.11. Binnenkozijnen, wandopeningen en inbouwpakketten ••••..•••• 104
7.12. Dak- en vloeropeningen •••••••••••••••••••••••••••••••••• 104
7.13. Balustrades •••••••••••••••••••.••••••••••••••••••••••••• 104
7.14. Afwerkingen •••••••••..••••••••••••.•••••••.•••••..•.•.• 105
7.15. Afvoervoorzieningen ••••••••••••••••••••••••••••••••••••• 106
7.16. Evaluatie .•.••...•.•••.•..•.•.••••.••.•....•••.•....... 107

8. Niet-tradioneel gebouwde woningen: gietbouw ••••••••••••••• 111


8.1. Algemene gegevens •••••••••••••••••••••••••••••••••••••• 111
8.2. Onderbouw •••...•.•.•...••••.•..•.••••••••••..••••••••• 114
8.3. Buitenwanden •••.••••••••••••••••••••••••••••••••••••••• 115
8.4. Binnenwanden •••.••••.•••••••...••.•.•••••••••••••••••• 118
8.5. Vloeren •••••.••••••...••.••.•••.•..•.••.•••..•••....•.• 120
8.6. Galerijen en balkons ••••...••••••.•.•..••••.••••••••••••• 121
8.7. Trappen en trappenhuizen •••••••••••••••••••••••••••••••• 122
8.8. Daken ••.•••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••• 123
8.9. Skelet ••.•••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••• 125
8.10. Buitenkozijnen en wandopeningen •••••••••••••••••••••••••• 126
8.11. Binnenkozijnen, wandopeningen en inbouwpakketten •••••••••• 128
8.12. Dak- en vloer openingen •••••••••••••••••••••••••••••••••• 130
8.13. Balustrades .•.••..•.•••.••..••••••••••••.•.•••••••••.••• 131
8.14. Afwerkingen •••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••• 132
8.15. Afvoervoor zien in gen ••••••••••••••••••••••••••••••••••••• 132
8.16. Evaluatie .............................................. 134

9. Niet-traditioneel gebouwde woningen: grote-elemen-


tenbouw ••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••• 141
9.1. Algemene gegevens ••.••••••••••••••••••••••••••••••••••• 141
9.2. Onderbouw ........•..••..••.•••....•.•.•.••..•.••...•.. 141
9.3. Buitenwanden ........................................... 143
9.4. Binnenwanden .•••••••.••••••••••••••••••••••••.••.••••• 144
9.5. Vloeren ................................................ 147
9.6. Galerijen en balkons ..................................... 148
9.7. Trappen en trappenhuizen, hellingen ••••••••••••••••••••••• 148
9.8. Daken ••••••••••••••••.••••••••••••••••••••••••••••••.• 150
9.9. Skelet ................................................. 150
9.10. Buitenkozijnen en wand openingen •••••••••••••••••••••••••• 151
9.11. Binnenkozijnen, wandopeningen en inbouwpakketten •••••••••• 152
9.12. Dak- en vloeropeningen •••••••••••••••••••••••••••••••••• 153
9.13. Balustrades ............................................. 154
9.14. Afwerkingen •••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••• 154
9.15. Afvoervoorzieningen ..................................... 154
9.16. Evaluatie .............................................. 156

10. Vergelijkende analyse en conclusies •••••••••••••••••••••••• 161


10.1. Algemeen .............................................. 161
10.2. Onderbouw ............................................. 162
10.3. Buitenwanden ........................................... 163
10.4. Binnenwanden .......................................... 164
10.5. Vloeren ................................................ 165
10.6. Galerijen en balkons ••••••••••••••••••••••••••••••••••••• 165
10.7. Trappen en trappenhuizen, hellingen ••••••••••••••••••••••• 166
10.8. Daken ................................................. 166
10.9. Skelet ................................................. 168
10.10. Buitenkozijnen en wandopeningen •••••••••••••••••••••••••• 168
10.1l. Binnenkozijnen en wandopeningen ••••••••••••••••••••••••• 169
10.12. Dak- en vloeropeningen .................................. 169
10.13. Balustrades ............................................. 169
10.14. Afwerkingen ............................................ 169
10.15. Afvoervoorzieningen ..................................... 170
10.16. Evaluatie: samenvatting van de beoordelingsresultaten ••••••• 170
10.17. Conclusies ............................................. 184

Bijlage 1 Kwantificering van bouwconstructies

Bijlage 2 Minimale wanddikten volgens de Modelbouwverordening

Bijlage 3 Voorschriften en wenken

Bijlage 4 Lijst van woningcomplexen in de steekproef


VOORWOORD

Voor u ligt het verslag van de eerste fase van het onderzoek "Bouwcon-
structieve analyse van naoorlogse meergezinshuizen in de non-profit huur-
sector". Dit onderzoek is uitgevoerd in een samenwerkingsverband tussen
het Onderzoeksinstituut voor Technische Bestuurskunde (OTB) en het
Research-Instituut voor Woningbouw, Volkshuisvesting en Stadsvernieuwing
(RIW) in opdracht van de Directie Onderzoek van het Directoraat-Generaal
van de Volkshuisvesting van het Ministerie van VROM. Het nu uitgevoerde
onderzoek kan beschouwd worden als een vervolg op het eerder door het
RIW uitgevoerde onderzoek "Woningvoorraad '45-'75". De daarin voorko-
mende beschrijving van de naoorlogse woningvoorraad was een eerste ver-
kenning van het onderzoeksterrein, die beperkt bleef tot het westen des
lands. Bij het nu uitgevoerde onderzoek kon worden uitgegaan van een re-
presentatieve landelijke steekproef uit het bestand etagewoningen, zodat
het mogelijk is conclusies te trekken over de frequentie waarmee bepaalde
bouwconstructies voorkomen. Er was nu ook meer tijd en geld beschikbaar,
zodat het mogelijk was de tekst te illustreren met detailtekeningen.
Behalve wij zijn ook anderen bezig met onderzoek onder de bestaande wo-
ningvoorraad. Een onderzoek dat zeer dicht bij het terrein ligt waarmee wij
ons bezighouden, is de door het Bouwcentrum uitgevoerde Kwalitatieve
Woningregistratie (KWR). Dit onderzoek en het onze overlappen elkaar nau-
welijks, ook niet waar het om naoorlogse etagewoningen gaat: ze vullen el-
kaar aan. Een belangrijk verschil tussen dat onderzoek en het onze is dat in
de KWR de huidige toestand geregistreerd wordt en in ons onderzoek de
aanvangstoestand.
Een van de meest opmerkelijke resultaten van ons onderzoek is het verschil
dat aan het licht kwam tussen de bouwpraktijk in de drie grote steden en de
rest van het land. Verder treft men aan een overzicht van de grote en klei-
ne bouwtechnische gebreken van onze naoorlogse etagewoningen. In een bij-
lage wordt een kwantificiering gegeven van alle voorkomende bouwcon-
structies. Wij hopen met dit rapport een nieuwe bijdrage te leveren aan de
nog altijd tekortschietende kennis over de woningvoorraad.
Zoals vele publicaties zou ook dit rapport niet op deze wijze tot stand zijn
gekomen zonder de begeleiding en het commentaar van andere personen.
Van die anderen moeten wij op de eerste plaats noemen prof. dr. ir. H.
Priem us en ir. A.L.M. Hoenderdos, voorts de deelnemers aan de onder-
zoekscluster "Exploitatieproblemen van naoorlogse woningen" van het OTB
en de begeleidingscommissie van het DGVH onder voorzitterschap van drs.
M.J. van Oostrom. Bijzondere dank zijn wij verschuldigd aan de heer F .H.
van Gigch, die optrad als contactpersoon van het DGVH, en aan de heer
J.M.A. Ruigrok van het OTB, die heeft zorggedragen voor de reproductie
van vele van de afbeeldingen. Het typewerk van het rapport is verricht bij
het OTB. Het merendeel van de foto's is gemaakt door de heer H. W. Krüse
van de Fotografische Dienst van de Faculteit der Bouwkunde te Delft.
Daarnaast ontvingen wij nog foto's van anderen.

Christ Thijssen, Hans Meijer

2
1
INLEIDING EN PROBLEEMSTELLING

De naoorlogse periode omvat een tijdvak van al meer dan veertig jaar,
waarin een zeer omvangrijke woningproductie tot stand kwam. In totaal
kwamen in deze periode ruim drie en een half miljoen woningen gereed,
waarvan bijna twee miljoen in de non-profit huursector • Wie iets van dat
grote aantal woningen wil onderzoeken, ziet zich gedwongen de hoeveelheid
onderzoeksmateriaal in te perken. Dat is bij dit onderzoek ook gebeurd: wij
beperkten het onderzoek tot een steekproef uit de woningen in meergezins-
huizen in de woningwetsector en we splitsten het onderzoek bovendien in
twee fasen. De eerste fase omvat de periode van 1945 tot 1965, de tweede
fase de jaren 1966 tot 1985. Het doel van het onderzoek is de kennis die
nodig is bij toekomstige bouwkundige ingrepen te verzamelen en vast te
leggen. Voor ingrepen is immers nodig dat men weet hoe een bouwwerk in
elkaar zit en wat de zwakke plekken zijn. Men moet daarnaast bedenken
dat in zo'n lange periode als wij nu beschrijven veel is veranderd in de
bouwpraktijk, dat heel wat zaken als nieuwigheden zijn geïntroduceerd en
dat veel van die nieuwigheden intussen ook weer uit de bouwpraktijk zijn
verdwenen; men denke bijvoorbeeld aan de systeembouw of de keuzeplan-
nen. Om eventuele toekomstige ingrepen goed te kunnen verrichten is daar-
om ook kennis vereist van inmiddels in onbruik geraakte constructiewijzen.
Opgemerkt moet worden dat de bouwconstructieve aspecten van de naoor-
logse woningvoorraad geen braakliggend terrein zijn. Over nieuwe bouwme-
thoden (zoals systeembouw) werd veel gepubliceerd, over het gewone tradi-
tionele bouwen veel minder. Een representatieve technische beschrijving
van de woningvoorraad bestond tot nu toe nog niet.
Ingrepen zijn vaak onontkoombaar. In naoorlogse woningen blijken zich nog-
al eens problemen voor te doen die samenhangen met de toegepaste bouw-
methode, het materiaalgebruik en de uitvoering. Men denke aan 'systeem-
gebreken', scheurvorming in de constructie, bouwfysische tekorten, beton-
schade e.d.
Er lopen momenteel nog andere onderzoeken waarin de naoorlogse woning-
voorraad ter sprake komt. Een onderzoek dat ongeveer hetzelfde terrein
bestrijkt als het onze is de Kwalitatieve Woningregistratie (KWR). Onlangs
zijn hiervan de eerste rapportages verschenen, waarin verslag wordt gedaan
van de steekproeven en een raming wordt gegeven van de kwaliteitsachter-
stand(l). Bij de KWR neemt men de woningen ter plaatse op en kan men dus
redelijk exact beschrijven wat men aantreft en in welke conditie de woning,
resp. het complex verkeert. Deze methode heeft (zoals elke methode) be-
perkingen. Men kan lang niet altijd goed vaststellen welke constructies er
zijn toegepast, omdat men het inwendige van de constructie niet kan zien.
Dat blijkt ook uit de KWR-rapporten: een aantal elementen, te weten fun-
dering (niet zichtbare gebreken), platte daken (dakbedekking) en gemeen-

3
schappelijke ruimten, zijn vanwege "opnametechnische bezwaren" niet
meegenomen in de berekeningsmethodiek voor de bepaling van de herstel-
kosten. Er zijn echter wel meer zaken die door de deskundigen van de
woningregistratie niet exact vastgesteld kunnen worden, zoals datgene wat
zich onder het oppervlak van vele beganegrondvloeren bevindt, of onder de
dakbedekking, wat voor vloerelementen zijn toegepast of wat voor mate-
riaal voor weggewerkte leidingen is gebruikt.
De KWR geeft ramingen voor de herstelkosten voor gemeenten van diverse
grootte, naar eigendomscategorieën en bouwperioden, maar deze gegevens
zeggen niets over de herstelkosten in individuele gevallen. Ons rapport zegt
niets over herstelkosten, maar het bevat wel zo volledig mogelijk gegevens
over de in de woningvoorraad voorkomende constructiegebreken en over de
mate waarin die voorkomen. Een ander verschil met de KWR, dat duidelij-
ker zal blijken als over de opnamen door de deskundigen wordt gerappor-
teerd, is dat de KWR de tegenwoordige kwaliteit beschrijft (uitgedrukt in
aantal guldens herstelkosten) en wij de oorspronkelijk gerealiseerde kwali-
teit, alsmede de fouten die daarbij gemaakt werden en de noodzakelijk ge-
bleken ingrepen beschrijven. De rapporten vullen elkaar dus aan zonder veel
overlappingen. Ons onderzoek vormt tevens een aanvulling op de Kwalita-
tieve Woningdocumentatie (tot nu toe het meest indrukwekkende gegevens-
bestand over de naoorlogse woningvoorraad) en de Kwantitatieve Mate-
riaaldocumentatie (in 1979 begonnen), die beide ooit door het Ministerie
zijn opgezet maar die thans niet meer bijgehouden kunnen worden.
De probleemstelling van het hier beschreven onderzoek luidt:
hoe zijn naoorlogse non-profit meergezins-huurhuizen geconstrueerd; hoe-
veel is er van wat voor soort constructies uit welke periode; welke bouw-
constructieve problemen, die van belang zijn voor een eventuele toekoms-
tige renovatie, deden of doen zich voor, resp. kunnen zich in de nabije
toekomst voordoen? Om de aangeduide vragen niet alleen kwalitatief, maar
ook kwantitatief te kunnen beantwoorden, is een onderzoek vereist aan de
hand van een representatieve steekproef.

Noten bij hoofdstuk 1

(1) R. Warringa, Kwalitatieve woningregistratie, stand van zaken na drie


steekproeven (MVRO-DGVH, 1985)

Ij.
2
VERANTWOORDING

De sleutel die toegang geeft tot het onderzoeksmateriaal wordt gevormd


door de gunningslijsten van de naoorlogse woningwetwoningen, die voor het
overgrote deel bewaard zijn gebleven. De gunningslijsten verwijzen via de
dossiernummers naar de dossiers in het archief van het Ministerie. In een
analyse van die gunningslijsten zijn alleen de complexen betrokken van
meer dan 100 woningen. Door deze inperking van het onderzoeksmateriaal
werd een overzienbaar aantal complexen verkregen - iets meer dan 3000 uit
naar schatting ca. 31000 (tot 1980) - terwijl toch een zeer belangrijk deel
van de woningwetvoorraad bestreken werd, n.l. ruim 50%. Met behulp van
de computer werd uit die 3000 complexen een representatieve steekproef
getrokken. Door het onderzoek bovendien te beperken tot de woningen in
meergezinshuizen (ca. 45% van het totale aantal woningwetwoningen)
wordt door tweemaal een steekproef van 100 complexen te trekken onge-
veer 1 op elke 7 van de complexen met meergezinshuizen in de woningwet-
sector in het onderzoek betrokken.
Een probleem bij het trekken van de steekproef was dat de gunningslijsten
tot 1950 in het geheel geen uitsluitsel geven over de vraag of het eenge-
zins- of meergezinshuizen betreft. Voor deze periode en voor het jaar 1959,
waarvan de gunningslijst niet meer voorhanden was, is de steekproef aange-
vuld door net zo lang willekeurige dossiers te lichten uit het archief tot het
gewenste aantal complexen van meer dan 100 woningen in meergezinshui-
zen voor de betreffende jaren was gevonden. Het uiteindelijke aantal in het
onderzoek betrokken complexen komt niet precies op 100 uit, doordat som-
mige dossiers niet meer kompleet geleverd konden worden door het archief
en andere dossiers uit de steekproef terzijde gelegd moesten worden omdat
ze niet aan de gestelde criteria bleken te voldoen (meer dan 100 woningen
in meergezinshuizen) en er anderzijds dossiers voorkwamen die 2 of 3 nogal
verschillende woningcomplexen onder één dossiernummer omvatten.
Een ander probleem was dat de bestekken in een aantal gevallen alternatie-
ven toelieten voor bepaalde bouwmaterialen. Voor de telling van de toege-
paste bouwconstructies is steeds het eerstgenoemde materiaal van de be-
stekken aangehouden, tenzij de toepassing van het alternatief het meest
voor de hand liggend was, bijvoorbeeld bij de omschrijving "grenen of goed
vuren". In een ander geval, waarin als alternatief voor een in de handel ver-
krijgbare systeemvloer een houten vloer als alternatieve mogelijkheid werd
open gelaten, hebben we telefonisch navraag gedaan bij de beheerder, wat
tot resultaat had dat in de groep "traditionele bouw met houten vloeren"
het aantal van een op twee kwam. Voor de beschrijving van de ca. 100
dossiers is het gewenst om een logische groepsindeling te maken. Voor de
systeembouw kan daarbij aangesloten worden op de al eerder gemaakte ver-
deling in stapelbouw, gietbouw en grote-elementenbouw(l).

5
-< gevel zonder spouw

--<
houten vloer = GROEP 1
gevel met spouw

; GROEPJ

woningen in ; GROEP)
meergezinshuizen

stapelbouw -< houten vloer, gevel enz.

steenachtige vloer
; GROEP 4

niet-tradi tionele bouw -< houten vloer

steenachtige vloer
; GROEP j

<
grote-elementenbouw
houten vloer

steenachtige vloer
; GROEP 6

Schema groepsindeling

Voor de traditionele bouw bestaat zo'n indeling nog niet. Een probleem is
bovendien dat het om een vrij lange periode gaat, waarin wel voortdurend
veranderingen optraden, maar waarin geen schoksgewijze ontwikkelingen te
onderscheiden zijn. Wel kan men een aantal duidelijke kenmerken noemen,
waarvan men het al of niet voorkomen kan gebruiken voor een categorie-
indeling. Dat zijn de aanwezigheid van houten of van stenen vloeren als wo-
ningscheiding en het wel of niet voorkomen van een spouwconstructie in de
gevels. Een probleem, dat hierbij onmiddellijk rijst, is dat het voorkomen
van een traditionele constructie als houten vloeren niet beperkt is tot de
traditionele bouw, maar evengoed voorkomt bij de niet-traditionele bouw:
bij voorbeeld bij het BMB-, het eerste RBM- en bij het Airey-systeem.
Evenmin is het ontbreken van een spouw iets exclusiefs voor de traditionele
bouw: bij de systemen Welschen, Klijn en het eerste van RBM ontbreekt de
spouw ook. Anderzijds ligt bij de niet-traditionele bouw een onderverdeling
op grond van houten of stenen vloeren en het al of niet voorkomen van een
spouwconstructie niet zo voor de hand omdat de te verwachten grootte van
de groepen vrij klein zal zijn. Voor 1965 kwam de erkende systeembouw de
meeste jaren immers niet boven een aandeel van 12% van de totale
woningproduktie. Voor de traditioneel gebouwde woningen is het echter
moeilijk om nog meer kenmerken vast te stellen, die de superioriteit of de
inferioriteit van een constructie bepalen. Voor de periode na 1965 is zo'n
extra kenmerk nog wel te onderscheiden: het wel of niet voorkomen van
gevelisolatie.
Op grond van bovenstaande overwegingen komen wij nu tot de volgende
groeps-indeling (zie schema):
1. Traditioneel gebouwde woningen met houten vloeren.

6
2. Traditioneel gebouwde woningen met steenachtige vloeren en met ge-
vels zonder spouw.
3. Traditioneel gebouwde woningen met steenachtige vloeren en spouw-
muren.
4. Niet-traditioneel gebouwde woningen: stapelbouw volgens een gesloten
systeem.
5. Niet-traditioneel gebouwde woningen: gietbouw.
6. Niet-traditioneel gebouwde woningen: grote-elementenbouw.

Voor de tweede fase (1966-1985) zou men in elk geval kunnen onderschei-
den:
1. Traditioneel gebouwde woningen met steenachtige vloeren en gevels
met spouw.
2. Niet-traditioneel gebouwde woningen: stapelbouw volgens een gesloten
systeem.
3. Niet-traditioneel gebouwde woningen: gietbouw.
4. Niet-traditioneel gebouwde woningen: grote-elementenbouw.
5. Gemengde bouwmethoden van giet- of stapelbouw (Hjmblokken) met
toegeleverde prefab-elementen: de zgn. nieuwe traditie;
6. Andere bouw methoden zoals houtskeletbouw.

Met de term 'niet-traditionele bouwmethoden' in bovenstaande categorie-


indelingen bedoelen wij de bouwmethoden volgens een gesloten systeem, al
of niet voorzien van een door Ratiobouw afgegeven bouwkeur of attest. In
het begin van de jaren zeventig gingen steeds meer bouwbedrijven er toe
over gietbouw toe te passen zonder in het bezit te zijn van zo'n Ratiobouw-
attest. Uiteindelijk werd die gietbouw, inclusief allerlei mengvormen
daarvan, in Nederland de meest toegepaste bouwmethode, vandaar de naam
'nieuwe traditie'.

De technische variabelen die in het onderzoek worden betrokken, omvatten


alle elementen van de zgn. schil (= dak, gevels, balkon en galerijen), de
draagconstructie en de onderbouw (= fundering en souterrain) van de wonin-
gen. De binnenafwerking en de uitrusting van de woningen blijven buiten
beschouwing met uitzondering van de riolering en de rook- en ventilatieka-
nalen. Zie de kwantificering van bouwconstructies, gerangschikt volgens de
NL-SfB classificatie, in bijlage 1. Deze lijst ligt ook ten grondslag aan de
volgorde waarin de verschillende elementen van de woningen in de hoofd-
stukken 4 t/m 9 worden beschreven. De beschrijvingen zijn geïllustreerd
met plattegronden, gevels en doorsneden van representatieve complexen en
met detailtekeningen. Daarnaast zijn nog foto's opgenomen, meestal van
bijzonderheden die uit de tekeningen minder goed tot hun recht komen. De
indeling van die hoofdstukken is steeds hetzelfde. Hieronder geven wij
daarvan een overzicht, met hetgeen in de diverse paragrafen ter sprake
komt. De getallen tussen haakjes verwijzen naar de betreffende NL-SfB
codes van bijlage l.
Aan het eind van ieder hoofdstuk geven wij per element aan wat er over op
te merken valt en we vermelden dan telkens of het om gunstige of onguns-
tige eigenschappen gaat, door (afgekort) te vermelden: voordeel, neutraal,
twijfelachtig, gebrekkig of ondeugdelijk. De betekenis van de gebruikte

7
termen is als volgt:
Voo. (Voordeel) = een voordeel dat andere constructies niet heb-
ben;
Neu. (Neutraal) = een constatering, nuttig om te weten;
Twij. (Twijfelachtig) = onder bepaalde omstandigheden minder goed;
Gebr. (Gebrekkig) een duidelijk gebrek maar niet desastreus;
Ond. (Ondeugdelijk) = een ondeugdelijke constructie, die onder on-
gunstige omstandigheden onafwendbaar leidt
tot het ver gaan van een constructie-onderdeel.

Met Twij. zijn onder andere beoordeeld: vurenhouten kozijnen en binnenrio-


leringen van asbestcementbuizen of (bij hoge woongebouwen) van kunststof.
Met Gebr. zijn onder andere koudebruggen gewaardeerd en met Ond. con-
structies waarbij geen dampremming aanwezig is aan de binnenzijde van
isolatiepakketten, corrosie van de hoofdwapening van consoles en dergelij-
ke. Koudebruggen die tot schimmelplekken aanleiding geven - een duidelijk
teken van vergankelijkheid - zouden eigenlijk ook met Ond. beoordeeld
moeten worden, maar dat zou een inspectie ter plaatse vereist hebben.
In het slothoofdstuk worden de bij de evaluatie van ieder hoofdstuk ge-
maakte opmerkingen verzameld, worden de hoeveelheden bepaald en wor-
den conclusies getrokken.

1. Algemene gegevens
Soort woningen: galerij, portiek, boven- en benedenwoningen, enz.
Aantal woonlagen.
Typevariatle.
Soort onderbouw: kelder, souterrain, onderbouw met bergingen en
woonruimte, enz.
Dak of kap en eventuele functies zolderruimte.
Bijzonderheden: regionale spreiding
verdiepinghoogte
verrichte onderhoud en herstel

2. Onderbouw
Bodem voor zieningen.
Vloeren op grondslag.
Funderingsvoeten/-balken.
Keermuren.
Paalfunderingen.

3. Buitenwanden
Niet-dragende buitenwanden (21.11) t/m (21.14).
Dragende buitenwanden (21.21) t/m (21.24).
Lateien en gevelbanden (21.15) en (21.25).
Blokdilataties (29.0)

4. Binnenwanden
Separatiewanden (22.11) t/m (22.14).
Dragende binnenwanden (22.21) t/m (22.24).

8
5. Vloeren
Vlieringen.
Begane-grondvloer (boven kruipruimte).
Vloer tussen woningen en onderbouw.
Vloer tussen twee woningen.
Verdiepingvloer binnen een woning.
Zolder vloer •

6. Galerijen en balkons
Galerijen.
Balkons.

7. Trappen en trappenhuizen
Bordessen.
Gemeenschappelijke trappen.
Buitentrappen.
Vaste trappen binnen woning.
Overige trappen en hellingen.

8. Daken
Platte daken met dakranden en dakbedekking.
Hellende daken met dakranden en dakbedekking.
9. Skelet
Kolommen en balken.
Wanden en vloeren.

10. Buitenkozijnen en wandopeningen


Open portieken.
Buitenkozijnen, ramen en deuren.
Buitenpuien.
Hijsbalken

11. Binnenkozijnen, wandopeningen en inbouwpakketten


Open doorgangen (b.v. van keuken naar badcel).
Binnenkozijnen en binnendeuren.
Binnenpuien.
Inbouwpakketten.

12. Dak- en vloeropeningen


Dakramen en dakvensters.
Dakkapellen.
Klimluiken.

13. Balustrades
Trapbalustrade.
Balkon- en galerijhekken of borstweringen.
Windschermen.

9
14. Afwerkingen
Wandafwerkingen buiten.
Vloerafwerkingen buiten.

15. Afvoervoorzieningen
Hemel waterafvoeren.
Rioleringen.
Rook- en ventilatiekanalen.

16. Evaluatie

Noten bij hoofdstuk 2

(1) R.S.F. van Elk en H. Priemus, Niet-traditonele woningbouw methoden


in Nederland, Alphen aan den Rijn, 1970.

10
3
ANALYSE GUNNINGSLIJSTEN

De gunningslijsten van woningwetwoningen werden van 1948 tot 1979 door


ambtenaren van het Ministerie met de hand bijgehouden. In de loop van
1979 ging men over op computerverwerking. De lijsten zijn zo goed als vol-
ledig bewaard: alleen de jaargang 1959 ontbreekt en de lijst van de maand
januari 1977. Complexen van voor 1948 kunnen op de lijsten voorkomen als
er nog een aanvulling op de woningwetbijdrage werd gegeven; er zijn daar-
door ook wat (summiere) gegevens over 1947.
Wij hebben in dit hoofdstuk de gegevens uit de gunningslijsten geanalyseerd,
voor zover die met het onderwerp van de rapportage samenhangen: gege-
vens dus over aantallen en toegepaste bouwwijzen tot 1965. Zoals reeds ge-
zegd in het vorige hoofdstuk, hebben we in de analyse alleen complexen van
honderd of meer woningen betrokken. Dat kunnen zijn complexen met een-
gezinshuizen, met woningen in meergezinshuizen en complexen van ge-
mengde samenstelling. Op de gunningslijsten komen tot en met 1965
329.545 woningen voor, verdeeld over 1539 complexen. Vóór 1952 is uit de
gunningslijsten als regel niet op te maken of het om eengezins- of meerge-
zinshuizen gaat. Van 25.867 woningen is daardoor onbekend om wat voor
woningen het gaat. De woningen waarvan dat wel bekend is, ruim 300.000,
bestaan voor ongeveer een derde deel uit eengezinshuizen en voor twee
derde uit woningen in meergezinshuizen. Dit totaal van ruim 200.000 wo-
ningen in meergezinshuizen betekent dat wij een steekproef hebben van on-
geveer 1 op 10 (l : 9,89), indien we er van uitgaan dat de verdeling tussen
eengezins- en meergezinshuizen bij de 25.867 "onbekend" ongeveer over-
eenkomt met de rest van het bestand. Wij geven het totale aantal woningen
en de verdeling over de provincies in tabel 3.1. Wij hebben de ontbrekende
cijfers voor 1959 niet proberen aan te vullen. De aantallen voor de vier
grote steden geven wij in tabel 3.2. Opvallend in deze tabel is het geringe
aantal eengezinshuizen in Den Haag en de grotere gemiddelde complex-
grootte die voor Rotterdam is af te leiden.
Vergelijking van deze cijfers met gegevens uit andere bronnen is mogelijk.
Volgens CBS-gegevens is van 1954 tot en met 1965 bouwvergunning ver-
leend voor 1217 woningcomplexen van honderd woningen of meer (1). Exclu-
sief het jaar 1959 zijn er 1120 van zulke woningcomplexen. Volgens de gun-
ningslijsten zijn er 1146 complexen, ruim 2% meer dus. Zo'n verschil is te
verklaren uit het andere tijdstip van telling (gunning resp. verlening bouw-
vergunning door de gemeente). Volgens diezelfde CBS-statistieken bevatten
die 1120 complexen 229.405 woningen (eengezins- en meergezinshuizen te-
zamen). Volgens een andere bron, de KWD, zijn er van 1949 tot 1965
328.868 woningen in meergezinshuizen goedgekeurd (2); exclusief 1959 zijn
het er 303.399.

11
Tabel 3.1. Woningen in complexen van honderd of meer: soort
woningen, verdeling over de provincies en totalen

aantal aantal soort totaal totaal


eenge- woningen woning aantal aantal
zinsooizen in meerge- onbekend woningen complexen
zins huizen

Groningen 3.018 7.014 953 10.985 54


Friesland 5.113 4.878 9.991 46
Drenthe 4.331 1.392 1.294 7.017 44
Overijssel 6.877 13.751 1.278 21.906 116
Gelderland 11.511 10.108 2.713 24.332 131
Utrecht 4.192 14.753 377 19.322 85
Noord-Holland 14.232 44.886 4.399 63.517 313
Zuid-Holland 16.083 82.521 8.261 106.865 423
Zeeland 1.936 794 1.051 3.781 19
Noord-Brabant 23.919 11.467 3.590 38.976 196
Limburg 9.746 11.046 1.951 22.743 111
Flevoland 110 110 1

Nederland 10 1.068 202.610 25.867 329.545 1.539

Tabel 3.2. Woningen in complexen van honderd of meer: soort woning,


verdeling over de vier grote steden en totalen

aantal aantal soort totaal totaal


eengezins- woningen woning aantal aantal
huizen in meerge- onbekend woningen complexen
zinshuizen

Amsterdam 5.020 25.940 1.578 32.538 142


Den Haag 910 19.898 2.845 23.653 100
Rotterdam 6.811 26.318 1.757 34.886 96
Utrecht 2.187 9.591 11.778 42

14.928 81.747 6.180 102.855 380

De KWD heeft weer een iets ander tijdstip van telling, maar als wij daar
van afzien betekent dat dat de woningcomplexen van honderd of meer
woningen van vóór 1966 minstens twee derde en mogelijk zelfs 7296 van het
aantal woningen in meergezinshuizen bevatten. Dat gedeelte van de
woningen in meergezinshuizen wordt in dit rapport dus beschreven.
Een ander verschijnsel waaraan we hier aandacht moeten besteden is de op-
komst van de systeembouw in de beschreven periode. In de hoogbouwgolf,
die omstreeks 1964 begon, speelde de systeembouw een belangrijke rol. De
systeembouw werd door de overheid gestimuleerd om een grotere woning-
produktie te kunnen bereiken. De eerste maal geschiedde dat in 1948 en

12
volgende jaren en opnieuw in 1956 door het bevorderen van het tostandko-
men van continucontracten voor systeembouwers. Die tweede stimulans
bracht verschillende bouwbedrijven er toe te gaan zoeken naar nieuwe effi-
ciënte bouwmethoden, waarmee grootschalige projekten aangepakt zouden
kunnen worden (3). Uit de gunningslijsten blijkt dat de systeembouw vooral
geconcentreerd is in de provincies Noord- en Zuid-Holland; zie tabel 3.3.
Bijna 40% van die systeemwoningen staat in de grote steden; zie tabel 3.4.

Tabel J.3. Aantal systeemwoningen in complexen van honderd woningen


of meer per provincie en in totaal ·

aantal aantal soort totaal totaal


eengezins- woningen woning aantal aantal
huizen in meerge- onbekend woningen complexen
zinshuizen

Groningen 1.263 192 1.455 9


Friesland 2.185 1.900 4.085 13
Drenthe 240 613 853 5
Overijssel 894 683 510 2.087 10
Gelderland 1.232 1.664 970 3.866 21
Utrecht 1.086 375 1.461 4
Noord-Holland 1.641 10.963 2.192 14.796 63
Zuid-Holland 2.399 29.499 4.176 36.074 133
Zeeland 394 394 2
Noord-Brabant 1.926 1.678 1.006 4.610 20
Limburg 267 120 529 916 8
Flevoland

Nederland 10.938 49.096 10.563 70.597 288

Tabel 3.4. Aantal systeemwoningen in complexen van honderd woningen


of meer in de grote steden.

aantal aantal soort totaal totaal


eengezins- woningen woning aantal aantal
huizen in meerge- onbekend woningen complexen
zinshuizen

Amsterdam 647 7.376 1.068 9.091 36


Den Haag 550 7.909 1.486 9.945 36
Rotterdam 264 6.735 768 7.767 18
Utrecht 1.086 1.086 1

1.461 23.106 3.322 27.889 91

13
D 'flll",on"'bOW W

.,

19S0 IHS 1960 1965

Figuur 3.1. Aantal complexen van honderd woningen of meer in de drie


grote steden, 1947-1965

4000

Figuur 3.2. Aantal woningen in complexen van honderd of meer in 's Gra-
venhage, 1947-1965

Figuur 3.3. Aantal woningen in complexen van honderd of meer in Am-


sterdam, 1947-1965

1950 '955 '960 1965

Figuur 3.4. Aantal woningen in complexen van honderd of meer in Rot-


terdam, 1947-1965

14
Ook deze cijfers kunnen vergeleken worden met gegevens uit andere bron-
nen. Volgens de eerder genoemde CBS-statistieken werden de systeem wo-
ningen van 1958 tot en met 1965 voor 74% gebouwd in complexen van hon-
derd of meer woningen. In totaal gaat het om 71.587 woningen, eengezins-
en meergezins, woningwet-, premie- en vrije-sectorwoningen tezamen. Vol-
gens weer een andere bron, de jaarverslagen van de toenmalige Centrale
Directie van de Wederopbouw en de Volkshuisvesting, zijn er in totaal
158.294 systeem woningen gereedgekomen in de jaren 1948 tot 1966. Als
daarvan 74% in complexen van honderd woningen of meer zou zijn gebouwd,
zouden dat ruim 117.000 woningen moeten zijn. Houdt men er rekening mee
dat de woningen in de premie- en vrije sector er nog moeten worden afge-
trokken (maar dat waren er in die tijd niet zo veel), dan blijft een aantal
van 70.597 dat er volgens de gunningslijsten zou zijn aan de lage kant. Aan-
genomen moet dus worden dat de gunningslijsten onvolledig zijn wat betreft
de vermelding van systeemwoningen. In de inleidingen van de hoofdstukken
7, 8 en 9 komen wij hier nog op terug.
Vervolgens moeten we hier nog even vooruitlopen op iets dat in hoofdstuk 5
ter sprake komt. Eind 1960 bleek namelijk dat de traditionele bouwwijze,
zoals die in de drie grote steden werd toegepast, ondeugdelijk was. Dat
roept de vraagt op: "Wat deed men toen?" Het antwoord blijkt aan de hand
van de gunningslijsten moeilijk te geven door de grote onregelmatigheid in
het jaarlijks gegunde aantal woningen. Tabellen met cijfers zeggen daar-
door niets, evenmin als gemiddelden voor en na 1960. Een iets duidelijker
beeld van wat er gebeurde, is te verkrijgen met behulp van histogrammen.
Wij geven eerst een beeld van het aantal complexen in de drie grote steden
tezamen. Deze grafiek suggereert een lagere produktie vanaf 1960; zie fi-
guur 3.1. Bekijken we elk van de drie grote steden afzonderlijk dan ontstaat
een ander beeld. In Den Haag (figuur 3.2) werd na 1960 nog maar weinig
gebouwd omdat het eigen grondgebied vn de gemeente begon vol te raken.
Bijzonder duidelijk is in Den Haag te zien wat het effekt was van de stimu-
lansen voor de systeembouw in 1948 en opnieuw in 1956. In Amsterdam (fi-
guur 3.3) is in 1961 een duidelijke inzinking waar te nemen. In Rotterdam
(fig. 3.4) blijkt niets van een inzinking na 1960; wel lijkt de systeembouw
daar dan belangrijker te worden. In tegenstelling tot Den Haag is in
Rotterdam geen sterke opleving van de systeembouw te zien in 1956. Dat
klopt ook, want Rotterdam deed niet mee aan de continucontracten. Men
voerde daar een eigen beleid om tot een efficiëntere woningproduktie te
komen.
Tenslotte zal het misschien opgevallen zijn dat er een verschil is tussen
sommige totalen van de in dit hoofdstuk gepresenteerde analyse en die van
de steekproef in bijlage 1 (de steekproef heeft uitsluitend betrekking op
woningen in meergezinshuizen). De verhouding tussen het aantal complexen
in de grote steden en complezen daarbuiten had ongeveer 40 : 60 moeten
zijn. De verhouding in de steekproef is echter 50 : 50. Zet men bovendien
ook het aantal woningen in en buiten de grote steden in de steekproef dan
wordt het verschil nog ongunstiger. Het verschil is te verklaren doordat een
aantal dossiers niet beschikbaar was en door het aanvullen van ontbrekende
jaren in de steekproef op de wijze zoals die in het vorige hoofdstuk is be-
schreven; hierbij waren dossiers uit de grote steden het gemakkelijkst te
vinden. Bij het bestuderen van de gegeven cijfers in bijlage 1 zal men hier-

15
mee dus rekening moeten houden.
In de volgende hoofdstukken geven wij de beschrijvingen van de naoorlogse
etagewoningen volgens de in het vorige hoofdstuk gegeven groepsindeling.

Noten bij hoofstuk 3

(1) Centraal Bureau voor de Statistiek, "Woningen waarvoor bouwvergun-


ning verleend, onderscheiden naar de grootte van het objekt", Maand-
statistiek van de Nijverheid 1954-1958 en maandstatistiek van de
Bouwbedr i jv igheid 1959-1965.
(2) L.A. Bruggeman, Kwalitatieve Woningregistratie (K WO) 1948-1977,
Enkele kwaliteitsaspecten van de nieuwbouw van woningen over de af-
gelopen 30 jaar, Den Haag, 1981.
(3) C.C.F. Thijssen, Kenmerken van de naoorlogse sociale woningbouw; in:
Van na de oorlog (E.H. Klijn en H. Werke eds.), Delft, 1987.

16
4
TRADITIONEEL GEBOUWDE WONINGEN MET HOUTEN
VLOEREN

4.1. Algemene gegevens

Slechts twee van de complexen uit de steekproef behoren tot deze groep.
Ze dateren uit 1951 en 1952 en zijn beide in Amsterdam tot stand gekomen.
Bij een van deze twee gaf het bestek niet direct uitsluitsel over de aard van
de aangebrachte vloeren, omdat daarin houten vloeren slechts als variant
waren voorgeschreven. Telefonische inlichtingen bij de beheerder wezen uit
dat er inderdaad houten vloeren in zaten. Maar ook buiten Amsterdam kun-
nen houten woningscheidende vloeren voorkomen. Een ander twijfelgeval
was een Haags complex, waarbij op de bestektekening houten vloeren waren
getekend en het bestek steenachtige vloeren voorschreef. Hier had telefo-
nische informatie als resultaat dat het complex niet in deze groep thuis
hoorde.
De twee complexen van deze groep bestaan uit portiekwoningen van vier
verdiepingen. Het ene complex heeft loze kapruimten, het andere platte
daken. Beide hebben onderhuizen met daarin bergingen plus enige slaapka-
mers van de woningen op de onderste verdieping. Het eerste complex telt
drie, het tweede twee woningtypen. De verdiepinghoogte is bij beide com-
plexen meer dan we nu gewend zijn: 3,00 m (2,70 m vrije hoogte) resp. 2,90
m.

4.2. Onderbouw

Beide complexen zijn gefundeerd op gewapend-betonpalen met verzwaarde


voet. Op de palen rust een balkenrooster van gewapend beton. Beide com-
plexen hebben ook gewapend-betonvloeren op de begane grond met daarop
houten vloeren op spijkerribben in het gedeelte dat bij de woningen op de
eerste verdieping hoort. Bij een van de twee werden de spijkerribben gecar-
bolineerd. De ruimte onder de houten vloer wordt geventileerd met buiten-
lucht.

4.3. Buitenwanden

Beide complexen hebben dezelfde gevelconstructie: de kopgevels en de ge-


vels van het onderhuis zijn van anderhalfsteens metselwerk hardgrauw met
achterwerkers van kalkzandsteen, de langsgevels van de bovenbouw bestaan
uit een steensmuur van hardgrauw met een klamp van drijfsteen of een an-
dere lichte steen, zie fig. 4.1. Bij de anderhalfsteens buitenwanden werd
eerst het steense gedeelte aan de buitenzijde opgetrokken van hardgrauw

17
Overzicht van de complexen met
traditioneel gebouwde woningen met
~ 952
houten vloeren
aant al .. onj ngen )> 34~

Aantal woür,lagEi1:
twee wOGrll agen
dr ie ilioorrl agen
VI er woonl a.gen f *
~eer dan \'ler .oonlagen

Ontslul ilng:
portiek:
symt1etrisc h 11et wlsselkarner
SylllDetrl sc h .zend er wlsselkall€r t f
asyometr 1 seh
galenj
beneden-en bovenwoning

Onderbouw :
geen onder~ouÏ'f
ll'Iet ünderbuuw • t

ged ee ite1iJ~ souterrain


souterrain
geaeeltell j' ,ei,er
kelder

open portier.

Dahor. :
pI at da k
flauw hellend dak
hellend dak

Balkonüplosslng:
niet ui tkragend ba. lkon
hal i ui tkragend bai kon
vr ij ui Hr age"d bill kon

en afgepleisterd, bij één van de complexen onder toevoeging van een water-
kerend middel als Wazuco of Pudlo. Vervolgens werden de achterwerkers
van kalkzandsteen aangebracht. Bij het ene complex werden spouwankers
voorgeschreven ter verbinding van voor- en achterwerkers, bij het andere
niet.
Lateien boven kozijnen en muuropeningen werden in het werk gestort van
gewapend beton. Voorts komen nog schokbetonnen afdekbanden voor.
Het ene complex met blokken van 98 m lengte heeft wel dilatatievoegen,
het andere met bloklengten van 84 tot 112 m niet.

18
7000 7000

houten balk l aag


sta len hek 4.2 Q

ngers

4.1

4.1 Geveldetails en houten vloerconstructie, Amsterdam, 1952


4.2 Vloerconstructie met houten balklaag, Amsterdam, 1952

4.4. Binnenwanden

Binnenwanden moeten worden onderscheiden in dragende en niet-dragende


binnen wanden.
Separatiewanden tussen kamers werden gemetseld van drijfsteen of andere
lichte steen; tussen bergingen werden ze gemetseld van kalkzandsteen op
zijn kant. De scheidingswand tussen de bergingen en de woonruimte in het
onderhuis wordt bij beide complexen gevormd door een lichte spouwmuur
van drijfsteen en kalkzandsteen op zijn kant.
Voor de dragende binnenwanden werd kalkzandsteen gebruikt: steens met-
selwerk voor woningscheidende wanden en in het onderhuis, halfsteens met-
selwerk tussen kamers. Bij het trappenhuis werden de dragende wanden bij
een complex aan één zijde als schoon werk in hardgrauw uitgevoerd, bij het
andere zijn ze geheel van kalkzandsteen.

19
4.5. Vloeren

De woningscheidende vloeren zijn bij deze complexen van hout, met houten
balklagen en met houten plafondhangers. Naast iedere vloerbalk werd een
plafondhanger gelegd (fig. 4.1). Bij het ene complex werden de plafondhan-
gers aan de vloerbalken opgehangen, bij het andere zijn ze vrijdragend. Tus-
sen de houten balken van een van de complexen ligt een stalen I-balk als
onderslag voor de scheidingswanden. De houten balklagen werden aan de
onderzijde afgewerkt met rietplafonds.
Bij een van de complexen is de vloer tussen woningen en onderhuis net als
de andere vloeren van hout, evenals de vlieringbalklaag. In het midden van
die vliering is een looppad. Bij het andere complex is de vloer tussen wonin-
gen en onderhuis van gewapend beton. Het gedeelte van die vloer tussen de
woningen op de eerste woonlaag en de daarbij behorende slaapkamers in het
onderhuis is daarentegen bij beide complexen van gewapend beton. Ook de
vloeren boven de poortdoorgangen van een van de complexen zijn van ge-
wapend beton, met daarop een houten vloer op spijkerribben.
Per woning werden alleen de vloertjes van de badcellen van beton gemaakt:
in het ene geval 6 cm dik, gestort op de houten vloer waarover eerst een
laag dakbedekking werd gelegd, bij het andere complex 10 cm dik. Zie fi-
guur 4.2 en 4.3.

4.6. Galerijen en balkons

Galerijen komen bij deze twee complexen niet voor.


De balkons werden in het werk gestort van gewapend beton. Bij het ene
complex werden de balkons aan de achtergevels ondersteund door gewa-
pend-betonkolommen en balken, aan de voorgevels door stalen kolommen.
Het andere complex heeft uitkragende woonbalkons op ingemetselde DIL-
profielen en loggia's aan de kopgevels. Bij het eerstgenoemde complex be-
vindt zich woonruimte onder de loggia's van de eerste verdieping; daartoe
werd de onderkant van de betonplaat bekleed met 5 cm houtwolcement-
plaat.

4.7. Trappen en trappenhuizen

De trappen in de gemeenschappelijke trappenhuizen en de bordessen daarin


werden in het werk gestort van gewapend beton.
Bij een van de complexen komen buitentrappen voor. Die buitentrappen be-
staan uit een hoge stoep met schokbeton treden en een in het werk gestort
bordes van gewapend beton; het geheel wordt ondersteund door metselwerk.
De woningen op de eerste verdieping met slaapkamers in het onderhuis heb-
ben houten binnentrappen. De vlieringen van een van de complexen zijn be-
reikbaar via houten ladders (indien nog aanwezig).

20
4.3 Gewapend-betonvloertje van badcel tussen houten balklagen, Amsterdam,
1952

4.8. Daken

Platte daken komen bij beide complexen voor, bij een als hoofddak, bij het
andere alleen op een tusse'nlid van de bouwblokken. Bij beide complexen be-
staan de plat dakconstructies uit houten balklagen met houten vloerdelen.
De isolatie van de platte daken bestaat uit 3,5 cm dikke houtwolmagnesiet-

21
platen, resp. 5 cm dikke houtwolcementplaten, die bevestigd werden tegen
de plafondhangers. Het ene complex heeft een overstekend dak op een
doorstekende balklaag en op klossen, met een houten buitenboeideel; bij het
tussenlid van het andere complex is de dakrand gevormd door de gevel voor
het dak langs te laten lopen en van een houten afdekking te voorzien. De
dakbedekking bestaat bij beide complexen uit mastiek met twee lagen dak-
bedekking, met daarop 3 cm grind.
Een balkonplaat boven een slaapkamer in het onderhuis werd waterdicht ge-
maakt door deze te bestrijken met bitumen en in te strooien met fijn grind.
Daarop werd dan nog een specielaag aangebracht waaraan een waterkerend
middel was toegevoegd.
Een van de complexen heeft een hellend dak, bestaande uit houten gordin-
gen, dragend op de doorgetrokken binnenwanden en gevels, met een houten
dakbeschot van 18 mmo Het dak heeft een overstek op sporen en klossen en
het heeft houten met zink beklede goten. De dakbedekking bestaat uit op-
nieuw verbeterde Hollandse pannen. Het andere complex uit de groep heeft
boven de hoofdingangen kleine, met pannen gedekte aankappingen, bestaan-
de uit houten gordingen met dakbeschot en een houten met zink beklede
goot. Deze dakvlakjes zijn gedekt met zwart verglaasde verbeterde Hol-
landse pannen.

4.9. Skelet

Volledige skeletten komen bij deze complexen niet voor. Bij één complex
komen wel op allerlei plaatsen kolommen voor: in het werk gestorte gewa-
pend-betonkolommen onder de eindgevels, gemetselde pijlers van klinkers
in de doorgangen van de blokken, ronde schokbetonnen kolommen op de log-
gia's van het tussenlid boven de doorgangen en stalen DIL-kolommen onder
moerbalken in het onderhuis.

4.10. Buitenkozijnen en wandopeningen

Open portieken of andere ongevulde gevelopeningen, afgezien van loggia's,


komen niet voor.
Alle kozijnen zijn van vurenhout, evenals de draaiende of stolpende ramen
en de deuren naar de balkons; zie fig. 4.4. Roeden en stolpnaalden zijn bij
een van de complexen van hardhout. Het andere complex heeft naar binnen
draaiende ramen; om een waterdichte sluiting te verkrijgen zijn op de on-
derdorpel stalen strippen aangebracht. De hoofdtoegangsdeuren zijn bij bei-
de complexen van grenenhout, waaronder enige met glas. Het ene complex
heeft schokbetonnen lekdorpels onder de ramen, het andere lekdorpels van
hardhout. Bij beide complexen komen aan de binnenzijde houten venster-
banken voor, naast gres of andere tegels. Als materiaal voor de onderdor-
pels van hoofdtoegangsdeuren komt voor graniet en schokbeton, bij balkon-
deuren alleen schokbeton.
Beide complexen hebben hijsbalken van I-profielen boven de woonkamerra-
men.

22
vurenhouten koz i jn met stolpramen 120

4.4
4.4 Kozijn met stolpraam, Amsterdam, 1952

4.11. Binnenkozijnen, wandopeningen en inbouwpakketten

Open doorgangen komen alleen voor in de doorgetrokken wanden op de vlie-


ring vanwege het looppad.
De binnendeurkozijnen zijn van vurenhout. De binnendeuren, soms met een
bovenpaneel van glas, zijn fabrieksdeuren; daar werden in deze periode de
bekende vierpaneelsdeuren mee bedoeld. De binnenpuien, al of niet met zij-
licht, hebben vurenhouten glasdeuren. De dorpels van woningtoegangsdeu-
ren en van badcellen werden gemaakt van granito, de overige van gestoomd
beukenhout. Een uitzondering wordt gevormd door de dorpels in de woon-
ruimte van de onderhuizen van een complex: gehakt graniet. Inbouwpakket-
ten komen niet voor.

4.12. Dak- en vloeropeningen

Bij beide complexen is één houten klimluik per blok naar het platte dak
aanwezig. In het complex met kap is een klimluik boven in elke portiek ge-
maakt. Andere voorkomende vloeropeningen zijn de trapgaten in de wonin-
gen op de eerste verdieping naar de benedenruimte.

4.13. Balustrades

De balustrades in het trappenhuis zijn samengesteld uit buizen, profiel-,


staf- of stripstaal met beukenhouten leuningen. De balkonhekken bij deze
complexen zijn van smeedwerk en samengesteld uit vrij zware staf- of
stripprofielen, soms ook uit buizen.

23
4.14. Afwerkingen

Wandafwerkingen aan de buitenzijde komen bij één complex voor in de


vorm van portlandcement schuurwerk bij poortdoorgangen, balkons, veran-
da's en portieken.

4.15. Afvoervoorzieningen

De buitenriolering bestaat bij beide complexen uit gresbuizen; bij een ervan
werden ze op geprefabriceerde betonplanken gelegd. Ook de grondleiding
onder de woningen bestaat in beide gevallen uit gresbuizen, maar nu met
een omstorting van beton en opgehangen aan de betonnen funderingsbalken
en vloeren. Aan de buitenzijde van de funderingsbalk werden ontstoppings-
deksels aangebracht. De standleidingen zijn in beide gevallen van geasfal-
teerd gietijzer.
De hemelwaterafvoeren zijn bij beide complexen van ztnk.
De rookkanalen werden binnen gemetseld van kalkzandsteen. De ventilatie-
kanalen zijn bij het ene complex van kalkzandsteen en bij het andere van
lichte bouwsteen gemetseld. Het buitendakse gedeelte van de rookkanalen
is bij beide complexen gemetseld van klinkers met een gewapend beton af-
dekplaat en met gres schoorsteenpotten. De ventilatiekanalen zijn bij het
ene complex ook gemetseld van klinkers en van een gewapend beton afdek-
plaat voorzien, maar de openingen zitten opzij. Bij het andere complex zijn
de ventilatiekanalen buitendaks zo goed als onzichtbaar: het kanaal is af-
gesloten met kippengaas op het dakbeschot en daarboven ligt een ventila-
tiepan.

4.16. Evaluatie

Meer zorgen dan de houten vloeren baren in deze groep de constructies van
de platte daken, die onvoldoende geïsoleerd werden. Daarnaast vragen ui-
teraard de aandacht de houten woningscheidende vloeren, maar ook de ge-
vels, de balkons en de gemeenschappelijke trappenhuizen. Behalve de gerin-
ge brandveiligheid en de onvoldoende geluidsisolatie van de houten vloeren
is ook de lekkagegevoeligheid in sommige ruimten een probleem. Ter plaat-
se van balkons is de thermische isolatie meestal onvoldoende door het voor-
komen van koudebruggen, terwijl bij de gemeenschappelijke trappenhuizen
tijdens de bouw onvoldoende aandacht werd besteed aan de geluidsisolatie.
Door een te geringe isolatie ontstaan hoge stookkosten; koudebruggen kun-
nen plaatselijk condens- of schimmelvorming veroorzaken.
Hieronder geven wij per element aan wat er over op of aan te merken valt.
Wij geven daarbij tevens aan of het om een gunstige of ongunstige eigen-
schap gaat. Voor de betekenis van de waarderingen zie hoofdstuk 2.

Algemeen: Neu. - etagewoningen met houten vloeren komen


niet alleen in Amsterdam voor;

24
- 1952 AMSTERDAM
- 216 portiekwoning en
vier woonlagen
symffietrisch zonder wisseikamer
met ünderbouioi
plat dak
_ niet uitkragence balkons
1 3 Sm

~ _ _ 70 0
~-~
Neu. - de verdieping hoogte was ten tijde van de
bouw van deze complexen nog niet gestan-
daardiseerd.

Onderbouw: Neu. - de beganegrondvloeren werden in het werk


gestort van gewapend beton, een kruipruimte
is niet aanwezig.

Buitenwanden: Gebr. - de gevels hebben geen spouw; eventuele na-


isolatie moet dus aan de buiten- of aan de
binnenzijde geschieden;
Gebr. - bij een van de complexen ontbreken dilatatie-
voegen; gezien de lengte van de blokken had-
den die wel gemaakt moeten worden.

Vloeren: Gebr. - problematisch bij woningscheidende vloeren


van hout zijn de brandveiligheid en de ge-
luidsisolatie;
Twij. - in de badcellen zitten stenen vloertjes; de
hier beschreven constructies hoeven geen
problemen te geven, maar het is de vraag of

25
dat bij alle andere complexen met houten
vloeren ook geldt;
Gebr. - de vloeren in de wc's zijn bij beide complexen
van hout en dat is eigenlijk niet acceptabel in
een ruimte die vaak met water schoonge-
maakt moet worden;
Twij. - voor de vloeren in de keukens geldt het bo-
venstaande in mindere mate;
Gebr. - het plafond onder de vliering is niet geïso-
leerd.

Galerijen en
balkons: Gebr. - in het werk gestorte balkons van gewapend
beton kunnen, doordat beton een andere
thermische uitzettingscoëfficiënt heeft dan
baksteen, schade veroorzaken aan het onder-
liggende metselwerk;
Gebr. - uitkragende balkons aan betonvloeren vormen
een koudebrug.

Trappen en
trappenhuizen: Gebr. - tegen geluidhinder uit het trappenhuis werden
bij de bouw geen maatregelen genomen.

Daken: Neu. - de dakconstructies zijn van hout; er is dus


geen stenen afdekking boven de vier woonla-
gen;
Twij. - de platte daken werden onvoldoende geïso-
leerd.

Buitenkozijnen
en wandopeningen: Twij. - de buitenkozijnen zijn van vurenhout.

Afvoer-
voorzieningen: Neu. - de grondleiding van de binnenriolering bestaat
uit ingebetonneerde gresbuizen opgehangen
aan de betonnen beganegrondvloer; deze bui-
zen zijn niet via een kruipruimte bereikbaar;
Twij. - bij een complex eindigen de ventilatiekanalen
onder een ventilatiepan; het is de vraag of de
capaciteit van het kanaal dan voldoende is.

26
5
TRADITIONEEL GEBOUWDE WONINGEN MET
STEENACHTIGE VLOEREN EN MET GEVELS ZONDER
SPOUW

5.1. Algemene gegevens

Tot deze groep rekenen wij alle woningcomplexen waarbij één van de aan
woningen grenzende gevels geen spouw heeft. Het komt namelijk bij som-
mige complexen voor dat de kopgevels van de bouwblokken wel een spouw
hebben, maar de langsgevels niet: zulke complexen hebben wij tot deze
groep gerekend. Andere complexen hebben we moeten splitsen: een aantal
blokken had dan rondom spouwmuren en behoort daarom tot de groep van
het volgende hoofdstuk, andere blokken van hetzelfde complex - als regel
de hogere blokken - hadden gevels zonder spouw.
Deze groep vormt de grootste groep die we hier beschrijven. Woningen die
tot deze groep behoren, komen niet in het hele land voor en bovendien zijn
ze na 1960 ook nergens meer gebouwd. De 23 complexen van deze groep ko-
men, op één uitzondering na, alleen voor in de drie grote steden Amster-
dam, Den Haag en Rotterdam. De ene uitzondering staat in Leiden. Bij eer-
der verricht onderzoek was ons gebleken dat tot deze groep behorende wo-
ningen ook kunnen voorkomen in gemeenten als Rijswijk en Vlaardingen(l).
Op grond daarvan zou men dus kunnen zeggen dat woningen van deze groep
voorkomen in de drie grote steden en ook, maar in mindere mate, in de ge-
meenten daar omheen. Dat na 1960 geen nieuwe woningen zonder spouwmu-
ren meer gebouwd zijn, is ook uit de literatuur bekend: het najaar van 1960
was buitengewoon nat, met veel wind, waardoor op tal van plaatsen lekka-
ges ontstonden, vooral bij die gevels waarin kalkzandsteen verwerkt was.
De klachten hierover leidden tot het besluit om deze bouwwijze niet meer
toe te laten (2).
De meeste woningen van deze groep zijn van het portiektype met vier
woonlagen op een souterrain, boven winkels of op een onderhuis, waarvan
soms een gedeelte als woonruimte wordt benut. Galerijwoningen van één
verdieping of maisonnettes van twee verdiepingen komen minder voor. Ga-
lerijwoningen werden in de meeste complexen gemengd met blokken met
portiekwoningen; slechts twee complexen bestaan uitsluitend uit galerij-
woningen. Blokken van drie woonlagen komen meestal gemengd voor met
blokken van vier woonlagen. In deze groep komen driehoge blokken alleen
voor in Den Haag en Rotterdam. Galerijwoningen in twee bouwlagen komen
bij enkele complexen voor; boven- en benedenwoningen komen eenmaal
voor.
Opmerkelijk zijn twee complexen van meer dan vier woonlagen. Het ene is
een Haags complex uit 1954 met zes woonlagen met maisonnettes boven
winkels, het andere is een Rotterdams complex uit 1952 met zeven blokken
van negen woonlagen met galerijen op een onderhuis (3). Hoge woongebou-
wen, die op traditionele wijze zijn gebouwd, zijn waarschijnlijk vrij zeld-

27
tr adi ti onee l zonder spouw fffffffffffffffffffffff 23

gunn i ngs Jaar 1950 1955 1960

aant al woningen »»}»»»»»»»»» 7391

Aant al woonl agen:


h ee woon! ag en
dr i e woon1agen f * t
vier woonl agen ftlf fflfffffff.f'fff 20
. eer dan vier woonl agen

Ont sluitlng:
por ti ek:
symlet r i sch l et wi sselkaaer I I I fll fit ff 14
sylletri sch zond er .i sse lkaer f f f J f 8
aSylmet r i sch
gal er ij I t f f f
bened en-en bovenwon i ng

Ond er bouw :
geen onderbouw
oet onder bouw ffffft f f .. f f f 13
gedeelt elijk souterrain 4
sout er r ain f f I I
gedee ltelijk kelder
kelder

open portiek I f I

Uakvor.:
pI at da k I f ffiffi" IJ 13
flau w hell end dak I I
hellend dak I • I

Balkonopl ossi ng:


nI et uitkragend bal kon IIIII IIIII 12
half ui tkr agend balkon f f Ó
'Ir i j ui tkr agend bal kon filfff fl'ftff 16

Overzicht van de complexen met traditioneel gebouwde woningen met steenachtige


vloeren en gevels zonder spouw

zaam, maar toch zijn uit de literatuur wel enige andere voorbeelden bekend
in Enschede en Zaandam(4).
Iets meer dan de helft van de complexen heeft een plat dak. Na 1953 komen
hellende daken nauwelijks nog voor bij deze groep. Wanneer wel een kap ge-
maakt werd, was dat in Rotterdam, Den Haag en Leiden een kap met een
flauw hellend dak, die dan slechts een loze ruimte opleverde en in Amster-
dam een kap met de voor de dakpannen minimale helling van 30 graden,
maar met een bruikbare zolder ruimte.
Andere plaatselijke verschillen vallen op te maken uit de blokopbouw. Alle
zes Haagse complexen hebben een souterrain, of een kelder als de onderste
bouwlaag winkels bevat. In Amsterdam daarentegen heeft geen enkel com-
plex een souterrain, maar hebben zeven van de acht complexen een onder-

28
!HH m mHH [
lEaS m mIBBEl
[
mHH
I

:HH
.
m~
,.,~ ,.,.... ~§ ,..,.,.,
"'"" ""'"

- 1949 ' s GRAvENHAGE

sym~et~ls:r met ~i5selka~er

plat dak

....
vrij uitkra~2nde ~al k sn~
1 3 5m

huis, waarvan de vloer even boven straatniveau ligt. Die onderhuizen bevat-
ten winkels, bergingen en andere ruimten en in een aantal gevallen ook
woonruimte, meestal slaapkamers behorend bij de woningen op de eerste
verdieping. Het ene complex dat geen onderhuis heeft, bestaat uit boven-
en benedenwoningen, waarvan de kelders als gevolg van een bezuinigingsin-
greep kwamen te vervallen. De negen Rotterdamse complexen hebben of-
wel souterrains, ofwel bovengronds gelegen onderhuizen met bergingen en
andere ruimten en ook woonruimte, maar geen winkels.
Als verdiepinghoogte komen de meest wonderlijke maten voor, variërend
van 2.70 m tot 3.00 m, maar vóór 1959 komt men slechts zelden de later
gestandaardiseerde maat van 2.80 m tegen. De standaard verdiepinghoogte
van nu (2.70 m) kwamen we slechts éénmaal tegen: bij maisonnettes. In
plaats van de afstand van bovenkant vloer tot bovenkant vloer werd ook wel
een maat voor de vrije hoogte tussen vloer en plafond aangehouden: deze
kan variëren van 2.60 m tot 2.744 m. De twee laatstgebouwde complexen
van deze groep hebben de standaard verdiepinghoogte van 2.80 m.

5.2. Onderbouw

Bij alle complexen van deze groep werden paalfunderingen toegepast. De


enige uitzondering hierop komt voor in Rotterdam, waarbij bij een kwart

29
I I , .
I I , . I /

~ • • • • • • • •
~
• 4
• •
~ ~
• •
, • le

~ l
• ~'
....!I . Il
• •
~ • •
• .' ..

111 94 0 ·1 ? 4 0
I• 9 40 -

5,1
+• ,. I f. U

.... .......-
wo

~ [
e- pAL ~ ~

l. I , ! rA .. E 0/

5.1 "Voorgeheid" plan, Amsterdam, 1955

van de woningen van een twee verdiepingen hoog galerijcomplex een plaat
fundering werd toegepast op een diepte van 1.30 tot 1.80 m.
De funderingspalen zijn in vrijwel alle gevallen van beton. Alleen bij twee
complexen in Amsterdam werden houten palen met gewapend-betonopzet-
ters gebruikt; met een van die twee - een plan uit 1955 - was iets merk-
waardigs aan de hand. Het vier verdiepingen hoge complex op een onderhuis
werd gefundeerd op een palenconstructie die kennelijk voor een ander plan
in de grond was geheid. Er moesten dan ook palen worden bijgeslagen. Zie
figuur 5.1. Mogelijk betreft dit een geval van zogenaamd 'voorheien', waar-
bij de palen alvast werden geslagen aan de hand van een schetsontwerp. Bij
het andere, het complex met boven- en benedenwoningen uit 1946 werden
zware houten palen gebruikt, die door de gemeente ter beschikking gesteld
werden zo lang de voorraad strekte. Bij een gedeelte van dat complex wer-
den dan ook gewapend-betonpalen gebruikt.
Gewone gladde gewapend-betonpalen, gewapend-betonpalen met verzwaar-
de voet en in de grond gevormde palen komen ongeveer even vaak voor,
waarbij op te merken valt dat in Amsterdam voornamelijk gladde palen
werden gebruikt en in Rotterdam en Den Haag voornamelijk palen met ver-
zwaarde voet of in de grond gevormde palen. In één van de bestekken werd
de toepassing van voorgespannen palen uitgesloten door rondstaal voor te
schrijven. Over de paalfundering werd bij alle complexen een gewapend-be-
ton balkenrooster gelegd.
Souterrain- of kelder vloeren werden steeds van gewapend beton gemaakt.
Hetzelfde materiaal werd vaak gebruikt voor de wanden, die boven het

30
:Jl-------- -IC

- 195 i ' s GF:AVENHA6E


220 portiekwoningen
drie woonlagen
symmet risch ffiet wisselkamer
_ gedeeltelijk souterrain
iJauw hellend dak
_ half uitkragende balkons
1 3 Sm

~-~

maaiveld meestal een bekleding kregen van trasraam- of gevelklinkers of


van hardgrauw. Ook werden souterrain wanden wel geheel gemetseld van
kalkzandsteenklinkers met voorwerkers van gevelklinkers boven het maai-
veld en voorts komen nog combinaties voor van gewapend-beton wanden tot
maaiveldniveau of betonnen randbalken met daarboven metselwerk. Verder
komen nog souterrain-ingangen voor met buitentrappen die in hun geheel
van gewapend beton gemaakt konden worden, al of niet bekleed met met-
selwerk of waarvan de wanden geheel gemetseld kunnen zijn. In een enkel
geval kreeg zo'n wand een ezelsrug als afdekking.
Tenslotte moet hier nog melding gemaakt worden van beganegrondvloeren
van gewapend beton. Deze vloeren werden in het werk gestort op een zand-
aanvulling tussen de funderingsbalken. Deze vloerconstructie komt voor bij
alle acht Amsterdamse complexen van deze groep en ook een enkele maal
in Rotterdam. In kruipruimten werd een bodemafsluiting aangebracht van
een laag schoon zand.

5.3. Buitenwanden

Bij alle complexen van deze groep komen gevels zonder spouw voor. Zoals
blijkt uit de inleiding van dit hoofdstuk, werd in een aantal gevallen bij de
kopgevel wel een spouw gemaakt. Bij een zevental complexen is dat het ge-

31
val. Bovendien werd bij een Haags complex een spouwmuur gemaakt aan de
galerijzijde van de blokken, maar niet aan de balkonzijde of bij de kop ge-
vels.
De meest voorkomende constructie bij gevels zonder spouw is een wand van
steens metselwerk hardgrauw met een klamp van drijfsteen van 5 cm dik,
aangebracht op een waterkerende specielaag. Deze constructie komt vooral
voor bij de langsgevels, maar ook wel bij de kopgevels. Meestal werd echter
voor de kopgevel een dikkere wand gemetseld van anderhalfsteens metsel-
werk hardgrauw. Soms werd alleen de kopgevel bij de onderste van vier
woonlagen anderhalve steen dik gemaakt. Langsgevels van anderhalfsteens
metselwerk kregen nooit een klamp. Een op de drie kopgevels van ander-
halfsteens metselwerk kreeg eveneens geen klamp. In sommige gevallen
werd meer dan één waterkerende specielaag in de kopgevel aangebracht.
Gevels van steens metselwerk zonder klamp komen ook wel eens voor, maar
alleen op plaatsen die niet aan de regen zijn blootgesteld, zoals bij wanden
aan galerijen of balkons of bij de bergingen in het onderhuis. Als borstwe-
ring onder de ramen bij galerijen kunnen overigens nog andere gevelcon-
structies voorkomen, zoals bij voorbeeld een schokbetonplaat met twee
klamplagen van drijfsteen.
De meest voorkomende spouwmuurconstructie is die met een halfsteens
buitenspouwblad van hardgrauw en een steens binnenspouwwand van kalk-
zandsteen. Het merendeel hiervan is in Den Haag en Leiden te vinden. Soms
werd alleen bij de kopgevel op het westen zo'n spouwmuur gemaakt.
Bij de toepassing van spouwloze constructies vallen tussen Den Haag, Am-
sterdam en Rotterdam een aantal verschillen op te merken. Het Leidse
complex komt het meest overeen met de Haagse.
In Den Haag werd bij een complex van zes verdiepingen kalkzandsteen als
achterwerkers gebruikt in de kopgevels van anderhalfsteens metselwerk
hardgrauw zonder klamplaag. Bij een ander complex kunnen mogelijk kalk-
zandstenen zijn verwerkt als achterwerkers in een langsgevel van steens
metselwerk. Bij nog andere complexen werden achterwerkers gebruikt van
resp. boerengrauw en van oude gebikte bakstenen in de kwaliteit hardgrauw
of boerengrauw. Op het ene genoemde complex na werd in Den Haag steeds
een klamplaag toegepast bij gevels zonder spouw. Als dichtingsmiddel werd
in Den Haag meestal Ska aan de waterkerende specielaag toegevoegd.
Meer dan één waterkerende laag werd er niet toegepast in de gevels.
In Amsterdam komen kopgevels met een spouw alleen voor bij het eerder
genoemde complex met boven- en benedenwoningen; de buitenspouwwand is
gemetseld van hardgrauw, de binnenspouwwand van kalkzandsteen. Vanwe-
ge de wat grotere hoogte van de bouwblokken in Amsterdam komen kopge-
vels ter dikte van anderhalve steen nogal veel voor en in een aantal daarvan
zijn kalkzandstenen als achterwerkers verwerkt. Bij deze dikte van het
metselwerk werd soms alleen bij de kopgevels aan de zuid- of westzijde nog
een klamplaag aangebracht.
Anderhalfsteens gevels zijn in Amsterdam soms opgebouwd uit een steens-
muur van hardgrauw waarop aan de buitenzijde nog een bekleding van half-
steens metselwerk hardgrauw werd aangebracht op een waterkerende spe-
cielaag, dan wel een bekleding van kalkzandsteen aan de binnenzijde, even-
eens op een waterkerende specielaag(5). De wandgedeelten aan weerszijden
van de specielaag werden met spouwankers aan elkaar verbonden, soms wa-

32
5.3

5.2 Gevelconstructie met klamp van drijfsteen, 's-Gravenhage, 1949


5.3 Gevelconstructie met klamp van drijfsteen, 's-Gravenhage, 1951
5.4 Gevelconstructie met klamp van drijfsteen, 's-Gravenhage, 1959

ren die van koper. Bij kopgevels werd dan op de woon verdiepingen nog een
klamplaag van drijfsteen aangebracht op een tweede waterkerende specie-
laag. Deze specielagen werden waterdicht gemaakt met middelen als Dura-
tex, Wazuco of Pudlo; zie fig. 5.5. Eén complex heeft langsgevels van hard-
grauw ter dikte van 28 cm. Deze constructie bestaat uit halfsteens metsel-
werk van hardgrauw aan de buitenzijde, waartegen een klamplaag van klin-
kers werd gemetseld, nadat eerst een laag sterke specie was aangebracht;
daar werd dan aan de binnenzijde nog een halve steen van hardgrauw tegen-
aan gemetseld.
Bij de Rotterdamse complexen werden er twee aangetroffen die kopgevels
hadden met een spouw. Bij beide bestaat het buitenspouwblad uit halfsteens
metselwerk hardgrauw en het binnenspouwblad uit steens werk van kalk-
zandsteen. Bij een van die twee werd het binnenspouwblad op de onderste
van de vier woonlagen anderhalve steen dik gemaakt. Bij het andere com-
plex zijn binnen- en buitenspouwblad onderling verbonden door betonankers
van 38 cm lang en met een doorsnede van 10,5 x 6 cm, die dus koudebrug-
gen vormen.

33
5.5 Eindgevelconstructie zonder
spouw, Amsterdam, 1958

Kopgevels zonder spouw waarin kalkzandstenen als achterwerkers zijn ver-


werkt komen ook in Rotterdam enkele malen voor. Deze gevels werden
daar bij driehoge blokken niet dikker ge maat dan een steen. Bij vier verdie-
pingen hoge blokken kreeg de kopgevel alleen op de onderste woonlaag een
dikte van anderhalve steen. Bij een enkel complex komen twee waterkeren-
de specielagen voor doordat de gevels van steens metselwerk hardgrauw
eerst met kalkzandsteen beklampt werden en vervolgens nog met een twee-
de laag van drijfsteen. Aan de waterkerende specielaag achter de klamp
werden aanvankelijk ook wel middelen als Sica toegevoegd, maar vanaf
1956 ging men er in Rotterdam toe over om die specielaag twee maal met
asfalt te bestrijken en vervolgens te bezanden. De kopgevels van het hoog-
bouwcomplex van negen verdiepingen zijn op de woonlagen geheel gemet-
seld van hardgrauw: van de eerste tot de derde woonlaag zijn ze 44 cm dik,
daarboven 33 cm. Bij de onderbouw bestaat de kopgevel uit een gewapend-
betonwand, bekleed met metselwerk van klinkers. De langsgevels zijn ner-
gens meer dan een steen dik en voorzien van een klamp op de met koudas-
falt bestreken muur. De borstweringen onder de raamkozijnen aan de gale-
rij zijn zelfs maar van halfsteens metselwerk hardgrauw met een klamp en
ter plaatse van de penanten van steens metselwerk aan de galerij is de
klamp achterwege gelaten.
Gevelbanden en lateien kunnen in alle drie de steden voorkomen in de vorm
van in het werk gestorte lateien van gewapend beton, al of niet met neus-

34
Of---------------!Dt----------1[
i

- iÇ53 AMSTE~DAM
- 120 cortiekwDningen

- symmetrisch met\zonder wissEl ~ am~r

'" ,: ,
ilEilenQ üaK
~ali \ vrl~ uitkragenGe balkons
~_
1
....
3 Sm

lijst (zie fig. 5.2 - 5.4), of in de vorm van doorgestorte randbalken om de


vloeren. Ze werden meestal geïsoleerd met een vlasvezelplaat van 3 cm
dik. Elementen van schokbeton zijn voor dragende onderdelen nog zeld-
zaam. Als afdekbanden komen schokbeton elementen wat vaker voor. Een
enkele maal werd de tussen de puien van de langsgevels zichtbare vloerrand
bekleed met plaatstaal, waarachter isolatiemateriaal werd aangebracht.
Er werden niet altijd dilatatievoegen in de blokken aangebracht waar dit
vanwege de bloklengte wel wenselijk zou zijn geweest. In Amsterdam wer-
den in 1953 de dilatatievoegen nog weggelaten, in Den Haag nog in 1954. In
Rotterdam kan men woningblokken aantreffen uit 1952 waarin wel dilata-
tievoegen zijn gemaakt, maar men kan ook blokken vinden uit 1959 waarin
ze ontbreken. Ook kan men in Rotterdam blokken vinden waarbij de dilata-
tievoegen op te grote onderlinge afstanden zijn aangebracht, bij voorbeeld
op afstanden van 75 m.

35
5.4. Binnenwanden

We moeten onderscheid maken tussen dragende en niet-dragende wanden of


separatiewanden. De meest voorkomende constructie voor separatiewanden
is een gemetseld wandje van drijfsteen van 5 of 7 cm dik. Drijfsteen kan
zijn bimssteen, hoogovensteen of sintelsteen. Behalve deze komen als sepa-
ratiewanden van bergingen ook nog voor wandjes van kalkzandsteen op zijn
plat of - wat meer voorkomt - op zijn kant gemetseld, houten regelwerken
met gaas of combinaties van kalkzandsteen- en gaaswandjes. Soms liet men
een smalle strook onder het plafond van de bergingen open of men plaatste
daarin een glasstrook in een houten raamwerk.
Als afscheiding tussen woningen komen separatiewanden niet veel voor. Bij
308 woningen van een complex in Rotterdam bestaat het wandje tussen een
slaapkamer en het toilet van de buurwoning uit metselwerk van 2 x 7 cm
hoogovenbimsstenen. Het wandje naast de trap naar de bovenwoning van
een complex van 429 boven- en benedenwoningen in Amsterdam is gemet-
seld van 7 cm dikke hoogovenslakkensteen. Bij twee andere complexen in
Amsterdam is het tot woningen behorende gedeelte van het onderhuis van
de rest van het onderhuis, met bergingen en gangen, afgescheiden door een
spouwwandje bestaande uit op zijn kant gemetselde kalkzandstenen en
drijfsteen.
De dragende binnenwanden werden in de meeste gevallen van kalkzandsteen
gemetseld. Andere materialen die toepassing vonden, zijn metselsteen rood,
betonblokken en voor de wanden in het onderhuis bovendien nog gewapend
beton.
In de eerste naoorlogse jaren werden in Den Haag ook wel oude gebikte
bakstenen of kalkzandstenen gebruikt. Gebruikte betonblokken zijn: holle
betonblokken volgegoten met grind- of slakkenbeton, Por a-bloes en B2-
blokken.
Tussendraagwanden in een woning zijn meestal van steens- of halfsteens
metselwerk. Halfsteens metselwerk werd voor maximaal drie woonlagen
boven elkaar plus een zolder toegepast, daaronder werd de wand verzwaard
tot steens metselwerk. Op dezelfde wijze werden dragende wanden van
steens metselwerk vanaf dat niveau verzwaard tot anderhalfsteens metsel-
werk. Deze wandconstructie, die ook tussen woningen werd toegepast, vin-
den we ook tussen woningen en trappenhuis. In Den Haag, maar ook wel in
Amsterdam en Rotterdam werden de trappenhuiswanden meestal van gevel-
steen gemetseld, gewoonlijk met achterwerkers van een goedkopere steen-
soort als hierboven genoemd. Bij enige Rotterdamse galerij complexen werd
de wand tussen de woningen en het gemeenschappelijke trappenhuis van een
beklamping voorzien van bimsdrijfsteen of van porisosteen.
De dragende wanden van het Rotterdamse hoogbouwcomplex zijn in het on-
derhuis en op de eerste woonlaag gestort van gewapend beton. Ze zijn op
beide bouwlagen plaatselijk verzwaard door middel van pilasters. Het was
het eerste woningcomplex in Nederland waarbij glijbekisting werd toege-
past. Op de woon verdieping is het beton bekleed met isolerende plaatmate-
rialen. Op de tweede verdieping gaat de constructie over in anderhalfsteens
metselwerk kalkzandsteenklinkers, op de derde in anderhalfsteens metsel-
werk kalkzandsteen en op de zesde in steens metselwerk van kalkzandsteen.
Het zes woonlagen hoge Haagse complex is geheel gemetseld van kalkzand-

36
J I I1

20 pD'~iekwoningen
- r-- vier woonlagen
~
~
I s YAffietrisch ffiet wisselkaffier
süuterrain
-f "1- fla~w hellend dak
~
......
_ 'Ir i j Ji Hr agende bal kans
1 3 5m
f---
~

steen ter dikte van steens werk voor de twee bovenste maisonnettes en an-
derhalfsteens voor de onderste.

5.5. Vloeren

De meest voorkomende vloerconstructies zijn Cusveller- en gewapend-be-


tonvloeren. Vooral in Amsterdam werden de vloeren vaak van gewapend
beton gemaakt. Daarnaast komen nog anders geconstrueerde vloeren voor.
Wat voor vloer er gemaakt werd, hangt samen met plaatselijke verschillen
en met de functie van de desbetreffende vloer.
Beganegrondvloeren met een kruipruimte er onder kwamen we alleen bij
enige Rotterdamse complexen tegen en hiervoor werden steeds in de handel
verkrijgbare systeem vloeren toegepast. De meest voorkomende is die met
schaalvormige elementen van hollith- of grindbeton, de zgn. Kwaaitaal-
vloer. Aan andere vloeren werden aangetroffen: een Solid-systeemvloer
(zelfdragende vulelementen met brede flenzen van grind- of hollithbeton,
zie fig. 5.6), een B.B.B.-betonelementenvloer en een Dato-vloer (een zoge-
naamde balken- en broodjesvloer).
Dezelfde vloerconstructies, plus nog een aantal andere zoals gewapend-be-

37
tonvloeren en holle-baksteenvloeren, kan men aantreffen voor de vloer tus-
sen de onderste woningen en het onderhuis of souterrain. Boven winkels
werden steeds gewapend-betonvloeren gemaakt.
Voor vloeren tussen woningen werden alleen vloeren met een vlakke onder-
kant toegepast. In principe werd voor de vloer constructie tussen en in de
woningen per complex steeds hetzelfde vloersysteem gekozen en in Am-
sterdam was dat opvallend vaak een gewapend-betonvloer. Verdiepingvloe-
ren binnen een woning komt men voornamelijk tegen bij de woningen op de
eerste verdieping met slaapkamers in het onderhuis. Maisonnettes komen
niet zo veel voor. Bij één complex met maisonnettes in Den Haag werden
voor de verdiepingsvloeren binnen de woning houten vloeren met houten
balklagen gebruikt; zie fig. 5.8. In de eerste naoorlogse jaren werden op
gewapend-betonvloeren in Amsterdam en op holle-baksteenvloeren in Den
Haag houten vloeren op spijker ribben aangebracht; zie fig. 5.7.
Begaanbare zolders vinden we alleen in Amsterdam. Hierbij troffen we een-
maal houten vloeren aan met houten balklagen, twee maal Cusvellervloeren
en twee maal gewapend-betonvloeren. Voor vlieringen werden steeds hou-
ten plafondhangers gebruikt. Soms werd daarop in het midden een looppad
gemaakt.
Steenachtige vloeren werden ter plaatse van de oplegging als regel geschei-
den van het aangrenzende vloerveld door tussenvoeging van een strook
zachtboard. Holle-baksteenvloeren werden in de eerste naoorlogse jaren
nog op het werk tot elementen vermetseld. Deze en andere vloeren kregen
vaak een druklaag van beton. Cusveller- en andere vloeren werden met sta-
len ankers om de paar meter aan de buitenmuren verankerd. Onder badcel-
len werd bij Cusvellervloeren wel een waterkerend middel aan het beton
onder de afwerkvloer toegevoegd. In Rotterdam werden de koppen van de
vloeren bij de oplegging in de eindgevels vaak gebitumineerd tegen inwate-
ren, bovendien werd er dan nog een strook lodorite of dergelijke ingemet-
seld.
Waar vloeren met de onderkant aan de buitenlucht grensden, zoals o.a. kan
voorkomen boven balkons van maisonnettes, werden ze aan de onderzijde
geïsoleerd met bij voorbeeld 5 cm vlasvezelplaat of houtwolcementplaat.
Af en toe komen gemetselde stoepen voor op een uitkraging van gewapend
beton of stoepen van gewapend beton.

5.6. Galerijen en balkons

Galerijen komen het meest voor bij de Rotterdamse complexen. Behalve


deze Rotterdamse voorbeelden hebben we één geval uit Den Haag en één
uit Amsterdam.
De meest voorkomende constructie is een uitkragende galerij van gewapend
beton, die ter plaatse werd gestort. Indien de galerij niet grensde aan een
gewapend-betonvloer, was het noodzakelijk om binnen de gevel een domp-
constructie van gewapend beton te maken. Deze dompconstructie kreeg
meestal een breedte van ca. 1 m. Vanwege de koudebrug werd de onderzijde
van die dompconstructie en een eventueel aanwezige lateibalk geïsoleerd
met bij voorbeeld 3 cm vlasschevenplaten; zie fig. 5.13. Ter plaatse van de
bouwmuren werden dilataties {insnijdingen) in de galerijen aangebracht (6).

38
"Solid" 'vloerelementen
De " Solid " .Ieme"ten hebben br.de fleru." , waardoor voldoend.
ruimt. beschillboor i. voor leK. d. lwoonte .tondleidingero , De
overige leidinge", '9'oor electriciteit. wot.r en geu, kunne" lowel
o .... rlonus ol. o .... rdwon worde" aangebrocht lond.r enig bezwaar
voor d. loliditeit von d. constructie.

GUNSTIGE VLOER-EIGENSCHAPPEN
OOORSNEDE " SOlIO" VLOEkELEMENT Oe ,,$olid " .Iemente" bieden .. n goede - i.olotie voor warmte,
lucht- en kontalttgeluid. Het ..."Ibeton (waarbij inplaoh van grind,
VERGAREN OP HAlfSTEENSMUREN eventue.1 ook .. " licht. toel10g kon worde" ...erwerkt) i. don
spijkerboor. lodo. kozijnen en dergelijke g.makke-lijk kunnen WOf-
Door de elementen t.p.v. de oplegging 16 1.:2 cm te laten ver'prin . de" g ••teld . De ruwe, moor vlakk. onderzijde i. gemakkelijk t.
gen, krijgen de elementen op een halhteens muur toch de vereist. "ucodar.". krimpnaden Ir.de" niet op. Voor hel plafond in gara-
opleg lengte. Hierdoor is het mogelijk de vloer op half· at.. ns muren ge., .outerroin. enz. i. het aanbrengen van .. n loog kristolkolk
reed. voldoende.
te vergaren.
Bij een Solid· vloer met .. n overspann ing grot.r don ± % van De ronlingen bij "hoorstenen en dergelijke zijn l impel.
de maximum ovenponning moet b ij e.n bepaalde vk,erdikt. 'én Zowel in de richting van de overspanning oh loodrecht erop
tijdelijke ondersteuning aangebrocht worden . kunnen balkons, galerijen enz. uitgekraagd worden .

~ l­
===-=_
1

\ . "","";7.':>;;;;.';;0;:. ....-'

I
~--r=:-~
· -r-y::!.a..~tt ' ......... M __
,~

5.6

5.7

5.6 Solid-vloer (uit Catalogus voor de Bouwwereld, 1963)


5.7 Oplegging holle baksteenvloer op bouwmuur ter plaatse van rookkanaal, 's-
Gravenhage, 1949

39
5.8

5.9

5.8 Balkonconstructie bij maisonnettes (met houten verdiepingvloer), 's-Graven-


hage, 1954
5.9 Galerijvloer van gewapend beton (met kolomconstructie), 's-Gravenhage,
1954
5.10 Niet-uitkragend balkon van gewapend beton, Rotterdam, 1956

Bij een Rotterdams complex werden de waarschijnlijk geprefabriceerde ga-


lerijplaten opgelegd op een draagconstructie van gewapend beton, die liep
van de gemetselde penanten aan de buitenzijde van de galerijen naar de ge-
vel. Bij een ander complex in Rotterdam werd de bovenste verdieping van
maisonnettes iets ingekort ten behoeve van de galerij, zodat deze als be-
loopbaar dak geconstrueerd moest worden. In Den Haag werden de galerijen

40
5.12

5.11 Uitkragend balkon van gewapend beton; houten platdak-constructie, Amster-


dam, 1958
5.12 Niet-uitkragend balkon van gewapend beton, gedilateerd van de vloer, 's-
Gravenhage, 1959

41
gedragen door balken en kolommen van gewapend beton; zie fig. 5.9. De ga-
lerijplaten werden hier opgelegd op 18 stalen rolopleggingen met strippen.
Voorts werd bij dit complex en bij het eerstgenoemde in Rotterdam gevou-
wen koper plaat in de dilatatievoegen van de galerij platen aangebracht.
Evenals galerijen werden balkons (zie fig. 5.8 - 5.13) vrijwel altijd in het
werk gestort, meestal met een lateibalk aan de onderzijde(7). Daarbij had
men dan in Amsterdam blijkbaar een voorkeur voor uitkragende balkons.
Die werden in Den Haag ook wel gemaakt, maar even vaak ziet men daar
constructies met schokbetonnen kolommen of met consoles. In Rotterdam
werden de balkons voor het merendeel binnen het gevelvlak gehouden,
waarbij de balkonplaten dan een eindoplegging kregen op de dragende wan-
den. Uitkragende balkons en balkons met dragende kolommen of consoles
ziet men er ook. De bij galerijen beschreven dompconstructie komt bij bal-
kons ook voor. Bij lange balkons moest die dompconstructie over de gehele
lengte tussen twee dragende wanden gemaakt worden, bij korte balkons wa-
ren die dompconstructies niet langer dan het balkon zelf. Ten behoeve van
deze dompconstructies waren speciale verlaagde Cusveller-elementen in de
handel. Balkons binnen het gevel vlak (loggia's) vormen vaak een geheel met
vloeren van gewapend beton Wgo 5.10). Dilatatievoegen zijn aanwezig bij
twee complexen uit 1959.
Andere constructies dan van ter plaatse gestort gewapend beton komen
nauwelijks voor. Bij een complex in Den Haag werden schokbeton balkon-
platen gebruikt in combinatie met schokbetonnen kolommen. Zulke kolom-
men, vaak via een knik bovenaan tegen de gevels steunend, komen zoals
vermeld ook wel voor in combinatie met in het werk gestorte balkonvloe-
ren. In Rotterdam werden bij één complex BBB-betonvloerelementen voor
de binnen het gevel vlak liggende balkons gebruikt.

5.7. Trappen en trappenhuizen, hellingen

Trappenhuizen werden meestal in de woningblokken opgenomen. Bij galerij-


flats komen wel eens uitgebouwde trappenhuizen voor, meestal werden ze
tegen de kopgevels aangebouwd.
De trappen en trapbordessen in de gemeenschappelijke trappenhuizen wer-
den in de meeste gevallen in het werk gestort van gewapend beton. Eén
complex uit 1951 in Amsterdam heeft gemeenschappelijke trappen van vu-
renhout met hardhouten dektreden en bordessen met houten balklagen en
houten vloerdelen. Complete schokbetonnen trapelementen komen slechts
twee maal voor, n.l. bij een complex in Leiden uit 1953 en een in Amster-
dam uit 1959. Gemeenschappelijke binnentrappen met losse schokbeton tre-
den komen vaker voor, n.l. bij zes complexen. Trappen en trapbordessen in
noodtrappenhuizen - alleen bij galerijflats komen die voor - werden op de-
zelfde wijze uitgevoerd als de hoofdtrappenhuizen.
Buitentrappen werden in de meeste gevallen ook van in het werk gestort
gewapend beton gemaakt. Enkele complexen in Amsterdam hebben een ho-
ge stoep met trapjes. Daarbij werden de treden van schokbeton gemaakt en
de bordessen in het werk gestort op een draagconstructie van metselwerk.
Trappen in woningen werden steeds van vurenhout gemaakt met één uitzon-

42
___-'*,.,N.-oa

..!E:'~,.'

I
-+
I

~

~.
+---
<;."

/H
~+I~

-".,./ ,
...,.
I

5.13 71
5.13 Gedeeltelijk uitkragend balkon, gevelbanden, puien en dompconstructie voor
een galerij van gewapend beton, Rotterdam, 1960

dering: bij een complex in Amsterdam uit 1946 met boven- en benedenwo
ningen werden alle rechte steektrappen van gewapend beton gemaakt en de
trappen met een kwart van vurenhout.

43
Verstelbare stalen ladders en klimijzers komen voor bij het klimluik boven
in de portiek, naar het dak of de vliering. De meeste ervan vindt men in
Rotterdam. Eenmaal komen thermisch verzinkte klimijzers buiten aan een
schoorsteen voor.
Een helling komt ook slechts eenmaal voor, n.l. bij een complex in Rotter-
dam uit 1959. Deze werd samengesteld uit hellende platen van gewapend
schokbeton.

5.8. Daken

Verschillen tussen Amsterdam, Den Haag en Rotterdam in de toegepaste


dakconstructie komen voornamelijk voort uit de vormgeving. In Amsterdam
werden kappen gemaakt met houten gordingen en vaak ook met houten
spanten en houten dakbeschot. In Rotterdam werden op een enkele uitzon-
dering na met een flauw hellend dak, steeds platte daken gemaakt. In Den
Haag maakte men vaker een plat dak dan een flauw hellend dak. Platte da-
ken hebben in Rotterdam meestal geen overstek, in Den Haag hebben ze
dat vaak wel. Zie fig. 5.14.
De houten kapconstructies in Amsterdam werden als regel niet geïsoleerd;
de enige uitzondering hierop is het aanbrengen van houtwolmagnesietplaten
tegen de onderkant van het dakbeschot boven een trappenhuis. De flauw
hellende daken in Den Haag, Rotterdam en Leiden werden ook wel met een
houten kapconstructie gemaakt. Als dakbeschot werd in Den Haag bij een
van de complexen houtwo1cementplaat gebruikt van 5 cm dik, gelegd op
schroten. Verder kwamen we in Den Haag tegen een hellend dak met Cus-
veller vloerelementen en in Rotterdam een hellend dak met lichtbeton-ka-
naalplaten; zie fig. 5.15 en 5.16.
De dakranden van hellende daken bestaan in Amsterdam in de meeste ge-
vallen uit houten, met zink beklede goten, die op gootklossen voor de gevel
werden aangebracht. Een enkele maal werd zo'n goot echter op de gevel ge-
legd of op een doorstekende gewapend betonnen zolder vloer. In Den Haag
maakte men ook bij hellende daken overstekken. Bij een ander complex in
Den Haag werden betonnen goten op de gevels gelegd, zie fig. 5.15. In Rot-
terdam werd een flauw hellend dak afgewerkt met randstukken die ook voor
platte daken gebruikt werden.
De houten kapconstructies in Amsterdam werden gedekt met verbeterde of
opnieuw verbeterde Hollandse pannen; een erkerkozijn werd gedekt met lei-
pannen. De flauw hellende daken in Den Haag, Rotterdam en Leiden werden
gedekt met een tweelaagse dakbedekking, geheel geplakt of genageld en
geplakt, al of niet op een onderlaag van henneppapier. Deze daken werden
ingestrooid met fijn grind of leislag. In Leiden werd de dakbedekking langs
de randen bevestigd met kraallatten. Eenlaagse dakbedekkingen komen voor
op aan- en uitbouwen.
Van platte daken kan men zeggen dat het materiaal voor de dakvloer in het
algemeen hetzelfde is als dat van de verdiepingvloeren. De meest voorko-
mende constructie is in Rotterdam een dakvloer van gewapend beton of van
een in de handel verkrijgbare systeemvloer. Vanaf ongeveer 1955 werden
die geïsoleerd met geventileerde vlasvezelkanaalplaten van 7 cm op een
afschotlaag. Voor die tijd werden dunnere plaatmaterialen gebruikt zoals

44
asfaltbitumen
2 la en dakbedekkin

geperforeerde omgezette
ko er laat, fmm schokbeton
gootelement ,
fOOm lan

5.14 5.15

5.17

5.14 Kouddak-constructie, 's-Gravenhage, 1949


5.15 Dakrand bij hellend dak, 's-Gravenhage, 1952
5.16 Dakrand bij hellend dak, Rotterdam, 1953
5.17 Dakrand bij plat dak, 's-Gravenhage, 1954

kurkplaten van 3 cm of houtwolmagnesietplaten van 5 cm. Ook in Den Haag


komt deze constructie wel voor. Een bijzonderheid die in 1949 bij platte
daken in Den Haag voorkomt is de constructie van een koud dak; zie fig.
5.14. De dakvloer werd hierbij gemaakt van holle baksteen. Daarboven zijn
de binnenwanden nog iets verder doorgetrokken en die dragen een houten
balklaag met houten dakbeschot, die afwaterend gelegd werd op houten
scheggen op de balklaag. Van isolatiemateriaal is hierbij geen sprake. De
holle ruimte boven de dakvloer werd geventileerd via roosters van geperfo-
reerd koperplaat in de gevel. In Amsterdam werd bij één plan met een hou-
ten platdakconstructie uit 1955 geen melding gemaakt van isolatiemate-
riaal, er werden alleen vrijdragende plafondhangers gemaakt. Bij twee an-

45
dere platte daken uit 1958 en 1959 werd een gestorte isolatielaag aange-
bracht. Bij een van die twee, waarbij een houten dakconstructie gemaakt
werd, werden bovendien nog isolatieplaten van houtwolmagnesiet tussen de
balklaag aangebracht; zie fig. 5.11. Op het houten dak werd 4 cm bimsbeton
gestort op een laag asfaltpapier. Bij het andere dak werd 12 cm isolatiebe-
ton gestort op een gewapend-betondak zonder tussenvoeging van een damp-
remming. Een houten platvloer in Rotterdam uit 1959 werd geïsoleerd on-
der de balklaag met een steenwoldeken van 3 cm dik en met de damprem-
mende laag op de juiste wijze aan de onderzijde. Bij eindopleggingen werd
soms hardboard of iets dergelijks onder de dakplaten gelegd om het werken
als gevolg van thermische uitzetting niet te verhinderen. Met hetzelfde
oogmerk werden extra dilatatievoegen in de dakvloer aangebracht.
De dakrand werd bij platte daken soms geformeerd door de gevels voor het
dak langs iets hoger op te trekken. In Rotterdam werd dat bij enige com-
plexen zo gedaan evenals bij een enkel complex in Amsterdam. In het werk
gestorte dakranden van beton en geprefabriceerde dakrandelementen, toe-
gepast zonder overstek, komen het meest voor; fig. 5.17 is niet bepaald een
representatief voorbeeld. De overstekende dakranden in Den Haag werden
vaak van hout gemaakt, ook bij steenachtige daken. Bij twee complexen in
Rotterdam kreeg het platte dak een overstek boven de galerij. In het ene
geval construeerde men dat door middel van een dompconstructie van ge-
wapend beton en daarbij werd ook de isolatie doorgetrokken; in het andere
geval paste men een houten balklaag met houten vloerdelen toe, zonder iso-
latie, aan de onderzijde afgewerkt met vuren deeltjes en het geheel dra-
gend op doorstekende DIE 12-profielen. Zie fig. 5.13.
Op platte daken werd in de meeste gevallen een mastiekdak gemaakt met
twee lagen dakbedekking, waaronder in veel gevallen nog een laag hennep-
papier werd gelegd. Daarop werd dan nog een laag grind van 3 of 4 cm aan-
gebracht. Een enkele maal werd een drielaagse dakbedekking aangebracht
of werd een tweelaagse bedekking ingestrooid met fijn grind. Op de dakran-
den werd soms zink aangebracht, maar de dakbedekking werd ook wel zon-
der meer op de betonnen dakrand vastgebrand.
De dakbedekkingsmaterialen werden omschreven als 'dakleer', 'bezaagseld
dakleer', 'teer vrij vilt met glasvilt kern', 'asfaltpapier', 'teervrije dakbedek-
king', 'asfaltvilt op koolteerbitumenbasis' of de merknaam werd genoemd.
Op luifels en uitbouwen komt voor: 'asfaltbitumenpapier'. Op dakranden:
'asfaltbitumenweefsel', en 'gebitumineerd juteweefsel'.
Beloopbare daken komen voor in de vorm van balkons of galerijen op de on-
derste woonlaag boven een binnenruimte, een enkele maal komen ze voor
op hoger gelegen verdiepingen. Isolatiemateriaal werd hierbij steeds aan de
onderzijde van de dakvloer aangebracht. Galerijen werden waterdicht ge-
maakt door het aanbrengen van een asfaltdekvloer van 1.5 of 2 cm, in het
ene geval op een bitumineuze hechtlaag, in het andere op een laag dekbe-
dekking ('asbestisofaan'); de dilatatievoegen, die ook nog in deze galerij
voorkomen, werden gedicht met 'A.S.K.-voegenkit'. Balkons werden afge-
werkt met gewone betontegels in cement gelegd op een laag dakbedekking
of met waterdoorlatende tegels in mastiek gelegd op de betonnen onder-
grond. Een houten platvloer werd bedekt met twee lagen dakbedekking ('as-
faltbitumenpapier') waarop waterdoorlatende betontegels gelegd werden op
cementruggen op het asfalt.

46
-- 1954 ' s GRAVENHA6E
-- 99 galerij-maisonnettes
zes woonlagen
galerij
~et onderbouwen kelder
plat dak
__ niet en vrij uitkragende balkons
I 3 Sm

~IIIL""

Luifels komen diverse malen voor bij entrees, meestal zijn ze van gewapend
beton, een enkele maal van hout.

5.9. Skelet

Alleen de gewapend-betonconstructie op de onderste twee bouwlagen van


het negen verdiepingen hoge complex in Rotterdam kan men beschouwen
als een skeletconstructie. Dit skelet bestaat uit gewapend-betonwanden
met pilasters aan de einden en uit gewapend-betonvloeren. Bij de eindge-
vels reikt de gewapend-betonwand niet hoger dan één bouwlaag.

47
Gewapend-betonkolommen kunnen op allerlei plaatsen voorkomen, zoals in
doorgangen onder een blok, bij balkons en bij entrees .

.5.10. Buitenkozijnen en wandopeningen

Niet-afgesloten wandopeningen vermelden we als het gaat om open portie-


ken, trappenhuizen, doorgangen of andere open ruimten onder woningblok-
ken. Open portiekeA zijn vooral in Den Haag te vinden, een enkele in Rot-
terdam. Doorgangen onder woningblokken werden ook wel gemaakt maar
niet vaak. In Rotterdam vindt men wel eens open toegangen tot trappenhui-
zen van galerijwoningen, soms is alleen de toegang aan de galerijzijde open.
Kozijnen, ramen en deuren werden in de meeste gevallen van vurenhout ge-
maakt. Voor ramen of deuren met glas werd nog wel eens grenenhout voor-
geschreven, voor kozijnhout slechts een hoogst enkele maal, waarbij boven-
dien nog de keus gelaten werd tussen 'grenen- of goed vurenhout'. Voor de
onderdorpels van kozijnen werden in Rotterdam en Den Haag bij een be-
perkt aantal complexen meer weerbestendige houtsoorten voorgeschreven
zoals grenen of yang. Ook werden glaslatten wel eens van eiken of grenen
gemaakt, en roeden en stolpnaalden zijn meestal wel van eikenhout. Vuren-
hout werd soms geconserveerd met kopernaftenaat of pentachloorfenol. Ter
afdichting van de naad tussen kozijn en metselwerk werd soms een strook
asbestcement ingemetseld, zie fig. 5.4. Een deur tussen de badcel en het
balkon(!) werd tocht dicht gemaakt met een houten tochtstrip met rubber.
Verder komt men een enkele maal bijzonderheden tegen zoals kantelramen,
erkers of uitgestulpte kozijnen van vurenhout en hechthout.
Voor hoofdtoegangsdeuren en andere gemeenschappelijke deuren werden in
Rotterdam meestal wel hardere houtsoorten voorgeschreven zoals eiken,
afzelia, teak, tola-branca of sipo-mahoni. Behalve deze glasdeuren vindt
men ook wel vlakke fineerdeuren, met of zonder glasopeningen, vooral in
Rotterdam en Amsterdam.
Stalen ramen komen zowel in Amsterdam, Den Haag en Rotterdam een of
meer malen voor; eenmaal werden ze in een vurenhouten kozijn geplaatst.
In stalen puien werden in de meeste gevallen houten glasdeuren geplaatst.
In 1949 en 1951 werd in de bestekken niet voorgeschreven dat stalen ramen
verzinkt moesten worden: ze werden gezandstraald en eenmaal geverfd op
het werk aangevoerd. In Den Haag komen stalen ramen ook voor als door-
gaande portieklichten.
Voorts komen in portieken wel eens schokbeton ramen voor, evenals bij on-
derverdiepingen. Schokbeton omlijstingen van portiekentrees en/of portiek-
lichten komen veel voor bij Haagse complexen, vooral in de eerste helft van
de jaren vijftig en men vindt ze ook wel in Amsterdam en Rotterdam.
Gevelopeningen werden bij raamkozijnen buiten aan de onderzijde afge-
werkt met gres of ijzeraarden of ijzerklinker raamdorpelstenen en een en-
kele maal met geglazuurde raamdorpelstenen of men paste schokbeton lek-
dorpels toe; zie fig. 5.2 - 5.4. Eén architect schreef voor dat de raam dor-
pelstenen doorgetrokken moesten worden tot 5 cm voorbij de negge. Af-
werkingen met schuingemetselde platte lagen of rollagen van klinkers ko-
men alleen in Den Haag enkele malen voor. Aan de binnenzijde werden in
de meeste gevallen vensterbanktegels en gepolijste vensterbanken van gra-

48
"
"

I'~ - .'
I .<
Ij . ~
:=;:=:
., ,;::::
. ::;::::)::::::;;:=;:::t=::::j
~ :~ : : u~
11

• " . (
~===--iJ
.. ,.

5.18

5.18 Puiconstructie, Rotterdam, 1960

nito aangebracht. Ook werden wel houten vensterbanken gemaakt en een


enkele maal gebruikte men cementtegels of dubbelhardgebakken tegels.
Voor onderdorpels van deuren is schokbeton, al of niet met neuten, het
meest gebruikte materiaal; hardsteen en granito of terrazzo komen niet zo
veel voor.
Gevels met verdiepinghoge puien kan men in alle drie de grote steden vin-
den, maar ze komen vooral in Rotterdam veel voor vanaf ongeveer 1958.
Voor het dichtzetten van de borstweringen beschikte men aanvankelijk over
geen geschikter materiaal dan houten schrootjes. In Rotterdam gebruikte
men in 1958 in plaats daarvan geverfd bruutglas, met aan de binnenzijde
een sandwichplaat met isolatiemateriaal of een gemetseld wandje van drijf-
steen (fig. 5.13). Later gebruikte men asbestcementplaten aan de buitenzij-
de, met triplex als binnenafwerking, een vulling van steenwolplaten als iso-
latie en sisalkraftpapier als dampremming. Dat sisalkraftpapier werd ook
wel eens aan de buitenzijde van de steenwolplaten aangebracht. Bij een
complex uit 1960 werd in het bestek voorgeschreven dat de gebitumineerde
zijde van de glaswoldekens aan de binnenzijde moest komen en rondom
moest worden vastgeniet aan het kozijn: zie fig. 5.18.
In Amsterdam en Rotterdam werden bij een aantal complexen hijsbalken
aangebracht boven daarvoor geschikte gevelopeningen of op enkele plaatsen
boven de galerijen. Voor hijsbalken nam men meestal een INP-profiel, een
enkele maal werd dat met hout omkleed, maar er komen ook hijsbalken van
gewapend beton voor. In Den Haag werden nergens hijsbalken gemaakt.

49
'.11. BiMenkozijnen, wandopeningen en inbouwpakketten

Bij alle complexen in de drie grote steden werden de kozijnen voor de deur-
openingen en puien van vurenhout gemaakt. Plaatstalen binnendeurkozijnen
en puien komen alleen voor in het complex te Leiden en voorts één stalen
binnendeurkozijn met dubbele deur in de gemeenschappelijke hal van Rot-
terdamse galerijflats.
De deuren zijn drie- of vierpaneelsdeuren, al of niet met glas, standaard
glasdeuren of vlakke fineer- of boarddeuren met en zonder glasopening. Pa-
neeldeuren werden bij badcellen wel aan één zijde met triplex bekleed. Na
1955 werden geen paneeldeuren meer in woningen toegepast. De stalen bin-
nenpui te Leiden is een schuifkozijn met een vaste en een bewegende glas-
deur. Bij houten schuifpuien schuiven de deuren wel eens tussen drijfsteen-
wandjes.
Bij woningtoegangsdeuren, bij badcellen en andere ruimten met een steen-
achtige vloerafwerking werden terrazzo- of granito dorpels gemaakt, al of
niet met neuten; bij woningtoegangsdeuren en soms nog bij andere werden
ook wel eens schokbeton dorpels gemaakt. Onder de overige binnendeuren
werden steeds beuken of een hoogst enkele maal berken stofdorpels ge-
maakt.
Lichtkozijnen in binnenwanden, om toilet of badcel van daglicht te voor-
zien, komen voor bij één Amsterdams complex.
Niet afgesloten wandopeningen, tussen bij voorbeeld keuken en badcel, wer-
den niet aangetroffen, evenmin als inbouwpakketten.

5.12. Dak- en vloeropeningen

Vloeropeningen komen voor in de vorm van trapgaten, watermeterputten


afgedekt met een houten luik, klimluiken naar de vlierinp' als sparingen
voor de boodschappenlift in de trapbordessen, voorts bij eén complex als
vluchtluiken uit een kelder en als voetroosterputten bij souterrainingangen
of op een galerij. Bij een complex in Amsterdam uit 1952 werden speciale
ravelingen in de Cusvellervloer op de vierde verdieping gemaakt met het
oog op een eventueel later te maken trapgat (indien de daar gemaakte wo-
ningen zouden worden verbouwd tot bergingen en extra ruimte voor de wo-
ningen op de derde verdieping).
Dakopeningen komen in Amsterdan het meest voor in de vorm van houten
met zink beklede dakkapellen, vier-, zes- of negenpans dakramen en stalen
klimluiken. In Den Haag en Rotterdam komen voornamelijk houten, met
zink beklede klimluiken naar platte daken voor.

5.13. Balustrades

Balustrades in gemeenschappelijke trappenhuizen werden meestal samenge-


steld uit stalen buizen, of uit staf- of stripstaal of combinaties hiervan.
Soms werden deze hekken bevestigd tegen van beneden tot boven doorgaan-
de stalen buizen en een enkele maal tegen doorgaande houten stijlen. Soms
werden de hekwerken nog voorzien van een iepen, eiken of andere hardhou-
ten dekleuning. Slechts bij één complex in Rotterdam uit 1959 werd de

50
r "... i
ILJ
'-- ë

........
0
.
0
........
.
I-'
::> . . .... -

- d d~ -
...

-- 1956 ROTTERDAM
280 portiekwoningen
vier woonlagen
__ symmetr isch zonder wisselk amer
sout err ain
__ pl at dak
__ ni et ui t kr agende balkon s
~_
1

....
3 Sm

trapbalustrade verzinkt, maar dat werd daarna bij andere complexen niet
voortgezet. Maatregelen tegen geluidsoverdracht, door ze bijvoorbeeld te
vullen met zand, werden bij traphekken ner gens genomen. Ook voor de
trappenhuisramen werden soms leuningen aangebracht op de bordessen.
Galerij- en balkonhekken werden in de meeste gevallen samengesteld uit
stalen buizen en strip-, staf- of rondstaal. Soms werd er gedrukt geweven
gaas in verwerkt of werd een hardhouten dekleuning aangebracht. Bij een
complex in Amsterdam uit 1959 werd een niet-verzinkt Frans balkon ge-
maakt in combinatie met geschopeerde stalen vouwdeuren met glas. Bij en-
kele Rotterdamse complexen werden de galerij hekken bevestigd aan door-
gaande verticale buizen, die tevens als hemelwaterafvoeren of brandleidin-
gen dienst konden doen. In Amsterdam werden bij geen enkel complex de
balkon- of galerijhekken verzinkt (wel bleek uit een van de dossiers dat de
balkonhekken van een in 1952 gebouwd complex in 1970 doorgeroest waren).
Voor de Haagse complexen werd bij een complex uit 1954 voorgeschreven
dat de balkonhekken gezandstraald en geschopeerd moesten worden, bij de
overige complexen werd verzinken niet voorgeschreven. In één geval werd
voorgeschreven dat de ingebetonneerde delen van de stalen hekken verko-
perd moesten zijn. Bij een ander complex uit 1959 werden de doorgaande
buizen waaraan de balkonhekken werden bevestigd met zand gevuld. Bij de

51
Rotterdamse complexen werd vanaf 1956 voorgeschreven dat balkon- en
galerij hekken verzinkt moesten worden.
Een enkele maal werd een houten balustrade gemaakt van staande vuren-
houten delen met een eiken dekstuk: Rotterdam, 1952. Gemetselde, schok-
betonnen of in het werk gestorte borstweringen van gewapend beton komen
ook nogal eens voor; in vele gevallen voor een gedeelte van de balustrade in
combinatie met stalen hekwerken.
Bij sommige complexen komen windschermen voor op balkons of galerijen
o.a. van afzelia delen bevestigd op grenenhouten regels of in de vorm van
een afzelia pui met glas.
Afscheidingen op balkons werden meestal vervaardigd van al of niet ver-
zinkt profielstaal met glas of draadglas.

5.14. Afwerkingen

Afwerkingen aan de buitenzijde zijn er in de vorm van bepleisteringen, bij


voorbeeld in loggia's, op de voor-, zij- en onderkanten van balkonplaten of
met sierpleister op een onbeklede betonnen onderbouw. Ook de binnenkant
van een boven het dak uitstekende gevel werd wel bepleisterd en vervolgens
beplakt met dakbedekking.
De bovenkant van balkon- en loggiavloeren werd in een aantal gevallen di-
rect na het storten vlak afgewerkt, maar meestal werd er naderhand een
cementen dekvloer op aangebracht, in Rotterdam in de meeste gevallen on-
der toevoeging van een waterkerend middel (Sica). Ook werden galerij- en
loggiavloeren in Rotterdam wel afgewerkt met gres splijttegels; in een
poortdoorgang werden ijzerklinkertegels gelegd. Verder komen nog voor een
koudasfaltvloer op een uitkragende galerij en dubbelhardgebakken tegels op
een stoep.

5.15. Afvoervoorzieningen

Voor de buitenrioleringen werden bijna altijd gresbuizen gebruikt, alleen bij


een aantal complexen in Rotterdam uit 1958 en 1959 werden betonbuizen
gebruikt. In Den Haag en Rotterdam werden die gres- of betonbuizen in de
meeste gevallen op geprefabriceerde beton planken gelegd, in Amsterdam
komen die betonplanken minder vaak voor. In één geval werd in Rotterdam
een flexibele aansluiting gemaakt met de buitenriolering door middel van
een kunststofbuis.
Voor de binnenriolering werden in de meeste gevallen geasfalteerde giet-
ijzeren buizen gebruikt voor zowel grond- als standleidingen. Daarnaast
werden er asbestcement buizen gebruikt of combinaties van gietijzer en as-
bestcement, meestal met gietijzer voor de grondleidingen en asbestcement
voor de standleidingen, maar ook wel eens andersom. In Amsterdam werden
de grondleidingen ingebetonneerd onder de gewapend betonnen begane-
grondvloeren, waaronder geen kruipruimte voorkomt. Deze grondleidingen
werden dan meestal niet van gietijzer, maar van gresbuizen gemaakt of een
enkele maal van asbestcement. De doorvoer door de funderingsbalk naar
buiten werd echter steeds van gietijzer gemaakt en daar werd ook een ont-

52
,:[IJ
DJ
DJ

- 1958 AMSTERDAM
- 160 oortlek~oningen
vi er WOG~:l aDen
svmmetrisch met wisselkamer
met ondefb,J~w
plat dak
vrij uitkr agen de balkons

~
1

.....
3 Sm

stoppingsmogelijkheid aangebracht.
De afvoerleidingen tussen de lozingstoestellen en de gietijzeren of asbest-
cement standleidingen zijn in de meeste gevallen van lood, of een enkele
maal van kunststof. In Rotterdam werden wel eens behalve loden ook rood-
koperen afvoerleidingen gebruikt. De loden afvoerbuizen werden met be-
hulp van messing manchetten op de standleidingen aangesloten.
De hemelwaterafvoeren werden meestal van zink gemaakt. In Den Haag ko-
men bij enkele complexen geasfalteerde gietijzeren hemelwaterafvoeren
voor of asbestcementbuizen met stalen ondereinde. In Rotterdam werden
behalve zinken buizen ook vaak verzinkte stalen buizen gebruikt; ze werden
dan in een aantal gevallen tevens gebruikt als bcvestigingspunt voor bij-
voorbeeld galerijhekken. Het onderste gedeelte van zinken hemelwateraf-
voeren werd meestal van stootvast materiaal gemaakt, zoals van geasfal-
teerd gietijzer of van een verzinkte stalen buis. Soms werden onverzinkte
stalen buizen alleen inwendig geasfalteerd. Op galerijen of balkons werden
de hemelwaterafvoeren ook van ander materiaal gemaakt dan zink.
De rookkanalen werden in de meeste gevallen gemetseld van kalkzandsteen.
In Den Haag werd daar vaak een kalkzandsteen in drielingformaat met
waaldikte voor gekozen, zodat een nauwer kanaal ontstond. In Rotterdam

53
5.19 Shuntkanaa1, Amsterdam, 1959

"
"
! :'
.'
"
""
"
"""
"11

5.19

metselde men nauwere kanalen door ijsselsteen te gebruiken in de kwaliteit


bovensteen of ondersteen, die blijkbaar ook in waaldikte beschikbaar was.
Verder komen nog voor: onverglaasde potbuizen met ommetseling van kalk-
zandsteen in Den Haag, kanaalblokken van lichtbeton in Rotterdam en eni-
ge malen metselwerk rood. Een enkele maal werden de kanalen opgetrokken
rondom een ronde stalen kern, die tijdens het metselen mee opgetrokken
moest worden.
Ventilatiekanalen werden vaak op dezelfde wijze als rookkanalen gemet-
seld. Vooral in Amsterdam deed men dit, maar men paste daar ook wel
drijfsteen toe of kalkzandsteen op zijn kant. In Rotterdam werden in de
meeste gevallen Shunt-kanaalelementen gebruikt met een ommetseling van
drijfsteen. De aansluitingen met de te ventileren ruimten werden dan ge-
maakt met behulp van asbestcementbuizen. In Amsterdam en Den Haag ko-
men Shunt-kanalen (fig. 5.19) veel minder voor. Er werden evenwel ook an-
dere kanaalblokken gebruikt. In Den Haag werden bij verschillende com-
plexen asbestcementbuizen toegepast met een ommetseling van kalkzand-
steen, in andere gemeenten werden asbestcementbuizen ook wel ommetseld
met drijfsteen.
De detaillering van het buitendakse gedeelte van de rook- en ventilatieka-
nalen vertoont een zeer grote variatie. Bovendien werden er nogal eens
verschillende steensoorten in verwerkt: een kanaal dat binnendaks in rood
werd opgetrokken, kon buitendaks worden voortgezet in ijssel-bovensteen
met een ommetseling van hardgrauw. Ommetselingen met hardgrauw, of
soms klinkers, komen bij veel rookkanalen voor. Veelal werd in Den Haag en

54
[]]
c:m
DIl
DIl

1 I
I

f -
1 î959 F:OTTERDAM
352 galer ij wonongen

~ 1 -

t.
-+,

t.
~ vi er woo nl agen
_ gal erij
souterr ain
J
_ plat dak
_ ni et uitkr agende balkons
I 1 3 Sm

~~

Rotterdam de schoorsteenkop dan nog afgewerkt met een afdekplaat van


gewapend beton en met gres of verglaasde schoorsteenpotten. In Amster-
dam werd die betonnen afdekplaat niet altijd aangebracht; de kanalen wer-
den dan aan de bovenzijde schuin afgewerkt en soms werd er nog een rol-
laag van klinkers aangebracht. Behalve ommetseld, werden rookkanalen van
hardgrauw of klinkers ook wel eens beklampt aan de buiten- of aan de bin-
nenzijde.
Ventilatiekanalen werden buitendaks in vele gevallen op dezelfde wijze ge-
maakt als de rookkanalen met een betonnen afdekplaat en met schoorsteen-
potten, maar ook werden ze wel met een gesloten afdekplaat gemaakt en
openingen opzij. Een enkele maal werd het kanaal achter de ommetseling
bekleed met een laag dakbedekking. Shunt-ventilatiekanalen werden steeds
beëindigd met een speciale Shunt-trekkap. Verder komen nog voor asbest-
cementbuizen en zinken buizen met kapjes.

5.16. Evaluatie

Onderdelen die bij deze groep traditioneel gebouwde woningen vooral aan-
dacht vragen zijn de balkons van sommige complexen, alle daken, de bui-

55
tenkozijnen en de balkonhekken van veel complexen en in een aantal geval-
len ook de hemelwaterafvoeren. Voor balkons werden soms kwetsbare con-
structies toegepast, zoals elementenvloeren, terwijl daarnaast veel con-
structies voorkomen met koudebruggen. Daken werden niet of slecht geïso-
leerd en vrijwel altijd ontbreekt een dampremming onder het isolatiemate-
riaal. Van de buitenkozijnen zijn het vooral de stalen ramen die zorgen ba-
ren omdat ze aanvankelijk niet altijd verzinkt werden, alsmede de vuren-
houten puien, waarvan de borstweringen vaak op bouwfysisch onjuiste wijze
werden gedetailleerd. Ook komen vaak open toegangen tot portieken voor.
Zeer veel stalen balkonhekken en veel stalen onderstukken van hemelwater-
afvoeren werden onvoldoende tegen corrosie beschermd. Door onvoldoende
isolatie ontstaan hoge stookkosten. Waar een dampremming ontbreekt kan
condensvorming in het isolatiemateriaal optreden. Koudebruggen kunnen
plaatselijk tot condens- of schimmelvorming leiden.
Aandacht zal men ook moeten besteden aan de gevels, aan bepaalde separa-
tiewanden, de zolder vloeren en de gemeenschappelijke trappenhuizen. De
gevels van de woningen in deze groep hebben geen spouw, zodat de gewone
wijze van naïsolatie door middel van spouwvulling niet in aanmerking komt.
De separatiewanden vragen aandacht voor zover ze tevens een woning-
scheidende functie hebben of voor zover ze een onvoldoende visuele af-
scheiding vormen, zoals bij de veel voorkomende gaaswanden tussen de ber-
gingen het geval is. Zoldervloeren werden nog al eens van hout gemaakt,
evenals soms de gemeenschappelijke trappen, wat problemen geeft op het
gebied van de brandveiligheid en geluidsisolatie.
Hieronder geven wij voor ieder element aan wat er over op of aan te mer-
ken valt. Tevens geven wij aan of het om gunstige of ongunstige eigen-
schappen gaat. Voor de betekenis van de waarderingen zie hoofdstuk 2, pag.
8.

Algemeen: Neu. - er zijn kenmerkende verschillen tussen wcr


ningblokken in Amsterdam, Den Haag en Rot-
terdam. Deze verschillen betreffen de blok-
opbouw, het aantal verdiepingen, de aanwe-
zigheid van een zolderruimte, de dakhelling,
de paalfundering, de gevelconstructie, de bal-
konconstructies en de puiconstructies;
Neu. - er kunnen op traditionele wijze gebouwde
hoogbouwcomplexen voorkomen;
Neu. - tot 1959 is de verdiepinghoogte niet gestan-
daardiseerd;
Twij. - men stuit soms op tekenen van materiaal-
schaarste zoals: een meerwerkpost 'vergeefse
ritten met trailers naar steenfabrieken', ver-
diepingtrappen in een woning van gewapend
beton of toepassing van oude gebikte stenen
(als achterwerkers);
Gebr. - de voorgeschreven detaillering moest soms
leiden tot gepruts op de bouwplaats: gevou-

56
wen koper plaat inwerken in dilatatievoegen
tijdens het betonstorten, de raamdorpelstenen
doortrekken tot 5 cm voorbij de negge.

Onderbouw: Twij. - gewapend-betonpalen werden soms gewapend


met rondstaal;
Twij. - sommige blokken van twee bouwlagen werden
op staal gefundeerd in Rotterdam;
Twij. - in Amsterdam ging men soms over tot 'voor-
heien' van de paalfundering;
Neu. - Amsterdamse complexen hebben een begane-
grondvloer van gewapend beton, waaronder
zich geen kruipruimte bevindt.

Bui tenwanden: Gebr. - gevels zonder spouw komen voor bij alle Am-
sterdamse, Haagse en Rotterdamse com-
plexen van voor 1961 en ook, maar in mindere
mate, in gemeenten daar in de buurt;
Gebr. - toepassing van kalkzandsteen in gevels, dat in
een nota van B. en W. van Amsterdam als een
van de oorzaken van lekkages werd aange-
merkt, komt in elk van de drie grote steden
voor; aangenomen mag worden dat op die
plaatsen, waar zich in 1960 problemen voor-
deden, inmiddels maatregelen zijn genomen;
bij bezoeken aan zulke complexen kan men
immers constateren dat bijvoorbeeld een bui-
tenbepleistering op de kopgevels op het zui-
den en westen en op het aansluitende gedeel-
te van de langsgevels is aangebracht;
Twij. - gemetselde kopgevels zonder spouw van drie
verdiepingen hoge blokken werden in Rotter-
dam niet dikker gemaakt dan een steen; vanaf
1956 evenwel werd de waterkerende specie-
laag achter de klamp geasfalteerd, wat in an-
dere gemeenten niet gedaan werd;
Gebr. - in spouwmuren kunnen koudebruggen voorko-
men in de vorm van betonankers;
Gebr. - blokdilataties werden niet altijd aangebr.acht
waar dat vanwege de lengte van de blokken
wenselijk zou zijn geweest.

Binnenwanden: Gebr. als afscheiding tussen bergingen komen vrij


veel gaas wan den op houten regelwerken voor;
Gebr. - op sommige geluidgevoelige plaatsen in wo-
ningscheidende wanden kunnen wel eens vrij
dunne scheidingswandjes voorkomen, bij voor-
beeld tussen een slaapkamer en het toilet van
de buurwoning of het wandje naast de trap
van een bovenwoning.

57
----- - - - - - - - - - - - - - - -- - - -- -

Vloeren: Twij. - vloeren in en tussen de woningen werden in


Amsterdam vaak van gewapend beton ge-
maakt; boven winkels werden overal gewa-
pend-betonvloeren gemaakt;
Twij. - bij een complex van zes verdiepingen in Den
Haag werden de verdiepingvloeren binnen de
woning van hout gemaakt;
Gebr. - in Amsterdam werden de zoldervloeren wel
eens van hout gemaakt;
Gebr. woningcomplexen in Den Haag en Rotterdam
met een (flauw) hellend dak hebben een vlie-
ring met houten plafondhangers zonder isola-
tie.

Galerijen en Gebr. - galerijen en balkons werden op enkele uitzon


balkons: derlngen na altijd in het werk gestort van ge-
wapend beton; in veel gevallen werd een uit-
kraging gemaakt van de aansluitende gewa-
pend-betonvloer of een dompconstructie, wat
in beide gevallen een koudebrug opleverde;
Twij. - voor de noodzakelijke dilatatievoegen in gale-
rijen werden soms ingewikkelde oplossingen
bedacht: o.a. rolopleggingen en gevouwen ko-
perplaat dat ingestort moest worden;
Gebr. - niet-uitkragende balkonplaten vormen vaak
één geheel met de aansluitende vloeren,
slechts in enkele gevallen werd een dilatatie-
voeg aangebracht;
000 - voor niet-uitkragende balkons (loggia's) werd
soms een betonelementenvloer toegepast;
Gebr. - er werd niet altijd voldoende aandacht be-
steed aan de waterdichtheid van het onderste
balkon wanneer zich daaronder een binnen-
ruimte bevond.

Trappen en Gebr. - in het begin van de jaren vijftig werden er in


trappenhuizen/ Amsterdam nog houten trappen in de gemeen-
hellingen: schappelijke trappenhuizen gemaakt;
Gebr. - er werden geen maatregelen genomen tegen
geluidhinder uit het trappenhuis.

Daken: Gebr. - houten kapconstructies boven een zolderruim-


te werden niet geïsoleerd;
Gebr. - flauw hellende daken werden van hout of
lichtbeton gemaakt, zonder verdere isolatie;
000 - platte daken werden in Amsterdam soms geï-
soleerd met een in het werk gestorte laag
lichtbeton en daaronder werd niet altijd een
dampremming aangebracht;
000 - bij sommige platte daken in Amsterdam is het

58
twijfelachtig of er wel een isolatielaag werd
aangebracht;
Gebr. - bij platte daken, die wel geïsoleerd werden,
is die isolatie vaak matig tot gering;
Twij. - bij beloopbare daken werd de isolatie aan de
onderkant aangebracht.

Skelet: Neu. complete dragende skeletten komen in deze


groep niet voor.

Buitenkozijnen Twij. - alle kozijnen werden van vurenhout gemaakt;


en wandope- Ond - stalen ramen werden rond 1950 niet verzinkt;
ningen: Ond aan de isolatie van de borstwering van verdie-
pinghoge puien in woonvertrekken werd niet
altijd voldoende aandacht besteed, ook komen
minder goede constructies voor;
Gebr. - in Den Haag komen vrij veel open portieken
voor; in Rotterdam zijn de toegangen tot lage
galerijen wel eens niet afgesloten.

Dak- en vloer- Twij. - houten dakkapellen komen voor bij een aantal
openingen: complexen in Amsterdam;
Voo - in vloeren kunnen ravelingen voorkomen met
het oog op eventuele later te maken openin-
gen.

Balustrades: Gebr. maatregelen tegen geluidsoverdracht via


trapbalustrades werden niet genomen;
Ond - verzinken van stalen balkonhekken werd ach-
terwege gelaten bij alle Amsterdamse com-
plexen, bij alle Haagse op één na, en bij de
Rotterdamse van voor 1956;
Ond - er komen ook vurenhouten balustrades voor.

Afwerkingen: Twij. - galerij- en loggiavloeren werden in Rotter-


dam soms afgewerkt met gres splijttegels of
dergelijke.

Afvoervoorzie- Neu. - de grondleidingen van de riolering werden in


ningen: Amsterdam ingebetonneerd onder de begane-
grondvloeren, waaronder geen kruipruimte
aanwezig is;
Ond - niet-verzinkte stalen ondereinden van hemel-
waterafvoeren werden soms alleen inwendig
geasfalteerd;
Twij. - rookkanalen werden soms beklampt aan de
binnenzijde;
Gebr. - in Amsterdam werd niet altijd een gewapend
betonnen afdekplaat op de rookkanalen aan-
gebracht.

59
Noten bij hoofdstuk 5

(1) R. Lljbers, C.C.F. Thijssen en H. Westra, Woningvoorraad '45-'75,


Delft, 1984.

(2) 'Nota van B. en W. van Amsterdam inzake de kwaliteit van de naoor-


logse woningbouw', Bouw, 1961, p. 846-848.

(3) Zie: 'Bouw van torenflats te Overschie', Bouw, 1952, p. 486 en 'De
Zeven Provinciën in Kleinpolder West te Rotterdam', Bouwkundig
Weekblad, 1956, nr. 14, p. 153-158.

(4) D.J. Nijhuis, 'Bouw van torenflats', Bouw, 1961, nr. 39, p. 1192-1194.
J.J.I. Buisman, 'Woontorens te Zaandam, gebouwen van hoogwaardig
metselwerk', Bouw, 1969, nr. 42, p. 1644-1650.

(5) Zie ook: A.H. Kwantes, 'De constructie van eindgevelmuren bij woning-
bouw', Bouw, 1956, p. 724-725.

(6) Zie ook: J. Bakker, 'Met schade en schande ••• Galerijen', Bouw, 1963,
p. 146-148.

(7) Zie ook: J. Bakker, 'Met schade en schande ••• Krimpscheuren in uitge-
kraagde balkons', Bouw, 1960, p.1528-1529.

60
6
TRADITIONEEL GEBOUWDE WONINGEN MET
STEENACHTIGE VLOEREN EN SPOUWMUREN

6.1. Algemene gegevens

Woningen die tot deze groep behoren, vormen de op één na grootste groep
en komen over het hele land voor.
Overigens valt over de regionale verspreiding nog wel iets op te merken,
want maar zeven van de complexen staan in de provincies Noord- en Zuid-
Holland, terwijl men op grond van het totale aantal woningen dat in die
provincies gebouwd is (38% van het aantal gereedgekomen woningen) had
mogen verwachten dat het er drie maal zo veel geweest waren.
In de meeste gevallen gaat het om portieketagewoningen van drie of vier
verdiepingen, vaak met een souterrain of met een onderbouw waarvan de
vloer iets boven het maaiveld ligt. De blokken hebben vaker een hellend dan
een plat dak, maar vanaf 1959 gaat het platte dak toch o,Verheersen. Blok-
ken van drie woonlagen komen vaker voor dan van vier woonlagen en vóór
1955 zelfs veel vaker. Minder vaak komen woonblokken voor van twee
woonlagen. Deze blokken van twee woonlagen zijn in een aantal gevallen
ook portiekwoningen met een souterrain of onderbouw, maar hierbij komen
ook boven- en benedenwoningen voor, elk met hun eigen voordeur aan de
straat en ook galerijwoningen. Galerijen komen slechts bij vijf van de 32
complexen voor: de eerste bij een blokje van twee woonlagen uit 1954,
maar in latere jaren zien we ook blokken van drie of vier woonlagen met
galerijen, eenmaal in de vorm van maisonnettes. Een complex uit 1953 in
Heerlen bestaat uit een bijzondere vorm van boven- en benedenwoningen nl.
drie-op-eenwoningen, waarbij de benedenwoning één verdieping telde en de
drie woningen erop elk twee. Alle vier woningen hebben bovendien een
bergruimte op de beganegrond en nog een kelder daaronder. Het hoogste
bouwblok uit deze groep telt vijf woonlagen: op de beganegrond woningen
en bergingen en daarboven nog vier woonlagen plus nog een zolder met
bergruimten.
Hoewel een hellend dak in deze periode vrij veel voorkomt is de zolder-
ruimte daaronder toch lang niet al tijd te gebruiken, dat is slechts het geval
bij iets meer dan een derde van die zolderruimten bij portiekwoningen. Van
de boven- en benedenwoningen heeft meer dan de helft van de bovenwonin-
gen een bruikbare zolder.
De bouw is vaak zeer gevariëerd. In één complex komen vaak bouwblokken
voor van verschillende hoogte, met verschillende dakvormen, of met geheel
andere woningtypen, alsmede eengezinshuizen en bejaardenwoningen. Een
dossier van een complex in Breda uit 1953 bevatte drie stellen bestekteke-
ningen en drie bestekken - alle drie variaties van een door Openbare Wer-
ken opgesteld standaardbestek - van drie verschillende architecten. Die
drie plannen waren tot één complex samengevoegd en werden ook door de-

61
traditioneel met spouw Ilflllflllllffffffflfffffiffffff 32

gunningsiaar 1950 1955 1960 1965

aanta l woningen }}}}}}}»»)})}}},»» »}»»}» 6033

Aantal woonlagen:
hee woonlagen
dri e woon I agen flffft fl flff f f 19
vIer woonlagen fl ffffl" ft 16
l eer dan vi er woonlagen 1

Ontslui ting:
portiek :
symmetrisch met wissel kner f f f f I f f f 13
symmetrisch zonder wisselkamer I f
asy.metr i sc r, f f I f

galeri j
beneden-en bovenwonl ng

ünderbouw:
geen onderbouw f I 6
met onderbouw f I f f ilffff. f f f 15
gedeeltelijk souterrain
sout err ai n f f f f f i *I f f 13
gedeelteli jk kel der
keld er

open portiek

Dakvorl:
plat da k f f flfff. flfff 15
flauw hell end dak f f f ft liJf. 14
hellend dak f f

Bal konopl oss i ng :


ni et ui tkr agend bal kon ff ff ff flfffff Iflff 20
half ui tkragend ba H on f f 4
vrij uit kragend bal kon fffffflff ff 18

Overzicht van de complexen met traditioneel gebouwde woningen met steenachtige


vloeren en met spouwmuren

zelfde aannemer gebouwd. Bij dit plan en bij diverse plannen uit andere
plaatsen behoorden ook winkels. In de jaren zestig neemt die variatie en
daarmee ook het aantal verschillende woning typen per complex merkbaar
af.
Een complex in Boxtel uit 1959 kwam tot stand in het kader van de Conti-
nubouw Brabant 11, een bouwstroom waarbij door een tweetal aannemers in
totaal 4500 woningen werden gebouwd in de gemeenten Boxtel, Helmond,
Oss en Waalwijk (Kring Oost) en Bergen op Zoom, Oosterhout en Roosen-
daal (Kring West). Ook twee andere complexen kwamen in een bouwstroom
tot stand: een complex in Assen uit 1964 en één in Nijmegen uit 1965. Twee
andere complexen uit 1965 werden volgens keuzeplannen gebouwd, één in
Doetinchem en één in IJsselmuiden. Van het complex in IJsselmuiden wer-

62
J t I~

ok
"
dri e woonlag~n
beneden- \bovenwonlng +t ~ ----'
- 3:::f::"
geen üfid erbüuw bf= I-
tr"-
-
heli end dak
_ vriJ ui tkraqend e bali'ons r
1
:t ~ ~ ] -
I

= -

den 28 van de 130 woningen gebouwd met een keuzeplanbijdrage, de overige


werden volgens een ander keuzeplanontwerp gebouwd, maar zonder de spe-
ciale bijdrage.
Tenslotte moet nog opgemerkt worden dat de verdiepinghoogte vóór 1960
niet gestandaardiseerd was. De afstand tussen de bovenkanten van de vloe-
ren kan variëren van 2,67 tot 2,94 m. Wanneer andere maten dan 2,80 mals
verdiepinghoogte werden gehanteerd, was dat meestal een netto verdie-
pinghoogte van vloer tot plafond van 2,60 m, maar nettohoogten van 2,70
en 2,75 m komen ook voor, evenals nogal willekeurige maten. Slaapverdie-
pingen werden 0,20 m lager gemaakt dan woonverdiepingen.

6.2. Onderbouw

Bij zestien complexen werd een paalfundering toegepast, bij veertien een
staalfundering, zie fig. 6.3 en 6.4. Er is bovendien een tweetal complexen
waar de grondslag kennelijk nogal wisselend van samenstelling was en
waarbij voor een deel paalfunderingen en voor een ander deel staalfun-
deringen zijn gemaakt. Bij iets minder dan de helft van de complexen komt
een souterrain voor, dat bijna even vaak op staal gefundeerd is als op palen.
Kelders komen slechts bij twee complexen voor, beide malen in combinatie
met een staalfundering.
De souterrains (zie fig. 6.1 en 6.2) bestaan meestal uit een gewapend-
betonvloer in combinatie met keermuren van metselwerk, waarbij dan of-

63
o

I !ZI 300
o
o
6.1 6.2

6.1 Souterrain met gemetselde keermuur en gewapend-betonvloer, gestort op de


grondslag; gewapend beton strokenfundering met langsrib, Breda, 1953
6.2 Souterrain van gewapend beton (tot maaiveldhoogte), gefundeerd op palen,
Breda, 1953

wel anderhalfsteens metselwerk van baksteen of kalkzandsteenklinkers


werd toegepast ofwel een spouwmuur, waarbij de spouw beneden het maai-
veld steeds werd opgevuld. Wanden van gewapend beton, als regel in com-
binatie met metselwerk boven het maaiveld, komen vier maal voor. Bij vier
complexen leiden trappen of een afrit naar toegangsdeuren tot het souter-
rain. In Limburg komen bij een viertal complexen souterrains en ook een
kelder voor van stampbeton (meestal van een mengverhouding 1 cement: 8
grindzand). De wanden van zulke souterrains of kelders zijn meestal aan-
zienlijk dikker dan de vloeren, die soms ook van stampbeton werden ver-
vaardigd. Overigens komen stampbetonnen souterrainwanden ook voor in
combinatie met een gewapend betonnen plaatfundering. Buiten Limburg is
in het materiaal van de souterrain- of kelder vloer minder variatie: daar
werden ze steeds van gewapend beton gemaakt, al of niet met een verhoog-
de randbalk of een kim. Bij fundering op staal werden ook wel verzwaarde

64
6.3 6.4
L -______________________~

6.3 Funderingsbalk van gewapend beton bij paalfundering, Arnhem, 1955


6.4 Strokenfundering van gewapend beton, Emmen, 1963

stroken onder deze vloer gemaakt. Bij een paalfundering vormde de souter-
rainvloer altijd een geheel met het gewapend beton balkenrooster dat over
de funderingspalen werd gelegd.
Bij op staal gefundeerde woonblokken werden stenen beganegrondvloeren
gemaakt, ook in minder ondergeschikte ruimten zoals hallen en keukens,
door betonvloeren al of niet voorzien van een wapening, los van de wanden
rechtstreeks op de dragende grondslag te leggen; in ondergeschikte ruimten
zoals bergingen koos men daarvoor ook wel in zand gestrate betontegels.
Bij zes complexen komen gewapend-betonvloeren voor, die weliswaar even-
eens op een zandaanvulling tussen de funderingssloven werden gestort,
maar die wel een oplegging kregen.
Houten paalfunderingen komen in deze groep niet voor: er werden steeds
gewapend-betonpalen toegepast, in drie gevallen palen met verzwaarde
voet, in vier gevallen in de grond gevormde palen. Gewapend-betonpalen
werden in de eerste jaren na de oorlog vaak op het werk zelf gemaakt. Op-
merkelijk is dat die palen dan bijna steeds een achthoekige vorm kregen:
dan kon, in combinatie met een langswapening, een spiraalwapening (om-
wikkeling) worden toegepast in plaats van beugels. In de fabriek vervaar-
digde palen werden voorgespannen, waarvoor speciaal wapeningsstaal werd
gebruikt. Eén architect sloot die mogelijkheid uit door uitdrukkelijk rond-
staal voor te schrijven in het bestek.
Staalfunderingen werden bij drie complexen gemetseld, met de gebruikelij-
ke versnijdingen; een enkele maal, bij een diepliggende fundering, werd die

65

L
gemetselde fundering gecombineerd met een betonbalk om de langsgevels
te dragen. Bij drie andere complexen werd een stampbetonfundering ge-
maakt. De meest voorkomende staalfundering - zeven maal - is een gewa-
pend beton strokenfundering, die in een aantal gevallen werd verstijfd met
een langsrib Wg. 6.1 en fig. 6.10.
Voordat met de funderingsaanleg kon worden begonnen was het vaak nood-
zakelijk een grondverbetering toe te passen door de slechte grond weg te
graven en aan te vullen met zuiver zand, dat dan mechanisch verdicht
werd. Dat kwam bij een negental complexen voor. Op hellend terrein in
Limburg was het soms nodig een drainage te maken, maar ook in gebieden
met een natte ondergrond zoals Delft en Groningen komen drainages voor.
In kruipruimten werd meestal een bodemafsluiting aangebracht van zuiver
zand, een enkele maal, onder een houten beganegrondvloer, een bodemaf-
sluiting van sintelbeton.

6.3. Buitenwanden

Geen van de 32 in dit hoofdstuk beschreven complexen heeft een dragend


skelet. De dragende functie wordt dus uitgeoefend door de bouwmuren, de
tussendraagwanden en de kopgevels. De langsgevels dragen bij tot de stabi-
liteit van het geheel en kregen, afgezien van het grotere aantal gevelope-
ningen doorgaans dezelfde constructieve opbouw als de kopgevels. Wij be-
schrijven de gevels van deze groep dus als dragende buitenwanden. Daarop
is slechts één uitzondering, nl. een deel van een complex in Breda uit 1953.
Drie blokken van dat complex met in totaal 66 woningen hebben een voor-
gevel die opgebouwd is uit verdiepinghoge en traveebrede schokbetonele-
menten, waarachter een binnenspouwwand zit van hoogovendrijfsteen, zie
fig. 6.2. Oorspronkelijk was het de bedoeling dat voor de achtergevel de-
zelfde constructie zou worden toegepast maar daar heeft men waarschijn-
lijk uit bezuinigingsoverwegingen van afgezien. De schokbetonelementen
zijn niet ontleend aan een bestaand bouwsysteem met grote elementen,
maar zijn door de architect zelf ontworpen. Om deze ongebruikelijke ge-
velconstructie te mogen toepassen, werd door het ministerie geëist dat het
ontwerp zou worden voorgelegd aan Ratiobouw, zoals dat ook vereist was
bij nieuwe bouwsystemen.
De dragende buitenwanden hebben in vrijwel alle gevallen een buitenspouw-
blad van halfsteens metselwerk handgrauw, soms met hier en daar wat ge-
velklinkers en met de geëigende klinkers voor het trasraam. Voor de onder-
bouw werd soms een hardere steensoort gekozen, nl. gevelklinkers, evenals
voor het metselwerk tussen de sprongen in het dak bij een complex in Lim-
burg dat langs een hellende straat werd gebouwd. Smalle penanten voor een
bouwmuur werden wel van steens metselwerk gemaakt.
Voor het binnenspouwblad werden drie soorten stenen' gebruikt: bij iets
meer dan de helft van de complexen was dat kalkzandsteen en voor de rest
boerengrauw, rood of Groninger steen van overeenkomstige kwaliteit of be-
tonblokken, meestal B2-blokken maar ook wel andere, waarbij betonblokken
iets minder vaak voorkwamen dan de genoemde baksteensoorten.
De dikte van de binnenspouwwand hangt samen met de hoogte van het
bouwblok en het gewicht van de vloeren. Bij langsgevels komen steens bin-

66
6.5 6.6

6.5 Latei met neuslijst van gewapend beton, 's-Gravenhage, 1952


6.6 Geve1band, bekleed met schokbetonplaten, Assen, 1964

nenspouwwanden alleen bij de onderbouw voor. De kopgevel kreeg bij der-


tien complexen over de volle hoogte een steens binnenspouw. Die binnen-
spouwwand is bij andere complexen hoogstens voor de drie bovenste verdie-
pingen van halfsteens en daaronder van steens metselwerk. Het materiaal
van de binnenspouw bij langs- en kopgevels is meestal hetzelfde, maar niet
altijd.
De gevels van onderhuizen met bergruimten hebben, hoewel dezelfde mate-
rialen zijn gebruikt als bij de hoger gelegen verdiepingen, bij zes complexen
niet overal een spouw (zie fig. 6.4). Bij één complex hebben de toegepaste
B2-blokken voor het binnenwerk een waterdichte specielaag gekregen,
waartegen een halfsteens hardgrauw buitenbekleding werd gemetseld. Die
buitenbekleding werd door middel van roodkoperen spouwankers aan de
achterwerkers verankerd. Bij een ander complex werd een klamplaag van
hardgrauw aangebracht.
Enkele complexen hebben borstweringelementen van schokbeton, waarach-
ter een binnenspouwwand van kalkzandsteen of gasbeton is gemetseld. Eni-
ge andere complexen hebben borstweringen van in het werk gestorte beton,
die een geheel vormen met de randbalken van de vloeren. Bij een ander
complex is de spouw bovenaan dichtgestoken evenals onder alle kozijnen;
ook bij de achterwand van een niet uitkragend balkon werd de spouw wel
eens weggelaten.
Bij één complex is het buitenspouwblad van de kopgevel, die ter plaatse van
de eerste verdiepingvloer door een gevelband wordt ondersteund, verankerd
door middel van negen rozetankers van 19 mm aan de achterliggende vloe-
ren, met een betonnen spouwklos van 20 x 20 cm in de spouw, die als kou-
debrug werken.
Lateien (zie fig. 6.5 en 6.6) komen bijna bij alle complexen voor en in
verreweg de meeste gevallen werden ze in het werk gestort; bij acht com-
plexen werden ze van schokbeton gemaakt, in de meeste gevallen met een

67
aangestorte neus. Gevelbanden komen bij twaalf complexen voor, maar niet
altijd ter hoogte van alle verdiepingsvloeren. Gevelbanden werden toege-
past als doorgaande latei boven grote gevelopeningen of ze ontstaan uit de
noodzaak om rondom een systeem vloer een randbalk te maken die het ge-
heel opsluit. Dergelijke constructies werden als regel wel van enig isola-
tiemateriaal voorzien, zoals bijvoorbeeld 1,5 cm vlasvezelplaat of 2,5 cm
houtwolcementplaat. Verder komen nog voor: gemetselde gevelbanden, rol-
lagen of hoekblokjes, in het werk gestorte afdekbanden van beton, afdek-
banden van schokbeton- of sierbetonelementen, verticale afdekplaten van
schokbeton of sierbeton voor penanten en omlijstingen van gevelopeningen
met dergelijke elementen.
Een duidelijke tekortkoming bij veel gevels van voor 1956 is het ontbreken
van dilatatievoegen in de gevels waar die, in verband met de bloklengte,
wel vereist waren: zoals bij een blok van 352 m van een complex in Zuilen
uit 1948.

6.4. Binnenwanden

Binnenwanden onderscheiden we in dragende en niet-dragende binnenwan":


den.
Voor separatiewanden tussen kamers werd meestal drijfsteen gebruikt, die
gemaakt was van cement met een of ander licht toeslagmateriaal zoals
bims of sintels. In veel mindere mate komen gebakken isolatiestenen voor
zoals Poriso- en Fimonstenen. Ook werd wel eens gasbeton (vanaf 1959) of
kalkzandsteen gebruikt. Bij bergingen werd deze laatste juist weer vaker
gebruikt, maar dan op zijn kant gemetseld. Als afscheiding tussen bergingen
komen we ook de zojuist genoemde drijfsteen tegen en bovendien nog gaas-
bespanningen op een houten regelwerk, al of niet in combinatie met kalk-
zandsteenwandjes of houten regelwerken met schroten. Bij boven- en bene-
denwoningen komen wel eens dunne wandjes als woningscheiding voor.
Meestal is dat het geval met het wandje naast de trap naar de bovenwoning:
bij twee van zulke complexen troffen wij hier een wandje van halfsteens
metselwerk rood aan.
Kalkzandsteen is het meest gebruikte materiaal voor de dragende binnen-
wanden, betonblokken (voornamelijk lichtbetonblokken) komen op de twee-
de plaats, maar voor 1955 komt men die niet tegen en bij een vijftal com-
plexen werd boerengrauw of rood gebruikt. Soms werd in het ka1kzand-
steenmetselwerk om de zes lagen een laag boerengrauw gemetseld om een
betere aanhechting voor het pleisterwerk te krijgen.
Dragende binnenwanden tussen kamers kunnen van halfsteens of steens
metselwerk zijn, beide gevallen komen bij ongeveer evenveel complexen
voor. Halfsteense binnenwanden die als tussensteunspunt dienen, kunnen op
maximaal vier verdiepingen boven elkaar voorkomen. Voor dragende wan-
den van steens metselwerk tussen woningen geldt hetzelfde. Op de onderste
verdiepingen was het dan soms nodig om de dragende wand een halve steen
dikker te maken. Spouwmuren als dragende binnenwanden tussen woningen
komen maar bij drie complexen voor.
Bij een tweetal complexen uit deze groep pakte men de zaak wat degelijker
aan door de dikkere wanden een verdieping hoger op te trekken. Soms werd

68
Jr----------

t-~"-"~~ - I,i, ;-·----


-Î~I .." .,(}; )/'1

C1L!t
'~ ~~=::::;:;:~~,,_*=~1/~-~i~t~f,~ , "."

1952 's GRAVENHAGE


192 porti ekwoningen
vi er woonlagen
asymmetrisch '." r..!
: I,'. .-
souterrain
" T ~~;~~~
flauwhel lend dak
vrij uitkraçendE balkons
1 J :)m

~- ~
~--

voor de onderste verdiepingen een hardere steen gekozen: grindbeton- in


plaats van lichtbetonblokken of kalkzandsteenklinkers in plaats van kalk-
zandsteen. Eenmaal werd op de bovenste verdieping een zachtere steen
toegepast en eenmaal (tussen kamers) een halfsteens wand in plaats van een
steense.
Voor de wanden tussen woning en trappenhuis werd in principe hetzelfde
materiaal en dezelfde constructie toegepast als voor dragende wanden tus-
sen woningen. Bij de helft van de complexen zijn die wanden aan de trap-
penhuiszijde van schoon metselwerk. Daarvoor werd dan gevelsteen ge-
bruikt, soms klinkers met achterwerkers van dezelfde soort steen als van de
overige dragende wanden in de woning.

6.5. Vloeren

Vloerconstructies binnen een en hetzelfde gebouw werden in principe zo-


veel mogelijk hetzelfde gemaakt. Dat wil zeggen dat de vloer tussen wo-
ningen en onderhuis, de vloeren tussen twee woningen, een eventuele ver-
diepingvloer binnen een woning en, op één uitzondering na, de zoldervloer

69
6.7 Cusveller-vloer (uit Catalogus
voor de Bouwwereld, 1963)

bij de complexen in deze groep steeds van dezelfde constructie zijn. Voor
de beganegrondvloeren gaat dat niet op omdat die vloeren niet aan de on-
derkant hoefden te worden afgewerkt en dus ook niet vlak hoefden te zijn.
Veel verdiepingvloeren werden op een strokenbekisting gesteld, zoals bij
Cusveller-vloeren, die bij zeven complexen voorkomen. Holle-baksteenvloe-
ren komen bij acht complexen voor. Holle baksteen werd ook wel voor be-
ganegrondvloeren gebruikt, maar daarvoor gebruikte men een ander type
holle baksteen waarvan eerst gewapende vloerelementen werden gemetseld,
aanvankelijk op het werk, later in de fabriek. Cusveller-vloeren zijn beton-
vloeren met vulelementen van bimsbeton, zie fig. 6.7. Cusveller-vloeren
hebben we na 1955 niet meer aangetroffen en holle-baksteen vloeren na
1956 nog slechts eenmaal.
In de tweede helft van de jaren vijftig kwamen allerlei nieuwe systeemvloe-
ren op de markt o.a. met voorgespannen betonliggers (Dato) of tralieliggers
(Omnia) en ook vloersystemen met vulelementen (Solid). Gewapend beton-
nen verdiepingvloeren kwamen we vanaf 1961 viermaal tegen. Bij oudere
complexen werd slechts eenmaal een gewapend-betonvloer aangetroffen.
Dat was bij een complex uit 1953 en die betonvloer werd toen afgewerkt
met een houten vloer op spijkerribben.
Houten beganegrondvloeren onder woon- en slaapkamers troffen we zes
maal aan, het laatst bij een complex uit 1954. Drie van deze gevallen had-
den betrekking op boven- en benedenwoningen, de drie andere op portiek-
woningen in twee of drie woonlagen. Holle-baksteenvloeren komen als be-
ganegrondvloer zes maal voor. Verder troffen we hier aan tweemaal zgn.
Kwaaitaal-vloeren (met holle onderkant) en ook tweemaal Dato-vloeren,
plus nog een andere systeem vloer.
In het enige geval bij de zoldervloeren waarbij deze niet van dezelfde con-
structie was als de andere vloeren, was die zoldervloer van hout. Bedacht
moet echter worden dat bij veel complexen geen zoldervloer voorkomt om-
dat de zolder niet begaanbaar is. In dat geval spreken we van een vliering
en die heeft steeds een lichte balklaag van houten plafondhangers; in een
aantal gevallen loopt er wel een vluchtweg overheen. Vlieringen. komen
voor bij twaalf complexen, begaanbare zolders bij tien.
Gemetselde stoepen komen bij een negental complexen voor.

70
6.8

zwevende dekvloer

w
aangelaste spiraal .08
do r aan e 0SO
6.9

latie
zwevende dekvloer
el ementenvl er

gegalvaniseerde stalen pijpen


an r balk 70x 350

6.10

6.8 Niet-uitkragend balkon van gewapend beton, Breda, 1953


6.9 Niet-uitkragend balkon van gewapend beton, Assen, 1964
6.10 Niet-uitkragend balkon van gewapend beton, geïsoleerd van de vloer, IJssel-
muiden, 1965

6.6. Galerijen en balkons

Galerijen komen in deze groep slechts bij vijf complexen voor, balkons bij
alle.
Twee van de vijf complexen met galerijen bestaan gedeeltelijk uit blokjes
van twee woonlagen met bejaardenwoningen; een van die twee heeft ook
een galerij op de beganegrond, het andere niet. In dat laatste geval is de

71
bovengalerij gemaakt van voorgespannen betonbalkjes met vulelementen
(Dato-vloer), opgelegd op gemetselde dwarswandjes van grindbetonblokken.
Alle andere galerijen werden in het werk gestort van gewapend beton,
waarbij een op stalen consoles van DIN 16 (= breedflensprofiel), de overige
drie vrij uitkragend. Daartoe moest een dompconstructie in de druklaag van
de achterliggende systeem vloer worden gemaakt.
Balkons (zie fig. 6.8 t/m 6.10) werden bij deze groep woningen vrijwel altijd
in het werk gestort van gewapend beton. De uitzonderingen zijn een
constructie met voorgespannen balkjes en vulelementen op gemetselde
dwarswandjes bij de hier al eerder vermelde bejaardenwoningen en twee
complexen met geprefabriceerde betonelementen. Die balkons kunnen zo
geconstrueerd zijn dat ze aan de einden zijn opgelegd; ze kunnen vrij uit-
kragen of voor een gedeelte uitkragen waarbij het achterste gedeelte is in-
geklemd. In het eerste geval, de meest voorkomende constructie, steekt het
balkon niet buiten het gevelvlak. Een vrij uitkragend balkon vereiste een
dompconstructie als de aangrenzende vloer niet van gewapend beton was.
Beide constructies kunnen overigens bij eenzelfde woningblok voorkomen.
Vanwege de gevelopeningen onder en boven de balkons hebben veel balkon-
platen een aangestorte lateibalk, andere hebben consoles of een lateibalk
en consoles. Soms zijn er speciaal geconstrueerde ondersteuningen zoals
gemetselde dwarswanden, een betonkolom of een stalen buis gevuld met be-
ton (fig. 6.9). Bij balkons die niet uitkragen - vanaf 1955 de meest voor-
komende constructie bij deze groep - is in enkele gevallen wel wat isolatie
aanwezig tussen balkon en vloer (fig. 6.10), bij uitkragende balkons is dat
niet mogelijk.
Bij woningblokken met niet-uitkragende balkons kan een complicatie ont-
staan bij het onderste balkon als daar een berging of woonruimte onder zit.
Het balkon moet dan waterdicht zijn en geïsoleerd. Een galerij vloer boven
een trappenhuisentree werd waterdicht gemaakt met een asfaltlaag van 1
cm, een balkon boven een berging met een cement dekvloer.

6.7. Trappen en trappenhuizen, hellingen

De trappenhuizen werden vrijwel altijd in de woningblokken opgenomen,


uitgebouwde trappenhuizen komen een enkele maal bij galerijflats voor.
De trappen in de gemeenschappelijke trappenhuizen bestaan voor het me-
rendeel uit schokbetonnen trapelelementen uit één stuk (zie fig. 6.11), voor
een ander deel zijn ze samengesteld met behulp van losse treden. In het
werk gestorte trappen komen maar bij zes complexen voor en dateren voor-
namelijk uit de eerste helft van de beschouwde periode. Bij de trapbordes-
sen is dat anders, die werden in bijna alle gevallen in het werk gestort.
Slechts bij vier complexen zijn de tussenbordessen van schokbeton. Na 1960
werd tevens enige aandacht besteed aan de geluidhinder in trappenhuizen
en werden de bordessen gestort op isolerende platen van bijvoorbeeld hout-
wolcementplaat.
Buitentrappen komen niet veel voor: bij twee complexen voor de hoofdin-
gangen, eenmaal als achtertrap, driemaal in de toegangen naar souterrains
en eenmaal als buitentrap tussen balkon en tuin. Ze werden in het werk ge-
stort van gewapend beton of gemetseld van straatklinkers op een vulling

72
6.11

6.11 Trappenhuis met vrijdragende schokbeton trapelementen en bordessen met


Cusveller-elementen, Breda, 1953

van stampbeton, bij souterrainingangen werden meestal schokbetonnen


bloktreden gebruikt dragend op de grondslag.
Noodtrappen komen slechts bij twee complexen met galerijen voor waarbij
een tweede trappenhuis ontbreekt: eenmaal van staal, eenmaal bestaande
uit schokbetonnen bloktreden met een in het werk gestorte spil. Een
vluchtweg vanuit de portiek naar een luik in het dak (of naar de vliering)
komt meer voor: vier complexen hebben een stalen ladder naar dat luik, bij
vijf andere zijn drie of vier klimijzers aangebracht, in een enkel geval
meer.
Vaste trappen binnen de woning komen bij negen complexen voor, soms al-
leen bij een gedeelte van de woningen en ze zijn steeds van hout, met in
veel gevallen een brandwerende bekleding aan de onderzijde. Als kelder-
trappen komen tweemaal open houten trappen voor en eenmaal een gemet-
selde stenen trap.
Bij een complex met drie-op-eenwoningen komen beweegbare zoldertrappen
voor, zonder tegengewicht.
Hellingen komen bij een complex voor als overdekte verbinding tussen bo-
ven elkaar gelegen galerijen en bij twee andere als toegang tot de souter-
rainingangen. De eerstgenoemde werd in het werk gestort van gewapend
beton. Vanwege constructiefouten moest naderhand een versterking aange-

73
2 lagen da kb edekkin g .
la ag henn epp apier
da k beschol - -_ __ _--,
muurplaal 80X 180 ~-1::::::::::::::::::::::::::::~=

gooIklos 50X70
gord ing 80X180
slee n gaas pla fond
- - plafondhangers 50X150

6.12

~~I~m~~~~ekking ~
~
3c m grof grind
2 lage n datbedekk ing
kanaal plaal
laag henneppap ier ~\---- zink mei platte
vlasscheven kan aalplaal kraa l op klangen

elementenvloer
rand balk

6.13 6.14

6.12 Dakvoet bij flauw hellend dak, Utrecht, 1955


6.13 Dakrand bij plat dak met houten boeiboord, Rotterdam, 1960
6.14 Dakrand bij plat dak met kunststof (pvc) golfplaten, Assen, 1964

bracht worden van staal. Van de afritten naar de souterrains werd de ene in
het werk gestort van gewapend beton, de andere van stampbeton met een
krimpnet.

6.8. Daken

Platte daken komen bij de helft van de complexen voor, in enkele gevallen
zijn ze afgewisseld met lessenaarsdaken of een dak met pannen. Platdak-
constructies zijn in verreweg de meeste gevallen van steen. Drie complexen
hebben een houten platdakconstructie. Een daarvan is een complex uit 1955
met blokken van drie woonlagen met plat dak, met daarop een vierde woon-
laag gedekt door een lessenaarsdak. De twee andere complexen tellen niet
meer dan twee woonlagen. Alle drie complexen hebben een houten platbalk-

74
! 95.3 &F:EDA
30 pDrtiet~onlngen
drie \oJoünl "gen
symmetrIsch zondEr wIsselkamer
sOut errain

...
hellend dak
_ ;,ri J Ul t~;-agende bal kons
1 J 5m

laag en een houten dakbeschieting of dakplaten van vlasschevenplaat


(Linex). Bij het complex uit 1955 wordt geen melding gemaakt van isolatie,
de beide andere hebben een steenwoldeken als isolatie.
De dakvloer van de steenachtige daken is bij alle complexen van hetzelfde
materiaal als de verdiepingvloeren. Voor 1960 is ofwel de isolatie van die
daken minimaal ofwel bleek uit niets de aanwezigheid ervan. Aangetroffen
werden een laag sintelbeton, in het werk gestort, of zand-cementspecie
met kurkkorrels op een Cusveller-vloer. Bij laatstgenoemde constructie
moest na zes jaar reeds ingegrepen worden. Kort samengevat kan men zeg-
gen dat voor 1960 meestal werd geïsoleerd met een dunne isolatielaag zon-
der of met een twijfelachtige ventilatie (zinken kapjes), terwijl de aanwe-
zigheid van een dampremmende laag nergens vastgesteld kon worden. Na
1960 werd in de meeste gevallen geïsoleerd met 7 cm dikke vlasvezelka-
naalplaten. Kleine platjes boven uitgebouwde erkers zijn meestal van gewa-
pend beton zonder isolatie.
De dakranden bij platte daken kunnen wel of niet een overstek hebben of de
gevel kan hoger opgetrokken zijn. Alle drie mogelijkheden komen voor. Bij
houten daken werden slechts houten dakranden gemaakt, soms ook bij
steenachtige daken (fig. 6.13). Het meest toegepaste materiaal voor de
dakrand is beton, in het werk gestort of geprefabriceerd. Ook werd enige

75
malen een dakrand van kunststof (fig. 6.14) of aluminium golfplaat op een
houten regelwerk aangetroffen.
Bij hellende daken werden in de meeste gevallen houten gordingen met hou-
ten dakbeschot toegepast. De gordingen worden gedragen door de doorge-
trokken binnenwanden, soms ook door houten of stalen spanten. In Limburg
had men een voorkeur voor sporen kappen, dragend op gordingen als hierbo-
ven omschreven. Buiten Limburg werd eenmaal een sporenkap aangetroffen
dragend op tralieliggers in langsrichting (Hengelo, 1951). In latere jaren
werden in plaats van dakbeschot meer Halmplank-dakelementen toegepast.
In een drietal gevallen werd een hellende dakvloer gemaakt van beton met
lichtbeton vulelementen (Cusveller of Thermosite) met een dunne isolatie-
laag.
De dakranden kregen in de meeste gevallen een overstek door middel van
doorstekende sporen en gordingen (fig. 6.12). Steenachtige daken kregen
een overstek van gewapend beton. In enkele gevallen werden houten, met
zink beklede goten op gootklossen gemaakt of werden ter plaatse gestorte
of schokbetonnen goten op de gevel gelegd.
Platte daken werden meestal bedekt met twee of soms drie lagen dakbe-
dekking. Bij een mastiekdak werden de lagen dakbedekking vastgeplakt en
afgedekt met een laag grind. Losliggende tweelaagse dakbedekkingen op
een laag henneppapier , afgedekt met een laag grind komen het meeste
voor. Vastgeplakte tweelaagse dakbedekkingen, ingestrooid met fijn grind,
werden het meest toegepast bij hellende daken en minder vaak bij platte
daken. De dakbedekking werd in de meeste gevallen omschreven als 'dak-
leer', 'dakvilt', 'asfaltvilt', maar ook een aantal malen als 'asfaltpapier'.
Op flauw hellende daken van hout werd de eerste laag dakbedekking gena-
geld en de tweede geplakt. Op daken met een steilere helling werden dak-
pannen gelegd, meestal verbeterde of opnieuw verbeterde Hollandse pan-
nen; in Limburg muidenpannen.
Luifels komen bij een achttal complexen voor boven de entrees of boven de
bovenste balkons; ze zijn meestal vervaardigd van gewapend beton, een en-
kele maal van hout en staal. Op twee na dateren ze alle van voor 1956.

6.9. Skelet

Bij een complex in Den Haag uit 1952 komen in de dwarsrichting raamwer-
ken voor van gewapend-betonkolommen, balken en kapspanten in plaats van
dragende tussenwanden. Dat complex was ontworpen voor uitvoering in het
Tramonta-systeem, met een staafvormige skelet constructie in langsrich-
ting.
Verder komen wel eens gewapend-betonkolommen voor onder kopgevels bij
doorgangen en bij de entrees, soms met een ronde doorsnede, of ronde sta-
len kolommen ter ondersteuning van luifels en dergelijke.

6.10. Buitenkozijnen en wandopeningen

Gevelopeningen zijn als regel gevuld met ramen, deuren of puien. De voor-
naamste uitzonderingen hierop zijn open portieken, open trappenhuizen bij

76
- 1955 U/hECHT
160 portiekwoningen
Vier woonlagen
symmetrisch met wis sel~affier
met ündflrbüuw
flauw hellend dak
_ nl~t -en half uitkrag ende balkon s
1 3 5m

~---
galerijen en doorgangen in een woningblok. Elk van deze gevallen komt
driemaal voor. Voorts komen bij enkele complexen open klnderspeelplaatsen
voor op straatniveau onder de woonblokken.
Bij het merendeel van de complexen zijn de gevelopeningen gevuld met vu-
renhouten raam-, deur- of puikozijnen. Bij sommige complexen werd dit vu-
renhout in een conserveermiddel gedompeld. In de eerste naoorlogse jaren
werd in de bestekken nog wel eens grenenhout voorgeschreven. De ramen
en deuren in de kozijnen zijn als regel van dezelfde houtsoort als het kozijn.
Voor onderdorpels van ramen en vooral van puien werden naast vurenhout
ook wel duurzamer houtsoorten genomen: grenen, eiken, yang of iroko. Voor
stolpnaalden voor ramen of deuren nam men meestal ook eiken. Bij ge-
meenschappelijk deuren werden steeds stenen onderdorpels toegepast: gra-
nito, terrazzo, schokbeton, hardsteen en andere steenachtige materialen.
Stenen dorpels komen ook voor bij deuren naar balkons of in de deuropening
van puien, maar vooral bij puien komt het veel vaker voor dat de onderdor-
pels van hout gemaakt werden.
Andere voor kozijnen gebruikte materialen zijn staal en schokbeton. Schok-
beton ramen komen bij enige complexen voor in de portieken, soms ook in
de kopgevel. Stalen ramen en puien konden rechtsreeks in het gevelmetsel-
werk worden geplaatst en dan was het vanwege de smalle profielen nodig

77
om de spouw dicht te steken met tussenvoeging van stroken asbestcement-
plaat. Ook werden stalen ramen wel ingeschokt in beton. Beide gevallen
komen enige malen voor. Daarnaast komen stalen ramen voor als bewegen-
de delen in houten kozijnen; bij een tweetal complexen gaat het alleen
maar om een paar uitzetraampjes, maar bij een ander zij alle bewegende
delen van staal.
Rondom portiekingangen en portiekramen komen nogal eens omlijstingen
voor van geschokte sierbetonelementen, een enkele maal zelfs een in het
werk gestorte omlijsting. Aluminium tochtstrippen verschijnen in 1955 ten
tonele, condensprofielen in 1963.
Gevelopeningen voor ramen werden aan de buitenzijde bijna altijd afge-
werkt met gres of ijzeraarden raamdorpelstenen, maar ook wel eens met
een schuingeplaatste rollaag van klinkers of een lekdorpel van schokbeton.
De variatie aan de binnenzijde is groter, maar verglaasde vensterbanktegels
komen hier het meest voor, verder o.a. grestegels, plavuizen, cementtegels
en hout.
In Limburg heeft men altijd een voorkeur gehad voor naar binnen draaiende
opdekramen; bij alle complexen met houten ramen in de steekproef is dat
te constateren.
Een erkerkozijn komt eenmaal voor bij een kopgevel uit een complex met
boven- en benedenwoningen.
Buitendeuren van woningen zijn in de meeste gevallen vurenhouten stan-
daard-glasdeuren. Vlakke fineerdeuren komen vanaf 1955 bij enkele com-
plexen voor. Dezelfde deuren werden ook toegepast voor de gemeenschap-
pelijke portiekentree, maar bij ongeveer een kwart van de complexen viel
de keuze op deuren van een hardere houtsoort zoals eiken, yang, afzelia,
teak.
Bij één complex werd in de borstwering onder het keukenraam een speciaal
luikje aangebracht om de toentertijd gebruikte metalen vuilnisemmers on-
der het aanrecht vandaan te kunnen halen.
Bij enkele complexen werden voor de portieken over de totale hoogte door-
gaande vurenhouten puien aangebracht. Borstweringen van puien werden
vaak bezet met ondoorzichtig glas of gekleurde asbestcementplaat (glasal).
Bij een drietal complexen werd achter deze borstwering een wandje gemet-
seld van drijfsteen of sintelsteen. Aan de isolatie van de borstwering van
puien werd over het algemeen weinig aandacht besteed. Slechts bij enige
complexen uit 1960 en 1961 kon vastgesteld worden dat de posities van bui-
tenplaat, isolatie, dampremming en binnenplaat in de juiste volgorde wer-
den aangegeven. Bij een complex uit 1965 werd de borstwering bezet met
asbestcementplaat aan de buitenzijde en op elkaar gelijmde zacht- en hard-
boardplaten aan de binnenzijde. Bij een complex uit 1951 bestond de isola-
tie uit houtwolmagnesietplaten van 35 mm, aan een zijde - welke werd niet
vermeld - vertind met portlandcementspecie.
Bij vijf complexen komen hijsbalken voor van INP-profielen boven een rij
geschikte gevelopeningen of balkons.

78
- -
..
rJ 'l
.~ ~

.~
- 1958 APEL~OORN
- 230 portlekwomngen
WL
~

drJE woonl agen "'I lP


_ syiflmetr i sch met 'ii ssel kamer h-F . ilfP p:r
.
JT:et onderbc!i.iw
......
,,- - 1----
.._.~

. ~_ J
flauw hellend dak

1
~_

i
3
....
_ ni et LIj tkragende hal kans
Sm
f- _ c~

- -
t'
..,.".
"

. -'

6.11. Binnenkozijnen, wandopeningen en inbouwpakketten

Van de niet gevulde wandopeningen is alleen vermeldenswaard de open ver-


binding tussen keuken en douche bij een drietal complexen uit 1953 en 1954.
Voor binnenkozijnen komt men slechts twee materialen tegen: vurenhout en
plaatstaal. Voor het merendeel van de binnendeurkozijnen en voor alle bin-
nenpuien (niet in iedere woning komen die voor) werd vurenhout gebruikt.
Plaatstaal werd gebruikt voor de binnendeurkozijnen van een zestal com-
plexen.
De deuren kwamen uit een fabriek. Tot 1953 waren dat bijna uitsluitend
vierpaneelsdeuren (met triplexpanelen). Vanaf 1953 gaat men over op vlak-
ke deuren. Daarnaast werden van 1954 tot 1957 af en toe tweepaneels deu-
ren toegepast. Zowel de paneel- als de vlakke deuren konden gedeeltelijk
van glas worden voorzien. Voor puien en schuifwanden werden gewoonlijk
deuren met meer glas toegepast. Een binnenpui gecombineerd met een kas-
tenwand komt voor bij één complex uit 1959 en bij drie complexen uit 1965.
Dorpels zijn van granito of terrazzo bij natte ruimten of grenzend aan an-
dere stenen vloeren; bij alle overige binnendeuren werden beuken stofdor-
pels aangebracht.
Inbouwpakketten komen in het geheel niet voor.

79
6.12. Dak- ,en vloeropeningen

In platte daken is in de meeste gevallen een houten, met zink bekleed klim-
luik aangebracht, bereikbaar vanuit een portiek of vanaf de bovenste gale-
rij. Bij twee complexen is het tevens bedoeld als vluchtluik en is er dus een
in elke portiek aangebracht. Bij vier complexen met platte daken ontbreekt
zo'n opening.
Lichtkappen met gebogen kunststof golfplaten komen boven de trappenhui-
zen voor van één complex met platte daken.
Bij complexen met hellende daken ontbreken vaak dakopeningen; bij tien is
zulks het geval. Bij de overige complexen zijn de meest voorkomende dak-
openingen vier-, zes- of negenpans dakramen. Houten dakkapellen komen
bij twee complexen voor en één complex heeft dubbelwandige lichtkoepels
in het tlauwhellende dak boven de trappenhuizen.
De voornaamste vloeropeningen zijn: trapgaten in woningen met vaste bin-
nentrappen en vluchtluiken naar de vliering. Verder komen nog voor kruip-
luiken in beganegrondvloeren, voetroosterputten achter portiekingangen,
watermeterputten met luik en bij één complex sleuven met betondeksels
waarin leidingen zijn aangebracht onder de souterrainvloer.

6.13. Balustrades

De balustrades in gemeenschappelijke trappenhuizen werden samengesteld


uit stalen buizen, staf- en stripijzer of combinaties hiervan al of niet met
dekleuningen van hardhout of kunststof ("Mipolam"). Ondanks het beperkte
aantal verschillende materialen dat werd toegepast is de variatie in de uit-
voering toch nog vrij groot. In de meeste gevallen bestaan de leuningen uit
stalen buizen met tussen balustrades van rond-, staf- of stripstaal en een
enkele maal met een vulling van gedrukt geweven gaas. Soms werden de
traphekken bevestigd tegen van beneden tot boven doorlopende stalen bui-
zen, die als hoofdbalusters dienden.
Om geluidhinder tegen te gaan werden de stalen buizen van 1961 af gevuld
met zand. Verzinkt staal voor de trapbalustrades komt men vanaf 1964 te-
gen.
Houtsoorten die voor de dekleuningen of voor leuningplanken gebruikt wer-
den zijn: beuken, iepen, yang, teak. In één geval (Arnhem, 1949) werden
zelfs wrongstukken toegepast.
Bij balkon- en galerijhekken is de variatie in uitvoering nog groter; niet al-
leen tussen de complexen onderling, maar ook tussen hekken van de woning-
blokken van een zelfde complex of tussen de balustrades van de balkons aan
voor- en achterzijde van één woningblok en soms zelfs tussen de balkons
van de eerste verdieping en die van de hogere. Bij de balustrade van een
zelfde balkon kan bovendien een open en een dicht gedeelte voorkomen.
Behalve de bij trapbalustrades genoemde staalprofielen vindt men hier ook
geheel andere materialen zoals metslwerk, schokbeton, ter plaatse gestort
gewapend beton en zelfs eenmaal een hekwerk van vurenhout. Houten dek-
leuningen komen bij stalen balkonhekken overigens maar zelden voor. Ge-
metselde borstweringen komen bij een twaalftal complexen voor, meestal
van halfsteens metselwerk, een enkele maal met een klamp van kalkzand-

80
19 5~· BG~7El
77 portlekwoningen
driE woc!il~gen
symmetrisch met wlsse~kamer
met QnCt?~~oC:tJ\'J

, plat dak
:1 '

~
1 3

....
vr jJ Jit kr aqende balkons
5m

steen aan de binnenkant en op diverse manieren afgedekt: door middel van


een rollaag, een gewapend beton afdekband, ijzer klinker of gres afdekste-
nen en soms nog met een ingemetselde verzinkte stalen buis als leuning er
boven. Schokbetonnen borstweringen komen bij zes complexen voor. In het
werk gestorte betonnen borstweringen zijn er veel minder. Stalen balkon-
of galerij hekken komen bij bijna alle meergezinshuizen aan minsten één ge-
vel voor. Open stalen hekken werden vaak afgewisseld met een gedeelte
waarin plaatmaterialen (staalplaat, kunststof golfplaat, draadglas) verwerkt
waren of met een steenachtige borstwering. Gaasvullingen werden bij bal-
konhekken meer toegepast dan bij trapbalustrades en ook andere vullingen,
zoals roosterpanelen. Wat opvalt is dat de bestekken vóór 1962 voor de sta-
len balkon- en galerij hekken vaak niét voorscheven dat ze verzinkt moesten
worden. Een vijftal bestekken van rond het jaar 1955 schreef galvaniseren
voor, wat echter maar een dunne zinklaag oplevert.
Balkons van naast elkaar gelegen woningen grenzen bij deze groep niet zo
vaak aan elkaar. Waar dat wel het geval is, werden tussen de twee balkons
schermen aangebracht, bestaande uit een al of niet verzinkt stalen raam-
werk, bezet met draadglas of asbestcement golfplaat.

81
6.14. Afwerkingen

Wandafwerkingen aan de buitenzijde komen bij elf complexen voor. In de


meeste gevallen gaat het om pleisterwerk: omrandingen van gevelopenin-
gen, bepleistering van de top of een ander gedeelte van de gevel, de bin-
nenzijde van een gemetselde balkonborstwering, randen van balkons of ge-
velbanden. Verven als wandafwerking komt wat minder voor maar wel voor
ongeveer dezelfde gevelonderdelen als zojuist genoemd: op randen van bal-
kons en op gevelbanden, op het stucwerk van een topgevel, het muurvlak
van een gemetselde borstwering. Bij enige andere complexen werden wand-
gedeelten aan balkons van een afwerking voorzien: schrootjes tussen een
paar puien in en een asbestcement golfplaat als bekleding voor B2-blokken.

6.15. Afvoervoorzieningen

Voor de buitenriolering werden bij zo goed als alle complexen gresbuizen


gebruikt, meestal in combinatie met gemetselde of schokbetonnen contr0-
leputten. Betonbuizen werden twee maal toegepast en pvc-grondleiding
eenmaal, in 1965. In sommige gevallen werden de buizen op in het werk ge-
storte betonstroken gelegd of op schokbetonplanken of gecreosoteerde hou-
ten planken.
Bij de binnenriolering is er iets meer variatie. Bij de helft van de com-
plexen bestaat de binnenriolering geheel uit asbestcementbuizen. Asbest-
cementen grondleidingen werden meestal in- en uitwendig geasfalteerd, de
standleidingen meestal alleen inwendig. Geasfalteerde gietijzeren riolerin-
gen komen voor bij ongeveer een derde van de complexen. In iets meer dan
de helft van die gevallen bestaat de riolering geheel uit gietijzer. Bij de
overige werden gietijzeren grondleidingen gecombineerd met asbestcemen-
ten standleidingen en bij een complex komt het omgekeerde voor: een as-
bestcementen grondleiding en een gietijzeren standleiding. Pvc werd voor
de binnenriolering voor het eerst in 1963 toegepast. Het werd zowel voor de
gehele binnenriolering gebruikt, als in combinatie met een asbestcementen
grondleiding. De aanslui tingen tussen de gietijzeren of asbestcementen
standleidingen en de lozingstoestellen werden in de meeste gevallen ge-
maakt met loden buizen, soms met gegalvaniseerd staal, roodkoper of pvc.
De hemelwaterafvoeren zijn bij driekwart van de complexen van zink, in
vele gevallen met een onderstuk van geasfalteerd gietijzer of van staal of
gegalvaniseerd staal. Soms werden die stalen buizen alleen aan de binnen-
kant geasfalteerd. Het eerste complex waarbij pvc hemelwaterafvoeren
voorkomen dateert uit 1961. Bij de complexen uit 1965 van deze groep ko-
men zinken hemelwaterafvoeren niet meer voor. Net zoals bij zinken af-
voeren werd het onderstuk bij pvc meestal van steviger materiaal gemaakt.
Rookkanalen werden in de meeste gevallen gemetseld van kalkzandsteen.
Bij die complexen waarbij de binnenwanden van boerengrauw of rood wer-
den gemetseld, werden de rookkanalen in dezelfde steensoort opgetrokken.
Dat is bij complexen met kalkzandstenen binnenwanden niet altijd het ge-
val, omdat men soms de voorkeur gaf aan bakstenen rookkanalen in boeren-
grauw of rood of een enkele maal hardgrauw. In een beperkt aantal gevallen
kregen de rookkananlen een ronde doorsnede. Al deze kanalen werden tege-

82
.,.,.,"

9 I
I-
m
I' I

n
T ~
-1',,-
I- I

I "' +I--
i0-
: co ti, ",I, ':: "
~ 0°. t

1963 EMMEN
120 porti ekwoning en
twee wûünlagen
symmetrisch zonder wissel kamer
met onderbouw
plat àak
niet ultkragende balkons
1 3 5m

~
i
o ~c ~-4--_,_

lijk met het metselwerk van de binnenwanden opgetrokken. Bij binnenwan-


den die van betonblokken werden opgetrokken, was het niet mogelijk om
rookkanalen van metselsteen tegelijk mee op te trekken. Indien men toch
rookkanalen van metselsteen wilde hebben moest men de kanalen rondom
metselen tegen de blokkenwand aan en men kon dat doen in een voordelige
steensoort: ijsselsteen bijvoorbeeld. Eenvoudiger was natuurlijk om bij be-
tonblokken bijpassende kanaalblokken te gebruiken, wat in meer gevallen
gedaan werd. Het rookkanaal van de slaapkamers werd bij een complex ver-
vaardigd van onverglaasde potbuizen met een ommanteling van klinker iso-
lietbeton.
Voor ventilatiekanalen werden Shunt-elementen het meest toegepast en
daarnaast de meeste metselsteensoorten die men bij rookkanalen ook aan-
treft, maar ook werden enige malen lichte bouwstenen gebruikt of asbest-
cementbuizen.
Het buitendakse gedeelte van een schoorsteen bestaat meestal uit metsel-
werk van hardgrauw met een gewapend betonnen afdekplaat en aarden, ver-
glaasde of gres schoorsteenpotten. De voorkomende constructies zijn alle-
maal variaties hierop: men liet de schoorsteenpotten weg of de betonnen
afdekplaat of beide, men voorzag het metselwerk nog van een klamp of
voerde het uit als een ommanteling of een buitenspouw. Wanneer de beton-
nen afdekplaat werd weggelaten werd er al of niet een rollaag van klinkers
aangebracht, die van boven steeds van een afwerklaag van sterke cement-
specie werd voorzien en die op zijn beurt al of niet met een asfaltprodukt
werd bestreken.
Bij zeven complexen ontbreken rookkanalen in de woningen omdat ze aan-
gesloten zijn op een centrale blok- of complexverwarming.

83
Het buitendakse gedeelte van ventilatiekanalen is bij meer dan de helft van
de complexen van dezelfde constructie als de schoorstenen. Bij Shuntkana-
len hoort buitendaks een speciale trekkap. Constructies die verder alleen
bij ventilatiekanalen voorkomen zijn: een dichte betonnen afdekplaat op
metselwerk met openingen opzij, zinken kappen en een asbestcementbuis.

6.16. Evaluatie

De elementen die bij deze groep de bijzondere aandacht vragen zijn in de


eerste plaats de platte daken en voorts de galerijen en balkons, de buiten-
kozijnen en de balustrades. Bij alle platte daken is de isolatie onvoldoende
en ze zijn in bouwfysisch opzicht onjuist geconstrueerd doordat een damp-
remming ontbreekt. Ook bij galerijen en balkons komen onjuiste construc-
ties voor en bovendien zijn er vaak koudebruggen. Bij de buitenkozijnen
zitten de problemen vooral bij de houten puien, met name in de constructie
van de borstweringen. Stalen ramen werden soms ingeschokt in beton,
waardoor een koudebrug ontstond. De stalen balustrades van balkons en
galerijen zijn in vele gevallen onvoldoende tegen corrosie beschermd. Door
een te geringe isolatie ontstaan hoge stookkosten. Waar een dampremming
ontbreekt kan condensvorming optreden is het isolatiemateriaal. Koude-
bruggen kunnen plaatselijk condens~ of schimmelvorming veroorzaken.
Voorts komen in deze groep veel gebrekkige constructies voor. Dat is het
geval bij de gevels, bij bepaalde separatiewanden, bij zoldervloeren, bij de
gemeenschappelijke trappenhuizen, bij bepaalde gevelopeningen en bij be-
paalde open verbindingen binnenshuis. Bij gevels kunnen koudebruggen
voorkomen door dichtgestoken spouwen en door gevelbanden en lateien; bo-
vendien ontbreken vaak de blokdilataties, wat problemen kan opleveren in-
dien men de gevelisolatie wil verbeteren. Problemen met te dunne separa-
tiewanden zijn aanwezig waar zulke wanden als woningscheiding moeten
dienen, terwijl de veel voorkomende gaaswanden tussen de bergingen in-
braakgevoelig zijn door een onvoldoende visuele afscheiding. Zolder vloeren
zijn vaak van hout, wat problematisch is in verband met de brandveiligheid
en de geluidsisolatie. Problemen met de geluidsisolatie zijn er ook bij de
gemeenschappelijke trappenhuizen. Portieken en galerijen hebben vaak
open toegangen. Binnenshuis komen open verbindingen voor op de plaatsen
waar een deur wenselijk zou zijn geweest.
Hieronder geven wij alle op- en aanmerkingen per element weer. Tevens
geven wij aan of het om gunstige of ongunstige eigenschappen gaat. Voor de
betekenis van de waarderingen zie hoofdstuk 2.

Algemeen: Neu. - er is een grote variatie tussen de com-


plexen onderling en ook binnen een
complex wat betreft woonvormen en
woningtypen;
Neu. - tot 1960 is de verdiepinghoogte niet ge-
standaardiseerd.

Onderbouw: Twij. - er zijn veel complexen met een staal-


fundering; wellicht was men zo zuinig

84
-=
r-
I ~.

r--
J
~~
-

~-

-- -
---
I~,
/~-

---'~ ___ _.~_


·;«' _ _ _f)S4'--=~==';:-'---=::.:_
.L._ !
:;;; . !l!H
,
_ _ _ _ _ _ _ .:..J
__ ~.c:_____.JJ
::.:
::'2
U2-L._ ''!~ __ :~ i'~ _1. 2~ _ _ _·E:!L _ _ _ .l_l?::'_ ' !>(! _ _ _ .lj ~ ::.'t' .. 17 ':'30 ltJ<:.-

1965 AMSTEHDAH
196 por t le ~ ~Qnlngen
VIef woonlagen
zonder
s y m~etrisc h rilSse: ~ affiE r
met onderbouw
pl ,it da~
niet uitkraoende balkons
1 3 Sm

~-~

mogelijk met paalfunderingen, daarop


wijst ook het naast elkaar voorkomen
van de twee funderingswijzen in sommi-
ge complexen;
Twij. - gewapend-betonpalen werden in vele
gevallen op het werk vervaardigd;
Twij. - er werd soms op slechtere grond ge-
bouwd: bij een aantal complexen waren
grondverbeteringen nodig, bij andere
een dr ainage vanwege een te lage lig-
ging.

Bui tenwanden: Gebr. - gevels met een spouw kunnen op een-


voudige wijze nageïsoleerd worden;
problemen kunnen ontstaan waar de
spouw plaatselijk is weggelaten zoals
voorkomt bij het bovenste gedeelte van
een gevel, rondom stalen ramen die
rechtstreeks in metselwerk zijn ge-
plaatst of bij achterwanden van loggia's;
Gebr. - andere koudebrugproblemen kunnen ont-

85
staan door gevelbanden die als omran-
ding van een vloer fungeren of door de
betonklossen in de spouw bij toepassing
van rozet ankers in de kopgevel;
Twij. - in sommige gevallen is geëxperimen-
teerd met nieuwe constructies: schok-
beton gevelelementen, in het werk ge-
storte borstweringen van beton;
Gebr. - in de jaren voor 1956 werden bI okdil at a-
ties achterwege gelaten.
Binnenwanden: Gebr. - als afscheiding tussen bergingen komen
vrij veel gaasbespanningen op houten
regelwerk voor;
Gebr. - soms komen te dunne wanden voor als
woningscheiding: zoals het wandje naast
de trap bij boven- en benedenwoningen;
Vloeren: Twij. - sommige complexen hebben houten be-
ganegrondvloeren onder woon- en slaap-
kamers;
Gebr. - vaak ontbreekt een steenachtige zolder-
vloer: soms is er dan een houten zolder-
vloer , maar in de meeste gevallen is er
een niet-begaanbare vliering; de laatste
is het eenvoudigst na te isoleren.
Galerijen en balkons: Gebr. - galerijen en balkons werden vrijwel al-
tijd in het werk gestort; uitkragende ga-
lerijen of balkons zonder consoles ver-
eisten een dompconstructie, wat in alle
gevallen een koudebrug meebracht;
Gebr. - bij niet-uitkragende balkons is niet al-
tijd isolatiemateriaal aangebracht tus-
sen vloer en balkon, zodat daar ook
koudebruggen kunnen voorkomen;
Ond. - soms werden minder geschikt construc-
ties toegepast zoals voorgespannen be-
tonbalkjes met vulelementen;
Gebr. - de waterdichtheid (en de isolatie) van
het onderste balkon is vaak twijfelach-
tig als zich daaronder een binnenruimte
bevindt.
Trappen en trappen- Gebr. - voor 1961 werd er geen aandacht be-
huizen, hellingen: steed aan de geluidsisolatie in trappen-
huizen.
Daken: Neu. - voor 1956 kunnen bij meergezinshuizen
platte houten daken of lessenaarsdaken
voorkomen;

86
Gebr. - aan de isolatie van die houten daken
werd weinig aandacht besteed;
Ond. steenachtige plat dakconstructies zijn
voor 1960 slecht geïsoleerd, de aanwe-
zigheid van een dampremming aan de
onderkant kon hierbij niet worden vast-
gesteld, terwijl er geen of een onvol-
doende ventilatie is;
Twij. - kleine platjes van gewapend beton bo-
ven entrees en dergelijke kregen hele-
maal geen isolatie.

Skelet: Neu. - complete dragende skeletten komen bij


deze groep niet voor.

Buitenkozijnen en Gebr. - sommige complexen hebben open por-


wandopeningen tieken of open trappenhuizen naar een
galerij;
Twij. - vurenhouten kozijnen en puien komen
zeer veel voor, soms zijn ze toegepast
als doorgaande puien voor een portiek;
Ond. - aan de isolatie van de borstwering van
houten puien werd niet altijd voldoende
aandacht besteed;
Gebr. - betonomrandingen van stalen ramen
kunnen lastige koudebruggen opleveren,
vooral bij uitgestulpte ramen.

Binnenkozijnen en Gebr. - in sommige woningen is er een open


wandopeningen: verbinding tussen keuken en douchecel.

Dak- en vloer- Twij. - houten dakkapellen komen in zeer be-


openingen per kte mate voor.

Balustrades: Ond. - voor 1962 schreven de bestekken niet


voor dat stalen balkon- en galerijhekken
verzinkt moeten worden.

Afvoervoorzieningen: Twij. - veel binnenrioleringen zijn uitgevoerd in


asbestcementbuizen;
Voo. - tegen binnenwanden van betonblokken
werden de rookkanalen soms rondom
van kleine stenen opgetrokken; dergelij-
ke kanalen laten niets achter na even-
tuele sloop.

87
Muwi-flats met verdiepinghoge puien, Schiedam, 1958 (foto Hans Krüse, Fotografi-
sche Dienst Bouwkunde, TU Delft)

88
7
NIET-TRADITIONEEL GEBOUWDE WONINGEN:
STAPELBOUW VOLGENS EEN GESLOTEN SYSTEEM

7.1. Algemene gegevens

Tot deze groep rekenen wij complexen die gebouwd zijn volgens bouwsys-
temen als Tramonta, Airey, Muwi, Pronto en Bakker. De drie laatstgenoem-
de zijn stapelbouwsystemen met elk hun eigen type betonblokken. Airey
heeft een gevel die samengesteld werd uit kleine handtilbare betonplaatjes,
die bevestigd werden aan geprefabriceerde betonnen stijlen. De draagcon-
structie hierbij kan een betonskelet zijn, zoals beschreven in "Woningvoor-
raad '45-'75" 1). Ook kan de dragende functie worden vervuld door de prefab
betonstijlen van de gevel en in dat geval zijn de woningscheidende vloeren
van hout op stalen tralieliggerbalken. Tramonta (de naam is afgeleid van
"traditioneel" en "montagebouw") heeft traditioneel gemetselde gevels. De
vloeren worden bij dit systeem gedragen door de voor- en achtergevel plus
een geprefabriceerde kolomconstructie, die overlangs door het midden van
het bouwblok loopt. De woningscheidende wanden hebben nauwelijks een
dragende functie, de wanden rond het trappenhuis wel.
Het Tramonta-systeem werd in de jaren vijftig op bescheiden schaal toege-
past, voornamelijk in Den Haag en omgeving. Even bescheiden is de bouw-
produktie in het Bakker-system, maar die is wel over het hele land ver-
spreid. Het systeem Airey, toegepast van 1949 tot 1968 haalde een grotere
produktie. Muwi is het meest toegepaste bouwsysteem: meer dan 36000 wo-
ningen; ze staan voornamelijk in de provincies Noord- en Zuid-Holland. In
de vestigingsplaats van de promotor van het bouwsysteem - Rotterdam -
zijn er naar verhouding opvallend weinig gebouwd. Verder komen Muwi-
woningen voor in Twente en in Nijmegen en omstreken. Het Pronto-systeem
werd veel toegepast in de steden van Noord-Brabant, maar ook in Zuid-Hol-
land en Zeeland.
Opmerkelijk is dat veel komplexen, die in een stapelbouwsysteem zijn ge-
bouwd, niet als zodanig op de gunningslijst staan vermeld: met acht van de
twaalf complexen was dat het geval. Kennelijk werden alleen systemen met
een geldige bouwkeur op de lijst opgenomen.
In de steekproef troffen wij diverse complexen aan die werden gebouwd in
het kader van in 1956 afgesloten continucontracten. Voor het Muwi-sys-
teem zijn dat complexen in Den Haag, Amsterdam, Schiedam en Enschede;
voor het Pronto-systeem complexen in Breda en Eindhoven, onderdeel van
de produktiestroom "Continubouw Brabant I".
De twaalf complexen die wij voor deze groep beschrijven, staan voor meer
dan de helft in de provincies Noord- en Zuid-Holland, voor een belangrijk
deel in de grote steden aldaar. Van Tramonta hebben we twee voorbeelden,
maar een van die twee werd gebouwd volgens twee verschillende bestekken,
van Bakker hebben we één voorbeeld, van Muwi zes en van Pronto drie. Wij

89
st ape I bouwsyst elen 11II1I1I11I1 12

gunningsjaar 1955 1960

aantal woningen )}»})}»})} 29 76

Aantal woonlagen:
twee woon lagen
drie woonlagen I I I I I i I I I

vier woonlagen I I I illl II


leer dan vi er woonl agen

Ontslui ting:
portiek:
syuetrisch met wissel ka.er I I I f f f f

sy.metrisch zonder .isselkamer I I


asy •• etrisch I I
galeri j
beneden-en boven won i ng

Onderbouw:
geen onderbouw
.et onderbouw ft flflftf
gedeeltelijk souterrain
souterr ai n I I
gedeeltelijk kelder
kelder

open portiek

Dakvar.:
plat dak fflfft'.
flauw hellend dak I I

hellend dak

Bal konopl oss i ng:


niet ui tkragend balkon I I

half uitkragend balkon lill I1


vri j ui tkragend balkon f f f f f

Overzicht van de complexen gebouwd volgens een stapelbouwsysteem

hebben in de steekproef helaas geen bruikbaar voorbeeld van Airey aange-


troffen: het ene dossier dat we ervan ontvingen, bevatte alleen eengezins-
huizen.
Ook deze groep bestaat voor het overgrote deel uit portiekwoningen: gale-
rijen komen alleen voor bij een gedeelte van het Bakker-complex in Roo-
sendaal. Orie- en vierhoge blokken komen ongeveer evenveel voor en daar-
van heeft iets meer dan de helft een onderhuis en de rest een souterrain of
kelder. Het onderhuis kan winkels bevatten of bergingen en andere ruimten,
al of niet gecombineerd met woningen. Orie- en vierhoge blokken en blok-
ken met onderhuis of souterrain komen vaak gemengd voor in een complex.
Alle Muwi- en Pronto-complexen hebben een plat dak, de Tramonta- en
Bakker-complexen hebben flauw hellende daken. Een aantal blokken van

90
- 1951 LEIDEN
-- 256 por ti ekwon ingen Tramonta
dr i e\ vier woon lagen
sym met r i sch met \z onder wissel kaaer
souterra in
flau w he llend dak

~_
1
....
__ vri j uitkragende ba ikons
3 Sm

een Muwi-complex in Amsterdam met winkels op de begane grond heeft een


dakopbouw, waarin bergingen zijn ondergebracht.
De verdiepinghoogten zijn minder gevarieerd dan bij andere groepen: elk
bouwsysteem had zijn eigen gestandaardiseerde maat. Voor Tramonta was
dat een netto hoogte tussen vloer en plafond van 2.60 m, resulterend in een
bruto maat van 2.80 m. In het Muwi-systeem werkte men met een verdie-
pinghoogte van 2.84 m (2.62 m netto). In het Pronto-systeem hield men een
netto verdiepinghoogte aan van 2.60 m, resulterend in een bruto maat van
2.795 m. Deze maten komen tot 1961 voor bij de complexen van de Conti-
nubouw Brabant Ij na dat jaar werd alleen nog de gestandaardiseerde maat
van 2.80 maangetroffen.

7.2. Onderbouw

Bij de meeste op zandgronden gebouwde complexen werden strokenfunde-


ringen toegepast van gewapend beton, meestal met een langsrib. In een
aantal gevallen liggen de funderingsstroken alleen in dwarsrichting onder
het balkenrooster; zie fig. 7.1.
Bij alle complexen in het westen des lands, bij een in Eindhoven en bij een
gedeelte van een complex in Breda werden paalfunderingen toegepast. In de

91
tAl
1

7.1

7.1 Balkenrooster van gewapend beton bij strokenfundering en bij fundering op


palen, systeem Pronto, Breda, 1958

grond gevormde palen, zoals Franki- en Vibropalen, komen vaker voor dan
gladde palen van gewapend beton. Op die funderingspalen werd een gewa-
pend beton balkenrooster gelegd of er werd een souterrain- of keldervloer
gestort van gewapend beton met versterkte stroken boven de palen of met
randbalken. Onder de blokkenwanden van de Muwi- of Pronto-complexen 10-

92
1955 ' 5 SRAVENHAGE
329 port ie kwon ingen "uwi
dr ie lv i er woonl agen
1""'1l--l,....+~L.J~ _ symm etr i sen met Iji sselk aiiier
sout er ra in
pi at dai::
haJf \ vri j u itkr~ ge nd8 bdl ~ ons

~_
1 3
.... Sm

pen de funderingssloven meestal alleen in dwarsrichting, met een vorstrib


of koppel balk in langsrichting. Bij de Tramonta-complexen lopen de ver-
sterkte stroken in de souterrainvloer in langsrichting, wat overeenkomt met
de lastenverdeling bij dat bouwsysteem.
De wanden van souterrains werden in het Tramonta-systeem gemetseld als
spouwmuur, al of niet op een betonnen randbalk, met een steens binnen-
spouwblad van kalkzandsteenklinkers en een halfsteens buitenspouwblad van
baksteenklinkers; de spouw werd geheel of tot het maaiveld gevuld. Bij
Muwi-complexen werden souterrainwanden gestort van gewapend beton en
onbekleed gelaten.
Voorts dienen hier nog vermeld te worden de vloeren van gewapend of on-
gewapend beton op de begane grond, waaronder geen kruipruimte voorkomt.
Bij Muwi-complexen werden zulke vloeren uitgevoerd als gewapend-beton-
vloer en ze vormen dus één geheel met het balkenrooster; ze werden ge-
stort op een zandaanvulling. Bij Pronto-complexen werden deze vloeren
uitgevoerd als stampbetonvloer van 7 of 8 cm dik; zie fig. 7.1. Zulke vloe-
ren komen niet alleen in bergingen voor, maar ook als beganegrondvloer in
trappenhuizen. In dat laatste geval werd zo'n vloer wel eens voorzien van
een krimpnet, in bergingen werden ze ongewapend gelaten.
In kruipruimten werd een bodemafsluiting van schoon zand aangebracht.

93
H r-
,,

: - ---

I
~

7. 2 L..:7.:.::,3_----.::==~:::::====___ _.J

7.2 Gevelconstructie en houten vloer met gelaste tralieligger van het Airey-sys-
teem (uit Bouwkeur 1952)
7.3 Gevelconstructie en gewapend-betonvloer op gelaste tralieligger van het
Airey-systeem (uit De Ingenieur,1959, nr. 34, p. B.140)

Voor de ventilatie van kruipruimten werden gietijzeren bakroosters ge-


bruikt of betonnen ventilatieroosters met kanaalstukken, zgn. wolfskuilen.

7.3. Buitenwanden

De buitenwanden zijn bij elk van deze bouwsystemen anders. In het Tra-
monta-systeem hebben de langsgevels een dragende functie. Deze gevels
werden, evenals de kopgevels, traditioneel gemetseld van hardgrauw en
kalkzandsteen met een spouw. Bij een Haags complex uit 1952 bestaan de
langsgevels op de bovenste twee verdiepingen uit een halfsteens buiten-
spouwblad van hardgrauw en een halfsteen binnenspouwblad van kalkzand-
steen. Op lagere verdiepingen werd het binnenspouwblad een hele steen dik
gemaakt. De kopgevel is bij de bovenste drie verdiepingen twee maal half-
steens met spouw, met op de onderste verdieping een binnenspouwblad van
steens metselwerk van kalkzandsteen drielingen.

94
i r I11r-o, r1
11
Ir li il
11 11 11
11 11 11 11 11 11
11 11 IJ 1I I i iI
.s

..
7.4
. .' -
:- : -.:.:. .-.
CD yulbeton

75

7.4 Stapelblok, dragende wand en gevel, systeem Pronto (uit Bouwkeur 1955)
7.5 Dragende wand van Muwi-blokken. Dezelfde blokken werden omstreeks 1952
gebruikt in het Welschen-systeem (uit Bouwkeur 1952)

De betonblokken van het Bakker-, Muwi- en Pronto-systeem werden ge-


bruikt als dragend element in de buitenwanden.
In het Bakker-systeem werden sintelbetonblokken gebruikt. Voor het com-
plex in Roosendaal waren dat nog blokken van 29 x 29 cm met een dikte van
10, 15 of 20 cm, samengesteld uit 1 portland-cement : 2 zand: 2 machinale
houtkrullen : 6 sintels. Deze blokken werden door de aannemer zelf op het
werk gemaakt en ze waren kennelijk nogal vorstgevoelig: een gedeelte van
de in november 1956 vervaardigde blokken moest worden afgekeurd als ge-
volg van bevriezing. De 10 cm dikke blokken werden voor de langsgevels
toegepast en de 15 cm dikke voor de kopgevels. Volgens de bouwkeur uit
1959 werden er later blokken toegepast die meer leken op de Muwi-blokken.
De blokken van het Muwi-systeem waren holle blokken van lichtbeton die,
nadat ze op elkaar gestapeld waren, met beton gevuld werden. Vorm, afme-
tingen en betonsamenstelling van de blokken, die aangeduid werden als
"hoogovenbims-holblokstenen", ondergingen in de loop van de tijd kleine
wijzigingen (zie fig. (7.5 t/m 7.7). Aanvankelijk (bouwkeur 1952) hadden de
blokken een samenstelling van 1 cement: 6 hoogovenbims. Later (bouwkeur
1956) werd dit volgens de bestekken: 1 portlandcement: 3/4 zand: 1 1/2
natuurbims : 4 1/2 lavakies. Nog later, in 1962 (de bouwkeur 1959 is dan van
kracht) schrijven de bestekken een samenstelling voor van 1 cement: 1
zand: 1 natuurbims : 4 lavakies. De samenstelling van het vulbeton is
steeds 1 cement: 2 zand: 3 grind gebleven. Tot 1958 werden de blokken
gemetseld, daarna werden ze zonder cement in halfsteensverband gesta-
peld. De betonblokken werden steeds aan het oog onttrokken door een bui-
tenspouwblad van halfsteens metselwerk hardgrauw, of bij een onderhuis
met bergingen, ook wel eens door een beklamping van hardgrauw.
Tot 1958 werden bij de Muwi-complexen, die wij in de steekproef aantrof-

95
fen, steeds gevelkolommen toegepast (zie fig. 7.6) met zware schijfvormige
kolommen onder de kopgevels, die in de lengterichting van het bouwblok
geplaatst werden. De langsgevels, waarin de beschreven blokken niet wer-
den toegepast, kunnen als niet-dragend worden beschouwd. Bij latere com-
plexen, waarbij de kolommen niet voorkomen, vervullen de langsgevels wel
een dragende functie: elke bouwmuur eindigt bij deze blokken dan ook te-
gen een gevelpenant van gestapelde blokken. Niet-dragende gevels werden
meestal opgetrokken als een gewone spouwmuur van hardgrauw en kalk-
zandsteen.
Pronto-blokken werden van grind beton gemaakt in verschillende dikten. Af-
hankelijk van het bouwdeel waarvoor ze werden gebruikt, waren de blokken
niet, aan één zijde of tweezijdig bekleed met een isolerende laag bimsbe-
ton. Voor kopgevels van woningen werden blokken van 16 of 18 cm gebruikt
met aan één zijde bims. De blokken werden aan het oog onttrokken door
een gemetseld buitenspouwblad van halfsteens hardgrauw; zie fig. 7.4. Voor
langsgevels of voor de bovenste twee verdiepingen van kopgevels werden
voor het binnenspouwblad ook wel 10 cm dikke Pronto-blokken toegepast.
Uitkragende balkons werden bij Pronto-complexen ondersteund door uit ge-
metselde penanten van twee maal halfsteens metselwerk met spouw; bij de
Brabantse complexen werd die spouw tot aan de tweede verdieping gevuld
met beton. Gevelbanden van gewapend beton kunnen voorkomen bij Tra-
monta-complexen, als rondlopende banden om alle vloeren bij Muwi-com-
plexen (zie fig. 7.7) en als banden in de langsgevels van Pronto-complexen.
De kopgevels laten bij Pronto-complexen niet op iedere verdieping een ge-
velband zien. Waar deze gevelbanden aan de binnenzijde in het zicht kwa-
men, werden ze bekleed met 3 cm vlasvezelplaat of 1 cm kurkplaat. Soms
werd ook een strook van de aansluitende vloer geïsoleerd met 2 cm dikke
vlasvezelplaten.
Blokdilataties werden bij de Tramonta- en Bakker-complexen niet gemaakt,
bij de Muwi- en Pronto-complexen meestal wel.

7.4. Binnenwanden

Binnenwanden hebben wij onderscheiden in dragende en niet-dragende bin-


nenwanden.
Voor separatiewanden werd in de meeste gevallen drijfsteen gebruikt, van
in de handel verkrijgbare soorten of van eigen fabrikaat. Bij Muwi-com-
plexen werden deze wanden gemetseld van lavabimssteen van dezelfde sa-
menstelling als de holle blokken voor de dragende wanden. Scheidingswan-
den van porisosteen komen voor bij Tramonta-complexen. Scheidingswanden
tussen bergingen werden vaak gemetseld van kalkzandsteen op zijn kant
(Muwi) of ze werden uitgevoerd in halfsteens metselwerk kalkzandsteen
(Muwi en Tramonta). Bij Pronto-complexen werden drijfsteen of lichtbeton-
blokken gebruikt. Houten regelwerken met gaas kunnen bij complexen van
ieder bouwsysteem wel een keer voorkomen.
Niet-dragende wanden tussen woningen komen alleen voor in het Tramonta-
systeem. Deze woningscheidende wanden werden in het werk gestort van
klinkerisolietbeton en ze zijn 18 of 20 cm dik. Boven de vliering werden de-
ze wanden opgetrokken in kalkzandsteen als ondersteuning van de dakgor-

96
- - - - -- -- - - -- -- - -- ----

I·.·tv
••n4IJur l' .nO . l'
~=="'\I:if-'Ullv.fI"I." •• "
be"ndlgin, bij
11010"""'" , .d

7.6

t-t=:u----:c;•.--~"-
. ~

IJ

. -;.

7.7

7.6 Dragende wand van Muwi-blokken, met gevelkolom (uit Bouwkeur 1956)
7.7 Blokken, gevel met dragende wand en vloerconstructie met randbalk van het
Muwi-systeem (uit Bouwkeur 1959)

97
dingen. Helemaal zonder dragende functie zijn deze binnenwanden dus niet,
maar als ondersteuning voor de vloeren zijn ze in dit bouwsysteem niet no-
dig. Bij het Tramonta-complex in Leiden bestaan zelfs de wanden rond het
trappenhuis (met in het werk gestorte trappen van gewapend beton) volgens
het bestek en de tekeningen uit klinkerisolietbeton.
De dragende binnenwanden werden in de andere bouwsystemen vervaardigd
met de voor het systeem kenmerkende blokken. In het Bakker- en het Mu-
wi-systeem zijn dat dezelfde blokken die voor de gevels werden gebruikt.
In het Bakker-systeem werden voor de woningscheidende wanden en voor de
dragende wanden in het onderhuis 20 cm dikke blokken gebruikt. Dragende
wanden tussen kamers binnen een woning zijn 10 cm dik.
In het Muwi-systeem werden de dragende wanden gemetseld of (na 1958) los
gestapeld in halfsteens verband in de hiervoor beschreven blokken (zie fig.
7.5 t/m 7.7), die vervolgens met beton gevuld werden. In souterrains komen,
net als bij andere systemen, ook wel eens gewapend-beton wanden voor. Bij
dilatatievoegen werden vanaf 1959 dubbele wanden gemaakt van 16 cm dik-
ke blokken. Voor die tijd werd zo'n dubbele wand gemetseld van twee maal
halfsteens kalkzandsteen tussen het hulpskelet van gewapend beton. In plat-
tegrondsituaties met korte stukken wand en met veel hoeken, zoals tussen
trappenhuis en wisselkamer , werd ook wel kalkzandsteen gebruikt. Bij ande-
re blokkensystemen deed men dat ook.
In het Pronto-systeem werden de dragende wanden gemetseld van 21 cm
dikke Pronto-blokken; zie fig. 7.4. Binnen of tussen woningen gebruikte men
blokken met aan twee zijden bims, tussen bergingen blokken zonder bims.
Naast dilatatievoegen gebruikte men 18 cm dikke blokken: zonder bims tus-
sen bergingen, met aan één zijde bims op de woonverdiepingen. Dragende
binnenwanden tussen kamers binnen een woning werden in het Pronto-sys-
teem ook wel gemetseld van halfsteens kalkzandsteen met een penant van
steens werk bij de gevel, of (na 1961) van 10 cm dikke Pronto-blokken met
een penant van 21 cm dikke blokken met bims. De 10 cm dikke blokken
werden ook gebruikt bij trappenhuiswanden tegen de achterzijde van een
wand van halfsteens metselwerk hardgrauw.

7.5. Vloeren

Alleen Muwi en aanvankelijk ook Airey (zie fig. 7.2 en 7.3) hadden een ei-
gen vloersysteem. In andere bouwsystemen maakte men gewapend-beton-
vloeren of men koos een in de handel verkrijgbare systeemvloer zoals Cus-
veller in de Tramonta-complexen of Ribsi in het Bakker-complex. Bij de
continuprojecten in het Pronto-systeem in de Brabantse steden gebruikte
men Isoliet-systeemvloeren. In het Tramonta- en het Bakker-systeem zijn
de beganegrondvloeren en de vloeren tussen woningen en onderbouw niet
steeds dezelfde als die tussen woningen onderling. Bij Tramonta gebruikte
men zowel B.A.S.C.- als Kwaaitaal-elementen. Bij het Bakker-complex zijn
die onderste vloeren van holle baksteen.
De eigen systeemvloer van het Muwi-systeem is een zgn. balken- en brood-
jesvloer, met voorgespannen trilbeton balkjes en vulelementen van lichtbe-
ton (zie fig. 7.7), die vanaf 1956 van dezelfde samenstelling waren als de
wandblokken. Bij Muwi-complexen uit 1962 werden zwevende dekvloeren

98
-------- ____2'"!>~1-· ·- ---.-- -----.1"1

7.8

7.8 In het werk gestorte galerij plaat en console, systeem Bakker, Roosendaal,
1956

aangebracht.
Vlieringen, die alleen voorkomen bij Tramonta- en Bakker-complexen wor-
den gedragen door houten plafondhangers; zie fig. 7.9. Bij het Bakker-com-
plex, met een plafond van board en neostucplaten, werd daarboven een laag
sisalkraftpapier aangebracht "ter voorkoming van schimmel- en condens-
vorming in het halm plank dakbeschot".
Zoldervloeren komen niet voor. Bij enkele complexen komen stoepen voor
van gewapend beton.

7.6. Galerijen en balkons

Galerijen komen alleen voor bij het Bakker-complex in Roosendaal. De ga-


lerijplaten werden in het werk gestort van gewapend beton en los gehouden
van de vloeren. Ze werden opgelegd op eveneens in het werk gestorte con-
soles, die uitkragen uit de blokken wanden; zie fig. 7.8.
Balkons werden in het werk gestort van gewapend beton. Vrij uitkragende
balkons, half ingeklemde balkons en loggiavloeren met opleggingen op de
dragende wanden komen ongeveer even vaak voor. Uitkragende balkons bij
systeemvloeren vereisten een dompconstructie en veroorzaken dus een kou-
debrug. Een bijzonder type uitkragend balkon komt voor bij de Pronto-com-
plexen; deze worden in het midden ondersteund door een penant van met-
selwerk, die even ver voor de gevel uitsteekt als het balkon.
Bij een Muwi-complex in Schiedam komen balkon platen voor als verbin-
dingslid tussen twee blokken; deze platen werden gedilateerd van de blok-
ken door opleggingen op gegalvaniseerde strippen van 9.5 x 11.5 mmo

7.7. Trappen en trappenhuizen

Uitgebouwde trappenhuizen komen niet voor; bij het enige complex met ga-
lerijwoningen werden de trappenhuizen in de hoeken van het blok opgeno-
men.
De trappenhuisbordessen werden bij alle complexen in het werk gestort van
gewapend beton. De trappen zelf werden voor het merendeel samengesteld

99
uit losse schokbeton treden en bomen. Bij de Muwi-complexen werden al-
leen trappen van een afwijkende maat in het werk gestort; de schokbeton
elementen van de prefab trappen maakte men zelf. Complete schokbeton
trapelementen komen alleen een enkele maal voor bij een Pronto-complex.
In het werk gestorte trappen komen voor bij een Tramonta- en bij een Bak-
ker-complex.
Alleen bij een Muwi-complex uit 1962 werd enige aandacht besteed aan de
bestrijding van geluidhinder uit het trappenhuis door de bordesplaten op
vlasvezelplaten te storten en de opleggingen verder te bekleden met zacht-
board.
Vaste vurenhouten trappen in een woning komen alleen voor in enige Muwi-
complexen. Klimijzers naar het dakluik in de portiek komen eveneens alleen
in sommige Muwi-complexen voor; in één geval werden ze verzinkt. Eén
verzinkt stalen klimijzer komt tenslotte voor aan de schoorstenen van een
Tramonta-complex in Den Haag.

7.&. Daken

Zoals reeds vermeld hebben de Tramonta- en Bakker-complexen daken met


flauwe hellingen. Platte daken komen voor bij de Muwi- en Pronto-com-
plexen.
De kapconstructies voor de hellende daken met overstekende dakranden
zijn van hout. Kapconstructies zijn bij de Tramonta-complexen vrij licht
vanwege de middenondersteuning. De gordingen worden gedragen door kap-
spanten en door de doorgetrokken woningscheidende wanden en gevels. Bij
een van de complexen werd een sporenkap gemaakt met dakbeschot van
houtwolcementplaten van 5 cm dik, die aan de bovenzijde werden ingewas-
sen met slappe portlandcementspecie. Bij een ander Tramonta-complex
werden de gordingen gedragen door houten vakwerkspanten. Het dakbeschot
bestaat hier uit houtwolmagnesietplaten van 5 cm dik op schroten die om
de 0,25 m op de gordingen werden bevestigd. De bovenkant van de dakpla-
ten werd vertind met 1,5 cm portlandcementspecie; zie fig. 7.9. De kap-
ruimte werd bij dit complex krachtig geventileerd: per portiek vier openin-
gen in de voorgevel en vier in de achtergevel van 5 x 22 cm. Bij het Bakker-
complex werden lessenaarsdaken gemaakt met een houten balklaag en
halmplank dakbeschot. Het overstek boven de galerij werd verkregen door
uitkragende INP 18-profielen uit de bouwmuren.
De dakbedekking bestaat bij deze daken uit een tweelaagse "teer vrije" dak-
bedekking, ingestrooid met leislag. Op de nok en in de goten werd een extra
laag dakbedekking aangebracht.
De dakvloer bij platte daken is bij alle complexen van dezelfde constructie
als de woningscheidende vloeren. Bij Muwi- en ook wel bij Pronto-com-
pI exen werden de dakvloeren meteen op afschot gelegd. De isolatie bestaat
bij bijna alle complexen uit 7 cm dikke vlasvezel-kanaalplaten. De kanalen
werden geventileerd, meestal via de dakrand, maar ook wel eens door ven-
tilatiekapjes op het dak. Soms schreven de bestekken voor dat de isolatie-
platen met mastiek op de dakvloer geplakt moesten worden (1958), dan
weer dat ze los gelegd moesten worden (1961). Bij oudere complexen kan
men wel eens een in het werk gestorte isolatielaag aantreffen van bij voor-

100
7.9

7.9 Kapconstructie en detail van een flauw hellend dak met dakbeschot van
houtwolmagnesietplaten en een niet-begaanbare vliering, systeem Tramonta,
's-Gravenhage, 1952

beeld lavakies-lichtbeton, die tevens als afschotlaag moest dienen en een


minimale dikte had van 3 cm (Muwi, 1955).
De dakranden werden in het werk gestort van gewapend beton, zonder of
met een klein overstek. In deze dakranden werden steeds dilataties aange-
bracht; bij dakvloeren komt men die pas later tegen: vanaf 1961.
De platte daken werden gedekt met twee lagen dakbedekking, geplakt met
mastiek, vanaf 1962 op een onderlaag van henneppapier. Op de dakbedek-
king werd 3 of 4 cm grind aangebracht. De dakbedekking werd omschreven
als "asfaltpapier" (Muwi 1955-1956), "teervrije dakbedekking", "asfaltvilt op

101
koolteerbitumenbasis" (Muwi 1958-1962) of "asfalt" (Pronto). Bij Muwi-
complexen werd op de dakrand een zinken lijst aangebracht, bij Pronto een
betere kwaliteit dakbedekking.
Een platje boven een uitgebouwde entree werd gedekt met een eenlaagse
dakbedekking en ingestrooid met fijn grind. Bij een van de Muwi-complexen
werd op de onderste balkons, die zich boven een binnenruimte bevinden, een
laag gietasfalt met hoog smeltpunt aangebracht.

7.9. Skelet

Tramonta-complexen hebben een skeletconstructie bestaande uit geprefa-


briceerde kolommen en in het werk gestorte balken van gewapend beton,
die in de lengterichting in het midden van de bouwblokken geplaatst werd
en die voor het grootste gedeelte de dragende functie van de binnenwanden
overneemt.
Muwi-complexen kregen in de eerste jaren waarin dat systeem werd toege-
past een hulpskelet van gewapend beton, bestaande uit kolommen op de
koppen van alle dragende binnenwanden en eindgevels, ringbalken om alle
vloeren en koppelbalken, gestort op de dragende binnenwanden ter hoogte
van de vloeren. Die koppelbalken dienden tevens als verankering voor de
voorgespannen vloerliggers. Na 1958, of mogelijk iets later, werden de ko-
lommen achterwege gelaten en in een enkel geval alleen nog op de hoeken
bij de eindgevels geplaatst. De ringbalken om de vloeren werden steed in
het zicht gelaten, de kolommen werden aan het oog onttrokken door een
gemetselde buitenspouwwand. Waar koudebruggen ontstonden, werd de be-
tonconstructie aan de binnenzijde geïsoleerd door 3 cm dikke vlasvezelpla-
ten.
Incidentele toepassingen van gewapend-betonkolommen en balken kunnen in
andere complexen voorkomen in het onderhuis, in de entreehal of aan de
buitenzijde onder overkragende vloeren.

7.10. Buitenkozijnen en wandopeningen

Alle komplexen hebben vurenhouten kozijnen. Geschopeerde stalen ramen,


deuren en puikozijnen met stalen deuren komen alleen voor in portieken van
de Haagse Tramonta-complexen. Schokbeton kozijnen met vast glas komen
voor in de kopgevels van enkele Muwi-complexen.
In vergelijking met de traditionele bouw komen bij deze complexen veel af-
wijkende raamconstructies voor. De meeste Muwi-complexen en alle Pron-
to-complexen hebben, in plaats van de traditionele raam constructies boven
een gemetselde borstwering, verdiepinghoge puien, ook tussen de balkons
in. Bij de Muwi-complexen werden de borstweringen van die puien aanvan-
kelijk bezet met ondoorzichtig glas of gevuld met hardhouten schrootjes
aan de buitenzijde, een 12 mm dikke vlasschevenplaat aan de binnenzijde en
daartussen een vulling van 3 cm steenwol. De bewegende delen in deze pui-
en waren van geschopeerd staal en bij puien met deuren werd meestal een
eiken of yang onderdorpel aangebracht. Bij latere complexen uit 1962 wer-
den de borstweringen bezet met gecoate asbest cement platen (glasal) en

102
- 1958 BREDA
- 302 porti ekwoni nge.n Pronto
- drie\vier woonlagen
sy~metrisch met wissel kamer
onderbouw
_ plat dak

..........
_ uitkragende balkons
1 3 Sm

werd er aan de binnenzijde een bemetseling van drijfsteen aangebracht of


er werden tussen de balkons in gewone vurenhouten raamkozijnen geplaatst
met grenenhouten ramen op een gemetselde borstwering met spouw. De
houtverbindingen werden tevoren soms gedompeld in pentachloorfenol. De
eerstgenoemde puiconstructies (zonder drijfsteen bemetseling) bleken in-
middels alle te zijn vervangen; bij het Amsterdamse complex was er al na
negen jaar sprake van houtrot. Bij de Pronto-complexen werd achter de
borstwering van de puien steeds een bemetseling aangebracht van 7 cm dik-
ke sintel- of hoogovendrijfstenen. De trappenhuispuien bestaan bij de mees-
te Muwi- en Pronto-complexen uit op elkaar gestapelde vurenhouten puien
met vast glas. De Pronto-complexen hebben in die puien een verticale glas-
roede van T-staal, die aanvankelijk niet verzinkt werd.
Bijzondere raamconstructies komen ook voor bij het "experimentele" Tra-
monta-complex in Leiden 2). Er werden hier naar beneden schuivende ra-
men aangebracht in kozijnen met borstweringen van vurenhouten delen. De
ramen kunnen tussen deze borstwering en de doorgetrokken binnenspouw-
wand worden geschoven. Deze schuifkozijnen werden tijdens het afvoegen
van de gevels gemonteerd op tevoren ingemetselde latten en klossen van
houtbeton, zoals in het Tramonta-systeem vaker werd gedaan.
De overige toegepaste raam- en deurconstructies, lekdorpels en venster-
banken wijken niet principieel af van wat we bij de traditionele bouw te-
genkwamen. Alleen kan hier nog vermeld worden dat, in plaats van de ge-

103
bruikelijke raamdorpelstenen, bij Muwi-complexen steed plinttegels werden
toegepast en bij de Pronto-complexen in de Brabantse steden vlakke dub-
belhardgebakken tegels van 10 x 10 cm.
Open portieken, open toegangen tot trappenhuizen en dergelijke komen niet
voor.
Hijsbalken of andere hijsinrichtingen komen voor boven daartoe geschikte
gevelopeningen bij Muwi-complexen in Amsterdam, Enschede en Schiedam.
In Enschede en Schiedam werden verplaatsbare hijsarmen geleverd van
resp. een geschopeerde stalen buis van 46 mm en een thermisch verzinkte
stalen buis van slechts 35 mmo

7.11. Binnenkozijnen, wandopeningen en inbouwpakketten

De kozijnen van de binnendeuren en binnenpuien zijn bij vrijwel alle com-


plexen van vurenhout; alleen bij het Pronto-complex in Terneuzen werden
plaatstalen binnendeurkozijnen toegepast. De vurenhouten puien werden
vaak gecombineerd met kastenwanden. Bij de Tramonta-complexen, die da-
teren uit de eerste helft van de jaren vijftig, komen nog paneeldeuren voor.
Bij de Muwi- en Pronto-complexen werden in woningen steeds vlakke board-
of fineerdeuren toegepast, met en zonder glasopeningen of vurenhouten
glasdeuren volgens standaardmodel uit de fabriek. Boarddeuren werden niet
toegepast als woningtoegangsdeur • In bergruimten komen wel steeds drie-
of vierpaneelsdeuren voor en soms ook deuren met gaas.
Inbouwpakketten komen niet voor. Open doorgangen in wanden komen een
enkele maal in een souterrain voor.

7.12. Dak- en vloeropeningen

Dakopeningen komen voor in de vorm van klim- of vluchtluiken naar platte


en flauw hellende daken. Deze luiken met houten opstanden werden van op-
geklampte delen gemaakt en aan de bovenkant met zink bekleed. De onder-
kant werd bij Muwi-complexen bekleed met asbestcementplaat, bij Pronto-
complexen met triplex.
Als vloeropeningen komen voor: trapgaten, klimluiken naar de vliering en
watermeterputten. Afgetimmerde trapgaten naar slaapkamers in het on-
derhuis komen voor bij Muwi-complexen in Amsterdam, Enschede en Schie-
dam.
Watermeterputten met opgeklampte luiken komen voor in de onderhuizen.
De luiken liggen meestal in een omranding van verzinkt hoekstaal. Bij de
Pronto-complexen in de Brabantse steden werden de watermeter putten met
boven- en tussendeksel gemaakt van opgeklampte delen; de stalen omran-
ding om het bovenluik werd niet verzinkt.

7.13. Balustrades

De balustrades in de trappenhuizen werden samengesteld uit buizen of


strippen met tussen balusters van rond- of stripstaal. In een enkel geval

104
~
I
,

=. l---~~

- !l---oo!

- 1962 oCH lEDAM


- 122 portieKwoning en M
uwi
dri e\vier woonlagen
symmet risch met wisselkamer
onder hui s
_ pl at dak

~_
1

....
_ half uit kragende bal kons
3 Sm

werd een hardhouten dekleuning aangebracht. De hekken werden vaak be-


vestigd tegen doorgaande verticale buizen. Bij de Tramonta- en de eerste
Muwi-complexen werden de traphekken geschopeerd, bij latere complexen
komt dat niet meer voor. Maatregelen tegen geluidsoverdracht via de trap-
balustrade werden nergens genomen.
Balkonbalustrades werden wel steeds verzinkt. Voor 1957 werd schoperen of
galvaniseren voorgeschreven, daarna meestal thermisch verzinken. De hek-
ken werden samengesteld uit buizen of strippen en rondstaal. Soms werden
ze gecombineerd met asbestcementplaten, schokbetonplaten of in het werk
gestorte borstweringen van gewapend beton. Bij de Pronto-complexen wer-
den roosterhekken toegepast. Bij de Brabantse complexen werden de hekken
gegalvaniseerd, bij een complex in Terneuzen werden thermisch verzinkte
roosterhekken voorgeschreven. In Eindhoven zijn de roosterhekken inmid-
dels vervangen.

7.14. Afwerkingen

Bij een Muwi-complex in Enschede werden de gevels van het onderhuis af-
gewerkt met een pleisterla~g van kristal-cementgranito. Betonwerk werd

105
soms geschilderd.
Balkons werden soms direct na het storten vlak afgewerkt, maar meestal
werd er een cement dekvloer op aangebracht, in vele gevallen met een wa-
terkerend middel zoals Sica.

7.15. Afvoervoorzieningen

Voor de buitenrioleringen werden uitsluitend gresbuizen toegepast, vaak in


combinatie met schokbeton controleputten. Bij de Haagse complexen wer-
den die buizen op gewapend-betonplanken gelegd.
Voor de binnenrioleringen werden overwegend asbestcementbuizen toege-
past. Geasfalteerde gietijzeren buizen komen alleen voor bij een tweetal
Muwi-complexen in Schiedam. De asbestcementbuizen werden bij de Pron-
to-complexen in- en uitwendig geasfalteerd, bij de Muwi-complexen meest-
al alleen inwendig. De afvoerleidingen vanaf de lozingstoestellen zijn van
lood, bij de Pronto-complexen behalve van lood ook van koper. Bij de Muwi-
complexen met gietijzeren standleidingen werden de loden buizen daarop
aangesloten door middel van messing manchetten; bij de Pronto-complexen
werden roodkoperen manchetten gebruikt voor de aansluitingen op asbest-
cementbuizen.
De hemelwaterafvoeren werden in de meeste gevallen van zink gemaakt,
met meestal een onverzinkt, maar wel inwendig geasfalteerd stalen onder-
einde. Een enkele maal werden gietijzeren of verzinkte stalen ondereinden
gebruikt of ze werden geheel van stalen buizen gemaakt. Bij verschillende
Muwi-complexen komen binnendoor lopende hemelwaterafvoeren voor; de
daarvoor gebruikte materialen zijn: geasfalteerd gietijzer, inwendig geas-
falteerde gegalvaniseerde stalen buizen en asbestcementbuizen.
De rookkanalen werden in de meeste gevallen gemetseld van ijsselsteen,
drielingen, kalkzandsteen drielingen of gewone kalkzandstenen van waal-
formaat. Soms werden de kanalen gemetseld rond een metalen bus die mee
omhoog getrokken werd. Kanalen van kleine stenen werden tegen de blok-
kenwanden aan rondom gemetseld; kanaalblokken komen betrekkelijk wei-
nig voor. In de klinkerisolietwanden van de Tramonta-complexen werden
rookkanalen gemaakt door onverglaasde potbuizen in te storten. Ook wer-
den wel speciale Tramonta-kanaalblokken gebruikt.
De ventilatiekanalen werden bij alle Muwi-complexen gemaakt van Shunt-
kanaalelementen. Bij Tramonta-complexen gebruikte men hiervoor de eigen
kanaalblokken. Bij de overige complexen werden de ventilatiekanalen ge-
metseld, of opgetrokken van in de handel verkrijgbare kanaalelementen.
De rookkanalen kregen buitendaks meestal een buitenspouw van hardgrauw,
een afdekplaat van gewapend beton en verglaasde schoorsteenpotten. De
variatie is minder groot dan bij traditioneel gebouwde complexen. Als nog
niet eerder beschreven varianten kunnen worden vermeld: beplakken met
dakbedekking; een kanaal van kalkzandsteen drielingen, beklampt met hard-
grauw.
Ventilatiekanalen opgebouwd uit Shunt-elementen kregen buitendaks
meestal een Shunt-trekkap, de meeste overige ventilatiekanalen werden
buitendaks op dezelfde wijze als schoorstenen behandeld.

106
7.16. Evaluatie

Elementen die bij deze groep de bijzondere aandacht vragen zijn de platte
daken en de buitenkozijnen. Veel platte daken werden matig of slecht geï-
soleerd, terwijl een dampremming meestal ontbreekt. Bovendien werden
vóór 1960 in die slecht geïsoleerde daken geen dilatatievoegen aange-
bracht, wat problemen geeft als het dak gaat werken door thermische uit-
zetting. Het intact blijven van de isolatie bij daken, waarbij een damprem-
ming ontbreekt, hangt af van de werking van de ventilatie. Condensvorming
in de winter is in die omstandigheden echter niet te voorkomen. Door een
slechte isolatie ontstaan hoge stookkosten. Bij flauw hellende daken werden
vaak houtwolcementplaten of dergelijke toegepast als dakbeschot, waar-
door de kapruimte flink geventileerd moest worden en Is-winters dus zeer
koud bleef, terwijl er geen isolatiemateriaal werd aangebracht op de vlie-
ring. Bij de buitenkozijnen zijn het vooral de veel toegepaste verdiepings-
hoge puien die, afhankelijk van de toegepaste constructie, problemen ge-
ven. Veel ervan moesten reeds vervangen worden. Andere zeer onderhouds-
gevoelige constructies zijn de doorgaande vurenhouten portieklichten.
Veel andere constructies moeten als gebrekkig aangemerkt worden. Deze
komen voor bij de buitenwanden, bepaalde separatiewanden, de vlieringen
(zie boven), de balkons, de gemeenschappelijke trappenhuizen en de balus-
trades daarin. Veel buitenwanden hebben gevelbanden die als koudebrug
werken en die bij een eventuele naïsolatie problemen kunnen veroorzaken.
Hetzelfde geldt voor complexen waarbij blokdilaties ontbreken. Koudebrug-
gen komen ook voor bij uitkragende balkons. Gaaswanden die als separatie-
wand tussen bergingen veel voorkomen zijn inbraakgevoelig. Bij de gemeen-
schappelijke trappenhuizen zou de isolatie tegen contactgeluid verbeterd
moeten worden.
Hieronder geven wij alle op- en aanmerkingen per element weer. Tevens
geven wij aan of het om gunstige of ongunstige eigenschappen gaat. Voor de
betekenis van de waarderingen zie hoofdstuk 2.

Algemeen: Neu. - bij complexen die in het kader van een continu-
contract vanaf 1956 naar een zelfde ontwerp
werden gebouwd, kunnen tot in 1961 afwijkende
maten voor de verdiepinghoogte voorkomen.

Onderbouw: Neu. - in Amsterdam, maar ook wel in andere plaatsen


zoals Enschede, komen beganegrondvloeren voor
van gewapend beton, waaronder zich geen
kruipruimte bevindt;
Neu. - bij woningblokken gebouwd in het Pronto-sys-
teem werden beganegrondvloeren van stampbe-
ton gemaakt, al of niet voorzien van een krimp-
net; op zichzelf hoeft dat geen problemen op te
leveren, maar het betekent wel dat de vloer
opengehakt moet worden als men iets aan de
leidingen er onder wil of moet doen.

107
Bui tenwanden: Gebr. - de gevelbanden, die bij Muwi- en Pronto-com-
plexen veelvuldig voorkomen, vormen koude-
bruggen; er werd wel een laagje isolatiemate-
riaal van 3 cm vlasvezelplaten aan de binnenzij-
de aangebracht;
Gebr. - bij de Tramonta- en Bakker-complexen werden
geen blokdilataties aangebracht.

Binnenwanden: Gebr. - houten regelwerken met gaas kunnen als af-


scheiding tussen bergingen in ieder bouwsys-
teem worden aangetroffen;
Voo - binnenwanden - de woningscheidende wanden
hierbij inbegrepen - hebben in het Tramonta-
systeem geen dragende functie voor de vloeren;
Neu. - klinkerisolietwanden kunnen in het Tramonta-
systeem wel een dragende functie hebben, bij
voorbeeld als wand rondom het trappenhuis (met
gewapend-betontrappen).

Vloeren: Gebr. - als dampremming paste men sisalkraftpapier


toe op vlieringen; isolatie ontbreekt.

Galerijen en Gebr. - vrij uitkragende balkons bij systeemvloeren vor-


balkons: men een koudebrug als gevolg van de noodzake-
lijke dompconstructie.

Trappen en Gebr. - slechts in één geval werden maatregelen geno-


tr appenhuizen: men tegen geluidhinder uit het trappenhuis via
de bordessen.

Daken: Gebr. - het dakbeschot bij flauw hellende daken bestaat


vaak uit houtwolcementplaten of dergelijke;
vanwege het gevaar van inwendige condensatie
in deze platen werd de kapruimte krachtig ge-
ventileerd;
Gebr. - dilataties in platte daken werden vanaf ca. 1960
gemaakt; insnijdingen in ter plaatse gestorte
dakranden komen wel steeds voor;
Ond. - platte daken werden vanaf 1956 geïsoleerd met
vlasvezel-kanaalplaten; rond 1958 schreven de
bestekken voor dat die platen met mastiek op
de dakvloer geplakt moesten worden, enige ja-
ren later dat ze los gelegd moesten worden;
Ond. - vóór 1956 kan men in het werk gestorte
isolatielagen aantreffen.

Skelet: Voo - Tramonta-complexen hebben een skeletcon-


structie van kolommen en balken, die voor het
grootste gedeelte de dragende functie van de
binnenwanden overneemt;

108
Neu. - in het Muwi-systeem kregen de woningblokken
aanvankelijk een compleet hulpskelet van gewa-
pend beton, bestaande uit kolommen achter de
gevel, gevelbalken en koppel balken op de dra-
gende binnenwanden; na 1958 of later werden de
kolommen achterwege gelaten.

Buitenkozijnen: Twij. - alle complexen hebben vurenhouten kozijnen;


Ond. bij veel Muwi- en Pronto-complexen zijn in
plaats van ramen verdiepinghoge puien aange-
bracht, soms met een bemetseling van drijf-
steen voor de borstwering, soms niet; waar die
bemetseling niet gemaakt werd, trad vrij spoe-
dig houtrot op;
Ond. - de meeste Muwi- en Pronto-complexen hebben
portieklichten die opgebouwd zijn uit op elkaar
gestapelde vurenhouten puien over drie of vier
verdiepingen; stalen onderdelen hiervan werden
niet altijd verzinkt;
Twij. - bij Pronto-complexen in de Brabantse steden
werden als lekdorpels vlakke dubbelhardgebak-
ken tegels toegepast van 10 x 10 cm.

Balustrades: Gebr. maatregelen tegen geluidsoverdracht via de


trappenhuisbalustrades werden niet genomen;
Twij. - de balkonhekken bij alle Pronto-complexen in de
Brabantse steden bestaan uit gegalvaniseerde
rooster hekken.

Afvoervoorzie- Twij. - de meeste binnenrioleringen zijn geheel van as-


ningen: bestcementbuizen uitgevoerd; bij de Pronto-
complexen werden die in- en uitwendig geasfal-
teerd, bij Muwi meestal alleen inwendig;
Voo. - rookkanalen van kleine metselstenen tegen
blokkenwanden zijn rondom van kleine stenen
opgetrokken en laten dus niets achter na even-
tuele sloop.

109
Noten bij hoofdstuk 7

(1) R. Lijbers, C.C.F. Thijssen en H. Westra, Woningvoorraad '45-'75,


Delft, 1984, pag. 266-268; zie ook: R.S.F.J. van Elk en H. Priemus,
Niet-traditionele woningbouwmethoden in Nederland, Alphen a.d. Rijn,
1970, hoofdstuk 10.6.
(2) Zie: "Experimentele woningbouwplannen. Het woningbouwplan van Lei-
den", Bouwkundig Weekblad, 1952, p. 193-198.

110
8
NIET-TRADITIONEEL GEBOUWDE WONINGEN:
GIETBOUW

8.1. Algemene gegevens

T ot deze groep rekenen wij alle complexen waarvan de dragende wanden


zijn vervaardigd van beton, dat ter plaatse werd gestort in een gestandaar-
diseerde bekisting. Uitgaande van deze definitie selecteerden wij veertien
complexen uit de steekproef die als gietbouw beschouwd moeten worden.
Daaronder zijn een aantal complexen die tot stand kwamen in bekende
gietbouwsystemen, die in de jaren vijftig werden toegepast, zoals Welschen,
Korrelbeton en RBM. De Korrelbeton-complexen uit 1956 en latere jaren en
de RBM-complexen werden gebouwd in het kader van continucontracten,
afgesloten met resp. de gemeenten Dordrecht, Den Haag en Amsterdam.
Nieuwe ontwikkelingen komen op gang in 1960, maar meer nog in de jaren
1964 en 1965 door de opkomst van stalen wandbekistingen.
Bij vergelijking van de door ons als gietbouw aangemerkte complexen met
de gegevens van de gunningslijst kwamen wij opnieuw tot de constatering
dat meer dan de helft hiervan - acht van de veertien - op de gunningslijst
niet als bouwsysteem waren aangemerkt. Onder deze acht bevinden zich
niet alleen nieuw ontwikkelde gietbouwmethoden, maar ook een verbeterde
versie van een bestaand systeem, plus een drietal Korrelbeton-complexen.
Indien onze opvatting juist is dat alleen systeembouw met een geldige
bouwkeur als zodanig op de gunningslijst werd aangemerkt, zou dat vooral
grote consequenties kunnen hebben voor de telling van het aantal woningen
dat volgens een gietbouwsysteem tot stand kwam. Indien de lijsten van het
aantal begonnen, onderhanden zijnde en gereedgekomen systeemwoningen
in de jaarverslagen van de toenmalige Centrale Directie van de Volkshuis-
vesting gebaseerd zijn op de gunningslijsten, moet er veel meer gietbouw
zijn dan daaruit valt op te maken. In de loop van de tijd zijn er immers veel
meer gietbouwsystemen bijgekomen dan andere bouwsystemen, waarvan
aanvankelijk telkens een gedeelte niet werd meegerekend.
De regionale verspreiding van gietbouwcomplexen is tot 1965 zeer ongelijk:
in de steekproef komen tien ervan in de drie grote steden voor, twee in
Zuid-Holland buiten de grote steden en twee in Limburg, in wat toen nog de
Mijnstreek heette. Per bouwsysteem blijkt van spreiding uit deze steek-
proef nauwelijks iets. Alle Korrelbeton-complexen in de steekproef op één
na staan in Den Haag. De RBM-complexen zijn alle in Amsterdam te vinden
en de complexen volgens het nieuw ontwikkelde RBM U-systeem in Rotter-
dam. Het ene Welschen-complex uit de steekproef staat in Vlaardingen. In
1960 valt er voor het eerst iets nieuws te constateren: zes woontorens die
door Boele en Van Eesteren in Den Haag gebouwd werden. Voorzover wij
weten zijn hier geen verdere ontwikkelingen op gevolgd. Andere nieuwe
ontwikkelingen vallen te constateren in 1964 in de Mijnstreek: vier hoge

111
gi etbouNsystelen fttffttfff'f'f 14

gunni ngsj aar 1955 1960 1965

aanta l Maningen »})})})})})}) 3795

Aantal Moonlagen:
tMee Noonl dgen
drie Noon lagen 4 4 4 4
vier Noonl agen f f f t f
.eer dan vier woonlagen i i 4 4 I I

Ontsluiting :
port iek:
sylletr isch ut wisselka.er i 4
sylletrisc h zonder wisselka.er
asyuetr i sch
galeri j ftft fflft 10
beneden-en bovenNoning

Ond erbouN:
geen onderbouM
. et onderbouN 4 4 4 4 4 4 4
gedeeltel ijk souterrain
souterra in ftft ti
gedeeltelijk kelder
kelder

open porti ek

Dakvar.:
plat dak ffllftffifft, 13
flauw hellend dak
hellend dak

Bal konop! oss i ng:


niet ui tkragend balkon
hal f ui tkr agend balkon I 4 i I 4
vri j ui tkragend balkon 4141 1444

Overzicht van de complexen gebouwd volgens een gietbouwsysteem

blokken met galerijwoningen gebouwd door Wilma. Enige jaren later werd
door Wilma het systeem Wilma II ontwikkeld(l). Een ander complex in de
Mijnstreek werd gebouwd door Vascomij, die tijdens de bouw failliet ging en
waarbij dus geen sprake is van verdere ontwikkelingen. Het al genoemde
RBM lI-systeem is wel tot een grote ontplooiing gekomen.
Verschillende van die nieuwe ontwikkelingen vertoonden bedenkelijke as-
pecten:
- het isolatiemateriaal werd in de meeste gevallen aan de binnenzijde van
de gevels aangebracht (Den Haag 1960 en Wilma) of werd achterwege ge-
laten (RBM 11);
- bij de Wilma-flats werd geen buitenspouwwand aangebracht;
- bij de door Vascomij gebouwde woningen was al na 14 jaar groot-on der-

112
~--,_. _----_.. ~

- 195: Vl ddrdlrlCe ï:
- 136 portlek~onlngen ~ e l s[hen
drl e\v i er woonlagen
symmetri sch met\ ~ ond e r ~i s s l~ a mef
süuterr di n
fl auw hell end dak
_ half ultkr agende bal~Dns

~
1

......
3 5m

houd nodig in verband met condensatieproblemen en houtrot;


- bij de RBM U-flats moesten na 18 jaar bij beide complexen alle galerij-
en balkonconsoles worden vervangen in verband met betonschade.
Van de door Boele en van Eesteren in Den Haag gebouwde woontorens zijn
geen problemen bekend. Overigens waren bij de vanouds toegepaste giet-
bouwsystemen de problemen niet bepaald afwezig. Bij Welschen-complexen
waren herhaaldelijk problemen en na een aantal jaren stopte men dan ook
met de toepassing van dat systeem(2). Bij Korrelbeton kampte me2 enige
tijd met de eis voor geluidsisolatie van een voldoende gewicht per m wand.
Er is in deze groep wat meer variatie in het aantal woonlagen dan bij vorige
groepen. Bij Welschen- en Korrelbeton-complexen is het aantal woonlagen
meestal niet hoger dan drie of vier. Eenmaal komt bij Korrelbeton een blok
voor van zes woonlagen met galerijflats op een onderbouw. Ook in het
RBM-systeem ging men bij twee van de drie complexen niet hoger dan drie
of vier woonlagen; maar het derde complex bestaat uit vijf geknikte blok-
ken van negen woonlagen met galerijflats op een onderbouw(3). De woonto-
rens in Den Haag tellen twaalf verdiepingen plus nog een dakopbouw met
woningen, de Wilma-flats tien verdiepingen en de beide RBM U-complexen
in Rotterdam zeven. In deze groep komen galerijen meer voor dan portie-

113
ken. In de jaren 1956 en 1957 komen in Amsterdam en Den Haag complexen
voor met zowel galerij- als portiekwoningen. Voor die tijd bouwde men
overwegend portiekwoningen, na 1957 komen in deze groep alleen nog gale-
rijflats voor, behalve bij de woontorens in Den Haag waarin alle woningen
toegankelijk zijn vanuit een centrale hal. Souterrains komen voor bij de
Haagse complexen, in Vlaardingen en in Dordrecht. Souterrains komen
meestal voor bij portiekwoningen, maar ook wel bij galerijwoningen. Het
Welschen-complex heeft flauw hellende daken, alle andere hebben platte
daken.
De verdiepingshoogte varieert: bij het Welschen-complex is die 2,95 m, bij
Korrelbeton-complexen werd meestal 2,92 m aangehouden, een enkele maal
2,88 m, bij RBM 2,84 m of 2,85 m. Vanaf 1960 werd overal de gestandaardi-
seerde maat van 2,80 m aangehouden, ook bij complexen die in het kader
van een continu contract werden gebouwd.

8.2. Onderbouw

De complexen in het westen des lands werden op palen gefundeerd, meestal


gladde gewapend-betonpalen, maar ook palen met verzwaarde voet of in de
grond gevormde palen. Een plan uit 1956 in Amsterdam werd voorgeheid
'overeenkomstig de aanwijzingen in het plan'. Op de funderingspalen werd
een gewapend beton balkenrooster gestort. Dat zijn in een aantal gevallen
zware betonsloven in dwarsrichting met lichtere koppelbalken in langsrich-
ting. Indien men de funderingsbalken en de beganegrondvloer tegelijk wen-
ste te storten, werden wellichtbetonplaatjes als blijvende bekisting van de
balken aangebracht. De twee Limburgse complexen werden op staal gefun-
deerd. Het complex in Heerlen werd gefundeerd op gewapend-betonstroken
op een grondverbetering, d.w.z. dat de grond eerst werd ontgraven en ver-
volgens weer werd aangevuld met zand dat kunstmatig werd verdicht. De
tien verdiepingen hoge woonblokken in Kerkrade werden gefundeerd op
stampbeton funderingsvoeten, die rechtstreeks in de grondontgravingen
werden gestort. De keldervloer bij laatstgenoemd complex werd eveneens
van stampbeton vervaardigd, 8 cm dik. Bij andere complexen waar souter-
rainvloeren werden gemaakt, werden die vloeren van gewapend beton ver-
vaardigd. Souterrain- of kelder wanden werden in alle gevallen van gewa-
pend beton gemaakt en al of niet bekleed met een klamplaag of halfsteens
metselwerk aan de buitenzijde; eenmaal werd een verzwaring van kalkzand-
steen aan de binnenzijde toegepast. Souterrain-ingangen komen bij twee
complexen voor, liftputten bij drie. Meterputten komen voor bij woonblok-
ken zonder souterrain.
Verder vermelden wij in deze paragraaf de op de grondslag gestorte bega-
negrondvloeren. Bij zes van de veertien complexen komen beganegrondvloe-
ren voor van gewapend beton. Bij een van de Limburgse complexen werd in
de bergingen een 8 cm dikke stampbetonvloer gemaakt. In kruipruimten on-
der vloeren van ander materiaal werd een laagje zuiver zand aangebracht.

114
.

~
...":,.,
. ~
. '-~

: : : "-::;

W\ ~,J
8.1

8.1 Geveldetails (onbeklede gevel en beklampte geve!), systeem Korrelbeton, '5-


Gravenhage, 1955

8.3. Buitenwanden

Gietbouwsystemen hadden in deze periode nog weinig met elkaar gemeen,


alleen constructies waarvoor geen beton gestort werd, komen bij verschil-
lende bouwsystemen wel eens met elkaar overeen. Het gaat dan om vullin-
gen met metselwerk, al of niet ter verzekering van de stabiliteit in de
langsrichting van een woningblok of om metselwerk bij een dakopbouw.
Complete puivullingen komen voor bij het RBM-systeem en bij de Wilrna-
flats. Voor het overige moeten wij de systemen afzonderlijk beschrijven.
In het Welschen-systeem werden de langs- en kopgevels in het werk gestort
van gewapend beton, met een isolatie aan de binnenzijde van 4 cm dikke
vlasvezelplaten, waarin verzinkte draadnagels werden aangebracht voor de
aanhechting. Bij de kopgevels kan, in plaats van vlasvezelplaten, een isola-
tie van houtwolcementplaten zijn aangebracht, ook 4 cm dik. Een buiten-
spouwwand is niet aanwezig, zie fig. 8.8.
In het Korrelbeton-systeem is de gevelconstructie herhaaldelijk gewijzigd.
Bij de oudste complexen werden de wanden van puinkorrelbeton alleen ge-
pleisterd, in latere jaren werd een buitenbeklamping van hardgrauw aange-
bracht, nog later een bekleding van halfsteens .metselwerk hardgrauw. Al
deze vormen komen in de steekproef voor. Uit de beschrijving in 'Woning-
voorraad '45-'75' weten we dat Korrelbeton ook nog kan voorkomen met een
buitenbekleding van kliskezoren en met een gemetselde buitenspouw-

115
"

:~rt
Systeem
R. B.M.

8.2 --i-- 8.3

8.2 Details van eindgevel en dakrand, systeem RBM, Amsterdam, 1956


8.3 Geve1- en vloerconstructie, dragende wand en bekistingssysteem, systeem
RBM (gepubliceerd in De Ingenieur, 1959)

wand(4). Deze verschillende gedaanten van het Korrelbeton-systeem volg-


den elkaar aanvankelijk vrij snel op. Het oudste complex in de steekproef
uit 1954 heeft nog kopgevels met alleen een pleisterlaag, terwijl de langs-
gevels van dat complex bestaan uit gemetselde spouwmuren tussen beton-
nen gevelbalken en kolommen. Bij de andere hier beschreven complexen in
dit systeem werd korrelbeton zowel in de kop- als de langsgevels toegepast.
Het opvolgende complex uit 1955 heeft een beklamping van hardgrauw, op
de kopgevels en op een gedeelte van de langsgevels, zie fig. 8.1. Bij de
daaropvolgende complexen uit 1956 en 1957 zijn de gevels bekleed met
halfsteens metselwerk hardgrauw aangebracht op een 1,5 cm dikke cement-
pleisterlaag, waarin meestal nog een waterkerend middel zoals Sika werd
verwerkt, zie fig. 8.4. Korrelbetonwanden met een beklamping of een be-
pleistering komen bij die complexen nog wel eens voor als borstwering
onder ramen of als binnenzijde van een galerij. Wanden werden vervaardigd
van grove puinkorrelbeton met een samenstelling van 1 cement: 3/4 zand:
10 puin. Grove puinkorrels waren korrels van 12 tot 23 mmo
RBM-complexen met schokbeton ge vel plaat jes, zoals beschreven in 'Wo-

116

.. •.
. .
:
.
.. .- .•.. :
" ..
..
.... . :

'.~ '

)' . '"

Sys t eem KO RRELBET ON 8.4

"" ."_ li l ,'

~~. .oir .............. ,.".

( ~-

8.5

8.4 Geve1- en v1oerconstructie, dragende wand en bekistingssysteem, systeem


Korre1beton (uit Bouwkeur 1956)
8.5 Gevelconstructie en dakrand van woontorens in 's-Gravenhage, 1960

ningvoorraad '4-5-'75' zijn WIJ In deze steekproef niet tegengekomen(5). In


1954- is men "onder invloed van het streven naar economie en naar aanpas-
sing aan de wensen van de opdrachtgevers" van die beton plaatjes afge-
stapt(6). Het oudste RBM-complex in deze groep dateert uit 1956, het
jongste uit 1961. Het RBM-systeem onderscheidde zich in die tijd van het
latere RBM U-systeem door de toepassing van geprefabriceerde wandstij-
len, die op afstanden van ca. 1,25 m van elkaar werden gesteld. De ruimte

117
daartussen werd opgevuld met ongewapend lichtbeton of grindbeton, afhan-
kelijk van de belasting die op de wand kwam. De stijlen werden van trilbe-
ton vervaardigd dat ongeveer dezelfde samenstelling had als het beton in de
vakken daartussen. Bij een negen verdiepingen hoog complex in Amsterdam
uit 1958 werd, op een onderhuis met wanden van gewapend beton, op de on-
derste twee verdiepingen grindbeton toegepast tussen grindbetonstijlen en
daarboven lichtbeton tussen stijlen van gewapend lichtbeton. Dat lichtbeton
werd aanvankelijk omschreven als hollith-bimsbeton; in 1958 was de samen-
stelling van dat lichtbeton op de derde woonlaag 1 cement: 2 1/2 zand: 3
hollith en van de vierde tot de negende woonlaag 1 cement: 3 1/4 zand: 2
3/4 hollith. De gevels werden steeds van een gemetselde buitenspouwwand
voorzien van halfsteens hardgrauw, zie fig. 8.3. De langsgevels hebben bij
latere complexen geen dragende functie meer en werden dichtgezet met
puivullingen.
Bij toepassing van nieuwe gietbouwmethoden was men aanvankelijk geneigd
om het beton aan de binnenzijde van de gevels te isoleren. Bij de Haagse
woontorens uit 1960, met rondom in het werk gestorte gevels, gebruikte
men daarvoor houtwolcementplaten van 3 cm (zie fig. 8.5); bij de Wilma-
flats uit 1964 bracht men een beklamping aan van 7,5 cm dikke gewapende
schuimbetonplaten. De Haagse woontorens kregen bovendien nog een ge-
metselde buitenspouwwand, de Wilma-flats niet. De langsgevels werden bij
die laatste gedicht met puivullingen. De gevelconstructies die door Vasco-
mij en in het RBM II-systeem werden toegepast lijken het meest op die van
in latere jaren toegepaste gietbouwsystemen: kopgevels met een in het
werk gestorte binnenspouwwand en met een gemetselde buitenspouwwand.
Bij Vascomij zijn die wanden 25 cm dik met een isolatielaag van 1 cm poly-
styreenschuim aan de spouwzijde; bij de RBM II-blokken zijn de kopwanden
18 cm dik, zonder isolatie. De langsgevels hebben geen dragende functie en
werden dichtgezet met gemetselde spouwmuren, bij Vascomij met poriso-
steen aan de binnenzijde, bij de RBM II-complexen met schoon metselwerk
kalkzandsteen.
Gevelbanden van gewapend beton komen bij veel complexen voor die ge-
metselde buitenspouwwanden hebben of verdiepinghoge puien. Gevelbanden
ter ondersteuning van de buitenspouwwand komen voor bij de RBM-com-
plexen (fig. 8.2), de Haagse woontorens uit 1960 (fig. 8.5) en bij de RBM II-
complexen. Vanwege de koudebrug werd achter die gevelbanden aan de bin-
nenzijde meestal isolatiemateriaal aangebracht; bij de RBM II-complexen
bleef dat achterwege.
Waar dat nodig was werden vrijwel altijd blok dilataties aangebracht; het is
mogelijk dat ze bij één van de Haagse Korrelbeton-complexen ontbreken.

8.4. Binnenwanden

Bij alle complexen, behalve bij het ene dat in het Welschen-systeem ge-
bouwd is, komen dragende en niet-dragende binnenwanden voor. In het
Welschen-systeem werd de dragende functie van de binnenwanden overge-
nomen door een skelet van kolommen en balken; zie fig. 8.8.
Voor de niet-dragende binnenwanden werden in de meeste gevallen de ge-
wone traditionele constructies toegepast: kalkzandsteen metselwerk tussen

118
:~55 's Gravennage
206 porti ekwoningen ~ofrelOeton
drie \vl er woonlagen
symmetrisch met wissel kamer
souterraIn
pi at dak

~_
1
....
uitkragende balkon s met kol ommen
3 Sm

bergingen, drijfsteen metselwerk tussen kamers, maar ook wel gelijmde gas
of schuimbetonplaten. Tussen bergingen kwamen we ook weer de onvermij-
delijke houten regelwerken met gaas tegen. Alleen in de Korrelbeton-com-
plexen vindt men naast drijfsteen, ook separatiewanden van een niet-tradi-
tioneel materiaal, nl. dunne wanden van grove puinkorrelbeton.
Niet-dragende wanden als woningscheiding vindt men in het Welschen-com-
plex. Ze werden opgetrokken van zgn. sintelbeton-holblokstenen, ongeveer
dezelfde die later in het Muwi-systeem werden toegepast. Deze blokken
werden gevuld met schrale beton. De wanden tussen woning en trappenhuis
werden gemetseld van hardgrauw, aan de achterzijde waarvan een wand van
sintelbeton-drijfsteen werd opgetrokken.
Dragende wanden in onderhuizen en souterrains werden ongeacht het toe-
gepaste bouwsysteem meestal van gewapend beton gemaakt. De dragende
wanden tussen en in de woningen werden volgens de toegepaste bouwsyste-
men gemaakt. De wanden tussen woningen en gemeenschappelijke trappen-
huizen zijn vaak gecompliceerder doordat de systeemwanden werden be-
kleed of beklampt met baksteen.
De dragende wanden waren in het Korrelbeton aanvankelijk 20 cm dik. In de
jaren 1954 tot 1956 had men kennelijk problemen met vereiste gewicht van

119
360 kg/m 2 wand (voor de geluidsisolatie) tussen twee woningen. In 1955 en
1956 experimenteerde men met een bekleding van "korrelbetontegels" op
woningscheidende wanden. De complexen uit deze jaren werden niet als
"bouwsysteem" aangemerkt op de gunningslijst. Vanaf 1957 werden woning-
scheidende wanden 25 cm dik gemaakt, zie fig. 8.4.
In het RBM-systeem werden de dragende wanden op dezelfde wijze ver-
vaardigd met geprefabriceerde tussenstijlen als het dragende gedeelte van
de gevels, zie fig. 8.3. Woningscheidende wanden werden steeds 20 cm dik
gemaakt, dragende wanden in de woning zijn 11, 15 of 20 cm dik. In een
complex uit 1961 werden op acht plaatsen per blok stabiliteitswanden ge-
maakt van gewapend beton, die dwars op de woningscheidende wanden
staan. Het aansluitende gedeelte van die woningscheidende wand werd van
ongewapend grindbeton gemaakt.
Bij de Haagse torenflats uit 1960 en bij de nieuwere gietbouwmethoden uit
1964 en 1965 werden alle dragende wanden in het werk gestort van gewa-
pend beton. Bij het Haagse complex zijn die wanden van de eerste tot de
zesde woonlaag deels 15 en deels 18 cm dik, van de zevende tot de twaalfde
woonlaag zijn ze alle 15 cm dik, ook tussen woningen. Bij de Limburgse
complexen werden de betonwanden 20 cm dik gemaakt en bij de RBM II-
complexen in Rotterdam 18 cm. De wand tussen woning en trappenhuis
werd bij de Haagse torenflats en bij de Wilma-flats aan de woningzijde geï-
soleerd met resp. 3 cm dikke houtwo1cementplaten en een beklamping van
gewapende schuimbetonplaten van 7,5 cm dik, zoals ook bij de gevel werd
gedaan.

8.5. Vloeren

De meest voorkomende vloerconstructie in deze groep is een gewapend-be-


tonvloer, zie fig. 8.2 en 8.5. Alleen Welschen en Korrelbeton hadden hun
eigen vloersysteem.
De Welschen-vloer bestaat uit balkjes van voorgespannen beton met onge-
veer vierkante vloerplaat jes van hoogovenbims. De voorgespannen balkjes
werden ingestort in moerbalken van gewapend beton, zie fig. 8.8.
De vloerconstructie van Korrelbeton werd aanvankelijk omschreven als een
vloer van "gesloten puinkorrelbeton, samenstelling 1 op 6 op een onderlaag
van grove korrelbeton 1 op 10". In 1957 is de samenstelling 40 1 cement:
120l middelkorrel van 6 tot 12 mm : 120 1 korrrelstof 0,6 mm op een kor-
relbeton onderlaag met een samenstelling van 40 1 cement : 320 1 middel-
korrel van 6 tot 12 mmo De vloeropbouw uit twee lagen werd op de tekenin-
gen duidelijk aangegeven, zie fig. 8.4 en 8.6. Op de dragende wanden werd
meestal een dilatatie in de vloer aangebracht. In het Korrelbeton-complex
in Dordrecht werden Cusveller-vloeren toegepast.
In het RBM U-systeem werden de gewapend-betonvloeren gestort op een
houten bekisting. Van de andere gietbouwsystemen bevatten de dossiers
daarover geen nadere gegevens. De gewapend-betonvloeren werden ter
plaatse van koudebruggen aan de onderzijde geïsoleerd met meestal 3 cm
dikke vlasvezelplaten. De vloer boven een doorgang in een woonblok werd
gestort op 7 cm dikke gasbetonstenen. De door Vascomij gebouwde wonin-
gen hebben een zwevende dekvloer.

120
- 1956 Amsterdam
- 448 porti ekwonl ngen HEM
VI er rioonlagen
sy~ R~ trlsC hmet \zonder W15sei~a~e(
Df!oeroüuw
_ pl at dak

....
_ ~alf\~rij ultkragende ~alkon5
1 J 5m

Verder komen voor stoepplaten en terrassen van gewapend beton bij som-
mige Korrelbeton- en RBM-complexen en schokbeton vloerplaten bij de be-
nedenwoningen van de RBM U-complexen.

8.6. Galerijen en balkons

De meeste galerijen en balkons werden in deze periode nog in het werk ge-
stort van gewapend beton. De meest toegepaste constructie voor galerijen
is bij deze werkwijze een uitkragende plaat, soms met balken of consoles,
maar meestal zonder extra ondersteuningen. Deze platen werden bij elke
dragende wand van een insnijding voorzien, die met plastisch materiaal
werd dichtgezet. Balkons werden gemaakt als uitkragende plaat, als gedeel-
telijke ingeklemde plaat, of ze werden geheel binnen het gevelvlak gehou-
den. In een enkel geval worden de balkon platen ondersteund door kolommen
en balken van gewapend beton (Den Haag, 1955).
Geprefabriceerde galerijplaten komen vóór 1965 slechts een enkele maal
voor. Deze galerijplaten werden opgelegd op in dwarsrichting lopende latei-
en, die met het ene uiteinde in de gevelconstructie en met het andere uit-

121
einde op aan de buitenzijde van de galerij gemetselde penanten werden op-
gelegd (Den Haag, 1957).
Geprefabriceerde betonnen galerij- en balkonplaten, geïsoleerd van de
vloeren en opgelegd op geprefabriceerde consoles, zoals tegenwoordig het
meest worden toegepast, kwamen we alleen tegen bij de RBM II-complexen
in Rotterdam. Een groot succes was het niet: zoals reeds vermeld moesten
alle consoles van de balkons en galerijen van beide complexen vervangen
worden als gevolg van betonschade door corrosie van de wapening. De ver-
moedelijke oorzaak hiervan is de toepassing van calciumchloride bij de fa-
bricage. Bij de door Vascomij gebouwde woningen komen eveneens los lig-
gende balkon- en galerij platen voor op uitkragende consoles, maar hier
schijnt alles in het werk gestort te zijn en over erstige problemen hiermee
is niets bekend. Er waren overigens problemen genoeg met andere onderde-
len van dat bouwwerk.

8.7. Trappen en trappenhuizen

Trappenhuizen werden bij galerijwoningen ingebouwd in het blok of aange-


bouwd aan de kopgevels.
De bordessen in die trappenhuizen werden, evenals die van portiekwonin-
gen, meestal in het werk gestort van gewapend beton. Bij Korrelbeton-
complexen werden ze wel eens op dezelfde wijze gemaakt als de vloeren in
dat systeem. Bij sommige galerijcomplexen (met liften) werden de trappen
zonder tussenbordes gemaakt. Bij één van de RBM-complexen werden de
bordessen samengesteld uit losse schokbeton platen en balken. Geprefabri-
ceerde betonplaten als tussenbordes komen alleen voor bij de RBM II-com-
plexen in Rotterdam.
De trappen zelf werden in de meeste gevallen in het werk gestort of sa-
mengesteld uit losse schokbeton bomen en treden. Beide constructies ko-
men ongeveer even vaak voor. Bij één van de Korrelbeton-complexen wer-
den de trappen op dezelfde wijze van puinkorrelbeton gestort als de vloe-
ren; ze werden gestort tussen schokbeton trapbomen. Alle in het werk ge-
storte trappen werden voorzien van kunststenen of schokbeton dektreden.
Complete schokbetonnen trapelementen komen alleen voor bij de twee
RBM II-complexen.
Noodtrappen bij galerijflats werden meestal op dezelfde wijze uitgevoerd
als de hoofdtrappen; bij enkele RBM-complexen in Amsterdam komen vrij-
staande schokbetonnen spil trappen voor, opgebouwd uit losse spiltraptreden
met een in het werk gestorte kern en met balustrades van schokbeton pla-
ten.
Gemeenschappelijke buitentrappen komen niet veel voor, deze werden
waarschijnlijk alle in het werk gestort.
Verder komen nog voor klimijzers en houten of stalen ladders naar klim- of
vluchtluiken bij portiekwoningen. Bij de Haagse torenflats uit 1960 zijn
vluchtwegen op de balkons gemaakt door het aanbrengen van verzinkte sta-
len klimijzers en ladders. Verdiepingtrappen in woningen komen niet voor in
deze groep.

122
1957 ' s 6ravenhage
192 galerijwoni ngen Korrel~etDn
vier woonlagen
galerij
souterrain
plat dak

....
vrij uitkragende balkons
1 3 Sm

8.8. Daken

Op één na hebben alle complexen in deze groep platte daken. De ene uit-
zondering is het Welschen-complex in Vlaardingen. De kapcontructie hier-
van bestaat uit een houten dakbeschot op houten gordingen, dragend op de
doorgetrokken binnenwanden van holblokstenen. Op het dakbeschot zijn
twee lagen dakbedekking aangebracht, de eerste laag genageld, de tweede
geplakt. De kopgevels werden iets hoger opgetrokken dan het dak en de go-
ten werden vervaardigd van schokbeton en werden op de gevels gelegd.
Bij de overige complexen met platte daken komt bij één van de RBM-com-
plexen een houten dakconstructie voor, alle andere zijn van steenachtig
materiaal. De houten dakconstructie bestaat uit een houten platbalklaag
met houten dakbeschot. Onder de balklaag zijn 5 cm dikke houtwolcement-
platen aangebracht, met daaronder kippegaas; zie fig. 8.2.
Bij de andere RBM-complexen en bij de nieuwere gietbouw-complexen wer-
den de dakvloeren steeds van gewapend beton gemaakt. De platte daken
werden bij veel complexen doorgetrokken boven galerijen en balkons. Als
isolatie werden in de meeste gevallen 7 cm dikke vlasvezelplaten (Schewil-

123
of Abex-platen) toegepast, maar ook wel houtveze1cement-ribbenplaten
(Durisol-Mevrietplaten, zie fig. 8.5 en 8.7) of geëxpandeerde en geïm-
pregneerde kurkplaten van 2.5 cm die op de dakvloer geplakt werden. Bij de
RBM-complexen werden de vlasvezelplaten steeds geplakt.
De stenen dakconstructies van de Korrelbeton-complexen wijken af van de
voorgaande door het toegepaste materiaal voor de dakvloer, nl. korrelbe-
ton. Deze dakvloeren werden op dezelfde wijze gemaakt als de verdieping-
vloeren, dus van fijne puinkorrelbeton gestort op een onderlaag van grove
korrelbeton; bij het complex in Dordrecht werden Cusveller-elementen ge-
bruikt. De isolatielaag is bij bijna alle Korrelbeton-complexen verschillend,
zie fig. 8.2. Bij het oudste complex in deze groep uit 1954 werden 7 cm dik-
ke vlasvezel-kanaalplaten gelegd op een afschotlaag van grove korrelbeton.
Bij volgende complexen werden vlakke vlasvezel- of houtwo1cementplaten
van 5 cm dik gelegd op speciale afschotribben van beton of korrelbeton. Bij
het laatste complex uit 1957 werden weer kanaalplaten gebruikt op een af-
schotlaag van lichtbeton.
Al deze steenachtige plat dak-constructies hebben met elkaar gemeen dat
er onder het isolatiemateriaal geen dampremming werd aangebracht. De
noodzakelijke ventilatie werd meestal tot stand gebracht via de dakrand of,
zoals bij een drietal complexen het geval was, door middel van zinken kap-
jes op het dak. Bij deze dakconstructies hangt veel af van het goed functio-
neren van de ventilatie. Bij een tweetal complexen - een Korrelbeton-com-
plex en dat van Vascomij - was dat niet het geval en verstikten de isolatie-
platen doordat ze te lang vochtig bleven.
De dakranden werden meestal in het werk gestort van gewapend beton, of
ze werden gemaakt van schokbeton elementen of van houten delen, of er
werd een dakrand geformeerd door de gevel iets hoger op te trekken (fig.
8.7). In Den Haag kan men bij steenachtige daken soms vrij grote overstek-
ken van hout aantreffen, zie fig. 8.6. Bij houten daken werd altijd een
houten dakrand gemaakt.
Op de platte daken werd een mastiekdak met twee lagen dakbedekking aan-
gebracht, geplakt of losliggend op een onderlaag van hennep papier . Loslig-
gende dakbedekkingen werden bedekt met een laag grind. Geplakte dakbe-
dekkingen worden ook wel bedekt met grind, maar vaker werden ze alleen
ingestrooid met fijn grind of leislag, vooral bij hoge gebouwen. Het mate-
riaal van de dakbedekking werd omschreven als "asfaltpapier" (8x), "asfalt-
vilt" (2x), "bezand asfaltvilt", "teervrij vilt" of "teervrije dakbedekking". Op
de schuine kanten van de dakranden werd meestal een betere kwaliteit dak-
bedekking aangebracht. Bij houten dakranden werd bovendien nog een zin-
ken afdeklijst aangebracht en vastgeplakt aan de dakbedekking. Iets van
een daktrim , een aluminium T-profiel, verschijnt voor het eerst bij de
Wilma-flats (1964), in andere gevallen werd de dakbedekking eenvoudig op
de betonnen dakranden vastgebrand.
Beloopbare daken, meestal galerijen en balkons op de eerst woonlaag boven
het onderhuis, werden gemaakt met behulp van los gelegde waterdoorlaten-
de tegels of gewone betontegels op enige lagen dakbedekking. In een enkel
geval werd er gewoon over de (extra stevige) dakbedekking gelopen, die op
het beton geplakt was.
Houten luifels komen voor bij de RBM 11 complexen, luifels van gewapend
beton bij sommige Korrelbeton-complexen en bij een RBM-complex.

124
-. -J - - - .. -,-:---J.-----.-.

J' .7,·;: .:-';:<:·. ::8


".,.ó. .... u . . . ... . . . . .

~i7~k;~f' ~~:~

8.7

8.6 Overstekende dakrand en beklampte geve!, systeem Korrelbeton, 's-Graven-


hage, 1955
8.7 Dakconstructie en puien van de zgn. dakwoningen bij woontorens in 's-Gra-
venhage, 1960

8.9. Skelet

Skeletten of hulpskeletten van gewapend-betonbalken en kolommen komen


bij vrij veel complexen in deze groep voor. Een skeletconstructie, die de
dragende functie van de binnenwanden geheel overneemt, komt voor in het
Welschen-systeem (zie fig. 8.1) en soms bij Korrelbeton-complexen. In het
Welschen-systeem werd het skelet gestort, terwijl tegelijkertijd de dragen-
de wanden werden opgetrokken. Korrelbeton-complexen hebben soms een
hulpskelet in de vorm van gevelbalken en kolommen, of betonkolommen als
versteviging van de dragende wanden of puinbeton kolommen in binnenwan-
den van grove puinkorrelbeton. Hulpskeletten van gewapend-betonkolom-
men en balken komen ook voor bij twee van de drie RBM-complexen. Bij
een negen verdiepingen hoog complex bestaat dat hulpskelet uit kolommen
op de koppen en in het midden van de dragende wanden plus nog drie ko-

125
lommen in het midden van iedere woning, verder zijn er gevel balken plus
balken in langsrichting in het midden van de woning en koppelbalken op elke
dragende wand ter hoogte van de vloeren. Een ander complex van vier
bouwlagen heeft alleen gevelblaken en kolommen. Bij het oudst gedateerde
RBM-complex uit de steekproef komt geen hulpskelet voor, maar in plaats
daarvan werden penanten in de langsgevels in het werk gestort van gewa-
pend beton.
De van buiten af zichtbare gevelkolommen bij Korrelbeton-complexen wer-
den aan de binnenzijde bekleed met 3 cm dikke houtwolcementplaten, in
woonkamers en keukens zijn ze soms 4 cm dik. Bij de RBM-complexen zijn
de kolommen van buiten af niet zichtbaar doordat er een gemetselde bui-
tenspouwwand voor werd opgetrokken; isolatie van die kolommen aan de
binnenzijde bleef achterwege.
Verder komen bij diverse van de bovengenoemde complexen gewapend-be-
tonkolommen voor bij overkragende vloeren, bij onderdoorgangen of als on-
dersteuning van balkons en galerijen.
Plaatvormige skeletconstructies van gewapend-betonwanden en vloeren
komen voor bij de Haagse woontorens uit 1960, bij de complexen in de Mijn-
streek en bij de RBM U-complexen; bij de laatste bovendien met in langs-
richting geplaatste stabiliteitswanden. Bij de Haagse woontorens werd op
de binnenwanden, bij de ontmoeting met de eveneens in het werk gestorte
gevels, een isolerende bepleistering aangebracht.
Liftkokers van gewapend beton komen voor bij het hoge RBM-complex, bij
de Haagse woontorens, de Wilma-flats en de RBM II-complexen.

8.10. Buitenkozijnen en wandopeningen

Niet-afgesloten wandopeningen komen bij Haagse complexen enige malen


voor in de vorm van open portieken en eenmaal in de vorm van een open
noodtrappenhuis dat toegang geeft tot een galerij. Verder komen er open
puiconstructies met houten regelwerken of stores voor bij wasdroogruimten
en eenmaal een omlijsting van schokbeton bij loggia's.
In de meeste gevelopeningen werden vurenhouten kozijnen geplaatst, met
vurenhouten ramen en deuren. Een uitzondering hierop vormen de RBM II-
complexen in Rotterdam, waar grenenhouten puien werden toegepast. Ge-
heel stalen ramen komen alleen in het souterrain van een van de complexen
voor. Bewegende delen van staal in vurenhouten kozijnen komen bij Haagse
complexen uit 1955 en 1960 enige malen voor. Stalen deur- en puikozijnen
met stalen deuren komen voor als portiekingangen bij complexen uit 1954
en 1955, ook in Den Haag. Al deze stalen ramen, deuren en puien werden
geschopeerd. Voor kleine series kozijnen, zoals in kopgevels en voor hoofd-
ingangen, werden soms wat duurzamer houtsoorten gebruikt zoals grenen-
hout en afzelia.
Bij Welschen-complexen en aanvankelijke ook bij Korrelbeton-complexen
werden de kozijnen, voorzien van dagstukken en klossen, in de bekisting op-
genomen en ingebetonneerd in de in het werk gestorte gevels; zie fig. 8.1.
Vanaf 1956 werden de kozijnen van de Korrelbeton-complexen na het stor-
ten aangebracht op een ingebetonneerd stelkozijn; zie fig. 8.4. Bij de Haag-
se woontorens uit 1960, die ook in het werk gestorte gevels hebben, werden

126
qewapenr1 beton balkjes
mei Ilchltlelon vloerelementen

kolommen en balk:en
van gewapend beton

si ntelholbloksteen

geve ! In het werk gestort >lan gewapend


beton met Isolatie aan de b l nnenzqde

balkon met borstwering


van gewapend belon

8.8

8.8 Blokopbouw met dragend skelet in het systeem Welsehen, Vlaardingen, 1952

de van spouwlatten voorziene kozijnen na het storten en vóór het opmetse-


len van de buitenspouwwand gesteld; zie fig. 8.5. Houten onderdorpels van
puien werden bij de Welschen- en Korrelbeton-complexen in de meeste ge-
vallen van eikenhout of yang gemaakt; stolpnaalden van eikenhout. Bij een
Korrelbeton-complex uit 1957 werden asbestcementstroken rondom de ko-
zijnen aangebracht.
Voor lekdorpels werden meestal raamdorpelstenen toegepast of schokbeton
dorpels. Voor de vensterbanken binnen werden allerlei materialen gebruikt:
tegels, massief asbestcement, kunststeen platen, gepolijste cementtegels
en hout.
Verdiepinghoge puien werden toegepast bij de RBM-complexen in Amster-
dam, bij de etagewoningen in de Mijnstreek en bij de RBM II-complexen in
Rotterdam. Zulke puien kwamen altijd al voor aan balkons, maar bij de
RBM-complexen in Amsterdam werden ze nu ook tussen de balkons in ge-
plaatst en bij de nieuwere gietbouwsystemen werden het complete puivul-
lingen. De borstweringen van zulke puien werden in de meeste gevallen
geïsoleerd. De volgende constructies komen voor: borstweringen bezet met
draadglas en geschilderd hardboard aan de binnenzijde van de pui, met
daarachter nog een gemetseld wandje van drijfsteen (Amsterdam 1956); een
10 mm dikke isolatieplaat van tinslakkenwol met aan beide zijden gebitumi-
neerd papier, tussen een binnenplaat van hardboard en een buitenplaat van
multiplex (Amsterdam 1958, in 1982 vervangen door aluminium puien);

127
sandwichpanelen met een vulling van cellenbeton waarvan de zijkanten
werden gebitumineerd (Amsterdam 1961); sandwichpanelen met kurkvulling
(Den Haag 1960); vullingen van 2,5 cm dikke houtwolcementplaten tussen
een binnen- en een buitenplaat van asbestcement (Kerkrade 1964). Merk-
waardig genoeg was bij deze laatste alleen sprake van overlast van tocht,
die in 1969 verholpen moest worden. Bij de RBM U-flats tenslotte (Rotter-
dam 1965) werden de borstweringen van de grenenhouten puien geïsoleerd
met een 3 cm dikke glaswolplaat met een dampremming van polyteenfolie
aan de binnenzijde, tussen een buitenplaat van asbestcement en een binnen-
plaat van okoumé-triplex. Aan galerijen werden die puien bij alle com-
plexen met naar binnen draaiende of vallende ramen uitgevoerd. Soms werd
een stalen raam profiel onder een naar binnen draaiend raam aangebracht.
In andere gevallen werden inwateringsproblemen op twijfelachtige wijze
opgelost, door bijvoorbeeld omgezette koperen strippen van 0,6 mm dik aan
te brengen onder glaslatten in liggende glassponningen (Den Haag 1954). De
buitendeuren in puien en deurkozijnen zijn meestal standaard fabrieksdeu-
ren met glas of vlakke fineerdeuren. In Limburg werden soms opdekramen
aangebracht.
Onderdorpels onder buitendeuren aan overdekte galerijen werden wel eens
van hout gemaakt, maar meestal toch van schokbeton of een andere soort
kunststeen. Bij hoofdingangen werden altijd stenen dorpels gemaakt, soms
van hardsteen, maar vaker van schokbeton of een andere kunststeen.
Over meer verdiepingen doorgaande puikozijnen komen voor bij portieken
en trappenhuizen, onder andere bij verschillende Haagse complexen. Ze
werden samengesteld uit op elkaar gestapelde houten kozijnen, of uitge-
voerd in staal, schokbeton of in combinaties van verschillende materialen.
Bij een aantal complexen werd het kozijnhout geïmpregneerd: bij een van
de Korrelbeton-complexen gebeurde dat met Cunax; bij twee van de RBM-
complexen met pentachloorfenol; ook de grenenhouten kozijnen van de
RBM U-complexen werden geïmpregneerd.
Bij drie complexen komt isolerend dubbel glas voor: bij de Haagse woonto-
rens in een gedeelte van de ramen (zie fig. 8.5) en bij de twee RBM U-com-
plexen in Rotterdam (die bestemd waren voor bejaarden).
Hijsbalken van niet-verzinkt profielstaal komen voor in Dordrecht en van
geschopeerd staal resp. gewapend beton bij vier verdiepingen hoge woon-
blokken in Amsterdam. De tien woonlagen hoge galerijflats in Kerkrade
hebben een hijsbalk bij het noodtrappenhuis.

8.11. Binnenkozijnen, wandopeningen en inbouwpakketten

Open doorgangen in binnenwanden komen alleen voor in een Amsterdams


complex uit 1961: de kleine benedenwoningen hebben een open doorgang
tussen de woonkamer en het keukentje; de overige woningen van dat com-
plex hebben een open doorgang tussen de badcel en een bergruimte. Andere
open doorgangen komen alleen voor in de rijwielberging van de RBM U-
complexen in Rotterdam.
Alle complexen op één na hebben vurenhouten binnenkozijnen, in niet-dra-
gende wanden meestal voorzien van een bovenlicht. De ene uitzondering
wordt gevormd door het negen verdiepingen hoge RBM-complex in Amster-

128
- -- -- -- - -
~
11 '1 I

~iI
P
I ... IJ [Ij I '~h'wtl i lO (~t( 'pbltn
mrt hn~l,n

' J"f""'-~=- - - ,
,.>~

I '
\-
i :! I I
-I '
II
--I - 0 __ "

I II ,"_0.

L! , !
I
I I
I I

-~I I
I -- I I ~
I
I I
I
\
'. ~ , -,-
I I I
I I I
I !Ii
I--
" .. 11 1 f--
~
I I I
F=: ..... ..... I
...,..,"'........, 1--1
1

-=--
_~ ~

r'~ f -
I I
I
I I
'-- =-_.- - I
--] ....... . ~-

- iI I
I I
i= '~~~~
'. p--;
~
• ",·1I
I 1~~9~
tond
I 1
I I
~ ~

~I
.I~ .. ~IL
lUS
.... 0 .. 1
idingW
p'd'
'·l'
'u .. I:;;.'r I
MI f--
II
I---
I I 1
I 1
I
I--- I ~
I I
II
I ~ f--
I II
I II
I I I
-T l- h

-+-
I

~,- ----,---,--:-
"
.
-I
S
.-~<

- 1960 ' s 6ravenhag~


366 portiekwoningen Boele en van E,
dertien wooniagen
centraal trappenhuis
souterrain
_ plat dak

....
_ hai f ui tkragende balkons
1 3 Sm

~
8.9 Balkonbalustrades bij woonto-
rens in 's-Gravenhage, 1960

i
I
'f. ,~
.1, .. ".••u,,"
••.• ...

I
I
I
I
I
,I
;I

dam, waar plaatstalen binnendeurkozijnen werden toegepast. Binnenpuien,


die in de meeste complexen voorkomen, zijn altijd van vurenhout; bij onge-
veer een derde van de complexen werden ze gecombineerd met kasten.
In de meeste Korrelbeton-complexen werden de binnendeurkozijnen in de
bekisting opgenomen en ingebetonneerd; in dikke binnenwanden werden ze
daartoe van dagstukken voorzien.
De binnendeuren zelf zijn bijna altijd vlakke boarddeuren, al of niet voor-
zien van glasopeningen, vierpaneelsdeuren komen slechts in twee com-
plexen voor in resp. Vlaardingen (J 952) en Dordrecht (J 956). Som mige bin-
nendeuren werden uitgevoerd als glas deur • Woningtoegangsdeuren werden
uitgevoerd als glasdeur of vlakke fineerdeur. In bergingen komen wat vaker
paneeldeuren voor, ook wel deuren van meubelplaat van 15 of 16 mm dik
(Amsterdam 1958 en 1961), of deuren met gaas zonder kozijn (Den Haag
1955).
Onder deuren van badcellen werden granito of terrazzo dorpels gemaakt,
soms hardstenen; onder de overige deuren werden beuken stofdorpels ge-
maakt. Onder woningtoegangsdeuren werden stenen dorpels gemaakt van
granito of terrazzo en soms ook van schokbeton of hardsteen.

8.12. Dak- en vloeropeningen

De enige dakopeningen die bij deze groep voorkomen zijn vlucht- en klim-
luiken naar een plat dak. Op een enkele uitzondering na werden deze luiken
steeds van hout gemaakt en aan de bovenzijde bekleed met zink of soms
met lood of enige lagen dakbedekking. Aan de onderzijde werden ze in een

130
1961 AmStErdam
1:0 gdl~f~jworlngen ~BK
dr i 2 ~;:!on 1ag en
g&le(lj
c.,j erbouw

~'alf uitkragentie bal~ons

~_
1
....
3 Sm

aantal gevallen bekleed met hardboard, asbestcementboard of asbestce-


mentplaat. Bij hoge woongebouwen met liften komen zulke luiken niet voor:
het platte dak is dan vanuit de liftmachinekamer toegankelijk. Een uitzon-
dering hierop vormen de Haagse woontorens uit 1960: de vluchtwegen lopen
bij deze blokken via de balkons en vanaf het bovenste balkon is het dak be-
reikbaar via een noodluik van thermisch verzinkt geribd plaatstaal.
De vloeropeningen betreffen voor het grootste gedeelte nogal onderge-
schikte zaken zoals meterputten met houten of betonnen deksels, al of niet
in een omranding van hoekstaal en voetroosters achter de hoofd toe gangs-
deur of voor een souterrain-ingang. Bij de Haagse torenflats komen dezelf-
de stalen noodluiken die we hierboven beschreven ook voor op de balkons.
Bij dit complex komen voorts legramen voor van ingestorte glastegels in
schokbeton boven de bergingen-ingang, als verlichting voor het souterrain.

8.13 Balustrades

Balustrades in trappenhuizen werden meestal samengesteld uit buizen,


rondstaal, stripstaal of combinaties daarvan. In veel gevallen werd dan bo-
vendien nog een hardhouten dekleuning aangebracht. Toepassingen van om-

131
gezette staalplaat, profielstaal of gedrukt geweven gaas komen slechts een
enkele maal voor. Bij één complex werden bovendien houten schotwerken in
de trapbalustrade opgenomen. De traphekken werden soms bevestigd tegen
doorgaande hoofdbalustrades van stalen buizen. In een enkel geval werd iets
tegen geluidoverdracht via de trappenhuisbalustrade gedaan, door onder-
brekingen aan te brengen.
Balkon- en galerijhekken werden ook vaak samengesteld uit buizen, rond-
en stripstaal of combinaties daarvan. Vóór 1959 werden ze niet altijd ver-
zinkt; als ze wel verzinkt werden geschiedde dat door middel vétn schope-
ren. Soms werden alleen de verbindingsstrippen en de bevestigingsmiddelen
verzinkt. Vanaf 1964 werden ook aluminiumhekken toegepast. Verder ko-
men nog allerlei andere materialen voor: metselwerk, schoon betonwerk,
schokbetonelementen en combinaties met asbestcementplaat, zie fig. 8.9.
Afscheidingen tussen balkons werden, waar die nodig waren, meestal ge-
maakt van verzinkte stalen omrandingen en bezet met draadglas of kunst-
stof golfplaat.

8.14. Afwerkingen

Pleisterwerk op buitenwanden komt voornamelijk voor bij Welschen- en


Korrelbeton-complexen. De betongevels van het Welschen-complex werden
afgewerkt met kleur-spritz, de plinten werden gewassen. Onbeklede korrel-
betonwanden werden afgewerkt met sierpleister zoals Terranova, Snowce-
ment of Chromolite op een Sika onderlaag. Bij een van de RBM-complexen
werd cementschuurwerk aangebracht op een onbeklede wand van hollith-
bimsbeton, naast het balkon. Schilderwerk op beton- en metselwerk komt
voor bij de Limburgse complexen. De isolerende gasbetonstenen boven de
doorgangen in een van de RBM-complexen werden afgewerkt met fijn
schuurwerk.
De bovenkanten van in het werk gestorte balkons werden bij Korrelbeton-
complexen meteen na het storten vlak afgewerkt. Andere in het werk ge-
storte balkons en galerijen werden afgewerkt met een cement dekvloer,
waaraan meestal een waterkerend middel was toegevoegd. Bij galerijen
werd daarop soms ook nog een slijtlaag van carborundum of granietsplit
aangebracht. Andere in het werk gestorte galerijen werden afgewerkt met
een bitumenemulsie (Flintkote), gietasfalt of koudasfalt. Betonnen trappen
ter plaatse van hoofdingangen werden bekleed met baksteenklinkers, ijzer-
klinkertegels of kwartsiettegels.

8.15 Afvoervoorzieningen

Voor de buitenrioleringen werden in de meeste gevallen gresbuizen toege-


past. In Den Haag werden daar steeds betonplanken onder gelegd. De RBM
U-complexen hebben buitenrioleringen van betonbuizen die op gecreoso-
teerde houten planken werden gelegd.
Binnenrioleringen werden bij Welschen- en Korrelbeton-complexen gemaakt
van inwendig geasfalteerde asbestcementbuizen; enkele Korrelbeton-com-
pi exen hebben gietijzeren grondleidingen in combinatie met asbestcemen-

132
1965 Heerlen
î20 galerijwoningen Vascomij
twee woonlagen
galerij
o1deroauw
piat dak
vrij uitkragende balkons
1 3 5",

~~

ten standleidingen. De geveldoorvoeren werden bij grondleidingen van as-


bestcement in enkele gevallen wel van gietijzer gemaakt. De RBM-com-
plexen in Amsterdam hebben grondleidingen van gresbuizen, ingestort in
gewapend beton, in combinatie met standleidingen van geasfalteerd gietij-
zer. Bij een negen verdiepingen hoog complex zijn de grondleidingen voor
de faecaliën en de hemelwaterafvoeren van gresbuizen en de overige van
geasfalteerd gietijzer, dat eveneens in gewapend beton werd ingestort. In
de meeste hoge woongebouwen werden de binnenrioleringen geheel van ge-
asfalteerd gietijzer gemaakt, bij de tien verdiepingen hoge Wilma-flats pas-
te men echter uitsluitend kunststofbuizen toe. De afvoerleidingen vanaf de
lozingstoestellen zijn in de meeste gevallen van lood. Voor de verbinding
van de loden buizen met de asbestcement standleiding werden bij enkele
complexen messing manchetten gebruikt. Andere materialen, die voor de
kleine afvoerleidingen gebruikt werden, zijn gegalvaniseerd staal, roodko-
per bij de RBM II-complexen in Rotterdam, vanaf 1958 ook af en toe plas-
tic.
Hemelwaterafvoeren werden meestal van zink gemaakt met meestal een
stalen of gietijzeren ondereinde. De stalen ondereinden werden meestal al-
leen inwendig geasfalteerd, maar in veel gevallen werd ook dat niet gedaan;
verzinkt werden ze vrijwel nergens. Bij woonblokken met galerijen werden
de hemelwaterafvoeren aan de galerij zijde vaak geheel van staal gemaakt
en meestal ook alleen inwendig geasfalteerd; alleen bij de RBM II-com-

133
8.10
8.10 Rookkanaal, opgebouwd uit geprefabriceerde elementen, systeem RBM, Am-
sterdam, 1956

plexen werden thermisch verzinkte stalen buizen toegepast. Hemelwateraf-


voeren van asbestcementbuis komen voor bij het Welschen-complex, kunst-
stofbuizen bij de Wilma-flats.
Individuele rookkanalen voor elke woning komen alleen voor bij de
Welschen-, Korrelbeton- en RBM-complexen. Centrale verwarmingsinstal-
laties werden in deze complexen alleen toegepast in woongebouwen hoger
dan vier woonlagen, in een enkel geval ook bij minder. Bij het Welschen-
complex werden de rookkanalen gemetseld van ijssel-bovensteen. Bij de
Korrelbeton-complexen werden onverglaasde potbuizen of getrilde buizen
van hollithbeton ingestort in korrelbeton. Een soortgelijke constructie komt
voor bij een van de RBM-complexen, waarbij de potbuizen werden ingestort
in hollithbeton. Bij een ander RBM-complex werden schoorsteenblokken van
lichtbeton gebruikt.
Ventilatiekanalen werden in de meeste gevallen van Shunt-kanaalelementen
gemaakt, vooral in de hoge woonblokken. Bij Korrelbeton-complexen wer-
den ventilatiekanalen meestal op dezelfde wijze uitgevoerd als de rookka-
nalen: door het inbetonneren van buizen. Bij andere complexen werden ze
soms gemetseld van sintel beton-drijfsteen of vervaardigd volgens een eigen
systeem van de aannemer, zoals bij de Wilma-flats.
Buitendaks werden de rook- en ventilatiekanalen meestal ommetseld met
hardgrauw en van een betonnen afdekplaat voorzien en van schoorsteenpot-
ten. Bij een van de RBM-complexen werden geprefabriceerde schoorsteen-
elementen gebruikt, zie fig. 8.10. Bij enkele Haagse complexen werden de
gemetselde ventilatiekanalen voorzien van openingen opzij. Shunt-kanalen
werden meestal voorzien van een Shunt-trekkap. In een enkel geval werd
een asbestcement ventilatiekap aangebracht.

8.16. Evaluatie

Verschillende ondeugdelijke constructies, die in deze groep voorkomen,


hangen samen met de onvolkomenheden en kinderziekten van nieuwe bouw-
systemen. Dat zijn: in het werk gestorte gevels van gewapend beton, zonder
buitenspouwwand en met het isolatiemateriaal aan de binnenzijde, condens-

BIJ.
--

- !~65 Rotterdam

;:
!
FT ~ 106 galerijwo~lngen RbM I j

~
~ -~
zeven wüünl agen
i
t-- - - ga l eflj

- I
n- ünderQüüw

- - I-~
I pl at c.k

....
I
~-j
vrij uit kraqenOE balkons
~
(_ • • e ) .,., 1 3 Sm
MI"""
~ ~_

problemen bij daken en gevels en ernstige betonschade aan geprefabriceer-


de balkon- en galerij consoles. Andere punten die bijzondere aandacht vra-
gen zijn zoals steeds de constructie van de vurenhouten puien, de balkon-
en galerij balustrades en de hemelwaterafvoeren. De problemen hierbij zijn
dezelfde als die in vorige hoofdstukken beschreven werden. Andere punten

135
die vanwege hun gebrekkigheid de aandacht vragen zijn: de binnenwanden,
de galerijen en balkons voor zover ze als uitkragende plaat geconstrueerd
werden, de gemeenschappelijke trappenhuizen en de skeletconstructies. Bij
de binnenwanden valt soms de geringe dikte op van de woningscheidende
dragende wanden. Men moet d~n echter wel bedenken dat het gewicht van
dergelijke betonwanden per m even groot is als dat van een traditionele
gemetselde wand van steens werk: de kwaliteit van de op niet-traditionele
wijze vervaardigde wanden hoefde niet beter te zijn dan die van de tradi-
tionele constructies. De norm lag dus te laag. De problemen van de gale-
rijen en balkons en de gemeenschappelijke trappenhuizen kwamen we in vo-
rige hoofdstukken ook al tegen, die met skeletconstructies nog niet. Deze
betreffen vooral de vorming van koudebruggen op verschillende manieren,
waardoor condens- of schimmelvorming kan optreden.
Hieronder hebben wij de op- en aanmerkingen per element verzameld met
de vermelding erbij of het om gunstige of ongunstige eigenschappen gaat.
De betekenis van de waarderingen vindt men in hoofdstuk 2.

Algemeen: Neu. - gietbouw methoden werden tot 1965


voornamelijk toegepast in de drie grote
steden;
Neu. - er zijn waarschijnlijk aanzienlijk meer
woningen volgens een gietbouw methode
tot stand gekomen dan uit de tot nu toe
bekende gegevens viel op te maken;
Ond. - verschillende nieuwe gietbouw methoden
vertoonden aanvankelijk bedenkelijke
technische en bouwfysische aspecten;
Neu. - vóór 1960 is de verdiepinghoogte niet
gestandaardiseerd.

Onderbouw: Twij. - een Amsterdams complex uit 1956 was


"voorgeheid", d.w.z. dat de funderings-
palen waren geslagen aan de hand van
een schetsplan;
Twij. - bij een complex in Limbug werd de kel-
dervloer van 8 cm dik stampbeton ge-
maakt;
Neu. - bijna de helft van de complexen heeft
een beganegrondvloer van gewapend be-
ton, zonder kruipruimte er onder.

Bui tenwanden: Ond. - in het werk gestorte gevels van gewa-


pend beton zonder gemetselde buiten-
spouwwand komen voor in het
Welschen- en het Wilma-systeem.
Gebr. - in het Korrelbeton-systeem, waarbij de
gevels ook in het werk gestort werden,
kan de gevel velerlei gedaanten hebben:
alleen afgewerkt met een pleisterlaag,

136
- -- - - - - - - -- - -- - - - - - - -

een klamplaag van baksteen aan de bui-


tenzijde, een bekleding van klisklezoren
of van halfsteens metselwerk of met
een gemetselde buitenspouwwand van
baksteen;
Gebr. - het is niet zeker dat bij Korrelbeton-
complexen altijd de vereiste blokdilata-
ties aangebracht werden;
Neu. - tot 1954 werden in het RBM-systeem
schokbetonnen gevel plaat jes toegepast,
daarna niet meer;
Twij. - bij verschillende oudere gietbouwsyste-
men werd het isolatiemateriaal aan de
binnenzijde van de gevel aangebracht;
Gebr. - bij RBM II-complexen werd geen isola-
tiemateriaal aangebracht in de spouw;
Gebr. - bij RBM II-complexen werd ook geen
isolatiemateriaal aangebracht op de
koudebrug achter gevel banden van ge-
wapend beton.

Binnenwanden: Voo. - de dragende functie van de binnenwan-


den wordt in Welschen-complexen ge-
heel overgenomen door een skelet van
gewapend-betonbalken en kolommen; de
binnenwanden kunnen dus vrij eenvoudig
gewijzigd worden;
Voo. - de dragende binnenwanden in het RBM-
systeem bestaan uit ongewapend licht-
beton tussen geprefabriceerde wandstij-
len; bij verbouwingen kunnen hierin {in
beperkte mate) op niet al te moeilijke
wijze doorbrekingen gemaakt worden;
Gebr. - bij Korrelbeton-complexen had men in
de jaren 1954 tot 1956 pr9blemen met
het vereiste gewicht per m wand;
Gebr. - in vergelijking met nu werden woning-
scheidende wanden vaak veel lichter
gemaakt: 15 of 18 cm grindbeton of 20
cm hollithbeton;
Gebr. - tussen bergingen werden vaak afschei-
dingen gemaakt van houten rege1werken
met gaas.

Vloeren Neu. - in een enkel complex werden zwevende


dekvloer en toegepast;

Gebr. - de zoldervloer onder het flauw hellende


dak van het Welschen-complex werd
niet geïsoleerd.

137
Galerijen en balkons: Gebr. - de meeste galerijen en balkons werden
in het werk gestort; ze werden vaak ge-
construeerd als uitkragende plaat;
Twij. - toepassing van geprefabriceerde gale-
rijplaten leidde voor 1965 soms tot ge-
compliceerde constructies;
Ond. - de kwaliteit van de betonconstructies
was bedenkelijk bij de eerste complexen
in het RBM II-systeem waarbij geprefa-
briceerde galerij- en balkonplaten wer-
den toegepast, opgelegd op geprefabri-
ceerde consoles: na 18 jaar moesten alle
consoles worden vervangen wegens be-
tonschade.

Trappen en trappen- Gebr. - bij geen van de complexen werden


huizen maatregelen getroffen tegen geluidhin-
der uit het trappenhuis.

Daken: Ond. - bij geen van de dakconstructies werd


een dampremming onder het isolatiema-
teriaal aangebracht; intactblijven van
de isolatie hangt af van een voldoende
ventilatie;
Twij. - bij de dakranden werd geen daktrim ge-
bruikt, de dakbedekking werd op de be-
tonnen dakranden vastgebrand;
Twij. - dakgoten werden om architectonische
redenen soms op de gevel gelegd.

Skelet: Voo. - Welschen-complexen hebben een skelet-


constructie van kolommen en balken die
de dragende functie van de binnenwan-
den overneemt;
Gebr. - de kolommen van het hulpskelet van
RBM-complexen kunnen koudebruggen
vormen: ze werden aan de binnenzijde
niet geïsoleerd;
Gebr. - bij Haagse woontorens uit 1960 vormt
de ontmoeting van de binnenwanden
met de binnenspouwwand van de gevels
(beide werden in het werk gestort) een
koudebrug; de isolerende bepleistering
die daar ter plaatse op de binnenwand
werd aangebracht is waarschijnlijk on-
voldoende.

Buitenkozijnen en Gebr. - bij enkele Haagse complexen komen


wandopeningen: open portieken of trappenhuizen naar
galerijen voor;

138
Twij. - kozijnen werden in bijna alle gevallen
van vurenhout gemaakt;
Twij. - bij sommige complexen werd het ko-
zijnhout geconserveerd door het te im-
pregneren met o.a. pentachloorfenol;
Twij. - bij Welschen- en aanvankelijk ook (tot
1955) bij Korrelbeton-complexen wer-
den de vurenhouten kozijnen ingebeton-
neerd in de in het werk gestorte gevels;
Ond. - de isolatie in borstweringen van puien
werd uit bouwfysisch oogpunt lang niet
altijd op de juiste wijze uitgevoerd: in
vele gevallen ontbrak een goede dam-
premming aan de binnenzijde;
Ond. - puien, waarbij isolatiemateriaal in de
borstwering werd aangebracht, blijken
vaak het eerst aan vervanging toe te
zijn.

Binnenkozijnen: Gebr. - open doorgangen komen voor tussen een


badcel en een bergruimte bij een com-
plex in Amsterdam uit 1961;
Twij. - binnenkozijnen werden bij de meeste
Korrelbeton-complexen in gebetonneerd
in de in het werk gestorte wanden van
puinkorrelbeton;
Gebr. - deuren in bergingen zijn vaak van min-
dere kwaliteit: gemaakt van 15 of 16
mm meubelplaat of als gaasdeur.

Balustrades: Gebr. - maatregelen tegen geluidsoverdracht


via de trappenhuisbalustrades werden
slechts in een enkel geval genomen;

Ond. - stalen galerij- en balkonhekken werden


voor 1959 niet altijd verzinkt.

Afvoervoorzieningen: Neu. - bij alle Amsterdamse complexen werden


grondleidingen van in beton ingestorte
gresbuizen gemaakt;
Twij. - bij een tien verdiepingen hoge Wilma-
flat in Kerkrade werden de binnenriole-
ringen geheel van kunststofbuizen ge-
maakt; "
Ond. - stalen hemelwaterafvoeren of stalen
ondereinden van zinken hemelwateraf-
voeren werden bijna nergens verzinkt,
meestal werden ze alleen inwendig ge-
asfalteerd, maar ook dat gebeurde niet
altijd.

139
Noten bij hoofdstuk 8

1) R.S.F.J. van Elk en H. Priem us, Niet-tradionele woningbouw methoden in


Nederland, Alphen aan den Rijn, 1970, hoofdstuk 11.10.

2) Zie: "Rotterdam moet 1320 woningen herstellen", Bouw, 1955, p. 534.


Bij diverse Welschen-complexen is naderhand een laag spuit pleister op
de gevels aangebracht of een buitenbeklamping vanwege vochtdoorslag.

3) Een bekend complex, waarover nogal wat gepubliceerd is omdat het het
eerste grote hoogbouwcomplex was. Zie: "Hoogbouw te Amsterdam-
Osdorp", Bouwkundig Weekblad, 1965, p. 30-32 en S. Boef-van der
Meulen, "Woonervaringen in hoogbouw", Bouw, 1965, nr. 9, p. 284-291.

4) R. Lijbers, C.C.F. Thijssen en H. Westra, Woningvoorraad '45-'75, Delft,


1984, p. 231 en 265.

5) Op. cito p. 232, 238-239 en 251 (afb.).

6) Getypte beschrijving van het RBM-systeem uit 1958.

140
9
NIET-TRADITIONEEL GEBOUWDE WONINGEN:
G ROTE-ELEMENTENBOUW

9.1. Algemene gegevens

Tot deze groep rekenen wij de complexen waarvan de draagconstructies en


eventueel ook de gevels bestaan uit verdiepinghoge of halve verdiepinghoge
betonelementen, al of niet in combinatie met metselwerk. De groep is niet
groot: er komen vijf complexen in de steekproef voor, gebouwd in drie ver-
schillende grote-elementensystemen, nl. BMB (Baksteen Montage Bouw),
Rottinghuis en VAM. Het VAM-systeem werd pas vanaf 1960 toegepast, de
beide andere vanaf ongeveer 1950. Drie van de vijf complexen zijn op de
gunningslijst niet als systeembouw aangemerkt.
De complexen in de steekproef komen voor in de Randstad en het centrum
van Nederland: de BMB-complexen staan in Amsterdam en Haarlem, het
Rottinghuis-complex in Den Haag en het VAM-complex in Utrecht. Het
oudste BMB-complex en het Rottinghuis-complex werden gebouwd in het
kader van een met de gemeente gesloten continucontract.
De meeste complexen zijn vier verdiepingen hoog op een onderhuis of sou-
terrain, één telt vier verdiepingen inclusief onderhuis, terwijl het VAM-
complex tien verdiepingen hoog is. Souterrains komen voor bij het Rotting-
huis- en het VAM-complex. De BMB-complexen hebben alle een onderhuis,
waarin in de meeste gevallen behalve bergingen en dergelijke ook nog
woonruimte is ondergebracht. Een bruikbare zolderruimte komt alleen voor
bij een BMB-complex in Amsterdam uit 1956, alle andere complexen hebben
een plat dak. Galerijen komen niet voor, alle woningen worden ontsloten via
een portiek.
De gestandaardiseerde maat van 2,80 m voor de verdiepinghoogte komt al-
leen bij het VAM-complex voor. Bij de BMB-complexen is de verdieping-
hoogte 2,921 of 2,762 m, ook nog in 1965 (!); bij het Rottinghuis-complex
2,82 m.

9.2. Onderbouw

Alle complexen hebben een paalfundering, bestaande uit gewapend-beton-


palen, al of uit niet met verzwaarde voet, of in de grond gevormde palen.
Op de paalfundering werd bij alle complexen een gewapend beton balken-
rooster gestort, meestal met zware balken in dwarsrichting en lichtere
randbalken in langsrichting; bij het VAM-complex ontbreken die langsbal-
ken. De souterrainvloeren werden eveneens in het werk gestort van gewa-
pend beton en ze vormen één geheel met de funderingsbalken. De begane-
grondvloeren van de complexen zonder souterrains werden eveneens in het
werk gestort op een zandaanvulling tussen de funderingsbalken, zie fig. 9.1.

141
grot e el el en t ensystemen f f f f f

gunni ngs jaar 19601965

aant al Moni ng en » )» 1912

Aant al Noonl agen:


h ee Noonl agen
dri e Moon l agen
vi er Moonl agen i i i i
. eer dan vi er Noonl agen

Dnt slui ti ng :
portie k:
syimetr ise h met wi sselkamer i i *i
symlet ri seh zonder wi sse lk amer
asyamet ri seh
ga l er ij
beneden-en bovenMoni ng

Onder bouw:
geen onderb ouM
l et ond er bouN
gedeelt el i jk sout er rain
sout err ai n
gedeel te lijk keld er
kel der

open port i ek

Da kvara:
plat da k i i i i
fl auN hell end da k
hell end dak

Bal kooop i assi ng :


niet ui tkragend balkon
hal f ui tkragend balk on
vr ij uitk ragend balkon

Overzicht van de complexen gebouwd volgens een grote-elementensysteem

Souterrain wanden werden evenals de vloeren in het werk gestort. Bij het
VAM-complex werden die souterrain wanden boven het maaiveld bekleed
met geprefabriceerde gevelplaten. Bij het Rottinghuis-complex komen de in
het werk gestorte souterrainwanden niet hoger dan iets boven het maaiveld,
daarboven gaan ze over in geprefabriceerde binnenspouw-elementen van
gewapend grindbeton, met aan de buitenzijde een gemetselde binnenspouw-
wand.
Bij een van de BMB-complexen komt nog voor een plint van geprefabriceer-
de schokbeton planken op de funderingsbalk; bij een ander komen prefab
damwandplankjes voor van 0,30 m hoog en 0,80 m lang onder de funderings-
balk. Bij alle BMB-complexen tenslotte komen meterputten voor van gewa-
pend beton, al of niet geprefabriceerd.

142
- ..' ." ' 4,_4.

il ~~ ~I-----:l t~ :i-=--=----=n 0 rr-=---ln E~ n--f-'-----l1-~)'rf~ll H fi 1


_0,-' . : ' . -. "; • ," ~.:~ -, - - . :. ~ . ; :,' • .-:, ,~ • • .~" ~

II
1
11
1
I1 11
11 1
1
1
11 1 11
11 1 1 1
I : 11
11
1
1
1! 'c7 i 11 11 I: -t ll •.•. ' ÜI 1 11 0 11 11 7 1
:I' 1 '~ti I ; I.
II I ~ II I I •I I II ~ I
I I J: I i 111 I ; 11 i 1 ; 11 11 : I : 11 : 1
I: 11 • 11 " I~ __ ~ I I
I I I -: I I I I
IIII ~~
\.1
li J.•• 1' ,1 t--!11 J... 1~~ :lk<;'~i l~7-;- 1
1 11 1
J • •• 'i ~1711 1
l i J···
1 1 ~7-1 1
I I 11
11
11
1
1
I:1 - 111
f :
I 11 11 1I
11 1 1 : 1 1: 1:
1 I1
11 11
11 11
11 : 1-"7 1I I .'..L::" I'J···I ' '14 I I ~7 11 I I ~17 I I
I ~ tr I II ' I 1'.1 I I-r-<;r I I II I1 1 1 11
11 1 l i J··· I I1 11 11 11 1 1I 11
11 1
11 11
11 11
11 - - 11
1
1 I 1 1 11
1 I1 1 11 11
1 11
I 1 1111
:lJ~7 iJ:~~_~ Ü ~~-:;~~ Ü J-.. : :1 ~17 J:=:= =~J ~7i!=.-=-~ ~7 iJ::.i
9.1

9.1 Palenplan en balkenrooster van de fundering, systeem BMB, Amsterdam,


1963

9.3. Buitenwanden

De gevelconstructie is bij elk grote-elementensysteem anders. Bij BMB


werden elementen van halve verdiepinghoogte toegepast met een spouwen
met metselwerk aan de buitenzijde, dat in een fabriek was vervaardigd. Bij
Rottinghuis werden alleen de binnenspouwwand-elementen geprefabriceerd
en werd de buitenspouwwand op de bouwplaats gemetseld met behulp van
een steiger. Aan het VAM-systeem kwam geen gevelmetselwerk te pas: de
dragende binnenspouwwand-elementen en de gevelelementen werden beide
geprefabriceerd.
Bij BMB-complexen is de gevelconstructie van complexen uit de aanvangs-
periode anders dan bij latere complexen. Aanvankelijk was aan de buiten-
zijde van BMB-woonblokken moeilijk te zien dat het een grote-elementen-
systeem was, doordat de elementen werden gefabriceerd met een staande '
tand, waartussen later een losse steen werd ingemetseld; ook de horizontale
voegen tussen de elementen waren niet opvallend breed, zie fig. 9.2. Het
bovenstaande geldt nog voor het BMB-complex uit 1956 in de steekproef. 1)
Wel werden bij dat complex ter afwisseling met de baksteen-elementen
schokbetonplaten toegepast. Bij dat werk was ook sprake van een mobiele
fabriek, waarin de elementen gefabriceerd werden. Bij de andere twee
complexen uit resp. 1963 en 1965 tekenen de verticale en de horizontale
voegen zich duidelijk af, doordat de verticale recht zijn en vrij dik, terwijl
ook de horizontale voegen opvallend veel dikker zijn dan de lintvoegen van
het geprefabriceerde metselwerk, zie fig. 9.3. Op de hoeken bij de kop ge-
vels werden schokbeton lijsten aangebracht. De verticale voegen werden
zowel bij de binnen- als bij de buitenspouwwand in het werk aangegoten

143
met cementspecie. Het binnenspouwblad is in het BMB-systeem altijd van
korrelbeton, in gestandaardiseerde diktematen van 19,3 cm, 14,3 cm of 10
cm. Onder korrelbeton werd beton verstaan met verschillende toeslag stof-
fen, zoals: baksteenpuin, hollith, gesinterde vliegaskorrels, hoogovenslak of
lavalith. In de bestekken werd meestal onderscheid gemaakt tussen puinkor-
relbeton met een mengverhouding van 1 cement: 1 t zand: 8 à 9 puinkorrel
en hollithbeton met een mengverhouding van 1 cement: 2 zand: 6 hollith,
hoogovenslak of lavalith. Hollithbeton werd toegepast voor elementen die
niet gepleisterd hoefden te worden, bijvoorbeeld in de bergingen van het
onderhuis.
In het Rottinghuis-systeem werden de verdiepinghoge en vertrekbrede bin-
nenspouwwand-elementen vervaardigd van hollithbeton, zie fig. 9.4. De bui-
tenspouwwand van de kopgevels is op de twee onderste woonlagen van
steens metselwerk hardgrauw, met achterwerkers van kalkzandsteen en bij
de rest van de gevels van halfsteens metselwerk. Als ondersteuning en ver-
ankering van de buitenspouwwand van de kopgevel werden geprefabriceerde
betonnen ankerblokken met zijden van 0,20 m toegepast, met een ingestor-
te ankerstift van 19 mmo Ze werden bevestigd ter hoogte van de vloeren op
afstanden van 0,90 m h.o.h. Voor de zijwanden van loggia's werden geprefa-
briceerde gevelplaten geplaatst.
In het VAM-systeem werden de geprefabriceerde verdiepinghoge geve lele-
menten alleen voor de kopgevels toegepast. Zowel de binnenspouwwand als
de 6 cm dikke gevelelementen werden van grindbeton vervaardigd. Op het
binnenspouwwand-element werd aan de spouwzijde een isolatielaag van 1
cm schuimplastic aangebracht. De voegen tussen de gevelelementen werden
gedicht met Secomastic-kit. De langsgevels op de woonverdiepingen werden
gedichtgezet met puien. Tussen de puien werden niet-dragende gevelbanden
en stijlen van gewapend grindbeton aangebracht. Voor de zijwanden van de
loggia's werden soortgelijke elementen geplaatst als de gevelplaten van de
kopgevels.
Dilatatievoegen zijn bij verschillende complexen van deze groep niet aan-
wezig en bij die complexen waarbij ze wel werden aangebracht is de dilata-
tielengte groter dan eigenlijk verantwoord is: afstanden namelijk van 50 m
of meer dan 60 m.

9.4. Binnenwanden

We onderscheiden dragende en niet-dragende binnenwanden. Niet-dragende


binnenwanden tussen kamers werden gemetseld van drijfsteen of samenge-
steld uit lichte geprefabriceerde elementen: in de handel verkrijgbare gas-
betonplaten of in eigen beheer vervaardigde elementen van gewapend hol-
lithbeton (VAM). Tussen bergingen werd veelal kalkzandsteen gebruikt,
meestal op zijn kant gemetseld. Ook houten regelwerken met gaas komen
hier voor, eenmaal als afscheiding tussen de bergruimten op een zolder.
Voor de dragende binnenwanden werd in ieder bouwsysteem een eigen type
wandelement toegepast, alleen in souterrains komen in het werk gestorte
wanden voor van gewapend beton.
De wandelementen in het BMB-systeem waren halve-verdiepinghoge ele-
menten van gewapend puinkorrel- of hollitheton van meestal 20 cm dik, zie

144
=1]
~
I

I
ll~:
LiF==",II.".><l;;;;,~
I I~

~. ~
Systeem . ..
BAKSTEEN MONTAGE - i .
BOUW
I

9.2

9.3

9.2 Gevel (met gevelelementen met staande tand), vloer en dragende wand van
het BMB-systeem, toegepast tot 1957
9.3 Gevelelementen met verticale naaldvoeg en dragende wand, systeem BMB,
na 1957

145
9.4 Gevel, vloer en dragende wand
9.4 van het Rottinghuis-systeem,
omstreeks 1957

d:L
;
·;.>
~1Ii'
0 •• "
~-
. " ._

fig. 9.2 en 9.3. Andere voorkomende diktematen zijn 15, 25 en 30 cm.


Hollithbeton werd gebruikt voor de elementen tussen bergingen en voor de
stabiliteitswanden achter het trappenhuis; ze werden onafgewerkt gelaten.
Schoonwerk-elementen in het trappenhuis werden vervaardigd door eerst
een 1,5 cm dikke voorspreidlaag van zand-cementspecie te storten en de
rest van korrelbeton te maken.
Rottinghuis-elementen waren verdiepinghoog, een halve woningdiepte lang
en meestal 9 of 10 cm dik. Ze werden meestal vervaardigd van hollithbeton.
Voor zwaarder belaste elementen gebruikte men wel grindbeton of een
mengsel van grind- en hollithbeton. Voor de wanden tussen kamers werden
10 cm dikke elementen gebruikt. Voor de woning scheidende wand naast een
wisselkamer en voor de wanden naast het trappenhuis werden 20 cm dikke
elementen gebruikt, bestaande uit een kern van grindbeton met aan weers-
zijden een bekleding van 4 cm hollithbeton. Naast een trappenhuis werden
ook wel dubbeldikke wanden gemaakt van twee 10 cm dikke elementen met
slechts enkele cm tussenruimte. De andere woningscheidende wand werd als
spouwwand uitgevoerd, zie fig. 9.4. De oplegging van vloerplaten op een 10
cm dik wandelement was geen probleem: de elementen hadden bovenaan
een schuine verbreding.
In het VAM-systeem werden zogenaamde ongewapende elementen toege-
past van grindbeton. Met "ongewapend" werd bedoeld: alleen voorzien van
een lichte randwapening. De elementen waren verdiepinghoog en 17 of 18

146
'.-'ler WOJillaoen

~l~t-ultkrage~lde balk ons


1 3 5m

~~

cm dik. Naast de gewone ongewapende elementen werden in ieder woonblok


voorspan wanden gemaakt ter verzekering van de stabiliteit in langsrichting.
De voorspanning werd aangebracht door middel van Dywidag-staven.
Bij portiekwoningen, die in een grote-elementensysteem werden gebouwd
waarbij geen steigers nodig waren, was het noodzakelijk om tijdens de bouw
doorloop-openingen te sparen in de woningscheidende wanden. Deze openin-
gen werden bij de afbouw dichtgemetseld met B2-blokken (BMB-systeem) of
metselstenen (VAM). Bij sommige grote-elementensystemen zou bij ver-
bouwingen van deze dichtgemetselde openingen gebruik gemaakt kunnen
worden. Ze zijn echter niet bij alle grote-elementensystemen aanwezig of
bruikbaar: in het BMB-systeem zijn ze maar een halve verdieping hoog; bij
grote-elementensystemen met een gemetselde buitenspouwwand aan voor-
en/of achtergevel, zoals Rottinghuis, werden steigers toegepast en hoefden
dus geen doorloop-openingen gemaakt te worden.

9.5. Vloeren

Grote-elementensystemen hadden elk hun eigen type vloerelementen. Die


vloerelementen bleven evenwel niet steeds hetzelfde. BMB had in 1956 nog

147
geen eigen vloerelementen; de vloer viel aanvankelijk buiten het systeem
en er werd daarom een in de handel verkrijgbare systeemvloer toegepast,
bij voorbeeld een BBB-vloer 2). Bij de complexen uit 1963 en 1965 werden
geprefabriceerde BMB-vloerelementen toegepast. Bij Rottinghuis is de
v loerconstructie zeer verschillend van die uit 1956 die beschreven werd in
Woningvoorraad '45-'75 (zie fig. 9.4) 3). In 1960 werden kussenvloeren van
gewapend grindbeton toegepast, zie fig. 9.5. In keukens werden vloerele-
menten van gewapend hoUithbeton toegepast, zie fig. 9.6. In het VAM-sys-
teem werden vloerelementen van gewapend grindbeton toegepast, opgelegd
op stroken drukvilt van 2 mm dik.
In de meeste gevallen is de vloerconstructie tussen woningen en onderbouw
hetzelfde als die van de vloeren tussen twee woningen en eventueel de zol-
dervloer. Alleen bij het VAM-complex werd de vloer tussen het souterrain
en de onderste woonlaag in het werk gestort van gewapend beton. Bij de
BMB-complexen met eigen vloerelementen en bij het VAM-complex werden
zwevende dekvloeren toegepast, echter niet altijd op de onderste woonlaag
of in keukens.
Niet-begaanbare vlieringen komen niet voor.

9.6. Galerijen en balkons

Galerijen komen in deze groep niet voor.


De balkons werden bij alle complexen uitgevoerd als geprefabriceerde ele-
menten van gewapend grindbeton. Ze werden geheel binnen het gevelvlak
gehouden of steken voor de helft of voor een kleiner gedeelte buiten het
gevelvlak uit. Tussen verdiepingvloer en balkonelement werd meestal een
strook polystyreenschuim aangebracht van 1 of 1,5 cm dik. Balkonplaten op
de onderste woonlaag boven een onderhuis werden aan de onderzijde geïso-
leerd met houtwo1cementplaten. In een enkel geval werden voor beschut
gelegen werkbalkons geen speciale elementen gemaakt, maar liepen de ge-
wone BMB-vloerelementen onder dat balkon door.

9.7. Trappen en trappenhuizen, hellingen

De portiektrappen en bordessen bestaan bij alle complexen in deze groep


uit geprefabriceerde elementen van gewapend grindbeton. Bij een enkel
complex komt een in het werk gestorte buitentrap voor met schokbeton
dektreden. Het klimluik in het dak is bereikbaar via stalen ladders samen-
gesteld uit buizen en stripstaal.
Bij enkele BMB-complexen werden maatregelen getroffen tegen geluidhin-
der uit het trappenhuis door de onderkant van de trapbordessen, het plafond
en soms ook nog de achterwand te beplakken met akoestische tegels.
Binnentrappen komen bij een enkel complex voor in enkele tietallen wonin-
gen op de onderste woonlaag, waar een houten spilkap (met een stalen leu-
ning) naar slaapkamers in het onderhuis voert.

148
VLOERTYPE .r
mec·!X! m __

~!: xe/i: -----------------l: j------------------l


;---~
, [I\L_____ _______________ .J
: : I

Lt,urltspecjng :
I ___________________ ...J I

~
' ~r L f-~ -

t j/ r--------------------i r------------ - --------; ;~,

X
J[1\ L________________ J L_________________ J
I ! ;;<

!I
~~ { ) - - - - - - - - - - - - -----1 , - - - - - - - - - - - - - - - - - , f- l~
. )< :
111 I I jI ~:

l t' r \L___________ - - - ---~


I I
L_______________ ~_ - r-
hip'" _.,.........., sttft'"

i11

, "0 i _"0_ "'t, ,..111... ,?OO I

~ ~ ~~

i ~GSOOORSNEDE VlOEAlYPE r "'• •.00",


~~~
~ ~

{ ~ ~
W.,..nito. it _r alt. wl •• ",,..,. " tijk
lANC1S000RSNEOE \/tOERTYPE g'
l1li "'.c:hflfIUI _lII Îc: .... .,incl'.I""

r:~~;] hlilUth.tlDfI

LANGSOOORSNEOE VLOERTVPE.m°
9.6
9.5 Toepassing van verschillende vloertypen door Gembouw: een kussenvloer, een
vlakke vloer (van hollith) en een vlakke grindbetonvloer , systeem Rotting-
huis, 's-Gravenhage, 1958
9.6 Drie typ.e n kussenvloeren van het systeem Rottinghuis, omstreeks 1964 (uit
Modelblad No. 87-I-A Kussenvloer, geldig tot 31 mrt. 1968)

149
9.8. Daken

De meeste complexen hebben een plat dak.


Een kapconstructie met een hellend dak komt alleen voor bij het oudste van
de BMB-complexen. Deze kapconstructie bestaat uit dennenhouten gordin-
gen die gedragen worden door de doorgetrokken binnenwanden en gevels.
Het dakbeschot is van vurenhout, 21 mm dik. Het dak is gedekt met eerste
soort opnieuw verbeterde Hollandse pannen, met dubbele-welpannen bij de
eindgevels. Onder langs het dak lopen houten met zink beklede goten op
houten gootklossen.
De platte daken werden meestal geconstrueerd met behulp van dezelfde
geprefabriceerde elementen die voor de vloeren werden gebruikt. Op deze
dakplaten werd een isolatielaag aangebracht, meestal op een afschotlaag
van cementspecie. Bij een BMB-complex uit 1963 bestaat de isolatielaag uit
ongeventileerde vlasvezelplaten. Bij het Rottinghuis- en het VAM-complex
werd een isolatie aangebracht van geventileerde houtwolcement-kanaalpla-
ten. Door de sterke ventilatie was de isolerende werking van die kanaalpla-
ten bij het hoge VAM-complex vrijwel nihil; ze zijn dan ook in 1979 vervan-
gen door een glasfoam-isolatie. Bij andere complexen trachtte men schade
door het werken van slecht gelsoleerde daken te voorkomen door het aan-
brengen van extra dilatatievoegen in het dak. Voor een BMB-complex uit
1965 werd toestemming verkregen om weer terug te grijpen op een houten
dakconstructie. Dit dak bestaat uit een houten balklaag met daarop 7,5 cm
dikke houtwolcementplaten als dakbeschot en gipsplaten met aluminiumfo-
lie aan de bovenzijde bevestigd, tegen de onderkant van de balklaag.
De dakranden bij de steenachtige platte daken bestaan uit geprefabriceerde
dakrandelementen van gewapend grindbeton, die zonder of met een klein
overstek werden aangebracht. Koudebruggen werden voorkomen door het
aanbrengen van 3,5 cm houtwolcementplaat waar de dakrand aan de binnen-
ruimte grenst, of van 1 cm polystyreenschuim tussen dakrand en dak plaat.
De dakbedekking van de platte daken bestaat uit een mastiekdak met mees-
tal twee lagen dakbedekking en ze werd steeds omschreven met "asfaltpa-
pier". Bij de BMB-complexen werd nog een onderlaag van henneppapier
aangebracht, bij het Rottinghuis-complex niet. Bij het VAM-complex werd
een drielaagse dakbedekking aangebracht van "bezand teerhoudend vilt". Op
alle daken werd een laag grind van enige cm op de dakbedekking aange-
bracht, bij het hoge VAM-complex bovendien nog twee rijen betontegels
langs de randen.
De betonnen dakranden werden beplakt met "bitumenweefsel" dat daarop
werd vastgebrand zonder daktrim.
Op een loggiavloer boven een winkel werd één laag "asfaltpapier" aange-
bracht plus een laag warme gietasfalt van 15 mmo

9.9. Skelet

Complete skeletconstructies van balken en kolommen komen niet voor. Bij


een enkel complex komt wel een constructie van kolommen en balken in het
onderhuis voor als ondersteuning voor de tussendraagwanden in de woningen
er boven; bij een ander zijn er enige schokbeton gevelkolommen ter plaatse

150
9.7
9.7 Stapelpuien, systeem BMB, Haarlem, 1965

van de hoofdingangen.
Plaatvormige skeletconstructies, bestaande uit geprefabriceerde wandele-
menten van hollithbeton en vloerelementen van hollith en/of grindbeton,
komen voor bij het Rottinghuis-complex en, bestaande uit geprefabriceerde
wand- en vloerelementen van grindbeton, bij het VAM-complex. Bij beide
systemen werden de voegen tussen de elementen in het werk aangegoten
met beton.

9.10. Buitenkozijnen en wandopeningen

Niet-afgesloten wandopeningen in de vorm van open portieken komen voor


bij het Rottinghuis-complex in Den Haag. Bij een van de Amsterdamse
BMB-complexen is de ingangspui zover terug geplaatst dat een diepe por-
tiek ontstond. Bij een ander BMB-complex hebben de werkbalkons een open
houten roosterwerk.
Bij alle complexen komen raam-, deur- en puikozijnen voor van vurenhout,
evenals ramen en glasdeuren. Onderdorpels van puien of van deurkozijnen
zonder stenen dorpel, soms ook van ramen, werden wel van een duurzamer
houtsoort gemaakt zoals afzelia (Rottinghuis, Den Haag 1960), of grenen
(BMB, Amsterdam, 1963). Weldorpels en stolpnaalden werden van hardhout
gemaakt. Bewegende delen van thermisch verzinkt staal kwamen voor bij
het VAM-complex. Deuren van hoofdingangen werden wel van grenenhout
of van hardhout gemaakt, zoals o.a. teak. Bij enkele BMB-complexen wer-
den hardboarddeuren als buitendeur gebruikt, zij het niet op plaatsen waar
ze steeds aan de regen zijn blootgesteld.
Bij BMB-complexen, wellicht bij alle, werd de ruimte tussen de gevelele-

151
menten en de buitenkozijnen in het werk aangegoten met cementspecie,
evenals de gevelelementen zelf. Bij één BMB-complex werden vurenhouten
stapelpuien toegepast, zie fig. 9.7. In het Rottinghuis-systeem werden de
kozijnen gesteld voor het metselen van de buitenspouwwand. Ze werden be-
vestigd aan ingestorte stripankers en de ruimte tussen kozijn en gevelele-
ment werd gevuld met "plastisch blij vende" kit. Aan balkons werden ele-
menten van hollithbeton met ingestorte kozijnen gesteld.
Als conserveermiddel voor hout werd nogal eens pentachloorfenol gebruikt;
standaard fabrieksdeuren werden op het werk met dit middel behandeld.
De bij andere complexen zo vaak toegepaste raamdorpelstenen komen bij
geen van de complexen in deze groep voor. Waar lekdorpels werden ge-
maakt, koos men daarvoor schokbeton of aluminium. Ook liet men de lek-
dorpels wel weg en bracht men alleen een strook lood aan. De vensterban-
ken binnen werden gemaakt van massief asbestcement, schokbeton of ge-
glazuurde tegels. Houten onderdorpels onder buitendeuren komen alleen aan
balkons voor. Bij andere deuren werd de onderdorpel van schokbeton ge-
maakt of een enkele maal van hardsteen.
Borstweringen van buitenpuien werden vaak ondeugdelijk gedetailleerd. Bij
BMB-complexen werden borstweringen bezet met sandwichplaten, opge-
bouwd uit een binnen- en buitenplaat van asbestcement met een vulling van
20 mm geëxpandeerde kurk. Deze sandwichplaat werd met de onderrand in
een speciaal aluminiumprofiel geplaatst; de andere zijden werden vastgezet
met glaslatten. Bij het VAM-complex bestonden de borstweringen uit een
buitenplaat van Detopak (= gekleurd glas), een isolatieplaat van 20 mm po-
lystyreenschuim en een binnenplaat van 5 mm triplex; geen dampremming
dus. Bij andere puien van dat complex bestonden de borstweringen uit twee
maal blank glas of draadglas met een luchtspouw.
De puien van het VAM-complex, ontworpen volgens de kwaliteitseisen van
de KVT 1960 zijn inmiddels vervangen door kunststofkozijnen na veelvuldi-
ge klachten van bewoners over tocht en lekkages. Ook de met pentachloor-
fenol geconserveerde kozijnen van het oudste BMB-complex in de steek-
proef zijn inmiddels vervangen door kunststof.
Hijsbalken komen voor bij de BMB-complexen in Amsterdam en Haarlem.
Ze komen voor als onverzinkt staalprofiel, als schokbetonbalk aangestort
aan geprefabriceerde dakranden en als losse verplaatsbare hijsbalk, uitge-
voerd als geconstrueerde ligger van buizen, plaatstaal en rondstaal. Deze
balken werden geschopeerd, evenals de zgn. hijsbalkstoelen op het dak.

9.11. Binnenkozijnen, wandopeningen en inbouwpakketten

Open doorgangen in binnenwanden komen voor bij een BMB-complex in


Haarlem in de vorm van een pui met een opening zonder deur tussen keuken
en hal; een klein aantal andere woningen in datzelfde complex heeft een
open verbinding tussen keuken en woonkamer.
Alle complexen hebben vurenhouten binnenkozijnen, meestal met boven-
licht en met vlakke boarddeuren, zonder, met kleine of met grote glasope-
ning of met vurenhouten glasdeuren. Vierpaneelsdeuren komen alleen bij de
bergingen voor, evenals een enkele maal deuren met gaas. Als woningtoe-
gangsdeur werden vlakke spaanderdeuren of fineerdeuren toegepast, al of

152
1963 Amsterdam
224 portiekwoningen BMB
vier woonlagen
symmetrisch met wissel kamer
onderhuis
plat dak
half uitkragende balkons

~
1

......
3 Sm

niet met glasopening. Onder de woningtoegangsdeuren werden meestal


schokbeton dorpels toegepast, soms een andere soort kunststeen. Onder de
badceldeuren werden steeds granito dorpels gemaakt en beukenhouten stof-
dorpels onder andere binnendeuren.
In het Rottinghuis-systeem werden de binnendeurkozijnen ingestort in de
hollithbeton-elementen.
Binnenpuien werden ook steeds van vurenhout gemaakt; soms werden ze ge-
combineerd met kasten of als schuifpui uitgevoerd. In het VAM-complex
komen dichte puien met vast glas voor langs de verbindingsgang tussen
twee trappenhuizen op de zevende verdieping. De borstweringen van deze
puien zijn aan twee zijden bezet met 5 mm dik triplex. Bij andere puien in
dit complex zijn de borstweringen aan beide zijden bekleed met 5 mm dik
asbestcement; een in sommige woningen van dit complex aan een douchecel
grenzende pui werd bekleed met grenen schroten.

9.12. Dak- en vloeropeningen

Bij een complex met een hellend dak komen dakopeningen voor in de vorm
van dakkapellen en vierpans dakramen van gietijzer. De dakkapellen zijn

153
van vurenhout, met een plat dak; ze werden van boven en opzij bekleed met
zink en aan de binnenzijde afgetimmerd met hardboard. De schrootjes van
de zijwangen moesten in 197& vernieuwd worden wegens houtrot.
Bij vier andere complexen met platte daken komen dakopeningen voor in de
vorm van klimluiken naar het platte dak. De klimluiken werden in één por-
tiek per blok aangebracht. Ze werden alle van vurenhout gemaakt en aan de
bovenzijde bekleed met zink. De opstand werd meestal eveneens van hout
gemaakt, of werd geprefabriceerd van beton.
Vloeropeningen in de vorm van een trapgat komen voor bij een beperkt aan-
tal woningen van één complex. De andere vloeropeningen betreffen deksels
op meterputten, meestal betondeksels in ingestorte putranden van al of niet
verzinkt hoekstaal. Bij een complex in Amsterdam komen verder nog ope-
ningen voor in de trapbordessen vanwege de boodschappenliften.

9.13. Balustrades

Trapbalustrades werden samengesteld uit stalen buizen, of uit strip- en


rondstaal. De traphekken werden soms bevestigd tegen doorgaande hoofd-
balusters van stalen buizen. In enkele gevallen werden dekleuningen aange-
bracht van iroko of sipo-mahonie.
Balkonbalustrades werden samengesteld uit verzinkte stalen buizen, hoek-,
strip- of rondstaal, in combinatie vaak met plaatmaterialen of hout. On ver-
zinkt staal komt in deze groep niet voor aan de balkonhekken. Gebruikte
houtsoorten zijn grenen, redwood of yang. Bij één complex werden de bal-
konhekken geheel in hout uitgevoerd met afzelia delen op een afzelia re-
gelwerk; in deze houten balkonhekken werden asbestcementen bloembakken
opgenomen. Verder komen nog een enkele maal bij de onderste woningen
van een bouwblok schokbeton balustrades voor.

9.14. Afwerkingen

Afwerkingen aan de buitenzijde komen voornamelijk voor bij de BMB-com-


plexen. Bij het Rottinghuis-complex komt alleen een buitenafwerking voor
van muurverf op een gedeelte van het metselwerk. De afwerkingen bij
BMB-complexen bestaan uit een bepleistering van in het zicht komende
korrelbetonwanden aan balkons met cementspecie waaraan nog een water-
kerend middel zoals Pudlo of Ceresit was toegevoegd; een wandje van hol-
lithbeton dat op een werkbalkon in het zicht kwam werd bekleed met een 5
mm dikke asbestcementplaat. Een andere buitenafwerking, die bij twee van
de drie BMB-complexen voorkomt, is het afpleisteren van alle raamneggen.

9.15. Afvoervoorzieningen

Voor buitenrioleringen werden gresbuizen gebruikt; ze werden meestal ge-


legd op gewapend-betonplanken. Bij een van de Amsterdamse complexen
werden gresbuizen ook gebruikt onder de woonblokken, ingestort in beton
onder de begane-grondvloer en in combinatie met geasfalteerde gietijzeren

154
. j ,~ i~ ~ ....· i~+~
,
WOOIolII."'MEII'

lOe WOOloll.u.O
G =1~"1 "..~"
II .- 21.a+ _

'1

-
" WOONl"''''G
,
1l ",Ja 3f14'·._

- -~l ~?"I02·_
e· WOOloll"'",Ç I i

7' WOOfoIl.u.G
1...(

~
h JIIt?L

" WOONl"''''G
~
J h
J~
J'!i.q~

JI I
_~ 1. .iliJ
11

'!J' WOONl"''''G J'~1Ii2·_

I ~-,
JI
4" WOONl"''''G _ ~~_
1i 1:1
Ii
i
j ,,J oe2· .

)" WOO"ll "'''G.d


~ ii i'i:"i ..J 702 +
, ,
• I ! ~ ,,
J I

2' WooNI "''''G:1 i. J"22· . .


., I
~ i
," W()()"II ..... C ",i I , !' 42+
.'i
- ~ .....
ON(\f".II""I<O;

~
, I,,,. ,
._.. - .- .... --_.- - -,.

- 1965 Utrecht
- i042 portiekwoningen VAM
- ti en wüon lagen
- symmetr i sch ~et wIssel kamer
= ,süuter,'ain
_ plat da k

~~==.~
SLAAPM,AMEII':2

"-w~_1OOi ..w.
I ~~~G~
W IS~
13.e. ",2

G'A~·~3E~iL~~~~~~~
,

i
SUAPM,AMER ~

"""'&. ,.'001......
I ~~EII'

~_
1
....
_ half uitkragende balkons
3 Sm

155
standleidingen. Bij enige andere complexen werden de grond- en standlei-
dingen geheel van geasfalteerd gietijzer gemaakt. Bij het Rottinghuis-com-
plex werden asbestcementbuizen toegepast; bij het tien verdiepingen hoge
VAM-complex pvc-buizen. De geveldoorvoeren werden bij gebruik van gres
of asbestcement grondleidingen van geasfalteerd gietijzer gemaakt. De
doorgetrokken standleidingen werden meestal van ander materiaal gemaakt
dan gietijzer of asbestcement, bij voorbeeld van zink of pvc.
De afvoerleidingen vanaf de lozingstoestellen werden bijna altijd van lood
gemaakt, soms gecombineerd met andere materialen zoals inwendig geas-
falteerde gegalvaniseerde stalen buizen, koperen of pvc-buizen. Loden of
koperen afvoerbuizen werden door middel van een rubber manchet met de
pvc-standleiding verbonden.
Hemelwaterafvoeren werden uitgevoerd in zink of pvc. De onderstukken
daarvan werden gemaakt van gegalvaniseerde stalen buizen of van geasfal-
teerd gietijzer. In die gevallen waarin de hemelwaterafvoer door het onder-
huis liep, werd dat gedeelte in elk geval van geasfalteerd gietijzer ge-
maakt.
Individuele rookkanalen voor elke woning komen slechts in twee complexen
voor, de andere hebben centrale verwarmingsinstallaties. Bij een BMB-
complex werden de rookkanalen gemetseld van ijsselsteen; de kanalen wer-
den niet rondom gemetseld, maar via plaatselijke inkassingen verbonden
aan de binnenwandelementen. Bij het Rottinghuis-complex werden de rook-
kanalen geprefabriceerd van hollithbeton en voorzien van ingestorte pot-
buizen.
De ventilatiekanalen werden bij de meeste complexen geprefabriceerd van
hele of halve-verdiepinghoge kanaalelementen van hollith- of grindbeton
volgens het Shunt-systeem. Bij een BMB-complex werden de ventilatiekana-
len volgens het Shunt-systeem gemetseld van ijsselsteen en net als de rook-
kanalen via plaatselijke inkassingen verbonden aan de wandelementen.
Buitendaks werden geprefabriceerde betonelementen met ingestorte pot-
buizen of gresbuizen als rookkanaal gebezigd; bij de eindgevels van een van
de complexen werd het rookkanaal gemetseld rond een aarden buis.
Het buitendakse gedeelte van de ventilatiekanalen werd steeds geprefabri-
ceerd van beton en meestal van een zuigkap voorzien. Een trappenhuis werd
geventileerd via zinken ontluchtingskappen op het dak.

9.16 Evaluatie

Punten die bij deze groep de bijzondere aandacht ' vragen zijn de gevels, de
platte daken en de buitenkozijnen. Bij de gevels gaat het om principieel
foute constructies in het BMB-systeem, waarbij starre verbindingen tussen
grote elementen gemaakt worden. Bovendien moest men er rekening mee
houden dat, net als bij andere grote-elementensystemen met baksteen in de
gevels de blokdilataties op te grote onderlinge afstanden zijn aangebracht,
wat problemen kan geven bij een eventuele na isolatie. Bij platte daken en
bij buitenkozijnen komen we niet alleen dezelfde problemen tegen als in vo-
rige hoofdstukken, maar ook nieuwe doordat nog min of meer traditionele
constructies werden toegepast bij hoge woongebouwen.
De meeste gebreken van iets minder ernstige aard kwamen we in andere

156
hoofdstukken ook al tegen: het betreft de gaaswanden tussen bergingen,
koudebruggen bij balkons en geluidshinder uit de gemeenschappelijke trap-
penhuizen.
Hieronder vindt men alle op- en aanmerkingen per element gerangschikt.
Voor de betekenis van de beoordelingen, zie hoofdstuk 2.

Algemeen: Neu - grote-elementen bouw werd voorname-


lijk in de Randstad en het centrum van
het land toegepast;
Neu - het was voor grote elementensystemen
kennelijk moeilijk om van een eenmaal
voor het systeem bepaalde verdieping-
hoogte af te stappen: nog in 1965
werkte men in het BMB-systeem met
een afwijkende maat.

Onderbouw: Neu - bij de complexen in Amsterdam en


Haarlem komen in het werk gestorte
beganegrondvloeren voor van gewa-
pend beton, zonder kruipruimte daar-
onder.

Buitenwanden: Ond - de verticale voegen tussen de elemen-


ten werden in het BMB-systeem vol ge-
metseld of in het werk aangegoten met
cementspecie, waardoor werken van de
elementen voor een belangrijk deel
wordt verhinderd; de hierdoor veroor-
zaakte schade schijnt tot nu toe wel
mee te vallen, doordat in de meeste
gevels op korte onderlinge afstanden
doorgaande perforaties voorkomen, bij
voorbeeld ter plaatse van de trappen-
huizen 4);

Gebr - bij grote-elementensystemen met bak-


steen in de gevels werden dilatatievoe-
gen niet of op te grote onderlinge af-
standen aangebracht.

Binnenwanden: Voo - bij portiekwoningen, die in een grote-


elementensysteem met verdiepinghoge
elementen zijn gebouwd en die geen
gemetselde voor- of achtergevels heb-
ben, komen in de woningscheidende
wanden openingen voor die pas tijdens
de afbouw werden dichtgemetseld: bij
eventuele verbouwingen kan men daar
dus weer gebruik daarvan maken;

157
Gebr - enige complexen hebben houten regel-
werken met gaas als afscheiding tussen
bergruimten.
Vloeren: Neu - bij complexen uit 1963 en 1965 werden
zwevende dekvloeren toegepast.

Galerijen en balkons: Gebr - in BMB-complexen kunnen koudebrug-


gen voorkomen bij werkbalkons, omdat
men daar ter plaatse de normale vloer-
elementen wel eens liet doorlopen.

Trappen, trappenhuizen, Gebr - maatregelen tegen (lucht)geluidhin-


hellingen: der uit het trappenhuis werden in
slechts enkele gevallen genomen.
Daken: Ond - als dakisolatie werden soms ongeventi-
leerde vlasvezelplaten toegepast; er
werd geen dampremming onder het
isolatiemateriaal aangebracht;
Ond - geventileerde vlasvezel-kanaalplaten
bleken bij hoge woongebouwen niet te
voldoen, omdat de ventilatie zo sterk
was dat de isolatiewaarde tot nul werd
gereduceerd;
Neu - er waren zo veelvuldig problemen door
het werken van slecht geïsoleerde da-
ken dat soms weer teruggegrepen werd
op constructies met houten balklagen;
Twij - de dakbedekking werd op de dakranden
vastgebrand zonder gebruik van een
daktrim.
Skelet: Neu - de voegen tussen de wand- en vloerele-
menten werden in het werk aangegoten
met beton.
Buitenkozijnen en Gebr - Bij een Haags complex komen open
wandopeningen: portieken voor;
Twij - alle complexen hebben vurenhouten
kozijnen;
Twij - bij de meeste complexen werd het ko-
zijnhout geconserveerd met penta-
chloorfenol (bij fabrieksdeuren ge-
schiedde dat op het werk); zo'n behan-
deling was niet altijd afdoende;
Ond - bij BMB-complexen werden soms hard-
boarddeuren als buitendeur gebruikt;
Ond - in het BMB-systeem werd de ruimte
tussen de houten kozijnen en de gepre-

158
fabriceerde gevelelementen, net als de
voegen tussen de gevelelementen zelf,
in het werk aangegoten met cement-
specie;
Twij - in het Rottinghuis-systeem werden
sommige kozijnen (aan balkons bijvoor-
beeld) ingestort in de gevelelementen;
Ond - de kwaliteitseisen voor de buitenkozij-
nen en ramen van hoge woongebouwen
gingen niet verder dan de KVT 1961,
die in het geheel niet voor hoogbouw
was bedoeld;
Ond - nog in 1965 kan de dampremming ont-
breken aan de binnenzijde van het iso-
latiemateriaal in de borstwering van
puien.

Binnenkozijnen, wandope- Twij - in het Rottinghuis-systeem


ningen in inbouwpaketten werden binnenkozijnen ingestort in de
wandelementen van hollithbeton.

Balustrades: Gebr - maatregelen tegen geluidoverdracht


via de trappenhuisbalustrades werden
nergens genomen.

Afvoervoorzieningen: Neu - grondleidingen bestaande uit ingebe-


tonneerde gresbuizen onder de vloer
komen voor bij een Amsterdams com-
plex uit 1956 (niet bij dat uit 1963);
Twij - binnenrioleringen werden bij hoge
woongebouwen soms van kunststof ge-
maakt, met verbindingen door middel
van rubber manchetten;
Twij - in BMB-complexen werden gemetselde
rookkanalen via plaatselijke inkassin-
gen verbonden met de binnenwandele-
menten.

Noten bij hoofdstuk 9

1) R. Lijbers, C.C.F. Thijssen en H. Westra, Woningvoorraad '45-'75.


p. 235-238.

2) Op. cito p. 232

3) Op. cito p. 232-233 en p. 246

4) Id., vergelijk p. 86-92.

159
Wilma-flats in Kerkrade uit 1964, met in het werk gestorte eindgevels van gewa-
pend beton zonder gemetselde buitenspouwwand (foto Woningbouwvereniging Land
van Rode, Kerkrade)

160
- - - - - - - -----------------------------

10
VERGELIJKENDE ANALYSE EN CONCLUSIES

10.1. Algemeen

De meeste complexen bestaan uit woonblokken van drie of vier verdiepin-


gen hoog op een souterrain of een onderbouw. Hoge woonblokken van tien
verdiepingen of meer trof men in de jaren 1945 tot 1965 nog niet veel aan.
De weinige die men wel aantrof werden vrijwel altijd op niet-traditionele
wijze gerealiseerd door middel van gietbouw of met grote geprefabriceerde
elementen. Met traditionele bouw of met de wat primitieve oudere sys-
teembouw kwam men meestal niet hoger dan zes verdiepingen. Er zijn ech-
ter uitzonderingen met gemetselde woonblokken van bijvoorbeeld negen
verdiepingen hoog. De variatie in bouwhoogte, woonvormen en woningtypen
is vooral in de traditionele bouw vrij groot en is ook nog wel aanwezig in de
oudere vormen van de niet-traditionele bouw. De meeste woningen zijn por-
tiekwoningen; bij de nieuwe bouwsystemen die na 1960 werden geïntrodu-
ceerd overheerst de galerijbouw.
Doordat de systeembouw overwegend een aangelegenheid was van grote
aannemingsbedrijven, die grote aantallen woningen wilden en konden bou-
wen (maar die daar niet voldoende traditioneel geschoold personeel voor
konden aantrekken), is onder complexen van honderd of meer woningen de
niet-traditionele bouw sterk oververtegenwoordigd: 38% van de woningen in
de steekproef werd gebouwd in een of ander bouwsysteem, de overige tradi-
tioneel. De traditioneel gebouwde woningen in de grote steden vormen een
aparte groep doordat ze geen spouwmuren hebben. Na 1960 zijn zulke wo-
ningen niet meer gebouwd. Traditioneel gebouwde etagewoningen met hou-
ten vloeren komen niet veel voor: ze zijn in geringe aantallen in de grote
steden gebouwd en hebben eveneens gevels zonder spouw. Traditioneel ge-
bouwde woningen buiten de grote steden van na de oorlog hebben altijd ge-
vels met een spouw; alleen in de buurt van de grote steden kunnen hierop
wel eens uitzonderingen voorkomen.
De omvang van de woningcomplexen is buiten de grote steden beduidend
kleiner. Van de niet-traditioneel gebouwde woningen kwamen veel woningen
tot stand in stapelbouwsystemen als Muwi en Pronto en gietbouwsystemen
als Korrelbeton en RBM. Grote-elementensystemen komen minder voor. Zie
tabel 10.1.
Precieze gegevens over de voorkomende bouwconstructies vindt men in bij-
lage 1.

161
Tabel 10.1. Aantal complexen, totaal aantal woningen en gemiddelde
complexgrootte naar categorie (zie hoofdstuk". t/m 9)

complexen woningen gem. complexgrootte

trad. met houten vloeren 2 342 = 1,6% 171


trad. zonder spouw 22 1) 7391 = 33,2% 336
trad. met spouw 31 1) 6033 = 27,1 % 195
stapelbouw 12 2976 = 13,4% 248
gietbouw 14 3795 = 17,0% 271
grote-elementenbouw 4 1695 = 7,6% 424

gehele steekproef 85 22232 = 100% 262

1) Bij twee complexen komen woningblokken met en zonder spouwmuren


voor.

10.2. Onderbouw

Paalfunderingen (meestal gewapend-betonpalen, al of niet met verzwaarde


voet en in de grond gevormde palen) komen voor bij 83% van de etagewo-
ningen. Er zijn vooral buiten het westelijke gedeelte van Nederland nogal
wat etagewoningen met staalfunderingen. Bij sommige complexen is een
gedeelte van de woonblokken onderheid en een ander gedeelte op staal ge-
fundeerd; zelfs in Rotterdam kan dat voorkomen (bij twee verdiepingen ho-
ge blokken). Men was zo zuinig mogelijk met paalfunderingen. In Amster-
dam kende men een tijd lang een andere methode die bedoeld was om kos-
ten te besparen: "voorheien", d.w.z. het slaan van de palen aan de hand van
een schetsplan.
Gewapend-betonpalen werden in vele gevallen op het werk vervaardigd en
werden dan gewapend met rondstaal. Fabriekspalen werden voorgespannen,
wat de kans op scheurtjes in de palen door verhardingskrimp verkleinde.
Sommige architecten schenen geen vertrouwen te hebben in dat soort nieu-
wigheden en schreven uitdrukkelijk het gebruik van rondstaal voor in het
bestek.
Wat veel voorkomt (ca. 29% van alle woningen), met name in Amsterdam
maar ook wel in andere gemeenten, zijn beganegrondvloeren van gewapend
beton, zonder kruipruimte maar wel met leidingen er onder. Ze hoeven niet
direct problemen op te leveren, tenzij men iets onder de vloer zou willen
doen, bijvoorbeeld aan de leidingen.
In Limburg komen dunne ongewapende stampbetonvloeren wel voor als kel-
dervloer (ca. 4% van de woningen); wij nemen aan dat deze vloeren werden
gemaakt door mensen die goed met de plaatselijke grond- en grondwaterge-
steldheid op de hoogte waren.

162
-

Traditionele bouw, 's-Gravenhage, 1949. De kozijnen zijn intussen vernieuwd (foto


Hans Krüse, Fotografische Dienst Bouwkunde, TU Delft)

10.3. Buitenwanden

Het meest opmerkelijk bij dit onderwerp is het voorkomen tot 1960 van een
zeer grote groep complexen met gevels zonder spouw in de drie grote ste-
den. Deze groep omvat meer dan een derde (35%) van de vóór 1966 ge-
bouwde woningen. De gevels hiervan werden meestal geheel van baksteen
gemetseld, maar ook werden wel kalkzandstenen als achterwerkers gebruikt
(ca. 7% van de woningen in de steekproef). De aangehouden wanddikten
komen als regel overeen met die uit een tabel die tot 1986 in de Model-
bouwverordening stond; zie bijlage 2. Als verbetering komt bij deze gevels
vooral isolatie aan de buitenzijde in aanmerking, wat ingrijpende gevolgen
kan hebben voor het uiterlijk aanzien van een aantal stadswijken. Overigens
worden veel kopgevels, plus het aansluitende gedeelte van de langsgevels
tot een meter om de hoek, op de zuid- of westzijde al sinds 1960 ontsierd
door een buitenbepleistering, die destijds werd aangebracht in verband met
vochtdoorslag .
Bij gevels met spouw kan men overeenkomstige problemen ontmoeten als
de spouw plaatselijk is dichtgestoken, wat wel eens voorkomt bovenaan een
gevel, bij rechtstreeks in metselwerk geplaatste stalen ramen, bij diepe
neggen of bij achterwanden van loggia's. Koudebruggen kunnen aanwezig

163
zijn bij gevelbanden die als omranding van een vloer fungeren of ter plaatse
van betonnen ankerblokken bij kopgevels. Gevelbanden komen voor bij ruim
4696 van de woningen. Een mogelijk gevolg van zulke koudebruggen kan zijn
plaatselijke condensvorming en eventueel ook schimmelplekken.
Een vrij veel voorkomend gebrek is het ontbreken of op te grote onderlinge
afstanden voorkomen van dilatatievoegen. Spectaculaire schade heeft dat
nog niet tot gevolg gehad, maar verbetering van de gevel door het aanbren-
gen van spouwisolatie is riskant, omdat daardoor de temperatuurwisselingen
in het buitenspouwblad toenemen en dus ook de thermische lengteverande-
ringen.
Andere foute of minder goede constructies zijn het gevolg van het introdu-
ceren van nieuwe bouwmethoden: gevels en binnenspouwwanden werden
soms in het werk gestort van gewapend beton. Betonnen binnenspouwwan-
den werden vaak niet of aan de binnenzijde geïsoleerd; betonnen gevels
zonder spouw werden aan de binnenzijde geïsoleerd. Bij een grote-elemen-
tensysteem als BMB werden de voegen tussen de gevelelementen in het
werk aangegoten met cementspecie (ook die tussen de gevelelementen en
de houten kozijnen). Werking van de elementen door thermische uitzetting
wordt dus verhinderd en net als bij het ontbreken van dilatatievoegen is
verbetering van de gevels door spouwisolatie riskant. Ook bij traditioneel
gebouwde complexen werden fouten gemaakt met in het werk gestorte of
geprefabriceerde gevelonderdelen.

10.4 Binnenwanden

De aangehouden wanddikten komen overeen met die van een nu vervallen


tabel uit de Model-bouwverordening; zie bijlage 2.
Bij traditioneel gebouwde complexen komen op geluidgevoelige plaatsen
wel eens te dunne wanden voor. Bij ruim 496 van de woningen kan men te
dunne wandjes aantreffen, bijvoorbeeld naast de trap bij boven- en benè-
denwoningen, of waar een toiletruimte aan een woningscheidende wand
grenst.
Een gunstige eigenschap van de binnenwanden is bij sommige bouwsystemen
dat ze geen dragende functie hebben. In het Welschen- en Tramonta-sys-
teem wordt de dragende functie van de binnenwanden (ook van de woning-
scheidende wanden) overgenomen door een stelsel van gewapend-betonko-
lommen en balken. De woningindeling zou daardoor op eenvoudige wijze
kunnen worden gewijzigd; wel kan het voorkomen dat men een voorziening
moet treffen voor de kap. De binnenwanden in het RBM-systeem hebben
wel een dragende functie, maar er kunnen (in beperkte mate) doorbrekingen
in gemaakt worden doordat ze bestaan uit ongewapend lichtbeton, gestort
tussen geprefabriceerde wandstijlen. Aan de andere kant komen in sommige
bouwsystemen ook lichte binnenwanden voor die onwaarschijnlijk veel te
dragen hebben, zoals de wanden van klinker-isolietbeton rond het trappen-
huis in het Tramonta-systeem.
De woningscheidende dragende wanden zijn bij gietbouwcomplexen in onze
ogen soms erg dun, bijvoorbeeld 15 of 18 cm dik grindbeton. De geluidsiso-
latie hiervan kan niet anders dan onvoldoende zijn. Ook in het Korrelbeton-
systeem kampte men een tijdlang met een onvoldoende geluidsisolatie,

164
doordat de wanden te licht waren.
Woningscheidende wanden kunnen bij woonblokken die in een grote-elemen-
tensysteem gebouwd zijn soms op eenvoudige wijze doorbroken worden door
gebruik te maken van de doorloop-openingen die in de ruwbouwfase werden
gebruikt ten behoeve van het interne bouwverkeer •
Een euvel dat bij iedere bouwwijze kan voorkomen zijn de afscheidingen
met gaas op houten regelwerken tussen de bergingen; deze zijn zeer in-
br aakgevoelig.

10.5. Vloeren

Woningscheidende vloeren werden bij meer dan de helft van de woningen


van gewapend beton gemaakt of als Cusveller-vloer uitgevoerd; vooral in
Amsterdam werden zulke vloeren nogal eens van gewapend beton gemaakt,
boven winkels gebeurde dat overal. Bij de overige woningen bestaan ze
voornamelijk uit andere steenachtige constructies. Vloeren met houten
balklagen komen niet veel voor, behalve bij vlieringen.
De opmerkingen die over vloeren te maken zijn, hebben bijna alle betrek-
king op houten vloeren. Woningscheidende vloeren van hout komen in be-
perkte mate voor in de grote steden tot ongeveer halverwege de jaren vijf-
tig. De meest problematische aspekten bij zulke vloeren zijn de brandvei-
ligheid en de geluidsisolatie O. Andere problemen zijn er ten aanzien van
houten vloeren die regelmatig met water moeten kunnen worden gereinigd,
zoals in wc's en in mindere mate in de keukens. De vloertjes in badcellen
werden in de regel wel van beton gemaakt, wat weer problemen opleverde
met de vrij lichte binnenwandconstructies die bij houten vloeren kunnen
worden toegepast.
Verder komen houten vloeren voor als verdiepingvloer binnen een woning (in
combinatie met steenachtige vloeren tussen de woningen in), o.a. bij mai-
sonnettes en verder als zoldervloer of als beganegrondvloer • Niet-begaan-
bare vlieringen hebben meestal een houten balklaag; isolatiemateriaal werd
daarop nooit aangebracht, maar dat is gemakkelijk nog te corrigeren door
middel van een isolatiedeken. Een enkele maal werd sisalkraftpapier op de
vlieringbalklaag aangebracht als dampremming om condensatie in de dak-
constructie te voorkomen.
Vanwege de gehorige stenen vloerconstucties werden in de jaren zestig wel
zwevende dekvloeren toegepast, veel hing daarbij af van een zorgvuldige
ui tvoering.

10.6. Galerijen en balkons

Galerijen en balkons werden tot de jaren zestig in de meeste gevallen in het


werk gestort van gewapend beton. Zulke balkons werden in vele gevallen
(bij 38% van de woningen) uitgevoerd als uitkragende plaat, wat bij een
verdiepingvloer van ander steenachtig materiaal dan een betonvloer een
dompconstructie vereiste en waardoor in alle gevallen een koudebrug ont-
stond. Balkons werden ook in vele gevallen geheel binnen het gevelvlak ge-
houden, ze werden dan als plaatconstructie aan de einden opgelegd op de

165
dragende wanden en het is dan vrij eenvoudig om de balkon plaat door mid-
del van isolatiemateriaal van de rest van de vloer te scheiden. Onze indruk
is dat dat in verreweg de meeste gevallen toch niet gebeurde. Voor dit
soort balkon platen werden ook wel minder geschikte constructies toege-
past, zoals elementvloeren, die voorkomen bij 4% van de woningen. Bij
kleine balkons, waarvoor niet de gehele overspanning vereist was, ontstond
dan een extra koudebrug.
Balkons boven een binnenruimte op de onderste bouwlaag werden in de
meeste gevallen niet als beloopbaar dak uitgevoerd.
Voor in het werk gestorte galerijen moesten, vanwege de noodzakelijke di-
latatievoegen, allerlei ingewikkelde constructies bedacht worden met rol-
en glijopleggingen en ingestorte stroken koperplaat, wat tot een enorm ge-
pruts bij het betonstorten geleid moet hebben. Pas vanaf 1965 werden gale-
rij- en balkonplaten in de meeste gevallen geprefabriceerd en opgelegd op
in het werk gestorte of eveneens geprefabriceerde consoles. De kwaliteit
van deze eerste prefab consoles was slecht: ze moesten na achttien jaar al
vervangen worden omdat de hoofdwapening dreigde door te roesten.

10.7. Trappen en trappenhuizen, hellingen

In het werk gestorte trappen kwamen vóór 1966 vaker voor dan geprefabri-
ceerde trapelementen of trappen samengesteld uit losse prefabtreden en
bomen; geprefabriceerde traponderdelen of trapelementen werden vaak ge-
combineerd met in het werk gestorte bordessen.
Maatregelen tegen hinder door contactgeluid uit de gemeenschappelijke
trappenhuizen werden nergens genomen. Wel werden in enkele complexen
akoestische materialen tegen de onderkant van bordessen en plafonds aan-
gebracht om de nagalm te beperken.
In Amsterdam werden in de eerste helft van de jaren vijftig soms nog hou-
ten trappen in de gemeenschappelijke trappenhuizen gemaakt.

10.8. Daken

Behoorlijk geïsoleerde daken komen voor 1966 vrijwel niet voor. Hellende
daken, die bij ongeveer een derde van de woningen voorkomen, werden bo-
ven zolderruimten al helemaal niet geïsoleerd. Bij flauw hellende daken
boven vlieringen bestaat het dakbeschot vaak uit houtwolcementplaten of
dergelijke; om condensatie in die platen te voorkomen wordt de vliering in
de meeste gevallen zo krachtig geventileerd dat van enige isolerende wer-
king van de dakplaten 's winters niets meer te merken kan zijn.
Platte daken werden matig of slecht en soms ook wel eens niet geïsoleerd.
Een zeer veel voorkomende platdakconstructie is die met geventileerde
vlasvezel-kanaal platen. Een dampremming werd onder het isolatiemateriaal
zelden aangebracht of ontstond toevallig doordat de dakplaten geplakt wer-
den. Het intact blijven van deze dakconstructie hangt af van een goede
ventilatie, maar bij hoge woongebouwen werd de ventilatie wel eens zo
sterk dat de isolerende werking van de dakplaten nihil werd. Voor het in
zwang komen van de vlasvezel-kanaal platen werden ook wel vlakke isola

166
Hoogbouw-complex "De zeven Provinciën", Rotterdam-Overschie, 1952 (foto Hans
Krüse, Fotografische Dienst Bouwkunde, TU Delft)

tie platen toegepast, al of niet op speciale afschotribben, of de isolatielaag


werd in het werk gestort van lichtbeton, waarvoor vaak evenmin een damp-
remmende laag werd aangebracht. Vooral bij houten dakconstructies is de
isolatie vaak zeer gering en soms schijnt die zelfs geheel afwezig te zijn.
Door onvoldoende isolatie ontstaan hoge stookkosten. Door het ontbreken
van een dampremming is condensvorming mogelijk in het isolatiemateriaal.
Bij stenen dakconstructies had die matige isolatie vaak tot gevolg dat de
dakconstructie te veel werkte onder invloed van temperatuurwisselingen; er
werden dan extra dilatatievoegen in de dakvloer gemaakt. Soms greep men
weer terug op een dakconstructie met een houten balklaag, die "officieus
wel aan te merken zou zijn als een constructie in de zin van het schuil-
plaa tsenbesl ui t" •
Bij beloopbare daken werd de isolatie meestal aan de onderkant aange-
bracht, de dakvloer staat dan aan de maximale temperatuurwisselingen
bloot.
De materialen voor de dakbedekking hebben sinds 1965 een grote ontwikke-
ling doorgemaakt. De in de bestekken voorkomende benamingen zoals as-
faltpapier, asfaltvilt, dakvil t, dakleer, enz. worden nu niet meer gebruikt.
Deze dakbedekkingsmaterialen bestonden uit viltpapier, gedrenkt in teer of
asfaltbitumen. Het vroeger veel toegepaste plakmiddel mastiek werd ver-
kregen door destilla tie van steenkool teer.

167
10.9. Skelet

Hulpskeletten van kolommen en balken zijn een tijdlang toegepast bij bouw-
systemen als Muwi en RBM; in totaal bij ca. 10% van de woningen in de
steekproef. In een aantal gevallen werden hierdoor koudebruggen gevormd.
Andere koudebruggen ontstonden bij torenflats met plaatvormige skelet-
constructies met geïsoleerde in het werk gestorte binnenspouwwanden op
plaatsen waar die wanden de dragende binnenwanden ontmoetten.
Even voor het midden van de jaren zestig ontstonden gietbouwmethoden
voor het vervaardigen van dragende skeletten met in het werk gestorte
wanden en vloeren. Daaraan voorafgaand waren ook op grotere schaal dan
daarvoor methoden ontwikkeld voor het prefabriceren van wand- en vloer-
elementen van beton; de voegen tussen deze elementen werden in het werk
aangegoten met beton.

10.10. Buitenkozijnen en wandopeningen

De buitenkozijnen werden bijna altijd van vurenhout gemaakt. In plaats van


raamkozijnen werden soms verdiepinghoge puien in de gevels geplaatst en
al of niet voorzien van een bemetseling van drijfsteen voor de borstwering.
Bij portieken werden vaak doorgaande stapel puien gemaakt van vurenhout.
Bij portiek- of trappenhuisingangen werd vaak een stalen of hardhouten pui
aangebracht. In een aantal gevallen werd het kozijnhout geïmpregneerd
met pentachloorfenol. Dat bleek niet altijd afdoende te zijn: op veel plaat-
sen zijn de vurenhouten kozijnen en puien al vervangen. Vooral de verdie-
pinghoge puien met isolatiemateriaal in de borstwering, waarbij geen drijf-
steenbemet~eling aan de binnenzijde werd gemaakt, hielden het vaak maar
korte tijd uit. Borstweringconstructies werden vaak op onjuiste wijze gede-
tailleerd: in vele gevallen werd geen dampremming aan de binnenzijde van
het isolatiemateriaal aangebracht. In andere gevallen werd er niet veel
aandacht aan besteed en werd niet eens isolatiemateriaal aangebracht.
De kwaliteit van de kozijnconstructies werd na 1960 voor een belangrijk
deel bepaald door wat in de Kwaliteitseisen voor Timmerwerk (KVT) 1961
werd geëist. Voor de kozijnconstructies van hoge woongebouwen waren
geen strengere eisen van toepassing.
Bij sommige systeembouw-complexen werden de vurenhouten gevelkozijnen
in het werk ingestort in de betonnen wanden, waardoor ze dus in het bouw-
stadium doornat werden. Deze werkwijze werd toegepast in het Welschen-
en Korrelbeton-systeem. Ook in het Rottinghuis-systeem werden bepaalde
kozijnen ingestort in de geprefabriceerde gevelelementen.
Stalen ramen, meestal gaat het om een inzet in vurenhouten kozijnen, wer-
den niet altijd verzinkt, vooral rond 1950 werd dat nagelaten. In andere ge-
vallen werden stalen ramen ingestort in betonomrandingen, die lastige kou-
debruggen kunnen vormen.
Niet-gevulde wandopeningen die we hier moeten vermelden zijn open por-
tieken, die vooral in Den Haag veelvuldig voorkomen, en open toegangen
tot galerijen, die voorkomen bij resp. ca. 9 en 4% van de woningen in de
steekproef.

168
10.11. Binnenkozijnen en wandopeningen

De binnenkozijnen werden in 9096 van de woningen van vurenhout gemaakt,


en de overige van plaatstaal. Plaatstalen puien komen niet voor, behalve
soms voor schuifdeuren. In ongeveer een op de vier woningen werden houten
puien gecombineerd met kasten.
De binnenkozijnen werden in sommige bouwsystemen ingebetonneerd in de
binnenwanden of in de binnenwandelementen; dat was het geval bij resp.
Korrelbeton en Rottinghuis. Voor bergingen werden meestal deuren van
mindere kwaliteit genomen, zoals vierpaneelsdeuren, maar soms was dat
nog minder, zoals bij deuren van meubelplaat of deuren met gaas.
Open verbindingen komen wel eens voor tussen keuken en badcel, maar ook
wel op nog minder voor de hand liggende plaatsen, zoals tussen badcel en
berging.

10.12. Dak- en vloeropeningen

Houten dakkapellen komen voor bij een aantal Amsterdamse complexen


met begaanbare zolders. Buiten Amsterdam komen ze in zeer beperkte ma-
te voor op plaatsen waar nog overwegend traditioneel werd gebouwd, dus
buiten de Randstad. Het zijn steeds onderhoudsintensieve constructies,
voorkomende bij ongeveer 696 van de woningen.
In vloeren werden soms ravelingen aangebracht voor een geplande, maar
pas later uit te voeren vloerdoorbreking.

10.13. Balustrades

Trappenhuisbalustrades werden meestal samengesteld uit stalen buizen en


strip-, staf- of rondstaal; vaak werden ze ook van een houten of kunststof
dekleuning voorzien. Bijna nergens werden maatregelen genomen om ge-
luidshinder via de balustrades te voorkomen.
Stalen balkonhekken werden voor het midden van de jaren vijftig vrijwel
nergens verzinkt; pas tegen het midden van de jaren zestig werd dat ver-
zinken over het algemeen niet meer achterwege gelaten. Behalve stalen
balkonhekken kan men ook balkonhekken van vurenhout aantreffen en vanaf
1964 ook van aluminium.

10.14. Mwerkingen

De meest voorkomende vorm van buitenafwerking is gevelpleisterwerk: bij


16% van de woningen komt dat op een groter of kleiner gedeelte van de ge-
vel voor.
Bij de eerste complexen met galerijwoningen werden de (in het werk ge-
storte) galerijen plus de loggia's soms betegeld met gres splijttegels of der-
gelijke.

169
10.15. Afvoervoorzieningen

Voor de buitenriolering werden in de meeste gevallen gresbuizen toegepast.


Voor de binnenriolering werd bij 36% van de woningen gietijzer (met even-
tuele andere materialen zoals ingebetonneerd gres), bij 32% asbestcement
(met eventueel gres e.d.) en bij 17% van de woningen een combinatie van
gietijzer en asbestcement gebruikt.
Grondleidingen van huisrioleringen werden vaak in gebetonneerd in gewa-
pend betonnen beganegrondvloeren. Deze constructie werd vooral veel toe-
gepast in Amsterdam, maar ook wel elders. In Amsterdam gebruikte men in
dat geval meestal gresbuizen. Kort voor het midden van de jaren zestig
werden de binnenrioleringen in enkele hoge woongebouwen van pvc-buizen
gemaakt.
Stalen hemelwaterafvoeren of stalen ondereinden van zinken hemelwater-
afvoeren werden lang niet altijd verzinkt; ze werden meestal alleen inwen-
dig geasfalteerd, maar ook dat niet altijd.
Gemetselde rookkanalen opgetrokken tegen wanden van betonblokken, wer-
den rondom gemetseld van kleine stenen. Dat is een goede methode om
geen lekken te krijgen. In het grote-elementensysteem BMB daarentegen
werden ze via plaatselijke inkassingen verbonden met de binnenwandele-
menten. In andere bouwsystemen vormen ze een onderdeel van een monoli-
tische constructie, doordat ze bestaan uit ingestorte aarden of lichtbeton
buizen.
Op het bovendakse gedeelte van de rookkanalen werd bij ruim 24-% van de
woningen geen afdekplaat aangebracht.

10.16. Evaluatie: samenvatting van de beoordelingsresultaten

Hieronder geven wij een samenvatting van de beoordelingen, die aan het
eind van elk van de voorgaande hoofdstukken werden gegeven. Sommige van
de gesignaleerde positieve en negatieve eigenschappen zijn aan een speci-
fieke bouwwijze gebonden, maar de meeste kunnen algemeen voorkomen.
Vergelijkt men de tradionele bouw met de niet-traditionele dan zou men
kunnen opmerken dat bouwsystemen, als ze een dragend skelet hebben, zich
soms gunstig onderscheiden van de traditionele bouw door de veranderbaar-
heid van de woningindeling en zich in andere gevallen soms ongunstig daar-
van onderscheiden door het voorkomen van kinderziekten (zoals sommige
koudebruggen en foutief aangebrachte isolaties) en systeemfouten (zoals
een verhinderde thermische uitzetting). Wij spreken van systeemfouten als
principieel onjuiste constructies gedurende een reeks van jaren werden ge-
handhaafd.
Wij beginnen de samenvatting met de meest ernstige gebreken in de volgor-
de waarin de bouwdelen in de voorafgaande hoofdstukken beschreven zijn.
De getallen tussen haakjes verwijzen naar de paragrafen waarin meer gege-
vens over de naar voeren gebrachte punten te vinden zijn.

170
Zes verdiepingen hoge traditionele bouw met galerijen, 's-Gravenhage, 1954 (foto
Hans Krüse, Fotografische Dienst Bouwkunde, TU Delft)

Als ondeugdelijk werden beoordeeld:

Algemeen: (8.1) - verschillende nieuwe gietbouw methoden


(8.3) vertoonden aanvankelijk bedenkelijke tech-
(8.6) nische en bouwfysische aspecten, ze wer-
den op vrij grote schaal toegepast terwijl
de juiste kennis nog ontbrak; dit had be-
trekking op:
1. isolatiemateriaal dat aan de binnenzijde
van gevels werd aangebracht (woonto-
rens Den Haag, 1960 en Wilma-flats) of
achterwege werd gelaten (RBM U-flats);
2. de eerste Wilma-flats waarbij geen bui-
tenspouwwand werd aangebracht voor
de in het werk gestorte kopgevels;
3. de door de Vascomij gebouwde woningen
waarbij al na 14 jaar groot onderhoud
nodig was in verband met condensatie-
problemen en houtrot;
4. RBM U-flats waarbij na 18 jaar alle ga-
lerij- en balkonconsoles moesten worden

171
vervangen in verband met betonschade.

Buitenwanden: (8.3) - er komen in het werk gestorte gevels voor


van gewapend beton zonder gemetselde
buitenspouwwand; behalve bij de hierboven
genoemde Wilma-flats komt dat ook voor
bij de woningen die gebouwd zijn in het
Welschensysteem en bij de woningen die
gedurende de eerste jaren in het RBM-sys-
teem werden gebouwd 2);
(9.3) - de voegen tussen de gevelelementen van
het BMB-systeem werden volgemetseld of
in het werk aangegoten met cementspecie,
waardoor het werken van de elementen
voor een belangrijk deel werd verhinderd:
een systeemfout.

Galerijen en balkons: (5.6) - voor niet-uitkragende balkons (loggia's)


(6.6) werden soms minder geschikte constructies
toegepast, zoals een systeem vloer bestaan-
de uit voorgespannen betonbalkjes met vul-
elementen;
(8.6) - bij de eerste complexen uit de steekproef
waarbij geprefabriceerde balkon- en gale-
rijplaten werden toegepast, opgelegd op
eveneens geprefabriceerde consoles, waren
die consoles van zodanige kwaliteit dat ze
na achttien jaar moesten worden vervan-
gen: RBM Ir-flats (zie boven).

Daken: (4.8) - platte daken werden gedurende de gehele


(5.8) periode slecht geïsoleerd: voor 1956 kon
(6.8) men in het werk gestorte isolatielagen van
(7.8) lichtbeton aantreffen, in andere gevallen
(8.8) (bij platte daken met houten balklagen) is
(9.8) het twijfelachtig of er wel isolatie aan-
wezig is; na 1956 werden geventileerde
vlasvezel-kanaalplaten als isolatiemate-
riaal gebruikt, een dampremming werd
hierbij nooit aangebracht, wel werden de
platen soms geplakt met mastiek; deze
constructie staat of valt met het goed
functioneren van de ventilatie: bij hoge
woongebouwen was de ventilatie wel eens
zo sterk dat de isolerende werking tot nul
werd gereduceerd, bij te weinig ventilatie
verstikten de dakplaten doordat ze te lang
vochtig bleven.

172
Buitenkozijnen en (5.10) - stalen ramen werden omstreeks 1950 niet
wandopeningen: verzinkt;
(7.10) - portieklichten werden vaak opgebouwd uit
op elkaar gestapelde vurenhouten puien;
(5.10) - in plaats van ramen werden vaak verdie-
(6.10) pinghoge puien aangebracht, ook tussen de
(7.10) balkons in; de borstweringen van deze puien
(8.10) werden vaak onjuist geconstrueerd (de
(9.10) dampremming aan de binnenzijde van de
isolatie werd dikwijls weggelaten) en vele
van deze puien moesten dan ook reeds ver-
vangen worden; in andere gevallen werd
een drijfsteen wandje aan de binnenzijde
van de borstwering opgetrokken, hierbij
trad veel minder vlug schade op;
(9.10) - de kwaliteitseisen voor de buitenkozijnen
en ramen van hoge woongebouwen gingen
niet verder dan de KVT 1961, die in het
geheel niet voor hoogbouw waren bedoeld;
(9.10) - bij BMB-complexen werden soms hard-
boarddeuren als buitendeur gebruikt, zij het
niet op plaatsen die sterk aan weer en wind
zijn blootgesteld;
(9.10) - in het BMB-systeem werd de holle ruimte
tussen de houten kozijnen en de geprefabri-
ceerde gevelelementen, net als de voegen
tussen de gevelelementen zelf, in het werk
aangegoten met cementspecie.

Balustrades: (5.13) - balkonhekken werden vaak van staal ge-


(6.13) maakt, maar vóór 1956 werden zulke hek-
(8.13) ken nergens verzinkt; op sommige plaatsen
werden tot 1961 onverzinkte stalen balu-
strades toegepast, o.a. in Amsterdam en in
de gemeenten buiten de Randstad;
(5.13) - soms werd vurenhout gebruikt als materiaal
voor de balustrades.

Afvoervoorzieningen: (5.15)- stalen hemelwaterafvoeren of stalen onder-


(8.15) einden van zinken hemelwaterafvoeren
werden vaak niet verzinkt, meestal werden
ze alleen inwendig geasfalteerd, maar ook
dat gebeurde niet altijd.

Als gebrekkig werden beoordeeld:

Algemeen: (5.l) - sommige architecten besteedden overmatig


veel aandacht aan een enkel detail waar-
door de voorgeschreven detaillering soms
moest leiden tot gepruts op de bouwplaats:

173
gevouwen koperplaat inwerken in dilatatie-
voegen tijdens het betonstorten of de
raamdorpelstenen doortrekken tot 5 cm
voorbij de negge.

Buitenwanden: (4.3) - traditioneel gebouwde complexen in de drie


(5.3) grote steden van voor 1961 hebben gevels
zonder spouw;
(5.3) - toepassing van kalkzandsteen in spouwloze
gevels, die in een nota van B. en W. van
Amsterdam als een van de oorzaken van
lekkages werd aangemerkt, komt in alle
drie grote steden voor; aangenomen mag
worden dat op die plaatsen, waar zich in
1960 problemen voordeden, inmiddels
maatregelen zijn genomen in de vorm van
een buitenbepleistering op de kopgevels op
het zuiden en westen en op het aansluiten-
de gedeelte van de langsgevels.
(6.3) - bij gevels met een spouw is die spouw
plaatselijk wel eens weggelaten, zoals bij
het bovenste gedeelte van een gevel, rond-
om stalen ramen die rechtstreeks in met-
selwerk zijn geplaatst of bij achterwanden
van loggia's;
(5.3) - het binnen- en buitenblad van een spouw-
muur werden soms gekoppeld door middel
van betonankers;
(6.3) - gevelbanden van gewapend beton, die als
(7.3) omranding van een vloer fungeren, vormen
(8.3) koudebruggen die niet altijd geïsoleerd
werden;
(8.3) - in het Korrelbeton-systeem, waarbij de ge-
vels ook in het werk gestort werden, kan de
gevel velerlei gedaanten hebben: alleen een
afwerking met een pleisterlaag, een klamp-
laag van baksteen aan de buitenzijde, een
bekleding van klisklezoren of van half-
steens metselwerk of een gemetselde bui-
tenspouwwand van baksteen;
(8.3) - bij RBM II-complexen werd geen isolatie-
materiaal aangebracht in de spouw;
(4.3) - blokdilataties ontbreken bij veel complex-
(5.3) en, vooral bij die van voor 1956, of ze
(6.3) werden op te grote onderlinge afstanden
(7.3) aangebracht.
(8.3)
(9.3)

174
Korrelbeton-woningen, 's-Gravenhage, 1954. De eindgevels, vervaardigd van puin-
korrelbeton, zijn afgewerkt met een pleisterlaag (foto Hans Krüse, Fotografische
Dienst Bouwkunde, TU Delft)

Binnenwanden: (5.4) - op sommige geluidgevoelige plaatsen in wo-


(6.4) ningscheidende wanden kunnen wel eens
vrij dunne scheidingswandjes voorkomen,
bij voorbeeld tussen een slaapkamer en het
toilet van de buurwoning of het wandje
naast de trap van een bovenwoning;
(8.4) - bij Korrelbeton-complexen had men in de
jaren 1954 tot 1956 ~roblemen met het ver-
eiste gewicht per m wand;
(8.4) - in vergelijking met nu werden woningschei-
dende wanden vaak veel lichter gemaakt:
15 of 18 cm grindbeton of 20 cm hoHith-
beton;
(5.4) - houten regelwerken met gaas als afschei-
(6.4) ding tussen bergingen komen voor bij ruim
(7.4) 25% van de woningen.
(8.4)
(9.4)

175
Vloeren: (4.5) - woningscheidende vloeren met houten
balklagen en houten vloerdelen komen voor
bij 1 * % van de woningen; problematisch
hierbij zijn de brandveiligheid en de ge-
luidsisolatie;
(4.5) - in woningen met houten vloeren met houten
balklagen zijn ook de vloeren in de wc's als
regel van hout en dat is eigenlijk niet ac-
ceptabel in een ruimte die vaak met water
schoongemaakt moet worden;
(4.5) - vaak ontbreekt een steenachtige zolder-
(5.5) vloer: soms is er dan een houten zolder-
(7.5) vloer maar in de meeste gevallen is er een
(&.5) niet- begaanbare vliering onder een flauw-
hellend dak, die niet geïsoleerd werd, maar
wel op eenvoudige wijze nageïsoleerd kan
worden.

Galerijen en balkons: (5.6) - niet-uitkragende balkonplaten, die in het


(6.6) werk werden pestort van gewapend beton,
vormen vaak eén geheel met de aansluiten-
de vloeren, slechts in enkele gevallen werd
een dilatatievoeg aangebracht;
(4.6) - uitkragende balkons aan betonvloeren vor-
men een koudebrug;
(4.6) - galerijen en balkons werden vrijwel altijd in
(5.6) het werk gestort; uitkragende galerijen of
(6.6) balkons zonder consoles vereisten een
(7.6) dompconstructie, wat in alle gevallen een
(&.6) koudebrug meebracht;
(5.6) - er werd niet altijd voldoende aandacht be-
(6.6) steed aan de waterdichtheid en de isolatie
van het onderste balkon wanneer zich daar-
onder een binnenruimte bevond;
(9.6) - in BMB-complexen kunnen koudebruggen
voorkomen bij werkbalkons, omdat men
daar ter plaatse de normale vloerelementen
wel eens liet doorlopen.

Trappen en trappen- (5.7) - in het begin van de jaren vijftig werden er


huizen, hellingen: in Amsterdam nog houten trappen in de ge-
meenschappelijke trappenhuizen gemaakt;
(4.7) - slechts in enkele gevallen werden maatre-
(5.7) gelen genomen tegen geluidhinder uit het
(6.7) trappenhuis.
(7.7)
(&.7)
(9.7)
Daken: (5.&) - houten kapconstructies boven een zolder-
ruimte werden niet geïsoleerd;

176
(5.8) - flauw hellende daken werden van hout of
lichtbeton gemaakt, zonder verdere isola-
tie;
(7.8) - het dakbeschot bij flauw hellende daken be-
staat vaak uit houtwolcementplaten of der-
gelijke; vanwege het gevaar van inwendige
condensatie in deze platen werd de kap-
ruimte krachtig geventileerd;
(5.8) - aan de isolatie van platte houten daken
(6.8) werd weinig aandacht besteed;
(7.8) - dilataties in platte daken werden vanaf ca.
1960 gemaakt; insnijdingen in ter plaatste
gestorte dakranden komen wel steeds voor.

Skelet: (8.9) - de kolommen van het hulpskelet van RBM-


complexen kunnen koudebruggen vormen:
ze werden aan de binnenzijde niet altijd
geïsoleerd;
(8.9) - bij Haagse woontorens uit 1960 vormt de
ontmoeting van de binnenwanden met de
binnenspouwwand van de gevels (beide wer-
den in het werk gestort) een koudebrug; de
isolerende bepleistering die daar ter plaat-
se op de binnenwand werd aangebracht is
waarschijnlijk onvoldoende.

Buitenkozijnen: (6.10) - betonomrandingen van stalen ramen kunnen


lastige koudebruggen opleveren, vooral bij
uitgestulpte ramen;
(5.10) - bijna 9% van de woningen is bereikbaar via
(6.10) open portieken; vooral in Den Haag komen
(8.10) zulke portieken vrij veel voor, andere com-
(9.10) plexen hebben open toegangen tot een gale-
rij (ca. 4%)

Binnenkozijnen en (6.12) - in sommige woningen is er een open verbin-


wandopeningen: ding tussen keuken en douchecel;

(8.12) - open doorgangen komen voor tussen een


badcel en een bergruimte bij een complex
in Amsterdam uit 1961;
(8.12) - deuren in bergingen zijn vaak van mindere
kwaliteit: gemaakt van 15 of 16 mm meu-
belplaat of als gaasdeur •

Balustrades: (5.13) - maatregelen tegen geluidsoverdracht via de


(7.13) trappenhuisbalustrades werden slechts in
(8.13) een enkel geval genomen.
(9.13)

177
Afvoervoorzieningen: (5.15) - in Amsterdam werd niet altijd een gewa-
pend betonnen afdekplaat op de rookkana-
len aangebracht.

Als twijfelachtig werden beoordeeld:

Algemeen: (5.1) - materiaalschaarste had vóór 1960 soms een


nadelige invloed; er was vooral schaarste
aan baksteen, maar ook wel aan (vuren)-
hout.

Onderbouw: (5.2) - gewapend-betonpalen werden in vele geval-


(6.2) len op het werk vervaardigd; ze werden dan
gewapend met rondstaal;
(6.2) - er zijn veel complexen met een staalfunde-
ring; wellicht was men zo zuinig mogelijk
met paalfunderingen, daarop wijst ook het
naast elkaar voorkomen van de twee funde-
ringswijzen in sommige complexen;
(5.2) - in Rotterdam werden sommige blokken van
twee bouwlagen op staal gefundeerd;
(5.2) - in Amsterdam ging men soms over tot
(&.2) "voorheien" van de paalfundering, d.w.z.
dat de funderingspalen werden geslagen aan
de hand van een schetsplan;
(6.2) - er werd soms op slechtere grond gebouwd:
bij een aantal complexen waren grondver-
beteringen nodig, bij andere een drainage
vanwege een te lage ligging;
(&.2) - bij een complex in Limburg werd de kelder-
vloer van & cm dik stampbeton gemaakt.
Bui tenwanden: (5.3) - gemetselde kopgevels zonder spouw van
drie verdiepingen hoge blokken werden in
Rotterdam niet dikker gemaakt dan een
steen; vanaf 1956 evenwel werd de water-
kerende specielaag achter de klamp geas-
falteerd, wat in andere gemeenten niet ge-
daan werd;
(6.3) - in sommige gevallen is geëxperimenteerd
met nieuwe constructies: schokbeton gevel-
elementen of in het werk gestorte borstwe-
ringen van beton;
(&.3) - bij verschillende oudere gietbouwsystemen
werd het isolatiemateriaal aan de binnen-
zijde van de gevel aangebracht.

Vloeren: (6.5) - sommige complexen hebben houten begane-


grondvloeren onder woon- en slaapkamers;

17&
------------------------ ~----~

Zes verdiepingen hoog woongebouw in het Korrelbeton-systeem met galerijen, '5-


Gravenhage, 1957 (foto Hans Krüse, Fotografische Dienst Bouwkunde, TU Delft)

(5.5) - bij een complex van zes verdiepingen in


Den Haag werden de verdiepingvloeren bin-
nen de woning van hout gemaakt;
(4.5) - badceUen met stenen vloertjes in woningen
met houten vloeren kunnen complicaties
veroorzaken;
(4.5) - in woningen met houten vloeren zijn ook de
vloeren in de keukens van hout, wat minder
acceptabel is;
(5.5) - vloeren in en tussen de woningen werden in
Amsterdam vaak van gewapend beton ge-
maakt; boven winkels werden overal gewa-
pend-betonvloeren gemaakt.

Galerijen en balkons: (5.6) - voor de noodzakelijke dilatatievoegen in


ter plaatse gestorte galerijen van gewapend
beton werden soms ingewikkelde oplossin-
gen bedacht: o.a. rolopleggingen en ge-
vouwen koperplaat dat ingestort moest
worden;

179
(8.6) - toepassing van geprefabriceerde galerij-
platen leidde voor 1965 soms tot gecompli-
ceerde constructies.

Daken: (5.8) - bij beloopbare daken werd de isolatie aan


de onderkant aangebracht;
(6.8) - kleine platjes van gewapend beton boven
entrees en dergelijke kregen helemaal geen
isolatie;
(8.8) - dakgoten werden om architectonische rede-
nen soms op de gevel gelegd;
(8.8) - bij de dakranden werd geen daktrim ge-
(9.8) bruikt, de dakbedekking werd op de beton-
nen dakranden vastgebrand.

Buitenkozijnen en (4.10) - raamkozijnen en puien werden in bijna alle


wandopeningen: (5.10) gevallen van vurenhout gemaakt; soms
(6.10) werd vurenhout ook toegepast voor de
(7.10) doorgaande puien van een portiek;
(8.10)
(9.10)
(8.10) - als conserveermiddel voor vurenhouten ko-
(9.10) zijnen werd in een aantal gevallen penta-
chloorfenol gebruikt (het conserveren van
fabrieksdeuren geschiedde op het werk);
zo'n behandeling was echter niet afdoende
om houtrot te voorkomen;
(7.10) - bij Pronto-complexen in de Brabantse ste-
den werden als lekdorpels vlakke dubbel-
hardgebakken tegels toegepast van 10 x 10
cm;
(8.10) - bij gietbouwsystemen zoals Welschen en
aanvankelijk ook Korrelbeton werden de
vurenhouten kozijnen ingebetonneerd in de
in het werk gestorte gevels;
(9.10) - in het grote-elementensysteem Rottinghuis
werden sommige kozijnen (aan balkons bij-
voorbeeld) ingestort in de gevelelementen.

Binnenkozijnen: (8.11) - binnenkozijnen werden bij Korrelbetoncom-


plexen ingebetonneerd in de in het werk ge-
storte wanden van puinkorrelbeton;
(9.11) - in het Rottinghuis-systeem werden binnen-
kozijnen ingestort in de wandelementen van
holli thbeton.

Dak- en (5.12) - houten dakkapellen komen voor bij een aan-


vloeropeningen: tal complexen in Amsterdam en in zeer be-
(6.12) perkte mate ook buiten de Randstad.

180
Balustrades: (7.13) - de balkonhekken bij alle Pronto-complexen
in de Brabantse steden bestaan uit gegalva-
niseerde roosterhekken.

Afwerkingen: (5.14) - galerij- en loggiavloeren werden in Rotter-


dam soms afgewerkt met gres splijttegels
of dergelijke.

Afvoervoorzieningen: (4.15)- bij een complex eindigen de ventilatiekana-


len onder een ventilatiepan; het is de vraag
of de capaciteit van het kanaal dan vol-
doende is;
(5.15) - rookkanalen werden soms beklampt aan de
binnenzijde;
(6.15) - veel binnenrioleringen zijn geheel of ge-
(7.15) deeltelijk uitgevoerd in asbestcementbui-
zen; soms werden die in- en uitwendig ge-
asfalteerd (zoals bijvoorbeeld in de Pron-
tocomplexen), soms alleen inwendig (zoals
in de meeste Muwi-complexen);
(8.15) - binnenrioleringen werden bij hoge woonge-
(9.15) bouwen soms van kunststof gemaakt, met
verbindingen door middel van rubber man-
chetten;
(9.15) - in BMB-complexen werden gemetselde
rookkanalen via plaatselijke inkassingen
verbonden met de binnenwandelementen.

Als neutraal werden beoordeeld:

Algemeen: (4.1) - etagewoningen met houten vloeren komen


niet alleen in Amsterdam voor;
(5.1) - er zijn kenmerkende verschillen tussen wo-
(5.2) ningblokken in Amsterdam, Den Haag en
(5.3) Rotterdam. Deze verschillen betreffen de
(5.6) blokopbouw , het aantal verdiepingen, de
(5.10) aanwezigheid van een zolderruimte, de
dakhelling, de paalfundering, de gevelcon-
structie, de balkonconstructies en de pui-
constructies;
(5.1) - er kunnen op traditionele wijze gebouwde
hoogbouwcomplexen voorkomen;
(6.1) - er is een grote variatie tussen de complex-
en onderling en ook binnen een complex
wat betreft woonvormen en woningtypen;
(8.1) - gietbouwmethoden werden tot 1965 voorna-
melijk toegepast in de drie grote steden;

181
(9.1) - grote-elementenbouw werd voornamelijk in
de Randstad en het centrum van het land
toegepast;
(4.1) - de standaardisering van de verdiepinghoog-
(5.l) te op 2.80 m wordt merkbaar omstreeks
(6.1) eind 1959; bij woningcomplexen die werden
(7.l) gebouwd in het kader van een continucon-
(8.1) tract kunnen in de jaren na 1959 nog afwij-
(9.1) kende verdiepinghoogten voorkomen; bij
grote-elementensystemen zoals BMB werk-
te men nog in 1965 met een afwijkende
maat;
(8.1) - er zijn waarschijnlijk aanzienlijk meer wo-
ningen volgens een gietbouwmethode tot
stand gekomen dan uit de tot nu toe beken-
de gegevens viel op te maken.

Onderbouw: (4.2) - beganegrondvloeren werden vaak in het


(5.2) werk gestort van gewapend beton; onder
(7.2) deze vloeren bevindt zich geen kruipruim-
(8.2) te; vooral in Amsterdam komen zulke vloe-
(9.2) ren veel voor, maar ook wel in andere
plaatsen verspreid over het land;
(7.2) - bij woningblokken gebouwd in het Pronto-
systeem werden beganegrondvloeren van
stampbeton gemaakt, al of niet voorzien
van een krimpnet; op zichzelf hoeft dat
geen problemen op te leveren, maar het be-
tekent wel dat de vloer opengehakt moet
worden als men iets aan de leidingen er on-
der wil of moet doen.

Bui tenwanden: (8.3) - tot 1954 werden in het RBM-systeem


schokbeton gevelplaatjes toegepast, daarna
niet meer.

Binnenwanden: (7.4) - klinkerisolietwanden kunnen in het Tramon-


ta-systeem wel een dragende functie heb-
ben, bij voorbeeld als wand rondom het
trappenhuis (met gewapend-betontrappen).
Vloeren: (8.5) - in een aantal woningcomplexen werden
(9.5) zwevende dekvloeren toegepast.
Daken: (4.8) - voor 1956 kunnen bij meergezinshuizen
(6.8) platte houten daken of lessenaarsdaken
voorkomen;
(9.8) - er waren zo veelvuldig problemen door het
werken van slecht geïsoleerde platte daken
dat soms weer teruggegrepen werd op con-
structies met houten balklagen.
182
RBM-flats in Amsterdam-Osdorp, een van de eerste grote hoogbouw-complexen,
1958 (foto Fas Keuzenkamp, Fotografische Dienst Bouwkunde, TU Delft)

Skelet: (5.9) - complete dragende skeletten komen in de


(6.9) traditionele bouw niet voor;
(7.9) - in het Muwi-systeem kregen de woningblok-
ken aanvankelijk een compleet hulpskelet
van gewapend beton, bestaande uit kolom-
men achter de gevel, gevelbalken en kop-
pelbalken op de dragende binnenwanden; na
1958 of later werden de kolommen achter-
wege gelaten;
(9.9) - bij grote-elementensystemen werden de
voegen tussen de wand- en vloerelementen
in het werk aangegoten met beton.

Afvoervoorzieningen: (4.15) - in Amsterdam bestaan de grondleidingen


(5.15) van de binnenriolering vaak uit onder de
(8.15) beganegrondvloer ingebetonneerde gresbui-
(9.15) zen; deze grondleidingen zijn niet via een
kruipruimte bereikbaar.

183
Als voordelig werden beoordeeld:

Binnenwanden: (7.4) - binnenwanden - hierbij inbegrepen de wo-


ningscheidende wanden - hebben in het Tra-
monta-systeem geen dragende functie voor
de vloeren;
(&.4) - de dragende functie van de binnenwanden
wordt in Welschen-complexen geheel over-
genomen door een skelet van gewapend-be-
tonbalken en kolommen; de binnenwanden
kunnen dus vrij eenvoudig gewijzigd wor-
den;
(&.4) - de dragende binnenwanden in het RBM-sys-
teem bestaan uit ongewapend lichtbeton
tussen geprefabriceerde wandstijlen; bij
verbouwingen kunnen hierin (in beperkte
mate) op niet al te moeilijke wijze door-
brekingen gemaakt worden;
(9.4) - bij portiekwoningen, die in een grote-ele-
mentensysteem met verdiepinghoge ele-
menten zijn gebouwd en die geen gemetsel-
de voor- of achtergevels hebben, komen in
de woningscheidende wanden openingen
voor die pas tijdens de afbouw werden
dichtgemetseld: bij eventuele verbouwingen
kan men daar dus weer gebruik van maken.

Skelet: (7.9) - Welschen- en Tramonta-complexen hebben


(&.9) een skeletconstructie van kolommen en
balken, die voor het grootste gedeelte de
dragende functie van de binnenwanden
overneemt.

Oak- en vloer- (5.12) - in vloeren kunnen soms ravelingen voorko-


openingen: men met het oog op eventuele later te ma-
ken openingen.

Afvoervoorzieningen: (6.15)- tegen binnenwanden van betonblokken wer-


(7.15) den de rookkanalen soms rondom van kleine
stenen opgetrokken; dergelijke kanalen la-
ten niets achter na eventuele sloop.

10.17. Conclusies

Wanneer we kijken naar de aantallen woningen die tussen 1945 en 1965 ge-
bouwd zijn (zie bijlage 1 en bijlage 4), dan zien we dat meer dan een derde
van de woningen in de steekproef behoort tot de niet-traditioneel gebouwde
woningen (meestal aangeduid als "systeembouw") en dat die voor ongeveer
driekwart in het westen van Nederland te vinden zijn, vooral in de grote

1&4
steden.
Het kleinste aantal wordt gevormd door de traditioneel gebouwde woningen
met gemetselde gevels met een spouwen met steenachtige vloeren, die
vooral buiten de provincies Noord- en Zuid-Holland voorkomen. De rest van
de woningen bestaat uit traditioneel gebouwde woningen met gevels zonder
spouwen deze zijn vooral geconcentreerd in de drie grote steden. Een klein
gedeelte hiervan heeft ook nog woningscheidende vloeren van hout. We kun-
nen dus concluderen dat de traditionele bouwwijze van de grote steden af-
wijkt van de rest van het land. Na 1960 komt deze afwijkende bouwwijze
niet meer voor.
De steekproef, die we voor de uitvoering van dit onderzoek hebben getrok-
ken, is representatief voor complexen meergezinshuizen met honderd of
meer woningen; niet voor alle naoorlogse meergezinshuizen, die van 1945
tot 1965 gebouwd zijn, omdat de niet-traditionele bouw sterk oververte-
genwoordigd is onder deze grotere complexen. Dat neemt echter niet weg
dat een tweede conclusie moet luiden dat het aantal niet-traditioneel ge-
bouwde woningen aanzienlijk groter is dan tot nu toe aangenomen moest
worden. Dat betekent dat er meer complexen zijn met systeemgebreken en
de kinderziekten van nieuwe bouwsystemen (waarvan er na 1965 nog veel
meer kwamen) dan men tot nu toe kon vermoeden. Dat betekent tevens dat
traditionele constructies werden blootgesteld aan omstandigheden bij hoge
gebouwen (daken, gevels) waarop die constructies absoluut niet berekend
waren.
Uit de vergelijkende analyse van de voorafgaande paragrafen is gebleken
dat er vrij veel tekortkomingen zijn die over de hele linie voorkomen. Wij
signaleren vooral datgene wat nogal opvallend afwijkt van de huidige bouw-
praktijk en de huidige normen. Men moet hierbij bedenken dat veel normen,
onder andere voor warmte- en geluidsisolatie niet voor niets zijn bijgesteld:
buitengevels en wanden van badcellen waarop nu vaak de schimmels welig
tieren voldeden (volgens een theoretische berekening) aan de toen geldende
normen. Bij die tekortkomingen gaat het niet om kleinigheden: kijkt men
naar de herstelkosten, bijvoorbeeld voor het vervangen van door houtrot
aangetaste gevelkozijnen, dan blijken die vaak van dezelfde orde van groot-
te te zijn als de oorspronkelijke bouwkosten. Veel tekortkomingen houden
ook verband met het wooncomfort: slecht geïsoleerde daken, slecht geïso-
leerde gevels en puien (en sommige gevels bestaan geheel uit puien), geho-
righeid door te dunne wanden en het achterwege laten van geluidwerende
constructies. Een derde conclusie is dan ook dat de bouwtechnische kwali-
teit van deze oudere woningen ver achterblijft bij het niveau dat we tegen-
woordig verwachten van nieuwbouwwoningen.
Wat tenslotte nog opvalt wanneer men bijlage 4 bekijkt is de grote betrok-
kenheid van de gemeenten bij de totstandkoming van de toenmalige woning-
wetbouw. Gemeenten of gemeentelijke instanties als gemeentewerken of
een dienst volkshuisvesting traden op als opdrachtgever, als architect en
opdrachtgever tegelijk en soms alleen als architect bij 38 complexen, teza-
men opgeveer de helft van het aantal woningen uit de steekproef omvat-
tend. Men komt daarbij de namen tegen van 21 gemeenten, verspreid over
het hele land, maar onder die 21 komen Rotterdam en 's-Gravenhage toch
opvallend vaak voor, nl. acht, resp. zeven maal. Amsterdam daarentegen
wordt slechts tweemaal genoemd, even vaak als enige kleinere gemeenten.

185
Verschillen in aantallen tussen traditionele bouwen systeembouw komen
hierbij voort uit de specifieke gerichtheid van sommige systeembouwers op
bepaalde gemeenten door continucontracten of door hun plaats van vesti-
ging; zie tabel 10.2. Voor de overige 5096 van de woningen in de steekproef
kan men zich afvragen of het opdrachtgeverschap van woningcorporaties
eigenlijk wel iets om het lijf had, want de activiteiten van de woningcorpo-
raties werden in die tijd op veel plaatsen van gemeentewege gecoördineerd,
zoals een jaarverslag het eufemistisch uitdrukte 3). Overigens geven de
paar gevallen dat gemeente-instanties het ontwerp leverden, terwijl de ge-
meente geen opdrachtgever was, natuurlijk toch al te denken. Zou een wo-
ningcorporatie werkelijk geen andere architect hebben kunnen bedenken
dan Gemeentewerken?

Tabel 10.2. Gemeenten en gemeente-instanties als opdrachtgever, archi-


tect of opdrachtgever en architect tegelijk, naar aantal wo-
ningen

gemeente als gemeente als gemeente als overige totaal


opdrachtgever opdrachtgever architect aantal
+ architect woningen

traditionele
bouw 2020 3783 302 7661 13766
systeembouw 2584 1890 366 3626 8466

4604 5673 668 11287 22232

Veel van de gesignaleerde mankementen komen voort uit de destijds nood-


zakelijk gevonden sobere bouwwijze. De vraag rijst evenwel of men met die
toegepaste soberheid in veel gevallen niet te ver gegaan is. Wat intussen
onder "sobere bouw" verstaan werd, is in zoverre onduidelijk dat we geen
gepubliceerde richtlijnen hebben kunnen vinden. Zulke richtlijnen waren er
wel voor het afwerkingsniveau en voor het woningoppervlak 4). Wel werden
in diverse dossiers stukken aangetroffen waarin een opsomming werd gege-
ven van voorzieningen die uitgaan boven sobere bouw (en die een verklaring
vormden voor het wat hogere prijsniveau van het desbetreffende complex).
Uit het bestaan van zulke lijsten kan men de gevolgtrekking maken dat
ambtenaren en architecten toch op de een of andere wijze tot dezelfde
ideeën over "sobere bouw" waren gekomen. De meeste zaken op die lijsten
hebben betrekking op het afwerkingsniveau, maar bij systeembouwcomplex-
en valt het op dat bij die "extra voorzieningen" nogal eens iets wordt
genoemd dat volgens de tegenwoordige opvattingen helemaal niet achter-
wege gelaten kan of mag worden. Genoemd worden bijvoorbeeld: 4x het
aanbrengen van een dakisolatie (van geventileerde kanaalplaten of kurk-
platen), 3x het verzinken van balkon- en galerijhekken of ander ijzerwerk in
de buitenlucht, Ix het aanbrengen van dilatatievoegen en Ix een aardlei-

186
Bij enige in 1965 in Rotterdam gebouwde complexen moesten in 1983 alle galerij-
en balkonconsoles vervangen worden (foto's BIM Renovatie- en Aannemingsbedrijf
B.V., Arke!)

187
ding. Andere onderliggende factoren voor de geringe kwaliteit van veel wo-
ningen zijn, behalve deze al of niet gecodificeerde soberheid, de toenmalige
bouwverordeningen van de grote steden die bevorderden dat de gevels zon-
der spouw werden gemetseld, de lagere normen die golden voor warmte- en
geluidisolatie en de kwaliteitseisen voor timmerwerk. In de "Voorlopige
wenken" 5) en in de eerste "Voorschriften en Wenken voor het ontwerpen
van woningen" 6) werd wel bijzondere aandacht gevestigd op punten als
vochtwering, thermische isolatie, wering van geluidhinder, enz., maar dit
was slechts een wenk en geen voorschrift (zie de tekst in bijlage 3). Het
opvolgen van deze wenk werd, zoals we zojuist gezien hebben, beschouwd
als een extra voorziening die uitging boven het niveau van een sobere bouw-
wijze. Er zijn overigens nog meer oorzaken voor de vaak geringe kwaliteit
van de naoorlogse woningen. Ook de grote produktie, die een tijdlang nodig
was, heeft er mede toe bijgedragen dat niet alles met even grote vakkennis
werd uitgevoerd: er konden niet altijd voldoende ervaren mensen worden in-
gezet. Die toenmalige vakkennis was, als het om nieuwe materialen en con-
structies ging, ook niet altijd toereikend. Bovendien was er een voortdu-
rende ontwikkeling gaande naar meer wooncomfort, die ook geleidelijk aan
meer inzicht vroeg in de bouwfysische aspecten van bijvoorbeeld isolaties.
Iets van nieuwe inzichten op dit terrein bleek in vele gevallen voor het
eerst in Rotterdam doorgedrongen te zijn, zoals het aanbrengen van damp-
remmingen aan de binnenzijde van isolaties bij een plat dak en in de borst-
wering van puien. De uitkomsten in het KWR-rapport van de gemiddelde
herstelkosten in de vier grote steden voor naoorlogse woningen doen in dit
verband wat merkwaardig aan: die zouden in Rotterdam het hoogst zijn en
in Amsterdam het laagst 7). De dieptepunten in woning kwaliteit die wij in
Amsterdam tegen kwamen hebben dan blijkbaar niet zo'n grote invloed op
het algemene kwaliteitsniveau gehad, of spelen hier de "opnametechnische
problemen" van de KWR een rol? Met dieptepunten in woningkwaliteit be-
doelen wij etagewoningen met houten vloeren, al of niet in combinatie met
gemeenschappelijke trappen van hout, op klungelige wijze geïsoleerde plat-
te daken en niet te vergeten het fameuze voorheien.
Tussen 1960 en 1965 voltrok zich een omwenteling op verwarmingsgebied,
van een situatie waarbij centraal verwarmde woningen een uitzondering
vormden, naar een situatie waarbij het ontbreken van zo'n installatie een
uitzondering werd. Na 1965 gaan de ontwikkelingen sneller dan daarvoor en
die zullen in het vervolg van dit onderzoek aan de orde komen.

In het voorafgaande hebben wij beschreven hoe naoorlogse meergezinshui-


zen uit de jaren 1945-1965 werden gebouwd en welke bouwconstructieve
problemen zich hebben voorgedaan of zich alsnog zouden kunnen voordoen.
Wij hebben de woningen ingedeeld in duidelijk te onderscheiden catego-
rieën, die zoveel mogelijk gelijke verbeteringspakketten behoeven. Dat zijn
traditioneel gebouwde etagewoningen met houten vloeren, woningen met
gevels zonder spouw, woningen met spouwmuren en voorts niet-traditioneel
gebouwde woningen, te onderscheiden in stapelbouwsystemen, gietbouwsys-
temen en grote-elementensystemen. De gegevens voor de beschrijvingen
werden verkregen door onderzoek van dossiers uit het archief van het mi-
nisterie, voor de niet-traditionele bouw aangevuld met gegevens die zich
bevonden in het RIW-archief, zoals bouwkeuren, modelbladen en werkteke-

188
ningen die betrekking hadden op de behandelde periode en die een verduide-
lijking vormden op de aangetroffen besteksteksten. Vaak was het nodig om
tamelijk precies weer te geven wat die bestekken voorschreven om duide-
lijk te maken wat de achtergrond is van veel voorkomende problemen. Het
rapport heeft daardoor ongeveer de dubbele omvang gekregen van wat ons
aanvankelijk voor ogen stond. Met weglating meestal van incidentele bij-
zonderheden hebben wij getracht een zo exact mogelijk beeld te geven van
de bouwwijze en het aanvangs-kwaliteitsniveau van de naoorlogse wonin-
gen. Doordat we bij dat onderzoek de beschikking hadden over de oorspron-
kelijke tekeningen en bestekken, was het mogelijk bijzonderheden te ach-
terhalen die bij inspectie ter plaatse niet aan het licht gekomen zouden
zijn. Daaraan en aan de mogelijk geworden kwantificering van al of niet
problematische constructies ontleent dit rapport vooral zijn waarde.

189
Noten bij hoofdstuk 10

1) Aanbevelingen en suggesties voor de verbetering van houten vloeren zijn


te vinden in deel 2 van de serie "Woningverbetering" van het Bouwcen-
trum (I978). Er zijn andere deeltjes voor de verbetering van andere con-
structie-onderdelen zoals binnenwanden, enz.

2) R. Lijbers, C.C.F. Thijssen en H. Westra, Woningnood '45-'75, Delft,


1984, p. 232, 238-239 en 251 (afb).

3) Centrale Directie van de Volkshuisvesting, Jaarverslag 1970, p. 74.

4) Zie: "Nadere richtlijnen voor de bouw van woningwetwoningen", Bouw,


1955, p. 700-701 en p. 711.

5) Ministerie van Wederopbouw en Volkshuisvesting, Voorlopige wenken


voor het ontwerpen van meergezinshuizen, 1946

6) Centrale Directie van de Wederopbouw en Volkshuisvesting, Tekst van


de voorschriften en wenken voor het ontwerpen van woningen, 1951.

7) R. Warringa, Kwalitatieve woningregistratie, stand van zaken na drie


steekproeven, 's-Gravenhage, 1985, p. 38.

190
BIJLAGEN
BIJLAGEl
KWANTIFICERING VAN BOUWCONSTRUCTIES
Toelichting
Van alle voorkomende bouwconstructies is in deze bijlage geteld bij hoeveel
woningen de betreffende constructie voorkomt. De constructies zijn ge-
rangschikt volgens de elemententabel van het NL-SfB classificatiesysteem.
Wij ondersdleiden in de tabel zes groepen, overeenkomend met de groepen
uit de hoofdstukken 4 tlm 9. Men kan per groep het aantal woningen afle-
zen waarbij de betreffende constructie voorkomt, alsmede de som daarvan
onder "totaal". In de laatste kolom is aangegeven bij hoeveel procent van de
woningen in de steekproef de genoemde constructie voorkomt. Per element
moet men bij onderdelen die altijd aan een woning voorkomen bijvoorbeeld
fundering of dak, theoretisch precies op 100 96 uitkomen, als men de gege-
ven percentages bij elkaar optelt. Er blijken echter bijna altijd kleine af-
wijkingen te zijn. Kleine afwijkingen naar beneden kunnen ontstaan zijn
doordat een constructie bij een bepaald complex niet bekend was (omdat
bijvoorbeeld het bestek ontbrak in het dossier) of doordat een bepaald
bouwdeel buiten het bestek gehouden was (bijvoorbeeld de terreinriolering).
Het aantal voor "onbekend" is alleen gegeven bij die bouwdelen waarvoor
het percentage onbekend niet meer te verwaarlozen was. In een aantal an-
dere gevallen blijft het totaal van alle gegeven constructie-mogelijkheden
voor een bouwdeel belangrijk onder de 100 96. De oorzaak is dan dat het be-
treffende bouwdeel bij een aantal complexen niet voorkomt: niet alle com-
plexen hebben bijvoorbeeld een paalfundering of een galerij of dragende
wanden binnen een woning. Het omgekeerde is ook mogelijk: dat het totaal
boven de 100 96 uitkomt. Dat kan gebeuren doordat meer mogelijkheden te-
gelijk voorkomen, doordat bijvoorbeeld aan de voor- en achtergevels ver-
schillende balkons voorkomen, of doordat er verschillende soorten dakran-
den zijn of verschillende balustrades.
De gegeven aantallen in de tabel zijn niet zonder meer bruikbaar als hoe-
veelheidsberekening voor een begroting. De gegeven aantallen betekenen
alleen dat in zoveel woningen iets voorkomt; meestal is dat eenmaal, maar
het kan ook meer malen zijn of het kan om iets gemeensdlappelijks gaan.
Een stalen inzet bij een houten kozijn kan bij alle ramen van een woning
voorkomen of maar bij één raam, of het kan alleen maar gaan om een paar
stalen uitzetraampjes. Ook zijn er bouwdelen waar niet alle woningen aan
grenzen, bijvoorbeeld de kopgevel, het dak of de beganegrondvloer; in die
gevallen is toch het totale aantal woningen van het complex geteld, evenals
bij gemeensdlappelijke onderdelen van een woningblok zoals de trappenhui-
zen.
Groep traditioneel met houten vloeren (:ir"oep 4 stapelbouwsysteme n
Groep 2 traditioneel z onder~ spouw Gr"oep 5 gietbouwsystemen
Groep 3 tradit. ioneel met spouw Groep 6 grote-elementen syste men
---------------------_._-------------------------------------------------------------------------------------------
<:'lantal woningen 342 7391 603:S 2976 3795 1 695 22232
-----------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Groep 2 3 4 5 6 totaal procent
-_...-._._-"-----_._-
( 1 -) Onderbouw
(11.0) Bodemvoorzieningen
- drainage 622 622 2.8
-- bodema -fs l ui t i ng van sintel beton o-f stampbeton 276 276 1.2
-- bademafsl ui, t i ng van schoon zand 440 634 529 96 1699 7.6
- grondverbeterirlg dooF' aanvulling met zand 1475 1 :~8 120 173:::: 7.8
------------_._._-----_._--------------
( 13.0) Vloeren op grondslag
(CS. 1) Vloeren op grond~.;l ag, nlet construct i ef
- betontegels i n zand gestraat .J ..)"::'" 302 8:.4 ::.8
-sta mpbetonvloer zander wapening 464 598 120 1182 ...J • ....;.

'-be tonvloer met wapening 560 ~; 27 887 4.0


-kel dervloer van stampbeton 477 400 877 3.9
(13.2) Constructieve vloeren op vaste grond
-p laatfundering van gewapend beton 240 2 17 457
-sou terrain- o f kelder v loer van gewapend beton 3 418 1508 1383 1871 1314 9494 42.7
'- beganegrondvloer- va.n gewapend beton 3 42 3 149 620 535 1308 381 6335 28 . ~3
- beganegrondvloer ve1.n gewapend beton met houten :30 74 10~, .5
vloer op spljker r ibben
._---------------------------------------------------------------------------------------------_._-
(16.0) Fundering sconstructies
(16.1) Funderlngsvoeten\ ···bal ken
- gemetselde funderirlg kalkzandsteen of bak steen 296 296 1.3
-gemetselde fundering met gew .bet onsloven onder- Ç1ev~?l 1 32 1.3:2 .6
-s tampbetonfundering 6TS 4UO 1073 4. f3
-· gewapend beton strokenfundering 490 138 120 7 4Ei 3.4
-gewapend beton strokenfundering met langsbalk 3~;'l _~ ... J.J 692 :S. 1
- gewapend beton strokenfunderinq met bal kenroostt-~r 192 176 .36fl 1.7
-gewapend beton balkenrooster :.4·2 7391 36811 2.507 ~;275 1695 18698 fJ4.1
( 16.2) Keermuren
-metselwerk 589 1 26u 3 48 2197 9.9
-metselwerk overgaa nd in gewapend betonwand 4 92 252 162 906 4" 1
-stampbeton 225 225 1.0
-s tampb eton,boven M.V.m et bekleding van metsel wer·k 427 427 1.9
-gewapend beton 1441 3:36 873 1862 4512 20.3
- gewap.beton met bekleding va n kalk zandsteen binnen 339 339 1.5
-gewap .b eton ,bove n M.V.met bekleding van metselwerk 1188 302 1490 6.7
-grote elementen overgaand in gewapend beton wand 1314 13 14 5.9
Groep 2 3 4 5 6 totaal procent
----------------------------------_._-----------------,_._----_._-----------_._---------------------------------------------
(17 . 0) Paalfunderingen
·-hout.en palen met gewapend betonopz et te,-s 735 735 3.3
-"'ge wapend betonpal (~n 2262 162f3 1146 2106 1199 E3341 ~::'7. 5
-ge wapend betonpalen met ver-zwaat-de voet ~'::'42 1344 1338 963 224 4211 18 . 9
--qt:wapend betor"'l vll:::ugel pal en. 112 38 150 .7
"-1 n dr:? grond gev("Jr'mde pal en 2938 464 1161 :206 272 5041 22 . 7
-----------------------------
(19.0) ()nderbouw
-sou terrainingangen met gemetselde keermuren 477 35::::- 8~50 3.7
-soute rrainingangen van gewapend beton 460 66 908 1434 6.5
-souterrai ningangen v.gewap.beton be~:leed m.metselw. "52 32 . 1
-_._-------------_._--,-------------
(2.- ) Bovenbouw
(:21 .. 0) Bui ·tenwanden
(:ê 1 . 1 ) Buit.enwanden. niet--'dragend
(2 1 .11)Langsgevel ondertluis, ni et-·-clr~:\gend
--pui vuIl j, ngf.~n :::6 36 .2
-gemetselde spouwmuur 650 982 1632 7.3
·-bet.onblokken bekleed met metselwerk 200 200 .9
-'schok beton gevel onderdeel 80 222 302 1.4
(21 . 13)Langsgevel woonlagen, niet-'dragend
-pui vui l i ng€-?n 700 1042 1742 7.EJ
-beU ed i ng met asbestcementplaten 120 ~S:~8 448 2.0
·-be k~e,hng met metselwerk 617 369 986 4.4
-ge metselde borstwering zonder spouw 868 92 960 4. :3
gemetselde buitenspouwwand 180 180 .8
-gemetselde spouwmuur 1475 T72 2247 :l O. 1
--grove puinkorrelbeton 369 369 1.7
-geprefabr iceerde qevelplaten 30 1314 1344 6.0
--sc hokbeton g€-?vel pI aat met. klamplagen ~506 306 1.4
-sc hDkbeton gevelbekl . m.drijfsteen binnenspouwwand 66 66 ••J

-scho kbeton gevelplaat m. gemetselde binnenspouwwand 432 432 1.9


-'- borstwer i ng v .. qew.beton m.gemetselde binnenspo\~ww. 576 576 2.6
(21.15)Afdekbanden, niet - dragende gevel banden
-gres muurafdektegels 1 '12 220 412 1.9
- in het werk gestorte afdekbanden van beton 478 388 675 1541 6. '1
-gevel banden en stijlen van gewapend grindbeton 1042 1042 4.7
"-afdekbanden van schokbeton of sierbeton elementen 342 1729 650 444 3165 14.2
-af dekplaten van pl'"efab bet.on op gevelpenant.en 157 598 755 3.4
'-sc hokbeton gevel banden 413 lBO 59::::' 2.7
-·-sc hokbet.on hoeklijsten 147 224 371 1.7
- beU edi ng van geschapeerd staal met isolatie 664 664 3.0
Groep 2 3 4 5 6 totaal procent
-----------------------------
(21.2) Buitenwanden, dragend
(21.21)Langsgevel onderhuis, dragend
--met se 1 wer k baksteen zonder- spouw 1892 250 2142 9.6
'-- met se 1 wer k baksteen en kalkzandsteen zonder spouw 342 1356 716 486 2900 13.0
--metsel werk baksteen en betonblokken zonder spouw 470 470 2.1
--met se 1 wer k bakst.en betonbi. vlgs syst.zonder spouw 207 207 .9
-metselwerk betonblokken zonde r spouw 120 120 .-'
-gewapend beton 30 30 . 1
--gewapend beton met bekleding van metselwerk 478 478 2~2
-gemetselde spouwmuur v . baksteen en ev.kalkzandst. 1804 1804 S. 1
- gemetselde spouwmuur van baksteen en betonblokken 261 261 1. 2
--betonblokken vlgs. syst. m.gemetselde buitenspouww. 927 927 4.2
--gewapend beton met gemetselde buitenspouwwand 448 448 2.0
--gemetselde penanten 120 598 7 18 3.2
-BMB-el ernt?nten 381 381 1.7
(21.22)Kopgevel onderhuis, dragend
""metselwerk baksteen zonder spouw 1196 1196 5 .4
-metselwerk baksteen en kalkzandsteen zonder spouw :342 1296 462 2100 9.4
-metselwerk baksteen en betonblokken zonder spouw 470 470 2.1
-metsp.lwer-k bakst.en betonbi . vlgs syst.zonder spouw 200 200 .9
--ge wapend beton 400 400 1.8
--ge wapend beton met bekleding van met se lwerk 756 30 786 3.5
-gemetselde spouwmuur v .baksteen en ev.kalkzandst. 1194 1194 5 .4
-gemetselde spouwmuur va n bak stee n en betonblokken 3 81 :581 1.7
-- bet.onblokken vlgs. syst . m.gemetselde buitenspouww. 1255 1255 5.6
-beton gestort tussen prefab stijlen met gemetselde 156 156 .7
buitenspouwwand
-gewapend beton met gemetselde buitenspauwwand 1054 1054 4.7
-BMS'-el ementen 381 381 1.7
I

Groep 2 3 4 5 6 totaal procent


---------------------------------------------------------
(21.23)Langsgevel woonlagen, dragend
-metselwerk bakst een zonder spouw 342 5985 6327 28.5
-metselwerk baksteen en kalkzandsteen zonder spouw 1406 250 1656 7.4
-g rove puinkarrelbeton 308 308 1.4
-grove puinkarrelbeton met bekleding van metselwerk 1405 1405 6.3
-beton gestart tussen prefab stijlen bekl.m .m etselw 52 52 .2
-gewapend beton met isolatie aan de binnenzijde 136 136 .6
-gewapend beton met bekledi ng van metselwerk 448 448 2.0
-gemetselde spouwmuur v.baksteen en ev.kalkzandst . 99 4665 812 12 5588 25.1
-gemetselde spouwmuur van baksteen en betonblokken 1248 1248 5.6
-betonblokken vlgs. syst. m.gemetselde buitenspouww. 811 8 11 3. 6
-be ton gestort tussen prefab stijlen met gemetselde 52 52 .2
buitenspouwwand
-gewapend beton met gemetselde buitenspouwwand 448 448 2 .0
--gewapend beton met isolatie aan de binnenzijde en 354 354 1.6
met gemetselde buitenspouwwand
--ge metselde penanten 482 598 192 1272 5.7
-schokbeto n penanten 381 381 1.7
-8MB-eleme nten 381 381 1.7
-geprefabri·ceerde verdiepinqhoge elementen met ge- 272 272 1.2
metselde buitenspouwwand
(21.24)Kopgevel woonlagen, dragend
- metselwerk baksteen zonder spouw 4493 4493 20.2
-metselwerk baksteen en kalkzandsteen zonder spouw 3 42 1139 1481 6.7
-gr ove puinkorrelbeton 226 226 1.0
-grove puinkorrelbeton met bekleding van metselwerk 1405 1405 6.3
-ge wapend beton met i so latie aan de binnenzijde 536 5:36 2.4
-ge metselde spolJwmuur v.baksteen en ev.kalkzandst . 1 7~j9 4682 661 12 71 14 ::!-2 .0
- gemetse l de spouwmuur van baksteen en betonblokken 1 35 1 1351 6.1
- betonblokken vlgs. syst. m.gemetselde buiten spouww. 2193 219:3 9.9
-be ton gestort tussen prefab stijlen met gemetselde 8:56 836 3.8
buitenspouwwand
-gewapend beton met gemetselde buitenspauwwand 426 426 1.9
-gewapend beton met isolatie aan de binnen zijde en 354 354 1.6
met gemetselde buitenspauwwand
-BMB-elementen 381 381 1.7
-geprefabriceerde verdiepinghoge elementen 1042 1042 4.7
-geprefabr . verdiepingh.elementen m.gemets.buitensp. 272 272 1.2
Groep 2 3 4 5 6 totaal procent
-------------------------------- ---------------------------------------------------------------------------------------
(21.25)Lateien, gevel banden
- l ate ien van verz inkt profielstaal 504 504 2 .. 3
-lateie n va n gewapend metselwerk 540 540 2. 4
- l ateie n van gewapend beton in het werk g estort 342 3208 2064 1660 288 7562 3 4. 0
- lateien van gew .. beton i .. h .. w. gestort met neuslijst 894 470 328 1692 7.6
- l ateien van schokbeton 429 465 542 496 1932 8.7
-lateien van schokbeton met neuslijst 641 170 811 3.6
-geprefa briceerde gevelankerblokken 272 272 1. 2
-ge w. beton gevel band als v l oerrandbalk o f gevelbalk 1692 1539 2 4 20 1847 7498 :33.7
-gew. beton vloerrandbalk met neuslijst 1 396 110 1506 6.8
- gevelbalk i .. h .. w. gestort m.bekl.v.schokbetonplaten 664 504 162 1330 6.0
-geprefabriceerde betonstijlen 500 500 2 .. 2
-gepre fabriceerde gevel bal ken 272 272 1.2
-geve lbalken e n kolommen van gewapend beton 256 256 1.2
-------------------------------------
(22 . 0) Binnenwanden
(22 .1 ) Binnenwanden, niet -dragen d
(22 . 11) Separa tiewanden tussen bergingen
- houten regelwerk met gaas 2658 406 768 628 1199 5659 L.J • .J

- houten regelwerk met schroten 636 636 2. 9


-kalkza ndsteen met daarboven gaas op regelwerk ~-,.~
.t......J"::'" 290 256 778 ..:, • .J

-gebakken isolatiesteen (Poriso, Fimon) 120 120 . -J

- metselwerk kalkzandsteen of ev . baksteen 3 42 2535 1389 1984 2160 560 8970 40 . 3


-metse lwerk betonblokken 1037 176 1213 5.5
- metselwerk drijfsteen 2180 842 120 400 3542 15.9
-grove puinkorr elbeton 339 339 1.5
(22. 1 2)Separatiewanden tussen kamers
- metselwerk kalkzandsteen 320 120 52 492 2.2
- gebakken isolatiesteen (Poriso, Fimon) 214 254 120 588 2.6
-metselwerk llchtbetonsteen of blokken 1530 1530 6.9
-metsel werk drijfsteen 342 695 1 3979 2722 2201 381 16576 7 4.6
-grove puinkorrelbeton 1505 1505 6.8
-gas-\sc huimbetonplaten 706 706 3.2
-e lementen va n gewapend hollithbeton 1042 1042 4.7
(22. 13)Separatiewanden tussen woningen
-halfsteens metselwerk rood 126 126 .6
- met se lwerk drijfsteen 737 737 3.3
-spou wmuLlr van drijfsteen en kalkzandsteen op zijn 30 66 4 694 3.1
kant
-klinkerisolietbeton 510 510 L. • .;;"
- betonblokken volgens systeem 136 136 .6
Gr-oep L 3 4 5 6 totaal procent
-------------------------
(22. 14)Separatiewanden tussen woning en gemeenseh. ruimte
-metselwerk lichtbetonsteen 104 104 .;:)

-halfsteens metselwerk 146 448 594 2.7


'-s pouwmuur van drijfsteen en k alkzandstee n 520 520 2 .3
-spouwmuur van drijfsteen en kalkzandsteen op zijn 30 30 . 1
kant
-spouwmuur van drijfsteen en hardgrauw 136 136 .6
(22.2) Bin nenwand en, dragend
(22.21)Dragende binnenwanden tussen bergingen
'-metselwerk kalkzandsteen of baksteen 342 ~;644 4:597 90 8473 :;8 .1
-gemetse l de spouwmuur kalkzandsteen 150 150 .7
- metselwer~ betonblokken 256 1149 1405 6.3
- metselwerk betonblokken volgens systeem 2466 2466 11. 1
--stampbeton 105 105 .J

-gewapend beton 2542 370 :5 117 1042 7071 ::';1.8


- i . h.w. gestorte voorspan wanden van gewapend beton 1042 1042 4.7
-grove puinkarrelbeton 2~'6 226 1. 0
-o ngewaperld grindbeton gestort tussen prefab sti jlen 156 156 .7
- BMB-binnenwandelementen van korrel beton 381 ~S8 1 1.7
-ge prefabriceerde verdiepinghoge elementen 272 272 1.2
(22.22)Dragende binrlenwanden tussen kamers
- metselwerk kalkzandsteen of baksteen 342 560B 41 7~; ::::;02 12 104~8 47 .0
- metselwerk betonblokken :576 968 1344 6.0
- holle b~tonblokk2n volgegoten met beton 520 520 2.3
- metselwerk betonblokken volgens systeem 470 2 466 2936 13.2
- gewapend beton 1:536 1~536 6.0
-g rove puinkorrelbeton 1601 1 60 1 7.2
- lichtbeton gestort ge s tort tlJSSen prefab stijlen 6:56 656 3.0
-8MB-binnenwandelementen van korrel beton ;";81 :581 1.7
- geprefabriceerde verdieping hog e elementen van beton 1314 1314 5.9
(22.23)Dragende binnenwanden tussen woningen
- metselwerk kalkzandsteen of baksteen 342 626-' 41 79 10788 4EL5
-gemetselde spouwmuur kalkzandsteen of baksteen 112 332 279 723 3~3
- metselwerk betonblokken 408 1666 2074 9.3
- holle betonblokken volgegoten met beton 5::~0 520 2M3
- met selwerk betonblokken volgens systeem 2~84 2394 10.8
-gewapend beton 84 1276 1360 6. 1
-grove puinkorrelbeton 1631 1631 7 .3
-grove puinkorrelbeton bekleed met korrelbetonteqels 542 542 2.4
-grind- of lichtbeton gestort tussen prefab st i jlen 836 836 3.8
- BMB-binnenwandelementen van korrel beton 38 1 381 1.7
- geprefabriceerde verdiepinghoge elementen va n beton 1042 1 042 4.7
-geprefabr . verdiepinghoge betonelementen met spouw 272 272 1.2
- geprefabriceerde voorspanwa nden vo lgen s systeem 1042 1042 4.7
Gr-oep 2 3 4 5 6 totaal procent

(22.24)Dragende binnenwanden tussen woningen en gem. ruimte


-als overige dragende binnenwanden 126 4172 1811 2290 2077 1695 12171 54.7
-sc hoon metselwerk 579 292 254 156 1281 5.8
-sc hoon metselwerk met achterwerkers v . andere steen 216 1971 2803 176 1452 6618 29.8
-gemetselde s pouwmuur, aan een zijde schoon 1102 1102 5.0
- metsel werk zonder spouw 520 66 586 2.6
-k linkeri soliet beton 256 256 1. 2

(23.0) Vloeren, galerijen


(23.1) Vloeren, niet-constructief
(23.11)Vliering
- houten plafondhangers 1 26 1118 2419 648 4311 19 .4
(23.2) Constructieve vloeren
(23.21)Begane grondvloer
- houten balklaag met houten vloerde len 531 531 2.4
-ho lle baksteenvloer 1075 138 121:3 5.5
-Cusve il e r vloer 263 263 1.2
-andere In de handel verkrijgbare systeemvloer 1016 943 400 2~55(;f 10.6
-ge wapend betonvloer 1170 96 1266 5.7
-elementenvloer volgens bouwsysteem 529 529 :.4
(23.22)Vloer tussen woningen en onderbouw
-houten balklaag met houten vloerdelen 1 26 126 .6
- holle baksteenvloer 261 1199 138 1598 7. 2
-Cusveilervloer 1671 850 256 542 33 19 14 . 9
-andere in de handel verkrijgbare systeemvloer 1184 1540 676 157 3557 16.0
-ge wapend betonvloer 216 2871 1398 38~, 2 168 1042 8078 36 . 3
-ge w . betonvloer m.houten vloerde l e rl op spijkerr ibben 60 60 . 3
-e lementenvloer volgens bouwsysteem 1730 136 1866 8.4
-pui nkarrelbeton op onderlaag van grove korrel beton 80 1 801 3.6
- geprefabriceerde vloerelementen van beton 496 496
(23.23)Vloer tussen twee woningen
- houten balklaag met h outen v loerdelen 342 342 1 .-'
~

- holle baksteenvloer en ander gewapend metselwerk 413 1787 2200 9.9


- Cusveilervloer 3025 1180 510 542 5257 3. 6
-andere in de handel verkrijgbare systeemvloer 1192 1636 560 157 3 545 5. 9
-gewapen d betonvloer 2761 1286 383 2028 6458 9.0
-ge w . betonvlaer m.houten vlae~de len op spijkerribben 144 144 .6
-elementenv loer volgens bauwsysteem 1730 136 1866 8.4
-puinkarrelbeton op onderlaag van grove korrel beton 1089 1089 4.9
- geprefabriceerde vloerelementen van beton 1538 1538 6.9
Groep 2 3 4 5 6 to t aa l procent

(23.24)Verdiepingsvloer binnen woning


-houten balklaag met houten vloerdelen 99 99 .4
-holle baksteenvloer en ander gewapend metselwerk 24 536 560
-Cusveilervloer 28 2B •1
-andere in de hande l verkrijgbare systeemvloer 256 265 521 2 .. 3
-gewapend betonvloer "1B "1B .4
(23.25)Zoldervloer
- hauten balklaag met houten vloerdelen 429 176 605 2.7
-holle baksteenvloer en ander gewapend metselwerk 64"1 647 2.9
--C usveil ervl oer 348 56 404 loB
-andere in de handel verkrijgbare systeemvloer 28B 15"1 445 2 .. 0
- gewapend betonvloer 7B4 646 1430 6.4
-e lementenvloer volgens bouwsysteem 136 136 .6
(23.30)Galerijen
-systeemvloer, niet uitkragend 34 34 .. 2
-gewapend beton in het werk gestort, niet uitkragend 12 34 46 .. 2
-ge w. beton in het werk gestort, op stalen consoles 1. 5
- gew . beton in het werk gestort, uitkragende plaat 1B"14 446 1044 3364 15. 1
-ge w . beton i . h.w. gestort, op uitkragende consoles 60 120 180 .B
- gew. beton i . h.w. gestort, met kolommen 6f penanten 99 192 291 1.3
-qeprefabric. hetonplaten met kolommen of penanten 306 306 1.4
-geprefabriceerde betonplaat op geprefabr . consoles 306 :506 1.4
(23 .40)Balkons
-sys t eemvl.oer , n ie t uitkragend 720 l BO 900 4.0
-gew~ beton i.h . w . gestort, niet uitkragend 126 35"10 2226 994 864 7"1BO 3 5 .. 0
-gew. beton i.h . w. gestort, uitkragende plaat 2 697 24"16 112"1 2101 B401 3"1.B
-ge w. beton i . h . w. gestort, op uitkragende consoles 126 4 70 120 "116 3 .. 2
- gew. beton i.h.w. gestort, met kolommen of penanten 2 16 565 104 3 "160 236 2820 12.7
-gew. beton i . h.w. gestort, gedeeltelijk uitkragend 15B4 336 1400 15B1 4901 22.0
-geprefabriceerde betonplaat, niet uitkragend 264 2"12 536 2.4
-gep refabriceerde betonplaat met kolommen 320 320 1.4
-gepref ab ri ceerde betonplaat op geprefabr. consoles 306 306 1.4
-gep refabriceerde betonplaat,gedeeltelijk uitkragend 66 1423 14B9 6."1
(23 . 50)Bordessen trappenhuis
-houten balklaag met houten vloerdelen 112 1 12
-in de han del verkrijgbare systeemvloer 61 61 .. 3
- gewapend beton in het werk gestort 342 6289 412"1 29"16 2091 15825 71 .. 2
-puinkarrelbeton op o n derlaag van grove korrel beton 546 546 2.5
-samengesteld uit schokbeton balken en platen 261 160 156 577 2.6
-geprefabriceerde betonplaat BO 1 224 306 1695 3305 14.9
Groep 2 3 4 5 6 totaal procent

(24.0) Trappen, hellingen


(24.1l Trappen
(24. 12 ) Gemeen sc happelijke trappen binnen
-houten trappen met hardhouten dektred e n 112 112 ....
e

- gewapend beton in het werk gestort 342 4225 1030 4 76 1858 7931 ::::;5 . 7
- puinkarrelbeton met schokbeton trapbomen 369 369 1.7
-schokbeto ntrappen met losse treden en bomen 1705 696 2324 1198 5923 26.6
- keepb oome lementen 112 112
-schokbeton tr a pel eme nten 920 :5772 176 306 1695 6869 30 . 9

(27.0) Daken
(27.11lPlatdak construct.e
- houten balklaag en dakbeschot 216 520 220 956 4 .. 3
-houten balklaag en dakbeschot met i.h.w. gestorte 160 160 .7
i so lati elaag
-houten balklaag en dakbeschot met i solatiep laat of 240 96 500 836 3.8
dek en aan de onderzijde
-gewapend beton - of systee mv loer 132 1:52 .6
- gew.beton \systeemvloer met i.h.wo gest.isolatielaag 172 329 501 2 .. 3
- gew.beton \sys teemvloer met isolatieplaten 11 75 2 45 306 224 1950 8.8
-gew.beton\systeemvloer met geventileerde isolatiepl. 2356 1504 1999 2853 1314 10026 45.1
- k ouddakcanstructle met dakvloer van holle baksteen 261 261 1.2
en houten balklaag met dakbeschot
(27 . 12lDakrand platdak
-doorgetrok~:en gevels 1488 716 779 2983 13 . 4
-houten delen, zonder overstek 656 96 752 3 .4
-kunststof\al .g olfplaat op houten regelwerk, zonder 624 624 2.8
overstek
-ge wapend beton in het werk gestort, zonder overstek 307 474 1415 1354 3550 16.0
- gew . beton met bekleding van hout, z onder overstek 112 112 .5
-geprefabriceerde betonnen dakrandelementen, zonder 1264 3 16 982 1266 3828 17.2
overstek
-houten delen met overstek 216 997 330 11:52 2675 12.0
-gew .beton, in h et werk gestort, met overstek 169 1215 1384 6.2
-geprefabriceerde betonnen dakrandelementen, met 104 339 272 7 15 3.2
overstek
Gt'"oep 2 3 4 5 6 totaal procent

(27. 13'Constt'"uctie hellend dak


-houten gordingen dragend op binnenwanden met houten 126 1089 1462 136 157 2970 13.4
dakbeschot
- houten gordingen dragend ap binnenwanden met halm- 248 138 386 1.7
plank of houtwolcementplaat
-houten gordingen dragend op binnenwanden en\of op 664 664 1328 6.0
houten\stalen spanten met dakbeschot
- houten vakwerkspanten met houten gordingen en dak- 254 254 1.1
beschot var, houtwolmagnesietplaat
- houten gordingen dragend op binnenwanden en houten 304 304 1.4
spanten met dakbeschot waaronder isolatieplaten
-houten s porenkap op tralieliggers in langsrichting 72 72 .3
-hou ten sporenkap op gordingen, met dakbeschot 225 225 1 .0
- houten spo ren kap op gordingen, met halmplank 493 493 2.2
- tl0ut~n sporenkap op gordingen en kapspanten, met 256 256 1.2
dakbeschot van ~outwolcem en tplaat
-he llend e bstor1vloer met lichtbeton vul elementen en 152 286 438 2.0
isolatie
··lictlttleton kanaalplaten 526 250 776 •..: •• ...J

(2 7. 14'Dakrand 'hellend dak


- doorgetrokken gevels 136 1:36 .6
-gee n overstek , zinken mastgoot 7~,) 1 751 3.4
- hout en met z ink beklede dakgoten voor de gevel 126 889 987 157 2159 9.7
- hout e n met zink beklede dakgoten op de gevel 784 784 .2.. 5
-- beton \scho kbeton gootelelementen op de gevel 152 280 1::6 568 2.6
--geprefabricee rde tl eton rlen dakrandelementen 5:26 526 .4
- met o verstek op door stekende gordingen\sporer\ 126 757 14~j2 648 2983 .4-
- overstekende dakrand van gewaperld beton :286 286 .3

(28 .0) Constructieve onderdelen anders dan (21) t\m (27)


(28 .1) Skelet, staafvormige constructie
-s keletcon s tructie var\ gew. betonkolommen en balken 192 166 358 1.6
-skeletconstructie van geprefabriceerde kolommen en 510 510 2 .. 3
in het werk gestorte balken van gewapend beton
- hulpskelet van gewapend betonkolommen en balken 1 ~2;53 901 2254 10.1
- ringbalken om de vloeren en koppelbalken op de wan - 377 577 1.7
den van gewapend beton
-s cho~b~t o n gevel kolommen 126 126 .6
-gewapend betonkolommen en ev. lateien, i.h.w.gestort 1 26 191 2 567 180 1652 157 4594 20.7
-- kolommen van korrel beton in binnenwanden 288 288 1.3
--ronde stalen kolommen 292 292 1.3
(28.2) Skelet, plaatvbrmige constructie
-wanden en vloeren van gewapend beton i . h.w. gestort 168 1628 1796 8.1
-geprefabriceerde wand - en vloerelementen van beton 1314 1314 5.9
Groep 2 4 5 6 t otaa l procent

(29.0) Bovenbouw
-gemetselde stoep van klink ers 80 1:369 542 1991 9.0
-stoep v.gewapend beton met bemetseling v .klinkers 15 2 176 162 3:39 829 3.7
- stoep van gewapend beton 504 66 122 348 1040 4.7
-schokbeton stoepplaat 486 486 2.2
-stampbeton stoepplaat met tegels 307 307 1.4
-terrassen van gewapend beton 52 . 2
-trapoverdekking met luifel en houten pui 240 68 308 1.4
- gewapend beton afdekplaat boven bovenste balkon 602 170 1902 2674 12.0
-- overstekend vloe rg edeelte 120 ~48 568 2.6
-luifel van gewapend beton 2182 940 597 :'.7 19 16.7
- luifel met houten balklaag en stalen draagbalken 24 494 306 1324 .-:;.7
-hardhouten jukken met aluminium luifel 366 366 1.6
- erker 40 ~\ 42 .2
- balkonplaten als verbindingslid tussen twee blokken 200 200 .9
- dakopbouw met bergingen 328 328 1. J~.

-voldoende blokdilataties aanwezig 1 26 3717 1761 1906 2525 1042 110T7 49.8
- te weinig blokdilataties 961 120 157 12.38 5.6
- geen blokdilataties aanwezig 216 202 0 :::;;548 950 206 496 7436 ::~;3. 4

- geen blokdilataties nodig «45m) 5 79 604 664 11347 8.3


- aanwezigheid blokdilataties onbekend 114 120 400 634 2.9

(:3--) Af bouw
(31.0) Wandopeningen buiten
(2;1.1)Wandopeningen bLliten, niet gevuld
- open portiekentree 57 7 652 429 272 19~~;O 8.7
-trappenhuis naar galerij met op e n toegangen 2 40 410 192 842 3.8
- open doorgang tuss en trappenhuis en gal e rij 306 306 1. .~

- doorgangen onder\ln woningblok 436 903 156 1495 6.7


-kinderspeelplaats onder woningblok 457 457 2.1
-houten roosterwerk 288 28(-3 1.3
(31.2) Buitenramen
- grenenhouten kozijnen met afzelia kantelramen 306 306 1.4
-grenenhouten kozijnen e n ramen 176 352 5213 2.4
-vurenhouten kozijnen met grenen ramen 742 170 912 4.1
-vurenhouten kozijnen en ramen 342 ~j804 4520 2806 1965 65 3 16090 72.4
- vurenhouten kozijnen met vast glas 500 1042 1542 6.9
- uitstulpende ko z ijn en van vuren hout en hechthout 216 216 1.0
-vurenhouten kozijnen met verzinkte stalen ramen. 10:22 456 1478 6.6
-vurenhouten kozijnen m. niet-verzinkte stalen ramen 429 429 1.9
- verzinkte stalen ramen 610 254 366 1230
-verzinkte stalen ramen ingeschokt in bet on 184 499 68:; 3. 1
-niet-verzinkte stalen ramen inge scho k t in beton 190 190 .9
-sc hokbetonramen 2 16 365 129 7 10 3.2
Groep 2 3 4 5 6 totaal procent

(31.3) Buitendeuren
-grenenhouten kozijnen met glasdeur 176 308 484 2.2
-vurenhouten kozijnen met glasdeur 342 4030 4453 1265 2453 653 13196 59.4
-vurenhouten kozijnen met vlakke fineerdeur 1901 127B 448 770 4397 19.8
-vurenhouten kozijnen met vlakke hardboarddeur 224 224 1.0
-verzinkte stalen kozijnen en stalen deuren met glas 162 162 .7
-niet-verzinkte stalen kozijnen en deuren met glas 261 261 1.2
(31.4) Buitenpuien
-afzelia puien en deuren 152 1408 1560 7.0
-grenenhouten puien 176 484 306 966 4.3
-vurenhouten puien met grenenhouten ramen 522 170 692 3.1
-vurenhouten puien 6183 3911 2027 3489 1695 17305 77.8
-doorgaande vurenhouten puien over meer verdiepingen 398 197 1830 192 2617 11.8
-vurenhouten puien met verzinkte stalen ramen 664 487 617 1042 2810 12.6
-verzinkte stalen puien m. glasdeur v. hout of staal 32 464 342 838 3.8
-niet-verzinkte stalen puien met glasdeur van hout 756 30 7B6 3.5
of staal
-doorgaande stalen puien over meer verdiepingen, 371 104 116 591 2.7
verzinkt
-doorgaande stalen puien over meer verdiepingen, 261 261 1.2
niet verzinkt
-houten portieklichten in schokbeton stelkozijn 196 542 738 3.3
-schokbeton portieklichten 420 1478 400 2298 10.3

(32.0) Wandopeningen binnen


(32.1) Wandopeningen binnen, niet gevuld
-open doorgang tussen woonkamer en keuken 36 3p .2
-open doorgang tussen keuken en badcel 482 482 2.2
-open doorgang tussen badcel en bergruimte 108 108 .5
(32.3) Binnendeuren
-vurenhouten kozijnen 342 7311 4317 2800 3615 1695 20080 90.3
-plaatstalen kozijnen 80 1716 176 180 2152 9.7
(32.4) Binnenpuien
-vurenhouten kozijnen 342 4240 3235 2123 2170 1538 13648 61.4
-vurenhouten kozijnen met kasten 1072 540 1683 1445 157 4897 22.0
-plaatstalen kozijnen 80 222 302 1.4
Gr"Dep 2 3 4 5 6 tota a l procent
-- ---- -------------------- --- --------------------------------------------------------------------------- ------- ----- -----
(33.0) Vloeropeningen
--sc hokbet on legramen met ingesto~te glastegels 366 366 1.6
--a f g e t i mmer-d t~apgat 6 272 357 92 727 ::.. "::,,
--spar-l ngen in bor-desvloer voor boodschappenlift 342 992 157 1491 6.7
-ver::i nkt. sta l e n noodluik in balkon 366 366 1.6
-- h out.en v lucht -\ klimluik naar v li er ing 126 606 1681 392 2805 12. 6
-" h o u ten v lu chtlui k uit kelde~ ~)2 32 · 1
- houten krulplulk in began e g rondvloer 220 686 906 4.1
-voetroosterp ut met vet-z inkt s talen Y"ooster 384 682 522 1588 7 ~ 1
-wate t-meterp ut met houtf.?n D+ betonnen luik 126 2157 2018 1 280 1 714 381 7676 ::;1+. 5
'-sl euven met beton n e n dt?kSt~l s voor l eidingen 330 '330 .i. .. ~

------------_._-- --_._---_. __ ._---_._----------------- -


<:34.0) Balustrades
(34.1) Balustrades gemeensc happeli jke trappenhuizer,
·· onbekend 112 144· I :SB 256 650 2.9
- bui zen, staf - en \c)·f str-i pstaal of plaatstaal 4694 218~, 2129 203 1 381 11419 ~l1.4
-b ui zen, staf"" en\of str'i pstaal b r-,'ves tl gd tegen h o u ···· 152 152 • "7
ten stijlen
-bu izen, staf- en\of st.ripstaal me t houten ot kunst · - ~;42 1460 2408 1456 1314 6981) 31. 4
stof dekleuni ng of planken
-met zand gevulde stalen buizen, staf--en\of st~ipstaa l 324 324 1.5
-- met zand gevulde stalen buizen, staf-en\of st~ipstaal 112 11 :: · ~

en m€~t hCJltten dek 1 eun i n ~}


- bUizen en\of profielstaal met gedr'ukt geweven gaas 542 542 2.4
-stàlen hekwerk met v u l l ing van gaas met hardhouten 250 250 1. 1
dekleuning
-ve rzinkte bUizen, st a f·-· e n \of st~i.pstaal 4~~
~"- 617 1049 4· . 7
-ve rzinkte bUl zen , s·taf ._- en \of str-ipstaal met houten 92 92 " ~
dekleuning
--· m €~ t. zan d gevulcje, verzinkte stalen bUizen 120 120 .-'
Gr-oep 2 4 5 6 totaal pr-o ce nt

(34.3) Balustrades buiten


--o nbekend 112 11 2
-afzelia delen op afzelia regelwerk 157 157 7
--ya ng schroten op verzin kt sta l en r egel werk 224 224 1.0
-gre n e nhouten delen op verzi nkt s talen regelwerk 104 104 .5
--s taande vuren ho uten delen met eiken dekstuk 756 756 3.4
-vur enhouten hekwerk 280 280
-s i ersmeedwerk voor ra men 1 76 1 76 .8
-- dra ad tussen stalen buizen (vluchtweg) 104 104 5
- buizen, str i p-,staf- en\of profie l - of plaatstaal 342 3339 1960 394 948 6983 31.4
--buizen, strip- , staf- en\of profielstaal met h a rd - 1 ~;2 132 .6
houten dekleuning
-stalen hekwerk m. vulli n g v. gaas of plaatmateriaal 272 72 272 616 2.8
-sta len buizen met vul l Ing van gaas of plaat mate- A29 42 9 1.9
riaa l en met houten dekleuning
--stale n buizen gt".::'vuld met zand 2 16 28 244 1.1
-verzinkte buizen, str i p- , staf- en\of profiel staal 2 019 15 02 lT77 2:311 1002 86 11 ::';8 .7
-verzinkte buizen, strip-, st a f- en\of profielstaal 1042 1042 4.7
met hardhout e n dekleurlirlg
ver-zinkt 5talen hekwerk met vulling van gaa s , staa l 952 ::'8::' ~;66 1 -'0 1 -'.7
of plaatmateriaal
-verz ink t stalen hekwer~ ( met vulling van gaas, staal 756 6El 824
of plaatmateriaal met hardhoute n dekleun in g
- verzinkte roosterpanelen 101 422 523 2 .4
--a lu~inium he~ ken 706 706 .j.2
-metsel werk 92 1629 32 175~'::; 7.9
-ge wapend beton in het werk gestart 15 1 1 12 16 :2 1 66 591 2.7
- gewapend beton met daarboven buizen of hekwerk 854 150 92 1 096 4. 9
-schokbeton 816 642 617 1583 93 375 1 16.9
- me t se lwerk met daarboven een ve r zi nk te sta len buis 192 230 422 1.9
-sc hokbeton met daarboven een ve rzinkt e sta l en bu i s 120 1 20 5

(37.0) Dakopeningen
-verz in kt s talen n oodluik naar- d a k b ove n b a lkon 366 366 1.6
- hout e n kliml uik n aar platdak (vanuit 1 portiek) 216 2507 2 123 805 1663 1 538 8852 ::'; 9.8
- hout e n v luc htl uik naar- platdak (in elke por-tiek) 224 578 678 1480 6 .7
- l ic htkap o p platdak van gebog e n kunststof golfplaat 120 120
- ho u t e n dakkapel El40 239 157 1236 5~ 6
-vie r - , zes- , of negenpans dakraam 13:·25 950 157 2432 10.9
- h outen dakluik in hell end dak 126 186 392 704 ~ .
.... ..::..
- dubbelwandige lichtkoepel in h ellen d dak 102 102 . 5
Groep 2 3 4 5 6 totaal procent

(39.01 Afbouw
-hIjsbalk INP - profiel, niet verzinkt 342 1632 582 328 542 157 3583 16. 1
-hijsbalk INP-profiel omtimmerd met groenhart 280 280 1.3
-hijsbalk INP - profiel, verzinkt 250 848 1098 4.9
-verplaatsbare stalen hj jsbalk 377 377 1.7
-hijsbalk van gewapend betori 736 156 892 4.0
-schokbeton hijsbalk aangestort aan prefab dakrand 224 224 1.0

(4-) Afwerkingen
(41.0) Wandafwerkingen buiten
-betimmering met schrootjes 470 470 2.1
- bekleding met asbestcementplaat 68 224 292 1.3
- plei ster wer k op betonranden 4 29 254 369 1052 4.7
- plei sterwerk op neggen van gevelkozijnen 381 :381 1.7
- ge ve l pi ei sterwerk 126 70 4 863 207 1487 224 3611 16.2
-s terke cementspecie beplakt met dakbedekking 152 15:2 .7
-verfwerk op beton- of pleisterwerk 200 1 20 400 720 ~
.~' . ~
.::..
-verfw e rk op metse lwerk 241 520 272 1033 4.6

(43.0) Vloerafwerkingen
-balkonafwerking onbekend 126 1802 2739 558 136 5361 24.1
- balkon s direct na het storten vlak afgewerkt 1281 288 288 280.3 1695 6355 2 8 .6
-cement dekvloer op balkons en\of galeri jen
-cement dekvloer met carbor undum of granietsplit op
216 1156
256
2198
372
1667 120
B2
224 5581
710 .
25.1
OJ •
~
.::..

galerijen
-ceme n t dek:vloer met water kerend middel op balkons 1964 504 463 736 3667 16.5
-be tont egels op bui tenbor des 64 64 . 3
- dubb . lh ardge ba~~ en tegels op stoepen 216 120 224 560 2 .5
- kwartsiettegels op stoepen 306 306 1.4
- gre s splijttegels op galerijen en loggia 's 1476 1476 6.6
-ijzerklinkertegels op galerijen of op stoe p e.d. 526 192 718 3.2
- koudasfalt op galerijvloer 352 307 782 1441 6 .5
-cement dekvloer met koudasfalt op galerijen 120 120 .5

(47.01 Dakafwerkingen
(47 . 11IDakbedekking plat dak
-o nbekend 520 520
- mastiekdak met 2 lagen dakbedekking ingestrooid met 768 1222 1990 9 .0
fijn grind
- mastiekdak met 2 lagen dakbedekking plus grind 216 2303 492 1775 1405 272 6463 29.1
- mastiekdak met 3 lagen dakbedekking plus grind 756 192 948 4 .3
2 lagen dakbedekking op henneppapier, met grind 11 33 917 553 1032 224 3859 17.4
-3 lag~n dakbedekking op henneppapier, met grind 1042 1042 4.7
Groep 2 .~ 4 5 6 t o t aal p roce n t

(47.12)Afwerking beloopbaa r dak


-gecarbolineerde h outen vlonder op het grind 220 220 1 .0
-waterdoorlatende tegels op de dakbedekking 292 224 516 2. 3
-betontege l s op de d a k bedekking 1 12 354 4 66 2. 1
-asfalt dekvloer 99 150 28B 537 2 .4
-asfalt dekvloer op 1 l aag dakbedekking 12 272 2B4 1 .3
-cement dekvloer op balkon 216 470 686 3. 1
-2 lagen dakbede k king, geplakt 400 400 1. B
(47. 13)Dakbedekking hellend dak
-keramische dakpannen 126 1673 1093 157 3049 13 . 7
- keramische dakpan n en en een laag dakbedekking 274 274 1.2
-2 lagen dakbedekking, genageld en geplakt en inge- 480 1152 92 136 lB60 8.4
strooid met fijn grind of leislag
-2 lagen dakbede~king , geplakt en ingestrooid met 526 1365 556 2 4 47 1 1. 0
fijn grind of leislag

(5-) Installaties
(52.0) Afvoervoorzieningen
(52.21)Vuilwaterafvoer, buitenriolering
-~gres bui zen ~342 4643 5624 2240 295:; 429 16231 73 . 0
-be tonbuizen 1384 258 306 1948 8.8
-pv c. grondleiding
-geasfalteerd gietijzer 664
120 120
664
."
3.0
C52.22)Vuilwaterafvoer, binrlenriolering
-gietijzeren grand- en standleiding :32 68 1072 578 852 224 5994 27 . 0
-gietijzeren grondleiding, asbest cement standleiding 1409 876 465 2750 12 . 4
- gresbuizen met betonomstorting en asbestcement 114 B'~ 198 .9
s tandleiding
-g resbuizen met betonomstorting en gietijzeren 342 580 836 157 1915 8.6
standleiding
-asbestcement grondleiding met betonomstorting en 664 664 3.0
gietijzeren standleiding
-asbestcement grondleiding en gietijzeren standleid . 1 20 206 326 1. 5
-asbestcement grond- en standleiding BO 3007 2070 1302 272 6731 30.3
- asbestcement grondleiding en pvc standleiding 214 214 1.0
-pvc grond - en standleiding 846 400 1042 2288 10.3
Groep 3 4 5 6 totaal procent

(52.3) Schoon wateraf vae ~


- onbekend 11 2 300 206 272 890 4. 0
- geasfalteerd gietijzeren h emelwaterafvoe ren 261 408 366 157 1192 5~4
-zinken hemelwaterafvoeren 342 544 1198 299 278 2661 12.0
-zi nken hemelwaterafvoeren rn. gietijzeren ondereinde 1901 756 256 336 3249 14.6
- zinRen hemelwaterafvoeren met stalen ondereinde 1782 1 203 1215 1803 6003 27.0
-zinke n hem elwaterafvoeren met gega l vaniseerd of 109:5 834 170 157 2254 10. 1
verz in~ ~t stalen ondereinde
-sta len hemelwaterafvoeren 72 0 68 736 824 2348 10.6
-gega lvaniseerde of verzinkte sta l en buizen 1164 30 6 1470 6.6
-pvc hemelwaterafvoeren 370 1042 1412 6.4
- pvc hemelwaterafvoeren met gietijze r en ondereinde 11 2 224 336 1" 5
- pvc hemelwat erafvo eren met sta len ondereinde 846 400 1246 5.6
-pvc hemelwaterafvoeren met gegalvaniseerd stalen 4 70 470 2. 1
ondereinde
- asbestcementbuizen 207 13 6 34:,; 1.5
- asbestcementbuizen met stalen o nd ereinde 99 9'7 .4
(52.41)Rookkanalen binnen
- met sel werk baksteen of kalkzand s teen 342 6379 3450 2 302 136 157 1~:766 57.4
- kanaalblokken va n lichtbeton 10 12 441 156 1609 7.2
- kanaal blokken volge n s bouwsysteem 256 256 1.2
- onverglaasde potbuizen met ommetseling van kalk - 44 44 M 2
zands teen of bak steen
-- onverglaasde potbuizen met ommanteling va n, of in - 192 198 72 6 11.16 5.0
gestort in isolatiebeton
-b uizen va n h ol lithb e ton ingestort in korrel - of 1087 1087 4. 9
lichtbeton
- geprefabriceerde eleme nt e n va n hollithbeton met in - 272 2r2 1.2
gestorte potbui zen
Groep 2 3 4 5 6 totaal procent

(52.42)Ventilatiekanalen binnen
-metselwerk baksteen of kalkzandsteen 216 2143 2732 157 5248 23 . 6
-metselwerk drijfsteen 126 160 554 598 188 1626 7. :3
- kan.alblokken van l ichtbeton 1185 1538 6.9
-kanaal blokken volgens bauwsysteem 6413 400 1048 4.7
-onverglaasde potbuizen met .ommetseling van kalk- 147 147 .7
zandsteen
-onverglaasde potbuizen met ommanteling van, of in - 192 960 1152
gestort in isolatiebeton
-buizen van hollithbetan ingestort in korrel- of 339 339 1.5
lichtbeton
-asbestcementbuizen met ommetseling van kalkzand- 712 712 3.2
steen of drijfsteen
-asbestcementbuizen ingestort in korrel- of licht- 206 206 .9
beton
-asbestcementbuizen 5~;~O 140 170 224 1054 4.7
-shunt.kanalen :3 105 22~14 17:30 1 7 02 8791 ::::;9.5
-halve verdiepinghoge kanaalelementen van hollith- 224 224 1.0
beton volgens shunt systeem
-verdiepinghoge kanaalelementen volgens stluntsysteem 1::'14 1314 5.9
(52.43)Raokkanalen buitendaks
-metselwerk met afdekplaat van beton 3·12 5442 1956 1952 9:27 104 10723 48.2
-metselwerk 1949 1935 848 678 40 5450 24. ~:ï
-geprefabriceerde betonelementen met ingestorte pot- 500 117 617 2.8
bui,zen
-geprefabriceerde betonelementen met ingestorte 168 168 .8
gresbuizen
(52.44)Ventilatiekanalen buitendaks
-zelfde uitvoering als rookkanalen 29::'0 3691 186::' 1:529 9813 44.1
-metselwerk met schokbeton roosterwerk 429 429 1.9
- metselwerk m.afdekplaat v.beton en openingen opzij 216 1993 280 4 ~.52 2921 13.1
-geprefabriceerde betonelementen 28 400 700 3. 1
-schokbeton ventilatiekap 1 76 1199 1375 6.2
-asbestcement ventilatiekap ...j"";; 52 .2
--sl-,untkap 2553 1810 1113 1582 224 7282 ::2.8
-zinken buis met ventilatiekapje 740 186 679 1605 7 -,
-asbestcementbuis 38 38 .2
-ventilatiepan 126 126 .6

(56 . ü) Warmtedistributievoorzieningen
-centrale verwarmingsinstallatie 1992 176 1690 1266 5124 23 . 0
-centrale ver~armingsinstallatie (later aangelegd of 152 260 412 1.9
gewijzigd)
Groep 2 3 4 5 6 totaal procent
--------------------------------------------------_._----------------------------------------------------------------- -
(59 . 0) Installatievoorziening en
- h y d rofoorinsta llatie 855 1 282 1042 3 179 14 . 3
-v uil stor tkokers 486 1042 1528 6.9
- droge brand l eid ing 672 1042 17 14 7.7
----------- --_._--
({, .._) In stallaties
({'6 . 0) Tran sport voo r z ieningen
-- personenl i ften 855 1282 10 4 2 3 179 14 . 3
- b oodsch a ppenliftjes 192 408 157 757 3. 4
- emmer- l i f ten 400 400 1.8
- rep arat iekooi met geleidebalk op het dak 366 366 1. 6
------------------ - -----------------------
(69.0) Installatievoorzie ni ngen (electr. )
- blik s emb evei liging 56 1 ""\0;:-
..::....J ,..,
.... 22 4 1532 6.9
-deurtelefoon 304 672 1042 20 18 9. 1
BIJLAGE 2
MINIMALE WANDDIKTEN VOLGENS DE
MODEL-BOUWVERORDENING
T ot en met de voorlaatste wijziging stond onderstaande tabel in de Model-
bouwverordening. De daarin aangegeven minimale wanddikten komen over-
een met de aangehouden wanddikten in de onderzochte bestekken.

TABEL 4 Minimum-dikte van wanden van metselwerk van baksteen of kalkzandsteen


van tot bewoning bestemde gebouwen. (Behoort bij art. 171)

Buitenwanden Bouwmuren
I wanden. die een woning
begrenzen, andere dan
Vloer- en balkdragend Niet dragend buitenwanden
aK. 50 VLOER.
MAXIMAAL B.K." VLOER. 2.50 m.

aK. ,. VlOER I W.
MAX. I2.70m.- ..L
aK. 3. VLOER
MAX. 9.70m.-
IW. I W.
Iw.

di11· ~
aK. 2. VLOER IW. IW. IW.

~l: ~~
MAX. 6.70 m..

aK. 1. VLOER IW. IW.


MAX. 3.70 m.-
IW. IW.
,a I" 1.
;'c".'- .,.,
1. ,'Il.,I'M' ....alljlr.'"

STRAATHOOGTE • - = - ,.- ,.-


PEIL

Binnenwanden
I

Vloer- en ba ikdragend Niet dragend Vloer- en balksteunend


aK. 5. VLOER .
MAXIMAAL B.K. ,. VLOER ·2.5Om.

B.K. ,. VLOER I,ZW.

t
MAX.I2.70m. ·
BK. 3. VLOER '1:1 • . IIJW.
MAX. 9.70 m..

kt ,. û=
aK. 2. VLOER '12_ ,., ''2 w. I~W. I':zW.

MAX. 6.70 m.-

B.K. 1. VLOER ,,"w. ,,"w. ,,"w.


MAX. 3.70 m..

!..,~ ~~ ~wlll'W"
IW
..,w. ",w.
"2··
STRAATHOOGTE •
PEIL

1) Indien lid 4 van art. 171 van toepass ing is 1 W .

N.B.
1. Als 1e, 2e ....... Se vloer geldt met inachtneming van artikel 171, lid 2, onder b en lid 3
onder c, de vloer boven de 1e, 2e ... .... Se bouwlaag. Indien een onderbouw aanwezig is
met een vrije hoogte van meer dan 2,2 m wordt deze als eerste bouwlaag gerekend.
Een ondorbouw met een geringere vrije hoogte wordt niet als bouwlaag aangemerkt.

2. In deze tabel is te verstaan onder W = Waalformaat (gem. lengte 214 mm). R = Rijn-
formaat (gem. lengte 181 mm).
3. Bij gebruik van stenen van afwijkend formaat zal de muurdikte ten minste gelijk moeten
zijn aan de volgens 2 berekende dikte.

4. Klamplagen en andere niet in het muurverband opgenomen lagen worden niet tot de
wanddikte gerekend (art. 171 , lid 5).

5. Indien wanden als spouwmuur worden uitgevoerd, geldt met betrekking tot de toelaat-
bare hoogte het bepaalde in artikel 172, lid 1, onder a en e, en lid 2.
BIJLAGE 3
VOORSCHRIFTEN EN WENKEN
Hieronder vindt men de tekstgedeelten uit de Voorlopige wenken en uit de
Voorschriften en wenken van 1951 die betrekking hadden op de bouwcon-
structie.

Uit: Voorlopige wenken voor het ontwerpen van meergezinshuizen (19%)

4. WENKb'\' TE:\' BEHOEVE VAN DE CO:\'STRUCTIE EN VAN DE


AFWEHl"I:-:G VA:\' DE WO~I:\'GE:\'.
Ter voork'Jming van hoge en onnodige onderhoudskosten, veelvuldige
hersteIlin:;i:!n en vernieuwingen, afbreuk aan de bewoonbaarheid, yer-
sneld verval, ontoereikende afschrijving en huurderving door veeh'uldi;;
Jeegsta'lil der woningen, moët bij het ontwerpen aandacht worden ge-
sc::llonken aan degelijke, rationele en goed-uitvoel-bare constructie.
De volgende punten verdienen de bijzondere aandacht.
vochtwering;
thermische isolatie;
wering van geluidshinder;
beschutting tegen wind en tocht;
wering van insecten en ander schadelijk gedierte;
wering van hrandgeyaar;
,-ciligheid tegen inbraak;
yerhinuerin" van on"ewensten inkijk'
mo;;elijkheid tot het "gemakkelijk rein' hOlHlen;
overige eisen van soliditeit en duurza:lmheid (\'oorkoming van snel
ven'al, corrosie, verrotten, aantasting door zwammen, enz.);
dO.:?lmatige en verzorgde riolering, gas-, water- en elec!riciteitsvocr-
ziening.
De lJnuwyerordeningen en het plaatselijk bouwtoezicht zullen stellig
aan me:1ig genoemd punt aandacht schenken. Desondanks komen o.a.
de votgende tekortkomingen voor, welke behalve de genoemde bezwaren.
ook op eXploitatie van dc woningen een zeer nadelige invloed hebben: -
I. De .... loer van de beganegrond ligt op onvoldoende hoogte boven dl'
grondwaterstand, dun wel: de ondergrond bevat organische stoffen Ol
\'uil, terwijl er geen behoorlijke boderuafsluiting is aangebracht.
2. Om··)ldoende en ondeugdelijke uitvoering van de funderingen . Hier-
bij zij opgemerkt, äat het veelvuldig voorkomt dat er om'oldoende voor-
zieningt'n word('n getroffen t.a.v. sloten en greppels, die aanvankelir,
door het terrein liepen.
3. Onvoldoende thermische isolatie.
ol. Ol\l'oldoende capaciteit van, goten en afvoerpijpen cn onvoldo~nd :­
olllll'rs!euning en bevestiging hiervan.
5. Watcrdoorl:ltcllde kcIdermuren, doorslaande buitenmuren, om'ol-
doende trllsramen, ondeugdelijk-afgedekte topgevels en verkeerd geco'-
slrllcercl(' borstweringmuurtjes; onûeugdelijke mortel, halfstec!!' :,'.' ,,--
bij uitgebouwde Yerlrekken, keukens cn prÏ\','ll-n, gedeeltelijk dich:,:,,-
raakle spouwen; ~en en ander veroor/..lakt ~uYl'kn en tekortkou;:::,: ' -:l,
waarvan de herstellingen yaak zeer kostbaar, SlllllS onmogelijk zij!] ,
6. Met onvoldoende zorg gemaakte scheidingsmuren (geluidslekken),
7. Met onvoldoende zorg gemetselde en nit'l heIIOorIijk veranhr(l~
schoorstenen.
8. Een te geringe afschuining van onderdorpds.
9. Onvoldoende ventilatie onder de houten vlol'ren van de beganegrond.
10. Slecht aangedrevcn houten vloeren,
11. Het gebruik van niet-watervast triplex of \":\1\ eterniet cr board in
bultenbetimmeringen (vooral deuren en hJikl'n). Wegens de monwnlf·le
houtschaarste dienen houten luiken achterwegl' I(l'laten te worden.
12. Onvoldoende bevestiging van trapleuuin;;l'n cu slecht hang- cn
sluitwerk.
13. Verkeerde leidingen-aanleg en uitvoering in minderwnardige ma-
terialen 1 ).
14. Vochtdoorlatende vloeren in sanitaire ruimtl'n.
15. Het niet voldoende rekenen op beschmligin;! \"an wanden etc.
(daar waar fiet~en en kinderwagens langs gaan).
tG. Onvoldoende afwerklagen op stenen vloerl'n, waardoor deze vooral
's winters te koud zijn en ziekte veroorzaken, dan wel spoedig afbrok-
kelen, scheuren, stoffig worden.

1) Men raac!pte.tte op d.:ze Jtebieèen:


- L.et .. Ha~dboek voor ho:t \X'3h:rleidin~v~k";
- de ••GA \ 0 39" (Ga.iinst.1l1atic - \"oorschrHtcn 1939);
- de Norm .... h·oorschri.it en:
N·1OO2 V cilin~hcids· ·'J .,) rsch!iHII!:l voor cen!ra.lc '"t:",":1::nin ·f)inst.:ill:ltie V.C. V.
N .. l006 A!~.:mccQ~ "'lo :... rs;:britt~n vaor àienst- en 1::i:-~l'Qi~~Jia.~e:l , ' 3.ft ""a!et A.\-".\f .L
119h-uiti!:J.v,-:: lÇ3~1:
N-~lllO \,(l~r$chrih~n \"oor ~torec~ris~be stnk51rl>om:nst~lhti,'~ "1.D. lage spllnnin ·~ r'r:. 1:1 \,·;lt'O·
heuet.. "lakels. k3ntoorl!~bouw(!n enz. (Huillinst3H:J~il:,v\'l.n.:hrHt~rt;
- bet R.pport ~Il. 1 van d.· CIlU\mis,i~ vllor d\!' KlimJatr~~di!'l\: in G .. bllu\",\!'n.
Uit: Voorschriften en wenken voor het ontwerpen van woningen (1951).

4. Wenken betreffende de constructie van de woningen


Ter voorkoming van hoge en onnodige onderhoudskosten, die een
nadelige invloed op de exploitatie van de woningen hebben, moet bij
het ontwerpen volle aandacht worden geschonken aan eenvoudige,
degelijke en rationele constructies.
De volgende punten verdienen in dit verband bijzondere aandacht:
vochtwering;
beschutting tegen wind en tocht;
wering van geluidhinder;
thermische isolatie;
wering van zwamvorming, verrotten en corrosie;
riolering, gas-, water- en elektriciteitsvoorziening.
In de praktijk ontmoet men vaak de volgende tekortkomingen:
Ie. de vloer van de begane grond ligt op onvoldoende hoogte boven
de grondwaterstand;
2e. onvoldoende capaciteit van goten en hemelwaterafvoerpijpen,
alsmede onvoldoende ondersteuning en bevestiging daarvan;
3e. waterdoorlatende keldermuren, doorslaande buitenmuren, on-
deugdelijk afgedekte topgevels en borstweringmuren, halfsteens-
buitenmuren bij uitgebouwde vertrekken, keukens en privaten;
4e. te geringe afschuining en overstek van onderdorpels van raam-
en deurkozijnen en het ontbreken van waterhollen;
5e. onvoldoende ventilatie onder houten vloeren en platte daken;
6e. het gebruik van niet watervast verlijmd triplex of board en van
asbestcementplaten in buitenbetimmeringen (vooral deuren 'en
luiken);
7e. ondoelmatig en slecht hang- en sluitwerk;
8e. vochtdoorlatende vloerconstructies en ~anitaire ruimten;
ge. verkeerde aanleg en uitvoering in minderwaardige materialen
van centrale verwarmings-, gas-, water- en elektrische installaties.
Men raadplege op deze gebieden:
het "Handboek voor het Waterleidingvak";
de "N 1078, Gavo 1955" (gasinstallatievoorschriften);
de normalisatievoorschriften:
N 1002 Veiligheidsvoorschriften voor centrale verwarmingsinstallatie
v.e.v.;
N 1006 Algemene voorschriften voor dienst- en binnenleidingen van
water A.v.W.L. (1935 - uitgave 1938);
N 1010 Voorschriften voor elektrische sterkstroominstallaties van
lage spanningen in woonhuizen, winkels, kantoorgebouwen, enz.
(Huisinstallatie voorschriften);
voorts de (ten dele in voorbereiding zijnde) Technisch-physische
Bouwvoorschriften van de Hoofdcommissie voor Normalisatie in
Nederland (Bladen V 1068, V 1069, V 1070, enz.).
BIJLAGE 4
LIJST VAN WONINGCOMPLEXEN IN DE STEEKPROEF
Gegeven zijn telkens het totale aantal woningen per complex en het aantal
woningen in meergezinshuizen dat in het onderzoek is betrokken. Buiten be-
schouwing gebleven zijn eengezinshuizen die eventueel tot het complex be-
hoorden en bijzondere woningen zoals woningen met praktijkruimten en
dergelijke. Als opdrachtgever is genoteerd degene die op de titelpagina van
de bestekken (of bij ontbreken daarvan op het aanvraagformulier voor de
woningwetbijdrage) als zodanig werd genoemd.
I. Traditioneel gebouwde woningen met houten vloeren

jaar dossier aantal aantal in gemeente opdrachtgever architect aannemer


nummer woningen onderzoek

1951 V 1236/i 126 126 Amsterdam Eigen Haard Lau Peters J.H. Rozestraten en
+ Rochdale + A. Evers en J.H. Klijn,
G.J.M. Sarlemijn, Amsterdam
Amsterdam
2 1952 V 12661 216 216 Amsterdam Rochdale Th. J. Lammers, Mosselman en
Amsterdam Korteweg,
Rotterdam
2. Traditioneel gebouwde woningen met steenachtige vloeren en met gevels zmder spouw

jaar dossier aantal aantal in gemeente opdrachtgever architect aannemer


nummer woningen onderzoek

3 191f6 V 5295 484 429 Amsterdam gemeente Gemeentelijke A. Castricum,Castricum


Woningdienst, + A. Buur, Alkmaar
Amsterdam (en P. Bot, Heerhugowaard)

4 1949 V 8544 114 114 's-Gravenhage gemeente Dienst Stadsont- ?


wikkeling en
Volkshuisvesting

5 1949 V 8663 147 147 's-Gravenhage gemeente Dienst Stadsont- ?


wikkeling en
Volkshuisvesting

6 1951 V 12037 248 248 's-Gravenhage Verbetering zij F.A.W. v.d. Togt, N.V. Haaäsche Bouwmaat-
ons streven 's-Gravenhage schappij HABO)

7 1951 V 12373 112 112 Amsterdam Stichting "Onze Joh. Brouwer, P. Bot en Zn., Heerhu-
woning" Chr. Nielsen en gowaard
J.H.C. Spruit,
Amsterdam

8 1951 V 12497 152 152 's-Gravenhage gemeente Gemeentelijke Gebr. Groenendijk en Zn.,
Woningdienst Dordrecht
's-Gravenhage

9 1952 V 13086 756 756 Rotterdam gemeente Dienst van Van Vliet en van Duist,
Volkshuisvesting, Rotterdam
Rotterdam

10 1952 V 13647 172 172 Amsterdam Dr. Schaepman J.M. van Harde- Mosselman en Korteweg,
veld, (A. Evens Rotterdam
en G.J.M. Sarle-
mijn, Amsterdam
als directie)

11 1953 V 13646 120 120 Amsterdam Algemene Woning- A. Eibink, Am- H. Fokkens, Naarden
bouw Vereniging sterdam

12 1953 V 13644 176 176 Amsterdam gemeente W.B. Ouëndag, EBA NV, Amsterdam
Amsterdam

13 1953 V 14218 331 80 Leiden De Eendracht + Gemeentewerken Panagro, Warmond (I)


Ons Belang Leiden
jaar dossier aantal aantal in gemeente opdrachtgever architect aannemer
nummer woningen onderzoek

14 1953 ZV 3 693 526 Rotterdam Onze Woon- J.A. Lucas en Aannemercombinatie S.S.N.,
gemeenschap H.E. Niemeijer, Schiedam
Rijswijk

15 1954 YV 8 419 419 's-Gravenhage gemeente Gemeentelijk Woning- N. V. Haagsche Bouwmaatschappij


hage dienst, 's-Gravenhage (HABO)

16 1955 XV 11 685 520 Amsterdam Het Oosten Merkelbach en Elling, J.H. Rozestraten,
Amsterdam Amsterdam

17 1956 ZV 27 588 588 Rotterdam gemeente Vermeer en van Her- Van Om me en de Groot,
waarden, Rotterdam Rotterdam

18 1956 ZV 23 152 152 Rotterdam Tuinstad Zuid- Jan Grijpma, Ooster- Van der Vorm's Aannemingsbedrijf,
wijk beek Rotterdam

19 19 58 XV 92 160 160 Amsterdam Rochdale H. Knijtijzer, Am- J.A. van Gessel, Amsterdam
sterdam

20 1958 ZV 59 134 112 Rotterdam gemeente E.F. Groosman, Rot- Gebr. v.d. Luitgaarden +
terdam H.L. Winkelman, Rotterdam

21 1959 ZV 55 720 720 Rotterdam gemeente Dienst van Volkshuis- Aannemerscombinatie S.S.N.,
vesting, Rotterdam Schiedam

22 1959 ZV 57 678 552 Rotterdam gemeente Ver meer en van Her- Van Omme en de Groot, Rotterdam
waarden, Rotterdam

23 1959 XV 121 664 664 Amsterdam Algemene Joh. Brouwer, Amster- Aannemerscombinatie A.S.N.,
Woningbouw dam Amsterdam
Vereniging

24 1959 YV 80 216 216 's-Gravenhage Algemene J.A. Lucas en Assié en de Water, Leiden
hage Woningbouw- H.E. Niemeijer,
vereniging Voorburg

25 1960 ZV 79 465 256 Rotterdam gemeente Dienst van Volkshuis- Gebr. A. en J. Breur,
vesting Rotterdam Zwijndrecht (J)
3. Traditioneel gebouwde woningen met steenachtige vloeren en spouwmuren

jaar dossier aantal aantal in gemeente opdrachtgever architect aannemer


nummer woningen onderzoek

26 1948 V 7843 126 126 Zuilen gemeente Gemeentewerken Zuilen C.J. van der Voorn, Utrecht

7J 1949 V 8776 104 104 Arnhem Vereniging Albert J. Kramer, Van Doorn- de Vries, Arnhem
Volkshuisvesting Amsterdam

28 1951 V 12282 204 204 Hengelo gemeente Gemeentewerken en H. Elferink, Boekelo


-bedrijven Hengelo + G. Grootlaar, Deursen
+ N.V. Schiewijk IV, Rotterdam
+Lammers en Kok, Enschede

29 1952 V 13122 192 192 's-Gravenhage Algemene Woning- J.A. Hoogeveen en N.V. Aannemingsbedrijf v/h
bouwvereniging J.B. Fels Zwolsman, 's-Gravenhage

30 1953 V 13890 264 264 Zwolle Woningstichting P.A. Lankhorst, J.G. Visser, Leeuwarden
"Volkswelzij n" Zwolle

31 1953 V 13975 120 120 Heerlen Bouwvereniging H.F.J. Stoks, Heerlen N.V. Betonbouw Dura,
"Heerlen lt en A. Schwencke, Heerlen
Maastricht

32 1953 V 14225 151 144 Groningen Woningbouwver. Kazemier, Groningen Lodewijk Geveke, Haren
"Groningen"

13 1953 V 14218 331 222 Leiden De Eendracht + Gemeentewerken Panagro, Warmond (2)
Ons Belang Leiden

33 1953 NV 33 430 190 Breda St. Joseph + B.G.P. Wiercx, Breda A. Zeebregts, Tilburg
gemeente + + Oom en, Oosterhout
NV Volkshuis- + J:de Wilde, Breda
vesting en de
Algemene
Woningbouwver-
eniging

34 1954 NV 133 192 176 's-Herto- Mgr. Prinsen Edmond Nijsten, Bredero's Bouwbedrijf,
genbosch 's-Hertogenbosch Utrecht

35 1954 AV 58 162 162 Groningen Patrimonium Van Wijk en Broos, Knoop en Giezen, Winsum
Groningen
jaar dossier aantal aantal in gemeente opdrachtgever architect aannemer
nummer woningen onderzoek

36 1955 LV 105 238 160 Utrecht gemeente Bouw- en Woningdienst Gebr. Groenendijk en Zn.,
gemeente Utrecht Dordrecht

37 1955 LV 106 280 280 Amersfoort Stichting Cen- J. Brouwer, Aalsmeer A.W. van de Pol, Heemstede
trale Woningzorg

38 1955 MV 787 1i30 301i Arnhem Centrale Woning- N.A.P.M. en G.J.J. J.M. Krijger, Bergambacht
stichting van Hassel, Arnhem

39 1955 PV 229 128 128 Kerkrade gemeente J.J. Fanchamps, H.H.L. Reumkens, Heerlen +
Kerkrade + Vereniging N.V. Limb. Bouw. Mij., Geleen
"Ons Limburg", Heerlen

1i0 1955 GV 353 225 220 Haarlem Eigen Haard Huib Tuninga, Haarlem P. Bot en Zn., Heerhugowaard
lil 1956 HV 1i1i9 112 112 Delft gemeente Openbare Werken, N. Brouwers en Zn., Dordrecht
Delft

1i2 1956 PV 381 307 307 Roermond St. Josef J.A.M. Kurvers H. Fick N.V., Eindhoven
(Vereninging "Ons
Limburg"), Heerlen

1i3 1957 PV 1i25 110 105 Hoensbroek gemeente J.A.M. Kurvers Wilma Aannemingsmaatschappij N. V.,
(Vereniging "Ons Weert
Limburg"), Heerlen

Iili 1958 MV 1388 250 250 Apeldoorn Samenwerkende D. Zuiderhoek, Baarn B.J. Nijhuis en Zn., Rijssen
Woningbouw-
verenigingen

1i5 1960 NV 996 101 101 Boxtel gemeente H.A. Maaskant, Rot- N.V. Internationale Bouw
terdam en K. Bouman, Compagnie, Best
's-Hertogenbosch

25 1960 ZV 79 1i65 68 Rotterdam gemeente Dienst van Volkshuis- Gebr. A. en J. Breur,


vesting, Rotterdam Zwijndrecht (2)

% 1961 PV 919 192 192 Venlo gemeente G.J.W. Snelder, Gebr. van Nieuwenhuizen, Venlo
Maastricht

1i7 1961 HV lli65 120 110 Voorburg Patrimoniums J.A. Lucas en G. van der Kuil, 's-Gravenhage
Woningen H.E. Niemeijer,
Voorburg
jaar dossier aantal aantal in gemeente opdrachtgever architect aannemer
nummer woningen onderzoek

48 1963 DV 602 120 120 Emmen gemeente Gemeentewerken Brands Bouwbesdrijf, Emmen
Emmen

49 1964 DV 619 504 504 Assen di verse woning- Klein N.V., Groningen Van Egteren Woningbouw Mij.,
bouwverenigingen Enschede

50 1964 PV 1490 186 186 Simpelveld Woningvereniging J.A.M. Kurvers Marcel Muyres, Sittard
"Simpelveld" (Vereniging "Ons
Limburg"), Heerlen

51 1965 MV 2556 112 112 Doetinchem Woningbouwver- Van Embden, Choisy, D.J. Duitshof en Zn., Halle
eniging tot Ver- Roorda van Eysinga,
betering van de Smelt, Wittermans,
Volkshuisvesting Delft

52 1965 MV 2566 190 150 Harderwijk Centrale Zanstra en Gmelig N.V. v/h H.J. de Vroom, Harderwijk
Woningstichting Meyling N.V.,
Amsterdam

53 1965 XV 188 470 470 Amsterdam Het Oosten Kromhout en Groet, Gebr. F.J. en J. W. van der Meijden,
Amsterdam Amsterdam

54 1965 EV 1399 130 130 IJsselmuiden Woningstichting H. Brouwer, J. Roelofs, Kampen


Beter Wonen Veenendaal

55 1965 MV 2583 120 120 Nijmegen Kolping Verschoor, Rijswijk Reinbouw N.V., Dieren
4. Niet-traditioneel gebouwde woningen: stapelbouw volgens een gesloten systeem

jaar dossier aantal aantal in gemeente opdrachtgever architect aannemer


nummer woningen onderzoek

56 1951 V 12241 256 256 Leiden gemeente Verhagen, Kuiper, e.v. Tramonta-Systeembouw,
Gouwetor en de Delft
Ranitz, Rotterdam

57 1952 V 13280 254 254 's-Gravenhage Patrimonium A. Verhoor en J. Reijm, Waddinxveen


T. Bier, Loosduinen (systeem Tramonta)

58 1955 YV 4 329 329 's-Gravenhage gemeente B. Merkelbach en Muijs en de Winter,


P. Elling, Amsterdam Rotterdam (systeem Muwi)

59 1956 NV 363 138 138 Roosendaal gemeente Joh.H. Groenewegen N.V. Aannemersbedrijf v/h
en H. Mieras, J. Stam, Dordrecht
Amsterdam (systeem Bakker)

60 1956 YV 43 288 288 's-Gravenhage gemeente B. Merkelbach en Muijs en de Winter, Rotterdam


P. Elling, Amsterdam (systeem Muwi)

61 1957 XV 55 328 328 Amsterdam Eigen Haard W.F. v. Bodegraven, Muijs en de Winter, Rotterdam
Amsterdam (systeem Muwi)

62 1958 HV 627 412 408 Schiedam gemeente E.F. Groosman, Muijs en de Winter, Rotterdam
Rotterdam (systeem Muwi)

63 1958 NV 841 718 302 Breda gemeente Maaskant, Rotterdam Van Vliet en van Duist,
+ K. Bouman en Rotterdam
W. Hopmans, (systeem Pronto)
's-Hertogenbosch

64 1961 NV 1471 348 120 Eindhoven gemeente Maaskant, Van Dom- Van Vliet en Van Duist,
melen, Kroos, Rotterdam
ir Senf, Rotterdam (systeem Pronto)

65 1962 EV 1063 207 207 Enschede gemeente E.F. Groosman, Muijs en de Winter + Dura's
Rotterdam Aannemings Mij. Rotterdam
(systeem Muwi)

66 1962 HV 1605 198 170 Schiedam Vereniging Spruyt en den Butter , Muijs en de Winter,
Volkshuisvest. Schiedam + Technisch Rotterdam
+ Onze Woning Bureau NWR Amsterdam (systeem Muwi)

67 1964 KV 666 344 176 Terneuzen Werkmansbelang Maaskant, Van Domme- Van Vliet en van Duist,
len, Kroos, ir Senf, Rotterdam
Rotterdam (systeem Pronto)
5. Niet-traditioneel gebouwde woningen: gietbouw

jaar dossier aantal aantal in gemeente opdrachtgever architect aannemer


nummer woningen onderzoek

68 1952 V 12378 196 136 Vlaardingen gemeente E.F. Groosman, Muijs en de Winter,
Rotterdam Rotterdam
(systeem Welschen)

69 1954 YV JO 226 226 's-Gravenhage Aigmene J os de Jonge en Leo N. V. Aannemersbedrijf v/h


Woningbouw- de Jonge, Rotterdam P.A. van Wijnen, Dordrecht
vereniging (systeem Korrelbeton)

70 1955 YV 33 206 206 's-Gravenhage De Goede H. V. Gerretsen, N.V. Aannemersbedrijf v/h


Woning 's-Gravenhage P.A. van Wijnen, Dordrecht
(systeem Korrelbeton)

71 1956 HV 526 606 542 Dordrecht gemeente Openbare Werken en N.V. Aannemersbedrijf v/h
Volkshuisvesting, P.A. van Wijnen, Dordrecht
Dordrecht (systeem Korrelbeton)

72 1956 XV 2 740 500 Amsterdam Rochdale W. van Tijen en Rijnlandsche Betonbouw Mij.,
H.A. Maaskant, Delft
Rotterdam (systeem RBM)

73 1957 YV 26 468 369 's-Gravenhage Patrimonium Cusell, 's-Gravenhage N.V. Aannemerbedrijf v/h
+ A. Verschoor en P.A. van Wijnen, Dordrecht
Teun Bier, Loosduinen (systeem Korrelbeton)

74 1957 YV 2 288 288 's-Gravenhage Algemene Jan A. Lucas en N.V. Aannemersbedrijf v/h
Woningbouw- H.E. Niemeijer P.A. van Wijnen, Dordrecht
vereniging 's-Gravenhage (systeem Korrelbeton)

75 195& XV 97 1&0 1&0 Amsterdam Dr. Schaepman F.J. van Gooi + Rijnlandsche Betonbouw Mij.,
Gemeentelijke Woning- Delft
dienst, Amsterdam (systeem RBM)

76 1960 YV 71 366 366 's-Gravenhage Algemene Gemeentelijke N.V. Aannemersbedrijf v/h


Woningbouw- Woningdienst, Boele en van Eesteren,
vereniging 's-Gravenhage 's-Gravenhage

77 1961 XV 131 156 156 Amsterdam Patrimonium Joh. Brouwer en Rijnlandsche Betonbouw Mij.,
C. W. Schaling, Delft
Amsterdam (systeem RBM)

7& 1964 PV 1393 400 400 Kerkrade gemeente J.A.M. Kurvers Wilma Aannemingsmij. N.V.,
(Vereniging "Ons Weert
Limburg") Heerlen (systeem Wilma)
jaar dossier aantal aantal in gemeente opdrachtgever architect aannemer
nummer woningen onderzoek

79 1965 PV 1561 396 120 Heerlen Woningvereni- J.A.M. Kurvers N.V. Vascomij, Heerlen
ging Heerler- (Vereniging "Ons
heide Limburg"), Heerlen
80 1965 ZV 121 106 106 Rotterdam gemeente Dienst van Volkshuis- Volker Bouwmaatschappij N. V.,
vesting, Rotterdam Rotterdam
(systeem RBM-II)
81 1965 ZV 122 200 200 Rotterdam gemeente Dienst van Volkshuis- Volker Bouwmaatschappij N. V.,
vesting, Rotterdam Rotterdam
(systeem RBM-II)
----------------------------- - -~ ---

6. Niet-traditioneel gebouwde woningen: gro~ementenbouw

jaar dossier aantal aantal in gemeente opdrachtgever architect aannemer


nummer woningen onderzoek

82 1956 XV 11 527 157 Amsterdam Eigen Haard C. Wegener Sleewijk, N.V. Nederlandsch Bouw-
Amsterdam syndicaat, 's-Gravenhage
(systeem BMB)

83 1960 YV 93 272 272 's-Gravenhage De Goede Klein, Groningen N.V. Gembouw, 's-Gravenhage
Woning (systeem Rottinghuis)

811 1963 XV 168 2211 2211 Amsterdam Zomers Buiten Oyevaar, 5 tolle en N.V. Nederlandsch Bouw-
van Gooi, Amsterdam syndicaat, 's-Gravenhage
(systeem BMB)

85 1965 GV 1661 217 217 Haarlem gemeente J.P. Kloos, Heemstede N.V. Handelsonderneming
Meyer's Metselbedrijf,
Duivendrecht (3)

86 1965 LV 721 10112 10112 Utrecht gemeente Bouw- en Woningdienst, Intervam, 's-Gravenhage
Utrecht (systeem VAM)

(I) Een gedeelte van dit complex behoort tot groep 3.


(2) Een gedeelte van dit complex behoort tot groep 2.
(3) Dit complex is bij de telling in bijlage I buiten beschouwing gelaten.
VERWANTE BOEKEN

De op de volgende pagina's vermelde uitgaven van de Delftse Universitaire


Pers zijn verkrijgbaar via de erkende boekhandel of rechtstreeks te bestel-
len bij:
Delftse Universitaire Pers
Stevinweg 1
2628 eN Delft
telefoon: (015) 783254
Volkshuisvesting in theorie en praktijk

x H. Priemus, 'Volkshuisvesting in de vuurlinie'


1983/X + 126 blz./ISBN 90-6275-120-2// 30,55/gratis bij intekening op de serie

I. H. Priem us, 'Volkshuisvestingssysteem en woningmarkt'


1983/VIII + 142 blz./ISBN 90-6275-121-0//30,55

2. H. Priemus, 'Huurprijsbeheersing: omstreden instrument van volkshuisvestingsbeleid'


1983/VI + 114 blz./ISBN 90-6275-122-9// 30,55

3/4 H. Priemus, 'Verhuistheorieën en de verdeling van de woningvoorraad'


1984/VIII + 336 blz./ISBN 90-6275-123-7// 70,50

5. H. Priem us, 'Bouwproces en woningbouwmarkt'


1984/VIII + 140 blz./ISBN 90-6275-125-3// 40,25

6. H. Priemus, 'Nederlandse woontheorieën'


1984/VI + 92 blz./ISBN 90-6275-126-1//40,25

7. J. van der Schaar, 'Groei en bloei van het Nederlandse volkshuisvestingsbeleid'


1986/XX + 500 blz./ISBN 90-6275-127-X/I 49,85

8. J. van der Schaar, 'De huisvestingssituatie in Nederland 1900-1982. Lange termijnontwikke-


ling in de hoogte en in de verdeling van woonlasten'.
1986/X + 148 blz./ISBN 90-6275-128-8//40,25

9. L.G. Gerrichhausen en M. van Giessen, 'Naar nieuwe lokale bestuurlijke verhoudingen. Het
partnermodel'.
1986/VIII + 68 blz./ISBN 90-6275-129-6// 25,45

10. J. van der Schaar, 'De non-profit huursektor: woningbeheer en -exploitatie'


1986/XII + 100 blz./ISBN 90-6275-248-9/1 33,10

11. K. Baartmans, F. Meyer en A.A. van Schaik, 'Woningonderhoud en informele sektor. Een ver-
kennend onderzoek naar de ontwikkeling van de verhouding tussen het formele en informele
woningonderhoud'
1986/VI + 140 blz./ISBN 90-627 5-242-X/1 40,25

12. H. Westra, 'Non-profit woningexploitatie'


1986/VI + 103 blz./ISBN 90-6275-277-2/130,55

13. A.A. van Schaik 'Huurbepaling van nieuwbouw en huuraanpassing in de voorraad'


I 986/VI + 116 blz./ISBN 90-6275-257-8//33,10
14. K. Baartmans, F.Meijer, A.A. van Schaik, 'Zelfwerkzaamheid, woningonderhoud en bouw-
werkgelegenheid'
1987/VI + 164 blz./ISBN 90-6275-306-X/I 42,40

15. H.M.H. van der Heyden (met medewerking van H.F. Kaan en A.A. van Schaik), 'Onderhouds-
organisatie en- beleid in de kommerciële huursektor'
1987/IV + 104 blz./ISBN 90-6275-024-9/1 28,80

16. G. Vijverberg, 'Onderhoudsplanning van non-profit huurwoningen in perspectief; een


inventarisatie van zes onderhoudsplanningssystemen.
1987/VI + 288 blz./ISBN 90-6275-339-6/149,85

17. H. Heeger en F. van der Zon, 'Nieuw Engeland, Hoogvliet: perspektieven voor een na-oorlogs
woongebied in Rijnmond'
1987/VI + 286 blz./ISBN 90-6275-397-3/

11 Woonlasten en woonJastenbeleid

I. H. van Fulpen, 'Het kostprijs vraagstuk in de volkshuisvesting'


1983/60 blz./ISBN 90-6275-201-1/1 17,80

2. P. Groetelaers en H. Priem us, 'Woonuitgaven, woonkwaliteit en woningproduktie: inventari-


satie van Nederlandse statistieken'
1983/164 blz./ISBN 90-6275-202-0/1 28,00
3. H. Priemus, 'Woonlasten en doelsteJJingen van volkshuisvestingsbeleid'
1983/32 blz./ISBN 90-6275-203-9/f 10,20

~. C.A. Adriaansens, 'De begrippen inkomen en woonlasten in de regelgeving'


1983/36 blz./ISBN 90-6275-20~-7 /f 12,70

5. H. van Fulpen, 'Woonlasten- en inkomensbegrippen in onderzoek en statistiek'


198~/IIJ + 50 blz./ISBN 90-6275-205-5/ f 15,30

6. J. van der Schaar, 'Woningcorporaties en non-profitverhuur'


1983/60 blz./ISBN 90-6275-206-3/ f 15,30

7. J. van der Schaar, 'Trends in woonlasten'


198~/IIJ + 8~ blz./ISBN 90-6275-207-1/f 20,15

8. H. van Fulpen en H. Priem us, 'Relaties tussen woonlasten en woning-, resp. bewonerskenmer-
ken' 198~/IV + ~~ blz./ISBN 90-6275-208-X/f 15,30

9. J. van der Schaar, 'Woonsubsidies en overheidsbudget'


198~/IIJ + 32 blz./ISBN 90-6275-209-8/ f 12,70

10. P. Groetelaers, 'De ontwikkeling van de nieuwbouwkwaliteit van woningen, 1977-1981; analy-
se op basis van de kwalitatieve woningbouwdocumentatie'
198~/VI + 72 blz./ISBN 90-6275-210-1/f 15,30

1 I. H. Priemus, 'Financiële stromen bij woningbouw en woningvoorraadbeheer'


198~/IIJ + 2~ blz./ISBN 90-627 5-211-X/ f 10,10

12. C.A. Adriaansens, 'Subsidiëring van de volkshuisvesting'


198~/IIJ + 60 blz./ISBN 90-627 5-21 ~-~/ f 17,80

13. H. van Fulpen, 'Een internationale vergelijking van woon uitgaven'


198~/IIJ + ~9 blz./ISBN 90-6275-213-6/f 15,30

1~. H.A. Caron, H. Priem us, 'Lokale woonlastenonderzoekingen als maatschappelijk signaal'
1985/IV + 382 blz./ISBN 90-6275-212-8/f 50,35

15. H. Priem us, 'Nieuwbouw van gesubsidieerde huurwoningen; de ontwikkeling van objektsubsi-
dies en aanvangshuren 1970-1982'
198~/IIJ + 80 blz./ISBN 90-6275-215-2/f 17,80

16. H. Priem us, 'Toepassing van de BGSH 1975 bij woningwetwoningen (1982 - medio 1983);
kwantitatieve analyse van het gebruik van de huurtabel'
198~/IIJ + ~~ blz./ISBN 90-6275-216-0/f 15,30

17. H. Priem us, 'HuurvaststeJJing van gesubsidieerde nieuwbouw: de ontwikkelingen van het be-
leid in de periode 197~-198~'
198~/IV + 67 blz./ISBN 90-6275-217-9/f 17,80

18. H. Priemus, 'Plaatsbepaling van het beleidsinstrument "Objektsubsidiëring'"


198~/IIJ + 7~ blz./ISBN 90-6275-219-5/f 20,~0

19. H. Westra, 'Exploitatie van woningwetwoningen, fondsen en reserves'


198~/IV + 82 blz./ISBN 90-6275-218-7/f 20,~0

20. J.B.S. Conijn, P.H.F. van Deutekom en 1.L. Ooms, 'De verdeling van de individuele
woon uitgaven, 1982-199~, de koopsektor'.
1987/Vl + 70 blz./ISBN 90-6275-369-8/ca. f 17,00
verschijnt: januari 1988

21. H. Westra, 'Exploitatie van woningwetwoningen: analyse per complex'


1985/Vl + 9~ blz./ISBN 90-6275-181-~/f 17,80

22. J. van der Schaar, 'Verdelingsbeleid en subsidietechniek: subjektsubsidies en -heffingen'


1985/VIlJ + 62 blz./ISBN 90-6275-17~-I/f 17,80

23. J.B.S. Conijn, P.F.H. van Deudekom en 1.L. Ooms, 'De hoogte en de verdeling van de indivi-
duele woon uitgaven 1981-2000; De huursektor'
1987/IIJ + 152 blz./ISBN 90-6275-290-X/f 18,55
24. A.M. Vervaet, 'In di viduele huursubsidie tussen volkshuisvestings- en inkomensbeleid'
1986/circa 100 blz./ISBN 90-6275-259-4/1 28,00

25. H.M.H. van der Heijden en H. Westra, 'Aankopen van particuliere woningen door toegelaten
instellingen en gemeenten'
1988/circa 100 blz./ISBN 90-6275-258-6/circa I 20,00
verschijnt: voorjaar 1988

26. A.M. Vervaet, 'Huren en inkomens in en buiten stadsvernieuwingsgebieden; een verkenning'


1987/V1 + 60 blz./ISBN 90-6275-253-5/1 18,55

27. H. Priem us, Balans van het onderzoeksprojekt 'Woonlasten en woonlastenbeleid'.


verschijnt: voorjaar 1988

m Zelfwerkzaamheid en volkshuisvesting
waarin ook opgenomen rapporten "TH Beleidsruimteonderzoek Zelfwerkzaamheid in de wo-
ningbouw"

1. H. Priem us, 'Zelfwerkzaamheid in de volkshuisvesting. Inleidende analyse'


1985/111 + 188 blz./ISBN 90-6275-222-5/128,00

2. J.H.M. van Bokhoven en P. Groetelaers, 'Vroege experimenten met zelfwerkzaamheid in Ne-


derland'
I 987/V1 + 85 blz./ISBN 90-6275-303-5/1 18,55

3. P. Groetelaers, 'Evaluatie van het projekt van 49 casco-koopwoningen te Kockengen'


1984/IV + 140 blz./ISBN 90-6275-221-7//22,90

4. A.L.M. Hoenderdos, A.W.C. Metselaar, 'Huurderszelfwerkzaamheid in een ERA-flat, Zoeter-


meer'
1985/IV + 192 blz./ISBN 90-6275-223-3/1 28,00

5. J.H.M. van Bokhoven en P. Groetelaers, 'Zelfbouw in houtskeletbouw; 64 patiobungalows in


Rotterdam'
1988/circa 100 blz./ISBN 90-6275-249-7/circa I 20,00
verschijnt: midden 1988

6. J.H.M. van Bokhoven, A.W.C. Metselaar, 'Evaluatie van Bouw-T-Zelf huizen in Amsterdam'
1988/ci rca 60 blz./ISBN 90-6275-250-0/circa I 15,00
verschijnt: midden 1988

7. C.A. Adriaansens, 'Juridische aspecten van zelfwerkzaamheid in huurwoningen'


1986/111 + 140 blz./ISBN 90-6275-197-0//22,90

8. A.L.M . Hoenderdos en A.W.C. Metselaar, 'Beleid en ervaringen van non-profit verhuurders


bij huurderszelfwerkzaamheid'
1986/111 + 40 blz./ISBN 90-6275-233-0/1 15,30

9. A.W.C. Metselaar, 'Cascowoningen: exploitatie en woonuitgaven'


1988/circa 60 blz./ISBN 90-6275-170-9/circa 115,00
verschijnt: voorjaar 1988

10. F. Meijer, 'Zelfwerkzaamheid en renovatie. Vergoedingen voor zelf aangebrachte voorzienin-


gen en zelfwerkzaamheid bij renovatie van aangekocht particulier bezit in de gemeente Den
Haag'
1987/IV + 121 blz./ISBN 90-6275-302-7/1 22,90

11. A. Graafland, 'Zelfwerkzaamheid in de woonomgeving; de omvang in Nederland, de houding


van gemeenten en bewoners'
1986/354 blz./ISBN 90-6275-296-9/150,35

12. A.L.M. Hoenderdos en A. W.C. Metselaar, 'Evaluatie van de planprocedure van 93 huurcasc0-
woningen in Huizen'
1988/circa 100 blz./ISBN 90-6275-251-9/circa I 20,00
verschiint: vooriaar 1988
13. A. Graafland, 'Evaluatie experimenteel drager-inbouw projekt in Dronten:
Ex 82/06 Naar flexibel wonen'
1986/IV + 126 blz./ISBN 90-6275-297-7/1 22,90
IV Exploitatieproblemen van naoorlogse woningen
waarin ook opgenomen rapporten van het onderzoek: 'Dreigende sloop van naoorlogse wonin-
gen: oorzaken, lessen en preventie'

1. A.L.M. Hoenderdos, N.L. Prak, H. Priem us, 'Verval van naoorlogse woningen: een probleem-
schets'
1986/IV + 44 blz./ISBN 90-6275-269-1/1 15,30

2. P. Groetelaers, 'Betonschade, oorzaken, herstel en financiële kon sekwen ti es'


1985/IV + 82 blz./ISBN 90-6275-169-5// 17,80

3. N.L. Prak, 'De Linnaeusstraat e.o. Gebouwd in 1947, gesloopt in 1977'


1985/IV + 70 blz./ISBN 90-6275-180-6// 17,80

4. H. Priemus, 'The Spirit of St. Louis': de neergang van Pruitt-Igoe'


1986/IV + 88 blz./IOO blz./ISBN 90-6275-254-3/1 20,40

5. A.L.M. Hoenderdos en A.W.C. Metselaar, 'Beleid en ervaringen van non-profit verhuurders


met exploitatieproblemen en leegstand van naoorlogse woningen'
1988/circa 200 blz./ISBN 90-6275-255-I/circa 1 40,00
verschijnt: voorjaar 1988

6. A.L.M. Hoenderdos, (voorlopige titel) 'De Bijlmermeer Amsterdam'


1988/circa 120 blz./ISBN 90-6275-304-3/circa 1 23,00
verschijnt: voorjaar 1988

7. H.P. Heeger, A.L.M. Hoenderdos, A.W.C. Metselaar en J. Vermeeren, (voorlopige titel) 'Het
Grevelingencomplex te Den Helder'
1988/circa 120 blz./ISBN 90-6275-305-I/circa 1 23,00
verschijnt: voorjaar 1988

8. M.F. Coenen, 'Potentiële probleemkomplexen in Nederland. Een eerste inventarisatie'


1986/IV + 38 blz./ISBN 90-6275-289-6/1 10,20

V Leegstand en huurderving

!. H.M.H. van der Heijden, 'Leegstand: begrippen en statistische gegevens'


1986/Ill + 68 blz./ISBN 90-6275-270-5/1 17,80

2. F. van der Zon, 'Huurderving in de korporatiesektor en verhuurproblemen in naoorlogse


korporatiekomplexen'
1986/Ill + 65 blz./ISBN 90-6275-268-3/1 17,80

VI Technisch bestuurskundige verkenningen

!. F.H.J. Duenk en F.A.M. Hobma, 'Rijkswegentracering: coördinatie van meersporige besluit-


vorming'
1987/VI + 90 blz./ISBN 90-6275-329-9/1 22,90

2. F.H.J. Deunk en F.A.M. Hobma, 'Dieptedelfstoffenwinning: coördinatie van meersporige be-


sluitvorming'
1987/VI + 77 blz./ISBN 90-6275-330-2/f 22,90

VII Bouwinformatica (Informatietechnische lnfrastruktuur voor de woningbouw)

!. H.L. Swets, 'Woningbouw: netwerk van deelprocessen'


1987/X + 84 blz./ISBN 90-6275-011-7//26,50

2. H.L. Swets, 'Informatieverwerking tijdens de besteksfase'


1987/X + 42 blz./ISBN 90-6275-013-3/1 18,55

3. W.J. Stam, P. Groetelaers, W.A.H. Thissen, 'Informatiestructurering in de bouw; eerste ver-


kenning en evaluatie van initiatieven'
1987/X + 44 blz./ISBN 90-6275-016-8// 18,55

4. H.L. Swets, 'Van Programma naar Ontwerp'


1988/ca. 50 blz./ISBN 90-6275- /ca.1 13,00
verschijnt: voorjaar 1988
5. W.J. Stam, H. Priemus en D. BuwaJda, 'Struktuur van de bedrijfstak en trends in de bouw'
1987/X + 34 blz./ISBN 90-6275-376-0/ca. 1 10,00
verschijnt: voorjaar 1988

6. R.J. de Boer en O.K. van Megchelen, 'Een uitwerking van de deelprocessen: prijsvorming en
aanbesteding, en bouwuitvoering'
1988/ca. 220 blz./ISBN 90-6275- /ca. 1 46,00
verschijnt: voorjaar 1988

VIII Beheer en onderhoud van woningen

1. F. Meyer, 'Innovaties in het technisch beheer van eigen woningen'


1987/124 blz./ISBN 90-6275-376-0/ca. 1 28,00
verschijnt: voorjaar 1988

2. H.F. Kaan, H.M.H. van der Heyden en A.A. van Schaik, Drie case-studies naar de
onderhoudsorganisatie bij woningcorporaties
1988/ca. 125 blz./ISBN 90-6275-398-I/ca. 1 28,00
verschijnt: voorjaar 1988

3. H.F. Kaan, 'Aspekten van bedrijfsmatig onderhoud; een verkenning van theorieën, processen
en technieken van het onderhoud'
1987/VI + 104 blz./ISBN 90-6275-381-7/ca. 1 23,00
verschijnt: voorjaar 1988

4. H.F. Kaan, 'Naar marktgericht woningbeheer; flexibiliteit in de verdeling van


verantwoordelijkheden tussen huurder en verhuurder bij onderhoud en service'
1987/ca. 50 blz./ISBN 90-6275-380-9/ca. 112,00
verschijnt: voorjaar 1988

5. (titel nog niet bekend)

6. E. Amoryen G. Vijverberg, 'Innovaties in het technisch beheer van woningen in de sociale


huursector'
1987/VI + 141 blz./ISBN 90-6275-379-5/1 35,50

IX Engelstalige uitgaven

1. H. Priem us, 'Who will pay the Housing Bill in the Eighties?'
1983/VI + 128 pp./ISBN 90-6275-119-9/140,25
Joint edition with international Federation for Housing and Planning

2. H. Priem us, 'Housing Allowances in the Netherlands: product of a conservative or progres-


si ve ideology?'
1984/VI + 126 pp./ISBN 90-6275-146-6/1 40,25

3. N.L. Prak en H. Priem us, 'Post-war Public Housing in trouble'


1985/VI + 200 pp./ISBN 90-6275-167-9/1 40,25

X Diversen

1. H.W.M. Toneman, 'Sociale alarmeringssystemen. Advies aan Patrimoniums Woningstichting


Ridderkerk'
1986/IV + 67 blz./ISBN 90-6275-294-2/1 12,70

You might also like