Professional Documents
Culture Documents
Bûuwkunde j gg
T.H. Delft.
BOUWCONSTRUCTIEVE
ANALYSE VAN
NAOORLOGSE
MEERGEZINSHUIZEN
IN DE NON-PROFIT
HUURSECTOR
1946-1965
VOLKSHUISVESTING
IN THEORIE EN PRAKTIJK 20
BOUWCONSTRUCTIEVE
ANALYSE VAN
NAOORLOGSE
MEERGEZINSHUIZEN
IN DE NON-PROFIT
HUURSECTOR
1946-1965
ir C. C. F. Thijssen
ir C.l. Meijer
Thijssen , C.C.F.
2. Verantwoording .•••..•..••.•..•.••••..•••••.•.••••••....•. 5
Voor u ligt het verslag van de eerste fase van het onderzoek "Bouwcon-
structieve analyse van naoorlogse meergezinshuizen in de non-profit huur-
sector". Dit onderzoek is uitgevoerd in een samenwerkingsverband tussen
het Onderzoeksinstituut voor Technische Bestuurskunde (OTB) en het
Research-Instituut voor Woningbouw, Volkshuisvesting en Stadsvernieuwing
(RIW) in opdracht van de Directie Onderzoek van het Directoraat-Generaal
van de Volkshuisvesting van het Ministerie van VROM. Het nu uitgevoerde
onderzoek kan beschouwd worden als een vervolg op het eerder door het
RIW uitgevoerde onderzoek "Woningvoorraad '45-'75". De daarin voorko-
mende beschrijving van de naoorlogse woningvoorraad was een eerste ver-
kenning van het onderzoeksterrein, die beperkt bleef tot het westen des
lands. Bij het nu uitgevoerde onderzoek kon worden uitgegaan van een re-
presentatieve landelijke steekproef uit het bestand etagewoningen, zodat
het mogelijk is conclusies te trekken over de frequentie waarmee bepaalde
bouwconstructies voorkomen. Er was nu ook meer tijd en geld beschikbaar,
zodat het mogelijk was de tekst te illustreren met detailtekeningen.
Behalve wij zijn ook anderen bezig met onderzoek onder de bestaande wo-
ningvoorraad. Een onderzoek dat zeer dicht bij het terrein ligt waarmee wij
ons bezighouden, is de door het Bouwcentrum uitgevoerde Kwalitatieve
Woningregistratie (KWR). Dit onderzoek en het onze overlappen elkaar nau-
welijks, ook niet waar het om naoorlogse etagewoningen gaat: ze vullen el-
kaar aan. Een belangrijk verschil tussen dat onderzoek en het onze is dat in
de KWR de huidige toestand geregistreerd wordt en in ons onderzoek de
aanvangstoestand.
Een van de meest opmerkelijke resultaten van ons onderzoek is het verschil
dat aan het licht kwam tussen de bouwpraktijk in de drie grote steden en de
rest van het land. Verder treft men aan een overzicht van de grote en klei-
ne bouwtechnische gebreken van onze naoorlogse etagewoningen. In een bij-
lage wordt een kwantificiering gegeven van alle voorkomende bouwcon-
structies. Wij hopen met dit rapport een nieuwe bijdrage te leveren aan de
nog altijd tekortschietende kennis over de woningvoorraad.
Zoals vele publicaties zou ook dit rapport niet op deze wijze tot stand zijn
gekomen zonder de begeleiding en het commentaar van andere personen.
Van die anderen moeten wij op de eerste plaats noemen prof. dr. ir. H.
Priem us en ir. A.L.M. Hoenderdos, voorts de deelnemers aan de onder-
zoekscluster "Exploitatieproblemen van naoorlogse woningen" van het OTB
en de begeleidingscommissie van het DGVH onder voorzitterschap van drs.
M.J. van Oostrom. Bijzondere dank zijn wij verschuldigd aan de heer F .H.
van Gigch, die optrad als contactpersoon van het DGVH, en aan de heer
J.M.A. Ruigrok van het OTB, die heeft zorggedragen voor de reproductie
van vele van de afbeeldingen. Het typewerk van het rapport is verricht bij
het OTB. Het merendeel van de foto's is gemaakt door de heer H. W. Krüse
van de Fotografische Dienst van de Faculteit der Bouwkunde te Delft.
Daarnaast ontvingen wij nog foto's van anderen.
2
1
INLEIDING EN PROBLEEMSTELLING
De naoorlogse periode omvat een tijdvak van al meer dan veertig jaar,
waarin een zeer omvangrijke woningproductie tot stand kwam. In totaal
kwamen in deze periode ruim drie en een half miljoen woningen gereed,
waarvan bijna twee miljoen in de non-profit huursector • Wie iets van dat
grote aantal woningen wil onderzoeken, ziet zich gedwongen de hoeveelheid
onderzoeksmateriaal in te perken. Dat is bij dit onderzoek ook gebeurd: wij
beperkten het onderzoek tot een steekproef uit de woningen in meergezins-
huizen in de woningwetsector en we splitsten het onderzoek bovendien in
twee fasen. De eerste fase omvat de periode van 1945 tot 1965, de tweede
fase de jaren 1966 tot 1985. Het doel van het onderzoek is de kennis die
nodig is bij toekomstige bouwkundige ingrepen te verzamelen en vast te
leggen. Voor ingrepen is immers nodig dat men weet hoe een bouwwerk in
elkaar zit en wat de zwakke plekken zijn. Men moet daarnaast bedenken
dat in zo'n lange periode als wij nu beschrijven veel is veranderd in de
bouwpraktijk, dat heel wat zaken als nieuwigheden zijn geïntroduceerd en
dat veel van die nieuwigheden intussen ook weer uit de bouwpraktijk zijn
verdwenen; men denke bijvoorbeeld aan de systeembouw of de keuzeplan-
nen. Om eventuele toekomstige ingrepen goed te kunnen verrichten is daar-
om ook kennis vereist van inmiddels in onbruik geraakte constructiewijzen.
Opgemerkt moet worden dat de bouwconstructieve aspecten van de naoor-
logse woningvoorraad geen braakliggend terrein zijn. Over nieuwe bouwme-
thoden (zoals systeembouw) werd veel gepubliceerd, over het gewone tradi-
tionele bouwen veel minder. Een representatieve technische beschrijving
van de woningvoorraad bestond tot nu toe nog niet.
Ingrepen zijn vaak onontkoombaar. In naoorlogse woningen blijken zich nog-
al eens problemen voor te doen die samenhangen met de toegepaste bouw-
methode, het materiaalgebruik en de uitvoering. Men denke aan 'systeem-
gebreken', scheurvorming in de constructie, bouwfysische tekorten, beton-
schade e.d.
Er lopen momenteel nog andere onderzoeken waarin de naoorlogse woning-
voorraad ter sprake komt. Een onderzoek dat ongeveer hetzelfde terrein
bestrijkt als het onze is de Kwalitatieve Woningregistratie (KWR). Onlangs
zijn hiervan de eerste rapportages verschenen, waarin verslag wordt gedaan
van de steekproeven en een raming wordt gegeven van de kwaliteitsachter-
stand(l). Bij de KWR neemt men de woningen ter plaatse op en kan men dus
redelijk exact beschrijven wat men aantreft en in welke conditie de woning,
resp. het complex verkeert. Deze methode heeft (zoals elke methode) be-
perkingen. Men kan lang niet altijd goed vaststellen welke constructies er
zijn toegepast, omdat men het inwendige van de constructie niet kan zien.
Dat blijkt ook uit de KWR-rapporten: een aantal elementen, te weten fun-
dering (niet zichtbare gebreken), platte daken (dakbedekking) en gemeen-
3
schappelijke ruimten, zijn vanwege "opnametechnische bezwaren" niet
meegenomen in de berekeningsmethodiek voor de bepaling van de herstel-
kosten. Er zijn echter wel meer zaken die door de deskundigen van de
woningregistratie niet exact vastgesteld kunnen worden, zoals datgene wat
zich onder het oppervlak van vele beganegrondvloeren bevindt, of onder de
dakbedekking, wat voor vloerelementen zijn toegepast of wat voor mate-
riaal voor weggewerkte leidingen is gebruikt.
De KWR geeft ramingen voor de herstelkosten voor gemeenten van diverse
grootte, naar eigendomscategorieën en bouwperioden, maar deze gegevens
zeggen niets over de herstelkosten in individuele gevallen. Ons rapport zegt
niets over herstelkosten, maar het bevat wel zo volledig mogelijk gegevens
over de in de woningvoorraad voorkomende constructiegebreken en over de
mate waarin die voorkomen. Een ander verschil met de KWR, dat duidelij-
ker zal blijken als over de opnamen door de deskundigen wordt gerappor-
teerd, is dat de KWR de tegenwoordige kwaliteit beschrijft (uitgedrukt in
aantal guldens herstelkosten) en wij de oorspronkelijk gerealiseerde kwali-
teit, alsmede de fouten die daarbij gemaakt werden en de noodzakelijk ge-
bleken ingrepen beschrijven. De rapporten vullen elkaar dus aan zonder veel
overlappingen. Ons onderzoek vormt tevens een aanvulling op de Kwalita-
tieve Woningdocumentatie (tot nu toe het meest indrukwekkende gegevens-
bestand over de naoorlogse woningvoorraad) en de Kwantitatieve Mate-
riaaldocumentatie (in 1979 begonnen), die beide ooit door het Ministerie
zijn opgezet maar die thans niet meer bijgehouden kunnen worden.
De probleemstelling van het hier beschreven onderzoek luidt:
hoe zijn naoorlogse non-profit meergezins-huurhuizen geconstrueerd; hoe-
veel is er van wat voor soort constructies uit welke periode; welke bouw-
constructieve problemen, die van belang zijn voor een eventuele toekoms-
tige renovatie, deden of doen zich voor, resp. kunnen zich in de nabije
toekomst voordoen? Om de aangeduide vragen niet alleen kwalitatief, maar
ook kwantitatief te kunnen beantwoorden, is een onderzoek vereist aan de
hand van een representatieve steekproef.
Ij.
2
VERANTWOORDING
5
-< gevel zonder spouw
--<
houten vloer = GROEP 1
gevel met spouw
; GROEPJ
woningen in ; GROEP)
meergezinshuizen
steenachtige vloer
; GROEP 4
steenachtige vloer
; GROEP j
<
grote-elementenbouw
houten vloer
steenachtige vloer
; GROEP 6
Schema groepsindeling
Voor de traditionele bouw bestaat zo'n indeling nog niet. Een probleem is
bovendien dat het om een vrij lange periode gaat, waarin wel voortdurend
veranderingen optraden, maar waarin geen schoksgewijze ontwikkelingen te
onderscheiden zijn. Wel kan men een aantal duidelijke kenmerken noemen,
waarvan men het al of niet voorkomen kan gebruiken voor een categorie-
indeling. Dat zijn de aanwezigheid van houten of van stenen vloeren als wo-
ningscheiding en het wel of niet voorkomen van een spouwconstructie in de
gevels. Een probleem, dat hierbij onmiddellijk rijst, is dat het voorkomen
van een traditionele constructie als houten vloeren niet beperkt is tot de
traditionele bouw, maar evengoed voorkomt bij de niet-traditionele bouw:
bij voorbeeld bij het BMB-, het eerste RBM- en bij het Airey-systeem.
Evenmin is het ontbreken van een spouw iets exclusiefs voor de traditionele
bouw: bij de systemen Welschen, Klijn en het eerste van RBM ontbreekt de
spouw ook. Anderzijds ligt bij de niet-traditionele bouw een onderverdeling
op grond van houten of stenen vloeren en het al of niet voorkomen van een
spouwconstructie niet zo voor de hand omdat de te verwachten grootte van
de groepen vrij klein zal zijn. Voor 1965 kwam de erkende systeembouw de
meeste jaren immers niet boven een aandeel van 12% van de totale
woningproduktie. Voor de traditioneel gebouwde woningen is het echter
moeilijk om nog meer kenmerken vast te stellen, die de superioriteit of de
inferioriteit van een constructie bepalen. Voor de periode na 1965 is zo'n
extra kenmerk nog wel te onderscheiden: het wel of niet voorkomen van
gevelisolatie.
Op grond van bovenstaande overwegingen komen wij nu tot de volgende
groeps-indeling (zie schema):
1. Traditioneel gebouwde woningen met houten vloeren.
6
2. Traditioneel gebouwde woningen met steenachtige vloeren en met ge-
vels zonder spouw.
3. Traditioneel gebouwde woningen met steenachtige vloeren en spouw-
muren.
4. Niet-traditioneel gebouwde woningen: stapelbouw volgens een gesloten
systeem.
5. Niet-traditioneel gebouwde woningen: gietbouw.
6. Niet-traditioneel gebouwde woningen: grote-elementenbouw.
Voor de tweede fase (1966-1985) zou men in elk geval kunnen onderschei-
den:
1. Traditioneel gebouwde woningen met steenachtige vloeren en gevels
met spouw.
2. Niet-traditioneel gebouwde woningen: stapelbouw volgens een gesloten
systeem.
3. Niet-traditioneel gebouwde woningen: gietbouw.
4. Niet-traditioneel gebouwde woningen: grote-elementenbouw.
5. Gemengde bouwmethoden van giet- of stapelbouw (Hjmblokken) met
toegeleverde prefab-elementen: de zgn. nieuwe traditie;
6. Andere bouw methoden zoals houtskeletbouw.
7
termen is als volgt:
Voo. (Voordeel) = een voordeel dat andere constructies niet heb-
ben;
Neu. (Neutraal) = een constatering, nuttig om te weten;
Twij. (Twijfelachtig) = onder bepaalde omstandigheden minder goed;
Gebr. (Gebrekkig) een duidelijk gebrek maar niet desastreus;
Ond. (Ondeugdelijk) = een ondeugdelijke constructie, die onder on-
gunstige omstandigheden onafwendbaar leidt
tot het ver gaan van een constructie-onderdeel.
1. Algemene gegevens
Soort woningen: galerij, portiek, boven- en benedenwoningen, enz.
Aantal woonlagen.
Typevariatle.
Soort onderbouw: kelder, souterrain, onderbouw met bergingen en
woonruimte, enz.
Dak of kap en eventuele functies zolderruimte.
Bijzonderheden: regionale spreiding
verdiepinghoogte
verrichte onderhoud en herstel
2. Onderbouw
Bodem voor zieningen.
Vloeren op grondslag.
Funderingsvoeten/-balken.
Keermuren.
Paalfunderingen.
3. Buitenwanden
Niet-dragende buitenwanden (21.11) t/m (21.14).
Dragende buitenwanden (21.21) t/m (21.24).
Lateien en gevelbanden (21.15) en (21.25).
Blokdilataties (29.0)
4. Binnenwanden
Separatiewanden (22.11) t/m (22.14).
Dragende binnenwanden (22.21) t/m (22.24).
8
5. Vloeren
Vlieringen.
Begane-grondvloer (boven kruipruimte).
Vloer tussen woningen en onderbouw.
Vloer tussen twee woningen.
Verdiepingvloer binnen een woning.
Zolder vloer •
6. Galerijen en balkons
Galerijen.
Balkons.
7. Trappen en trappenhuizen
Bordessen.
Gemeenschappelijke trappen.
Buitentrappen.
Vaste trappen binnen woning.
Overige trappen en hellingen.
8. Daken
Platte daken met dakranden en dakbedekking.
Hellende daken met dakranden en dakbedekking.
9. Skelet
Kolommen en balken.
Wanden en vloeren.
13. Balustrades
Trapbalustrade.
Balkon- en galerijhekken of borstweringen.
Windschermen.
9
14. Afwerkingen
Wandafwerkingen buiten.
Vloerafwerkingen buiten.
15. Afvoervoorzieningen
Hemel waterafvoeren.
Rioleringen.
Rook- en ventilatiekanalen.
16. Evaluatie
10
3
ANALYSE GUNNINGSLIJSTEN
11
Tabel 3.1. Woningen in complexen van honderd of meer: soort
woningen, verdeling over de provincies en totalen
De KWD heeft weer een iets ander tijdstip van telling, maar als wij daar
van afzien betekent dat dat de woningcomplexen van honderd of meer
woningen van vóór 1966 minstens twee derde en mogelijk zelfs 7296 van het
aantal woningen in meergezinshuizen bevatten. Dat gedeelte van de
woningen in meergezinshuizen wordt in dit rapport dus beschreven.
Een ander verschijnsel waaraan we hier aandacht moeten besteden is de op-
komst van de systeembouw in de beschreven periode. In de hoogbouwgolf,
die omstreeks 1964 begon, speelde de systeembouw een belangrijke rol. De
systeembouw werd door de overheid gestimuleerd om een grotere woning-
produktie te kunnen bereiken. De eerste maal geschiedde dat in 1948 en
12
volgende jaren en opnieuw in 1956 door het bevorderen van het tostandko-
men van continucontracten voor systeembouwers. Die tweede stimulans
bracht verschillende bouwbedrijven er toe te gaan zoeken naar nieuwe effi-
ciënte bouwmethoden, waarmee grootschalige projekten aangepakt zouden
kunnen worden (3). Uit de gunningslijsten blijkt dat de systeembouw vooral
geconcentreerd is in de provincies Noord- en Zuid-Holland; zie tabel 3.3.
Bijna 40% van die systeemwoningen staat in de grote steden; zie tabel 3.4.
13
D 'flll",on"'bOW W
.,
4000
Figuur 3.2. Aantal woningen in complexen van honderd of meer in 's Gra-
venhage, 1947-1965
14
Ook deze cijfers kunnen vergeleken worden met gegevens uit andere bron-
nen. Volgens de eerder genoemde CBS-statistieken werden de systeem wo-
ningen van 1958 tot en met 1965 voor 74% gebouwd in complexen van hon-
derd of meer woningen. In totaal gaat het om 71.587 woningen, eengezins-
en meergezins, woningwet-, premie- en vrije-sectorwoningen tezamen. Vol-
gens weer een andere bron, de jaarverslagen van de toenmalige Centrale
Directie van de Wederopbouw en de Volkshuisvesting, zijn er in totaal
158.294 systeem woningen gereedgekomen in de jaren 1948 tot 1966. Als
daarvan 74% in complexen van honderd woningen of meer zou zijn gebouwd,
zouden dat ruim 117.000 woningen moeten zijn. Houdt men er rekening mee
dat de woningen in de premie- en vrije sector er nog moeten worden afge-
trokken (maar dat waren er in die tijd niet zo veel), dan blijft een aantal
van 70.597 dat er volgens de gunningslijsten zou zijn aan de lage kant. Aan-
genomen moet dus worden dat de gunningslijsten onvolledig zijn wat betreft
de vermelding van systeemwoningen. In de inleidingen van de hoofdstukken
7, 8 en 9 komen wij hier nog op terug.
Vervolgens moeten we hier nog even vooruitlopen op iets dat in hoofdstuk 5
ter sprake komt. Eind 1960 bleek namelijk dat de traditionele bouwwijze,
zoals die in de drie grote steden werd toegepast, ondeugdelijk was. Dat
roept de vraagt op: "Wat deed men toen?" Het antwoord blijkt aan de hand
van de gunningslijsten moeilijk te geven door de grote onregelmatigheid in
het jaarlijks gegunde aantal woningen. Tabellen met cijfers zeggen daar-
door niets, evenmin als gemiddelden voor en na 1960. Een iets duidelijker
beeld van wat er gebeurde, is te verkrijgen met behulp van histogrammen.
Wij geven eerst een beeld van het aantal complexen in de drie grote steden
tezamen. Deze grafiek suggereert een lagere produktie vanaf 1960; zie fi-
guur 3.1. Bekijken we elk van de drie grote steden afzonderlijk dan ontstaat
een ander beeld. In Den Haag (figuur 3.2) werd na 1960 nog maar weinig
gebouwd omdat het eigen grondgebied vn de gemeente begon vol te raken.
Bijzonder duidelijk is in Den Haag te zien wat het effekt was van de stimu-
lansen voor de systeembouw in 1948 en opnieuw in 1956. In Amsterdam (fi-
guur 3.3) is in 1961 een duidelijke inzinking waar te nemen. In Rotterdam
(fig. 3.4) blijkt niets van een inzinking na 1960; wel lijkt de systeembouw
daar dan belangrijker te worden. In tegenstelling tot Den Haag is in
Rotterdam geen sterke opleving van de systeembouw te zien in 1956. Dat
klopt ook, want Rotterdam deed niet mee aan de continucontracten. Men
voerde daar een eigen beleid om tot een efficiëntere woningproduktie te
komen.
Tenslotte zal het misschien opgevallen zijn dat er een verschil is tussen
sommige totalen van de in dit hoofdstuk gepresenteerde analyse en die van
de steekproef in bijlage 1 (de steekproef heeft uitsluitend betrekking op
woningen in meergezinshuizen). De verhouding tussen het aantal complexen
in de grote steden en complezen daarbuiten had ongeveer 40 : 60 moeten
zijn. De verhouding in de steekproef is echter 50 : 50. Zet men bovendien
ook het aantal woningen in en buiten de grote steden in de steekproef dan
wordt het verschil nog ongunstiger. Het verschil is te verklaren doordat een
aantal dossiers niet beschikbaar was en door het aanvullen van ontbrekende
jaren in de steekproef op de wijze zoals die in het vorige hoofdstuk is be-
schreven; hierbij waren dossiers uit de grote steden het gemakkelijkst te
vinden. Bij het bestuderen van de gegeven cijfers in bijlage 1 zal men hier-
15
mee dus rekening moeten houden.
In de volgende hoofdstukken geven wij de beschrijvingen van de naoorlogse
etagewoningen volgens de in het vorige hoofdstuk gegeven groepsindeling.
16
4
TRADITIONEEL GEBOUWDE WONINGEN MET HOUTEN
VLOEREN
Slechts twee van de complexen uit de steekproef behoren tot deze groep.
Ze dateren uit 1951 en 1952 en zijn beide in Amsterdam tot stand gekomen.
Bij een van deze twee gaf het bestek niet direct uitsluitsel over de aard van
de aangebrachte vloeren, omdat daarin houten vloeren slechts als variant
waren voorgeschreven. Telefonische inlichtingen bij de beheerder wezen uit
dat er inderdaad houten vloeren in zaten. Maar ook buiten Amsterdam kun-
nen houten woningscheidende vloeren voorkomen. Een ander twijfelgeval
was een Haags complex, waarbij op de bestektekening houten vloeren waren
getekend en het bestek steenachtige vloeren voorschreef. Hier had telefo-
nische informatie als resultaat dat het complex niet in deze groep thuis
hoorde.
De twee complexen van deze groep bestaan uit portiekwoningen van vier
verdiepingen. Het ene complex heeft loze kapruimten, het andere platte
daken. Beide hebben onderhuizen met daarin bergingen plus enige slaapka-
mers van de woningen op de onderste verdieping. Het eerste complex telt
drie, het tweede twee woningtypen. De verdiepinghoogte is bij beide com-
plexen meer dan we nu gewend zijn: 3,00 m (2,70 m vrije hoogte) resp. 2,90
m.
4.2. Onderbouw
4.3. Buitenwanden
17
Overzicht van de complexen met
traditioneel gebouwde woningen met
~ 952
houten vloeren
aant al .. onj ngen )> 34~
Aantal woür,lagEi1:
twee wOGrll agen
dr ie ilioorrl agen
VI er woonl a.gen f *
~eer dan \'ler .oonlagen
Ontslul ilng:
portiek:
symt1etrisc h 11et wlsselkarner
SylllDetrl sc h .zend er wlsselkall€r t f
asyometr 1 seh
galenj
beneden-en bovenwoning
Onderbouw :
geen onder~ouÏ'f
ll'Iet ünderbuuw • t
open portier.
Dahor. :
pI at da k
flauw hellend dak
hellend dak
Balkonüplosslng:
niet ui tkragend ba. lkon
hal i ui tkragend bai kon
vr ij ui Hr age"d bill kon
en afgepleisterd, bij één van de complexen onder toevoeging van een water-
kerend middel als Wazuco of Pudlo. Vervolgens werden de achterwerkers
van kalkzandsteen aangebracht. Bij het ene complex werden spouwankers
voorgeschreven ter verbinding van voor- en achterwerkers, bij het andere
niet.
Lateien boven kozijnen en muuropeningen werden in het werk gestort van
gewapend beton. Voorts komen nog schokbetonnen afdekbanden voor.
Het ene complex met blokken van 98 m lengte heeft wel dilatatievoegen,
het andere met bloklengten van 84 tot 112 m niet.
18
7000 7000
ngers
4.1
4.4. Binnenwanden
19
4.5. Vloeren
De woningscheidende vloeren zijn bij deze complexen van hout, met houten
balklagen en met houten plafondhangers. Naast iedere vloerbalk werd een
plafondhanger gelegd (fig. 4.1). Bij het ene complex werden de plafondhan-
gers aan de vloerbalken opgehangen, bij het andere zijn ze vrijdragend. Tus-
sen de houten balken van een van de complexen ligt een stalen I-balk als
onderslag voor de scheidingswanden. De houten balklagen werden aan de
onderzijde afgewerkt met rietplafonds.
Bij een van de complexen is de vloer tussen woningen en onderhuis net als
de andere vloeren van hout, evenals de vlieringbalklaag. In het midden van
die vliering is een looppad. Bij het andere complex is de vloer tussen wonin-
gen en onderhuis van gewapend beton. Het gedeelte van die vloer tussen de
woningen op de eerste woonlaag en de daarbij behorende slaapkamers in het
onderhuis is daarentegen bij beide complexen van gewapend beton. Ook de
vloeren boven de poortdoorgangen van een van de complexen zijn van ge-
wapend beton, met daarop een houten vloer op spijkerribben.
Per woning werden alleen de vloertjes van de badcellen van beton gemaakt:
in het ene geval 6 cm dik, gestort op de houten vloer waarover eerst een
laag dakbedekking werd gelegd, bij het andere complex 10 cm dik. Zie fi-
guur 4.2 en 4.3.
20
4.3 Gewapend-betonvloertje van badcel tussen houten balklagen, Amsterdam,
1952
4.8. Daken
Platte daken komen bij beide complexen voor, bij een als hoofddak, bij het
andere alleen op een tusse'nlid van de bouwblokken. Bij beide complexen be-
staan de plat dakconstructies uit houten balklagen met houten vloerdelen.
De isolatie van de platte daken bestaat uit 3,5 cm dikke houtwolmagnesiet-
21
platen, resp. 5 cm dikke houtwolcementplaten, die bevestigd werden tegen
de plafondhangers. Het ene complex heeft een overstekend dak op een
doorstekende balklaag en op klossen, met een houten buitenboeideel; bij het
tussenlid van het andere complex is de dakrand gevormd door de gevel voor
het dak langs te laten lopen en van een houten afdekking te voorzien. De
dakbedekking bestaat bij beide complexen uit mastiek met twee lagen dak-
bedekking, met daarop 3 cm grind.
Een balkonplaat boven een slaapkamer in het onderhuis werd waterdicht ge-
maakt door deze te bestrijken met bitumen en in te strooien met fijn grind.
Daarop werd dan nog een specielaag aangebracht waaraan een waterkerend
middel was toegevoegd.
Een van de complexen heeft een hellend dak, bestaande uit houten gordin-
gen, dragend op de doorgetrokken binnenwanden en gevels, met een houten
dakbeschot van 18 mmo Het dak heeft een overstek op sporen en klossen en
het heeft houten met zink beklede goten. De dakbedekking bestaat uit op-
nieuw verbeterde Hollandse pannen. Het andere complex uit de groep heeft
boven de hoofdingangen kleine, met pannen gedekte aankappingen, bestaan-
de uit houten gordingen met dakbeschot en een houten met zink beklede
goot. Deze dakvlakjes zijn gedekt met zwart verglaasde verbeterde Hol-
landse pannen.
4.9. Skelet
Volledige skeletten komen bij deze complexen niet voor. Bij één complex
komen wel op allerlei plaatsen kolommen voor: in het werk gestorte gewa-
pend-betonkolommen onder de eindgevels, gemetselde pijlers van klinkers
in de doorgangen van de blokken, ronde schokbetonnen kolommen op de log-
gia's van het tussenlid boven de doorgangen en stalen DIL-kolommen onder
moerbalken in het onderhuis.
22
vurenhouten koz i jn met stolpramen 120
4.4
4.4 Kozijn met stolpraam, Amsterdam, 1952
Bij beide complexen is één houten klimluik per blok naar het platte dak
aanwezig. In het complex met kap is een klimluik boven in elke portiek ge-
maakt. Andere voorkomende vloeropeningen zijn de trapgaten in de wonin-
gen op de eerste verdieping naar de benedenruimte.
4.13. Balustrades
23
4.14. Afwerkingen
4.15. Afvoervoorzieningen
De buitenriolering bestaat bij beide complexen uit gresbuizen; bij een ervan
werden ze op geprefabriceerde betonplanken gelegd. Ook de grondleiding
onder de woningen bestaat in beide gevallen uit gresbuizen, maar nu met
een omstorting van beton en opgehangen aan de betonnen funderingsbalken
en vloeren. Aan de buitenzijde van de funderingsbalk werden ontstoppings-
deksels aangebracht. De standleidingen zijn in beide gevallen van geasfal-
teerd gietijzer.
De hemelwaterafvoeren zijn bij beide complexen van ztnk.
De rookkanalen werden binnen gemetseld van kalkzandsteen. De ventilatie-
kanalen zijn bij het ene complex van kalkzandsteen en bij het andere van
lichte bouwsteen gemetseld. Het buitendakse gedeelte van de rookkanalen
is bij beide complexen gemetseld van klinkers met een gewapend beton af-
dekplaat en met gres schoorsteenpotten. De ventilatiekanalen zijn bij het
ene complex ook gemetseld van klinkers en van een gewapend beton afdek-
plaat voorzien, maar de openingen zitten opzij. Bij het andere complex zijn
de ventilatiekanalen buitendaks zo goed als onzichtbaar: het kanaal is af-
gesloten met kippengaas op het dakbeschot en daarboven ligt een ventila-
tiepan.
4.16. Evaluatie
Meer zorgen dan de houten vloeren baren in deze groep de constructies van
de platte daken, die onvoldoende geïsoleerd werden. Daarnaast vragen ui-
teraard de aandacht de houten woningscheidende vloeren, maar ook de ge-
vels, de balkons en de gemeenschappelijke trappenhuizen. Behalve de gerin-
ge brandveiligheid en de onvoldoende geluidsisolatie van de houten vloeren
is ook de lekkagegevoeligheid in sommige ruimten een probleem. Ter plaat-
se van balkons is de thermische isolatie meestal onvoldoende door het voor-
komen van koudebruggen, terwijl bij de gemeenschappelijke trappenhuizen
tijdens de bouw onvoldoende aandacht werd besteed aan de geluidsisolatie.
Door een te geringe isolatie ontstaan hoge stookkosten; koudebruggen kun-
nen plaatselijk condens- of schimmelvorming veroorzaken.
Hieronder geven wij per element aan wat er over op of aan te merken valt.
Wij geven daarbij tevens aan of het om een gunstige of ongunstige eigen-
schap gaat. Voor de betekenis van de waarderingen zie hoofdstuk 2.
24
- 1952 AMSTERDAM
- 216 portiekwoning en
vier woonlagen
symffietrisch zonder wisseikamer
met ünderbouioi
plat dak
_ niet uitkragence balkons
1 3 Sm
~ _ _ 70 0
~-~
Neu. - de verdieping hoogte was ten tijde van de
bouw van deze complexen nog niet gestan-
daardiseerd.
25
dat bij alle andere complexen met houten
vloeren ook geldt;
Gebr. - de vloeren in de wc's zijn bij beide complexen
van hout en dat is eigenlijk niet acceptabel in
een ruimte die vaak met water schoonge-
maakt moet worden;
Twij. - voor de vloeren in de keukens geldt het bo-
venstaande in mindere mate;
Gebr. - het plafond onder de vliering is niet geïso-
leerd.
Galerijen en
balkons: Gebr. - in het werk gestorte balkons van gewapend
beton kunnen, doordat beton een andere
thermische uitzettingscoëfficiënt heeft dan
baksteen, schade veroorzaken aan het onder-
liggende metselwerk;
Gebr. - uitkragende balkons aan betonvloeren vormen
een koudebrug.
Trappen en
trappenhuizen: Gebr. - tegen geluidhinder uit het trappenhuis werden
bij de bouw geen maatregelen genomen.
Buitenkozijnen
en wandopeningen: Twij. - de buitenkozijnen zijn van vurenhout.
Afvoer-
voorzieningen: Neu. - de grondleiding van de binnenriolering bestaat
uit ingebetonneerde gresbuizen opgehangen
aan de betonnen beganegrondvloer; deze bui-
zen zijn niet via een kruipruimte bereikbaar;
Twij. - bij een complex eindigen de ventilatiekanalen
onder een ventilatiepan; het is de vraag of de
capaciteit van het kanaal dan voldoende is.
26
5
TRADITIONEEL GEBOUWDE WONINGEN MET
STEENACHTIGE VLOEREN EN MET GEVELS ZONDER
SPOUW
Tot deze groep rekenen wij alle woningcomplexen waarbij één van de aan
woningen grenzende gevels geen spouw heeft. Het komt namelijk bij som-
mige complexen voor dat de kopgevels van de bouwblokken wel een spouw
hebben, maar de langsgevels niet: zulke complexen hebben wij tot deze
groep gerekend. Andere complexen hebben we moeten splitsen: een aantal
blokken had dan rondom spouwmuren en behoort daarom tot de groep van
het volgende hoofdstuk, andere blokken van hetzelfde complex - als regel
de hogere blokken - hadden gevels zonder spouw.
Deze groep vormt de grootste groep die we hier beschrijven. Woningen die
tot deze groep behoren, komen niet in het hele land voor en bovendien zijn
ze na 1960 ook nergens meer gebouwd. De 23 complexen van deze groep ko-
men, op één uitzondering na, alleen voor in de drie grote steden Amster-
dam, Den Haag en Rotterdam. De ene uitzondering staat in Leiden. Bij eer-
der verricht onderzoek was ons gebleken dat tot deze groep behorende wo-
ningen ook kunnen voorkomen in gemeenten als Rijswijk en Vlaardingen(l).
Op grond daarvan zou men dus kunnen zeggen dat woningen van deze groep
voorkomen in de drie grote steden en ook, maar in mindere mate, in de ge-
meenten daar omheen. Dat na 1960 geen nieuwe woningen zonder spouwmu-
ren meer gebouwd zijn, is ook uit de literatuur bekend: het najaar van 1960
was buitengewoon nat, met veel wind, waardoor op tal van plaatsen lekka-
ges ontstonden, vooral bij die gevels waarin kalkzandsteen verwerkt was.
De klachten hierover leidden tot het besluit om deze bouwwijze niet meer
toe te laten (2).
De meeste woningen van deze groep zijn van het portiektype met vier
woonlagen op een souterrain, boven winkels of op een onderhuis, waarvan
soms een gedeelte als woonruimte wordt benut. Galerijwoningen van één
verdieping of maisonnettes van twee verdiepingen komen minder voor. Ga-
lerijwoningen werden in de meeste complexen gemengd met blokken met
portiekwoningen; slechts twee complexen bestaan uitsluitend uit galerij-
woningen. Blokken van drie woonlagen komen meestal gemengd voor met
blokken van vier woonlagen. In deze groep komen driehoge blokken alleen
voor in Den Haag en Rotterdam. Galerijwoningen in twee bouwlagen komen
bij enkele complexen voor; boven- en benedenwoningen komen eenmaal
voor.
Opmerkelijk zijn twee complexen van meer dan vier woonlagen. Het ene is
een Haags complex uit 1954 met zes woonlagen met maisonnettes boven
winkels, het andere is een Rotterdams complex uit 1952 met zeven blokken
van negen woonlagen met galerijen op een onderhuis (3). Hoge woongebou-
wen, die op traditionele wijze zijn gebouwd, zijn waarschijnlijk vrij zeld-
27
tr adi ti onee l zonder spouw fffffffffffffffffffffff 23
Ont sluitlng:
por ti ek:
symlet r i sch l et wi sselkaaer I I I fll fit ff 14
sylletri sch zond er .i sse lkaer f f f J f 8
aSylmet r i sch
gal er ij I t f f f
bened en-en bovenwon i ng
Ond er bouw :
geen onderbouw
oet onder bouw ffffft f f .. f f f 13
gedeelt elijk souterrain 4
sout er r ain f f I I
gedee ltelijk kelder
kelder
open portiek I f I
Uakvor.:
pI at da k I f ffiffi" IJ 13
flau w hell end dak I I
hellend dak I • I
zaam, maar toch zijn uit de literatuur wel enige andere voorbeelden bekend
in Enschede en Zaandam(4).
Iets meer dan de helft van de complexen heeft een plat dak. Na 1953 komen
hellende daken nauwelijks nog voor bij deze groep. Wanneer wel een kap ge-
maakt werd, was dat in Rotterdam, Den Haag en Leiden een kap met een
flauw hellend dak, die dan slechts een loze ruimte opleverde en in Amster-
dam een kap met de voor de dakpannen minimale helling van 30 graden,
maar met een bruikbare zolder ruimte.
Andere plaatselijke verschillen vallen op te maken uit de blokopbouw. Alle
zes Haagse complexen hebben een souterrain, of een kelder als de onderste
bouwlaag winkels bevat. In Amsterdam daarentegen heeft geen enkel com-
plex een souterrain, maar hebben zeven van de acht complexen een onder-
28
!HH m mHH [
lEaS m mIBBEl
[
mHH
I
:HH
.
m~
,.,~ ,.,.... ~§ ,..,.,.,
"'"" ""'"
plat dak
....
vrij uitkra~2nde ~al k sn~
1 3 5m
huis, waarvan de vloer even boven straatniveau ligt. Die onderhuizen bevat-
ten winkels, bergingen en andere ruimten en in een aantal gevallen ook
woonruimte, meestal slaapkamers behorend bij de woningen op de eerste
verdieping. Het ene complex dat geen onderhuis heeft, bestaat uit boven-
en benedenwoningen, waarvan de kelders als gevolg van een bezuinigingsin-
greep kwamen te vervallen. De negen Rotterdamse complexen hebben of-
wel souterrains, ofwel bovengronds gelegen onderhuizen met bergingen en
andere ruimten en ook woonruimte, maar geen winkels.
Als verdiepinghoogte komen de meest wonderlijke maten voor, variërend
van 2.70 m tot 3.00 m, maar vóór 1959 komt men slechts zelden de later
gestandaardiseerde maat van 2.80 m tegen. De standaard verdiepinghoogte
van nu (2.70 m) kwamen we slechts éénmaal tegen: bij maisonnettes. In
plaats van de afstand van bovenkant vloer tot bovenkant vloer werd ook wel
een maat voor de vrije hoogte tussen vloer en plafond aangehouden: deze
kan variëren van 2.60 m tot 2.744 m. De twee laatstgebouwde complexen
van deze groep hebben de standaard verdiepinghoogte van 2.80 m.
5.2. Onderbouw
29
I I , .
I I , . I /
~ • • • • • • • •
~
• 4
• •
~ ~
• •
, • le
•
~ l
• ~'
....!I . Il
• •
~ • •
• .' ..
•
111 94 0 ·1 ? 4 0
I• 9 40 -
5,1
+• ,. I f. U
.... .......-
wo
~ [
e- pAL ~ ~
l. I , ! rA .. E 0/
van de woningen van een twee verdiepingen hoog galerijcomplex een plaat
fundering werd toegepast op een diepte van 1.30 tot 1.80 m.
De funderingspalen zijn in vrijwel alle gevallen van beton. Alleen bij twee
complexen in Amsterdam werden houten palen met gewapend-betonopzet-
ters gebruikt; met een van die twee - een plan uit 1955 - was iets merk-
waardigs aan de hand. Het vier verdiepingen hoge complex op een onderhuis
werd gefundeerd op een palenconstructie die kennelijk voor een ander plan
in de grond was geheid. Er moesten dan ook palen worden bijgeslagen. Zie
figuur 5.1. Mogelijk betreft dit een geval van zogenaamd 'voorheien', waar-
bij de palen alvast werden geslagen aan de hand van een schetsontwerp. Bij
het andere, het complex met boven- en benedenwoningen uit 1946 werden
zware houten palen gebruikt, die door de gemeente ter beschikking gesteld
werden zo lang de voorraad strekte. Bij een gedeelte van dat complex wer-
den dan ook gewapend-betonpalen gebruikt.
Gewone gladde gewapend-betonpalen, gewapend-betonpalen met verzwaar-
de voet en in de grond gevormde palen komen ongeveer even vaak voor,
waarbij op te merken valt dat in Amsterdam voornamelijk gladde palen
werden gebruikt en in Rotterdam en Den Haag voornamelijk palen met ver-
zwaarde voet of in de grond gevormde palen. In één van de bestekken werd
de toepassing van voorgespannen palen uitgesloten door rondstaal voor te
schrijven. Over de paalfundering werd bij alle complexen een gewapend-be-
ton balkenrooster gelegd.
Souterrain- of kelder vloeren werden steeds van gewapend beton gemaakt.
Hetzelfde materiaal werd vaak gebruikt voor de wanden, die boven het
30
:Jl-------- -IC
~-~
5.3. Buitenwanden
Bij alle complexen van deze groep komen gevels zonder spouw voor. Zoals
blijkt uit de inleiding van dit hoofdstuk, werd in een aantal gevallen bij de
kopgevel wel een spouw gemaakt. Bij een zevental complexen is dat het ge-
31
val. Bovendien werd bij een Haags complex een spouwmuur gemaakt aan de
galerijzijde van de blokken, maar niet aan de balkonzijde of bij de kop ge-
vels.
De meest voorkomende constructie bij gevels zonder spouw is een wand van
steens metselwerk hardgrauw met een klamp van drijfsteen van 5 cm dik,
aangebracht op een waterkerende specielaag. Deze constructie komt vooral
voor bij de langsgevels, maar ook wel bij de kopgevels. Meestal werd echter
voor de kopgevel een dikkere wand gemetseld van anderhalfsteens metsel-
werk hardgrauw. Soms werd alleen de kopgevel bij de onderste van vier
woonlagen anderhalve steen dik gemaakt. Langsgevels van anderhalfsteens
metselwerk kregen nooit een klamp. Een op de drie kopgevels van ander-
halfsteens metselwerk kreeg eveneens geen klamp. In sommige gevallen
werd meer dan één waterkerende specielaag in de kopgevel aangebracht.
Gevels van steens metselwerk zonder klamp komen ook wel eens voor, maar
alleen op plaatsen die niet aan de regen zijn blootgesteld, zoals bij wanden
aan galerijen of balkons of bij de bergingen in het onderhuis. Als borstwe-
ring onder de ramen bij galerijen kunnen overigens nog andere gevelcon-
structies voorkomen, zoals bij voorbeeld een schokbetonplaat met twee
klamplagen van drijfsteen.
De meest voorkomende spouwmuurconstructie is die met een halfsteens
buitenspouwblad van hardgrauw en een steens binnenspouwwand van kalk-
zandsteen. Het merendeel hiervan is in Den Haag en Leiden te vinden. Soms
werd alleen bij de kopgevel op het westen zo'n spouwmuur gemaakt.
Bij de toepassing van spouwloze constructies vallen tussen Den Haag, Am-
sterdam en Rotterdam een aantal verschillen op te merken. Het Leidse
complex komt het meest overeen met de Haagse.
In Den Haag werd bij een complex van zes verdiepingen kalkzandsteen als
achterwerkers gebruikt in de kopgevels van anderhalfsteens metselwerk
hardgrauw zonder klamplaag. Bij een ander complex kunnen mogelijk kalk-
zandstenen zijn verwerkt als achterwerkers in een langsgevel van steens
metselwerk. Bij nog andere complexen werden achterwerkers gebruikt van
resp. boerengrauw en van oude gebikte bakstenen in de kwaliteit hardgrauw
of boerengrauw. Op het ene genoemde complex na werd in Den Haag steeds
een klamplaag toegepast bij gevels zonder spouw. Als dichtingsmiddel werd
in Den Haag meestal Ska aan de waterkerende specielaag toegevoegd.
Meer dan één waterkerende laag werd er niet toegepast in de gevels.
In Amsterdam komen kopgevels met een spouw alleen voor bij het eerder
genoemde complex met boven- en benedenwoningen; de buitenspouwwand is
gemetseld van hardgrauw, de binnenspouwwand van kalkzandsteen. Vanwe-
ge de wat grotere hoogte van de bouwblokken in Amsterdam komen kopge-
vels ter dikte van anderhalve steen nogal veel voor en in een aantal daarvan
zijn kalkzandstenen als achterwerkers verwerkt. Bij deze dikte van het
metselwerk werd soms alleen bij de kopgevels aan de zuid- of westzijde nog
een klamplaag aangebracht.
Anderhalfsteens gevels zijn in Amsterdam soms opgebouwd uit een steens-
muur van hardgrauw waarop aan de buitenzijde nog een bekleding van half-
steens metselwerk hardgrauw werd aangebracht op een waterkerende spe-
cielaag, dan wel een bekleding van kalkzandsteen aan de binnenzijde, even-
eens op een waterkerende specielaag(5). De wandgedeelten aan weerszijden
van de specielaag werden met spouwankers aan elkaar verbonden, soms wa-
32
5.3
ren die van koper. Bij kopgevels werd dan op de woon verdiepingen nog een
klamplaag van drijfsteen aangebracht op een tweede waterkerende specie-
laag. Deze specielagen werden waterdicht gemaakt met middelen als Dura-
tex, Wazuco of Pudlo; zie fig. 5.5. Eén complex heeft langsgevels van hard-
grauw ter dikte van 28 cm. Deze constructie bestaat uit halfsteens metsel-
werk van hardgrauw aan de buitenzijde, waartegen een klamplaag van klin-
kers werd gemetseld, nadat eerst een laag sterke specie was aangebracht;
daar werd dan aan de binnenzijde nog een halve steen van hardgrauw tegen-
aan gemetseld.
Bij de Rotterdamse complexen werden er twee aangetroffen die kopgevels
hadden met een spouw. Bij beide bestaat het buitenspouwblad uit halfsteens
metselwerk hardgrauw en het binnenspouwblad uit steens werk van kalk-
zandsteen. Bij een van die twee werd het binnenspouwblad op de onderste
van de vier woonlagen anderhalve steen dik gemaakt. Bij het andere com-
plex zijn binnen- en buitenspouwblad onderling verbonden door betonankers
van 38 cm lang en met een doorsnede van 10,5 x 6 cm, die dus koudebrug-
gen vormen.
33
5.5 Eindgevelconstructie zonder
spouw, Amsterdam, 1958
34
Of---------------!Dt----------1[
i
- iÇ53 AMSTE~DAM
- 120 cortiekwDningen
'" ,: ,
ilEilenQ üaK
~ali \ vrl~ uitkragenGe balkons
~_
1
....
3 Sm
35
5.4. Binnenwanden
36
J I I1
20 pD'~iekwoningen
- r-- vier woonlagen
~
~
I s YAffietrisch ffiet wisselkaffier
süuterrain
-f "1- fla~w hellend dak
~
......
_ 'Ir i j Ji Hr agende bal kans
1 3 5m
f---
~
steen ter dikte van steens werk voor de twee bovenste maisonnettes en an-
derhalfsteens voor de onderste.
5.5. Vloeren
37
tonvloeren en holle-baksteenvloeren, kan men aantreffen voor de vloer tus-
sen de onderste woningen en het onderhuis of souterrain. Boven winkels
werden steeds gewapend-betonvloeren gemaakt.
Voor vloeren tussen woningen werden alleen vloeren met een vlakke onder-
kant toegepast. In principe werd voor de vloer constructie tussen en in de
woningen per complex steeds hetzelfde vloersysteem gekozen en in Am-
sterdam was dat opvallend vaak een gewapend-betonvloer. Verdiepingvloe-
ren binnen een woning komt men voornamelijk tegen bij de woningen op de
eerste verdieping met slaapkamers in het onderhuis. Maisonnettes komen
niet zo veel voor. Bij één complex met maisonnettes in Den Haag werden
voor de verdiepingsvloeren binnen de woning houten vloeren met houten
balklagen gebruikt; zie fig. 5.8. In de eerste naoorlogse jaren werden op
gewapend-betonvloeren in Amsterdam en op holle-baksteenvloeren in Den
Haag houten vloeren op spijker ribben aangebracht; zie fig. 5.7.
Begaanbare zolders vinden we alleen in Amsterdam. Hierbij troffen we een-
maal houten vloeren aan met houten balklagen, twee maal Cusvellervloeren
en twee maal gewapend-betonvloeren. Voor vlieringen werden steeds hou-
ten plafondhangers gebruikt. Soms werd daarop in het midden een looppad
gemaakt.
Steenachtige vloeren werden ter plaatse van de oplegging als regel geschei-
den van het aangrenzende vloerveld door tussenvoeging van een strook
zachtboard. Holle-baksteenvloeren werden in de eerste naoorlogse jaren
nog op het werk tot elementen vermetseld. Deze en andere vloeren kregen
vaak een druklaag van beton. Cusveller- en andere vloeren werden met sta-
len ankers om de paar meter aan de buitenmuren verankerd. Onder badcel-
len werd bij Cusvellervloeren wel een waterkerend middel aan het beton
onder de afwerkvloer toegevoegd. In Rotterdam werden de koppen van de
vloeren bij de oplegging in de eindgevels vaak gebitumineerd tegen inwate-
ren, bovendien werd er dan nog een strook lodorite of dergelijke ingemet-
seld.
Waar vloeren met de onderkant aan de buitenlucht grensden, zoals o.a. kan
voorkomen boven balkons van maisonnettes, werden ze aan de onderzijde
geïsoleerd met bij voorbeeld 5 cm vlasvezelplaat of houtwolcementplaat.
Af en toe komen gemetselde stoepen voor op een uitkraging van gewapend
beton of stoepen van gewapend beton.
38
"Solid" 'vloerelementen
De " Solid " .Ieme"ten hebben br.de fleru." , waardoor voldoend.
ruimt. beschillboor i. voor leK. d. lwoonte .tondleidingero , De
overige leidinge", '9'oor electriciteit. wot.r en geu, kunne" lowel
o .... rlonus ol. o .... rdwon worde" aangebrocht lond.r enig bezwaar
voor d. loliditeit von d. constructie.
GUNSTIGE VLOER-EIGENSCHAPPEN
OOORSNEDE " SOlIO" VLOEkELEMENT Oe ,,$olid " .Iemente" bieden .. n goede - i.olotie voor warmte,
lucht- en kontalttgeluid. Het ..."Ibeton (waarbij inplaoh van grind,
VERGAREN OP HAlfSTEENSMUREN eventue.1 ook .. " licht. toel10g kon worde" ...erwerkt) i. don
spijkerboor. lodo. kozijnen en dergelijke g.makke-lijk kunnen WOf-
Door de elementen t.p.v. de oplegging 16 1.:2 cm te laten ver'prin . de" g ••teld . De ruwe, moor vlakk. onderzijde i. gemakkelijk t.
gen, krijgen de elementen op een halhteens muur toch de vereist. "ucodar.". krimpnaden Ir.de" niet op. Voor hel plafond in gara-
opleg lengte. Hierdoor is het mogelijk de vloer op half· at.. ns muren ge., .outerroin. enz. i. het aanbrengen van .. n loog kristolkolk
reed. voldoende.
te vergaren.
Bij een Solid· vloer met .. n overspann ing grot.r don ± % van De ronlingen bij "hoorstenen en dergelijke zijn l impel.
de maximum ovenponning moet b ij e.n bepaalde vk,erdikt. 'én Zowel in de richting van de overspanning oh loodrecht erop
tijdelijke ondersteuning aangebrocht worden . kunnen balkons, galerijen enz. uitgekraagd worden .
~ l
===-=_
1
\ . "","";7.':>;;;;.';;0;:. ....-'
I
~--r=:-~
· -r-y::!.a..~tt ' ......... M __
,~
5.6
5.7
39
5.8
5.9
40
5.12
41
gedragen door balken en kolommen van gewapend beton; zie fig. 5.9. De ga-
lerijplaten werden hier opgelegd op 18 stalen rolopleggingen met strippen.
Voorts werd bij dit complex en bij het eerstgenoemde in Rotterdam gevou-
wen koper plaat in de dilatatievoegen van de galerij platen aangebracht.
Evenals galerijen werden balkons (zie fig. 5.8 - 5.13) vrijwel altijd in het
werk gestort, meestal met een lateibalk aan de onderzijde(7). Daarbij had
men dan in Amsterdam blijkbaar een voorkeur voor uitkragende balkons.
Die werden in Den Haag ook wel gemaakt, maar even vaak ziet men daar
constructies met schokbetonnen kolommen of met consoles. In Rotterdam
werden de balkons voor het merendeel binnen het gevelvlak gehouden,
waarbij de balkonplaten dan een eindoplegging kregen op de dragende wan-
den. Uitkragende balkons en balkons met dragende kolommen of consoles
ziet men er ook. De bij galerijen beschreven dompconstructie komt bij bal-
kons ook voor. Bij lange balkons moest die dompconstructie over de gehele
lengte tussen twee dragende wanden gemaakt worden, bij korte balkons wa-
ren die dompconstructies niet langer dan het balkon zelf. Ten behoeve van
deze dompconstructies waren speciale verlaagde Cusveller-elementen in de
handel. Balkons binnen het gevel vlak (loggia's) vormen vaak een geheel met
vloeren van gewapend beton Wgo 5.10). Dilatatievoegen zijn aanwezig bij
twee complexen uit 1959.
Andere constructies dan van ter plaatse gestort gewapend beton komen
nauwelijks voor. Bij een complex in Den Haag werden schokbeton balkon-
platen gebruikt in combinatie met schokbetonnen kolommen. Zulke kolom-
men, vaak via een knik bovenaan tegen de gevels steunend, komen zoals
vermeld ook wel voor in combinatie met in het werk gestorte balkonvloe-
ren. In Rotterdam werden bij één complex BBB-betonvloerelementen voor
de binnen het gevel vlak liggende balkons gebruikt.
42
___-'*,.,N.-oa
..!E:'~,.'
I
-+
I
~
•
~.
+---
<;."
/H
~+I~
-".,./ ,
...,.
I
5.13 71
5.13 Gedeeltelijk uitkragend balkon, gevelbanden, puien en dompconstructie voor
een galerij van gewapend beton, Rotterdam, 1960
dering: bij een complex in Amsterdam uit 1946 met boven- en benedenwo
ningen werden alle rechte steektrappen van gewapend beton gemaakt en de
trappen met een kwart van vurenhout.
43
Verstelbare stalen ladders en klimijzers komen voor bij het klimluik boven
in de portiek, naar het dak of de vliering. De meeste ervan vindt men in
Rotterdam. Eenmaal komen thermisch verzinkte klimijzers buiten aan een
schoorsteen voor.
Een helling komt ook slechts eenmaal voor, n.l. bij een complex in Rotter-
dam uit 1959. Deze werd samengesteld uit hellende platen van gewapend
schokbeton.
5.8. Daken
44
asfaltbitumen
2 la en dakbedekkin
geperforeerde omgezette
ko er laat, fmm schokbeton
gootelement ,
fOOm lan
5.14 5.15
5.17
45
dere platte daken uit 1958 en 1959 werd een gestorte isolatielaag aange-
bracht. Bij een van die twee, waarbij een houten dakconstructie gemaakt
werd, werden bovendien nog isolatieplaten van houtwolmagnesiet tussen de
balklaag aangebracht; zie fig. 5.11. Op het houten dak werd 4 cm bimsbeton
gestort op een laag asfaltpapier. Bij het andere dak werd 12 cm isolatiebe-
ton gestort op een gewapend-betondak zonder tussenvoeging van een damp-
remming. Een houten platvloer in Rotterdam uit 1959 werd geïsoleerd on-
der de balklaag met een steenwoldeken van 3 cm dik en met de damprem-
mende laag op de juiste wijze aan de onderzijde. Bij eindopleggingen werd
soms hardboard of iets dergelijks onder de dakplaten gelegd om het werken
als gevolg van thermische uitzetting niet te verhinderen. Met hetzelfde
oogmerk werden extra dilatatievoegen in de dakvloer aangebracht.
De dakrand werd bij platte daken soms geformeerd door de gevels voor het
dak langs iets hoger op te trekken. In Rotterdam werd dat bij enige com-
plexen zo gedaan evenals bij een enkel complex in Amsterdam. In het werk
gestorte dakranden van beton en geprefabriceerde dakrandelementen, toe-
gepast zonder overstek, komen het meest voor; fig. 5.17 is niet bepaald een
representatief voorbeeld. De overstekende dakranden in Den Haag werden
vaak van hout gemaakt, ook bij steenachtige daken. Bij twee complexen in
Rotterdam kreeg het platte dak een overstek boven de galerij. In het ene
geval construeerde men dat door middel van een dompconstructie van ge-
wapend beton en daarbij werd ook de isolatie doorgetrokken; in het andere
geval paste men een houten balklaag met houten vloerdelen toe, zonder iso-
latie, aan de onderzijde afgewerkt met vuren deeltjes en het geheel dra-
gend op doorstekende DIE 12-profielen. Zie fig. 5.13.
Op platte daken werd in de meeste gevallen een mastiekdak gemaakt met
twee lagen dakbedekking, waaronder in veel gevallen nog een laag hennep-
papier werd gelegd. Daarop werd dan nog een laag grind van 3 of 4 cm aan-
gebracht. Een enkele maal werd een drielaagse dakbedekking aangebracht
of werd een tweelaagse bedekking ingestrooid met fijn grind. Op de dakran-
den werd soms zink aangebracht, maar de dakbedekking werd ook wel zon-
der meer op de betonnen dakrand vastgebrand.
De dakbedekkingsmaterialen werden omschreven als 'dakleer', 'bezaagseld
dakleer', 'teer vrij vilt met glasvilt kern', 'asfaltpapier', 'teervrije dakbedek-
king', 'asfaltvilt op koolteerbitumenbasis' of de merknaam werd genoemd.
Op luifels en uitbouwen komt voor: 'asfaltbitumenpapier'. Op dakranden:
'asfaltbitumenweefsel', en 'gebitumineerd juteweefsel'.
Beloopbare daken komen voor in de vorm van balkons of galerijen op de on-
derste woonlaag boven een binnenruimte, een enkele maal komen ze voor
op hoger gelegen verdiepingen. Isolatiemateriaal werd hierbij steeds aan de
onderzijde van de dakvloer aangebracht. Galerijen werden waterdicht ge-
maakt door het aanbrengen van een asfaltdekvloer van 1.5 of 2 cm, in het
ene geval op een bitumineuze hechtlaag, in het andere op een laag dekbe-
dekking ('asbestisofaan'); de dilatatievoegen, die ook nog in deze galerij
voorkomen, werden gedicht met 'A.S.K.-voegenkit'. Balkons werden afge-
werkt met gewone betontegels in cement gelegd op een laag dakbedekking
of met waterdoorlatende tegels in mastiek gelegd op de betonnen onder-
grond. Een houten platvloer werd bedekt met twee lagen dakbedekking ('as-
faltbitumenpapier') waarop waterdoorlatende betontegels gelegd werden op
cementruggen op het asfalt.
46
-- 1954 ' s GRAVENHA6E
-- 99 galerij-maisonnettes
zes woonlagen
galerij
~et onderbouwen kelder
plat dak
__ niet en vrij uitkragende balkons
I 3 Sm
~IIIL""
Luifels komen diverse malen voor bij entrees, meestal zijn ze van gewapend
beton, een enkele maal van hout.
5.9. Skelet
47
Gewapend-betonkolommen kunnen op allerlei plaatsen voorkomen, zoals in
doorgangen onder een blok, bij balkons en bij entrees .
48
"
"
I'~ - .'
I .<
Ij . ~
:=;:=:
., ,;::::
. ::;::::)::::::;;:=;:::t=::::j
~ :~ : : u~
11
• " . (
~===--iJ
.. ,.
5.18
49
'.11. BiMenkozijnen, wandopeningen en inbouwpakketten
Bij alle complexen in de drie grote steden werden de kozijnen voor de deur-
openingen en puien van vurenhout gemaakt. Plaatstalen binnendeurkozijnen
en puien komen alleen voor in het complex te Leiden en voorts één stalen
binnendeurkozijn met dubbele deur in de gemeenschappelijke hal van Rot-
terdamse galerijflats.
De deuren zijn drie- of vierpaneelsdeuren, al of niet met glas, standaard
glasdeuren of vlakke fineer- of boarddeuren met en zonder glasopening. Pa-
neeldeuren werden bij badcellen wel aan één zijde met triplex bekleed. Na
1955 werden geen paneeldeuren meer in woningen toegepast. De stalen bin-
nenpui te Leiden is een schuifkozijn met een vaste en een bewegende glas-
deur. Bij houten schuifpuien schuiven de deuren wel eens tussen drijfsteen-
wandjes.
Bij woningtoegangsdeuren, bij badcellen en andere ruimten met een steen-
achtige vloerafwerking werden terrazzo- of granito dorpels gemaakt, al of
niet met neuten; bij woningtoegangsdeuren en soms nog bij andere werden
ook wel eens schokbeton dorpels gemaakt. Onder de overige binnendeuren
werden steeds beuken of een hoogst enkele maal berken stofdorpels ge-
maakt.
Lichtkozijnen in binnenwanden, om toilet of badcel van daglicht te voor-
zien, komen voor bij één Amsterdams complex.
Niet afgesloten wandopeningen, tussen bij voorbeeld keuken en badcel, wer-
den niet aangetroffen, evenmin als inbouwpakketten.
5.13. Balustrades
50
r "... i
ILJ
'-- ë
........
0
.
0
........
.
I-'
::> . . .... -
- d d~ -
...
-- 1956 ROTTERDAM
280 portiekwoningen
vier woonlagen
__ symmetr isch zonder wisselk amer
sout err ain
__ pl at dak
__ ni et ui t kr agende balkon s
~_
1
....
3 Sm
trapbalustrade verzinkt, maar dat werd daarna bij andere complexen niet
voortgezet. Maatregelen tegen geluidsoverdracht, door ze bijvoorbeeld te
vullen met zand, werden bij traphekken ner gens genomen. Ook voor de
trappenhuisramen werden soms leuningen aangebracht op de bordessen.
Galerij- en balkonhekken werden in de meeste gevallen samengesteld uit
stalen buizen en strip-, staf- of rondstaal. Soms werd er gedrukt geweven
gaas in verwerkt of werd een hardhouten dekleuning aangebracht. Bij een
complex in Amsterdam uit 1959 werd een niet-verzinkt Frans balkon ge-
maakt in combinatie met geschopeerde stalen vouwdeuren met glas. Bij en-
kele Rotterdamse complexen werden de galerij hekken bevestigd aan door-
gaande verticale buizen, die tevens als hemelwaterafvoeren of brandleidin-
gen dienst konden doen. In Amsterdam werden bij geen enkel complex de
balkon- of galerijhekken verzinkt (wel bleek uit een van de dossiers dat de
balkonhekken van een in 1952 gebouwd complex in 1970 doorgeroest waren).
Voor de Haagse complexen werd bij een complex uit 1954 voorgeschreven
dat de balkonhekken gezandstraald en geschopeerd moesten worden, bij de
overige complexen werd verzinken niet voorgeschreven. In één geval werd
voorgeschreven dat de ingebetonneerde delen van de stalen hekken verko-
perd moesten zijn. Bij een ander complex uit 1959 werden de doorgaande
buizen waaraan de balkonhekken werden bevestigd met zand gevuld. Bij de
51
Rotterdamse complexen werd vanaf 1956 voorgeschreven dat balkon- en
galerij hekken verzinkt moesten worden.
Een enkele maal werd een houten balustrade gemaakt van staande vuren-
houten delen met een eiken dekstuk: Rotterdam, 1952. Gemetselde, schok-
betonnen of in het werk gestorte borstweringen van gewapend beton komen
ook nogal eens voor; in vele gevallen voor een gedeelte van de balustrade in
combinatie met stalen hekwerken.
Bij sommige complexen komen windschermen voor op balkons of galerijen
o.a. van afzelia delen bevestigd op grenenhouten regels of in de vorm van
een afzelia pui met glas.
Afscheidingen op balkons werden meestal vervaardigd van al of niet ver-
zinkt profielstaal met glas of draadglas.
5.14. Afwerkingen
5.15. Afvoervoorzieningen
52
,:[IJ
DJ
DJ
- 1958 AMSTERDAM
- 160 oortlek~oningen
vi er WOG~:l aDen
svmmetrisch met wisselkamer
met ondefb,J~w
plat dak
vrij uitkr agen de balkons
~
1
.....
3 Sm
stoppingsmogelijkheid aangebracht.
De afvoerleidingen tussen de lozingstoestellen en de gietijzeren of asbest-
cement standleidingen zijn in de meeste gevallen van lood, of een enkele
maal van kunststof. In Rotterdam werden wel eens behalve loden ook rood-
koperen afvoerleidingen gebruikt. De loden afvoerbuizen werden met be-
hulp van messing manchetten op de standleidingen aangesloten.
De hemelwaterafvoeren werden meestal van zink gemaakt. In Den Haag ko-
men bij enkele complexen geasfalteerde gietijzeren hemelwaterafvoeren
voor of asbestcementbuizen met stalen ondereinde. In Rotterdam werden
behalve zinken buizen ook vaak verzinkte stalen buizen gebruikt; ze werden
dan in een aantal gevallen tevens gebruikt als bcvestigingspunt voor bij-
voorbeeld galerijhekken. Het onderste gedeelte van zinken hemelwateraf-
voeren werd meestal van stootvast materiaal gemaakt, zoals van geasfal-
teerd gietijzer of van een verzinkte stalen buis. Soms werden onverzinkte
stalen buizen alleen inwendig geasfalteerd. Op galerijen of balkons werden
de hemelwaterafvoeren ook van ander materiaal gemaakt dan zink.
De rookkanalen werden in de meeste gevallen gemetseld van kalkzandsteen.
In Den Haag werd daar vaak een kalkzandsteen in drielingformaat met
waaldikte voor gekozen, zodat een nauwer kanaal ontstond. In Rotterdam
53
5.19 Shuntkanaa1, Amsterdam, 1959
"
"
! :'
.'
"
""
"
"""
"11
5.19
54
[]]
c:m
DIl
DIl
1 I
I
f -
1 î959 F:OTTERDAM
352 galer ij wonongen
~ 1 -
t.
-+,
t.
~ vi er woo nl agen
_ gal erij
souterr ain
J
_ plat dak
_ ni et uitkr agende balkons
I 1 3 Sm
~~
5.16. Evaluatie
Onderdelen die bij deze groep traditioneel gebouwde woningen vooral aan-
dacht vragen zijn de balkons van sommige complexen, alle daken, de bui-
55
tenkozijnen en de balkonhekken van veel complexen en in een aantal geval-
len ook de hemelwaterafvoeren. Voor balkons werden soms kwetsbare con-
structies toegepast, zoals elementenvloeren, terwijl daarnaast veel con-
structies voorkomen met koudebruggen. Daken werden niet of slecht geïso-
leerd en vrijwel altijd ontbreekt een dampremming onder het isolatiemate-
riaal. Van de buitenkozijnen zijn het vooral de stalen ramen die zorgen ba-
ren omdat ze aanvankelijk niet altijd verzinkt werden, alsmede de vuren-
houten puien, waarvan de borstweringen vaak op bouwfysisch onjuiste wijze
werden gedetailleerd. Ook komen vaak open toegangen tot portieken voor.
Zeer veel stalen balkonhekken en veel stalen onderstukken van hemelwater-
afvoeren werden onvoldoende tegen corrosie beschermd. Door onvoldoende
isolatie ontstaan hoge stookkosten. Waar een dampremming ontbreekt kan
condensvorming in het isolatiemateriaal optreden. Koudebruggen kunnen
plaatselijk tot condens- of schimmelvorming leiden.
Aandacht zal men ook moeten besteden aan de gevels, aan bepaalde separa-
tiewanden, de zolder vloeren en de gemeenschappelijke trappenhuizen. De
gevels van de woningen in deze groep hebben geen spouw, zodat de gewone
wijze van naïsolatie door middel van spouwvulling niet in aanmerking komt.
De separatiewanden vragen aandacht voor zover ze tevens een woning-
scheidende functie hebben of voor zover ze een onvoldoende visuele af-
scheiding vormen, zoals bij de veel voorkomende gaaswanden tussen de ber-
gingen het geval is. Zoldervloeren werden nog al eens van hout gemaakt,
evenals soms de gemeenschappelijke trappen, wat problemen geeft op het
gebied van de brandveiligheid en geluidsisolatie.
Hieronder geven wij voor ieder element aan wat er over op of aan te mer-
ken valt. Tevens geven wij aan of het om gunstige of ongunstige eigen-
schappen gaat. Voor de betekenis van de waarderingen zie hoofdstuk 2, pag.
8.
56
wen koper plaat inwerken in dilatatievoegen
tijdens het betonstorten, de raamdorpelstenen
doortrekken tot 5 cm voorbij de negge.
Bui tenwanden: Gebr. - gevels zonder spouw komen voor bij alle Am-
sterdamse, Haagse en Rotterdamse com-
plexen van voor 1961 en ook, maar in mindere
mate, in gemeenten daar in de buurt;
Gebr. - toepassing van kalkzandsteen in gevels, dat in
een nota van B. en W. van Amsterdam als een
van de oorzaken van lekkages werd aange-
merkt, komt in elk van de drie grote steden
voor; aangenomen mag worden dat op die
plaatsen, waar zich in 1960 problemen voor-
deden, inmiddels maatregelen zijn genomen;
bij bezoeken aan zulke complexen kan men
immers constateren dat bijvoorbeeld een bui-
tenbepleistering op de kopgevels op het zui-
den en westen en op het aansluitende gedeel-
te van de langsgevels is aangebracht;
Twij. - gemetselde kopgevels zonder spouw van drie
verdiepingen hoge blokken werden in Rotter-
dam niet dikker gemaakt dan een steen; vanaf
1956 evenwel werd de waterkerende specie-
laag achter de klamp geasfalteerd, wat in an-
dere gemeenten niet gedaan werd;
Gebr. - in spouwmuren kunnen koudebruggen voorko-
men in de vorm van betonankers;
Gebr. - blokdilataties werden niet altijd aangebr.acht
waar dat vanwege de lengte van de blokken
wenselijk zou zijn geweest.
57
----- - - - - - - - - - - - - - - -- - - -- -
58
twijfelachtig of er wel een isolatielaag werd
aangebracht;
Gebr. - bij platte daken, die wel geïsoleerd werden,
is die isolatie vaak matig tot gering;
Twij. - bij beloopbare daken werd de isolatie aan de
onderkant aangebracht.
Dak- en vloer- Twij. - houten dakkapellen komen voor bij een aantal
openingen: complexen in Amsterdam;
Voo - in vloeren kunnen ravelingen voorkomen met
het oog op eventuele later te maken openin-
gen.
59
Noten bij hoofdstuk 5
(3) Zie: 'Bouw van torenflats te Overschie', Bouw, 1952, p. 486 en 'De
Zeven Provinciën in Kleinpolder West te Rotterdam', Bouwkundig
Weekblad, 1956, nr. 14, p. 153-158.
(4) D.J. Nijhuis, 'Bouw van torenflats', Bouw, 1961, nr. 39, p. 1192-1194.
J.J.I. Buisman, 'Woontorens te Zaandam, gebouwen van hoogwaardig
metselwerk', Bouw, 1969, nr. 42, p. 1644-1650.
(5) Zie ook: A.H. Kwantes, 'De constructie van eindgevelmuren bij woning-
bouw', Bouw, 1956, p. 724-725.
(6) Zie ook: J. Bakker, 'Met schade en schande ••• Galerijen', Bouw, 1963,
p. 146-148.
(7) Zie ook: J. Bakker, 'Met schade en schande ••• Krimpscheuren in uitge-
kraagde balkons', Bouw, 1960, p.1528-1529.
60
6
TRADITIONEEL GEBOUWDE WONINGEN MET
STEENACHTIGE VLOEREN EN SPOUWMUREN
Woningen die tot deze groep behoren, vormen de op één na grootste groep
en komen over het hele land voor.
Overigens valt over de regionale verspreiding nog wel iets op te merken,
want maar zeven van de complexen staan in de provincies Noord- en Zuid-
Holland, terwijl men op grond van het totale aantal woningen dat in die
provincies gebouwd is (38% van het aantal gereedgekomen woningen) had
mogen verwachten dat het er drie maal zo veel geweest waren.
In de meeste gevallen gaat het om portieketagewoningen van drie of vier
verdiepingen, vaak met een souterrain of met een onderbouw waarvan de
vloer iets boven het maaiveld ligt. De blokken hebben vaker een hellend dan
een plat dak, maar vanaf 1959 gaat het platte dak toch o,Verheersen. Blok-
ken van drie woonlagen komen vaker voor dan van vier woonlagen en vóór
1955 zelfs veel vaker. Minder vaak komen woonblokken voor van twee
woonlagen. Deze blokken van twee woonlagen zijn in een aantal gevallen
ook portiekwoningen met een souterrain of onderbouw, maar hierbij komen
ook boven- en benedenwoningen voor, elk met hun eigen voordeur aan de
straat en ook galerijwoningen. Galerijen komen slechts bij vijf van de 32
complexen voor: de eerste bij een blokje van twee woonlagen uit 1954,
maar in latere jaren zien we ook blokken van drie of vier woonlagen met
galerijen, eenmaal in de vorm van maisonnettes. Een complex uit 1953 in
Heerlen bestaat uit een bijzondere vorm van boven- en benedenwoningen nl.
drie-op-eenwoningen, waarbij de benedenwoning één verdieping telde en de
drie woningen erop elk twee. Alle vier woningen hebben bovendien een
bergruimte op de beganegrond en nog een kelder daaronder. Het hoogste
bouwblok uit deze groep telt vijf woonlagen: op de beganegrond woningen
en bergingen en daarboven nog vier woonlagen plus nog een zolder met
bergruimten.
Hoewel een hellend dak in deze periode vrij veel voorkomt is de zolder-
ruimte daaronder toch lang niet al tijd te gebruiken, dat is slechts het geval
bij iets meer dan een derde van die zolderruimten bij portiekwoningen. Van
de boven- en benedenwoningen heeft meer dan de helft van de bovenwonin-
gen een bruikbare zolder.
De bouw is vaak zeer gevariëerd. In één complex komen vaak bouwblokken
voor van verschillende hoogte, met verschillende dakvormen, of met geheel
andere woningtypen, alsmede eengezinshuizen en bejaardenwoningen. Een
dossier van een complex in Breda uit 1953 bevatte drie stellen bestekteke-
ningen en drie bestekken - alle drie variaties van een door Openbare Wer-
ken opgesteld standaardbestek - van drie verschillende architecten. Die
drie plannen waren tot één complex samengevoegd en werden ook door de-
61
traditioneel met spouw Ilflllflllllffffffflfffffiffffff 32
Aantal woonlagen:
hee woonlagen
dri e woon I agen flffft fl flff f f 19
vIer woonlagen fl ffffl" ft 16
l eer dan vi er woonlagen 1
Ontslui ting:
portiek :
symmetrisch met wissel kner f f f f I f f f 13
symmetrisch zonder wisselkamer I f
asy.metr i sc r, f f I f
galeri j
beneden-en bovenwonl ng
ünderbouw:
geen onderbouw f I 6
met onderbouw f I f f ilffff. f f f 15
gedeeltelijk souterrain
sout err ai n f f f f f i *I f f 13
gedeelteli jk kel der
keld er
open portiek
Dakvorl:
plat da k f f flfff. flfff 15
flauw hell end dak f f f ft liJf. 14
hellend dak f f
zelfde aannemer gebouwd. Bij dit plan en bij diverse plannen uit andere
plaatsen behoorden ook winkels. In de jaren zestig neemt die variatie en
daarmee ook het aantal verschillende woning typen per complex merkbaar
af.
Een complex in Boxtel uit 1959 kwam tot stand in het kader van de Conti-
nubouw Brabant 11, een bouwstroom waarbij door een tweetal aannemers in
totaal 4500 woningen werden gebouwd in de gemeenten Boxtel, Helmond,
Oss en Waalwijk (Kring Oost) en Bergen op Zoom, Oosterhout en Roosen-
daal (Kring West). Ook twee andere complexen kwamen in een bouwstroom
tot stand: een complex in Assen uit 1964 en één in Nijmegen uit 1965. Twee
andere complexen uit 1965 werden volgens keuzeplannen gebouwd, één in
Doetinchem en één in IJsselmuiden. Van het complex in IJsselmuiden wer-
62
J t I~
ok
"
dri e woonlag~n
beneden- \bovenwonlng +t ~ ----'
- 3:::f::"
geen üfid erbüuw bf= I-
tr"-
-
heli end dak
_ vriJ ui tkraqend e bali'ons r
1
:t ~ ~ ] -
I
= -
6.2. Onderbouw
Bij zestien complexen werd een paalfundering toegepast, bij veertien een
staalfundering, zie fig. 6.3 en 6.4. Er is bovendien een tweetal complexen
waar de grondslag kennelijk nogal wisselend van samenstelling was en
waarbij voor een deel paalfunderingen en voor een ander deel staalfun-
deringen zijn gemaakt. Bij iets minder dan de helft van de complexen komt
een souterrain voor, dat bijna even vaak op staal gefundeerd is als op palen.
Kelders komen slechts bij twee complexen voor, beide malen in combinatie
met een staalfundering.
De souterrains (zie fig. 6.1 en 6.2) bestaan meestal uit een gewapend-
betonvloer in combinatie met keermuren van metselwerk, waarbij dan of-
63
o
I !ZI 300
o
o
6.1 6.2
64
6.3 6.4
L -______________________~
stroken onder deze vloer gemaakt. Bij een paalfundering vormde de souter-
rainvloer altijd een geheel met het gewapend beton balkenrooster dat over
de funderingspalen werd gelegd.
Bij op staal gefundeerde woonblokken werden stenen beganegrondvloeren
gemaakt, ook in minder ondergeschikte ruimten zoals hallen en keukens,
door betonvloeren al of niet voorzien van een wapening, los van de wanden
rechtstreeks op de dragende grondslag te leggen; in ondergeschikte ruimten
zoals bergingen koos men daarvoor ook wel in zand gestrate betontegels.
Bij zes complexen komen gewapend-betonvloeren voor, die weliswaar even-
eens op een zandaanvulling tussen de funderingssloven werden gestort,
maar die wel een oplegging kregen.
Houten paalfunderingen komen in deze groep niet voor: er werden steeds
gewapend-betonpalen toegepast, in drie gevallen palen met verzwaarde
voet, in vier gevallen in de grond gevormde palen. Gewapend-betonpalen
werden in de eerste jaren na de oorlog vaak op het werk zelf gemaakt. Op-
merkelijk is dat die palen dan bijna steeds een achthoekige vorm kregen:
dan kon, in combinatie met een langswapening, een spiraalwapening (om-
wikkeling) worden toegepast in plaats van beugels. In de fabriek vervaar-
digde palen werden voorgespannen, waarvoor speciaal wapeningsstaal werd
gebruikt. Eén architect sloot die mogelijkheid uit door uitdrukkelijk rond-
staal voor te schrijven in het bestek.
Staalfunderingen werden bij drie complexen gemetseld, met de gebruikelij-
ke versnijdingen; een enkele maal, bij een diepliggende fundering, werd die
65
L
gemetselde fundering gecombineerd met een betonbalk om de langsgevels
te dragen. Bij drie andere complexen werd een stampbetonfundering ge-
maakt. De meest voorkomende staalfundering - zeven maal - is een gewa-
pend beton strokenfundering, die in een aantal gevallen werd verstijfd met
een langsrib Wg. 6.1 en fig. 6.10.
Voordat met de funderingsaanleg kon worden begonnen was het vaak nood-
zakelijk een grondverbetering toe te passen door de slechte grond weg te
graven en aan te vullen met zuiver zand, dat dan mechanisch verdicht
werd. Dat kwam bij een negental complexen voor. Op hellend terrein in
Limburg was het soms nodig een drainage te maken, maar ook in gebieden
met een natte ondergrond zoals Delft en Groningen komen drainages voor.
In kruipruimten werd meestal een bodemafsluiting aangebracht van zuiver
zand, een enkele maal, onder een houten beganegrondvloer, een bodemaf-
sluiting van sintelbeton.
6.3. Buitenwanden
66
6.5 6.6
67
aangestorte neus. Gevelbanden komen bij twaalf complexen voor, maar niet
altijd ter hoogte van alle verdiepingsvloeren. Gevelbanden werden toege-
past als doorgaande latei boven grote gevelopeningen of ze ontstaan uit de
noodzaak om rondom een systeem vloer een randbalk te maken die het ge-
heel opsluit. Dergelijke constructies werden als regel wel van enig isola-
tiemateriaal voorzien, zoals bijvoorbeeld 1,5 cm vlasvezelplaat of 2,5 cm
houtwolcementplaat. Verder komen nog voor: gemetselde gevelbanden, rol-
lagen of hoekblokjes, in het werk gestorte afdekbanden van beton, afdek-
banden van schokbeton- of sierbetonelementen, verticale afdekplaten van
schokbeton of sierbeton voor penanten en omlijstingen van gevelopeningen
met dergelijke elementen.
Een duidelijke tekortkoming bij veel gevels van voor 1956 is het ontbreken
van dilatatievoegen in de gevels waar die, in verband met de bloklengte,
wel vereist waren: zoals bij een blok van 352 m van een complex in Zuilen
uit 1948.
6.4. Binnenwanden
68
Jr----------
C1L!t
'~ ~~=::::;:;:~~,,_*=~1/~-~i~t~f,~ , "."
~- ~
~--
6.5. Vloeren
69
6.7 Cusveller-vloer (uit Catalogus
voor de Bouwwereld, 1963)
bij de complexen in deze groep steeds van dezelfde constructie zijn. Voor
de beganegrondvloeren gaat dat niet op omdat die vloeren niet aan de on-
derkant hoefden te worden afgewerkt en dus ook niet vlak hoefden te zijn.
Veel verdiepingvloeren werden op een strokenbekisting gesteld, zoals bij
Cusveller-vloeren, die bij zeven complexen voorkomen. Holle-baksteenvloe-
ren komen bij acht complexen voor. Holle baksteen werd ook wel voor be-
ganegrondvloeren gebruikt, maar daarvoor gebruikte men een ander type
holle baksteen waarvan eerst gewapende vloerelementen werden gemetseld,
aanvankelijk op het werk, later in de fabriek. Cusveller-vloeren zijn beton-
vloeren met vulelementen van bimsbeton, zie fig. 6.7. Cusveller-vloeren
hebben we na 1955 niet meer aangetroffen en holle-baksteen vloeren na
1956 nog slechts eenmaal.
In de tweede helft van de jaren vijftig kwamen allerlei nieuwe systeemvloe-
ren op de markt o.a. met voorgespannen betonliggers (Dato) of tralieliggers
(Omnia) en ook vloersystemen met vulelementen (Solid). Gewapend beton-
nen verdiepingvloeren kwamen we vanaf 1961 viermaal tegen. Bij oudere
complexen werd slechts eenmaal een gewapend-betonvloer aangetroffen.
Dat was bij een complex uit 1953 en die betonvloer werd toen afgewerkt
met een houten vloer op spijkerribben.
Houten beganegrondvloeren onder woon- en slaapkamers troffen we zes
maal aan, het laatst bij een complex uit 1954. Drie van deze gevallen had-
den betrekking op boven- en benedenwoningen, de drie andere op portiek-
woningen in twee of drie woonlagen. Holle-baksteenvloeren komen als be-
ganegrondvloer zes maal voor. Verder troffen we hier aan tweemaal zgn.
Kwaaitaal-vloeren (met holle onderkant) en ook tweemaal Dato-vloeren,
plus nog een andere systeem vloer.
In het enige geval bij de zoldervloeren waarbij deze niet van dezelfde con-
structie was als de andere vloeren, was die zoldervloer van hout. Bedacht
moet echter worden dat bij veel complexen geen zoldervloer voorkomt om-
dat de zolder niet begaanbaar is. In dat geval spreken we van een vliering
en die heeft steeds een lichte balklaag van houten plafondhangers; in een
aantal gevallen loopt er wel een vluchtweg overheen. Vlieringen. komen
voor bij twaalf complexen, begaanbare zolders bij tien.
Gemetselde stoepen komen bij een negental complexen voor.
70
6.8
zwevende dekvloer
w
aangelaste spiraal .08
do r aan e 0SO
6.9
latie
zwevende dekvloer
el ementenvl er
6.10
Galerijen komen in deze groep slechts bij vijf complexen voor, balkons bij
alle.
Twee van de vijf complexen met galerijen bestaan gedeeltelijk uit blokjes
van twee woonlagen met bejaardenwoningen; een van die twee heeft ook
een galerij op de beganegrond, het andere niet. In dat laatste geval is de
71
bovengalerij gemaakt van voorgespannen betonbalkjes met vulelementen
(Dato-vloer), opgelegd op gemetselde dwarswandjes van grindbetonblokken.
Alle andere galerijen werden in het werk gestort van gewapend beton,
waarbij een op stalen consoles van DIN 16 (= breedflensprofiel), de overige
drie vrij uitkragend. Daartoe moest een dompconstructie in de druklaag van
de achterliggende systeem vloer worden gemaakt.
Balkons (zie fig. 6.8 t/m 6.10) werden bij deze groep woningen vrijwel altijd
in het werk gestort van gewapend beton. De uitzonderingen zijn een
constructie met voorgespannen balkjes en vulelementen op gemetselde
dwarswandjes bij de hier al eerder vermelde bejaardenwoningen en twee
complexen met geprefabriceerde betonelementen. Die balkons kunnen zo
geconstrueerd zijn dat ze aan de einden zijn opgelegd; ze kunnen vrij uit-
kragen of voor een gedeelte uitkragen waarbij het achterste gedeelte is in-
geklemd. In het eerste geval, de meest voorkomende constructie, steekt het
balkon niet buiten het gevelvlak. Een vrij uitkragend balkon vereiste een
dompconstructie als de aangrenzende vloer niet van gewapend beton was.
Beide constructies kunnen overigens bij eenzelfde woningblok voorkomen.
Vanwege de gevelopeningen onder en boven de balkons hebben veel balkon-
platen een aangestorte lateibalk, andere hebben consoles of een lateibalk
en consoles. Soms zijn er speciaal geconstrueerde ondersteuningen zoals
gemetselde dwarswanden, een betonkolom of een stalen buis gevuld met be-
ton (fig. 6.9). Bij balkons die niet uitkragen - vanaf 1955 de meest voor-
komende constructie bij deze groep - is in enkele gevallen wel wat isolatie
aanwezig tussen balkon en vloer (fig. 6.10), bij uitkragende balkons is dat
niet mogelijk.
Bij woningblokken met niet-uitkragende balkons kan een complicatie ont-
staan bij het onderste balkon als daar een berging of woonruimte onder zit.
Het balkon moet dan waterdicht zijn en geïsoleerd. Een galerij vloer boven
een trappenhuisentree werd waterdicht gemaakt met een asfaltlaag van 1
cm, een balkon boven een berging met een cement dekvloer.
72
6.11
73
2 lagen da kb edekkin g .
la ag henn epp apier
da k beschol - -_ __ _--,
muurplaal 80X 180 ~-1::::::::::::::::::::::::::::~=
gooIklos 50X70
gord ing 80X180
slee n gaas pla fond
- - plafondhangers 50X150
6.12
~~I~m~~~~ekking ~
~
3c m grof grind
2 lage n datbedekk ing
kanaal plaal
laag henneppap ier ~\---- zink mei platte
vlasscheven kan aalplaal kraa l op klangen
elementenvloer
rand balk
6.13 6.14
bracht worden van staal. Van de afritten naar de souterrains werd de ene in
het werk gestort van gewapend beton, de andere van stampbeton met een
krimpnet.
6.8. Daken
Platte daken komen bij de helft van de complexen voor, in enkele gevallen
zijn ze afgewisseld met lessenaarsdaken of een dak met pannen. Platdak-
constructies zijn in verreweg de meeste gevallen van steen. Drie complexen
hebben een houten platdakconstructie. Een daarvan is een complex uit 1955
met blokken van drie woonlagen met plat dak, met daarop een vierde woon-
laag gedekt door een lessenaarsdak. De twee andere complexen tellen niet
meer dan twee woonlagen. Alle drie complexen hebben een houten platbalk-
74
! 95.3 &F:EDA
30 pDrtiet~onlngen
drie \oJoünl "gen
symmetrIsch zondEr wIsselkamer
sOut errain
...
hellend dak
_ ;,ri J Ul t~;-agende bal kons
1 J 5m
75
malen een dakrand van kunststof (fig. 6.14) of aluminium golfplaat op een
houten regelwerk aangetroffen.
Bij hellende daken werden in de meeste gevallen houten gordingen met hou-
ten dakbeschot toegepast. De gordingen worden gedragen door de doorge-
trokken binnenwanden, soms ook door houten of stalen spanten. In Limburg
had men een voorkeur voor sporen kappen, dragend op gordingen als hierbo-
ven omschreven. Buiten Limburg werd eenmaal een sporenkap aangetroffen
dragend op tralieliggers in langsrichting (Hengelo, 1951). In latere jaren
werden in plaats van dakbeschot meer Halmplank-dakelementen toegepast.
In een drietal gevallen werd een hellende dakvloer gemaakt van beton met
lichtbeton vulelementen (Cusveller of Thermosite) met een dunne isolatie-
laag.
De dakranden kregen in de meeste gevallen een overstek door middel van
doorstekende sporen en gordingen (fig. 6.12). Steenachtige daken kregen
een overstek van gewapend beton. In enkele gevallen werden houten, met
zink beklede goten op gootklossen gemaakt of werden ter plaatse gestorte
of schokbetonnen goten op de gevel gelegd.
Platte daken werden meestal bedekt met twee of soms drie lagen dakbe-
dekking. Bij een mastiekdak werden de lagen dakbedekking vastgeplakt en
afgedekt met een laag grind. Losliggende tweelaagse dakbedekkingen op
een laag henneppapier , afgedekt met een laag grind komen het meeste
voor. Vastgeplakte tweelaagse dakbedekkingen, ingestrooid met fijn grind,
werden het meest toegepast bij hellende daken en minder vaak bij platte
daken. De dakbedekking werd in de meeste gevallen omschreven als 'dak-
leer', 'dakvilt', 'asfaltvilt', maar ook een aantal malen als 'asfaltpapier'.
Op flauw hellende daken van hout werd de eerste laag dakbedekking gena-
geld en de tweede geplakt. Op daken met een steilere helling werden dak-
pannen gelegd, meestal verbeterde of opnieuw verbeterde Hollandse pan-
nen; in Limburg muidenpannen.
Luifels komen bij een achttal complexen voor boven de entrees of boven de
bovenste balkons; ze zijn meestal vervaardigd van gewapend beton, een en-
kele maal van hout en staal. Op twee na dateren ze alle van voor 1956.
6.9. Skelet
Bij een complex in Den Haag uit 1952 komen in de dwarsrichting raamwer-
ken voor van gewapend-betonkolommen, balken en kapspanten in plaats van
dragende tussenwanden. Dat complex was ontworpen voor uitvoering in het
Tramonta-systeem, met een staafvormige skelet constructie in langsrich-
ting.
Verder komen wel eens gewapend-betonkolommen voor onder kopgevels bij
doorgangen en bij de entrees, soms met een ronde doorsnede, of ronde sta-
len kolommen ter ondersteuning van luifels en dergelijke.
Gevelopeningen zijn als regel gevuld met ramen, deuren of puien. De voor-
naamste uitzonderingen hierop zijn open portieken, open trappenhuizen bij
76
- 1955 U/hECHT
160 portiekwoningen
Vier woonlagen
symmetrisch met wis sel~affier
met ündflrbüuw
flauw hellend dak
_ nl~t -en half uitkrag ende balkon s
1 3 5m
~---
galerijen en doorgangen in een woningblok. Elk van deze gevallen komt
driemaal voor. Voorts komen bij enkele complexen open klnderspeelplaatsen
voor op straatniveau onder de woonblokken.
Bij het merendeel van de complexen zijn de gevelopeningen gevuld met vu-
renhouten raam-, deur- of puikozijnen. Bij sommige complexen werd dit vu-
renhout in een conserveermiddel gedompeld. In de eerste naoorlogse jaren
werd in de bestekken nog wel eens grenenhout voorgeschreven. De ramen
en deuren in de kozijnen zijn als regel van dezelfde houtsoort als het kozijn.
Voor onderdorpels van ramen en vooral van puien werden naast vurenhout
ook wel duurzamer houtsoorten genomen: grenen, eiken, yang of iroko. Voor
stolpnaalden voor ramen of deuren nam men meestal ook eiken. Bij ge-
meenschappelijk deuren werden steeds stenen onderdorpels toegepast: gra-
nito, terrazzo, schokbeton, hardsteen en andere steenachtige materialen.
Stenen dorpels komen ook voor bij deuren naar balkons of in de deuropening
van puien, maar vooral bij puien komt het veel vaker voor dat de onderdor-
pels van hout gemaakt werden.
Andere voor kozijnen gebruikte materialen zijn staal en schokbeton. Schok-
beton ramen komen bij enige complexen voor in de portieken, soms ook in
de kopgevel. Stalen ramen en puien konden rechtsreeks in het gevelmetsel-
werk worden geplaatst en dan was het vanwege de smalle profielen nodig
77
om de spouw dicht te steken met tussenvoeging van stroken asbestcement-
plaat. Ook werden stalen ramen wel ingeschokt in beton. Beide gevallen
komen enige malen voor. Daarnaast komen stalen ramen voor als bewegen-
de delen in houten kozijnen; bij een tweetal complexen gaat het alleen
maar om een paar uitzetraampjes, maar bij een ander zij alle bewegende
delen van staal.
Rondom portiekingangen en portiekramen komen nogal eens omlijstingen
voor van geschokte sierbetonelementen, een enkele maal zelfs een in het
werk gestorte omlijsting. Aluminium tochtstrippen verschijnen in 1955 ten
tonele, condensprofielen in 1963.
Gevelopeningen voor ramen werden aan de buitenzijde bijna altijd afge-
werkt met gres of ijzeraarden raamdorpelstenen, maar ook wel eens met
een schuingeplaatste rollaag van klinkers of een lekdorpel van schokbeton.
De variatie aan de binnenzijde is groter, maar verglaasde vensterbanktegels
komen hier het meest voor, verder o.a. grestegels, plavuizen, cementtegels
en hout.
In Limburg heeft men altijd een voorkeur gehad voor naar binnen draaiende
opdekramen; bij alle complexen met houten ramen in de steekproef is dat
te constateren.
Een erkerkozijn komt eenmaal voor bij een kopgevel uit een complex met
boven- en benedenwoningen.
Buitendeuren van woningen zijn in de meeste gevallen vurenhouten stan-
daard-glasdeuren. Vlakke fineerdeuren komen vanaf 1955 bij enkele com-
plexen voor. Dezelfde deuren werden ook toegepast voor de gemeenschap-
pelijke portiekentree, maar bij ongeveer een kwart van de complexen viel
de keuze op deuren van een hardere houtsoort zoals eiken, yang, afzelia,
teak.
Bij één complex werd in de borstwering onder het keukenraam een speciaal
luikje aangebracht om de toentertijd gebruikte metalen vuilnisemmers on-
der het aanrecht vandaan te kunnen halen.
Bij enkele complexen werden voor de portieken over de totale hoogte door-
gaande vurenhouten puien aangebracht. Borstweringen van puien werden
vaak bezet met ondoorzichtig glas of gekleurde asbestcementplaat (glasal).
Bij een drietal complexen werd achter deze borstwering een wandje gemet-
seld van drijfsteen of sintelsteen. Aan de isolatie van de borstwering van
puien werd over het algemeen weinig aandacht besteed. Slechts bij enige
complexen uit 1960 en 1961 kon vastgesteld worden dat de posities van bui-
tenplaat, isolatie, dampremming en binnenplaat in de juiste volgorde wer-
den aangegeven. Bij een complex uit 1965 werd de borstwering bezet met
asbestcementplaat aan de buitenzijde en op elkaar gelijmde zacht- en hard-
boardplaten aan de binnenzijde. Bij een complex uit 1951 bestond de isola-
tie uit houtwolmagnesietplaten van 35 mm, aan een zijde - welke werd niet
vermeld - vertind met portlandcementspecie.
Bij vijf complexen komen hijsbalken voor van INP-profielen boven een rij
geschikte gevelopeningen of balkons.
78
- -
..
rJ 'l
.~ ~
.~
- 1958 APEL~OORN
- 230 portlekwomngen
WL
~
. ~_ J
flauw hellend dak
1
~_
i
3
....
_ ni et LIj tkragende hal kans
Sm
f- _ c~
- -
t'
..,.".
"
. -'
79
6.12. Dak- ,en vloeropeningen
In platte daken is in de meeste gevallen een houten, met zink bekleed klim-
luik aangebracht, bereikbaar vanuit een portiek of vanaf de bovenste gale-
rij. Bij twee complexen is het tevens bedoeld als vluchtluik en is er dus een
in elke portiek aangebracht. Bij vier complexen met platte daken ontbreekt
zo'n opening.
Lichtkappen met gebogen kunststof golfplaten komen boven de trappenhui-
zen voor van één complex met platte daken.
Bij complexen met hellende daken ontbreken vaak dakopeningen; bij tien is
zulks het geval. Bij de overige complexen zijn de meest voorkomende dak-
openingen vier-, zes- of negenpans dakramen. Houten dakkapellen komen
bij twee complexen voor en één complex heeft dubbelwandige lichtkoepels
in het tlauwhellende dak boven de trappenhuizen.
De voornaamste vloeropeningen zijn: trapgaten in woningen met vaste bin-
nentrappen en vluchtluiken naar de vliering. Verder komen nog voor kruip-
luiken in beganegrondvloeren, voetroosterputten achter portiekingangen,
watermeterputten met luik en bij één complex sleuven met betondeksels
waarin leidingen zijn aangebracht onder de souterrainvloer.
6.13. Balustrades
80
19 5~· BG~7El
77 portlekwoningen
driE woc!il~gen
symmetrisch met wlsse~kamer
met QnCt?~~oC:tJ\'J
, plat dak
:1 '
~
1 3
....
vr jJ Jit kr aqende balkons
5m
81
6.14. Afwerkingen
6.15. Afvoervoorzieningen
82
.,.,.,"
9 I
I-
m
I' I
n
T ~
-1',,-
I- I
I "' +I--
i0-
: co ti, ",I, ':: "
~ 0°. t
1963 EMMEN
120 porti ekwoning en
twee wûünlagen
symmetrisch zonder wissel kamer
met onderbouw
plat àak
niet ultkragende balkons
1 3 5m
~
i
o ~c ~-4--_,_
83
Het buitendakse gedeelte van ventilatiekanalen is bij meer dan de helft van
de complexen van dezelfde constructie als de schoorstenen. Bij Shuntkana-
len hoort buitendaks een speciale trekkap. Constructies die verder alleen
bij ventilatiekanalen voorkomen zijn: een dichte betonnen afdekplaat op
metselwerk met openingen opzij, zinken kappen en een asbestcementbuis.
6.16. Evaluatie
84
-=
r-
I ~.
•
r--
J
~~
-
~-
-- -
---
I~,
/~-
1965 AMSTEHDAH
196 por t le ~ ~Qnlngen
VIef woonlagen
zonder
s y m~etrisc h rilSse: ~ affiE r
met onderbouw
pl ,it da~
niet uitkraoende balkons
1 3 Sm
~-~
85
staan door gevelbanden die als omran-
ding van een vloer fungeren of door de
betonklossen in de spouw bij toepassing
van rozet ankers in de kopgevel;
Twij. - in sommige gevallen is geëxperimen-
teerd met nieuwe constructies: schok-
beton gevelelementen, in het werk ge-
storte borstweringen van beton;
Gebr. - in de jaren voor 1956 werden bI okdil at a-
ties achterwege gelaten.
Binnenwanden: Gebr. - als afscheiding tussen bergingen komen
vrij veel gaasbespanningen op houten
regelwerk voor;
Gebr. - soms komen te dunne wanden voor als
woningscheiding: zoals het wandje naast
de trap bij boven- en benedenwoningen;
Vloeren: Twij. - sommige complexen hebben houten be-
ganegrondvloeren onder woon- en slaap-
kamers;
Gebr. - vaak ontbreekt een steenachtige zolder-
vloer: soms is er dan een houten zolder-
vloer , maar in de meeste gevallen is er
een niet-begaanbare vliering; de laatste
is het eenvoudigst na te isoleren.
Galerijen en balkons: Gebr. - galerijen en balkons werden vrijwel al-
tijd in het werk gestort; uitkragende ga-
lerijen of balkons zonder consoles ver-
eisten een dompconstructie, wat in alle
gevallen een koudebrug meebracht;
Gebr. - bij niet-uitkragende balkons is niet al-
tijd isolatiemateriaal aangebracht tus-
sen vloer en balkon, zodat daar ook
koudebruggen kunnen voorkomen;
Ond. - soms werden minder geschikt construc-
ties toegepast zoals voorgespannen be-
tonbalkjes met vulelementen;
Gebr. - de waterdichtheid (en de isolatie) van
het onderste balkon is vaak twijfelach-
tig als zich daaronder een binnenruimte
bevindt.
Trappen en trappen- Gebr. - voor 1961 werd er geen aandacht be-
huizen, hellingen: steed aan de geluidsisolatie in trappen-
huizen.
Daken: Neu. - voor 1956 kunnen bij meergezinshuizen
platte houten daken of lessenaarsdaken
voorkomen;
86
Gebr. - aan de isolatie van die houten daken
werd weinig aandacht besteed;
Ond. steenachtige plat dakconstructies zijn
voor 1960 slecht geïsoleerd, de aanwe-
zigheid van een dampremming aan de
onderkant kon hierbij niet worden vast-
gesteld, terwijl er geen of een onvol-
doende ventilatie is;
Twij. - kleine platjes van gewapend beton bo-
ven entrees en dergelijke kregen hele-
maal geen isolatie.
87
Muwi-flats met verdiepinghoge puien, Schiedam, 1958 (foto Hans Krüse, Fotografi-
sche Dienst Bouwkunde, TU Delft)
88
7
NIET-TRADITIONEEL GEBOUWDE WONINGEN:
STAPELBOUW VOLGENS EEN GESLOTEN SYSTEEM
Tot deze groep rekenen wij complexen die gebouwd zijn volgens bouwsys-
temen als Tramonta, Airey, Muwi, Pronto en Bakker. De drie laatstgenoem-
de zijn stapelbouwsystemen met elk hun eigen type betonblokken. Airey
heeft een gevel die samengesteld werd uit kleine handtilbare betonplaatjes,
die bevestigd werden aan geprefabriceerde betonnen stijlen. De draagcon-
structie hierbij kan een betonskelet zijn, zoals beschreven in "Woningvoor-
raad '45-'75" 1). Ook kan de dragende functie worden vervuld door de prefab
betonstijlen van de gevel en in dat geval zijn de woningscheidende vloeren
van hout op stalen tralieliggerbalken. Tramonta (de naam is afgeleid van
"traditioneel" en "montagebouw") heeft traditioneel gemetselde gevels. De
vloeren worden bij dit systeem gedragen door de voor- en achtergevel plus
een geprefabriceerde kolomconstructie, die overlangs door het midden van
het bouwblok loopt. De woningscheidende wanden hebben nauwelijks een
dragende functie, de wanden rond het trappenhuis wel.
Het Tramonta-systeem werd in de jaren vijftig op bescheiden schaal toege-
past, voornamelijk in Den Haag en omgeving. Even bescheiden is de bouw-
produktie in het Bakker-system, maar die is wel over het hele land ver-
spreid. Het systeem Airey, toegepast van 1949 tot 1968 haalde een grotere
produktie. Muwi is het meest toegepaste bouwsysteem: meer dan 36000 wo-
ningen; ze staan voornamelijk in de provincies Noord- en Zuid-Holland. In
de vestigingsplaats van de promotor van het bouwsysteem - Rotterdam -
zijn er naar verhouding opvallend weinig gebouwd. Verder komen Muwi-
woningen voor in Twente en in Nijmegen en omstreken. Het Pronto-systeem
werd veel toegepast in de steden van Noord-Brabant, maar ook in Zuid-Hol-
land en Zeeland.
Opmerkelijk is dat veel komplexen, die in een stapelbouwsysteem zijn ge-
bouwd, niet als zodanig op de gunningslijst staan vermeld: met acht van de
twaalf complexen was dat het geval. Kennelijk werden alleen systemen met
een geldige bouwkeur op de lijst opgenomen.
In de steekproef troffen wij diverse complexen aan die werden gebouwd in
het kader van in 1956 afgesloten continucontracten. Voor het Muwi-sys-
teem zijn dat complexen in Den Haag, Amsterdam, Schiedam en Enschede;
voor het Pronto-systeem complexen in Breda en Eindhoven, onderdeel van
de produktiestroom "Continubouw Brabant I".
De twaalf complexen die wij voor deze groep beschrijven, staan voor meer
dan de helft in de provincies Noord- en Zuid-Holland, voor een belangrijk
deel in de grote steden aldaar. Van Tramonta hebben we twee voorbeelden,
maar een van die twee werd gebouwd volgens twee verschillende bestekken,
van Bakker hebben we één voorbeeld, van Muwi zes en van Pronto drie. Wij
89
st ape I bouwsyst elen 11II1I1I11I1 12
Aantal woonlagen:
twee woon lagen
drie woonlagen I I I I I i I I I
Ontslui ting:
portiek:
syuetrisch met wissel ka.er I I I f f f f
Onderbouw:
geen onderbouw
.et onderbouw ft flflftf
gedeeltelijk souterrain
souterr ai n I I
gedeeltelijk kelder
kelder
open portiek
Dakvar.:
plat dak fflfft'.
flauw hellend dak I I
hellend dak
90
- 1951 LEIDEN
-- 256 por ti ekwon ingen Tramonta
dr i e\ vier woon lagen
sym met r i sch met \z onder wissel kaaer
souterra in
flau w he llend dak
~_
1
....
__ vri j uitkragende ba ikons
3 Sm
7.2. Onderbouw
91
tAl
1
7.1
grond gevormde palen, zoals Franki- en Vibropalen, komen vaker voor dan
gladde palen van gewapend beton. Op die funderingspalen werd een gewa-
pend beton balkenrooster gelegd of er werd een souterrain- of keldervloer
gestort van gewapend beton met versterkte stroken boven de palen of met
randbalken. Onder de blokkenwanden van de Muwi- of Pronto-complexen 10-
92
1955 ' 5 SRAVENHAGE
329 port ie kwon ingen "uwi
dr ie lv i er woonl agen
1""'1l--l,....+~L.J~ _ symm etr i sen met Iji sselk aiiier
sout er ra in
pi at dai::
haJf \ vri j u itkr~ ge nd8 bdl ~ ons
~_
1 3
.... Sm
93
H r-
,,
: - ---
I
~
7. 2 L..:7.:.::,3_----.::==~:::::====___ _.J
7.2 Gevelconstructie en houten vloer met gelaste tralieligger van het Airey-sys-
teem (uit Bouwkeur 1952)
7.3 Gevelconstructie en gewapend-betonvloer op gelaste tralieligger van het
Airey-systeem (uit De Ingenieur,1959, nr. 34, p. B.140)
7.3. Buitenwanden
De buitenwanden zijn bij elk van deze bouwsystemen anders. In het Tra-
monta-systeem hebben de langsgevels een dragende functie. Deze gevels
werden, evenals de kopgevels, traditioneel gemetseld van hardgrauw en
kalkzandsteen met een spouw. Bij een Haags complex uit 1952 bestaan de
langsgevels op de bovenste twee verdiepingen uit een halfsteens buiten-
spouwblad van hardgrauw en een halfsteen binnenspouwblad van kalkzand-
steen. Op lagere verdiepingen werd het binnenspouwblad een hele steen dik
gemaakt. De kopgevel is bij de bovenste drie verdiepingen twee maal half-
steens met spouw, met op de onderste verdieping een binnenspouwblad van
steens metselwerk van kalkzandsteen drielingen.
94
i r I11r-o, r1
11
Ir li il
11 11 11
11 11 11 11 11 11
11 11 IJ 1I I i iI
.s
..
7.4
. .' -
:- : -.:.:. .-.
CD yulbeton
75
7.4 Stapelblok, dragende wand en gevel, systeem Pronto (uit Bouwkeur 1955)
7.5 Dragende wand van Muwi-blokken. Dezelfde blokken werden omstreeks 1952
gebruikt in het Welschen-systeem (uit Bouwkeur 1952)
95
fen, steeds gevelkolommen toegepast (zie fig. 7.6) met zware schijfvormige
kolommen onder de kopgevels, die in de lengterichting van het bouwblok
geplaatst werden. De langsgevels, waarin de beschreven blokken niet wer-
den toegepast, kunnen als niet-dragend worden beschouwd. Bij latere com-
plexen, waarbij de kolommen niet voorkomen, vervullen de langsgevels wel
een dragende functie: elke bouwmuur eindigt bij deze blokken dan ook te-
gen een gevelpenant van gestapelde blokken. Niet-dragende gevels werden
meestal opgetrokken als een gewone spouwmuur van hardgrauw en kalk-
zandsteen.
Pronto-blokken werden van grind beton gemaakt in verschillende dikten. Af-
hankelijk van het bouwdeel waarvoor ze werden gebruikt, waren de blokken
niet, aan één zijde of tweezijdig bekleed met een isolerende laag bimsbe-
ton. Voor kopgevels van woningen werden blokken van 16 of 18 cm gebruikt
met aan één zijde bims. De blokken werden aan het oog onttrokken door
een gemetseld buitenspouwblad van halfsteens hardgrauw; zie fig. 7.4. Voor
langsgevels of voor de bovenste twee verdiepingen van kopgevels werden
voor het binnenspouwblad ook wel 10 cm dikke Pronto-blokken toegepast.
Uitkragende balkons werden bij Pronto-complexen ondersteund door uit ge-
metselde penanten van twee maal halfsteens metselwerk met spouw; bij de
Brabantse complexen werd die spouw tot aan de tweede verdieping gevuld
met beton. Gevelbanden van gewapend beton kunnen voorkomen bij Tra-
monta-complexen, als rondlopende banden om alle vloeren bij Muwi-com-
plexen (zie fig. 7.7) en als banden in de langsgevels van Pronto-complexen.
De kopgevels laten bij Pronto-complexen niet op iedere verdieping een ge-
velband zien. Waar deze gevelbanden aan de binnenzijde in het zicht kwa-
men, werden ze bekleed met 3 cm vlasvezelplaat of 1 cm kurkplaat. Soms
werd ook een strook van de aansluitende vloer geïsoleerd met 2 cm dikke
vlasvezelplaten.
Blokdilataties werden bij de Tramonta- en Bakker-complexen niet gemaakt,
bij de Muwi- en Pronto-complexen meestal wel.
7.4. Binnenwanden
96
- - - - -- -- - - -- -- - -- ----
I·.·tv
••n4IJur l' .nO . l'
~=="'\I:if-'Ullv.fI"I." •• "
be"ndlgin, bij
11010"""'" , .d
7.6
t-t=:u----:c;•.--~"-
. ~
IJ
. -;.
7.7
7.6 Dragende wand van Muwi-blokken, met gevelkolom (uit Bouwkeur 1956)
7.7 Blokken, gevel met dragende wand en vloerconstructie met randbalk van het
Muwi-systeem (uit Bouwkeur 1959)
97
dingen. Helemaal zonder dragende functie zijn deze binnenwanden dus niet,
maar als ondersteuning voor de vloeren zijn ze in dit bouwsysteem niet no-
dig. Bij het Tramonta-complex in Leiden bestaan zelfs de wanden rond het
trappenhuis (met in het werk gestorte trappen van gewapend beton) volgens
het bestek en de tekeningen uit klinkerisolietbeton.
De dragende binnenwanden werden in de andere bouwsystemen vervaardigd
met de voor het systeem kenmerkende blokken. In het Bakker- en het Mu-
wi-systeem zijn dat dezelfde blokken die voor de gevels werden gebruikt.
In het Bakker-systeem werden voor de woningscheidende wanden en voor de
dragende wanden in het onderhuis 20 cm dikke blokken gebruikt. Dragende
wanden tussen kamers binnen een woning zijn 10 cm dik.
In het Muwi-systeem werden de dragende wanden gemetseld of (na 1958) los
gestapeld in halfsteens verband in de hiervoor beschreven blokken (zie fig.
7.5 t/m 7.7), die vervolgens met beton gevuld werden. In souterrains komen,
net als bij andere systemen, ook wel eens gewapend-beton wanden voor. Bij
dilatatievoegen werden vanaf 1959 dubbele wanden gemaakt van 16 cm dik-
ke blokken. Voor die tijd werd zo'n dubbele wand gemetseld van twee maal
halfsteens kalkzandsteen tussen het hulpskelet van gewapend beton. In plat-
tegrondsituaties met korte stukken wand en met veel hoeken, zoals tussen
trappenhuis en wisselkamer , werd ook wel kalkzandsteen gebruikt. Bij ande-
re blokkensystemen deed men dat ook.
In het Pronto-systeem werden de dragende wanden gemetseld van 21 cm
dikke Pronto-blokken; zie fig. 7.4. Binnen of tussen woningen gebruikte men
blokken met aan twee zijden bims, tussen bergingen blokken zonder bims.
Naast dilatatievoegen gebruikte men 18 cm dikke blokken: zonder bims tus-
sen bergingen, met aan één zijde bims op de woonverdiepingen. Dragende
binnenwanden tussen kamers binnen een woning werden in het Pronto-sys-
teem ook wel gemetseld van halfsteens kalkzandsteen met een penant van
steens werk bij de gevel, of (na 1961) van 10 cm dikke Pronto-blokken met
een penant van 21 cm dikke blokken met bims. De 10 cm dikke blokken
werden ook gebruikt bij trappenhuiswanden tegen de achterzijde van een
wand van halfsteens metselwerk hardgrauw.
7.5. Vloeren
Alleen Muwi en aanvankelijk ook Airey (zie fig. 7.2 en 7.3) hadden een ei-
gen vloersysteem. In andere bouwsystemen maakte men gewapend-beton-
vloeren of men koos een in de handel verkrijgbare systeemvloer zoals Cus-
veller in de Tramonta-complexen of Ribsi in het Bakker-complex. Bij de
continuprojecten in het Pronto-systeem in de Brabantse steden gebruikte
men Isoliet-systeemvloeren. In het Tramonta- en het Bakker-systeem zijn
de beganegrondvloeren en de vloeren tussen woningen en onderbouw niet
steeds dezelfde als die tussen woningen onderling. Bij Tramonta gebruikte
men zowel B.A.S.C.- als Kwaaitaal-elementen. Bij het Bakker-complex zijn
die onderste vloeren van holle baksteen.
De eigen systeemvloer van het Muwi-systeem is een zgn. balken- en brood-
jesvloer, met voorgespannen trilbeton balkjes en vulelementen van lichtbe-
ton (zie fig. 7.7), die vanaf 1956 van dezelfde samenstelling waren als de
wandblokken. Bij Muwi-complexen uit 1962 werden zwevende dekvloeren
98
-------- ____2'"!>~1-· ·- ---.-- -----.1"1
7.8
7.8 In het werk gestorte galerij plaat en console, systeem Bakker, Roosendaal,
1956
aangebracht.
Vlieringen, die alleen voorkomen bij Tramonta- en Bakker-complexen wor-
den gedragen door houten plafondhangers; zie fig. 7.9. Bij het Bakker-com-
plex, met een plafond van board en neostucplaten, werd daarboven een laag
sisalkraftpapier aangebracht "ter voorkoming van schimmel- en condens-
vorming in het halm plank dakbeschot".
Zoldervloeren komen niet voor. Bij enkele complexen komen stoepen voor
van gewapend beton.
Uitgebouwde trappenhuizen komen niet voor; bij het enige complex met ga-
lerijwoningen werden de trappenhuizen in de hoeken van het blok opgeno-
men.
De trappenhuisbordessen werden bij alle complexen in het werk gestort van
gewapend beton. De trappen zelf werden voor het merendeel samengesteld
99
uit losse schokbeton treden en bomen. Bij de Muwi-complexen werden al-
leen trappen van een afwijkende maat in het werk gestort; de schokbeton
elementen van de prefab trappen maakte men zelf. Complete schokbeton
trapelementen komen alleen een enkele maal voor bij een Pronto-complex.
In het werk gestorte trappen komen voor bij een Tramonta- en bij een Bak-
ker-complex.
Alleen bij een Muwi-complex uit 1962 werd enige aandacht besteed aan de
bestrijding van geluidhinder uit het trappenhuis door de bordesplaten op
vlasvezelplaten te storten en de opleggingen verder te bekleden met zacht-
board.
Vaste vurenhouten trappen in een woning komen alleen voor in enige Muwi-
complexen. Klimijzers naar het dakluik in de portiek komen eveneens alleen
in sommige Muwi-complexen voor; in één geval werden ze verzinkt. Eén
verzinkt stalen klimijzer komt tenslotte voor aan de schoorstenen van een
Tramonta-complex in Den Haag.
7.&. Daken
100
7.9
7.9 Kapconstructie en detail van een flauw hellend dak met dakbeschot van
houtwolmagnesietplaten en een niet-begaanbare vliering, systeem Tramonta,
's-Gravenhage, 1952
101
koolteerbitumenbasis" (Muwi 1958-1962) of "asfalt" (Pronto). Bij Muwi-
complexen werd op de dakrand een zinken lijst aangebracht, bij Pronto een
betere kwaliteit dakbedekking.
Een platje boven een uitgebouwde entree werd gedekt met een eenlaagse
dakbedekking en ingestrooid met fijn grind. Bij een van de Muwi-complexen
werd op de onderste balkons, die zich boven een binnenruimte bevinden, een
laag gietasfalt met hoog smeltpunt aangebracht.
7.9. Skelet
102
- 1958 BREDA
- 302 porti ekwoni nge.n Pronto
- drie\vier woonlagen
sy~metrisch met wissel kamer
onderbouw
_ plat dak
..........
_ uitkragende balkons
1 3 Sm
103
bruikelijke raamdorpelstenen, bij Muwi-complexen steed plinttegels werden
toegepast en bij de Pronto-complexen in de Brabantse steden vlakke dub-
belhardgebakken tegels van 10 x 10 cm.
Open portieken, open toegangen tot trappenhuizen en dergelijke komen niet
voor.
Hijsbalken of andere hijsinrichtingen komen voor boven daartoe geschikte
gevelopeningen bij Muwi-complexen in Amsterdam, Enschede en Schiedam.
In Enschede en Schiedam werden verplaatsbare hijsarmen geleverd van
resp. een geschopeerde stalen buis van 46 mm en een thermisch verzinkte
stalen buis van slechts 35 mmo
7.13. Balustrades
104
~
I
,
=. l---~~
- !l---oo!
~_
1
....
_ half uit kragende bal kons
3 Sm
7.14. Afwerkingen
Bij een Muwi-complex in Enschede werden de gevels van het onderhuis af-
gewerkt met een pleisterla~g van kristal-cementgranito. Betonwerk werd
105
soms geschilderd.
Balkons werden soms direct na het storten vlak afgewerkt, maar meestal
werd er een cement dekvloer op aangebracht, in vele gevallen met een wa-
terkerend middel zoals Sica.
7.15. Afvoervoorzieningen
106
7.16. Evaluatie
Elementen die bij deze groep de bijzondere aandacht vragen zijn de platte
daken en de buitenkozijnen. Veel platte daken werden matig of slecht geï-
soleerd, terwijl een dampremming meestal ontbreekt. Bovendien werden
vóór 1960 in die slecht geïsoleerde daken geen dilatatievoegen aange-
bracht, wat problemen geeft als het dak gaat werken door thermische uit-
zetting. Het intact blijven van de isolatie bij daken, waarbij een damprem-
ming ontbreekt, hangt af van de werking van de ventilatie. Condensvorming
in de winter is in die omstandigheden echter niet te voorkomen. Door een
slechte isolatie ontstaan hoge stookkosten. Bij flauw hellende daken werden
vaak houtwolcementplaten of dergelijke toegepast als dakbeschot, waar-
door de kapruimte flink geventileerd moest worden en Is-winters dus zeer
koud bleef, terwijl er geen isolatiemateriaal werd aangebracht op de vlie-
ring. Bij de buitenkozijnen zijn het vooral de veel toegepaste verdiepings-
hoge puien die, afhankelijk van de toegepaste constructie, problemen ge-
ven. Veel ervan moesten reeds vervangen worden. Andere zeer onderhouds-
gevoelige constructies zijn de doorgaande vurenhouten portieklichten.
Veel andere constructies moeten als gebrekkig aangemerkt worden. Deze
komen voor bij de buitenwanden, bepaalde separatiewanden, de vlieringen
(zie boven), de balkons, de gemeenschappelijke trappenhuizen en de balus-
trades daarin. Veel buitenwanden hebben gevelbanden die als koudebrug
werken en die bij een eventuele naïsolatie problemen kunnen veroorzaken.
Hetzelfde geldt voor complexen waarbij blokdilaties ontbreken. Koudebrug-
gen komen ook voor bij uitkragende balkons. Gaaswanden die als separatie-
wand tussen bergingen veel voorkomen zijn inbraakgevoelig. Bij de gemeen-
schappelijke trappenhuizen zou de isolatie tegen contactgeluid verbeterd
moeten worden.
Hieronder geven wij alle op- en aanmerkingen per element weer. Tevens
geven wij aan of het om gunstige of ongunstige eigenschappen gaat. Voor de
betekenis van de waarderingen zie hoofdstuk 2.
Algemeen: Neu. - bij complexen die in het kader van een continu-
contract vanaf 1956 naar een zelfde ontwerp
werden gebouwd, kunnen tot in 1961 afwijkende
maten voor de verdiepinghoogte voorkomen.
107
Bui tenwanden: Gebr. - de gevelbanden, die bij Muwi- en Pronto-com-
plexen veelvuldig voorkomen, vormen koude-
bruggen; er werd wel een laagje isolatiemate-
riaal van 3 cm vlasvezelplaten aan de binnenzij-
de aangebracht;
Gebr. - bij de Tramonta- en Bakker-complexen werden
geen blokdilataties aangebracht.
108
Neu. - in het Muwi-systeem kregen de woningblokken
aanvankelijk een compleet hulpskelet van gewa-
pend beton, bestaande uit kolommen achter de
gevel, gevelbalken en koppel balken op de dra-
gende binnenwanden; na 1958 of later werden de
kolommen achterwege gelaten.
109
Noten bij hoofdstuk 7
110
8
NIET-TRADITIONEEL GEBOUWDE WONINGEN:
GIETBOUW
111
gi etbouNsystelen fttffttfff'f'f 14
Aantal Moonlagen:
tMee Noonl dgen
drie Noon lagen 4 4 4 4
vier Noonl agen f f f t f
.eer dan vier woonlagen i i 4 4 I I
Ontsluiting :
port iek:
sylletr isch ut wisselka.er i 4
sylletrisc h zonder wisselka.er
asyuetr i sch
galeri j ftft fflft 10
beneden-en bovenNoning
Ond erbouN:
geen onderbouM
. et onderbouN 4 4 4 4 4 4 4
gedeeltel ijk souterrain
souterra in ftft ti
gedeeltelijk kelder
kelder
open porti ek
Dakvar.:
plat dak ffllftffifft, 13
flauw hellend dak
hellend dak
blokken met galerijwoningen gebouwd door Wilma. Enige jaren later werd
door Wilma het systeem Wilma II ontwikkeld(l). Een ander complex in de
Mijnstreek werd gebouwd door Vascomij, die tijdens de bouw failliet ging en
waarbij dus geen sprake is van verdere ontwikkelingen. Het al genoemde
RBM lI-systeem is wel tot een grote ontplooiing gekomen.
Verschillende van die nieuwe ontwikkelingen vertoonden bedenkelijke as-
pecten:
- het isolatiemateriaal werd in de meeste gevallen aan de binnenzijde van
de gevels aangebracht (Den Haag 1960 en Wilma) of werd achterwege ge-
laten (RBM 11);
- bij de Wilma-flats werd geen buitenspouwwand aangebracht;
- bij de door Vascomij gebouwde woningen was al na 14 jaar groot-on der-
112
~--,_. _----_.. ~
- 195: Vl ddrdlrlCe ï:
- 136 portlek~onlngen ~ e l s[hen
drl e\v i er woonlagen
symmetri sch met\ ~ ond e r ~i s s l~ a mef
süuterr di n
fl auw hell end dak
_ half ultkr agende bal~Dns
~
1
......
3 5m
113
ken. In de jaren 1956 en 1957 komen in Amsterdam en Den Haag complexen
voor met zowel galerij- als portiekwoningen. Voor die tijd bouwde men
overwegend portiekwoningen, na 1957 komen in deze groep alleen nog gale-
rijflats voor, behalve bij de woontorens in Den Haag waarin alle woningen
toegankelijk zijn vanuit een centrale hal. Souterrains komen voor bij de
Haagse complexen, in Vlaardingen en in Dordrecht. Souterrains komen
meestal voor bij portiekwoningen, maar ook wel bij galerijwoningen. Het
Welschen-complex heeft flauw hellende daken, alle andere hebben platte
daken.
De verdiepingshoogte varieert: bij het Welschen-complex is die 2,95 m, bij
Korrelbeton-complexen werd meestal 2,92 m aangehouden, een enkele maal
2,88 m, bij RBM 2,84 m of 2,85 m. Vanaf 1960 werd overal de gestandaardi-
seerde maat van 2,80 m aangehouden, ook bij complexen die in het kader
van een continu contract werden gebouwd.
8.2. Onderbouw
114
.
~
...":,.,
. ~
. '-~
: : : "-::;
W\ ~,J
8.1
8.3. Buitenwanden
115
"
:~rt
Systeem
R. B.M.
116
•
.. •.
. .
:
.
.. .- .•.. :
" ..
..
.... . :
'.~ '
)' . '"
( ~-
8.5
117
daartussen werd opgevuld met ongewapend lichtbeton of grindbeton, afhan-
kelijk van de belasting die op de wand kwam. De stijlen werden van trilbe-
ton vervaardigd dat ongeveer dezelfde samenstelling had als het beton in de
vakken daartussen. Bij een negen verdiepingen hoog complex in Amsterdam
uit 1958 werd, op een onderhuis met wanden van gewapend beton, op de on-
derste twee verdiepingen grindbeton toegepast tussen grindbetonstijlen en
daarboven lichtbeton tussen stijlen van gewapend lichtbeton. Dat lichtbeton
werd aanvankelijk omschreven als hollith-bimsbeton; in 1958 was de samen-
stelling van dat lichtbeton op de derde woonlaag 1 cement: 2 1/2 zand: 3
hollith en van de vierde tot de negende woonlaag 1 cement: 3 1/4 zand: 2
3/4 hollith. De gevels werden steeds van een gemetselde buitenspouwwand
voorzien van halfsteens hardgrauw, zie fig. 8.3. De langsgevels hebben bij
latere complexen geen dragende functie meer en werden dichtgezet met
puivullingen.
Bij toepassing van nieuwe gietbouwmethoden was men aanvankelijk geneigd
om het beton aan de binnenzijde van de gevels te isoleren. Bij de Haagse
woontorens uit 1960, met rondom in het werk gestorte gevels, gebruikte
men daarvoor houtwolcementplaten van 3 cm (zie fig. 8.5); bij de Wilma-
flats uit 1964 bracht men een beklamping aan van 7,5 cm dikke gewapende
schuimbetonplaten. De Haagse woontorens kregen bovendien nog een ge-
metselde buitenspouwwand, de Wilma-flats niet. De langsgevels werden bij
die laatste gedicht met puivullingen. De gevelconstructies die door Vasco-
mij en in het RBM II-systeem werden toegepast lijken het meest op die van
in latere jaren toegepaste gietbouwsystemen: kopgevels met een in het
werk gestorte binnenspouwwand en met een gemetselde buitenspouwwand.
Bij Vascomij zijn die wanden 25 cm dik met een isolatielaag van 1 cm poly-
styreenschuim aan de spouwzijde; bij de RBM II-blokken zijn de kopwanden
18 cm dik, zonder isolatie. De langsgevels hebben geen dragende functie en
werden dichtgezet met gemetselde spouwmuren, bij Vascomij met poriso-
steen aan de binnenzijde, bij de RBM II-complexen met schoon metselwerk
kalkzandsteen.
Gevelbanden van gewapend beton komen bij veel complexen voor die ge-
metselde buitenspouwwanden hebben of verdiepinghoge puien. Gevelbanden
ter ondersteuning van de buitenspouwwand komen voor bij de RBM-com-
plexen (fig. 8.2), de Haagse woontorens uit 1960 (fig. 8.5) en bij de RBM II-
complexen. Vanwege de koudebrug werd achter die gevelbanden aan de bin-
nenzijde meestal isolatiemateriaal aangebracht; bij de RBM II-complexen
bleef dat achterwege.
Waar dat nodig was werden vrijwel altijd blok dilataties aangebracht; het is
mogelijk dat ze bij één van de Haagse Korrelbeton-complexen ontbreken.
8.4. Binnenwanden
Bij alle complexen, behalve bij het ene dat in het Welschen-systeem ge-
bouwd is, komen dragende en niet-dragende binnenwanden voor. In het
Welschen-systeem werd de dragende functie van de binnenwanden overge-
nomen door een skelet van kolommen en balken; zie fig. 8.8.
Voor de niet-dragende binnenwanden werden in de meeste gevallen de ge-
wone traditionele constructies toegepast: kalkzandsteen metselwerk tussen
118
:~55 's Gravennage
206 porti ekwoningen ~ofrelOeton
drie \vl er woonlagen
symmetrisch met wissel kamer
souterraIn
pi at dak
~_
1
....
uitkragende balkon s met kol ommen
3 Sm
bergingen, drijfsteen metselwerk tussen kamers, maar ook wel gelijmde gas
of schuimbetonplaten. Tussen bergingen kwamen we ook weer de onvermij-
delijke houten regelwerken met gaas tegen. Alleen in de Korrelbeton-com-
plexen vindt men naast drijfsteen, ook separatiewanden van een niet-tradi-
tioneel materiaal, nl. dunne wanden van grove puinkorrelbeton.
Niet-dragende wanden als woningscheiding vindt men in het Welschen-com-
plex. Ze werden opgetrokken van zgn. sintelbeton-holblokstenen, ongeveer
dezelfde die later in het Muwi-systeem werden toegepast. Deze blokken
werden gevuld met schrale beton. De wanden tussen woning en trappenhuis
werden gemetseld van hardgrauw, aan de achterzijde waarvan een wand van
sintelbeton-drijfsteen werd opgetrokken.
Dragende wanden in onderhuizen en souterrains werden ongeacht het toe-
gepaste bouwsysteem meestal van gewapend beton gemaakt. De dragende
wanden tussen en in de woningen werden volgens de toegepaste bouwsyste-
men gemaakt. De wanden tussen woningen en gemeenschappelijke trappen-
huizen zijn vaak gecompliceerder doordat de systeemwanden werden be-
kleed of beklampt met baksteen.
De dragende wanden waren in het Korrelbeton aanvankelijk 20 cm dik. In de
jaren 1954 tot 1956 had men kennelijk problemen met vereiste gewicht van
119
360 kg/m 2 wand (voor de geluidsisolatie) tussen twee woningen. In 1955 en
1956 experimenteerde men met een bekleding van "korrelbetontegels" op
woningscheidende wanden. De complexen uit deze jaren werden niet als
"bouwsysteem" aangemerkt op de gunningslijst. Vanaf 1957 werden woning-
scheidende wanden 25 cm dik gemaakt, zie fig. 8.4.
In het RBM-systeem werden de dragende wanden op dezelfde wijze ver-
vaardigd met geprefabriceerde tussenstijlen als het dragende gedeelte van
de gevels, zie fig. 8.3. Woningscheidende wanden werden steeds 20 cm dik
gemaakt, dragende wanden in de woning zijn 11, 15 of 20 cm dik. In een
complex uit 1961 werden op acht plaatsen per blok stabiliteitswanden ge-
maakt van gewapend beton, die dwars op de woningscheidende wanden
staan. Het aansluitende gedeelte van die woningscheidende wand werd van
ongewapend grindbeton gemaakt.
Bij de Haagse torenflats uit 1960 en bij de nieuwere gietbouwmethoden uit
1964 en 1965 werden alle dragende wanden in het werk gestort van gewa-
pend beton. Bij het Haagse complex zijn die wanden van de eerste tot de
zesde woonlaag deels 15 en deels 18 cm dik, van de zevende tot de twaalfde
woonlaag zijn ze alle 15 cm dik, ook tussen woningen. Bij de Limburgse
complexen werden de betonwanden 20 cm dik gemaakt en bij de RBM II-
complexen in Rotterdam 18 cm. De wand tussen woning en trappenhuis
werd bij de Haagse torenflats en bij de Wilma-flats aan de woningzijde geï-
soleerd met resp. 3 cm dikke houtwo1cementplaten en een beklamping van
gewapende schuimbetonplaten van 7,5 cm dik, zoals ook bij de gevel werd
gedaan.
8.5. Vloeren
120
- 1956 Amsterdam
- 448 porti ekwonl ngen HEM
VI er rioonlagen
sy~ R~ trlsC hmet \zonder W15sei~a~e(
Df!oeroüuw
_ pl at dak
....
_ ~alf\~rij ultkragende ~alkon5
1 J 5m
Verder komen voor stoepplaten en terrassen van gewapend beton bij som-
mige Korrelbeton- en RBM-complexen en schokbeton vloerplaten bij de be-
nedenwoningen van de RBM U-complexen.
De meeste galerijen en balkons werden in deze periode nog in het werk ge-
stort van gewapend beton. De meest toegepaste constructie voor galerijen
is bij deze werkwijze een uitkragende plaat, soms met balken of consoles,
maar meestal zonder extra ondersteuningen. Deze platen werden bij elke
dragende wand van een insnijding voorzien, die met plastisch materiaal
werd dichtgezet. Balkons werden gemaakt als uitkragende plaat, als gedeel-
telijke ingeklemde plaat, of ze werden geheel binnen het gevelvlak gehou-
den. In een enkel geval worden de balkon platen ondersteund door kolommen
en balken van gewapend beton (Den Haag, 1955).
Geprefabriceerde galerijplaten komen vóór 1965 slechts een enkele maal
voor. Deze galerijplaten werden opgelegd op in dwarsrichting lopende latei-
en, die met het ene uiteinde in de gevelconstructie en met het andere uit-
121
einde op aan de buitenzijde van de galerij gemetselde penanten werden op-
gelegd (Den Haag, 1957).
Geprefabriceerde betonnen galerij- en balkonplaten, geïsoleerd van de
vloeren en opgelegd op geprefabriceerde consoles, zoals tegenwoordig het
meest worden toegepast, kwamen we alleen tegen bij de RBM II-complexen
in Rotterdam. Een groot succes was het niet: zoals reeds vermeld moesten
alle consoles van de balkons en galerijen van beide complexen vervangen
worden als gevolg van betonschade door corrosie van de wapening. De ver-
moedelijke oorzaak hiervan is de toepassing van calciumchloride bij de fa-
bricage. Bij de door Vascomij gebouwde woningen komen eveneens los lig-
gende balkon- en galerij platen voor op uitkragende consoles, maar hier
schijnt alles in het werk gestort te zijn en over erstige problemen hiermee
is niets bekend. Er waren overigens problemen genoeg met andere onderde-
len van dat bouwwerk.
122
1957 ' s 6ravenhage
192 galerijwoni ngen Korrel~etDn
vier woonlagen
galerij
souterrain
plat dak
....
vrij uitkragende balkons
1 3 Sm
8.8. Daken
Op één na hebben alle complexen in deze groep platte daken. De ene uit-
zondering is het Welschen-complex in Vlaardingen. De kapcontructie hier-
van bestaat uit een houten dakbeschot op houten gordingen, dragend op de
doorgetrokken binnenwanden van holblokstenen. Op het dakbeschot zijn
twee lagen dakbedekking aangebracht, de eerste laag genageld, de tweede
geplakt. De kopgevels werden iets hoger opgetrokken dan het dak en de go-
ten werden vervaardigd van schokbeton en werden op de gevels gelegd.
Bij de overige complexen met platte daken komt bij één van de RBM-com-
plexen een houten dakconstructie voor, alle andere zijn van steenachtig
materiaal. De houten dakconstructie bestaat uit een houten platbalklaag
met houten dakbeschot. Onder de balklaag zijn 5 cm dikke houtwolcement-
platen aangebracht, met daaronder kippegaas; zie fig. 8.2.
Bij de andere RBM-complexen en bij de nieuwere gietbouw-complexen wer-
den de dakvloeren steeds van gewapend beton gemaakt. De platte daken
werden bij veel complexen doorgetrokken boven galerijen en balkons. Als
isolatie werden in de meeste gevallen 7 cm dikke vlasvezelplaten (Schewil-
123
of Abex-platen) toegepast, maar ook wel houtveze1cement-ribbenplaten
(Durisol-Mevrietplaten, zie fig. 8.5 en 8.7) of geëxpandeerde en geïm-
pregneerde kurkplaten van 2.5 cm die op de dakvloer geplakt werden. Bij de
RBM-complexen werden de vlasvezelplaten steeds geplakt.
De stenen dakconstructies van de Korrelbeton-complexen wijken af van de
voorgaande door het toegepaste materiaal voor de dakvloer, nl. korrelbe-
ton. Deze dakvloeren werden op dezelfde wijze gemaakt als de verdieping-
vloeren, dus van fijne puinkorrelbeton gestort op een onderlaag van grove
korrelbeton; bij het complex in Dordrecht werden Cusveller-elementen ge-
bruikt. De isolatielaag is bij bijna alle Korrelbeton-complexen verschillend,
zie fig. 8.2. Bij het oudste complex in deze groep uit 1954 werden 7 cm dik-
ke vlasvezel-kanaalplaten gelegd op een afschotlaag van grove korrelbeton.
Bij volgende complexen werden vlakke vlasvezel- of houtwo1cementplaten
van 5 cm dik gelegd op speciale afschotribben van beton of korrelbeton. Bij
het laatste complex uit 1957 werden weer kanaalplaten gebruikt op een af-
schotlaag van lichtbeton.
Al deze steenachtige plat dak-constructies hebben met elkaar gemeen dat
er onder het isolatiemateriaal geen dampremming werd aangebracht. De
noodzakelijke ventilatie werd meestal tot stand gebracht via de dakrand of,
zoals bij een drietal complexen het geval was, door middel van zinken kap-
jes op het dak. Bij deze dakconstructies hangt veel af van het goed functio-
neren van de ventilatie. Bij een tweetal complexen - een Korrelbeton-com-
plex en dat van Vascomij - was dat niet het geval en verstikten de isolatie-
platen doordat ze te lang vochtig bleven.
De dakranden werden meestal in het werk gestort van gewapend beton, of
ze werden gemaakt van schokbeton elementen of van houten delen, of er
werd een dakrand geformeerd door de gevel iets hoger op te trekken (fig.
8.7). In Den Haag kan men bij steenachtige daken soms vrij grote overstek-
ken van hout aantreffen, zie fig. 8.6. Bij houten daken werd altijd een
houten dakrand gemaakt.
Op de platte daken werd een mastiekdak met twee lagen dakbedekking aan-
gebracht, geplakt of losliggend op een onderlaag van hennep papier . Loslig-
gende dakbedekkingen werden bedekt met een laag grind. Geplakte dakbe-
dekkingen worden ook wel bedekt met grind, maar vaker werden ze alleen
ingestrooid met fijn grind of leislag, vooral bij hoge gebouwen. Het mate-
riaal van de dakbedekking werd omschreven als "asfaltpapier" (8x), "asfalt-
vilt" (2x), "bezand asfaltvilt", "teervrij vilt" of "teervrije dakbedekking". Op
de schuine kanten van de dakranden werd meestal een betere kwaliteit dak-
bedekking aangebracht. Bij houten dakranden werd bovendien nog een zin-
ken afdeklijst aangebracht en vastgeplakt aan de dakbedekking. Iets van
een daktrim , een aluminium T-profiel, verschijnt voor het eerst bij de
Wilma-flats (1964), in andere gevallen werd de dakbedekking eenvoudig op
de betonnen dakranden vastgebrand.
Beloopbare daken, meestal galerijen en balkons op de eerst woonlaag boven
het onderhuis, werden gemaakt met behulp van los gelegde waterdoorlaten-
de tegels of gewone betontegels op enige lagen dakbedekking. In een enkel
geval werd er gewoon over de (extra stevige) dakbedekking gelopen, die op
het beton geplakt was.
Houten luifels komen voor bij de RBM 11 complexen, luifels van gewapend
beton bij sommige Korrelbeton-complexen en bij een RBM-complex.
124
-. -J - - - .. -,-:---J.-----.-.
~i7~k;~f' ~~:~
8.7
8.9. Skelet
125
lommen in het midden van iedere woning, verder zijn er gevel balken plus
balken in langsrichting in het midden van de woning en koppelbalken op elke
dragende wand ter hoogte van de vloeren. Een ander complex van vier
bouwlagen heeft alleen gevelblaken en kolommen. Bij het oudst gedateerde
RBM-complex uit de steekproef komt geen hulpskelet voor, maar in plaats
daarvan werden penanten in de langsgevels in het werk gestort van gewa-
pend beton.
De van buiten af zichtbare gevelkolommen bij Korrelbeton-complexen wer-
den aan de binnenzijde bekleed met 3 cm dikke houtwolcementplaten, in
woonkamers en keukens zijn ze soms 4 cm dik. Bij de RBM-complexen zijn
de kolommen van buiten af niet zichtbaar doordat er een gemetselde bui-
tenspouwwand voor werd opgetrokken; isolatie van die kolommen aan de
binnenzijde bleef achterwege.
Verder komen bij diverse van de bovengenoemde complexen gewapend-be-
tonkolommen voor bij overkragende vloeren, bij onderdoorgangen of als on-
dersteuning van balkons en galerijen.
Plaatvormige skeletconstructies van gewapend-betonwanden en vloeren
komen voor bij de Haagse woontorens uit 1960, bij de complexen in de Mijn-
streek en bij de RBM U-complexen; bij de laatste bovendien met in langs-
richting geplaatste stabiliteitswanden. Bij de Haagse woontorens werd op
de binnenwanden, bij de ontmoeting met de eveneens in het werk gestorte
gevels, een isolerende bepleistering aangebracht.
Liftkokers van gewapend beton komen voor bij het hoge RBM-complex, bij
de Haagse woontorens, de Wilma-flats en de RBM II-complexen.
126
qewapenr1 beton balkjes
mei Ilchltlelon vloerelementen
kolommen en balk:en
van gewapend beton
si ntelholbloksteen
8.8
8.8 Blokopbouw met dragend skelet in het systeem Welsehen, Vlaardingen, 1952
127
sandwichpanelen met een vulling van cellenbeton waarvan de zijkanten
werden gebitumineerd (Amsterdam 1961); sandwichpanelen met kurkvulling
(Den Haag 1960); vullingen van 2,5 cm dikke houtwolcementplaten tussen
een binnen- en een buitenplaat van asbestcement (Kerkrade 1964). Merk-
waardig genoeg was bij deze laatste alleen sprake van overlast van tocht,
die in 1969 verholpen moest worden. Bij de RBM U-flats tenslotte (Rotter-
dam 1965) werden de borstweringen van de grenenhouten puien geïsoleerd
met een 3 cm dikke glaswolplaat met een dampremming van polyteenfolie
aan de binnenzijde, tussen een buitenplaat van asbestcement en een binnen-
plaat van okoumé-triplex. Aan galerijen werden die puien bij alle com-
plexen met naar binnen draaiende of vallende ramen uitgevoerd. Soms werd
een stalen raam profiel onder een naar binnen draaiend raam aangebracht.
In andere gevallen werden inwateringsproblemen op twijfelachtige wijze
opgelost, door bijvoorbeeld omgezette koperen strippen van 0,6 mm dik aan
te brengen onder glaslatten in liggende glassponningen (Den Haag 1954). De
buitendeuren in puien en deurkozijnen zijn meestal standaard fabrieksdeu-
ren met glas of vlakke fineerdeuren. In Limburg werden soms opdekramen
aangebracht.
Onderdorpels onder buitendeuren aan overdekte galerijen werden wel eens
van hout gemaakt, maar meestal toch van schokbeton of een andere soort
kunststeen. Bij hoofdingangen werden altijd stenen dorpels gemaakt, soms
van hardsteen, maar vaker van schokbeton of een andere kunststeen.
Over meer verdiepingen doorgaande puikozijnen komen voor bij portieken
en trappenhuizen, onder andere bij verschillende Haagse complexen. Ze
werden samengesteld uit op elkaar gestapelde houten kozijnen, of uitge-
voerd in staal, schokbeton of in combinaties van verschillende materialen.
Bij een aantal complexen werd het kozijnhout geïmpregneerd: bij een van
de Korrelbeton-complexen gebeurde dat met Cunax; bij twee van de RBM-
complexen met pentachloorfenol; ook de grenenhouten kozijnen van de
RBM U-complexen werden geïmpregneerd.
Bij drie complexen komt isolerend dubbel glas voor: bij de Haagse woonto-
rens in een gedeelte van de ramen (zie fig. 8.5) en bij de twee RBM U-com-
plexen in Rotterdam (die bestemd waren voor bejaarden).
Hijsbalken van niet-verzinkt profielstaal komen voor in Dordrecht en van
geschopeerd staal resp. gewapend beton bij vier verdiepingen hoge woon-
blokken in Amsterdam. De tien woonlagen hoge galerijflats in Kerkrade
hebben een hijsbalk bij het noodtrappenhuis.
128
- -- -- -- - -
~
11 '1 I
~iI
P
I ... IJ [Ij I '~h'wtl i lO (~t( 'pbltn
mrt hn~l,n
' J"f""'-~=- - - ,
,.>~
I '
\-
i :! I I
-I '
II
--I - 0 __ "
I II ,"_0.
L! , !
I
I I
I I
-~I I
I -- I I ~
I
I I
I
\
'. ~ , -,-
I I I
I I I
I !Ii
I--
" .. 11 1 f--
~
I I I
F=: ..... ..... I
...,..,"'........, 1--1
1
-=--
_~ ~
r'~ f -
I I
I
I I
'-- =-_.- - I
--] ....... . ~-
- iI I
I I
i= '~~~~
'. p--;
~
• ",·1I
I 1~~9~
tond
I 1
I I
~ ~
~I
.I~ .. ~IL
lUS
.... 0 .. 1
idingW
p'd'
'·l'
'u .. I:;;.'r I
MI f--
II
I---
I I 1
I 1
I
I--- I ~
I I
II
I ~ f--
I II
I II
I I I
-T l- h
-+-
I
~,- ----,---,--:-
"
.
-I
S
.-~<
....
_ hai f ui tkragende balkons
1 3 Sm
~
8.9 Balkonbalustrades bij woonto-
rens in 's-Gravenhage, 1960
i
I
'f. ,~
.1, .. ".••u,,"
••.• ...
I
I
I
I
I
,I
;I
De enige dakopeningen die bij deze groep voorkomen zijn vlucht- en klim-
luiken naar een plat dak. Op een enkele uitzondering na werden deze luiken
steeds van hout gemaakt en aan de bovenzijde bekleed met zink of soms
met lood of enige lagen dakbedekking. Aan de onderzijde werden ze in een
130
1961 AmStErdam
1:0 gdl~f~jworlngen ~BK
dr i 2 ~;:!on 1ag en
g&le(lj
c.,j erbouw
~_
1
....
3 Sm
8.13 Balustrades
131
gezette staalplaat, profielstaal of gedrukt geweven gaas komen slechts een
enkele maal voor. Bij één complex werden bovendien houten schotwerken in
de trapbalustrade opgenomen. De traphekken werden soms bevestigd tegen
doorgaande hoofdbalustrades van stalen buizen. In een enkel geval werd iets
tegen geluidoverdracht via de trappenhuisbalustrade gedaan, door onder-
brekingen aan te brengen.
Balkon- en galerijhekken werden ook vaak samengesteld uit buizen, rond-
en stripstaal of combinaties daarvan. Vóór 1959 werden ze niet altijd ver-
zinkt; als ze wel verzinkt werden geschiedde dat door middel vétn schope-
ren. Soms werden alleen de verbindingsstrippen en de bevestigingsmiddelen
verzinkt. Vanaf 1964 werden ook aluminiumhekken toegepast. Verder ko-
men nog allerlei andere materialen voor: metselwerk, schoon betonwerk,
schokbetonelementen en combinaties met asbestcementplaat, zie fig. 8.9.
Afscheidingen tussen balkons werden, waar die nodig waren, meestal ge-
maakt van verzinkte stalen omrandingen en bezet met draadglas of kunst-
stof golfplaat.
8.14. Afwerkingen
8.15 Afvoervoorzieningen
132
1965 Heerlen
î20 galerijwoningen Vascomij
twee woonlagen
galerij
o1deroauw
piat dak
vrij uitkragende balkons
1 3 5",
~~
133
8.10
8.10 Rookkanaal, opgebouwd uit geprefabriceerde elementen, systeem RBM, Am-
sterdam, 1956
8.16. Evaluatie
BIJ.
--
- !~65 Rotterdam
;:
!
FT ~ 106 galerijwo~lngen RbM I j
~
~ -~
zeven wüünl agen
i
t-- - - ga l eflj
- I
n- ünderQüüw
- - I-~
I pl at c.k
....
I
~-j
vrij uit kraqenOE balkons
~
(_ • • e ) .,., 1 3 Sm
MI"""
~ ~_
135
die vanwege hun gebrekkigheid de aandacht vragen zijn: de binnenwanden,
de galerijen en balkons voor zover ze als uitkragende plaat geconstrueerd
werden, de gemeenschappelijke trappenhuizen en de skeletconstructies. Bij
de binnenwanden valt soms de geringe dikte op van de woningscheidende
dragende wanden. Men moet d~n echter wel bedenken dat het gewicht van
dergelijke betonwanden per m even groot is als dat van een traditionele
gemetselde wand van steens werk: de kwaliteit van de op niet-traditionele
wijze vervaardigde wanden hoefde niet beter te zijn dan die van de tradi-
tionele constructies. De norm lag dus te laag. De problemen van de gale-
rijen en balkons en de gemeenschappelijke trappenhuizen kwamen we in vo-
rige hoofdstukken ook al tegen, die met skeletconstructies nog niet. Deze
betreffen vooral de vorming van koudebruggen op verschillende manieren,
waardoor condens- of schimmelvorming kan optreden.
Hieronder hebben wij de op- en aanmerkingen per element verzameld met
de vermelding erbij of het om gunstige of ongunstige eigenschappen gaat.
De betekenis van de waarderingen vindt men in hoofdstuk 2.
136
- -- - - - - - - -- - -- - - - - - - -
137
Galerijen en balkons: Gebr. - de meeste galerijen en balkons werden
in het werk gestort; ze werden vaak ge-
construeerd als uitkragende plaat;
Twij. - toepassing van geprefabriceerde gale-
rijplaten leidde voor 1965 soms tot ge-
compliceerde constructies;
Ond. - de kwaliteit van de betonconstructies
was bedenkelijk bij de eerste complexen
in het RBM II-systeem waarbij geprefa-
briceerde galerij- en balkonplaten wer-
den toegepast, opgelegd op geprefabri-
ceerde consoles: na 18 jaar moesten alle
consoles worden vervangen wegens be-
tonschade.
138
Twij. - kozijnen werden in bijna alle gevallen
van vurenhout gemaakt;
Twij. - bij sommige complexen werd het ko-
zijnhout geconserveerd door het te im-
pregneren met o.a. pentachloorfenol;
Twij. - bij Welschen- en aanvankelijk ook (tot
1955) bij Korrelbeton-complexen wer-
den de vurenhouten kozijnen ingebeton-
neerd in de in het werk gestorte gevels;
Ond. - de isolatie in borstweringen van puien
werd uit bouwfysisch oogpunt lang niet
altijd op de juiste wijze uitgevoerd: in
vele gevallen ontbrak een goede dam-
premming aan de binnenzijde;
Ond. - puien, waarbij isolatiemateriaal in de
borstwering werd aangebracht, blijken
vaak het eerst aan vervanging toe te
zijn.
139
Noten bij hoofdstuk 8
3) Een bekend complex, waarover nogal wat gepubliceerd is omdat het het
eerste grote hoogbouwcomplex was. Zie: "Hoogbouw te Amsterdam-
Osdorp", Bouwkundig Weekblad, 1965, p. 30-32 en S. Boef-van der
Meulen, "Woonervaringen in hoogbouw", Bouw, 1965, nr. 9, p. 284-291.
140
9
NIET-TRADITIONEEL GEBOUWDE WONINGEN:
G ROTE-ELEMENTENBOUW
9.2. Onderbouw
141
grot e el el en t ensystemen f f f f f
Dnt slui ti ng :
portie k:
syimetr ise h met wi sselkamer i i *i
symlet ri seh zonder wi sse lk amer
asyamet ri seh
ga l er ij
beneden-en bovenMoni ng
Onder bouw:
geen onderb ouM
l et ond er bouN
gedeelt el i jk sout er rain
sout err ai n
gedeel te lijk keld er
kel der
open port i ek
Da kvara:
plat da k i i i i
fl auN hell end da k
hell end dak
Souterrain wanden werden evenals de vloeren in het werk gestort. Bij het
VAM-complex werden die souterrain wanden boven het maaiveld bekleed
met geprefabriceerde gevelplaten. Bij het Rottinghuis-complex komen de in
het werk gestorte souterrainwanden niet hoger dan iets boven het maaiveld,
daarboven gaan ze over in geprefabriceerde binnenspouw-elementen van
gewapend grindbeton, met aan de buitenzijde een gemetselde binnenspouw-
wand.
Bij een van de BMB-complexen komt nog voor een plint van geprefabriceer-
de schokbeton planken op de funderingsbalk; bij een ander komen prefab
damwandplankjes voor van 0,30 m hoog en 0,80 m lang onder de funderings-
balk. Bij alle BMB-complexen tenslotte komen meterputten voor van gewa-
pend beton, al of niet geprefabriceerd.
142
- ..' ." ' 4,_4.
II
1
11
1
I1 11
11 1
1
1
11 1 11
11 1 1 1
I : 11
11
1
1
1! 'c7 i 11 11 I: -t ll •.•. ' ÜI 1 11 0 11 11 7 1
:I' 1 '~ti I ; I.
II I ~ II I I •I I II ~ I
I I J: I i 111 I ; 11 i 1 ; 11 11 : I : 11 : 1
I: 11 • 11 " I~ __ ~ I I
I I I -: I I I I
IIII ~~
\.1
li J.•• 1' ,1 t--!11 J... 1~~ :lk<;'~i l~7-;- 1
1 11 1
J • •• 'i ~1711 1
l i J···
1 1 ~7-1 1
I I 11
11
11
1
1
I:1 - 111
f :
I 11 11 1I
11 1 1 : 1 1: 1:
1 I1
11 11
11 11
11 : 1-"7 1I I .'..L::" I'J···I ' '14 I I ~7 11 I I ~17 I I
I ~ tr I II ' I 1'.1 I I-r-<;r I I II I1 1 1 11
11 1 l i J··· I I1 11 11 11 1 1I 11
11 1
11 11
11 11
11 - - 11
1
1 I 1 1 11
1 I1 1 11 11
1 11
I 1 1111
:lJ~7 iJ:~~_~ Ü ~~-:;~~ Ü J-.. : :1 ~17 J:=:= =~J ~7i!=.-=-~ ~7 iJ::.i
9.1
9.3. Buitenwanden
143
met cementspecie. Het binnenspouwblad is in het BMB-systeem altijd van
korrelbeton, in gestandaardiseerde diktematen van 19,3 cm, 14,3 cm of 10
cm. Onder korrelbeton werd beton verstaan met verschillende toeslag stof-
fen, zoals: baksteenpuin, hollith, gesinterde vliegaskorrels, hoogovenslak of
lavalith. In de bestekken werd meestal onderscheid gemaakt tussen puinkor-
relbeton met een mengverhouding van 1 cement: 1 t zand: 8 à 9 puinkorrel
en hollithbeton met een mengverhouding van 1 cement: 2 zand: 6 hollith,
hoogovenslak of lavalith. Hollithbeton werd toegepast voor elementen die
niet gepleisterd hoefden te worden, bijvoorbeeld in de bergingen van het
onderhuis.
In het Rottinghuis-systeem werden de verdiepinghoge en vertrekbrede bin-
nenspouwwand-elementen vervaardigd van hollithbeton, zie fig. 9.4. De bui-
tenspouwwand van de kopgevels is op de twee onderste woonlagen van
steens metselwerk hardgrauw, met achterwerkers van kalkzandsteen en bij
de rest van de gevels van halfsteens metselwerk. Als ondersteuning en ver-
ankering van de buitenspouwwand van de kopgevel werden geprefabriceerde
betonnen ankerblokken met zijden van 0,20 m toegepast, met een ingestor-
te ankerstift van 19 mmo Ze werden bevestigd ter hoogte van de vloeren op
afstanden van 0,90 m h.o.h. Voor de zijwanden van loggia's werden geprefa-
briceerde gevelplaten geplaatst.
In het VAM-systeem werden de geprefabriceerde verdiepinghoge geve lele-
menten alleen voor de kopgevels toegepast. Zowel de binnenspouwwand als
de 6 cm dikke gevelelementen werden van grindbeton vervaardigd. Op het
binnenspouwwand-element werd aan de spouwzijde een isolatielaag van 1
cm schuimplastic aangebracht. De voegen tussen de gevelelementen werden
gedicht met Secomastic-kit. De langsgevels op de woonverdiepingen werden
gedichtgezet met puien. Tussen de puien werden niet-dragende gevelbanden
en stijlen van gewapend grindbeton aangebracht. Voor de zijwanden van de
loggia's werden soortgelijke elementen geplaatst als de gevelplaten van de
kopgevels.
Dilatatievoegen zijn bij verschillende complexen van deze groep niet aan-
wezig en bij die complexen waarbij ze wel werden aangebracht is de dilata-
tielengte groter dan eigenlijk verantwoord is: afstanden namelijk van 50 m
of meer dan 60 m.
9.4. Binnenwanden
144
=1]
~
I
I
ll~:
LiF==",II.".><l;;;;,~
I I~
~. ~
Systeem . ..
BAKSTEEN MONTAGE - i .
BOUW
I
9.2
9.3
9.2 Gevel (met gevelelementen met staande tand), vloer en dragende wand van
het BMB-systeem, toegepast tot 1957
9.3 Gevelelementen met verticale naaldvoeg en dragende wand, systeem BMB,
na 1957
145
9.4 Gevel, vloer en dragende wand
9.4 van het Rottinghuis-systeem,
omstreeks 1957
d:L
;
·;.>
~1Ii'
0 •• "
~-
. " ._
146
'.-'ler WOJillaoen
~~
9.5. Vloeren
147
geen eigen vloerelementen; de vloer viel aanvankelijk buiten het systeem
en er werd daarom een in de handel verkrijgbare systeemvloer toegepast,
bij voorbeeld een BBB-vloer 2). Bij de complexen uit 1963 en 1965 werden
geprefabriceerde BMB-vloerelementen toegepast. Bij Rottinghuis is de
v loerconstructie zeer verschillend van die uit 1956 die beschreven werd in
Woningvoorraad '45-'75 (zie fig. 9.4) 3). In 1960 werden kussenvloeren van
gewapend grindbeton toegepast, zie fig. 9.5. In keukens werden vloerele-
menten van gewapend hoUithbeton toegepast, zie fig. 9.6. In het VAM-sys-
teem werden vloerelementen van gewapend grindbeton toegepast, opgelegd
op stroken drukvilt van 2 mm dik.
In de meeste gevallen is de vloerconstructie tussen woningen en onderbouw
hetzelfde als die van de vloeren tussen twee woningen en eventueel de zol-
dervloer. Alleen bij het VAM-complex werd de vloer tussen het souterrain
en de onderste woonlaag in het werk gestort van gewapend beton. Bij de
BMB-complexen met eigen vloerelementen en bij het VAM-complex werden
zwevende dekvloeren toegepast, echter niet altijd op de onderste woonlaag
of in keukens.
Niet-begaanbare vlieringen komen niet voor.
148
VLOERTYPE .r
mec·!X! m __
Lt,urltspecjng :
I ___________________ ...J I
~
' ~r L f-~ -
X
J[1\ L________________ J L_________________ J
I ! ;;<
!I
~~ { ) - - - - - - - - - - - - -----1 , - - - - - - - - - - - - - - - - - , f- l~
. )< :
111 I I jI ~:
i11
~ ~ ~~
{ ~ ~
W.,..nito. it _r alt. wl •• ",,..,. " tijk
lANC1S000RSNEOE \/tOERTYPE g'
l1li "'.c:hflfIUI _lII Îc: .... .,incl'.I""
r:~~;] hlilUth.tlDfI
LANGSOOORSNEOE VLOERTVPE.m°
9.6
9.5 Toepassing van verschillende vloertypen door Gembouw: een kussenvloer, een
vlakke vloer (van hollith) en een vlakke grindbetonvloer , systeem Rotting-
huis, 's-Gravenhage, 1958
9.6 Drie typ.e n kussenvloeren van het systeem Rottinghuis, omstreeks 1964 (uit
Modelblad No. 87-I-A Kussenvloer, geldig tot 31 mrt. 1968)
149
9.8. Daken
9.9. Skelet
150
9.7
9.7 Stapelpuien, systeem BMB, Haarlem, 1965
van de hoofdingangen.
Plaatvormige skeletconstructies, bestaande uit geprefabriceerde wandele-
menten van hollithbeton en vloerelementen van hollith en/of grindbeton,
komen voor bij het Rottinghuis-complex en, bestaande uit geprefabriceerde
wand- en vloerelementen van grindbeton, bij het VAM-complex. Bij beide
systemen werden de voegen tussen de elementen in het werk aangegoten
met beton.
151
menten en de buitenkozijnen in het werk aangegoten met cementspecie,
evenals de gevelelementen zelf. Bij één BMB-complex werden vurenhouten
stapelpuien toegepast, zie fig. 9.7. In het Rottinghuis-systeem werden de
kozijnen gesteld voor het metselen van de buitenspouwwand. Ze werden be-
vestigd aan ingestorte stripankers en de ruimte tussen kozijn en gevelele-
ment werd gevuld met "plastisch blij vende" kit. Aan balkons werden ele-
menten van hollithbeton met ingestorte kozijnen gesteld.
Als conserveermiddel voor hout werd nogal eens pentachloorfenol gebruikt;
standaard fabrieksdeuren werden op het werk met dit middel behandeld.
De bij andere complexen zo vaak toegepaste raamdorpelstenen komen bij
geen van de complexen in deze groep voor. Waar lekdorpels werden ge-
maakt, koos men daarvoor schokbeton of aluminium. Ook liet men de lek-
dorpels wel weg en bracht men alleen een strook lood aan. De vensterban-
ken binnen werden gemaakt van massief asbestcement, schokbeton of ge-
glazuurde tegels. Houten onderdorpels onder buitendeuren komen alleen aan
balkons voor. Bij andere deuren werd de onderdorpel van schokbeton ge-
maakt of een enkele maal van hardsteen.
Borstweringen van buitenpuien werden vaak ondeugdelijk gedetailleerd. Bij
BMB-complexen werden borstweringen bezet met sandwichplaten, opge-
bouwd uit een binnen- en buitenplaat van asbestcement met een vulling van
20 mm geëxpandeerde kurk. Deze sandwichplaat werd met de onderrand in
een speciaal aluminiumprofiel geplaatst; de andere zijden werden vastgezet
met glaslatten. Bij het VAM-complex bestonden de borstweringen uit een
buitenplaat van Detopak (= gekleurd glas), een isolatieplaat van 20 mm po-
lystyreenschuim en een binnenplaat van 5 mm triplex; geen dampremming
dus. Bij andere puien van dat complex bestonden de borstweringen uit twee
maal blank glas of draadglas met een luchtspouw.
De puien van het VAM-complex, ontworpen volgens de kwaliteitseisen van
de KVT 1960 zijn inmiddels vervangen door kunststofkozijnen na veelvuldi-
ge klachten van bewoners over tocht en lekkages. Ook de met pentachloor-
fenol geconserveerde kozijnen van het oudste BMB-complex in de steek-
proef zijn inmiddels vervangen door kunststof.
Hijsbalken komen voor bij de BMB-complexen in Amsterdam en Haarlem.
Ze komen voor als onverzinkt staalprofiel, als schokbetonbalk aangestort
aan geprefabriceerde dakranden en als losse verplaatsbare hijsbalk, uitge-
voerd als geconstrueerde ligger van buizen, plaatstaal en rondstaal. Deze
balken werden geschopeerd, evenals de zgn. hijsbalkstoelen op het dak.
152
1963 Amsterdam
224 portiekwoningen BMB
vier woonlagen
symmetrisch met wissel kamer
onderhuis
plat dak
half uitkragende balkons
~
1
......
3 Sm
Bij een complex met een hellend dak komen dakopeningen voor in de vorm
van dakkapellen en vierpans dakramen van gietijzer. De dakkapellen zijn
153
van vurenhout, met een plat dak; ze werden van boven en opzij bekleed met
zink en aan de binnenzijde afgetimmerd met hardboard. De schrootjes van
de zijwangen moesten in 197& vernieuwd worden wegens houtrot.
Bij vier andere complexen met platte daken komen dakopeningen voor in de
vorm van klimluiken naar het platte dak. De klimluiken werden in één por-
tiek per blok aangebracht. Ze werden alle van vurenhout gemaakt en aan de
bovenzijde bekleed met zink. De opstand werd meestal eveneens van hout
gemaakt, of werd geprefabriceerd van beton.
Vloeropeningen in de vorm van een trapgat komen voor bij een beperkt aan-
tal woningen van één complex. De andere vloeropeningen betreffen deksels
op meterputten, meestal betondeksels in ingestorte putranden van al of niet
verzinkt hoekstaal. Bij een complex in Amsterdam komen verder nog ope-
ningen voor in de trapbordessen vanwege de boodschappenliften.
9.13. Balustrades
9.14. Afwerkingen
9.15. Afvoervoorzieningen
154
. j ,~ i~ ~ ....· i~+~
,
WOOIolII."'MEII'
lOe WOOloll.u.O
G =1~"1 "..~"
II .- 21.a+ _
'1
-
" WOONl"''''G
,
1l ",Ja 3f14'·._
- -~l ~?"I02·_
e· WOOloll"'",Ç I i
7' WOOfoIl.u.G
1...(
~
h JIIt?L
" WOONl"''''G
~
J h
J~
J'!i.q~
JI I
_~ 1. .iliJ
11
I ~-,
JI
4" WOONl"''''G _ ~~_
1i 1:1
Ii
i
j ,,J oe2· .
~
, I,,,. ,
._.. - .- .... --_.- - -,.
- 1965 Utrecht
- i042 portiekwoningen VAM
- ti en wüon lagen
- symmetr i sch ~et wIssel kamer
= ,süuter,'ain
_ plat da k
~~==.~
SLAAPM,AMEII':2
"-w~_1OOi ..w.
I ~~~G~
W IS~
13.e. ",2
G'A~·~3E~iL~~~~~~~
,
i
SUAPM,AMER ~
"""'&. ,.'001......
I ~~EII'
~_
1
....
_ half uitkragende balkons
3 Sm
155
standleidingen. Bij enige andere complexen werden de grond- en standlei-
dingen geheel van geasfalteerd gietijzer gemaakt. Bij het Rottinghuis-com-
plex werden asbestcementbuizen toegepast; bij het tien verdiepingen hoge
VAM-complex pvc-buizen. De geveldoorvoeren werden bij gebruik van gres
of asbestcement grondleidingen van geasfalteerd gietijzer gemaakt. De
doorgetrokken standleidingen werden meestal van ander materiaal gemaakt
dan gietijzer of asbestcement, bij voorbeeld van zink of pvc.
De afvoerleidingen vanaf de lozingstoestellen werden bijna altijd van lood
gemaakt, soms gecombineerd met andere materialen zoals inwendig geas-
falteerde gegalvaniseerde stalen buizen, koperen of pvc-buizen. Loden of
koperen afvoerbuizen werden door middel van een rubber manchet met de
pvc-standleiding verbonden.
Hemelwaterafvoeren werden uitgevoerd in zink of pvc. De onderstukken
daarvan werden gemaakt van gegalvaniseerde stalen buizen of van geasfal-
teerd gietijzer. In die gevallen waarin de hemelwaterafvoer door het onder-
huis liep, werd dat gedeelte in elk geval van geasfalteerd gietijzer ge-
maakt.
Individuele rookkanalen voor elke woning komen slechts in twee complexen
voor, de andere hebben centrale verwarmingsinstallaties. Bij een BMB-
complex werden de rookkanalen gemetseld van ijsselsteen; de kanalen wer-
den niet rondom gemetseld, maar via plaatselijke inkassingen verbonden
aan de binnenwandelementen. Bij het Rottinghuis-complex werden de rook-
kanalen geprefabriceerd van hollithbeton en voorzien van ingestorte pot-
buizen.
De ventilatiekanalen werden bij de meeste complexen geprefabriceerd van
hele of halve-verdiepinghoge kanaalelementen van hollith- of grindbeton
volgens het Shunt-systeem. Bij een BMB-complex werden de ventilatiekana-
len volgens het Shunt-systeem gemetseld van ijsselsteen en net als de rook-
kanalen via plaatselijke inkassingen verbonden aan de wandelementen.
Buitendaks werden geprefabriceerde betonelementen met ingestorte pot-
buizen of gresbuizen als rookkanaal gebezigd; bij de eindgevels van een van
de complexen werd het rookkanaal gemetseld rond een aarden buis.
Het buitendakse gedeelte van de ventilatiekanalen werd steeds geprefabri-
ceerd van beton en meestal van een zuigkap voorzien. Een trappenhuis werd
geventileerd via zinken ontluchtingskappen op het dak.
9.16 Evaluatie
Punten die bij deze groep de bijzondere aandacht ' vragen zijn de gevels, de
platte daken en de buitenkozijnen. Bij de gevels gaat het om principieel
foute constructies in het BMB-systeem, waarbij starre verbindingen tussen
grote elementen gemaakt worden. Bovendien moest men er rekening mee
houden dat, net als bij andere grote-elementensystemen met baksteen in de
gevels de blokdilataties op te grote onderlinge afstanden zijn aangebracht,
wat problemen kan geven bij een eventuele na isolatie. Bij platte daken en
bij buitenkozijnen komen we niet alleen dezelfde problemen tegen als in vo-
rige hoofdstukken, maar ook nieuwe doordat nog min of meer traditionele
constructies werden toegepast bij hoge woongebouwen.
De meeste gebreken van iets minder ernstige aard kwamen we in andere
156
hoofdstukken ook al tegen: het betreft de gaaswanden tussen bergingen,
koudebruggen bij balkons en geluidshinder uit de gemeenschappelijke trap-
penhuizen.
Hieronder vindt men alle op- en aanmerkingen per element gerangschikt.
Voor de betekenis van de beoordelingen, zie hoofdstuk 2.
157
Gebr - enige complexen hebben houten regel-
werken met gaas als afscheiding tussen
bergruimten.
Vloeren: Neu - bij complexen uit 1963 en 1965 werden
zwevende dekvloeren toegepast.
158
fabriceerde gevelelementen, net als de
voegen tussen de gevelelementen zelf,
in het werk aangegoten met cement-
specie;
Twij - in het Rottinghuis-systeem werden
sommige kozijnen (aan balkons bijvoor-
beeld) ingestort in de gevelelementen;
Ond - de kwaliteitseisen voor de buitenkozij-
nen en ramen van hoge woongebouwen
gingen niet verder dan de KVT 1961,
die in het geheel niet voor hoogbouw
was bedoeld;
Ond - nog in 1965 kan de dampremming ont-
breken aan de binnenzijde van het iso-
latiemateriaal in de borstwering van
puien.
159
Wilma-flats in Kerkrade uit 1964, met in het werk gestorte eindgevels van gewa-
pend beton zonder gemetselde buitenspouwwand (foto Woningbouwvereniging Land
van Rode, Kerkrade)
160
- - - - - - - -----------------------------
10
VERGELIJKENDE ANALYSE EN CONCLUSIES
10.1. Algemeen
161
Tabel 10.1. Aantal complexen, totaal aantal woningen en gemiddelde
complexgrootte naar categorie (zie hoofdstuk". t/m 9)
10.2. Onderbouw
162
-
10.3. Buitenwanden
Het meest opmerkelijk bij dit onderwerp is het voorkomen tot 1960 van een
zeer grote groep complexen met gevels zonder spouw in de drie grote ste-
den. Deze groep omvat meer dan een derde (35%) van de vóór 1966 ge-
bouwde woningen. De gevels hiervan werden meestal geheel van baksteen
gemetseld, maar ook werden wel kalkzandstenen als achterwerkers gebruikt
(ca. 7% van de woningen in de steekproef). De aangehouden wanddikten
komen als regel overeen met die uit een tabel die tot 1986 in de Model-
bouwverordening stond; zie bijlage 2. Als verbetering komt bij deze gevels
vooral isolatie aan de buitenzijde in aanmerking, wat ingrijpende gevolgen
kan hebben voor het uiterlijk aanzien van een aantal stadswijken. Overigens
worden veel kopgevels, plus het aansluitende gedeelte van de langsgevels
tot een meter om de hoek, op de zuid- of westzijde al sinds 1960 ontsierd
door een buitenbepleistering, die destijds werd aangebracht in verband met
vochtdoorslag .
Bij gevels met spouw kan men overeenkomstige problemen ontmoeten als
de spouw plaatselijk is dichtgestoken, wat wel eens voorkomt bovenaan een
gevel, bij rechtstreeks in metselwerk geplaatste stalen ramen, bij diepe
neggen of bij achterwanden van loggia's. Koudebruggen kunnen aanwezig
163
zijn bij gevelbanden die als omranding van een vloer fungeren of ter plaatse
van betonnen ankerblokken bij kopgevels. Gevelbanden komen voor bij ruim
4696 van de woningen. Een mogelijk gevolg van zulke koudebruggen kan zijn
plaatselijke condensvorming en eventueel ook schimmelplekken.
Een vrij veel voorkomend gebrek is het ontbreken of op te grote onderlinge
afstanden voorkomen van dilatatievoegen. Spectaculaire schade heeft dat
nog niet tot gevolg gehad, maar verbetering van de gevel door het aanbren-
gen van spouwisolatie is riskant, omdat daardoor de temperatuurwisselingen
in het buitenspouwblad toenemen en dus ook de thermische lengteverande-
ringen.
Andere foute of minder goede constructies zijn het gevolg van het introdu-
ceren van nieuwe bouwmethoden: gevels en binnenspouwwanden werden
soms in het werk gestort van gewapend beton. Betonnen binnenspouwwan-
den werden vaak niet of aan de binnenzijde geïsoleerd; betonnen gevels
zonder spouw werden aan de binnenzijde geïsoleerd. Bij een grote-elemen-
tensysteem als BMB werden de voegen tussen de gevelelementen in het
werk aangegoten met cementspecie (ook die tussen de gevelelementen en
de houten kozijnen). Werking van de elementen door thermische uitzetting
wordt dus verhinderd en net als bij het ontbreken van dilatatievoegen is
verbetering van de gevels door spouwisolatie riskant. Ook bij traditioneel
gebouwde complexen werden fouten gemaakt met in het werk gestorte of
geprefabriceerde gevelonderdelen.
10.4 Binnenwanden
164
doordat de wanden te licht waren.
Woningscheidende wanden kunnen bij woonblokken die in een grote-elemen-
tensysteem gebouwd zijn soms op eenvoudige wijze doorbroken worden door
gebruik te maken van de doorloop-openingen die in de ruwbouwfase werden
gebruikt ten behoeve van het interne bouwverkeer •
Een euvel dat bij iedere bouwwijze kan voorkomen zijn de afscheidingen
met gaas op houten regelwerken tussen de bergingen; deze zijn zeer in-
br aakgevoelig.
10.5. Vloeren
165
dragende wanden en het is dan vrij eenvoudig om de balkon plaat door mid-
del van isolatiemateriaal van de rest van de vloer te scheiden. Onze indruk
is dat dat in verreweg de meeste gevallen toch niet gebeurde. Voor dit
soort balkon platen werden ook wel minder geschikte constructies toege-
past, zoals elementvloeren, die voorkomen bij 4% van de woningen. Bij
kleine balkons, waarvoor niet de gehele overspanning vereist was, ontstond
dan een extra koudebrug.
Balkons boven een binnenruimte op de onderste bouwlaag werden in de
meeste gevallen niet als beloopbaar dak uitgevoerd.
Voor in het werk gestorte galerijen moesten, vanwege de noodzakelijke di-
latatievoegen, allerlei ingewikkelde constructies bedacht worden met rol-
en glijopleggingen en ingestorte stroken koperplaat, wat tot een enorm ge-
pruts bij het betonstorten geleid moet hebben. Pas vanaf 1965 werden gale-
rij- en balkonplaten in de meeste gevallen geprefabriceerd en opgelegd op
in het werk gestorte of eveneens geprefabriceerde consoles. De kwaliteit
van deze eerste prefab consoles was slecht: ze moesten na achttien jaar al
vervangen worden omdat de hoofdwapening dreigde door te roesten.
In het werk gestorte trappen kwamen vóór 1966 vaker voor dan geprefabri-
ceerde trapelementen of trappen samengesteld uit losse prefabtreden en
bomen; geprefabriceerde traponderdelen of trapelementen werden vaak ge-
combineerd met in het werk gestorte bordessen.
Maatregelen tegen hinder door contactgeluid uit de gemeenschappelijke
trappenhuizen werden nergens genomen. Wel werden in enkele complexen
akoestische materialen tegen de onderkant van bordessen en plafonds aan-
gebracht om de nagalm te beperken.
In Amsterdam werden in de eerste helft van de jaren vijftig soms nog hou-
ten trappen in de gemeenschappelijke trappenhuizen gemaakt.
10.8. Daken
Behoorlijk geïsoleerde daken komen voor 1966 vrijwel niet voor. Hellende
daken, die bij ongeveer een derde van de woningen voorkomen, werden bo-
ven zolderruimten al helemaal niet geïsoleerd. Bij flauw hellende daken
boven vlieringen bestaat het dakbeschot vaak uit houtwolcementplaten of
dergelijke; om condensatie in die platen te voorkomen wordt de vliering in
de meeste gevallen zo krachtig geventileerd dat van enige isolerende wer-
king van de dakplaten 's winters niets meer te merken kan zijn.
Platte daken werden matig of slecht en soms ook wel eens niet geïsoleerd.
Een zeer veel voorkomende platdakconstructie is die met geventileerde
vlasvezel-kanaal platen. Een dampremming werd onder het isolatiemateriaal
zelden aangebracht of ontstond toevallig doordat de dakplaten geplakt wer-
den. Het intact blijven van deze dakconstructie hangt af van een goede
ventilatie, maar bij hoge woongebouwen werd de ventilatie wel eens zo
sterk dat de isolerende werking van de dakplaten nihil werd. Voor het in
zwang komen van de vlasvezel-kanaal platen werden ook wel vlakke isola
166
Hoogbouw-complex "De zeven Provinciën", Rotterdam-Overschie, 1952 (foto Hans
Krüse, Fotografische Dienst Bouwkunde, TU Delft)
167
10.9. Skelet
Hulpskeletten van kolommen en balken zijn een tijdlang toegepast bij bouw-
systemen als Muwi en RBM; in totaal bij ca. 10% van de woningen in de
steekproef. In een aantal gevallen werden hierdoor koudebruggen gevormd.
Andere koudebruggen ontstonden bij torenflats met plaatvormige skelet-
constructies met geïsoleerde in het werk gestorte binnenspouwwanden op
plaatsen waar die wanden de dragende binnenwanden ontmoetten.
Even voor het midden van de jaren zestig ontstonden gietbouwmethoden
voor het vervaardigen van dragende skeletten met in het werk gestorte
wanden en vloeren. Daaraan voorafgaand waren ook op grotere schaal dan
daarvoor methoden ontwikkeld voor het prefabriceren van wand- en vloer-
elementen van beton; de voegen tussen deze elementen werden in het werk
aangegoten met beton.
168
10.11. Binnenkozijnen en wandopeningen
10.13. Balustrades
10.14. Mwerkingen
169
10.15. Afvoervoorzieningen
Hieronder geven wij een samenvatting van de beoordelingen, die aan het
eind van elk van de voorgaande hoofdstukken werden gegeven. Sommige van
de gesignaleerde positieve en negatieve eigenschappen zijn aan een speci-
fieke bouwwijze gebonden, maar de meeste kunnen algemeen voorkomen.
Vergelijkt men de tradionele bouw met de niet-traditionele dan zou men
kunnen opmerken dat bouwsystemen, als ze een dragend skelet hebben, zich
soms gunstig onderscheiden van de traditionele bouw door de veranderbaar-
heid van de woningindeling en zich in andere gevallen soms ongunstig daar-
van onderscheiden door het voorkomen van kinderziekten (zoals sommige
koudebruggen en foutief aangebrachte isolaties) en systeemfouten (zoals
een verhinderde thermische uitzetting). Wij spreken van systeemfouten als
principieel onjuiste constructies gedurende een reeks van jaren werden ge-
handhaafd.
Wij beginnen de samenvatting met de meest ernstige gebreken in de volgor-
de waarin de bouwdelen in de voorafgaande hoofdstukken beschreven zijn.
De getallen tussen haakjes verwijzen naar de paragrafen waarin meer gege-
vens over de naar voeren gebrachte punten te vinden zijn.
170
Zes verdiepingen hoge traditionele bouw met galerijen, 's-Gravenhage, 1954 (foto
Hans Krüse, Fotografische Dienst Bouwkunde, TU Delft)
171
vervangen in verband met betonschade.
172
Buitenkozijnen en (5.10) - stalen ramen werden omstreeks 1950 niet
wandopeningen: verzinkt;
(7.10) - portieklichten werden vaak opgebouwd uit
op elkaar gestapelde vurenhouten puien;
(5.10) - in plaats van ramen werden vaak verdie-
(6.10) pinghoge puien aangebracht, ook tussen de
(7.10) balkons in; de borstweringen van deze puien
(8.10) werden vaak onjuist geconstrueerd (de
(9.10) dampremming aan de binnenzijde van de
isolatie werd dikwijls weggelaten) en vele
van deze puien moesten dan ook reeds ver-
vangen worden; in andere gevallen werd
een drijfsteen wandje aan de binnenzijde
van de borstwering opgetrokken, hierbij
trad veel minder vlug schade op;
(9.10) - de kwaliteitseisen voor de buitenkozijnen
en ramen van hoge woongebouwen gingen
niet verder dan de KVT 1961, die in het
geheel niet voor hoogbouw waren bedoeld;
(9.10) - bij BMB-complexen werden soms hard-
boarddeuren als buitendeur gebruikt, zij het
niet op plaatsen die sterk aan weer en wind
zijn blootgesteld;
(9.10) - in het BMB-systeem werd de holle ruimte
tussen de houten kozijnen en de geprefabri-
ceerde gevelelementen, net als de voegen
tussen de gevelelementen zelf, in het werk
aangegoten met cementspecie.
173
gevouwen koperplaat inwerken in dilatatie-
voegen tijdens het betonstorten of de
raamdorpelstenen doortrekken tot 5 cm
voorbij de negge.
174
Korrelbeton-woningen, 's-Gravenhage, 1954. De eindgevels, vervaardigd van puin-
korrelbeton, zijn afgewerkt met een pleisterlaag (foto Hans Krüse, Fotografische
Dienst Bouwkunde, TU Delft)
175
Vloeren: (4.5) - woningscheidende vloeren met houten
balklagen en houten vloerdelen komen voor
bij 1 * % van de woningen; problematisch
hierbij zijn de brandveiligheid en de ge-
luidsisolatie;
(4.5) - in woningen met houten vloeren met houten
balklagen zijn ook de vloeren in de wc's als
regel van hout en dat is eigenlijk niet ac-
ceptabel in een ruimte die vaak met water
schoongemaakt moet worden;
(4.5) - vaak ontbreekt een steenachtige zolder-
(5.5) vloer: soms is er dan een houten zolder-
(7.5) vloer maar in de meeste gevallen is er een
(&.5) niet- begaanbare vliering onder een flauw-
hellend dak, die niet geïsoleerd werd, maar
wel op eenvoudige wijze nageïsoleerd kan
worden.
176
(5.8) - flauw hellende daken werden van hout of
lichtbeton gemaakt, zonder verdere isola-
tie;
(7.8) - het dakbeschot bij flauw hellende daken be-
staat vaak uit houtwolcementplaten of der-
gelijke; vanwege het gevaar van inwendige
condensatie in deze platen werd de kap-
ruimte krachtig geventileerd;
(5.8) - aan de isolatie van platte houten daken
(6.8) werd weinig aandacht besteed;
(7.8) - dilataties in platte daken werden vanaf ca.
1960 gemaakt; insnijdingen in ter plaatste
gestorte dakranden komen wel steeds voor.
177
Afvoervoorzieningen: (5.15) - in Amsterdam werd niet altijd een gewa-
pend betonnen afdekplaat op de rookkana-
len aangebracht.
17&
------------------------ ~----~
179
(8.6) - toepassing van geprefabriceerde galerij-
platen leidde voor 1965 soms tot gecompli-
ceerde constructies.
180
Balustrades: (7.13) - de balkonhekken bij alle Pronto-complexen
in de Brabantse steden bestaan uit gegalva-
niseerde roosterhekken.
181
(9.1) - grote-elementenbouw werd voornamelijk in
de Randstad en het centrum van het land
toegepast;
(4.1) - de standaardisering van de verdiepinghoog-
(5.l) te op 2.80 m wordt merkbaar omstreeks
(6.1) eind 1959; bij woningcomplexen die werden
(7.l) gebouwd in het kader van een continucon-
(8.1) tract kunnen in de jaren na 1959 nog afwij-
(9.1) kende verdiepinghoogten voorkomen; bij
grote-elementensystemen zoals BMB werk-
te men nog in 1965 met een afwijkende
maat;
(8.1) - er zijn waarschijnlijk aanzienlijk meer wo-
ningen volgens een gietbouwmethode tot
stand gekomen dan uit de tot nu toe beken-
de gegevens viel op te maken.
183
Als voordelig werden beoordeeld:
10.17. Conclusies
Wanneer we kijken naar de aantallen woningen die tussen 1945 en 1965 ge-
bouwd zijn (zie bijlage 1 en bijlage 4), dan zien we dat meer dan een derde
van de woningen in de steekproef behoort tot de niet-traditioneel gebouwde
woningen (meestal aangeduid als "systeembouw") en dat die voor ongeveer
driekwart in het westen van Nederland te vinden zijn, vooral in de grote
1&4
steden.
Het kleinste aantal wordt gevormd door de traditioneel gebouwde woningen
met gemetselde gevels met een spouwen met steenachtige vloeren, die
vooral buiten de provincies Noord- en Zuid-Holland voorkomen. De rest van
de woningen bestaat uit traditioneel gebouwde woningen met gevels zonder
spouwen deze zijn vooral geconcentreerd in de drie grote steden. Een klein
gedeelte hiervan heeft ook nog woningscheidende vloeren van hout. We kun-
nen dus concluderen dat de traditionele bouwwijze van de grote steden af-
wijkt van de rest van het land. Na 1960 komt deze afwijkende bouwwijze
niet meer voor.
De steekproef, die we voor de uitvoering van dit onderzoek hebben getrok-
ken, is representatief voor complexen meergezinshuizen met honderd of
meer woningen; niet voor alle naoorlogse meergezinshuizen, die van 1945
tot 1965 gebouwd zijn, omdat de niet-traditionele bouw sterk oververte-
genwoordigd is onder deze grotere complexen. Dat neemt echter niet weg
dat een tweede conclusie moet luiden dat het aantal niet-traditioneel ge-
bouwde woningen aanzienlijk groter is dan tot nu toe aangenomen moest
worden. Dat betekent dat er meer complexen zijn met systeemgebreken en
de kinderziekten van nieuwe bouwsystemen (waarvan er na 1965 nog veel
meer kwamen) dan men tot nu toe kon vermoeden. Dat betekent tevens dat
traditionele constructies werden blootgesteld aan omstandigheden bij hoge
gebouwen (daken, gevels) waarop die constructies absoluut niet berekend
waren.
Uit de vergelijkende analyse van de voorafgaande paragrafen is gebleken
dat er vrij veel tekortkomingen zijn die over de hele linie voorkomen. Wij
signaleren vooral datgene wat nogal opvallend afwijkt van de huidige bouw-
praktijk en de huidige normen. Men moet hierbij bedenken dat veel normen,
onder andere voor warmte- en geluidsisolatie niet voor niets zijn bijgesteld:
buitengevels en wanden van badcellen waarop nu vaak de schimmels welig
tieren voldeden (volgens een theoretische berekening) aan de toen geldende
normen. Bij die tekortkomingen gaat het niet om kleinigheden: kijkt men
naar de herstelkosten, bijvoorbeeld voor het vervangen van door houtrot
aangetaste gevelkozijnen, dan blijken die vaak van dezelfde orde van groot-
te te zijn als de oorspronkelijke bouwkosten. Veel tekortkomingen houden
ook verband met het wooncomfort: slecht geïsoleerde daken, slecht geïso-
leerde gevels en puien (en sommige gevels bestaan geheel uit puien), geho-
righeid door te dunne wanden en het achterwege laten van geluidwerende
constructies. Een derde conclusie is dan ook dat de bouwtechnische kwali-
teit van deze oudere woningen ver achterblijft bij het niveau dat we tegen-
woordig verwachten van nieuwbouwwoningen.
Wat tenslotte nog opvalt wanneer men bijlage 4 bekijkt is de grote betrok-
kenheid van de gemeenten bij de totstandkoming van de toenmalige woning-
wetbouw. Gemeenten of gemeentelijke instanties als gemeentewerken of
een dienst volkshuisvesting traden op als opdrachtgever, als architect en
opdrachtgever tegelijk en soms alleen als architect bij 38 complexen, teza-
men opgeveer de helft van het aantal woningen uit de steekproef omvat-
tend. Men komt daarbij de namen tegen van 21 gemeenten, verspreid over
het hele land, maar onder die 21 komen Rotterdam en 's-Gravenhage toch
opvallend vaak voor, nl. acht, resp. zeven maal. Amsterdam daarentegen
wordt slechts tweemaal genoemd, even vaak als enige kleinere gemeenten.
185
Verschillen in aantallen tussen traditionele bouwen systeembouw komen
hierbij voort uit de specifieke gerichtheid van sommige systeembouwers op
bepaalde gemeenten door continucontracten of door hun plaats van vesti-
ging; zie tabel 10.2. Voor de overige 5096 van de woningen in de steekproef
kan men zich afvragen of het opdrachtgeverschap van woningcorporaties
eigenlijk wel iets om het lijf had, want de activiteiten van de woningcorpo-
raties werden in die tijd op veel plaatsen van gemeentewege gecoördineerd,
zoals een jaarverslag het eufemistisch uitdrukte 3). Overigens geven de
paar gevallen dat gemeente-instanties het ontwerp leverden, terwijl de ge-
meente geen opdrachtgever was, natuurlijk toch al te denken. Zou een wo-
ningcorporatie werkelijk geen andere architect hebben kunnen bedenken
dan Gemeentewerken?
traditionele
bouw 2020 3783 302 7661 13766
systeembouw 2584 1890 366 3626 8466
186
Bij enige in 1965 in Rotterdam gebouwde complexen moesten in 1983 alle galerij-
en balkonconsoles vervangen worden (foto's BIM Renovatie- en Aannemingsbedrijf
B.V., Arke!)
187
ding. Andere onderliggende factoren voor de geringe kwaliteit van veel wo-
ningen zijn, behalve deze al of niet gecodificeerde soberheid, de toenmalige
bouwverordeningen van de grote steden die bevorderden dat de gevels zon-
der spouw werden gemetseld, de lagere normen die golden voor warmte- en
geluidisolatie en de kwaliteitseisen voor timmerwerk. In de "Voorlopige
wenken" 5) en in de eerste "Voorschriften en Wenken voor het ontwerpen
van woningen" 6) werd wel bijzondere aandacht gevestigd op punten als
vochtwering, thermische isolatie, wering van geluidhinder, enz., maar dit
was slechts een wenk en geen voorschrift (zie de tekst in bijlage 3). Het
opvolgen van deze wenk werd, zoals we zojuist gezien hebben, beschouwd
als een extra voorziening die uitging boven het niveau van een sobere bouw-
wijze. Er zijn overigens nog meer oorzaken voor de vaak geringe kwaliteit
van de naoorlogse woningen. Ook de grote produktie, die een tijdlang nodig
was, heeft er mede toe bijgedragen dat niet alles met even grote vakkennis
werd uitgevoerd: er konden niet altijd voldoende ervaren mensen worden in-
gezet. Die toenmalige vakkennis was, als het om nieuwe materialen en con-
structies ging, ook niet altijd toereikend. Bovendien was er een voortdu-
rende ontwikkeling gaande naar meer wooncomfort, die ook geleidelijk aan
meer inzicht vroeg in de bouwfysische aspecten van bijvoorbeeld isolaties.
Iets van nieuwe inzichten op dit terrein bleek in vele gevallen voor het
eerst in Rotterdam doorgedrongen te zijn, zoals het aanbrengen van damp-
remmingen aan de binnenzijde van isolaties bij een plat dak en in de borst-
wering van puien. De uitkomsten in het KWR-rapport van de gemiddelde
herstelkosten in de vier grote steden voor naoorlogse woningen doen in dit
verband wat merkwaardig aan: die zouden in Rotterdam het hoogst zijn en
in Amsterdam het laagst 7). De dieptepunten in woning kwaliteit die wij in
Amsterdam tegen kwamen hebben dan blijkbaar niet zo'n grote invloed op
het algemene kwaliteitsniveau gehad, of spelen hier de "opnametechnische
problemen" van de KWR een rol? Met dieptepunten in woningkwaliteit be-
doelen wij etagewoningen met houten vloeren, al of niet in combinatie met
gemeenschappelijke trappen van hout, op klungelige wijze geïsoleerde plat-
te daken en niet te vergeten het fameuze voorheien.
Tussen 1960 en 1965 voltrok zich een omwenteling op verwarmingsgebied,
van een situatie waarbij centraal verwarmde woningen een uitzondering
vormden, naar een situatie waarbij het ontbreken van zo'n installatie een
uitzondering werd. Na 1965 gaan de ontwikkelingen sneller dan daarvoor en
die zullen in het vervolg van dit onderzoek aan de orde komen.
188
ningen die betrekking hadden op de behandelde periode en die een verduide-
lijking vormden op de aangetroffen besteksteksten. Vaak was het nodig om
tamelijk precies weer te geven wat die bestekken voorschreven om duide-
lijk te maken wat de achtergrond is van veel voorkomende problemen. Het
rapport heeft daardoor ongeveer de dubbele omvang gekregen van wat ons
aanvankelijk voor ogen stond. Met weglating meestal van incidentele bij-
zonderheden hebben wij getracht een zo exact mogelijk beeld te geven van
de bouwwijze en het aanvangs-kwaliteitsniveau van de naoorlogse wonin-
gen. Doordat we bij dat onderzoek de beschikking hadden over de oorspron-
kelijke tekeningen en bestekken, was het mogelijk bijzonderheden te ach-
terhalen die bij inspectie ter plaatse niet aan het licht gekomen zouden
zijn. Daaraan en aan de mogelijk geworden kwantificering van al of niet
problematische constructies ontleent dit rapport vooral zijn waarde.
189
Noten bij hoofdstuk 10
190
BIJLAGEN
BIJLAGEl
KWANTIFICERING VAN BOUWCONSTRUCTIES
Toelichting
Van alle voorkomende bouwconstructies is in deze bijlage geteld bij hoeveel
woningen de betreffende constructie voorkomt. De constructies zijn ge-
rangschikt volgens de elemententabel van het NL-SfB classificatiesysteem.
Wij ondersdleiden in de tabel zes groepen, overeenkomend met de groepen
uit de hoofdstukken 4 tlm 9. Men kan per groep het aantal woningen afle-
zen waarbij de betreffende constructie voorkomt, alsmede de som daarvan
onder "totaal". In de laatste kolom is aangegeven bij hoeveel procent van de
woningen in de steekproef de genoemde constructie voorkomt. Per element
moet men bij onderdelen die altijd aan een woning voorkomen bijvoorbeeld
fundering of dak, theoretisch precies op 100 96 uitkomen, als men de gege-
ven percentages bij elkaar optelt. Er blijken echter bijna altijd kleine af-
wijkingen te zijn. Kleine afwijkingen naar beneden kunnen ontstaan zijn
doordat een constructie bij een bepaald complex niet bekend was (omdat
bijvoorbeeld het bestek ontbrak in het dossier) of doordat een bepaald
bouwdeel buiten het bestek gehouden was (bijvoorbeeld de terreinriolering).
Het aantal voor "onbekend" is alleen gegeven bij die bouwdelen waarvoor
het percentage onbekend niet meer te verwaarlozen was. In een aantal an-
dere gevallen blijft het totaal van alle gegeven constructie-mogelijkheden
voor een bouwdeel belangrijk onder de 100 96. De oorzaak is dan dat het be-
treffende bouwdeel bij een aantal complexen niet voorkomt: niet alle com-
plexen hebben bijvoorbeeld een paalfundering of een galerij of dragende
wanden binnen een woning. Het omgekeerde is ook mogelijk: dat het totaal
boven de 100 96 uitkomt. Dat kan gebeuren doordat meer mogelijkheden te-
gelijk voorkomen, doordat bijvoorbeeld aan de voor- en achtergevels ver-
schillende balkons voorkomen, of doordat er verschillende soorten dakran-
den zijn of verschillende balustrades.
De gegeven aantallen in de tabel zijn niet zonder meer bruikbaar als hoe-
veelheidsberekening voor een begroting. De gegeven aantallen betekenen
alleen dat in zoveel woningen iets voorkomt; meestal is dat eenmaal, maar
het kan ook meer malen zijn of het kan om iets gemeensdlappelijks gaan.
Een stalen inzet bij een houten kozijn kan bij alle ramen van een woning
voorkomen of maar bij één raam, of het kan alleen maar gaan om een paar
stalen uitzetraampjes. Ook zijn er bouwdelen waar niet alle woningen aan
grenzen, bijvoorbeeld de kopgevel, het dak of de beganegrondvloer; in die
gevallen is toch het totale aantal woningen van het complex geteld, evenals
bij gemeensdlappelijke onderdelen van een woningblok zoals de trappenhui-
zen.
Groep traditioneel met houten vloeren (:ir"oep 4 stapelbouwsysteme n
Groep 2 traditioneel z onder~ spouw Gr"oep 5 gietbouwsystemen
Groep 3 tradit. ioneel met spouw Groep 6 grote-elementen syste men
---------------------_._-------------------------------------------------------------------------------------------
<:'lantal woningen 342 7391 603:S 2976 3795 1 695 22232
-----------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Groep 2 3 4 5 6 totaal procent
-_...-._._-"-----_._-
( 1 -) Onderbouw
(11.0) Bodemvoorzieningen
- drainage 622 622 2.8
-- bodema -fs l ui t i ng van sintel beton o-f stampbeton 276 276 1.2
-- bademafsl ui, t i ng van schoon zand 440 634 529 96 1699 7.6
- grondverbeterirlg dooF' aanvulling met zand 1475 1 :~8 120 173:::: 7.8
------------_._._-----_._--------------
( 13.0) Vloeren op grondslag
(CS. 1) Vloeren op grond~.;l ag, nlet construct i ef
- betontegels i n zand gestraat .J ..)"::'" 302 8:.4 ::.8
-sta mpbetonvloer zander wapening 464 598 120 1182 ...J • ....;.
- gewapend beton in het werk gestort 342 4225 1030 4 76 1858 7931 ::::;5 . 7
- puinkarrelbeton met schokbeton trapbomen 369 369 1.7
-schokbeto ntrappen met losse treden en bomen 1705 696 2324 1198 5923 26.6
- keepb oome lementen 112 112
-schokbeton tr a pel eme nten 920 :5772 176 306 1695 6869 30 . 9
(27.0) Daken
(27.11lPlatdak construct.e
- houten balklaag en dakbeschot 216 520 220 956 4 .. 3
-houten balklaag en dakbeschot met i.h.w. gestorte 160 160 .7
i so lati elaag
-houten balklaag en dakbeschot met i solatiep laat of 240 96 500 836 3.8
dek en aan de onderzijde
-gewapend beton - of systee mv loer 132 1:52 .6
- gew.beton \systeemvloer met i.h.wo gest.isolatielaag 172 329 501 2 .. 3
- gew.beton \sys teemvloer met isolatieplaten 11 75 2 45 306 224 1950 8.8
-gew.beton\systeemvloer met geventileerde isolatiepl. 2356 1504 1999 2853 1314 10026 45.1
- k ouddakcanstructle met dakvloer van holle baksteen 261 261 1.2
en houten balklaag met dakbeschot
(27 . 12lDakrand platdak
-doorgetrok~:en gevels 1488 716 779 2983 13 . 4
-houten delen, zonder overstek 656 96 752 3 .4
-kunststof\al .g olfplaat op houten regelwerk, zonder 624 624 2.8
overstek
-ge wapend beton in het werk gestort, zonder overstek 307 474 1415 1354 3550 16.0
- gew . beton met bekleding van hout, z onder overstek 112 112 .5
-geprefabriceerde betonnen dakrandelementen, zonder 1264 3 16 982 1266 3828 17.2
overstek
-houten delen met overstek 216 997 330 11:52 2675 12.0
-gew .beton, in h et werk gestort, met overstek 169 1215 1384 6.2
-geprefabriceerde betonnen dakrandelementen, met 104 339 272 7 15 3.2
overstek
Gt'"oep 2 3 4 5 6 totaal procent
(29.0) Bovenbouw
-gemetselde stoep van klink ers 80 1:369 542 1991 9.0
-stoep v.gewapend beton met bemetseling v .klinkers 15 2 176 162 3:39 829 3.7
- stoep van gewapend beton 504 66 122 348 1040 4.7
-schokbeton stoepplaat 486 486 2.2
-stampbeton stoepplaat met tegels 307 307 1.4
-terrassen van gewapend beton 52 . 2
-trapoverdekking met luifel en houten pui 240 68 308 1.4
- gewapend beton afdekplaat boven bovenste balkon 602 170 1902 2674 12.0
-- overstekend vloe rg edeelte 120 ~48 568 2.6
-luifel van gewapend beton 2182 940 597 :'.7 19 16.7
- luifel met houten balklaag en stalen draagbalken 24 494 306 1324 .-:;.7
-hardhouten jukken met aluminium luifel 366 366 1.6
- erker 40 ~\ 42 .2
- balkonplaten als verbindingslid tussen twee blokken 200 200 .9
- dakopbouw met bergingen 328 328 1. J~.
-voldoende blokdilataties aanwezig 1 26 3717 1761 1906 2525 1042 110T7 49.8
- te weinig blokdilataties 961 120 157 12.38 5.6
- geen blokdilataties aanwezig 216 202 0 :::;;548 950 206 496 7436 ::~;3. 4
(:3--) Af bouw
(31.0) Wandopeningen buiten
(2;1.1)Wandopeningen bLliten, niet gevuld
- open portiekentree 57 7 652 429 272 19~~;O 8.7
-trappenhuis naar galerij met op e n toegangen 2 40 410 192 842 3.8
- open doorgang tuss en trappenhuis en gal e rij 306 306 1. .~
(31.3) Buitendeuren
-grenenhouten kozijnen met glasdeur 176 308 484 2.2
-vurenhouten kozijnen met glasdeur 342 4030 4453 1265 2453 653 13196 59.4
-vurenhouten kozijnen met vlakke fineerdeur 1901 127B 448 770 4397 19.8
-vurenhouten kozijnen met vlakke hardboarddeur 224 224 1.0
-verzinkte stalen kozijnen en stalen deuren met glas 162 162 .7
-niet-verzinkte stalen kozijnen en deuren met glas 261 261 1.2
(31.4) Buitenpuien
-afzelia puien en deuren 152 1408 1560 7.0
-grenenhouten puien 176 484 306 966 4.3
-vurenhouten puien met grenenhouten ramen 522 170 692 3.1
-vurenhouten puien 6183 3911 2027 3489 1695 17305 77.8
-doorgaande vurenhouten puien over meer verdiepingen 398 197 1830 192 2617 11.8
-vurenhouten puien met verzinkte stalen ramen 664 487 617 1042 2810 12.6
-verzinkte stalen puien m. glasdeur v. hout of staal 32 464 342 838 3.8
-niet-verzinkte stalen puien met glasdeur van hout 756 30 7B6 3.5
of staal
-doorgaande stalen puien over meer verdiepingen, 371 104 116 591 2.7
verzinkt
-doorgaande stalen puien over meer verdiepingen, 261 261 1.2
niet verzinkt
-houten portieklichten in schokbeton stelkozijn 196 542 738 3.3
-schokbeton portieklichten 420 1478 400 2298 10.3
(37.0) Dakopeningen
-verz in kt s talen n oodluik naar- d a k b ove n b a lkon 366 366 1.6
- hout e n kliml uik n aar platdak (vanuit 1 portiek) 216 2507 2 123 805 1663 1 538 8852 ::'; 9.8
- hout e n v luc htl uik naar- platdak (in elke por-tiek) 224 578 678 1480 6 .7
- l ic htkap o p platdak van gebog e n kunststof golfplaat 120 120
- ho u t e n dakkapel El40 239 157 1236 5~ 6
-vie r - , zes- , of negenpans dakraam 13:·25 950 157 2432 10.9
- h outen dakluik in hell end dak 126 186 392 704 ~ .
.... ..::..
- dubbelwandige lichtkoepel in h ellen d dak 102 102 . 5
Groep 2 3 4 5 6 totaal procent
(39.01 Afbouw
-hIjsbalk INP - profiel, niet verzinkt 342 1632 582 328 542 157 3583 16. 1
-hijsbalk INP-profiel omtimmerd met groenhart 280 280 1.3
-hijsbalk INP - profiel, verzinkt 250 848 1098 4.9
-verplaatsbare stalen hj jsbalk 377 377 1.7
-hijsbalk van gewapend betori 736 156 892 4.0
-schokbeton hijsbalk aangestort aan prefab dakrand 224 224 1.0
(4-) Afwerkingen
(41.0) Wandafwerkingen buiten
-betimmering met schrootjes 470 470 2.1
- bekleding met asbestcementplaat 68 224 292 1.3
- plei ster wer k op betonranden 4 29 254 369 1052 4.7
- plei sterwerk op neggen van gevelkozijnen 381 :381 1.7
- ge ve l pi ei sterwerk 126 70 4 863 207 1487 224 3611 16.2
-s terke cementspecie beplakt met dakbedekking 152 15:2 .7
-verfwerk op beton- of pleisterwerk 200 1 20 400 720 ~
.~' . ~
.::..
-verfw e rk op metse lwerk 241 520 272 1033 4.6
(43.0) Vloerafwerkingen
-balkonafwerking onbekend 126 1802 2739 558 136 5361 24.1
- balkon s direct na het storten vlak afgewerkt 1281 288 288 280.3 1695 6355 2 8 .6
-cement dekvloer op balkons en\of galeri jen
-cement dekvloer met carbor undum of granietsplit op
216 1156
256
2198
372
1667 120
B2
224 5581
710 .
25.1
OJ •
~
.::..
galerijen
-ceme n t dek:vloer met water kerend middel op balkons 1964 504 463 736 3667 16.5
-be tont egels op bui tenbor des 64 64 . 3
- dubb . lh ardge ba~~ en tegels op stoepen 216 120 224 560 2 .5
- kwartsiettegels op stoepen 306 306 1.4
- gre s splijttegels op galerijen en loggia 's 1476 1476 6.6
-ijzerklinkertegels op galerijen of op stoe p e.d. 526 192 718 3.2
- koudasfalt op galerijvloer 352 307 782 1441 6 .5
-cement dekvloer met koudasfalt op galerijen 120 120 .5
(47.01 Dakafwerkingen
(47 . 11IDakbedekking plat dak
-o nbekend 520 520
- mastiekdak met 2 lagen dakbedekking ingestrooid met 768 1222 1990 9 .0
fijn grind
- mastiekdak met 2 lagen dakbedekking plus grind 216 2303 492 1775 1405 272 6463 29.1
- mastiekdak met 3 lagen dakbedekking plus grind 756 192 948 4 .3
2 lagen dakbedekking op henneppapier, met grind 11 33 917 553 1032 224 3859 17.4
-3 lag~n dakbedekking op henneppapier, met grind 1042 1042 4.7
Groep 2 .~ 4 5 6 t o t aal p roce n t
(5-) Installaties
(52.0) Afvoervoorzieningen
(52.21)Vuilwaterafvoer, buitenriolering
-~gres bui zen ~342 4643 5624 2240 295:; 429 16231 73 . 0
-be tonbuizen 1384 258 306 1948 8.8
-pv c. grondleiding
-geasfalteerd gietijzer 664
120 120
664
."
3.0
C52.22)Vuilwaterafvoer, binrlenriolering
-gietijzeren grand- en standleiding :32 68 1072 578 852 224 5994 27 . 0
-gietijzeren grondleiding, asbest cement standleiding 1409 876 465 2750 12 . 4
- gresbuizen met betonomstorting en asbestcement 114 B'~ 198 .9
s tandleiding
-g resbuizen met betonomstorting en gietijzeren 342 580 836 157 1915 8.6
standleiding
-asbestcement grondleiding met betonomstorting en 664 664 3.0
gietijzeren standleiding
-asbestcement grondleiding en gietijzeren standleid . 1 20 206 326 1. 5
-asbestcement grond- en standleiding BO 3007 2070 1302 272 6731 30.3
- asbestcement grondleiding en pvc standleiding 214 214 1.0
-pvc grond - en standleiding 846 400 1042 2288 10.3
Groep 3 4 5 6 totaal procent
(52.42)Ventilatiekanalen binnen
-metselwerk baksteen of kalkzandsteen 216 2143 2732 157 5248 23 . 6
-metselwerk drijfsteen 126 160 554 598 188 1626 7. :3
- kan.alblokken van l ichtbeton 1185 1538 6.9
-kanaal blokken volgens bauwsysteem 6413 400 1048 4.7
-onverglaasde potbuizen met .ommetseling van kalk- 147 147 .7
zandsteen
-onverglaasde potbuizen met ommanteling van, of in - 192 960 1152
gestort in isolatiebeton
-buizen van hollithbetan ingestort in korrel- of 339 339 1.5
lichtbeton
-asbestcementbuizen met ommetseling van kalkzand- 712 712 3.2
steen of drijfsteen
-asbestcementbuizen ingestort in korrel- of licht- 206 206 .9
beton
-asbestcementbuizen 5~;~O 140 170 224 1054 4.7
-shunt.kanalen :3 105 22~14 17:30 1 7 02 8791 ::::;9.5
-halve verdiepinghoge kanaalelementen van hollith- 224 224 1.0
beton volgens shunt systeem
-verdiepinghoge kanaalelementen volgens stluntsysteem 1::'14 1314 5.9
(52.43)Raokkanalen buitendaks
-metselwerk met afdekplaat van beton 3·12 5442 1956 1952 9:27 104 10723 48.2
-metselwerk 1949 1935 848 678 40 5450 24. ~:ï
-geprefabriceerde betonelementen met ingestorte pot- 500 117 617 2.8
bui,zen
-geprefabriceerde betonelementen met ingestorte 168 168 .8
gresbuizen
(52.44)Ventilatiekanalen buitendaks
-zelfde uitvoering als rookkanalen 29::'0 3691 186::' 1:529 9813 44.1
-metselwerk met schokbeton roosterwerk 429 429 1.9
- metselwerk m.afdekplaat v.beton en openingen opzij 216 1993 280 4 ~.52 2921 13.1
-geprefabriceerde betonelementen 28 400 700 3. 1
-schokbeton ventilatiekap 1 76 1199 1375 6.2
-asbestcement ventilatiekap ...j"";; 52 .2
--sl-,untkap 2553 1810 1113 1582 224 7282 ::2.8
-zinken buis met ventilatiekapje 740 186 679 1605 7 -,
-asbestcementbuis 38 38 .2
-ventilatiepan 126 126 .6
(56 . ü) Warmtedistributievoorzieningen
-centrale verwarmingsinstallatie 1992 176 1690 1266 5124 23 . 0
-centrale ver~armingsinstallatie (later aangelegd of 152 260 412 1.9
gewijzigd)
Groep 2 3 4 5 6 totaal procent
--------------------------------------------------_._----------------------------------------------------------------- -
(59 . 0) Installatievoorziening en
- h y d rofoorinsta llatie 855 1 282 1042 3 179 14 . 3
-v uil stor tkokers 486 1042 1528 6.9
- droge brand l eid ing 672 1042 17 14 7.7
----------- --_._--
({, .._) In stallaties
({'6 . 0) Tran sport voo r z ieningen
-- personenl i ften 855 1282 10 4 2 3 179 14 . 3
- b oodsch a ppenliftjes 192 408 157 757 3. 4
- emmer- l i f ten 400 400 1.8
- rep arat iekooi met geleidebalk op het dak 366 366 1. 6
------------------ - -----------------------
(69.0) Installatievoorzie ni ngen (electr. )
- blik s emb evei liging 56 1 ""\0;:-
..::....J ,..,
.... 22 4 1532 6.9
-deurtelefoon 304 672 1042 20 18 9. 1
BIJLAGE 2
MINIMALE WANDDIKTEN VOLGENS DE
MODEL-BOUWVERORDENING
T ot en met de voorlaatste wijziging stond onderstaande tabel in de Model-
bouwverordening. De daarin aangegeven minimale wanddikten komen over-
een met de aangehouden wanddikten in de onderzochte bestekken.
Buitenwanden Bouwmuren
I wanden. die een woning
begrenzen, andere dan
Vloer- en balkdragend Niet dragend buitenwanden
aK. 50 VLOER.
MAXIMAAL B.K." VLOER. 2.50 m.
aK. ,. VlOER I W.
MAX. I2.70m.- ..L
aK. 3. VLOER
MAX. 9.70m.-
IW. I W.
Iw.
di11· ~
aK. 2. VLOER IW. IW. IW.
~l: ~~
MAX. 6.70 m..
Binnenwanden
I
t
MAX.I2.70m. ·
BK. 3. VLOER '1:1 • . IIJW.
MAX. 9.70 m..
kt ,. û=
aK. 2. VLOER '12_ ,., ''2 w. I~W. I':zW.
!..,~ ~~ ~wlll'W"
IW
..,w. ",w.
"2··
STRAATHOOGTE •
PEIL
N.B.
1. Als 1e, 2e ....... Se vloer geldt met inachtneming van artikel 171, lid 2, onder b en lid 3
onder c, de vloer boven de 1e, 2e ... .... Se bouwlaag. Indien een onderbouw aanwezig is
met een vrije hoogte van meer dan 2,2 m wordt deze als eerste bouwlaag gerekend.
Een ondorbouw met een geringere vrije hoogte wordt niet als bouwlaag aangemerkt.
2. In deze tabel is te verstaan onder W = Waalformaat (gem. lengte 214 mm). R = Rijn-
formaat (gem. lengte 181 mm).
3. Bij gebruik van stenen van afwijkend formaat zal de muurdikte ten minste gelijk moeten
zijn aan de volgens 2 berekende dikte.
4. Klamplagen en andere niet in het muurverband opgenomen lagen worden niet tot de
wanddikte gerekend (art. 171 , lid 5).
5. Indien wanden als spouwmuur worden uitgevoerd, geldt met betrekking tot de toelaat-
bare hoogte het bepaalde in artikel 172, lid 1, onder a en e, en lid 2.
BIJLAGE 3
VOORSCHRIFTEN EN WENKEN
Hieronder vindt men de tekstgedeelten uit de Voorlopige wenken en uit de
Voorschriften en wenken van 1951 die betrekking hadden op de bouwcon-
structie.
1951 V 1236/i 126 126 Amsterdam Eigen Haard Lau Peters J.H. Rozestraten en
+ Rochdale + A. Evers en J.H. Klijn,
G.J.M. Sarlemijn, Amsterdam
Amsterdam
2 1952 V 12661 216 216 Amsterdam Rochdale Th. J. Lammers, Mosselman en
Amsterdam Korteweg,
Rotterdam
2. Traditioneel gebouwde woningen met steenachtige vloeren en met gevels zmder spouw
6 1951 V 12037 248 248 's-Gravenhage Verbetering zij F.A.W. v.d. Togt, N.V. Haaäsche Bouwmaat-
ons streven 's-Gravenhage schappij HABO)
7 1951 V 12373 112 112 Amsterdam Stichting "Onze Joh. Brouwer, P. Bot en Zn., Heerhu-
woning" Chr. Nielsen en gowaard
J.H.C. Spruit,
Amsterdam
8 1951 V 12497 152 152 's-Gravenhage gemeente Gemeentelijke Gebr. Groenendijk en Zn.,
Woningdienst Dordrecht
's-Gravenhage
9 1952 V 13086 756 756 Rotterdam gemeente Dienst van Van Vliet en van Duist,
Volkshuisvesting, Rotterdam
Rotterdam
10 1952 V 13647 172 172 Amsterdam Dr. Schaepman J.M. van Harde- Mosselman en Korteweg,
veld, (A. Evens Rotterdam
en G.J.M. Sarle-
mijn, Amsterdam
als directie)
11 1953 V 13646 120 120 Amsterdam Algemene Woning- A. Eibink, Am- H. Fokkens, Naarden
bouw Vereniging sterdam
12 1953 V 13644 176 176 Amsterdam gemeente W.B. Ouëndag, EBA NV, Amsterdam
Amsterdam
14 1953 ZV 3 693 526 Rotterdam Onze Woon- J.A. Lucas en Aannemercombinatie S.S.N.,
gemeenschap H.E. Niemeijer, Schiedam
Rijswijk
16 1955 XV 11 685 520 Amsterdam Het Oosten Merkelbach en Elling, J.H. Rozestraten,
Amsterdam Amsterdam
17 1956 ZV 27 588 588 Rotterdam gemeente Vermeer en van Her- Van Om me en de Groot,
waarden, Rotterdam Rotterdam
18 1956 ZV 23 152 152 Rotterdam Tuinstad Zuid- Jan Grijpma, Ooster- Van der Vorm's Aannemingsbedrijf,
wijk beek Rotterdam
19 19 58 XV 92 160 160 Amsterdam Rochdale H. Knijtijzer, Am- J.A. van Gessel, Amsterdam
sterdam
20 1958 ZV 59 134 112 Rotterdam gemeente E.F. Groosman, Rot- Gebr. v.d. Luitgaarden +
terdam H.L. Winkelman, Rotterdam
21 1959 ZV 55 720 720 Rotterdam gemeente Dienst van Volkshuis- Aannemerscombinatie S.S.N.,
vesting, Rotterdam Schiedam
22 1959 ZV 57 678 552 Rotterdam gemeente Ver meer en van Her- Van Omme en de Groot, Rotterdam
waarden, Rotterdam
23 1959 XV 121 664 664 Amsterdam Algemene Joh. Brouwer, Amster- Aannemerscombinatie A.S.N.,
Woningbouw dam Amsterdam
Vereniging
24 1959 YV 80 216 216 's-Gravenhage Algemene J.A. Lucas en Assié en de Water, Leiden
hage Woningbouw- H.E. Niemeijer,
vereniging Voorburg
25 1960 ZV 79 465 256 Rotterdam gemeente Dienst van Volkshuis- Gebr. A. en J. Breur,
vesting Rotterdam Zwijndrecht (J)
3. Traditioneel gebouwde woningen met steenachtige vloeren en spouwmuren
26 1948 V 7843 126 126 Zuilen gemeente Gemeentewerken Zuilen C.J. van der Voorn, Utrecht
7J 1949 V 8776 104 104 Arnhem Vereniging Albert J. Kramer, Van Doorn- de Vries, Arnhem
Volkshuisvesting Amsterdam
29 1952 V 13122 192 192 's-Gravenhage Algemene Woning- J.A. Hoogeveen en N.V. Aannemingsbedrijf v/h
bouwvereniging J.B. Fels Zwolsman, 's-Gravenhage
30 1953 V 13890 264 264 Zwolle Woningstichting P.A. Lankhorst, J.G. Visser, Leeuwarden
"Volkswelzij n" Zwolle
31 1953 V 13975 120 120 Heerlen Bouwvereniging H.F.J. Stoks, Heerlen N.V. Betonbouw Dura,
"Heerlen lt en A. Schwencke, Heerlen
Maastricht
32 1953 V 14225 151 144 Groningen Woningbouwver. Kazemier, Groningen Lodewijk Geveke, Haren
"Groningen"
13 1953 V 14218 331 222 Leiden De Eendracht + Gemeentewerken Panagro, Warmond (2)
Ons Belang Leiden
33 1953 NV 33 430 190 Breda St. Joseph + B.G.P. Wiercx, Breda A. Zeebregts, Tilburg
gemeente + + Oom en, Oosterhout
NV Volkshuis- + J:de Wilde, Breda
vesting en de
Algemene
Woningbouwver-
eniging
34 1954 NV 133 192 176 's-Herto- Mgr. Prinsen Edmond Nijsten, Bredero's Bouwbedrijf,
genbosch 's-Hertogenbosch Utrecht
35 1954 AV 58 162 162 Groningen Patrimonium Van Wijk en Broos, Knoop en Giezen, Winsum
Groningen
jaar dossier aantal aantal in gemeente opdrachtgever architect aannemer
nummer woningen onderzoek
36 1955 LV 105 238 160 Utrecht gemeente Bouw- en Woningdienst Gebr. Groenendijk en Zn.,
gemeente Utrecht Dordrecht
37 1955 LV 106 280 280 Amersfoort Stichting Cen- J. Brouwer, Aalsmeer A.W. van de Pol, Heemstede
trale Woningzorg
38 1955 MV 787 1i30 301i Arnhem Centrale Woning- N.A.P.M. en G.J.J. J.M. Krijger, Bergambacht
stichting van Hassel, Arnhem
39 1955 PV 229 128 128 Kerkrade gemeente J.J. Fanchamps, H.H.L. Reumkens, Heerlen +
Kerkrade + Vereniging N.V. Limb. Bouw. Mij., Geleen
"Ons Limburg", Heerlen
1i0 1955 GV 353 225 220 Haarlem Eigen Haard Huib Tuninga, Haarlem P. Bot en Zn., Heerhugowaard
lil 1956 HV 1i1i9 112 112 Delft gemeente Openbare Werken, N. Brouwers en Zn., Dordrecht
Delft
1i2 1956 PV 381 307 307 Roermond St. Josef J.A.M. Kurvers H. Fick N.V., Eindhoven
(Vereninging "Ons
Limburg"), Heerlen
1i3 1957 PV 1i25 110 105 Hoensbroek gemeente J.A.M. Kurvers Wilma Aannemingsmaatschappij N. V.,
(Vereniging "Ons Weert
Limburg"), Heerlen
Iili 1958 MV 1388 250 250 Apeldoorn Samenwerkende D. Zuiderhoek, Baarn B.J. Nijhuis en Zn., Rijssen
Woningbouw-
verenigingen
1i5 1960 NV 996 101 101 Boxtel gemeente H.A. Maaskant, Rot- N.V. Internationale Bouw
terdam en K. Bouman, Compagnie, Best
's-Hertogenbosch
% 1961 PV 919 192 192 Venlo gemeente G.J.W. Snelder, Gebr. van Nieuwenhuizen, Venlo
Maastricht
1i7 1961 HV lli65 120 110 Voorburg Patrimoniums J.A. Lucas en G. van der Kuil, 's-Gravenhage
Woningen H.E. Niemeijer,
Voorburg
jaar dossier aantal aantal in gemeente opdrachtgever architect aannemer
nummer woningen onderzoek
48 1963 DV 602 120 120 Emmen gemeente Gemeentewerken Brands Bouwbesdrijf, Emmen
Emmen
49 1964 DV 619 504 504 Assen di verse woning- Klein N.V., Groningen Van Egteren Woningbouw Mij.,
bouwverenigingen Enschede
50 1964 PV 1490 186 186 Simpelveld Woningvereniging J.A.M. Kurvers Marcel Muyres, Sittard
"Simpelveld" (Vereniging "Ons
Limburg"), Heerlen
51 1965 MV 2556 112 112 Doetinchem Woningbouwver- Van Embden, Choisy, D.J. Duitshof en Zn., Halle
eniging tot Ver- Roorda van Eysinga,
betering van de Smelt, Wittermans,
Volkshuisvesting Delft
52 1965 MV 2566 190 150 Harderwijk Centrale Zanstra en Gmelig N.V. v/h H.J. de Vroom, Harderwijk
Woningstichting Meyling N.V.,
Amsterdam
53 1965 XV 188 470 470 Amsterdam Het Oosten Kromhout en Groet, Gebr. F.J. en J. W. van der Meijden,
Amsterdam Amsterdam
55 1965 MV 2583 120 120 Nijmegen Kolping Verschoor, Rijswijk Reinbouw N.V., Dieren
4. Niet-traditioneel gebouwde woningen: stapelbouw volgens een gesloten systeem
56 1951 V 12241 256 256 Leiden gemeente Verhagen, Kuiper, e.v. Tramonta-Systeembouw,
Gouwetor en de Delft
Ranitz, Rotterdam
59 1956 NV 363 138 138 Roosendaal gemeente Joh.H. Groenewegen N.V. Aannemersbedrijf v/h
en H. Mieras, J. Stam, Dordrecht
Amsterdam (systeem Bakker)
61 1957 XV 55 328 328 Amsterdam Eigen Haard W.F. v. Bodegraven, Muijs en de Winter, Rotterdam
Amsterdam (systeem Muwi)
62 1958 HV 627 412 408 Schiedam gemeente E.F. Groosman, Muijs en de Winter, Rotterdam
Rotterdam (systeem Muwi)
63 1958 NV 841 718 302 Breda gemeente Maaskant, Rotterdam Van Vliet en van Duist,
+ K. Bouman en Rotterdam
W. Hopmans, (systeem Pronto)
's-Hertogenbosch
64 1961 NV 1471 348 120 Eindhoven gemeente Maaskant, Van Dom- Van Vliet en Van Duist,
melen, Kroos, Rotterdam
ir Senf, Rotterdam (systeem Pronto)
65 1962 EV 1063 207 207 Enschede gemeente E.F. Groosman, Muijs en de Winter + Dura's
Rotterdam Aannemings Mij. Rotterdam
(systeem Muwi)
66 1962 HV 1605 198 170 Schiedam Vereniging Spruyt en den Butter , Muijs en de Winter,
Volkshuisvest. Schiedam + Technisch Rotterdam
+ Onze Woning Bureau NWR Amsterdam (systeem Muwi)
67 1964 KV 666 344 176 Terneuzen Werkmansbelang Maaskant, Van Domme- Van Vliet en van Duist,
len, Kroos, ir Senf, Rotterdam
Rotterdam (systeem Pronto)
5. Niet-traditioneel gebouwde woningen: gietbouw
68 1952 V 12378 196 136 Vlaardingen gemeente E.F. Groosman, Muijs en de Winter,
Rotterdam Rotterdam
(systeem Welschen)
71 1956 HV 526 606 542 Dordrecht gemeente Openbare Werken en N.V. Aannemersbedrijf v/h
Volkshuisvesting, P.A. van Wijnen, Dordrecht
Dordrecht (systeem Korrelbeton)
72 1956 XV 2 740 500 Amsterdam Rochdale W. van Tijen en Rijnlandsche Betonbouw Mij.,
H.A. Maaskant, Delft
Rotterdam (systeem RBM)
73 1957 YV 26 468 369 's-Gravenhage Patrimonium Cusell, 's-Gravenhage N.V. Aannemerbedrijf v/h
+ A. Verschoor en P.A. van Wijnen, Dordrecht
Teun Bier, Loosduinen (systeem Korrelbeton)
74 1957 YV 2 288 288 's-Gravenhage Algemene Jan A. Lucas en N.V. Aannemersbedrijf v/h
Woningbouw- H.E. Niemeijer P.A. van Wijnen, Dordrecht
vereniging 's-Gravenhage (systeem Korrelbeton)
75 195& XV 97 1&0 1&0 Amsterdam Dr. Schaepman F.J. van Gooi + Rijnlandsche Betonbouw Mij.,
Gemeentelijke Woning- Delft
dienst, Amsterdam (systeem RBM)
77 1961 XV 131 156 156 Amsterdam Patrimonium Joh. Brouwer en Rijnlandsche Betonbouw Mij.,
C. W. Schaling, Delft
Amsterdam (systeem RBM)
7& 1964 PV 1393 400 400 Kerkrade gemeente J.A.M. Kurvers Wilma Aannemingsmij. N.V.,
(Vereniging "Ons Weert
Limburg") Heerlen (systeem Wilma)
jaar dossier aantal aantal in gemeente opdrachtgever architect aannemer
nummer woningen onderzoek
79 1965 PV 1561 396 120 Heerlen Woningvereni- J.A.M. Kurvers N.V. Vascomij, Heerlen
ging Heerler- (Vereniging "Ons
heide Limburg"), Heerlen
80 1965 ZV 121 106 106 Rotterdam gemeente Dienst van Volkshuis- Volker Bouwmaatschappij N. V.,
vesting, Rotterdam Rotterdam
(systeem RBM-II)
81 1965 ZV 122 200 200 Rotterdam gemeente Dienst van Volkshuis- Volker Bouwmaatschappij N. V.,
vesting, Rotterdam Rotterdam
(systeem RBM-II)
----------------------------- - -~ ---
82 1956 XV 11 527 157 Amsterdam Eigen Haard C. Wegener Sleewijk, N.V. Nederlandsch Bouw-
Amsterdam syndicaat, 's-Gravenhage
(systeem BMB)
83 1960 YV 93 272 272 's-Gravenhage De Goede Klein, Groningen N.V. Gembouw, 's-Gravenhage
Woning (systeem Rottinghuis)
811 1963 XV 168 2211 2211 Amsterdam Zomers Buiten Oyevaar, 5 tolle en N.V. Nederlandsch Bouw-
van Gooi, Amsterdam syndicaat, 's-Gravenhage
(systeem BMB)
85 1965 GV 1661 217 217 Haarlem gemeente J.P. Kloos, Heemstede N.V. Handelsonderneming
Meyer's Metselbedrijf,
Duivendrecht (3)
86 1965 LV 721 10112 10112 Utrecht gemeente Bouw- en Woningdienst, Intervam, 's-Gravenhage
Utrecht (systeem VAM)
9. L.G. Gerrichhausen en M. van Giessen, 'Naar nieuwe lokale bestuurlijke verhoudingen. Het
partnermodel'.
1986/VIII + 68 blz./ISBN 90-6275-129-6// 25,45
11. K. Baartmans, F. Meyer en A.A. van Schaik, 'Woningonderhoud en informele sektor. Een ver-
kennend onderzoek naar de ontwikkeling van de verhouding tussen het formele en informele
woningonderhoud'
1986/VI + 140 blz./ISBN 90-627 5-242-X/1 40,25
15. H.M.H. van der Heyden (met medewerking van H.F. Kaan en A.A. van Schaik), 'Onderhouds-
organisatie en- beleid in de kommerciële huursektor'
1987/IV + 104 blz./ISBN 90-6275-024-9/1 28,80
17. H. Heeger en F. van der Zon, 'Nieuw Engeland, Hoogvliet: perspektieven voor een na-oorlogs
woongebied in Rijnmond'
1987/VI + 286 blz./ISBN 90-6275-397-3/
11 Woonlasten en woonJastenbeleid
8. H. van Fulpen en H. Priem us, 'Relaties tussen woonlasten en woning-, resp. bewonerskenmer-
ken' 198~/IV + ~~ blz./ISBN 90-6275-208-X/f 15,30
10. P. Groetelaers, 'De ontwikkeling van de nieuwbouwkwaliteit van woningen, 1977-1981; analy-
se op basis van de kwalitatieve woningbouwdocumentatie'
198~/VI + 72 blz./ISBN 90-6275-210-1/f 15,30
1~. H.A. Caron, H. Priem us, 'Lokale woonlastenonderzoekingen als maatschappelijk signaal'
1985/IV + 382 blz./ISBN 90-6275-212-8/f 50,35
15. H. Priem us, 'Nieuwbouw van gesubsidieerde huurwoningen; de ontwikkeling van objektsubsi-
dies en aanvangshuren 1970-1982'
198~/IIJ + 80 blz./ISBN 90-6275-215-2/f 17,80
16. H. Priem us, 'Toepassing van de BGSH 1975 bij woningwetwoningen (1982 - medio 1983);
kwantitatieve analyse van het gebruik van de huurtabel'
198~/IIJ + ~~ blz./ISBN 90-6275-216-0/f 15,30
17. H. Priem us, 'HuurvaststeJJing van gesubsidieerde nieuwbouw: de ontwikkelingen van het be-
leid in de periode 197~-198~'
198~/IV + 67 blz./ISBN 90-6275-217-9/f 17,80
20. J.B.S. Conijn, P.H.F. van Deutekom en 1.L. Ooms, 'De verdeling van de individuele
woon uitgaven, 1982-199~, de koopsektor'.
1987/Vl + 70 blz./ISBN 90-6275-369-8/ca. f 17,00
verschijnt: januari 1988
23. J.B.S. Conijn, P.F.H. van Deudekom en 1.L. Ooms, 'De hoogte en de verdeling van de indivi-
duele woon uitgaven 1981-2000; De huursektor'
1987/IIJ + 152 blz./ISBN 90-6275-290-X/f 18,55
24. A.M. Vervaet, 'In di viduele huursubsidie tussen volkshuisvestings- en inkomensbeleid'
1986/circa 100 blz./ISBN 90-6275-259-4/1 28,00
25. H.M.H. van der Heijden en H. Westra, 'Aankopen van particuliere woningen door toegelaten
instellingen en gemeenten'
1988/circa 100 blz./ISBN 90-6275-258-6/circa I 20,00
verschijnt: voorjaar 1988
m Zelfwerkzaamheid en volkshuisvesting
waarin ook opgenomen rapporten "TH Beleidsruimteonderzoek Zelfwerkzaamheid in de wo-
ningbouw"
6. J.H.M. van Bokhoven, A.W.C. Metselaar, 'Evaluatie van Bouw-T-Zelf huizen in Amsterdam'
1988/ci rca 60 blz./ISBN 90-6275-250-0/circa I 15,00
verschijnt: midden 1988
12. A.L.M. Hoenderdos en A. W.C. Metselaar, 'Evaluatie van de planprocedure van 93 huurcasc0-
woningen in Huizen'
1988/circa 100 blz./ISBN 90-6275-251-9/circa I 20,00
verschiint: vooriaar 1988
13. A. Graafland, 'Evaluatie experimenteel drager-inbouw projekt in Dronten:
Ex 82/06 Naar flexibel wonen'
1986/IV + 126 blz./ISBN 90-6275-297-7/1 22,90
IV Exploitatieproblemen van naoorlogse woningen
waarin ook opgenomen rapporten van het onderzoek: 'Dreigende sloop van naoorlogse wonin-
gen: oorzaken, lessen en preventie'
1. A.L.M. Hoenderdos, N.L. Prak, H. Priem us, 'Verval van naoorlogse woningen: een probleem-
schets'
1986/IV + 44 blz./ISBN 90-6275-269-1/1 15,30
7. H.P. Heeger, A.L.M. Hoenderdos, A.W.C. Metselaar en J. Vermeeren, (voorlopige titel) 'Het
Grevelingencomplex te Den Helder'
1988/circa 120 blz./ISBN 90-6275-305-I/circa 1 23,00
verschijnt: voorjaar 1988
V Leegstand en huurderving
6. R.J. de Boer en O.K. van Megchelen, 'Een uitwerking van de deelprocessen: prijsvorming en
aanbesteding, en bouwuitvoering'
1988/ca. 220 blz./ISBN 90-6275- /ca. 1 46,00
verschijnt: voorjaar 1988
2. H.F. Kaan, H.M.H. van der Heyden en A.A. van Schaik, Drie case-studies naar de
onderhoudsorganisatie bij woningcorporaties
1988/ca. 125 blz./ISBN 90-6275-398-I/ca. 1 28,00
verschijnt: voorjaar 1988
3. H.F. Kaan, 'Aspekten van bedrijfsmatig onderhoud; een verkenning van theorieën, processen
en technieken van het onderhoud'
1987/VI + 104 blz./ISBN 90-6275-381-7/ca. 1 23,00
verschijnt: voorjaar 1988
IX Engelstalige uitgaven
1. H. Priem us, 'Who will pay the Housing Bill in the Eighties?'
1983/VI + 128 pp./ISBN 90-6275-119-9/140,25
Joint edition with international Federation for Housing and Planning
X Diversen