Professional Documents
Culture Documents
Inhoud
Acetylcholine Glycyrrhizine
Aescine Humulonen
Alcaloïden Hypericine
Alfa-linoleenzuur Hyperforine
Allantoïne Indigo
Allicine Indole-3-Carbinol
Alizarine Inuline (zie ook fructanen, FOS)
Anethol Iridoiden
Anthocyanen Isoflavonen
Antrachinonen Lecitine
Apigenine Lectinen
Apiol Lentinan, beta-glucaan polysaccharide
Arbutine Lignanen
Arctiine Limoneen
Asaron Linalool
ACTH Linalylacetat
Atropine Luteine
Azuleen Lycopeen
Benzaldehyde Melatonine
Beta-glucanen Menthol / Levomenthol
Blauwzuur – glycosiden MSM (Methylsulfonylmethane)
Beta-caroteen Myristicine
Bitterstoffen Neurotransmitters
Carotenoïden Omega-3 Vetzuren EFA
Carvacrol OPC / Oligomere Procyanadinen
Carvone Oxalaten / Oxaalzuur
Cineol Papain
Citral Policosanol
Cocaïne Polyfenolen / Flavonoiden / OPC
Coenzyme Q-10 Polysacchariden immuunmodulerende
Costunolide Ricine
Coumarine Rosavine
Curcumin Rozemarijnzuur
Cynarine Rutine
Cytochroom P450 Safrol
Diosgenin Salicylzuur / Salicylaten
Dopamine Salidroside
Echinacein Saponinen
Estragol Serotonine
Ethanol Silicium / Kiezelzuur
Eugenol Silymarine
Fenolen en fenolcarbonzuren Sinigrine
Flavonoïden Solanine
Formononetin Synephrine
Fructo-Oligo-Saccharides (FOS) Tanninen / Looistoffen
Fytosterolen Terpenen
Genisteïne Thymol
Geraniol Tryptofaan
Glucosinolate / Mosterdolieglycosiden Valepotriaten
Glycerol Verbenon
Glycoalkaloïde Vitexine,flavonoïde
Glycoside Withanolides
Ginsenoside
1
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
A
Acetylcholine
(vaak afgekort tot ACh) is een neurotransmitter, die vooral betrokken is bij de
prikkeloverdracht van de zenuw naar de skeletspiercellen. Het actiepotentiaal
maakt in het uiteinde van een zenuwcel acetylcholine vrij. Dit acetylcholine
diffundeert door de ruimte tussen deze cel en de volgende cel (deze ruimte heet
de synaps) en activeert de laatste door zich te binden aan de acetylcholine-
receptor. Na activatie hiervan wordt, als dit een tweede zenuwcel is,weer een
elektrisch signaal opgewekt; als het een spiercel is, wordt door de
receptoractivatie de spiercontractie (samentrekking) geïnduceerd. Na korte tijd
wordt het acetylcholine in de synaptische ruimte door het enzym acetylcholine-
esterase razendsnel afgebroken tot de metabolieten choline en acetaat dat in de
originele zenuwcel weer tot acetylcholine hergebruikt wordt.
1. Agonisten: dit zijn stoffen die de werking van ACh nabootsen, de afgifte
van ACh stimuleren of de afbraak van ACh remmen. Bekende ACh-agonisten zijn de
zenuwgassen TABUN, SARIN en SOMAN. Hoewel deze stoffen in beginsel de werking
van ACh versterken doordat ze de afbraak remmen, werken ze toch op termijn
spierverslappend omdat ze een zogenaamd depolariserende verslapping induceren.
Daarnaast hebben ze effecten op meerdere andere orgaansystemen.
2. Antagonisten: dit zijn stoffen die de werking van ACh remmen of tegengaan.
Belangrijke stoffen zijn atropine (in Wolfskers, Doornappel) en spierverslappers
zoals curare (pijlgif van Indianen) en analogen.
Aescine, triterpeensaponine
Aescine verbetert de bloedcirculatie in de aderen. Aescine zorgt voor een
normale wandspanning in de aderen, waardoor het bloed beter naar het hart
terugstroomt. Aescine is ook ontstekingsremmend en vermindert oedeem (zwellingen
met veel vocht) na trauma's, zeker na sportblessures en operaties.
2
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
Aescine 2: Antisecretory and gastroprotective effects of aescine in rats.
Author: Marhuenda, E : Alarcon de la Lastra, C : Martin, M J
Citation: Gen-Pharmacol. 1994 Oct; 25(6): 1213-9
Abstract: 1. This study was designed to determine the antisecretory effects of
aescine in the perfused stomach of the anaesthetized rat. In addition, the
effects of aescine on mucosal lesions produced by intragastric instillation of 1
ml of absolute ethanol, its action on the production of mucus and the possible
role of PGs in aescine induced gastroprotection were also studied. 2.
Pretreatment of aescine (10 and 50 mg/kg) inhibited the increases in acid
secretion induced by histamine (5 mg/kg) and carbachol (10 micrograms/kg). At
the highest dose used abolished nearly the increase induced by carbachol (P less
than 0.001). 3. Aescine (10, 25 and 50 mg/kg) was found to be effective in the
prevention of gastric ulceration induced by absolute ethanol in rats. The degree
of gastroprotection decreased with time, the optime effects occurring 60-120 min
after oral administration. Pretreatment with indomethacin (10 mg/kg) partially
inhibited the gastric protection but the PGE2 determination did not show an
increase in prostanoid levels. Furthermore, the protective effect was not
associated with an increase in the amount of gastric mucus and glycoprotein
content. 4. These results indicate that aescine exerts an antisecretory action
which could play a possible role in its antiulcerogentic activity. Also it shows
a marked protective mucosal activity which could be partly explained through
non-prostaglandin dependent mechanisms involving its antiinflammatory and
vasoactive properties.
Alcaloïden / Alkaloïden
Een alkaloïde is een stikstof bevattende plantenbase, met in het algemeen een
ingewikkelde chemische (heterocyclische) structuurformule die vaak een sterke
fysiologische of farmacologische werking heeft. Sommigen worden als genotmiddel
gebruikt. Enkele voorbeelden van alkaloïden die in de geneeskunde worden
toegepast zijn: atropine, cafeïne, morfine en codeïne, cocaïne en neostigmine.
Een aantal farmacochemici hanteren een nauwere definitie voor alkaloïden. Naast
de hierboven genoemde criteria, stellen zij ook de eis dat de stoffen in zuivere
vorm vast moeten zijn, en dat het stikstofatoom deel van de heterocyclische ring
moet uitmaken. Op deze wijze gedefinieerd behoren een aantal farmaca van
plantaardige oorsprong die ook een sterke farmacologische werking hebben, dan
niet tot de alkaloïden. Enkele voorbeelden hiervan zijn colchicine (heeft geen
stikstof bevattende heterocyclische ring), nicotine (is een vloeistof) en
efedrine (is niet heterocyclisch).
De geschiedenis van de alkaloïden begint in 1806 met de isolatie van morfine uit
opium door de apotheker Friedrich Sertürner uit Paderborn. De grote doorbraak
hierbij was dat men aanvankelijk naar zure plantaardige stoffen zocht, maar
uiteindelijk bleek dat alkaloïden basen waren. De naam alkaloïde werd in 1819
door de apotheker Wilhelm Meissner geïntroduceerd. De naam verwijst naar het
feit dat de verbindingen oplosbaar zijn in waterige oplossingen van zuren - ze
kunnen zuur neutraliseren - maar niet in waterige alkalische oplossingen.
Vaak hebben planten behorend tot dezelfde familie of hetzelfde geslacht een
aantal chemisch verwante alkaloïden. De nachtschadefamilie, verwanten van de
aardappel, kent veel soorten die alkaloïden bevatten, zoals de doornappel, het
bitterzoet, de zwarte nachtschade, de wolfskers en de groene delen van de
aardappel zelf.
Men kan de alkaloïden in een aantal families indelen, waarvan een aantal weer
kunnen worden onderverdeeld:
* Fenylalanine familie
1. benzylisoquinoline alkaloïden: papaverine, curare (pijlgif)
2. aporfine alkaloïden: apomorfine
3
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
3. berberine alkaloïden: berberine (Berberis vulgaris, Chelidonium)
4. ftalide-isoquinoline derivaten: noscapine
5. morfinaan alkaloïden: codeïne, morfine (Papaver..)
6. restgroep: capsaïcine (Rode peper), emetine
* Tryptofaan familie
1. secale alkaloïden: ergot alkaloïden zoals ergometrine en ergotamine en LSD
2. rauwolfia alkaloïden: reserpine
3. restgroepen: kinine (Chinchona), strychnine (Nux vomica) en fysostigmine
* Ornithine familie
1. solanaceae alkaloïden: scopolamine, atropine (Atropa belladonna..)
2. coca alkaloïden: cocaïne
* Histidine familie, bijvoorbeeld pilocarpine
* Conium alkaloïden: coniïne uit de gevlekte scheerling (zeer giftig)
* Piper alkaloïden: piperonal en piperine (peper)
* Nicotinezuurgroep: hiertoe behoren o.a. nicotine en ricine
* Diterpeen alkaloïden: bijvoorbeeld aconitine (zeer giftig)
* Steroïd alkaloïden: saponinen (Dioscorea sp.)
* Purine alkaloïden: cafeïne, theofylline
Ook kunnen alkaloïden zélf deel van een glycoside uitmaken. We spreken dan van
een glycoalkaloïde.
Alfa-linoleenzuur
Alfa-linoleenzuur is een essentieel vetzuur voor mensen en zoogdieren, wat
betekent dat het lichaam het niet zelf kan maken. Voor optimale groei en
conditie is 0,5 procent van de energie-inname per dag nodig, wat voor een
volwassene neerkomt op ongeveer 1,5 gram per dag. Er is nog één ander essentieel
vetzuur, linolzuur.
4
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
- Antimetastatic ml/man/day
- Antiprostatitic - Lymphocytogenic Dosage: 0.5 ug/ml
- Cancer-Preventive - Propecic (haargroeibevorderend)
- Hypotensive - Prostaglandin-Synthesis-Inhibitor
- Immunostimulant Dosage: 0.12 Dosage: 39.5 g/day/hmn
- Vasodilator Reference
5
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
Alkylamiden
Amiden aanwezig in Echinacea species en mede verantwoordelijk voor de
immuunmodulerende werking van Rode zonnehoed.
The isobutylamide echinacein (alkylamide) is responsible for the tingling
sensation on the tongue, most notable in E. angustifolia.
Allantoine
Allantoïne (5-ureidohydantoïne)
Allantoïne bevordert wondgenezing en stimuleert het ontstaan van nieuwe cellen.
Bij plaatselijk gebruik heeft de stof bovendien een keratolytisch effect. Dat
wil zeggen dat het de opbouw van de hoornlaag van de huid ondersteunt.
Forms:
Standardized allantoin extracts; allantoin creams; comfrey root extracts.
Therapeutic Uses:
- Antibacterial (topically) - Skin Healing
- Bone and Joint Conditions - Skin Problems
- Bruise - Skin Roughness
- Compress - Skin Softening
- Diaper Rash - Skin Ulcers
- Fractures - Sprains
- Inflammation - Swelling (topically)
- Joint Dislocations - Tissue Damage
- Psoriasis - Ulcers (externally)
- Scar Healing - Wound Healing
Overview:
Allantoin is a natural compound concentrated in comfrey root that promotes wound
healing, speeds up cell regeneration and has a skin-softening (keratolytic)
effect. The Merck Index lists the therapeutic applications of allantoin as a
topical vulnerary (wound healer) and treatment for skin ulcers. The FDA has
approved allantoin skin creams (0.5% to 2.0%) as non-prescription drug products
for: 1) the temporary protection of minor cuts, scrapes, burns and sunburn; 2)
preventing and protecting skin and lips against chapping, chafing, cracking and
wind-burn, and 3) relieving dryness and softening cold sores and fever blisters.
Allantoin is also recommended for treating and preventing diaper rash and
additionally helps to seal out wetness. Allantoin is also used in shampoos, foam
baths, baby powders, lipsticks, various dental preparations and topical
pharmaceuticals. The FDA OTC (over-the-counter Drug) Panel does not recognize
allantoin as a wound-healing agent, only as a skin protectant. However,
allantoin is ter ed as a cell proliferant and epithelization (skin growth)
stimulant in texts including the "United States Dispensatory", "Merck Index",
and "British Pharmaceutical Codex". Allantoin is said to clean away dead
(necrotic) tissue and hasten the growth of new healthy tissue. Since allantoin
stimulates new and healthy tissue growth, skin formation may take place over
wounds and sores. Allantoin has also been termed a counter irritant that helps
alleviate the skin-irritation effects of certain cosmetic ingredients including
soaps, detergents, surfactants, oils, and acidic or alkaline materials.
Allantoin produces its desirable effects by promoting and speeding up the
healthy, natural processes of the body. It is said to help the skin to help
itself. Allantoin is the soothing and healing constituent in comfrey root,
valued for use in creams and lotions for these properties. Comfrey teas
containing allantoin are also recommended for speeding the healing of bruises,
sprains, bone fractures and broken bones.
6
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
Chemistry:
Allantoin, in its pure form, is a white, odourless, crystalline powder,
soluble in water and alcohol and almost insoluble in ether. The Merck Index
describes allantoin as a product of purine metabolism that is industrially
prepared synthetically by a process using uric acid. It is nontoxic,
nonirritating and non-allergenic. Chemical name: glyoxyl-diureide. Molecular
weight: 158.12. Melting range: 225C Heavy metals: 10 ppm maximum. Solubility in
water: 0.5% at 25C.
Suggested Amount:
Use rate of allantoin is 0.5 - 2.0% w/w. Small concentrations can be added
to the water phase, to incorporate more than 0.5% into an emulsion, add during
the cooling phase once the temperature has dropped below 50°C/122°F.
Drug Interactions:
None known.
Contraindications:
None known.
References:
Allantoin Research:
7
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
60% of the untreated cases. The tolerability of the drug was "good" or "very
good" in all cases. In conclusion, Contractubex gel is useful in scar treatment
after thoracic surgery.
8
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
Allicin is not bioavailable and will not get absorbed in the blood, even after
ingesting large amounts of allicin.
Research Reviews:
* Intake of Garlic and its Bioactive Components
* The influence of heating on the anticancer properties of garlic.
* Pharmacologic activities of aged garlic extract in comparison with other
garlic preparations.
Meekrap
Meekrap werd als verfstof al gecultiveerd in de klassieke oudheid, met name in
Azië en Egypte, waar het reeds in 1500 voor Chr. is aangetroffen. Het is een van
de meest stabiele natuurlijke kleurstoffen. Met meekrapwortel gekleurde textiel
is dan ook aangetroffen in bijvoorbeeld het graf van Toetanchamon, in de ruïnes
van Pompeii en in het oude Corinthië. In de Middeleeuwen werd de kweek van
meekrap gestimuleerd door Karel de Grote. Het groeide vooral goed in de
zanderige bodem van Nederland, met name in Zeeland, en werd daar ook voor de
lokale economie erg belangrijk. Ook in het aangrenzende Bergen op Zoom was een
belangrijke industrie. De stad ontleent hier bijvoorbeeld haar carnevalleske
naam Krabbegat aan en ook in de Blauwe Handstraat waren ateliers gevestigd.
9
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
In 1804 ontdekte de Engels verfmaker George Field dat de kleur van meekrap
stabieler werd door een behandeling met aluin. Hierdoor werd het een vast en
onoplosbaar pigment, met een meer permanente kleur. Door toevoeging van
metaalzouten ontdekte men in de jaren daarna dat er diverse andere kleuren van
konden worden gemaakt.
Synthetische alizarine
In 1826 ontdekte de Franse chemicus Pierre-Jean Robiquet dat meekrapwortels twee
kleurstoffen bevatten, namelijk het rode alizarine en het snel verblekende
purpurine. In 1868 werd alizarine de eerste synthetische gemaakte verfstof ooit,
toen de Duitse chemici Karl Graebe en Karl Lieberman, in het laboratorium van
BASF het maakten uit steenkoolteer, antraceen, door een behandeling met
achtereenvolgens kaliumbichromaat en geconcentreerd zwavelzuur. De
wereldproductie bedroeg rond 1996 meer dan 7000 ton. De chemische stof heet 1.2
dihydroxyanthraquinone.
Toepassing
De kleurkracht van het pigment is zeer hoog, waardoor het een kleur is die snel
in een schilderij bijvoorbeeld gaat overheersen. Door de purperen ondertoon kan
het goed met blauwe kleuren tot paars gemengd worden.
In olieverf is de kleur transparant, waardoor de kleur goed voor glaceren
gebruikt kan worden. Hoewel de kleur in dunne lagen snel kan verbleken, is het
in dikkere lagen goed kleurecht. De kleur droogt erg langzaam in olieverf.
Wanneer het alcoholgehalte van een water/ethanol-mengsel hoger dan 45% is, lost
anethol op en is de oplossing helder. Door meer water toe te voegen neemt het
alcoholpercentage af en de oplosbaarheid van anethol vermindert. Er ontstaat dan
een witte suspensie. Anethol is dus oplosbaar in oplossingen met een
alchoholpercentage van 45% of hoger.
Anethol 2
(E)-1-Methoxy-4-(1-propenyl)benzen (trans-Anethol)
Andere Namen: 4-Propenyl-anisol, Parapropenylanisol, 1-(4-Methoxyphenyl)-1-
propen, 1-Methoxy-4-(1-propenyl)-benzol; engl.: anethole, p-propenylanisole,
iso-estragole, "anise camphor", 1-methoxy-4-(1-propenyl)-benzene; frz.: anéthol,
anéthole
Der Name Anethol stammt ursprünglich aus dem Griechischen: "anethon" = Dill
CAS1-No.: [104-46-1]; [4180-23-8] (trans-A.)
EG-/EINECS-Nr.: 203-205-5
RID/ADR: UN 1325 4.1/6b
FEMA2-No.: 2086
Vorkommen:
Anethol, ein Alkyl-phenolether, ist der überwiegende Bestandteil (80 bis 90%)
von ätherischen Anis- und Sternanisölen. Auch in anderen Umbelliferenölen, wie
z.B. beim Bitterfenchelöl, ist Anethol die Hauptkomponente (ca. 55-75% Anteil,
neben Estragol und Fenchon). Süßfenchelöl hat eine ganz ähnliche Zusammensetzung
wie das Sternanisöl (80% Anethol neben Estragol, jedoch kaum Fenchon). Anisöl
enthält neben Anethol noch Anisaldehyd, Anisketon, Vanillin und Eugenol, welche
10
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
trotz ihres relativ geringen Anteils eine deutliche geruchliche Abweichung
verursachen.
In der Natur kommt hauptsächlich das trans-Isomer von Anethol vor. Als
untergeordneter Inhaltsstoff wurde es in Hauhechelwurzeln (Radix Ononidis) sowie
in den Pflanzen Magnolia kobus und Artemisia caudata aufgefunden.
Beschreibung:
Bei dem Riechstoff trans-Anethol handelt es sich um farblose Kristalle oder
Kristallmassen, die sich in der wärmeren Jahreszeit (oberhalb von ca. 23 °C) zu
einem klaren, farblosen bis höchstens schwach gelblichem Öl verflüssigen
(genauer Schmelzpunkt 21,4 °C). Der Schmelzpunkt von cis-Anethol liegt bedeutend
niedriger (-22 °C), so daß dieses Isomer bei Raumtemperatur immer flüssig
vorliegt. Die Substanz ist mischbar mit Aceton, Chloroform, Ethylacetat und
Diethylether; sie ist auch leicht löslich in absolutem Ethanol.
Verwendung
Die angegebenen Verwendungen beziehen sich alle auf das Isomer trans-Anethol.
Anethol kommt als Duft- und Aromastoff, vor allem für Seifen und
Mundpflegemittel, zum Einsatz. Wichtig ist daneben die Verwendung in der
Spirituosenfabrikation als Aromatiseur für Liköre (Typisch: Pernod, Anisette,
Ouzo) und in der Lebensmitteltechnologie (Bestandteil von Aromen, in kleiner
Menge z.B. in manchen Fruchtaromamischungen wie Himbeere und Erdbeere, [13]).
In der Pharmazie wird die Substanz auch als aromatischer Wirk- und Hilfsstoff
gebraucht (Förderung der Schleimproduktion durch Ausscheidung in die
Lungengewebe). Eine antiseptisch-desinfizierende Wirksamkeit wird ebenfalls
beschrieben [7].
Wissenschaft: In der Mikroskopie als Einbettungsflüssigkeit benutzt. In der
präparativen Chemie zur synthetischen Herstellung von Anisaldehyd (durch gelinde
Oxidation mit Kaliumpermanganat oder Kaliumdichromat und 50%iger Schwefelsäure,
[5]). Anethol ist in der Ph.Eur.97, Suppl. 99 aufgeführt als Reagenz [4].
Technik: In der Farbphotographie (als Sensibilisator). Zur Überdeckung von
Eigengerüchen in technischen Aerosolen [13].
Anthocyanins / Anthocyanen
Anthocyanen zijn natuurlijke kleurstoffen die behoren tot de groep van fenolen.
Ze zijn rijkelijk aanwezig in groenten, fruit en bloemen. Het is de rode tot
blauwe kleur in bijvoorbeeld aardbeien, maar ook in bessen, bonen, petunia's,
wijn...
Anthocyanen zijn aan omgevingsfactoren onderhevig zoals licht, zuurstof, zuur,
temperatuur, enzymen, ascorbinezuur. Deze factoren hebben meestal een negatieve
invloed op de aanwezige anthocyanen zodat de concentratie afneemt met stijgende
blootstelling aan de omgeving.
Anthocyanen worden ook als additief toegevoegd aan bijvoorbeeld jam, marmelade
en ontbijtgranen. Voor het gebruik van anthocyanen is er geen dagelijkse
aanvaardbare maximum dosis vastgelegd.
In de literatuur beweert men dat anthocyanen een positieve invloed hebben op de
gezondheid. Ze zouden een zeer belangrijke antioxidant zijn. Ook zouden ze een
ontstekingsremmende, anti atherogene en kankerremmende werking hebben. Tenslotte
zouden de anthocyanen de nevenwerkingen van diabetes tegen gaan en een positief
effect vertonen op de ogen. Veel onderzoek werd gedaan, maar te weinig
betrouwbare onderzoek. De dosis die effecten gaf, is te hoog om met een normale
11
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
consumptie van groenten en fruit te bekomen. Er zijn ook supplementen
verkrijgbaar die anthocyanen bevatten, deze bestaan uit een bosbesexract.
Een stof is een kleurstof (pigment) als het een bepaalde kleur licht van het
spektrum van zonlicht of een andere wit-licht bron kan absorberen. Zo absorberen
bladgroenkorrels rood licht en reflekteren ze dus wit licht minus rood en dat
geeft groen.
12
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
and fruit also contain anthocyanins including Elderberries (Sambucus spp.) and
Grapes (Vitis vinifera).
Forms:
Standardized anthocyanin extracts (i.e. bilberry and cranberry); dried
whole berries (for teas); powdered bilberries, blueberries and cranberries;
cranberry juice; elderberry syrups; purple grape and red wine extracts, and
hawthorn berries.
Therapeutic Uses:
- Anti-inflammatory - Diarrhea
- Antioxidant - Enteritis
- Bleeding, excessive post-operative - Eyesight Disorders
- Blood Clots - Fibrocystic Breast Disease
- Blood Platelet Stickiness - Hemorrhoids
- Blood Purification - Leg Vein Health
- Bone and Joint Problems - Lymphatic System Disorders
- Breast Tenderness - Microangiopathy
- Breathing Disorders - Skin Problems
- Bronchitis - Sore Throat
- Cataracts - Urinary Tract Problems
- Circulatory Disorders - Vascular Disorders
Overview:
Anthocyanins are the colorful flavonoids concentrated in brightly colored
berries and fruit ("anthos" means "flower" and "cyan" means "blue") being most
concentrated in bilberries, blueberries, cranberries, elderberries, purple
grapes, red wine and hawthorn berries. Anthocyanin extracts are important for
the health of the micro-blood vessel network and are clinically used in this way
by medical herbalists and physicians in mainland Europe. Recent studies in the
United Kingdom confirm that anthocyanins facilitate the repair of vessel damage
responsible for 'small blood vessel permeability' and the related fluid
retention caused, including swollen limbs, fingers, breasts and the tissue
surrounding the eye area. There is currently little orthodox treatment for this
type of fluid retention except diuretics, which are not without side effects and
fail to address the underlying cause of the disorder. The ancestral diet was
replete with anthocyanins and these antioxidants help to protect the body from
harmful free radicals. Bilberry anthocyanins can act to quickly repair and
regenerate broken and leaky capillaries and blood vessels within the body.
Anthocyanins are also powerful antioxidants that help to protect skin against
U.V. rays. Anthocyanins bind to and stabilize collagen and elastin; they
stabilize the phospholipids of endothelial cells and increase synthesis of
collagen and mucopolysaccharides, which give the arterial walls structural
integrity. This strengthening activity could be critical for preventing strokes
and cancer. Also, the increased production of collagen and elastin by cells
reduces inflammation, which can be beneficial in the treatment of arthritis and
asthma. European doctors routinely prescribe anthocyanin extracts before
operations to prevent excessive post-operative bleeding. Improved circulation
also brings enhanced mental clarity as well. It is well recognized that
cranberry and blueberry anthocyanins can effectively treat and prevent mild
chronic and recurrent bladder and urinary tract infections; they act to prevent
bacteria from adhering to urinary tract walls.
Chemistry:
There are more than 200 different types of anthocyanins that fall into six
major groups: delphinidin; cyanidin; petunidin; pelargonidin; peonidin; and
malvidin. Kuhnau (1976) describes anthocyanins as water-soluble plant pigments
of the 2-phenylbenzophyrylium (flavylium) structure. Different berries have
different anthocyanin profiles (HPLC fingerprints) that can be used to identify
species and to verify the purity of products including fruit juices (i.e. this
is done to verify that cranberry juices sold on the market contain at least 25%
real cranberry juice). Different berries also contain different levels of
anthocyanins (i.e. dried bilberries contain 0.7% anthocyanins whereas dried
commercial blueberries contain only 0.2%). Anthocyanins normally exist bound to
13
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
sugar molecules (as glycosides) and it is known that without bound sugars (the
aglycone) is extremely unstable. The different anthocyanin compounds occur when
the different core structures bond with different sugar moieties (glucose <
rhamnose < galactose < xylose < arabinose).
Suggested Amount:
Bilberry anthocyanins: Take between 250-1000mg of bilberry extract
standardized to contain 25% anthocyanins daily. Alternatively, as a tea, 1-2
tablespoonfuls of bilberry fruit are boiled in water (ca. 150ml) for 10 minutes
and passed through a tea strainer while still hot. To treat diarrhea in children
or adults, a cup of the freshly prepared tea is drunk cold several times a day.
Drug Interactions:
None known.
Contraindications:
None known.
Side Effects:
None known.
References:
- Christie S, Walker AF, Lewith GT. 2001. Flavonoids--a new direction for the
treatment of fluid retention? Phytother Res. 2001 Sep; 15(6): 467-75. Review.
- Colantuoni A, Bertuglia S, Magistretti MJ, Donato L. 1991. Effects of
Vaccinium Myrtillus anthocyanosides on arterial vasomotion.
Arzneimittelforschung. 1991 Sep; 41(9): 905-9.
- Laplaud PM, Lelubre A, Chapman MJ. 1997. Antioxidant action of Vaccinium
myrtillus extract on human low density lipoproteins in vitro: initial
observations. Fundam Clin Pharmacol. 1997; 11(1): 35-40.
- Lietti, A, Cristoni, A, Picci, M. 1976. Studies on Vaccinium myrtillus
anthocyanosides. I. Vasoprotective and antiinflammatory activity. Arzneim
Forsch 26(5): 829-832.
- Politzer M. 1977. [Experiences in the medical treatment of progressive myopia
(author's transl)]. Klin Monatsbl Augenheilkd. 1977 Oct; 171(4): 616-9.
German.
Additional Information:
Positive Clinical Findings:
14
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
A group of Italian researchers showed that a mixture of anthocyanosides from
bilberry plus vitamin E stopped the progression of lens clouding in a remarkable
97 percent of people with early-stage cataracts.
15
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
vorsichtig entfernt wird, so dass es nicht in Aloe vera-Produkte zur inneren
Anwendung gelangen sollte.
* Anthranole
* Barbaloin wirkt antibiotisch und kathartisch.
* Emodin wirkt kathartisch.
* Isobarbaloin wirkt analgetisch (schmerzstillend) und antibiotisch.
* Monosulfonsäure
* Restannol
Warnung: Über einen längeren Zeitraum und in hoher Dosis eingenommen können
Anthrachinone eine Gewöhnung herbeiführen und die Darmwand bleibend schädigen!
Ein überhöhter Dauergebrauch sollte vermieden werden, da es zur vermehrten
Kalium-Ausscheidung kommt. Ein niedriger Kaliumspiegel führt wiederum zur
Verstopfung (Obstipation).
Anthrachinone sollten am besten nur in Ausnahmefällen eingenommen werden.
- nach bestimmten Operationen, wenn der Darm geschont werden soll oder wenn die
Belastung einer frischen Wunde durch Druck verhindert werden soll.
- nach Einnahme von Morphin- oder Codeinpräparaten. (Diese können Verstopfung
herbeiführen)
Vorkommen von Anthrachinonen und Anthracenderivate: Sennesblätter,
Faulbaumrinde, Rhabarberwurzel.
Antrachinonglycosiden (Sennosiden)
Contactlaxans, in de dunne darm splitsen deze zich in antrachinonen, die
laxerend werken door directe prikkeling van het colonslijmvlies. Werking: na 6-
12 uur.
Contra-indicaties
Plotseling optredende buikpijn (appendicitis, ileus). Obstructie van de darm.
Verstoring van de elektrolytenbalans (m.n. hypokaliëmie). Hoge leeftijd. Sterke
lichamelijke verzwakking.
Zwangerschap/Lactatie
Dit geneesmiddel kan, voor zover bekend zonder gevaar voor de vrucht,
overeenkomstig het voorschrift worden gebruikt tijdens zwangerschap.
Antrachinonen gaan, bij gebruik van hoge doses, over in de moedermelk en kunnen
diarree bij de zuigeling veroorzaken; niet gebruiken tijdens lactatie.
Bijwerkingen
Buikkrampen. Prikkeling van het darmslijmvlies. Elektrolytenverlies. Meteorisme.
Misselijkheid. Collaps. Zelden allergische of anafylactische reacties.
Langdurig gebruik kan leiden tot waterige diarree met excessief verlies van
water en elektrolyten (vooral kalium), spierzwakte, gewichtsverlies,
albuminurie, beschadiging van de plexus myentericus, pigmentering van het
colonslijmvlies (melanosis coli).
Interacties
Het kaliumverlies veroorzaakt door andere geneesmiddelen, kan worden versterkt.
Bij langdurig gebruik kan de werking van hartglycosiden worden versterkt door
optreden van kaliumverlies.
Waarschuwingen en voorzorgen
Voorzichtigheid is geboden bij toepassing ter ontlediging van de darm bij
colitis ulcerosa, ziekte van Crohn en diverticulose. Alkalische urine kan
roze/rood/violet verkleuren, zure urine geel/bruin. De ontlasting kan geel/bruin
verkleuren. Langdurig gebruik kan aanleiding geven tot gewenning.
16
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
(Salgueiro JB, Ardenghi P & Dias M, et al モ Anxiolytic natural and synthetic
flavonoid ligands of the central benzodiazepine receptor have no effect on
memory tasks in ratsï¾” Pharmacol, Biol & Behaviour, 58(4): pp.887-891, 1997.)
Monographs
Apium graveolens (celery seed)
Euphrasia officinalis (eyebright)
Matricaria recutita (chamomile)
Petroselinum crispum (parsley)
Monographs
Apium graveolens (celery seed)
Petroselinum crispum (parsley)
17
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
Monographs
Arctostaphylos uva-ursi (uva ursi)
Turnera diffusa (damiana)
Viburnum prunifolium (black haw)
Arbutin
Arctiine,flavonoide in Kliswortel
Description
Arctiin is a lignan from Burdock (Arctium lappa) thought to have protective
effects against cancer and antioestrogen effects.
Vorkommen:
Der Phenylpropan-Abkömmling a-Asaron kommt in der Natur vor, so z.B. im
ätherischen Öl der Europäischen Haselwurz (auch Brechwurz genannt, bot. Asarum
europaeum L.). Die Konzentration ist in diesem Öl recht hoch, sie beträgt
zwischen 30 und 50%.
a-Asaron ist (zusammen mit dem stereoisomeren b-Asaron) auch einer der
Hauptinhaltsstoffe des indischen und russischen Kalmusöls von Acorus calamus L.
var. spurius (SCHOTT) ENGL. Nordamerikanische und europäische Kalmusöle der
Varietäten americanus und calamus weisen dagegen einen weit geringeren Anteil an
Asaronen auf. Die Asarone sind in den ätherischen Ölen oft vergesellschaftet mit
Elemicin bzw. Isoelemicin.
Beschreibung:
Die Substanz kristallisiert in farblosen, lichtempfindlichen Nadeln, welche in
hochprozentigem Ethanol und in organischen Lösungsmitteln (wie z.B.
Diethylether, Chloroform, Eisessig und Petroleumbenzin) löslich sind. In Wasser
ist a-Asaron praktisch unlöslich. Der Schmelzpunkt liegt bei 62 bis 63 °C.
Sensorische Eigenschaften:
Der Geschmack soll pfefferartig sein [5]. Es handelt sich bei Asaron - wie bei
den verwandten Stoffen Myristicin, Elemicin und Safrol - um einen Scharfstoff
des o-Methoxy(Methyl)-phenol-Typs (Einordnung nach H. WAGNER).
beta-Asaron
Andere Namen:
cis-Asaron; der alte Name ist beta-Asaron; (#17) Asarum Camphor. (115)
Spezifikation:
Unlöslich in Wasser; löslich in Alkohol, Ether, Eisessigsäure,
Kohlenstofftetrachlorid, Chloroform und Ether. Strukturformel: C12H16O3;
Molekulargewicht: 208,25; mp: 62-63 Grad Celsius; bp: 296 Grad Celsius; (115)
Vorkommen:
Acorus calamus;
Wirkungen:
Die Rauschdroge hat erwiesenermassen krebserregende Wirkung.
In hoeherer Konzentration berauschende Wirkung auf den Menschen. Vermutlich wird
Asaron im Metabolismus in ein psychedelisches Phenethylamin (TMA 2) umgewandelt,
18
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
das in kleinen Mengen den Kreislauf stimuliert und das Nervensystem staerkt.
TMA-2 hat aehnliche Wirkungen wie Meskalin, vermutet der Hamburger Ethnologe C.
Rätsch.
Inhaltsstoffe Acorus
Ätherisches Öl: 2-6 (-9) %: Phenylpropane (alpha-Asaron, beta-Asaron = cis-
Isoasaron) Monoterpene ([Z,Z]-4,7-Decadienal, Träger des Kalmusaromas),
Sesquiterpenkohlenwasserstoffe (beta-Caryophyllen, Humulen u. a.) und
Sesquiterpenketone (thermolabiles Acorogermacron, als Artefakte entstehen
Shyobunone, Acoron u. a.). Die Zusammensetzung des Öls und der Ölgehalt der
Droge hängen von der Chromosomenzahl und damit von der Herkunft der Pflanze ab.
Cis-Isoasaron (beta-Asaron) ist oft neben Iso-Eugenolmethylether Hauptkomponente
(bis 80 %). Als charakteristisch für das Kalmusöl der diploiden und triploiden
Varietäten können die Sesquiterpene vom Typus des Acorogermacrons und des
Acorons angesehen werden.
Verwendeter Pflanzenteil:
Von Wurzeln und Blattresten befreiter Wurzelstock (Radix Calami).
Offizinell:
Radix Calami: Gehalt an ätherischem Öl mind. 2,0 %, Gehalt an cis-Isoasaron
höchstens 0,50 %.
Species amaricantes: je 20 Teile Wermut, Tausendguldenkraut und
Bitterorangenschale, je 10 Teile Bitterkleeblatt, Kalmuswurzel, Enzianwurzel und
Ceylonzimtrinde.
Species carminativae: je 25 Teile Pfefferminzblatt, Kamillenblüte, Kalmuswurzel
und Kümmel.
Weitere Wirkungen:
Kalmusöl wirkt als Zusatz in Einreibungen erfrischend und anregend und wird beim
varikösen Symptomenkomplex eingesetzt.
Unerwünschte Wirkungen:
Chronische Toxizitätsprüfungen an der Ratte mit beta-Asaron-reichem Kalmusöl
führten nach einer Applikationsdauer von ca. 60 Wochen zu Tumoren im
Zwölffingerdarmbereich. In den USA wurde deshalb jede Art der Anwendung von
Kalmus verboten, obwohl gerade die in Nordamerika wachsende diploide Kalmussippe
beta-Asaron-freies ätherisches Öl aufweist. Demgegenüber legen die europäischen
Arzneibücher und Aromaverordnungen Grenzwerte für den Gehalt von beta-Asaron in
der Droge bzw. in Lebensmitteln fest, um so ein eventuelles Gesundheitsrisiko
auszuschließen. beta-Asaron besitzt im Vergleich zu anderen Naturstoffen (z. B.
Aristolochiasäure) nur eine geringe kanzerogene Wirkungsstärke. Darüber hinaus
dürfte auch die für die kanzerogene Wirkung notwendige Metabolisierung beim
Menschen anders ablaufen als bei der Ratte. Bisher konnten beim Menschen keine
von Kalmus ausgehenden kanzerogenen Effekte beobachtet werden, obwohl in Indien
verbreitet der extrem beta-Asaron-reiche Jammu-Kalmus verwendet wird.
Literaturhinweise auf den leberkanzerogenen (?!) Effekt einiger "osteuropäischer
(?) Arten" beruhen offensichtlich auf einem Zitier- bzw. Abschreibefehler.
Die therapeutische Verwendung beta-Asaron-armer Kalmuswurzeln erscheint daher
vertretbar, von einem Dauergebrauch sollte jedoch abgeraten werden, da für
genetisch prädisponierte Personen bei lebenslanger Aufnahme von Kalmus ein
Krebsrisiko möglich ist.
19
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
Adrenocorticotroop hormoon - Corticotropine
ACTH
ACTH, internationaal gebruikelijke afkorting van adrenocorticotroop hormoon (v.
wetensch. adren = bijnier; Lat. cortex = schors; Gr. trepoo = aandrijven),
officiële naam thans corticotropine, ook nog vaak corticotrofine genoemd, een
hormoon dat wordt gevormd door de voorkwab van de hypofyse.
ACTH zet de bijnierschors aan tot productie van bepaalde corticosteroïden, m.n.
van glucocorticosteroïden (corticosteron en cortisol) en van androgene hormonen
van de bijnierschors (het is dus een glandotroop hormoon). Het verlaagt daarbij
het gehalte aan vitamine C en aan cholesterol (grondstof voor de productie van
bijnierschorshormonen). Daarnaast oefent ACTH invloed uit op de vetsplitsing;
het kan uit depotvet vetzuren vrijmaken.
Productie en afgifte:
De productie van ACTH wordt nauwkeurig geregeld. Zij gaat omhoog bij allerlei
factoren die het lichaam schade toe kunnen brengen (bijv. ernstige verwondingen
of stress). De als gevolg hiervan stijgende productie van bijnierschorshormoon
voorkomt overmatige afweerreacties (en beschermt dus het lichaam). De gestegen
concentratie van bijnierschorshormoon remt vervolgens de ACTH-productie af.
Overproductie van ACTH is de oorzaak van sommige vormen van het syndroom van
Cushing.
Werkingsmechanisme:
Vele hormonen oefenen hun werking uit via hetzelfde basismechanisme: interactie
van het hormoon vindt plaats via specifieke receptoren op of in de celmembraan
en deze interactie leidt tot activering van het enzym adenylase-cyclase; dit
enzym katalyseert de omzetting van ATP in cAMP plus pyrofosfaat. cAMP zet een
serie van enzymatische reacties in gang die leiden tot het hormoonspecifieke
effect. Voor zover men thans weet geldt dit ook voor ACTH.
Medisch gebruik:
Als geneesmiddel wordt ACTH weinig gebruikt; het is mogelijk het al dan niet
functioneren van de bijnierschors vast te stellen door middel van ACTH-
injecties.
Structuur:
Corticotropine werd voor het eerst uit varkenshypofyse geïsoleerd door W.F.
White (1953); de structuur vond Bell c.s. (1955). ACTH heeft een
moleculairgewicht van ca. 4500 en is een peptide, bestaande uit 39 aminozuren;
het is gesynthetiseerd (1963). De structuur van corticotropine van de mens is in
1961 opgehelderd door T.H. Lee, A.B. Lerner en V. Buettner-Janusch.
Brokstukken van het ACTH-molecule blijken, bij ratten toegediend, invloed te
kunnen uitoefenen op het herinneringsgedrag of de motivatie en op de
herseneiwitten.
20
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
intramusculaire toediening. Over het gebruik binnen een reanimatiesetting zijn
de meningen verdeeld over dosering; intermitterend of de maximale dosering in
één keer.
Ook vindt atropine nog wel toepassing in oogdruppels als middel om de pupil te
verwijden en de accommodatie van de ooglens te verlammen. Overigens houdt dit
effect zeer lang aan (tot enige dagen), wat voor de gebruiker vaak een
hinderlijke lichtschuwheid en onscherp zien oplevert; meestal worden in de
oogheelkunde voor dit doel korter werkende preparaten gebruikt.
Van het effect op de ogen komt ook de wetenschappelijke naam: bella donna =
Italiaans voor 'mooie vrouw'. In de oudheid gebruikten vrouwen het sap van de
bessen om hun pupil te verwijden.
Er is een rijmpje, dat medische studenten gebruiken als ezelsbruggetje om de
toxische effecten van atropine te onthouden:
Forms:
Oily extract of fresh or dried chamomile flowers.
Therapeutic Uses:
- Antimicrobial - Heart Health Maintenance
- Athlete's Foot - Infections (externally)
- Bone and Joint Problems - Insomnia
(externally) - Leg Vein Health
- Bunions - Nervous Disorders
- Cardiovascular Health Maintenance - Sciatica
- Carpal Tunnel Syndrome - Skin Disorders
- Digestive Disorders - Ulcers
- Fever - Vascular Disorders
- Gastrointestinal Disorders - Vein Health
- Gastritis
Overview:
Azulene is a prime component of the essential oil of chamomile flowers,
Matricaria recutita L. [Fam. Asteraceae] and related plant species. Products
containing azulene generally also contain the other characteristic components of
chamomile's essential oil and are gaining popularity for improving leg vein
health. Studies have shown that an azulene-based synthetic drug has beneficial
cardiovascular effects and may be helpful in treating arrhythmias and for
relaxing venous tissues thereby improving circulation. It is thought that this
drug may block both Na+ and Ca2+ channels expressed in cardiac and vascular
smooth muscles. The multiple ion channel blocking effects of these azulene-based
drugs are thought to be largely responsible for the antiarrhythmic and
vasorelaxant actions. Azulene extracts used in skin creams for reducing skin
puffiness and wrinkles have also gained popularity in the health industry.
However, studies have shown that azulene can be photo-reactive following
irradiation with UVA and/or visible light, causing a mutagenicity 4-5-fold
higher than the spontaneous background mutation. Therefore, it is not
recommended to use skin creams standardized for azulene as they may cause skin
irritation and mutations. Traditionally, the essential oil of chamomile has been
used to help keep bunions under control and to treat Carpel Tunnel Syndrome,
sciatica and bone and joint problems through its antinflammatory properties. The
21
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
German Commission E monograph notes that the oil extract of Chamomile is
antiphlogistic (anti-inflammatory and anti-fever) and studies have verified that
several compounds contribute to this activity including: bisabolol, chamazulene,
matricin and the spiro-ethers. Chamomile tea is also used to prevent and soothe
gastrointestinal ulcers. One German synonym for chamomile, translated as 'roll-
boil', reflects this traditional usage. To soothe ulcers, a concentrated warm
tea of chamomile was drunk while lying down and slowly rolling onto all sides of
the body to coat all the inner membranes with the tea.
Chemistry:
Azulene is a prime component of the essential oil of chamomile flowers.
Chamomile flowers contain: From 0.3-1.5% essential oil containing azulene, (-)-
alpha bisabolol, bisabolol oxides A, B, and C, bisabolone oxide, chamazulene,
chamamviolin, spathulenol, cis- and trans-enyne dicyclo ethers (spiro-ether,
polyacetylenes) as the principal components.
Suggested Amount:
Chamomile extracts standardized for azulene content are generally taken
internally as an herbal product for treating circulatory conditions and are also
used in creams for treating dry, puffy skin or wrinkles. However, it is not
recommended to use creams standardized for high azulene content as these may
cause skin irritation and mutations when exposed to light. The content of
azulene in products for internal use should be at least equal to that
recommended by the German Pharmacopoeia. German authorities recommend using a
heaped tablespoon (ca. 3g) of the flowers for every 150ml of water. It is
recommended that boiling water be poured over the flowers and after 5-10 minutes
strained. For inflammation of the mucous membranes of the mouth and throat, a
freshly prepared cup of tea is used as a gargle or wash. Externally: a 3-10%
infusion is used for poultices and rinses; as a bath additive, 50 grams of
flowers are used per 10 liters of water.
Drug Interactions:
None known.
Contraindications:
Persons who are allergic to daisy family plants [Fam. Asteraceae] may
experience allergy symptoms to chamomile. Creams standardized for high azulene
content may cause skin irritation and mutations when exposed to light.
Side Effects:
Allergic reactions are possible in susceptible persons. Infusions should
not be used near the eyes. Creams standardized for high azulene content may
cause skin irritation and mutations when exposed to light.
References:
- Duke, J. 1997: The Green Pharmacy, The Ultimate Compendium of Natural
Remedies from the World's Foremost Authority on Healing and Herbs. pp. 85-86;
126-127; 291; 362; 531-533. Rodale Press.
- Saitoh M, Sugiyama A, Hagihara A, Nakazawa T, Hashimoto K. 997.
Cardiovascular and antiarrhythmic effects of the azulene-1-carboxamidine
derivative N1,N1-dimethyl-N2-(2-pyridylmethyl)-5-isopropyl-3, 8-
dimethylazulene-1-carboxamidine. Arzneimittelforschung. 1997 Jul; 47(7): 810-
5.
- Tanaka Y, Shigenobu K. 2001. A review of HNS-32: a novel azulene-1-
carboxamidine derivative with multiple cardiovascular protective actions.
Cardiovasc Drug Rev. 2001 Winter; 19(4): 297-312.
- Wang L, Yan J, Fu PP, Parekh KA, Yu H. 2003. Photomutagenicity of cosmetic
ingredient chemicals azulene and guaiazulene. Mutat Res. 2003 Sep 29; 530(1-
2): 19-26.
- Wichtl M (ed). 1994. Matricariae flos – Matricaria flowers (English
translation by Norman Grainger Bisset). In Herbal Drugs and Phyto-
pharmaceuticals. CRC Press, Stuttgart, pp. 322-325.
22
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
Additional Information:
23
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
B
Benzaldehyde, bittere amandelgeur amygdaline
Benzaldehyde (C6H5CHO) is een chemische verbinding bestaande uit een benzeenring
met een aldehydesubstituent. Het is de simpelste aromatische aldehyde en een van
de meest gebruikte in de chemische industrie. Bij kamertemperatuur is het een
kleurloze vloeistof met een karakteristieke en plezierige amandelgeur:
benzaldehyde is het belangrijkste bestandsdeel in de geur van amandelen. Het is
een hoofdbestandsdeel van bittere amandelolie en kan onttrokken worden uit een
aantal natuurlijke bronnen waar het in voorkomt, waaronder abrikozen, kersen,
laurierbladeren, perzikzaden en als amygdaline in bepaalde noten en zaden.
Benzaldehyde wordt tegenwoordig vooral gemaakt uit tolueen via een aantal
verschillende processen.
Vorkommen:
Dieser bekannte Riechstoff ist die typische und im Gehalt weit überwiegende
Komponente von ätherischem Bittermandelöl. Die bitteren Mandeln enthalten
Benzaldehyd in Form von Amygdalin. Daneben ist der aromatische Aldehyd in
zahlreichen anderen ätherischen Ölen (von Zimtrinde und -wurzel, Cassia,
Patchouli, Makassarsamen usw.) enthalten, kann jedoch auch synthetisch
hergestellt werden. Als künstliches Bittermandelöl vertriebener Benzaldehyd muß
chlorfrei sein und die Anforderungen des Food Chemicals Codex (FCC) erfüllen.
Beschreibung:
Benzaldehyd ist eine klare, ölige, farblose bis schwach gelbliche, stark
lichtbrechende Flüssigkeit, die in etwa 300-350 Teilen Wasser und in jedem
Verhältnis in Ethanol oder Diethylether löslich ist. Die relative Dichte ist
etwas höher als diejenige von Wasser (ca. 1,05). Der Stoff sollte in dicht
schließenden und möglichst voll gefüllten Gefäßen aufbewahrt werden, da er bei
Licht- und Luftzutritt leicht zu Benzoesäure oxidiert wird. Die Gegenwart von
Schwermetall-Ionen beschleunigt die Oxidation noch.
Verwendung:
Parfümerie: In Kreationen der Typen Heliotrop, Flieder, Maiglöckchen und
Veilchen (Einsatzmenge beachten, teilweise nur in Spuren verwendet!). Auch in
der Seifenparfümerie. Benzaldehyd ist Ausgangsstoff für die Synthese zahlreicher
aromatisch-aliphatischer Duft- und Aromastoffe.
24
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
Zur besseren Dosierbarkeit als Geschmacksstoff wird Benzaldehyd in einem
Ethanol-Wasser-Gemisch gelöst, z.B. nach folgender Rezeptur ("Benzaldehyd-
Spiritus"):
- Benzaldehyd, food grade, chlorfrei 10 ml
- Ethanol 90% (unvergällter Weingeist) 800 ml
- Gereinigtes Wasser zu 1000 ml
Der Benzaldehyd wird zuerst im Ethanol 90% gelöst, danach gereinigtes Wasser bis
zum angegebenen Gesamtvolumen hinzugefügt. Ein Sirup, der 0,2% des Benzaldehyd-
Spiritus enthält, hat Wildkirsch-Charakter (man sieht hieran, wie verdünnt der
Stoff für Aromazwecke verwendet werden muß!).
Technik: Als Lösungsmittel; zur Herstellung von Farbstoffen. Vielseite
Abrikozenpitten bevatten amygdaline. Deze stof werd in 1830 door twee Franse
scheikundige geïsoleerd. Ruim 60 jaar later werd het in Duitsland uitgeprobeerd
als een mogelijk antikanker middel, maar dat onderzoek werd gestopt omdat
amygdaline ineffectief was en bovendien veel te giftig. In de aanwezigheid van
enzymen wordt het omgezet in glucose, benzaldehyde en blauwzuur (waterstof
cyanide). Iedere lezer van detectivestories weet wat blauwzuur doet.
Maar dat was niet het einde van het verhaal. In het begin van de 50er jaren
begonnen Ernst T. Krebs Sr. en Ernst Krebs Jr. een “veredelde” vorm van
amygdaline te gebruiken voor de behandeling van kankerpatiënten. Deze vorm
noemden zij “Laetrile”. Over het hoe en waarom ze tot deze ontdekking kwamen
vertelden zij verschillende verhalen. De waarheid zal wel niet meer te
achterhalen zijn, evenals de datum van ontdekking.
Volgens de theorie bevatten kankercellen veel enzymen die amygdaline omzetten in
kankerceldodend cyanide. Gezonde cellen, echter, bevatten juist een enzym dat
cyanide onschadelijk maakt. Hoe mensen ooit door blauwzuur vergiftigd zijn
geraakt zal voor hen die dit verhaal geloven wel een groot raadsel zijn. De
“ontdekking” van Laetrile volgde kort op die van een aantal andere vitaminen.
Wat was er mooier dan Laetrile ook als vitamine te bestempelen: vitamine B17. Om
vervolgens te beweren dat kanker een tekort aan vitamine B17 is. De Food and
Drug Administration (FDA) trapte daar niet in en Laetrile werd niet als een
geneesmiddel toegelaten.
Denkt u overigens niet dat er een vaste formule voor Laetrile bestaat. Toen
senator Edward Kennedy in 1977 te horen kreeg dat de Laetrile aanhangers zouden
instemmen met een onderzoek bleek het dat zij het niet eens konden worden over
een formule voor Laetrile. Het onderzoek ging niet door. Ondanks al de
verschillende meningen over de Laetrile formule worden “Laetrile” en
“amygdaline” tegenwoordig als synoniemen gebruikt, zowel door voor- als
tegenstanders.
In juli 1980 begon de prominente Mayo Clinic in Minnesota aan een nieuw
onderzoek. Ook hier bleek onenigheid over wat de juiste formule voor Leatrile
zou moeten zijn. De onderzoeksgroep bestond uit kankerpatiënten waarvoor geen
andere behandeling effectief was gebleken of voor wie geen behandeling bekend
was. Een deel werd niet behandeld en een deel kreeg Laetrile. Het enige verschil
in de uitkomst na 4,8 maanden was dat de patiënten die met Laetrile behandeld
waren flink wat cyanide in hun bloed bleken te hebben, soms met bijna dodelijke
hoeveelheden.1 In de literatuur kan men een aantal gevallen van cyanide
vergiftiging door het gebruik van “Laetrile” vinden, inclusief dodelijke.
1. Moertel CG, Fleming TR, et al. A clinical trial of amygdalin (Laetrile) in
the treatment of human cancer. N. Engl. J. Med. 1982; 306:201–6.
2. Unproven methods of Cancer Management: Laetrile. CA-A Cancer Journal for
Clinicians. 1991; 41:187–92.
www.quackwatch.org
Bèta-glucaan,polysacchariden in paddestoelen
zie ook fructanen
25
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
Bètaglucanen zijn complexe vezels (polysacchariden) uit de celwand van haver,
gerst en vele medicinale paddestoelen, zoals maitake en shiitake.
Het zijn immuunstimulerende polysacchariden gebonden aan een proteine.
Er bestaan veel verschillende soorten bètaglucanen. Zo hebben bètaglucanen uit
paddestoelen en gisten (o.a. lentinan uit shiitake) vooral een immuunmodulerend
effect. Tot deze groep behoren onder meer een aantal uit (met name) de
kankertherapie bekende verbindingen zoals lentinan (uit shiitake), PSK
(Polysaccharide-K), PSP (Polysaccharide-Peptide) en AHCC (Active Hexose
Correlated Compound). Bètaglucanen uit paddestoelen en gisten zijn momenteel de
meest veelbelovende klasse van immuunstimulerende stoffen.
Bètaglucanen uit granen (met name haver) hebben geen immuunmodulerend effect en
worden vooral ingezet bij cardiovasculaire aandoeningen.
Bètaglucanen zijn intensief onderzocht in de laatste 30 jaren. Het meeste
onderzoek heeft plaatsgevonden in relatie tot kanker en het immuunsysteem.
In bètaglucanen zijn glucosemoleculen met elkaar verbonden via zogenaamde
bètaverbindingen. De glucose-eenheden kunnen op verschillende manieren met
elkaar verbonden zijn. Zo kan het eerste koolstofatoom van een glucosemolecule
met het derde koolstofatoom van de volgende verbonden zijn, dit is de bèta-1,3-
verbinding. Maar ook bèta-1,4-, bèta-1,6, bèta-2,3- en bèta-3,6- verbindingen
kunnen voorkomen. In bèta-1,3/1,6-glucaan is er een basisketen met bèta-1,3
verbindingen, waarbij de zijketens via bèta-1,6 verbindingen worden gevormd.
Lentinan uit Shiitake bestaat volledig uit bèta-1,3/1,6-glucanen.
Voor immuunstimulatie is het belangrijk dat de bètaglucaanketens veel 1,3-1,6
verbindingen bevatten. Andere verbindingen, zoals 2,3 en 3,6 zijn dan
ineffectief en dragen alleen bij aan het vezelgehalte.
Om goed werkzaam te kunnen zijn dient het bèta-1,3/1,6-glucaan molecule
bovendien gezuiverd te zijn van vetten, eiwitten, mannanen en andere
contaminanten. Wanneer de zuiverheidsgraad beneden de 90% daalt is het bèta-
1,3/1,6-glucaan teveel bedekt door de contaminaten om nog succesvol te kunnen
"aandokken" aan de receptoren. Dat vermindert niet alleen een gezonde
immuunrespons, maar deze contaminanten kunnen bij gevoelige personen mogelijk
ook een allergische reactie teweegbrengen. Veel bètaglucaanproducten op de markt
zijn onvoldoende opgezuiverd en bevatten slechts sporen bètaglucanen.
Bètaglucaan is zuurresistent, dus het passeert de maag vrijwel ongeschonden. In
het darmkanaal worden de grote bètaglucaan-molculen opgenomen door macrofagen in
de darmwand, waarna ze geactiveerd worden en terugreizen naar de lymfeknopen en
het beenmerg. In het beenmerg worden de betaglucanen in kleinere
glucaanfragmenten afgebroken die daar binden met specifieke receptoren op
immuuncellen (neutrofielen en eosinifielen) in het beenmerg, welke vervolgens
worden geactiveerd.
Bètaglucanen zijn relatief grote moleculen, maar met name Lentinan uit shiitake
is erg groot, waardoor de orale biobeschikbaarheid wordt beperkt. Om deze reden
wordt lentinan vaak intraveneus toegediend. Niettemin worden na orale inname
zowel grote als kleine fragmenten van bètaglucanen aangetroffen in het bloed,
wat betekent dat er toch absorptie plaatsvindt in het maagdarmkanaal.
Immuunstimulatie: Het belangrijkste effect van bèta-1,3/1,6-glucaan kan worden
beschreven als niet-specifieke immuunversterking. Met name de macrofagen en
neutrofielen worden gestimuleerd, cellen die tot de eerstelijns verdediging van
het immuunsysteem behoren.
Zij kunnen bacteriën, virussen en andere pathogenen via fagocytose onschadelijk
maken. Daarnaast produceren ze belangrijke cytokines, zoals IL-1 (Interleukine-
1), IL-6 en TNF-alfa welke aan de basis staan van een kettingreactie die ook het
humorale immuunsysteem in gang kan zetten. Maar ook interferon-gamma dat voor de
afweer tegen virussen belangrijk is.
Alle belangrijke functies van macrofagen worden verbeterd door bèta-1,3/1,6-
glucanen. Studies waarbij eenmalig een dosis werd toegediend, wijzen uit dat na
72 uur het effect op de macrofaagfunctie maximaal is.
Neutrofiele granulocyten zijn erg belangrijke cellen in het immuunsysteem.
Evenals macrofagen bevatten zij specifieke receptoren (CR3-receptoren) voor het
bètaglucaan macromolecuul. Binding aan deze receptoren verbetert het
vernietigend vermogen van deze neutrofielen en verbetert migratie of chemotaxis
naar de plaats van de infectie of ontsteking.
26
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
Neutrofielen worden naar de plaats van de infectie geleid door speciale eiwitten
in het bloed (chemokines) en zijn één van de eerste immuuncellen die reageren op
een infectie of verwonding. Het voorbehandelen van de neutrofielen met
bètaglucanen verbetert hun vermogen om zich met behulp van deze chemokines snel
naar de plaats te begeven waar de bedreiging zich voordoet.
Er zijn aanwijzingen dat betaglucanen een hoofdzakelijk door de humorale afweer
gedomineerd immuunsysteem (gestuurd door Th2-helpercellen) weer in evenwicht
brengt door een verschuiving in de richting van een meer door Th1-helpercellen
gestuurde, vooral cellulaire immuunrespons, wat de weerstand tegen bacteriële en
parasitaire infecties vergroot.
Indicaties
Bètaglucaan kan effectief worden ingezet bij alle indicaties waarbij
immuunmodulatie nodig is, zoals onder andere post-operatief ter preventie van
infecties. Bij ouderen kan de functie van het immuunsysteem ook afnemen.
Contra-indicaties
Er zijn geen contra-indicaties bekend van bèta-1,3/1,6-glucaan.
Bijwerkingen
Er zijn geen negatieve bijwerkingen bekend van bèta-1,3/1,6-glucaan.
Interacties
Er is nog te weinig onderzoek gedaan naar interacties in relatie tot
betaglucaan.
Dosering
In veel studies worden tamelijk hoge doseringen bètaglucaan gebruikt, tot zelfs
3000 mg per dag. Echter met doseringen van 100 à 200 mg per dag zijn ook goede
resultaten te verwachten. Om de absorptie van bètaglucaan te bevorderen wordt
aangeraden het op een lege maag in te nemen, tenminste 30 minuten voor de
maaltijd.
Blauwzuur (- glycosiden)
Blauwzuur (afgekort HCN), ook wel aangeduid met de benamingen waterstofcycanine
of cyaanwaterstof, is een uiterst giftige stof. Blauwzuur komt zowel vrij als
gebonden aan glycosiden in natuurlijke grondstoffen voor, in het bijzonder in
lijnzaadproducten, tapiocameel en bepaalde bonensoorten.
27
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
deze ontgiftiging ontstaan hebben een schadelijke werking op de schildklier. Als
de lever de ontgiftiging niet meer aankan treedt vergiftiging op.
Beta-caroteen,Carotenoïden
Zie Carotenoiden
Deli, J., Matus, Z., and Toth, G. 1996. Carotenoid composition in the fruits of
Capsicum annuum ca Szantesi Kosszarvu during ripening. J. Agric. Food Chem.
44(3): 711-716.
Natural Sources:
Artichoke leaves, flowers and seeds, Belgian endive, blessed thistle
leaves and flowers, burdock root, chicory leaf and root, wild lettuce, milk
thistle seeds and leaves, dandelion greens and flowers, other bitter Asteraceae
plants, gentian root, Turkish rhubarb root, and many other bitter herbs
traditionally used in bitter tonics.
Forms:
Standardized extracts in capsules and tablets, liquid tonics, dry herb
blends, and tinctures.
Therapeutic Uses:
- Addiction - Antioxidant
- Alcoholism - Appetite Loss
- Anorexia - Bile Deficiency
- Anti-inflammatory - Cellular Regeneration
28
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
- Cholesterol Reduction - High Cholesterol
- Cirrhosis - Hormone Imbalances
- Cleansing - Immune System
- Colds and Flu - Infections
- Detoxifying - Jaundice
- Digestive Disorders - Liver Health Maintenance
- Dyspepsia - Poisoning
- Eyesight Disorders - Scars (externally)
- Fatty Liver Deposits - Skin Disorders (Externally and
- Fever Internally)
- Gallstones - Spasms
- Gastrointestinal Disorders - Tonic
- Headaches - Toxin Exposure
- Hepatitis
Overview:
Herbs traditionally used as 'bitters' act to cleanse and rejuvenate the liver
and stimulate bile flow for flushing the gallbladder and liver. All long-
standing traditional schools of medicine, such as those from Europe, China and
India, recognize the importance of regularly using a bitter tonic. When
'bitters' are tasted in the mouth, they stimulate the body to secrete saliva and
convert cholesterol into bile. Studies confirm that bitters increase gastric
juice and bile acid secretions by increasing the flow of saliva through
stimulation of specific receptors on the mucous membrane lining of the mouth.
Bitters also increase bile solubility and this aids digestion tremendously and
reduces the likelihood of gallstone fo
rmation. Because bile breaks down fats, the more bitters in the diet, the more
cholesterol is converted into bile and the faster fat digestion works, cutting
cholesterol naturally. Bitters also stimulate appetite while at the same time
cleansing the body of poisons and toxins and relieving a condition known as
fatty liver congestion, associated with poor eyesight, hormone imbalances, skin
problems and many other diseases. Clinical trials done on artichoke leaf juice
and extract for lowering cholesterol have shown dramatic results within only 6-
12 weeks. Several conventional cholesterol-lowering drugs are based on bile acid
metabolism. Supporting the liver with bitter herbs is also considered essential
in Traditional Chinese Medicine for normalizing hormone levels; the liver
filters excess estrogen from the blood so it is very important that the liver is
not clogged with fatty deposits and impaired in this vital function. The most
highly researched 'bitter herb' for treating severe liver conditions is milk
thistle, Silybum marianum. Many Europeans still use bitters before or after
eating. Our ancestors well knew the importance of regularly using 'bitters' to
strengthen and tone the body, but most North Americans no longer do this.
Chemistry:
Bitter compounds from the plant family, Asteraceae, are often
sesquiterpene lactones. The primary active ingredient of blessed thistle is a
bitter tasting sesquiterpene lactone called cnicin. The bitter principles in
artichoke, burdock and milk thistle are flavonolignans. Other bitter compounds
include bitter-tasting flavonoid glycosides such as those from bitter orange
peels including neohesperidin and naringin.
Suggested Amount:
Bitter tonics such as Swedish Bitters are recommended with the daily
dosage of one to two teaspoons daily when using alcoholic extracts or four to
five teaspoons daily for water extracts. Even just a teaspoon of 'bitters' daily
can immediately improve the health of many individuals whose diet, high in
animal products and sugar, is far too acidified and whose systems are clogged
with bad fats. It is recommended not to use alcoholic bitters daily as this has
been known to lead to alcoholism – aqueous extracts are much safer for this
purpose. Alcoholic extracts are, however, useful for short-term use and for
disinfecting skin sores and wounds externally. Swedish Bitters is reputedly
effective for preventing scars and even reversing scars, however, there is no
clinical evidence to substantiate this. Standardized milk thistle seed extract
products are recommended with a dosage of 400-500mg daily for 6 to 8 weeks
29
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
followed by a reduction to 200-300mg daily. Long-term therapy with the higher
dosages may be required in serious or chronic cases. Crushed milk thistle seed,
rarely used today, is generally taken as an herbal tea three to four times per
day. As an aromatic bitter, a cup of the unsweetened tea is drunk half-an-hour
before meals. German authorities recommend using 3-5g of the crushed seed per
cup of tea (1 teaspoon of milk thistle seed weighs approximately 3.5 grams). It
is recommended that boiling water be poured over the powdered seeds, or
alternatively that cold water is added to the seed material and brought to the
boil and after 20-30 minutes strained. See other individual herbs for specific
dosages.
Drug Interactions:
Bitters may lower blood glucose levels in diabetics and interfere with
existing hypo- or hyperglycemia therapy, therefore careful monitoring of blood
glucose levels is required in these cases. Hypoglycemic drugs include: insulin,
Glucophage(R) metformin, DiaBeta(R) Glynase(R) glyburide, Glucotrol(R)
glipizide).
Contraindications:
Bitters may lower blood glucose levels in diabetics and interfere with
existing hypo- or hyperglycemia therapy, therefore careful monitoring of blood
glucose levels is required in these cases. Milk thistle as a source of bitters
is considered safe for use during pregnancy and has a long history of use by
nursing mothers.
Side Effects:
Many bitter tonics contain herbs with laxative action and may produce a
mild laxative action when taken in recommended dosages. Depending upon the herb
being used and the dosage being taken, bitters can also produce a strong
laxative action when taken excessively. No side effects have been reported
during clinical trials with standardized milk thistle extracts. Milk thistle
products may produce a mild laxative effect in some people due to stimulating
effects on bile secretion. Use of milk thistle extract may also lower blood
glucose levels.
References:
- Ferenci P, Dragosics B, Dittrich H, Frank H, Benda L, Lochs H, Meryn S, Base
W, Schneider B. 1989. Randomized controlled trial of silymarin treatment in
patients with cirrhosis of the liver. J Hepatol. 1989 Jul; 9(1): 105-13.
- Gebhardt R. 2001. Anticholestatic activity of flavonoids from artichoke
(Cynara scolymus L.) and of their metabolites. Med Sci Monit 2001 May; 7
Suppl 1: 316-20.
- Kondo Y, Takano F, Hojo H. 1994. Suppression of chemically and
immunologically induced hepatic injuries by gentiopicroside in mice. Planta
Med 1994 Oct; 60(5): 414-6.
- Pittler MH, Thompson CO, Ernst E. 2002. Artichoke leaf extract for treating
hypercholesterolaemia. Cochrane Database Syst Rev 2002; (3): CD003335.
- Zhou L, Hao R, Jiang L. 1999. [Clinical study on retarding aging effect of
tongbu recipe to traditional Chinese medicine]. [Article in Chinese].
Zhongguo Zhong Xi Yi Jie He Za Zhi 1999 Apr; 19(4): 218-20.
References:
1. Stitch etal. Occurrence of lignans, enterolactone and enterodiol in man and
animal species. Nature. 1980; 287: 238.
2. Duke J; Handbook of Biologically Active Phytochemicals and their Activities.
Boca Raton, FL: CRC Press; 1991: 32.
3. Rodriguez etal. Biological activities of sesquiterpene lactones.
Phytochemistry. 1976; 15: 1573-1580.
4. Bradley PRe; British Herbal Compendium. Volume 1, A handbook of scientific
information on widely used plant drugs. Holy Thistle. Bournemouth, Dorset:
British Herbal Medicine Association; 1992.
5. Hardman eae; Goodman and Gilmans "The Pharmacological Basis of Therapeutics.
9th ed. McGraw-Hill Health Professions Division; 1996.
30
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
6. Weiss RF; Herbal Medicine. Translated from the 6th German edition of Lehrbuch
der Phytotherapie by A.R. Meuss, FIL, MITI. Beaconsfield, Bucks, England:
Beaconsfield Publishers, Ltd.; 1988.
7. Schneider G, Lachner I. A contribution to analytics and pharmacology of
cnicin. Planta Medica. 1987; 53: 247.
8. European Scientific Cooperative on Phytotherapy; Wormwood, Dandelion,
Gentian. Execter, U.K.: ESCOP Secretariat Argyle House; 1997.
9. Facino ea. Free radical scavenging action and anti-enzyme activities of
procyanidines from Vitis vinifera. Arzneim-Foprusch. Drug Res. 1994; 44: 592-
601.
10. Vanhaelen-Fastre R, Vanhaelen M. Antibiotic and cytotoxic activity of cnicin
and of its hydrolysis products. Chemical structure - biological activity
relationship. Planta Medica. 1976; 29: 179-189.
Mechanism of action
1) Choleretic and hypolipidemic action: Through its bitter properties, blessed
thistle increases the flow of gastric juices relieving dyspepsia, indigestion
and headaches associated with liver congestion4. British and German
Pharmacopoeias recognize that 'bitters', including blessed thistle, stimulate
bile flow and cleanse the liver. Bitter compounds and commercial anti-
cholesterolemic drugs such as cholestyramine and colestipol promote bile acid
excretion and conversion of cholesterol to bile acids5. In Europe "bitter
vegetable drugs" are considered medicinal agents and used to stimulate appetite,
aid digestion, and promote health6. Studies confirm that bitters increase
gastric juice and bile acid secretions by increasing the flow of saliva through
stimulation of specific receptors on the mucous membrane lining of the mouth7.
2) Tonifying: Traditionally in most countries, including England, Germany,
Russia, China, India and Africa, bitters are used to strengthen and tonify the
body8. Certain bitter compounds found in the leaves, stems and barks of many
plants such as the oligomeric proanthocyanidins concentrated in pine bark and
grape seed, have been shown to improve blood circulation by binding to the
membranes of blood vessels and capillaries, repairing collagen and elastin and
preventing their degradation by enzymes and free radicals, thereby strengthening
the vascular system9.
3) Antibiotic activity: Blessed thistle extracts have anti-bacterial activity.
Research on blessed thistle herb has demonstrated antibiotic properties for: 1)
cnicin10, 2) the essential oil which includes n-paraffin (C-9 - C-13), aromatic
aldehydes (cinnamaldehyde, benzaldehyde, cuminaldehyde) and monoterpenes
(citronellol, fenchone, p-cymene and others), and 3) the polyacetylenes
contained in the herb. The essential oil has bacteriostatic action against
Staphylococcus aureus, S. faecalis, but not E. coli.
31
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
estrogen from the blood so it is very important that the liver is not clogged
with fatty deposits and impaired in this vital function. The most highly
researched 'bitter herb' for treating severe liver conditions is milk thistle,
Silybum marianum. The young leaves of this plant, with the spines removed, are
edible and can be eaten as a vegetable. Like all of the other plants mentioned
above, milk thistle is closely related to lettuce and is part of the plant
family Compositae which contains many safe food-type herbs for stimulating bile
flow and cleansing the liver. Traditionally, a tea made from the whole plant was
used to improve appetite, allay indigestion and restore liver function. Milk
thistle seed extract is widely recognized throughout Europe by medical doctors
for it's ability to save a person's life from death cap mushroom poisoning.
Medical researchers explain it this way: milk thistle seed extract stimulates
the liver to produce the proteins and enzymes it is supposed to produce in order
to detoxify the blood (of alcohol or any other poison). The active ingredients,
called silymarin flavonoids, are concentrated in the seeds and include silybin
and silychristin - which are also found in minor amounts in the leaves and
stems. In fact, standardized milk thistle seed extract products, like Flora's
Sil-Mar, are available at every poison control center of Europe. Milk thistle
seed extract products used to be available at pharmacies across North America,
that is, until the advent of modern medicine and it's accompanying irrational
bias against herbal medicines prevented them from helping many people. Milk
thistle seed extract is listed in the German Pharmacopeia and is used for
treating: fatty liver, enlarged liver, to help reverse the symptoms of liver
cirrhosis, including alcohol induced, to speed the recovery from hepatitis B and
C and reverse the nausea and other symptoms of liver congestion and jaundice,
often within only 5 to 8 days with 430 mg/day of standardized extracts
containing 70-80% silymarin.
If liver function is impaired and estrogen levels rise abnormally high, this can
pose a real health risk. In fact, it is not uncommon for alcoholic men to begin
developing breasts and losing body hair because alcohol is "estrogenic" and
damages the liver so that it no longer is able to filter excess estradiol from
the blood. Synthetic estrogens from plastics and pesticides in our environment
can also tax the liver and skew hormone levels, as can many animal products with
residual growth hormones. Many cancers are estrogen-related or fed by estrogen,
so it is a good idea to support proper liver health. The condition commonly
referred to as Estrogen Dominance is marked by high blood levels of estradiol
which skew the body's normal estrogen to progesterone ratio. Estrogen Dominance
is associated with many hormone-related diseases of both men and women including
breast, ovarian, uterine, prostate, and testicular cancers, menopausal problems,
osteoporosis, mastalgia, PMS and eczema, to name only a few (Lee 1993; Lee 1991;
Lee 1990; Lee 1990b). The current diet, high in 'bad fats' (Erasmus 1993) and
sources of 'xenoestrogens' (synthetic estrogen mimickers from plastics,
pesticides and certain pharmaceutical drugs) (Raloff 1993) tend to elevate
estrogen levels, causing havoc within the body. So regular use of safe food-type
bitter herbs in the diet can help to prevent this process.
32
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
stimulate biliary secretion substantially as well as prevent canalicular
membrane deformation. These results demonstrate that artichoke leaf extracts
exert a potent anticholestatic action at least in the case of taurolithocholate-
induced cholestasis. Flavonoids and their metabolites may contribute
significantly to this effect.
Pittler MH, Thompson CO, Ernst E. 2002. Artichoke leaf extract for treating
hypercholesterolaemia. Cochrane Database Syst Rev 2002; (3): CD003335.
BACKGROUND: Hypercholesterolaemia is directly associated with an increased risk
for coronary heart disease and other sequelae of atherosclerosis. Artichoke leaf
extract (ALE), which is available as an over-the-counter remedy, has been
implicated in lowering cholesterol levels. Whether ALE is truly efficacious for
this indication, however, is still a matter of debate.
OBJECTIVES: To assess the evidence of ALE versus placebo or reference medication
for treating hypercholesterolaemia defined as mean total cholesterol levels of
at least 5.17 mmol/L (200 mg /dL).
SEARCH STRATEGY: We searched MEDLINE, Embase, Amed, Cinahl, CISCOM and the
Cochrane Controlled Trial Register. All databases were searched from their
respective inception until June 2001. Reference lists of articles were also
searched for relevant material. Manufacturers of preparations containing
artichoke extract and experts on the subject were contacted and asked to
contribute published and unpublished material.
SELECTION CRITERIA: Randomized controlled trials of ALE mono-preparations
compared with placebo or reference medication for patients with
hypercholesterolaemia were included. Trials assessing ALE as one of several
active components in a combination preparation or as a part of a combination
treatment were excluded.
DATA COLLECTION AND ANALYSIS: Data were extracted systematically and
methodological quality was evaluated using a standard scoring system. The
screening of studies, selection, data extraction and the assessment of
methodological quality were performed independently by two reviewers.
Disagreements in the evaluation of individual trials were resolved through
discussion.
MAIN RESULTS: Two randomised trials including 167 participants met all inclusion
criteria. In one trial ALE reduced total cholesterol levels from 7.74 mmol/l to
6.31 mmol/l after 42 +/- 3 days of treatment whereas the placebo reduced
cholesterol from 7.69 mmol/l to 7.03 mmol/l (p=0.00001). Another trial did state
that ALE significantly (p<0.05) reduced blood cholesterol compared with placebo
in a sub-group of patients with baseline total cholesterol levels of more than
230 mg/dl. Trial reports and post-marketing surveillance studies indicate mild,
transient and infrequent adverse events.
REVIEWER'S CONCLUSIONS: Few data from rigorous clinical trials assessing ALE for
treating hypercholesterolaemia exist. Beneficial effects are reported, the
evidence however is not compelling. The limited data on safety suggest only
mild, transient and infrequent adverse events with the short term use of ALE.
More rigorous clinical trials assessing larger patient samples over longer
intervention periods are needed to establish whether ALE is an effective and
safe treatment option for patients with hypercholesterolaemia.
33
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
necrosis factor (TNF), a major inflammatory mediator, was increased in serum
with a peak at 90-120 min, followed by an increase of serum transaminase
activities. GPS treatment significantly suppressed the increase of TNF in serum
at the therapeutic doses, suggesting that GPS protected against hepatitis by
inhibiting the production of TNF.
C
Carotinoïden, oranje gele anti-oxydanten
Carotenoïden zijn bij ons allen bekend vanwege de oranjerode kleur van populaire
voedingsmiddelen zoals sinaasappelen, tomaten en wortelen, daarnaast ook van de
gele kleur van vele bloemen.
Carotenoïden worden ook toegevoegd als kleurstof aan veel voedingsmiddelen,
dranken en diervoeder, zowel in natuurlijke vorm (bijvoorbeeld annatto) of als
pure stoffen geproduceerd via chemische synthese. De productie van carotenoïden
met behulp van de biotechnologie speelt steeds een belangrijkere rol.
Carotenoïden zijn essentieel voor planten, de stof speelt een belangrijke rol in
de fotosynthese waarbij de stof dient als lichtabsorber en als bescherming tegen
fotooxidatie. Zonder de aanwezigheid van carotenoïden zou fotosynthese in een
atmosfeer met zuurstof onmogelijk zijn geweest.
Carotenoïden, zijn niet slechts pigmenten van planten. Deze stoffen zijn ook
aanwezig in bacteriën, schimmels en algen, waarbij ze gebruikt kunnen worden als
taxonomische markers. De productie van carotenoïden in zeewier levert honderden
miljoenen tonnen per jaar op.
Sommige dieren gebruiken carotenoïden voor kleuring, vooral vogels (gele en rode
veren), vissen (bijvoorbeeld goudvis en zalm) en grote variatie aan ongewervelde
dieren, waarbij binding met eiwit de kleur kan veranderen in blauw, groen of
paars.
34
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
onderzoek naar de rol van carotenoïden als antioxidanten als regulatoren van het
immuunsysteem.
Carotenoïden zijn de precursors van vitamine A en komen in veel soorten groenten
en fruit voor. Er bestaan meer dan 500 varianten, waaronder ß-caroteen en
luteïne. Carotenoïden zijn in vet oplosbare antioxidanten. Men vermoedt dat ze
een belangrijke rol spelen bij de bescherming van vetmembranen tegen oxidatie.
Zo zou een hoge inname van ß-caroteen, een belangrijk carotenoïde in de voeding,
geassocieerd zijn met een verlaagd risico op hart- en vaatziekten. Behalve
beschermende effecten werden echter ook negatieve effecten van carotenoïden
gevonden. In interventiestudies bleek ß-caroteen, gegeven als supplement, de
incidentie van longkanker te verhogen.
Niet alle carotenoïden worden ten slotte even goed geabsorbeerd. Het
voedingsmiddel waarin ze verpakt zitten, speelt hierin, net als bij flavonoïden,
een rol. Zo blijkt de beschikbaarheid van ß-caroteen uit fruit veel groter dan
uit groenten en van het carotenoïde lycopeen uit een licht gestoofde tomaat
groter dan uit een rauwe tomaat.
Carotinoide sind meist gelb, orange oder rot gefärbte Verbindungen, die Pflanzen
für die Photosynthese benötigen, aber auch von einigen Bakterien, Algen und
Pilzen gebildet werden können. Als fettlösliche Substanzen können sie sich in
bestimmten tierischen Geweben anreichern und verleihen beispielsweise so dem
Lachsfleisch die typisch orangerote Farbe.
Mittlerweile kennt man etwa 650 verschiedene Carotinoide, von denen 50 vom
Menschen in Vitamin A umgewandelt werden können. Doch für den menschlichen
Organismus sind nicht nur die Vitaminwirkung, sondern auch das beträchtlich
antioxidierendes Potential und weitere Funktionen von Bedeutung.
Carotinoide sind mehrfach ungesättigte Verbindungen und so ist eine Vielzahl von
optischen Isomeren denkbar. In der Regel liegen sie in der all-trans-
Konfiguration vor, Isomerisierungen sind aber durch Stoffwechselprozesse oder
weitere Verarbeitung, z.B. zu Lebensmittel, möglich.
Für die Resorption ist die Anwesenheit von Fett und Gallensäuren erforderlich.
Allgemein gilt, dass sie aus gekochten Speisen besser als aus rohem Gemüse für
den Organismus verfügbar sind.
Der Name Carotin leitet sich von der Karotte ab, da aus dieser Pflanze im 19.
Jahrhundert die erste Verbindung mit der typischen Struktur isoliert wurde.
Einteilung:
Carotinoide sind chemisch gesehen Tetraterpene und werden aus 8 C 5-Einheiten
(Isopren) aufgebaut. Die reinen Kohlenwasserstoffverbindungen werden als
Carotine, mit Sauerstoff oxidierte Moleküle als Xanthophylle bezeichnet.
Lycopin ist eine aliphatische Kohlenwasserstoffverbindung mit einer Kettenlänge
von 32 C-Atomen, 13 Doppelbindungen und 8 Methylgruppen. Durch Cyclisierung an
einem Kettenende entsteht gamma-Carotin, die Cyclisierung an beiden Kettenenden
führt je nach Lage der Doppelbindung im cyclischen Rest zu alpha- und beta-
Carotin. Durch Hydroxylierung eines cyclischen Restes des beta-Carotins erhält
man beta-Cryptoxanthin, die Hydroxylierung beider Ringsysteme führt zu
Zeaxanthin. Lutein ist ein Abkömmling des alpha-Carotins, bei dem beide
cyclischen Reste eine Hydroxylgruppe tragen. Variationen u.a. in der Kettenlänge
führen zu weiteren Verbindungen, z.B. dem Capsanthin, einem Carotinoid des
Cayenne-Pfeffers.
Wirkungen:
Die bekannteste Wirkung der Carotinoide ist, dass sie als Provitamin A im
Menschen zu Vitamin A umgewandelt werden können. Am ergiebigsten ist dabei beta-
Carotin, das zwei Moleküle all-trans-Retinol (Vitamin A1) liefert. 6 mg all-
trans-beta-Carotin entsprechen etwa 1 mg Retinol-Äquivalent (3000 I.E.).
Überdosierungen, wie sie bei hoher Zufuhr von Vitamin A bekannt sind, können
jedoch nicht auftreten, da die Umwandlung durch den Speichervorrat des Körpers
an Vitamin A gesteuert wird. Xanthophylle haben bis auf beta-Cryptoxanthin wegen
ihrer sauerstoffhaltigen Ringsysteme keinen Provitamin A Charakter.
Carotinoide sind jedoch auch wertvolle Antioxidantien. Sie können wie Flavonoide
und die Vitamine C und E, reaktive Verbindungen (Radikale) unschädlich machen
35
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
und scheinen vorbeugend gegen viele Zivilisationskrankheiten zu wirken.
Besonders effektiv verläuft die Neutralisierung beim Singulett-Sauerstoff, der
vor allem durch UV-Strahlung entsteht, indem die Energie des Radikals
aufgenommen und als Wärme abgegeben wird (Quensching). Da das Carotinoid in
seiner Struktur dadurch unverändert bleibt, kann es viele Male zum Einsatz
kommen. Der wirkungsvollste Sauerstoffquenscher scheint das Lycopin zu sein. Als
Sonnenschutz für die Haut werden Carotinoide schon länger eingesetzt. Sie
schützen die Zellen nicht nur vor den durch die UV-Strahlung entstehenden
Radikalen, sondern scheinen auch die durch Sonnenlicht verminderten
körpereigenen Abwehrkräfte zu stärken.
Vermutet wird weiterhin, dass bestimmte Carotinoide die Zellkommunikation
untereinander durch Kanäle (gap junctions) fördern. Eine gestörte
Zellkommunikation wird u.a. auch für ein entartetes Wachstum (Krebs)
verantwortlich gemacht.
Möglicherweise kann durch eine carotinoidreiche Ernährung einer altersbedingten
Maculadegeneration vorgebeugt werden. Vor allem Lycopin scheint sich günstig auf
die Blutfettwerte auszuwirken.
Vorkommen:
Die wichtigsten Carotinoidquellen stellen Gemüse und Obst dar, auch hier gilt,
dass die höchsten Mengen in Schale oder äußeren Blättern stecken. Karotte und
Kürbis sind die wichtigste Quelle für a-Carotin, Tomate, rosa Grapefruit und
Guave sind reich an Lycopin, Xanthophylle sind vor allem in Gemüsen (Kohl,
Spinat, Paprika) enthalten. Natürliche Quellen für Carotinoide stellen auch die
Alge Dunaliella salina und Rotes Palmöl dar.
Folgende Tabelle zeigt einige Beispiele für das Vorkommen von Carotinoiden in
Pflanzen:
- ß- und y-Carotin, Lycopin, Rubixanthin, Violaxanthin Ringelblumenkraut
- ß-Carotin Eleutherococcuswurzel
- ß-Carotin Efeublätter
- ß-Carotin Holunderbeeren
- ß-Carotin Löwenzahnblätter
- ß-Carotin Eisenkraut
- a-, ß-, y-Carotin, Lykopin, Lutein Rotes Palmöl
- Lutein Arnikablüten
- Neoxanthin, Violaxanthin, Lutein und ß-Carotin Schwarzer Tee
- ß-Carotin, Lutein, Cryptoxanthin Kürbissamen
- ß-Carotin, Lutein, Violaxanthin und Neoxanthin Krause Blattpetersilie
- ß-, y-Carotin, Lycopin und Xanthophylle Hagebuttenfruchtfleisch
- Lutein, Flavoxanthin und Cryptoxanthin Goldrutenkraut
- ß-Carotin, Zeaxanthin, Neoxanthin, Fucoxanthinol Blasentang (getrocknet)
- ß-, y-Carotin, Cryptoxanthin, Zeaxanthin Sanddornbeeren
- ß-, y-Carotin, Cryptoxanthin, Lutein, Neoxanthin, Phytofluen, Phytoin,
Rubixanthin, Violaxanthin Feigen (Zusammensetzung variiert je nach Sorte)
Literatur:
- Bernhard Watzl, Achim Bub:
- Carotinide Ernährungs-Umschau 48(2001) Heft 2
- Gunter Metz: Phytamine - Pflanzliche Nahrung zur Prävention PZ-Schriftenreihe
Nr. 13 (2001), Govi Verlag
- Uwe Gröber: Orthomolekulare Medizin, 2000,
- Wissenschaftliche Verlagsgesellschaft Stuttgart
- Georg Schiller, Karl Hiller: Arzneidrogen, 4. Aufl. 1999,
- Spektrum Akademischer Verlag
- Hager ROM 2002, Springer Verlag
36
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
CARVACROL: Highs for carvacrol in the published database (Duke, 1992) include
wild bergamot, Monarda fistulosa, (to 2.0%), thyme (1.9), winter savory (1.7),
horsebalm (1.3), mother of thyme (1.0), summer savory (0.6%), ajwan (0.3) and
betel leaf, (to 0.24% on a dry weight basis).
Cineol = eucalyptol
1,3,3-Trimethyl-2-oxabicyclo[2,2,2]octan
37
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
entzündungshemmend. So werden die Symptome von Erkältungskrankheiten und
Entzündungen der Atemwege wirksam bekämpft.
Die Einreibung mit einem Balsam steigert zusätzlich die Durchblutung in dem
behandelten Hautareal. Dadurch wird über bestimmte Reflexe auch eine
Durchblutungssteigerung in den darunter liegenden Atmungsorganen erreicht.
CINEOLE: Plants containing more than 300 ppm's cineole (as their maximum
reported dry weight content) are basil (to 776), beebalm (to 2,735), cardamom
(to 56,000), cinnamon (to 800), eucalypt (to 29,750), fennel (to 300), ginger
(to 5,000), hyssop (to 610), large cardamom (to 15,000), lavender (to 3,435),
lemon leaf (to 700), lemon verbena (to 450), nutmeg (to 3,520), peppermint (to
1,390), rosemary (to 8,125), spearmint (to 9,375), sweet annie (to 6,600), tansy
(to 1,300), tarragon (to 500), turmeric (to 720), and yarrow (to 960).
Phytother Res. 2000 Jun;14(4):240-4
Antiinflammatory and antinociceptive effects of 1,8-cineole a terpenoid
oxide present in many plant essential oils.Santos FA, Rao VS.
Department of Physiology and Pharmacology, Faculty of Medicine, Federal
University of Ceará, P.O.B. 3157, 60430-270 Fortaleza, Ceará, Brazil.
1,8-Cineole (cineole), a terpenoid oxide present in many plant essential
oils displays an inhibitory effect on some types of experimental inflammation in
rats, i.e. paw oedema induced by carrageenan and cotton pellet-induced
granuloma. Cineole also inhibits in mice, the acetic acid-induced increase in
peritoneal capillary permeability and the chemical nociception induced by
intraplantar formalin and intraperitoneal acetic acid. Activity was present in
these tests, at an oral dose range of 100-400 mg/kg. In the formalin test, the
antinociceptive effect of cineole was not reversed by pretreatment of mice with
naloxone (1 mg/kg, s.c.), a mu-opioid receptor antagonist, suggesting the
involvement of a non-opioid mechanism. Cineole demonstrated a significant
inhibitory effect on locomotion and also potentiated the pentobarbital sleeping
time in mice, indicating a plausible depressant effect on the central nervous
system. The present results, when taken together with the recent reports that
describe the inhibitory effects of cineole on the formation of prostaglandins
and cytokines by stimulated monocytes in vitro, may provide additional evidence
for its potential beneficial use in therapy as an antiinflammatory and analgesic
agent. Copyright 2000 John Wiley & Sons, Ltd.
PMID: 10861965 [PubMed - indexed for MEDLINE]
Citral,citroenaroma
ook bekend als geranial (citral a) of neral (citral b), komt voor in de
essentiele olie van citroengrass, citroen, limoen en sinaasappel. Het is, naast
limoneen, een van de karakteristieke aroma's van de citrusfamilie.
38
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
Mandarinenschalen-, Petitgrain-, Limette-, Verbena- sowie Eucalyptusölen
enthalten (z.B. von Eucalyptus staigeriana). Fast einziger Bestandteil im Öl der
Pflanze Bakhousia citriodora.
Beschreibung
Das im Riechstoffhandel anzutreffende Produkt "Citral" besteht fast immer aus
einem Gemisch der beiden Stereoisomeren (sog. Z-E - Isomere) Geranial (trans-
Form) und Neral (cis-Form, siehe Formelzeichnungen unten). Es handelt sich dabei
um eine schwach gelblich gefärbte, ölige, aber dennoch leicht bewegliche, klare
Flüssigkeit mit starkem Zitronengeruch. Geranial und Neral haben zwar ähnliche
Eigenschaften, doch ist der Zitronenduft von reinem Neral weniger streng
("lieblicher") als derjenige von Geranial. Das Verhältnis von Citral a zu Citral
b in Lemongrasöl beträgt etwa 85 zu 15.
Citral ist in Wasser nahezu unlöslich, aber mischbar mit zahlreichen organischen
Lösungsmitteln wie Ethanol, Ether, Phthalsäure-diethylester, Propylenglycol
sowie mit Mineralölen und ätherischen Ölen. Der Siedepunkt liegt bei 228 °C.
Gewinnung
Citral wird meist aus den beiden gut zugänglichen ätherischen Ölen isoliert, die
hohe Anteile des Duftstoffes enthalten: Lemongras und Litsea-Cubeba. Der Aldehyd
kann aber auch synthetisch (durch Oxidation des korrespondierenden Alkohols
Geraniol) erzeugt werden
Citral: Highs for citral in database Duke include ginger (to 1.35%), basil (to
0.7%), East Indian lemongrass (to 0.42%), West Indian lemongrass (to 0.34%),
bois-de-rose (to 0.15%), clary sage (to 0.09%), lemon (to 0.03%0 and carrot seed
(to 0.02%) on a dry weight basis.
39
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
Zuivere cocaïne wordt in de geneeskunde gebruikt als lokaal anestheticum, onder
meer in de KNO-heelkunde. Het wordt bijvoorbeeld als een 10% oplossing op het
neusslijmvlies aangebracht. Het slijmvlies is na circa 10 minuten volledig
gevoelloos, zodat onder deze plaatselijke verdoving in de neus geopereerd kan
worden. Zo kan het neustussenschot recht worden gezet of neuspoliepen worden
verwijderd. Bijkomende voordelen zijn dat de bloedvaten van het neusslijmvlies
onder invloed van cocaïne vernauwen zodat de ingreep minder bloederig is, en dat
het slijmvlies slinkt waardoor er meer ruimte komt.
In zuivere vorm heeft cocaïne een sterk stimulerend effect. Veel mensen weten
cocaïne-gebruik in hun leven in te passen zonder in de problemen te raken.
Cocaïne wordt in het uitgaanscircuit meestal via de neus geïnhaleerd ('coke
snuiven'). De meeste verslaafden gebruiken het met ammonium opgeschoonde crack,
wat gerookt wordt met een zogenaamde basepijp. Het roken van coke geeft een
sterk 'flash'-effect, zoals roken van heroïne dat ook doet. In tegenstelling tot
het roken van heroïne is cocaïne binnen een kwartier tot een halfuur weer
uitgewerkt. De roes kan maximaal een uur duren. Cocaïne is alleen geestelijk
verslavend, maar minder sterk dan heroïne. Cocaïne wordt ook gebruikt door
mensen die een grote prestatie moeten leveren ('yuppendrug').
Geschiedenis
Coenzyme Q-10
Het coenzym Q10, kort: Q10, ook bekend als CoQ10 of ubiquinon, is een
vetoplosbare, vitamine-achtige stof die in alle menselijke en dierlijke cellen
voorkomt. De belangrijkste functie van coenzym Q10 is die van cofactor voor
verschillende belangrijke omzettingsstappen in de energieproductie (ATP-
40
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
productie) in de cel. Het is ook belangrijk als antioxidant. Coenzym Q10 is
structureel verwant aan vitamine K en vitamine E.
Geschiedenis
Coenzym Q10 werd in 1957 ontdekt door professor Fred L. Crane en collega's aan
de Universiteit van Wisconsin-Madison Enzyme Institute, die het isoleerden uit
de mitochondriën van een runderhart[1][2].
In 1958 werd de chemische structuur opgehelderd door Professor Karl Folkers en
zijn medewerkers bij Merck[3][2].
In 1972 waren Folkers en zijn collega Gian Paolo Littaru de eersten die bij
hartzwakte een coenzym Q10 deficiëntie constateerden.
In de jaren '80 van de vorige eeuw is het wetenschappelijk onderzoek naar
coenzym Q10 goed op gang gekomen. Dit werd mede veroorzaakt doordat coenzym Q10
toen in grote hoeveelheden commercieel verkrijgbaar werd via farmaceutische
bedrijven in Japan, maar ook door het beschikbaar komen van geavanceerde
analysesystemen zoals hogedrukvloeistofchromatografie, waardoor coenzym Q10
niveaus in bloed en weefsel direct gemeten konden worden.
Functie in de cel
Coenzym Q10 is aanwezig in de mitochondriën van de cel, met name in de binnenste
membraan van het mitochondrion. Daar speelt het een belangrijke rol in de
oxidatieve fosforylering[5][6], ook wel elektronentransportketen of
ademhalingsketen genoemd. In dit proces worden elektronen die in de
citroenzuurcyclus ontstaan stapsgewijs via een aantal proteïnen (flavoproteïnen,
cytochromen, enzymen) overgedragen aan uiteindelijk zuurstof. Gelijktijdig wordt
daarbij adenosinetrifosfaat (ATP) gevormd, de belangrijkste energieleverancier
van het lichaam. Onder gezonde omstandigheden wordt 90% van de ATP in het
lichaam op deze manier geproduceerd.
Coenzym Q10 speelt in deze zogenoemde elektronentransportketen een rol als
coenzym voor tenminste drie mitochondriale enzymen, te weten de complexen I, II
en III, waar het elektronen accepteert die afkomstig zijn van deze complexen.
Coenzym Q10 is ook een coenzym voor enzymen in andere delen van de cel.
In de gereduceerde vorm is coenzym Q10 hydroquinon (ook ubiquinol genaamd), een
krachtige lipofiele (vetminnende) antioxidant die in staat is andere
antioxidanten zoals vitamine C en E te hergebruiken[5][7].
Mogelijk heeft coenzym Q10 ook een rol in de cellulaire communicatie en in de
genexpressie[7][8].
Biosynthese
Coenzym Q10 kan in principe door het lichaam uit het aminozuur tyrosine worden
aangemaakt. Dit is een gecompliceerd proces waar in totaal 19 omzettingsstappen
voor nodig zijn, en dat afhankelijk is van het voldoende aanwezig zijn van
tenminste zeven vitaminen (vitamine B2, B3, B5, B6, foliumzuur, vitamine B12 en
vitamine C) en verschillende spoorelementen[9].
41
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
In het lichaam van een gezonde volwassene is in totaal ongeveer 0,5 tot 1,5 gram
coenzym Q10 aanwezig[4]. Cellen die veel energie nodig hebben, zoals hart-,
nier-, lever- en spiercellen, bevatten relatief veel mitochondria, en dus ook
veel coenzym Q10.
Gebruik van sommige medicijnen (met name statines): De aanmaak van coenzym Q10
en cholesterol wordt door hetzelfde enzym (HMG-CoA reductase oftewel 3-hydroxy-
methylglutaryl coenzym A) gereguleerd. Dit enzym reguleert de vorming van
mevalonzuur, een gemeenschappelijke voorloper van beide stoffen. De werking van
statines, een klasse cholesterolverlagende medicijnen (bijvoorbeeld
simvastatine, lovastatine, pravastatine), is gebaseerd op remming van de werking
van dit enzym, met als gevolg dat mensen die deze medicijnen gebruiken ook
verlaagde co-enzym Q10 niveaus in spierweefsel en bloed hebben[10][11][12][13]
[5].
Of en in hoeverre coenzym Q10 suppletie deze daling kan terugdringen is
momenteel onderwerp van wetenschappelijk debat.[11][12][14][15][16].
42
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
die in menselijke en dierlijke cellen voorkomt. Coenzym Q10 uit chemische
synthese echter bevat daarnaast ook cis-isomeren, welke waarschijnlijk niet
werkzaam zijn.
Tijdens de commerciële productie van coenzym Q10 ontstaan kristallen, die de
biologische beschikbaarheid verminderen. Verhitting doet de kristallen
verdwijnen. Het smeltpunt van coenzym Q10 is 48 graden celsius. Tijdens het
proces van afkoelen ontstaan echter in het algemeen nog grotere kristallen. Ook
bepaalde oplosmiddelen kunnen de kristalvorming tegengaan.
Kaneka corporation is de grootste producent van Coenzym Q10 in de wereld met
fabrieken in Japan en de Verenigde Staten, daarna volgen Nisshin Pharma,
Asahikasei Pharma en Mitsubishi Gas Chemical (MGC).
Gezondheidseffecten
Bloeddruk
Er zijn meerdere referenties betreffende het effect van Q10 op bloeddruk bij
mensen (voor een overzicht van deze studies: [20]). In een recente metastudie
van klinische studies van Q10 bij hypertensie heeft een onderzoeksgroep onder
leiding van Professor FL Rosenfeldt (van het Cardiac Surgical Research Unit,
Alfred Hospital, Melbourne, in Australië) alle gepubliceerde studies van Q10 in
hypertensie onderzocht. Daarnaast heeft de groep ook de algemene effectiviteit
en consistentie van de therapeutische effecten en neveneffecten samengevat. De
metastudie was uitgevoerd op 12 klinische studies (362 patiënten), bestaande uit
3 randomized, gecontroleerde proeven, één crossover studie en acht open label
studies. De onderzoeksgroep besloot dat Q10 het potentieel heeft bij
hypertensieve patiënten de systolische bloeddruk met 17 mm Hg en de diastolische
bloeddruk met 10 mm Hg te verlagen zonder noemenswaardige neveneffecten[21].
Samenvattend: Uit klinische tests en meta-studies is gebleken dat Q10 nuttig kan
zijn bij de behandeling van (zeer) hoge bloedruk, als aanvulling op- of als
alternatief voor de bestaande medicatie.
Controverse
Producenten van producten die zijn gebaseerd op Q10 of waaraan Q10 is toegevoegd
stellen dat er sprake is van een aantal gezondheidsvoordelen. Een aantal
risicogroepen (rokers, zware drinkers, lijders aan een aantal ziekten, ouderen)
zou het risico van Q10-deficiëntie kunnen bestrijden door preventief Q10 te
slikken. Verder zou het verouderingsproces op die wijze kunnen worden vertraagd
en zou het risico op een aantal typen kanker worden verminderd.
Er is veel onderzoek gedaan naar de rol die Q10 speelt in het menselijk lichaam.
Toch zijn de uitkomsten van al deze onderzoeken niet altijd met elkaar in
overeenstemming, vooral waar het de zin van het innemen van Q10 betreft. Ook
metastudies spreken elkaar tegen. Of het slikken van Q10 supplementen een
bijdrage levert aan de gezondheid staat vooralsnog ter discussie. Veel onderzoek
43
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
blijkt ook direct door de fabrikant gesponsord te zijn en wordt als weinig
wetenschappelijk beschouwd.[22]
Volgens producent Pharma Nord zou Q10, mits voldoende gedoseerd, een preventieve
werking hebben op het gebied van hart- en vaatziekten en kanker, het
immuunsysteem versterken en tevens zorgdragen voor meer energie.
Wetenschappelijk gezien zijn dergelijke claims twijfelachtig. In 2003 daagden de
Keuringsraad Aanprijzing Gezondheidsproducten (KAG) en de Consumentenbond
producent Pharma Nord voor de rechter omdat deze in zijn reclame-uitingen
beweerde dat Q10 een remedie zou zijn voor parodontitis-patiënten [23] . Pharma
Nord verloor die rechtszaak.[24] [25]
Conclusie
Hoewel Q10 mogelijk nuttig kan zijn bij de behandeling van hoge bloeddruk,
moeten gezondheidsclaims van fabrikanten en leveranciers kritisch worden
bekeken. Op hoge bloeddruk na, is er geen aandoening waarvoor eenduidig bewijs
bestaat dat Q10 een positief effect zou hebben. Een gebrek aan Q10 kan alleen
door een arts worden vastgesteld. Gezondheidsklachten waaraan een gebrek aan Q10
ten grondslag ligt zijn - zeker tot het 40ste levensjaar- uiterst zeldzaam. Q10
is niet in staat de negatieve effecten van een ongezonde levensstijl te
compenseren of 'neutraliseren'. Het is daarom niet zinvol Q10 in de voeding aan
te vullen.
Referenties:
1. ^ (en) Crane FL, Hatefi Y, Lester RL, et al. Isolation of a quinone from
beef heart mitochondria. 1957. Biochim Biophys Acta 25:220-221. PMID 13445756
2. ^ a b c (en) Langsjoen PH, Introduction to coenzyme Q10 gratis volledige
artikel
3. ^ (en) Wolf DE, Hoffman CH, Trenner NR, Arison BH, Shunk CH, Linn BD,
McPherson JF, and Folkers K. Structure studies on the coenzyme Q group. J Am
Chem Soc 1958: 80:4752
4. ^ a b (en) Bhagavan HN, Chopra RK. Coenzyme Q10: absorption, tissue
uptake, metabolism and pharmacokinetics. 2006. Free Radic Res 40:445-453. DOI:
10.1080/10715760600617843 PMID 16551570 gratis volledige artikel
5. ^ a b c (en) Ernster L, Dallner G. Biochemical, physiological and medical
aspects of ubiquinone function. 1995. Biochim Biophys Acta 1271:195-204. PMID
7599208
6. ^ (en) Dutton PL, Ohnishi T, Darrouzet E, Leonard, MA, Sharp RE, Cibney
BR, Daldal F and Moser CC. 4 Coenzyme Q oxidation reduction reactions in
mitochondrial elektron transport (pp 65-82) in Coenzyme Q: Molecular mechanisms
in health and disease edited by Kagan VE and Quinn PJ, CRC Press (2000), Boca
Raton
7. ^ a b c (en) Crane FL. Biochemical functions of coenzyme Q10. 2001. J Am
Coll Nutr 20:591-598. PMID 11771674 gratis volledige artikel
8. ^ Groneberg DA, Kindermann B, Althammer M, Klapper M, Vormann J, Littarru
GP, Döring F. Coenzyme Q10 affects expression of genes involved in cell
signalling, metabolism and transport in human CaCo-2 cells. Int J Biochem Cell
Biol 37, 1208 – 1218, 2005
9. ^ Citefout 8; No text given.
10. ^ (en) Folkers K, Langsjoen P, Willis R, et al. Lovastatin decreases
coenzyme Q levels in humans. 1990. Proc Natl Acad Sci U S A 87:8931-8934. PMID
2247468 gratis volledige artikel
11. ^ a b (en) Langsjoen PH, Langsjoen AM. The clinical use of HMG CoA-
reductase inhibitors and the associated depletion of coenzyme Q10. A review of
animal and human publications. 2003. Biofactors 18:101-111. PMID 14695925
12. ^ a b (en) Hargreaves IP, Duncan AJ, Heales SJ, et al. The effect of HMG-
CoA reductase inhibitors on coenzyme Q10: possible biochemical/clinical
implications. 2005. Drug Saf 28:659-676. PMID 16048353
13. ^ (en) Passi S, Stancato A, Aleo E, et al. Statins lower plasma and
lymphocyte ubiquinol/ubiquinone without affecting other antioxidants and PUFA.
2003. Biofactors 18:113-124. PMID 14695926
14. ^ (en) Levy HB, Kohlhaas HK. Considerations for supplementing with
coenzyme Q10 during statin therapy. 2006. Ann Pharmacother 40:290-294. DOI:
10.1345/aph.1G409 PMID 16449543
44
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
15. ^ (en) Nawarskas JJ. HMG-CoA reductase inhibitors and coenzyme Q10. 2005.
Cardiol Rev 13:76-79. DOI: 10.1097/01.crd.0000154790.42283.a1 PMID 15705257
16. ^ (en) Langsjoen PH, Langsjoen JO, Langsjoen AM, et al. Treatment of
statin adverse effects with supplemental Coenzyme Q10 and statin drug
discontinuation. 2005. Biofactors 25:147-152. PMID 16873939
17. ^ Kalén A, Appelkvist E-L, Dallner G: Age-related changes in the lipid
compositions of rat and human tissues. Lipids 24: 579-584, 1989
18. ^ (en) Weber, C.: Dietary intake and absorption of coenzyme Q. In: Kagan,
V.E. & Quinn, P.J. (Eds.): Coenzyme Q: Molecular mechanisms in health and
disease. (http://www.amazon.com/gp/reader/0849387329) CRC Press, 2000, p. 209-
215.
19. ^ (en) Kaikkonen J, Nyyssönen K, Tuomainen TP, et al. Determinants of
plasma coenzyme Q10 in humans. 1999. FEBS Lett 443:163-166. DOI: 10.1016/S0014-
5793(98)01712-8 PMID 9989597 gratis volledige artikel
20. ^ Cupp MJ and Tracy TS. Chapter 4: Coenzyme Q10 (Ubiquinone,
Ubidecarenone), pp 53-85 in Dietary Supplements edited by Cupp MJ and Tracy TS
Humana press, Totowa, New Jersey (2003)
21. ^ Rosenfeldt FL, Haas SJ, Krum H, Hadj A, Ng K, Leong J-Y, Watts GF.
Coenzyme Q10 in the treatment of hypertension: a meta-analysis of the clinical
trials. J Human Hypertension 21: 297-306, 2007
22. ^ Kees Karsten, Dennis Verhoeve, Bruno Loos en Sacha Eikenboom. Fabrikant
misleidt parodontitis patienten met Q10. Wetenschappelijke onderbouwing van
vermeend effect ontbreekt. Nederlands Tandartsenblad 52/7/1997
23. ^ D.S. Joffe, "Een pil tegen parodontitis?", Vereniging tegen de
Kwakzalverij, 10 November 2003
24. ^ T. L. P. Watts, BDS, MDS, PhD, FDS, Department of Periodontology and
Preventive Dentistry, UMDS, Guy’s Hospital London Coënzyme Q10 and periodontal
treatment: is there any beneficial effect? British Dental Journal 1995;178: 209-
213
25. ^ Consumentengids april 1995
26. ^ Arrondissementsrechtbank Amsterdam, uitspraak KAG vs. Pharma Nord &
House of Trends, 25 september 1997
27. ^ Kees Karsten, Dennis Verhoeve, Bruno Loos en Sacha Eikenboom. Fabrikant
Bio-Quinon Q10 veroordeeld. KAG, consumentenbond en NVvP tevreden over uitspraak
rechter. Nederlands Tandartsenblad 52/21/1997
45
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
patients with mean left ventricular (LV) ejection fraction 26%, mean LV internal
diameter 71 mm and in NYHA class 2-3. The patients received coenzyme Q10 100 mg
twice daily or placebo for 12 weeks in a randomized double-blinded placebo
controlled investigation. Before and after the treatment period, a right heart
catheterisation was done including a 3 minute exercise test. The stroke index at
rest and work improved significantly, the pulmonary artery pressure at rest and
work decreased (significantly at rest), and the pulmonary capillary wedge
pressure at rest and work decreased (significantly at 1 min work). These results
suggest improvement in LV performance. Patients with congestive heart failure
may thus benefit from adjunctive treatment with coenzyme Q10. [Munkholm H,
Hansen HH, Rasmussen K. 1999. Dept. of Cardiology, Aalborg Hospital, Denmark).
Coenzyme Q10 treatment in serious heart failure. Biofactors 1999; 9(2-4): 285-
9].
46
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
Costunolide in Saussurea lappa (Costus)
Andere Namen: a-(4,8-Dimethyl-2-hydroxy-cyclodecadien-(3,7)-yl)-acrylsäure
BRN: k.A.
CAS-Nr.: [553-21-9]
HN: 1186500
Chemische Charakterisierung: Sesquiterpen-Lacton (Anm.: die Endung -olid
kennzeichnet Lactone) mit Germacran-Grundgerüst
Molekülmasse / F.W.: 232,31 g/mol
Summenformel: C15H20O2
Vorkommen
Costunolid ist ein Bestandteil von Costusöl (daher der Name!), dem Wurzelöl von
Saussurea lappa L.; weiterhin wird sein Vorkommen beschrieben in Lorbeeröl
(Stammpflanze: Laurus nobilis L.) sowie in Pflanzen der Gattungen Artemisia (A.
balchanorum) und Frullania.
Beschreibung
Bei dem Stoff handelt es sich um weiße Kristalle mit einem Schmelzpunkt von ca.
106-107 °C, die in den organischen Lösungsmitteln Aceton und Diethylether
löslich sind. Wasser löst die Substanz praktisch nicht.
Verwendung
Costunolid hat nur Bedeutung als Inhaltsstoff der oben genannten ätherischen
Öle, welche in der Parfümerie gelegentlich gebraucht werden. Ein Einsatz der
Reinsubstanz als Duftstoff erfolgt aber nicht, im Gegenteil ist die Anwesenheit
des Stoffes in Parfums unerwünscht: Er besitzt ausgeprägte hautsensibilisierende
Eigenschaften und ist daher wesentlich für die allergene Wirkung von
Costuswurzelöl, aber auch von Lorbeeröl, verantwortlich!
Eine Parfüm-Allergie ist daher oft auf die Anwesenheit solcher ätherischer Öle
zurückzuführen. Im Costuswurzelöl ist auch Dehydrocostuslacton enthalten, der
die allergene Wirkung von Costunolid noch verstärkt.
Interessant ist der wissenschaftliche Einsatz von Costuslactonen (Costunolid,
synthetische Derivate von Costunolid und Dehydrocostuslacton) als
Wachstumsregulator bei Pflanzen. Geprüft wurden die stimulierenden Wirkungen
dieser Stoffe auf das Wurzelwachstum bei Hypokotylschnitten von Phaseolus
radiatus L. Besonders aktiv waren in dieser Hinsicht die im Costusöl
vorkommenden Lactone 4-b-Methoxy-dehydrocostuslacton und Saussureal.
Literaturverzeichnis
- HAGERs Handbuch der Pharmazeutischen Praxis 5. Aufl. (Springer Verlag,
Berlin) - Band 3, S. 351: Sensibilisierungspotential von Costuswurzelöl und
Costunolid; Band 6, S. 619ff: Monographische Abhandlung der Gattung Saussurea
- HAUSEN B.M., Allergiepflanzen - Pflanzenallergene - Handbuch und Atlas der
allergie-induzierenden Wild- und Kulturpflanzen (ecomed Verlagsgesellschaft,
Landsberg 1988)
- HAUSEN B.M., Dtsch. Med. Wschr. 110, 634 (1985)
- OPDYKE D.L.J., Food Cosmet. Toxikol. 12, 867 (1974)
- ROTH L./DAUNDERER/KORMANN K., Giftpflanzen - Pflanzengifte. Vorkommen -
Wirkung - Therapie, 4. Aufl., S. 250 (ecomed Verlagsgesellschaft, Landsberg
1994): Costunolid in Lorbeeröl
47
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
Goed oplosbaar in Ethanol, Ether, Chloroform
Slecht oplosbaar in water
Synthese
Uitgangstof voor coumarine in planten is kaneelzuur. Coumarine is op zijn beurt
de basis voor synthese van diverse andere stoffen, zoals aesculine, umbelliferon
en de ferocoumarinen.
Synthetisch wordt coumarine door middel van een Perkin synthese uit
salicylaldehyde en ijsazijn bereid.
Gebruik
Coumarine en verscheidene van haar verbindingen werden vroeger als smaakstof
gebruikt. Sinds de jaren 1950 is dat niet meer toegestaan, omdat coumarine in
grotere doses schadelijk bleek te zijn. Coumarine is een anticoagulans,
('bloedverdunner') en kan bij inname onder andere leverschade, nierschade en
hoofdpijn veroorzaken. Daarnaast blijkt uit dierproeven en ander onderzoek dat
coumarine gentoxisch en daarmee mogelijk kankerverwekkend is. Om deze reden
wordt wel geadviseerd niet teveel kaneel (dat coumarine bevat) te gebruiken.
In de geneeskunde worden coumarine en sommige van haar verbindingen als medicijn
gebruikt. Dit vanwege de remmende werking op de bloedstolling.
Verder wordt coumarine wel gebruikt als ratten bestrijdingsmiddel; bij hogere
doses treden inwendige bloedingen op.
In parfum en andere geurcomposities is coumarine belangrijk als geurstof. Met
name in fougère parfums is coumarine een noodzakelijk ingrediënt.
Vanwege haar fluorescente eigenschappen wordt coumarine wel gebruikt als
optische witmaker.
Cumarine
leiten sich von den Phenolsäuren ab und finden sich häufig in Pflanzen der
Familien der Dolden- und Rautengewächse. Die Stammverbindung ist das Cumarin (1-
H-1-Benzopyran-2-on), das erst beim Welkprozess enzymatisch gebildet wird und
z.B. das typische Aroma des Waldmeisters ausmacht. Häufig sind sie mit dem
ätherischen Öl der Pflanze vergesellschaftet.
Mittlerweile sind etwa 500 verschiedene Cumarine bekannt. Toxikologisch
bedeutungsvoll sind das durch Fäulnisprozesse z.B. in angeschimmelten Kleeheu
entstehende Dicumarol, das zu hämorrhagischen Erkrankungen von Weidevieh führen
kann (sweet glover desease) und die als stark leberkanzerogenen Aflatoxine in
Schimmelpilzen, die aus Polyketiden gebildet werden.
Synthetisch hergestellte 4-Hydroxy-Cumarinderivate werden in der Medizin als
orale Antikoagulantien verwendet.
Wirkungen
Cumarin wirkt ähnlich wie das Rutosid entzündungshemmend, abschwellend und
durchblutungsfördernd. Zubereitungen aus cumarinhaltigen Pflanzen wie z.B. der
Steinklee werden zur Behandlung von Venenleiden eingesetzt. Da Cumarin im
Tierversuch lebertoxische und kanzerogene Eigenschaften zeigte, wird empfohlen,
die Langzeitaufnahme durch cumarinhaltige Lebensmittel wie z.B. zimthaltige
Tees, zu begrenzen. Die Übertragbarkeit der Befunde auf den Menschen ist
allerdings strittig, da die Toxizität von Cumarin speziesabhängig
unterschiedlich ist. In einigen Studien konnte sogar ein günstige Effekte bei
Tumorleiden nachgewiesen werden.
Höhere Dosierungen von Cumarin treten Kopfschmerzen und Benommenheit auf.
Dicumarol:
Dicumarol wirkt antagonistisch zu Vitmain K und hemmt daher die Bildung von
Gerinnungsfaktoren in der Leber, wobei dafür die Hydroxylgruppe an C-4 des
Cumarin-Grundgerüsts essentiell ist. Aus dieser Verbindung wurden die oralen
Antikoagulantien entwickelt.
Furanocumarine:
Besonders lineare Furanocumarine vom Typ des Psoralens besitzen
photosensibilisierende Eigenschaften, d.h. es können in Verbindung mit
Sonnenlicht starke Entzündungen der Haut und Sonnenbrand hervorgerufen werden.
48
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
Medizinisch wird dieser Effekt zur Behandlung von Psoriasis und Vitiligo bei der
PUVA-Therapie (Psoralenderivat + UVA-Bestrahlung) ausgenutzt.
Pyranocumarine:
Visnadin wirkt im Tierversuch erweiternd auf die Herzkranzgefäße und positiv
inotrop. Die Wirksamkeit ist jedoch nicht durch klinische Studien belegt.
Aflatoxine:
Aflatoxine werden von bestimmten Schimmelpilzen auf stärke- und fetthaltigen
Lebensmitteln, wie z.B. Nüsse, Brot, Mais, gebildet und wirken karzinogen auf
die Leber. Verschimmelte Lebensmittel sind daher nicht mehr für den Verzehr
geeignet und sollten komplett weggeworfen werden.
Vorkommen:
Cumarin-Typ Bezeichnung Beispiel
Cumarin Cumarin Waldmeister, Steinklee, Liebstöckel,
Pastinakfrüchte,Tonkabohnen
Hydroxycumarine Umbelliferon Engelwurz, Kamillenblüten, Seidelbastrinde,
Feigenblätter, Pastinakfrüchte
Aesculetin Ringelblume, Rosskastanienrinde
Scopoletin Ringelblume, Feigenblätter
Aesculin Rosskastanienrinde
Furanocumarine Bergapten Engelwurz, Feigenblätter, Bärenklau-Arten,
Liebstöckel, Raute
Psoralen Feigenblätter, Bärenklau-Arten, Liebstöckel, Raute
Diuretisch Xanthoxin Feigenblätter, Bärenklau-Arten
Angelicin Bärenklau-Arten
Pimpinellin Bärenklau-Arten, Pastinakfrüchte
Pyranocumarine Visnadin Bischofskraut
Literatur:
Georg Schiller, Karl Hiller:Arzneidrogen, 4. Aufl. 1999, Spektrum Akademischer
Verlag
Hager ROM 2002,Springer Verlag
Gunter Metz:Phytamine - Pflanzliche Nahrung zur Prävention
PZ-Schriftenreihe Nr. 13 (2001), Govi Verlag
LITERATUUR
1. Thangapazham RL, Sharma A, Maheshwari RK. Multiple molecular targets in
cancer chemoprevention by curcumin. AAPS J. 2006 Jul 7;8(3):E443-9.
49
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
2. Cheng AL, Hsu CH, Lin JK et al. Phase I clinical trial of curcumin, a
chemopreventive agent, in patients with high-risk or pre-malignant lesions.
Anticancer Res. 2001 Jul-Aug;21(4B):2895-900.
3. Lev-Ari S, Starr A, Vexler A et al. Inhibition of pancreatic and lung
adenocarcinoma cell survival by curcumin is associated with increased apoptosis,
down-regulation of COX-2 and EGFR and inhibition of Erk1/2 activity. Anticancer
Res. 2006 Nov-Dec;26(6B):4423-30.
4. Bhattacharyya S, Mandal D, Sen GS el al. Tumor-induced oxidative stress
perturbs nuclear factor-kappaB activity-augmenting tumor necrosis factor-alpha-
mediated T-cell death: protection by curcumin. Cancer Res. 2007 Jan 1;67(1):362-
70.
5. Chearwae W, Shukla S, Limtrakul P et al. Modulation of the function of the
multidrug resistance-linked ATP-binding cassette transporter ABCG2 by the cancer
chemopreventive agent curcumin. Mol Cancer Ther. 2006 Aug;5(8):1995-2006.
6. Wortelboer HM, Usta M, van Zanden JJ et al. Inhibition of multidrug
resistance proteins MRP1 and MRP2 by a series of alpha,beta-unsaturated carbonyl
compounds. Biochem Pharmacol. 2005 Jun 15;69(12):1879-90.
7. Kim JE, Kim AR, Chung HY et al. In vitro peroxynitrite scavenging activity of
diarylheptanoids from Curcuma longa. Phytother Res. 2003 May;17(5):481-4.
Curcumine
Synonyms: 1,7-Bis(4-hydroxy-3-methoxyphenyl)-1,6-heptadiene-3,5-dione,
turmeric yellow
Description:Curcumin is a a water soluble orange-yellow coloured powder.
Curcumin is one of three curcuminoids of turmeric. The other two curcuminoids
are demethoxycurcumin and bisdemethoxycurcumin.
Distribution: Curcumin is obtained by solvent extraction from dried turmeric
roots.
Action of Curcumin:Curcumin has antioxidant, anti-inflammatory, antiviral and
antifungal actions. Studies have shown that curcumin is not toxic to humans.
Curcumin exerts anti-inflammatory activity by inhibition of a number of
different molecules that play an important role in inflammation. Turmeric is
effective in reducing post-surgical inflammation. Turmeric helps to prevent
atherosclerosis by reducing the formation of bloods clumps.
Curcumin inhibits the growth of Helicobacter pylori, which causes gastric ulcers
and has been linked with gastric cancers.
Curcumin can bind with heavy metals such as cadmium and lead, thereby reducing
the toxicity of these heavy metals. This property of curcumin explains its
protective action to the brain. Curcumin acts as an inhibitor for
cyclooxygenase, 5-lipoxygenase and glutathione S-transferase.
50
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
Cynarine in Artisjokblad
Description
Cynarin can be classified as a phenylpropanpoid and is derived from the bonding
of the phenolic acids, caffeic acid and quinic acid. Cynarin displays
hepatoprotective and hypercholesterolaemic actions.
Cytochroom P450
Het cytochroom P450 enzymsysteem (ook wel afgekort als CYP, P450 of CYP450) is
een verzameling enzymen waarvan er een aantal belangrijk zijn bij de afbraak van
verschillende lichaamsvreemde (xenobiotische) stoffen (zoals medicijnen en
toxinen).
Andere cytochroom P450 enzymen zijn betrokken bij de biosynthese van steroïden,
prostaglandinen en retonoïden. Cytochroom P450 komt praktisch alle levende
cellen voor. CYP enzymen zijn gevonden bij alle levensvormen, waaronder
zoogdieren, vogels, vissen, wormen, planten, schimmels, bacteriën en archaea.
51
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
CYP1A2, CYP2C9, CYP2C19, CYP2D6 en CYP3A4 zijn de belangrijkste enzymen in het
metabolisme van geneesmiddelen. Circa 40-50% van alle geneesmiddelen wordt via
Cyp3A4 afgebroken.
D
Diosgenin,een steroïdsaponine in Yamwortel
Diosgenin is a steroid sapogenin which is isolated from various plants.
Diosgenin is the starting material for the synthesis of a number of hormonal
products such as DHEA. The estrogenic effects of diosgenin have also been
demonstrated. It can be converted to ecdysone, pregnenolone, and progesterone.
Synonym: nitogenin. Diosgenin is converted into natural progesterone
scientifically. There are no enzymes in the human body that will convert
diosgenin, which is the active component of wild yams into progesterone.
Diosgenin is still very useful in the body and has been used by phytotherapists
for centuries as an adaptagen. Whatever the effects of wild yam, it does not
have the same benefits as Natural progesterone.
Description
Saponins and sapogenins, including diosgenin, obtained by extraction from plants
and vegetables are useful for the treatment of hypercholesterolaemia. An extract
of fenugreek seeds containing > 95% steroidal saponins reduced the total plasma
cholesterol of rats by 18-22% without effecting plasma triglycerides. Both
fenugreek and Dioscorea spp. yield diosgenin.
52
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
Huidcellen zijn geen spieren. De darmcellen waarmee Wageningse onderzoekers
onlangs interessante effecten van het [overigens behoorlijk giftige]
plantaardige steroid a-chaconine aantoonden waren ook geen spieren. Maar al met
al wordt het toch steeds waarschijnlijker dat er in de natuur plantaardige
steroiden voorkomen die interessant voor sporters zijn.
Dopamine,informatiemolecule in hersenen
Zie neurotransmitter
E
Echinacein in Rode zonnehoed
Zie alkylamides of alkymides
Estragol
53
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
De aromastoffen estragol, methyleugenol en safrol komen van nature voor in
basilicum, anijs, venkel, nootmuskaat, foelie, dragon en kaneel. Bij dieren
blijken deze stoffen schadelijk te zijn. Hoewel onvoldoende bekend is over de
risico’s voor de mens, zijn er sterke aanwijzingen voor een schadelijk effect.
Inmiddels is het gebruik van estragol en methyleugenol als zuivere stof (aroma)
in voedingsmiddelen verboden. Safrol was al verboden als aromastof. Estragol,
methyleugenol en safrol mogen dus alleen nog in de vorm van kruiden voorkomen in
levensmiddelen.
Veilige hoeveelheden zijn voor estragol, methyleugenol en safrol niet aan te
geven. Het is wel zo dat bij lage hoeveelheden het grootste deel op veilige
wijze wordt afgebroken, terwijl bij hogere hoeveelheden de onveilige
afbraakmethode de overhand krijgt.
Normaal keukenkruidengebruik van de genoemde kruiden en matig gebruik van
producten als pesto en anijsalcoholica kan naar alle waarschijnlijkheid geen
kwaad. Alleen dragon levert al in gebruikelijke hoeveelheden vrij veel estragol
en methyleugenol. Liefhebbers van pesto en anijsdrankjes en mensen die venkel-
en anijsthee gebruiken om bepaalde klachten te verlichten, kunnen relatief veel
estragol en methyleugenol binnenkrijgen. Vanwege het safrolgehalte èn de acute
schadelijkheid is het belangrijk af te zien van het gebruik van sassafras en
dong quai als kruidenmiddel en in de vorm van etherische olie.
Richtlijnen:
Nota
Omdat ze kankerverwekkend zijn mag de levensmiddelenindustrie ze niet meer
gebruiken als geur- en smaakstof. Maar verbindingen als safrol, estragol en
methyleugenol zitten ook in kruiden. Daar kunnen ze geen kwaad, ontdekte een
Wageningse promovenda. Andere componenten blokkeren de kankerverwekkende
eigenschappen van de smaakmakers.
54
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
basilicum ook bestanddelen zitten die voorkomen dat de alkenylbenzenen
veranderen in kankerverwekkende verbindingen. Ze remmen de enzymen die de
smaakstoffen omzetten.’ Jeurissen sluit niet uit dat ook andere voedingsmiddelen
dan tuinkruiden de remmende componenten bevatten.
‘Ik heb alleen onderzoek gedaan in reageerbuizen’, besluit Jeurissen. ‘We weten
daarom nog niet of alle stoffen in basilicum daadwerkelijk de lever bereiken,
waar de kankerverwekkende metabolieten van alkenylbenzenen ontstaan. Stel dat de
alkenylbenzenen wel in de lever komen, maar de remmende componenten in basilicum
niet. Dan heb je alsnog een probleem. Om meer zekerheid te hebben over de
risico’s van deze stoffen zouden we eigenlijk ook de effecten in proefdieren
moeten bestuderen.’
Ethanol
(ook ethylalcohol) is de bekendste alcohol uit de scheikunde; het is namelijk de
alcohol die in alcoholische dranken zit. In het dagelijkse spraakgebruik heet
ethanol simpelweg alcohol.
Alcohol was al bekend bij de inwoners van Sumerië, zo'n 5000 jaar voor Christus.
In alle tijden is er alcohol gedronken.
Ethanol vormt met water bij een verhouding van 96% ethanol en 4% water een
mengsel dat een lager kookpunt heeft dan zuiver water of zuivere alcohol en
waarvan ook de damp deze samenstelling heeft, zodat het mengsel niet meer door
verdere destillatie te scheiden is. Dit heet een azeotroop mengsel. Zuivere
alcohol zoals die in de handel wordt verkocht, is daarom 96% zuiver, of op een
andere manier verkregen. Nagenoeg 100% zuivere, watervrije ethanol ('absolute
alcohol') wordt verkregen door destillatie onder toevoeging van benzeen. Water
en benzeen vormen samen namelijk ook een azeotroop die kan worden
afgedestilleerd waarbij de alcohol overblijft. Het alcoholproduct bevat dan
echter nog sporen benzeen en is daardoor gevaarlijk bij consumptie. De laatste
resten water kunnen indien nodig ook worden verwijderd door destillatie met
geconcentreerde glycerine, of door ongebluste kalk of watervrij kopersulfaat toe
te voegen en het resterende mengsel af te destilleren. 'spiritus' is een
onzuivere vorm van 85% ethanol waaraan een giftige stof en een kleurstof zijn
toegevoegd, respectievelijk om het ondrinkbaar te maken en daar voor te
waarschuwen, zodat er geen accijns over hoeft te worden betaald.
55
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
Over Kruidnagel
Les clous de girofle sont en réalité les boutons floraux séchés d'un arbre
tropical; ceux-ci en forme de clous sont à l'origine du nom latin Clavus. Le
terme clou de girofle est apparu en 1225. Son odeur rappelle l'œillet (d'où son
nom en italien : Chiodo di garofano ie Clou d'œillet). On le retrouve dans le
cinq parfums chinois, dans le pot au feu, etc.
En Indonésie et en Asie du sud-est, il entre à hauteur de 40% dans les
cigarettes kretek, c'est la plus grosse consommation au monde.
EUGENOL: Highs for eugenol in Dukes database include cloves (to 18%), allspice
(to 3.6%), bayrum leaf (to 1.9%), galangal (to 1.2%), clove leaf (to 0.9%),
carrot seed (to 0.7%), shrubby basil (to 0.5%), cinnamon (to 0.35%), bayleaf (to
0.11%) and marjoram (to 0.11%) on a dry weight basis.
F
Fenolen en fenolcarbonzuren
In de fytochemie blijven de fenolzuren beperkt tot gehydrolyseerde derivaten van
benzoëzuur en kaneelzuur. Met uitzondering van hydrochinon komen enkelvoudige
fenolen in de natuur slechts zelden voor.
De van benzoëzuur afgeleide fenolzuren zijn heel courant, zowel in ongebonden
vorm als in de vorm van een ester (verbinding van een alcohol en een zuur,
zonder water) of een glucoside (glucosesamenstelling bestaande uit een of
meerdere suikers en een niet-glucoside en die door hydrolyse kan worden
ontbonden). Galluszuur bijvoorbeeld vormt een bestanddeel van hydrolyseerbare
tannines.
De van kaneelzuur afgeleide fenolzuren worden vaak veresterd. Tot die groep
behoren salicylzuur, cafeïnezuur, p-cumarinezuur en synapinezuur, die het meeste
voorkomen.
Men weet nog maar weinig over de uitwerking van fenolen, maar toch heeft
ervaring aangetoond dat zij een gunstig effect hebben bij aandoeningen van de
urinewegen en dat ze een ontstekingsremmende en anti-allergische werking hebben.
De resultaten van de momenteel lopende onderzoeken naar hun antibacteriële en
schimmeldodende eigenschappen zijn veelbelovend.
56
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
Flavonoïden
Flavonoïden vormen een grote familie van plantaardige stoffen. Ze bepalen in
groenten en fruit de grote variatie in kleuren, van geel tot rood en
donkerpaars. Flavonen (Latijnse flavus = geel) hebben hun naam te danken aan
plantenstoffen die gebruikt werden voor het geel verven van wol en katoen. Ze
worden ook aangeduid als bioflavonoïden en vroeger als vitamine P.
Tot nu toe zijn er ruim 4000 soorten flavonoïden beschreven. Aan de hand van hun
chemische structuur kunnen ze worden onderscheiden in:
Flavonen, Flavonolen, Catechinen, Isoflavonen, Flavononen en Anthocyanen.
Verwante bioactieve stoffen zijn onder meer carotenen*, glucosinolaten*,
organosulfiden en terpenen*.
De consumptie van flavonoïden via de westerse voeding is vergeleken met
Aziatische landen aan de lage kant, mede doordat ten gevolge van koken en
bewerken het gehalte aan flavonoïden met 50 tot 90 procent daalt. Vandaar het
advies tot het eten van meer (verse) groenten en fruit. Er bestaat echter geen
norm voor de minimale hoeveelheid flavonoïden die onze voeding zou moeten
bevatten.
57
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
Wetenschappers vermoeden dat er een verband bestaat met het sojagebruik.
In het algemeen verdient het aanbeveling (tenzij een arts anders voorschrijft)
bij gebruik van voedingssupplementen met isoflavonen geen dosering te gebruiken
die uitkomt boven de 100 milligram.
Uit onderzoek is namelijk niet bekend wat dit voor gevolgen kan hebben.
Formononetin
Zie ook fyto-oestrogenen
Fructo-Oligo-Saccharides (FOS)
Natural Sources:
Burdock root, Jerusalem artichokes, chicory root, dandelion root, salsify
root, onions, bananas, asparagus, leeks, garlic, globe artichoke, wheat and
other herbs.
Forms:
Powdered FOS extracts from chicory root; burdock root teas; chicory root
teas and alternative coffees; other herb teas rich in FOS.
Therapeutic Uses:
58
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
- Yeast Infections
Overview:
Chemistry:
Fructo-oligo-saccharides, including inulin, are widespread carbohydrates
belonging to a group of compounds known as fructans. Fructo-oligo-saccharides
like inulin can range in complexity from 2 to 60 fructose-units all linked
59
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
together. Fructans are produced naturally in over 36,000 plant species
worldwide, including 1,200 grasses, and after starch, are the most plentiful
carbohydrates occurring in nature. It has been estimated that as much as one
third of the total vegetation on earth consists of plants that contain fructans.
Suggested Amount:
Drink one to several cups of FOS-rich tea per day such as from burdock
root or take 1-2 tablespoons daily of pure FOS extracted from chicory roots.
Drug Interactions:
Soluble fibre may reduce the effectiveness of other medications and should
be taken at a separate time of day from these. For persons taking medications,
consult with your physician prior including sources of soluble fibre in your
diet for guidance on when and when not to take the soluble fibre supplements.
Contraindications:
Soluble fibre may reduce the effectiveness of other medications and should
not be taken at the same time as these. For persons taking medications, consult
with your physician prior to including major sources of soluble fibre in your
diet to receive guidance on when and when not to take the soluble fibre
supplements.
Side Effects:
FOS products and foods and herbs with fructans may initially cause
digestive upset for sensitive persons, including bloating and gas. This problem
is said to be transitory, as your body gets used to the complex carbohydrates,
and should not persist for more than approximately two weeks.
References:
Bliss DZ, Jung HJ, Savik K, Lowry A, LeMoine M, Jensen L, Werner C, Schaffer K.
2001. Supplementation with dietary fiber improves fecal incontinence. Nurs Res
2001 Jul-Aug; 50(4): 203-13.
Burke V, Hodgson JM, Beilin LJ, Giangiulioi N, Rogers P, Puddey IB. 2001.
Dietary protein and soluble fiber reduce ambulatory blood pressure in treated
hypertensives. Hypertension 2001 Oct; 38(4): 821-6.
Additional Information:
60
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
products and stevia leaves as alternative natural sweeteners can now be
purchased in health food stores and can help to avoid these blood sugar
fluctuations. Eating a more traditional diet based on the roots listed above is
another great way to help the body. Drinking burdock root tea every day has been
found to have a prolonged effect for keeping blood sugar balanced - even when
glucose is taken in afterwards, so a little goes a long way. FOS also supports
beneficial intestinal microflora that are absolutely essential for proper
digestion and over-all health.
Kajiwara S, Gandhi H, Ustunol Z. 2002. Effect of honey on the growth of and acid
production by human intestinal Bifidobacterium spp.: an in vitro comparison with
commercial oligosaccharides and inulin. J Food Prot 2002 Jan; 65(1): 214-8.
Department of Food Science and Human Nutrition, Michigan State University, East
Lansing 48824-1224, USA.
61
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
(wt/vol) honey, fructooligosaccharide (FOS), galactooligosaccharide (GOS), and
inulin. Inoculated samples were incubated anaerobically at 37degrees C for 48 h.
Samples were collected at 12-h intervals and examined for specific growth rate.
Levels of fermentation end products (lactic and acetic acids) were measured by
high-pressure liquid chromatography. Honey enhanced the growth of the five
cultures much like FOS, GOS, and inulin did. Honey, FOS, GOS, and inulin were
especially effective (P < 0.05) in sustaining the growth of these cultures after
24 h of incubation as compared with the control treatment. Overall, the effects
of honey on lactic and acetic acid production by intestinal Bifidobacterium spp.
were similar to those of FOS, GOS, and inulin.
62
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
substantially increases the proportion of bifidobacteria in the colonic flora,
but the concurrent administration of inulin does not enhance this effect.
Eenzame pioniers
De fructanen waren de eerste bestanddelen die bij dieren als prebioticum
onderzocht werden. De bestanddelen die deel uitmaken van de samenstelling van
een probioticum, zijn reeds in verschillende honderden bijkomende studies, zowel
in vitro als bij de mens, het onderwerp geweest van intensief onderzoek.
De selectieve fermentatie van de fructanen door bifidobacteriën ligt aan de
basis van de vele heilzame effecten voor de gezondheid die tot op heden
geïnventariseerd zijn. De algemeen aanvaarde invloeden zijn: een verbetering van
het darmtransit met een verhoogde frequentie en een groter volume van de
stoelgang, alsook de verbeterde intestinale opname van mineralen zoals calcium
en magnesium en vermoedelijk ook ijzer en zink. Al is het wetenschappelijk
bewijs van deze laatste eigenschap duidelijk aangetoond, blijft de
doeltreffendheid ervan, in termen van dagelijkse actieve dosis, afhankelijk van
de soort fructanen dat wordt ingenomen. De meest actieve samenstelling blijkt
een mengeling van oligofructose en inuline met lange ketens te zijn. Uit een
aantal studies, uitgevoerd op knaagdieren, blijken de fructanen in belangrijke
mate het vetmetabolisme te beïnvloeden, in het bijzonder door een verlaging van
de triglyceridemie en dit als gevolg van een vermindering van het gehalte VLDL
lipoproteïnen. Ook bij de mens wijzen een aantal studies in die richting,
voornamelijk bij patiënten met een normale tot lichte hypertriglyceridemie,
hoewel dit door nog meer betrouwbare en minder controversiële gegevens moet
bevestigd worden. Voor het ogenblik spitst het onderzoek zich vooral toe op de
anti-infectueuze eigenschappen van de fructanen, de verbetering van de
gezondheid van de beenderen, alsook op hun anti-tumorale eigenschappen.
63
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
oligofructose gevormd, een fructaan met korte keten, (gemiddelde PG van 4).
Voedingstechnologen zijn evenwel in staat een inuline met lange keten te
synthetiseren (‘HP', met een gemiddelde PG van 25), alsook een tussenliggend
mengeling van oligofructose en inuline met lange keten (Synergy-1 genaamd). Het
verschil in lengte van de fructaanmolecule is van belang. Naargelang de lengte
van de keten kan het bestanddeel zijn werking op verschillende plaatsen in het
lichaam uitoefenen: in het proximale deel zijn vooral de korte ketens werkzaam
(inuline en oligofructose), in het distale deel vooral de lange ketens (inuline
HP). De mengeling is nagenoeg over het ganse lichaam werkzaam. Een detail dat
toch niet zonder belang is, vermits de plaats van fermentatie de opname van
mineralen of de anti-tumorale eigenschappen kan beïnvloeden.
De honger misleiden?
Wanneer de werking van prebiotica wordt toegelicht kan men niet voorbij gaan aan
het uitzonderlijk potentieel van onderzoeksresultaten die recentelijk in verband
met het gebruik van prebiotica in de voeding werden gepubliceerd.
Zo stelde prof. Nathalie Delzenne de resultaten van haar recent onderzoek voor,
uitgevoerd door een team verbonden aan de Unité de pharmacocinétique,
métabolisme, nutrition et toxicologie (UCL). Ze onderzochten de invloed van
fructanen op de intestinale synthese van gluco-incretinen (peptines betrokken
bij de regeling van de voedingsaanbreng en/of de functies van de pancreas,
afgescheiden door de endocriene cellen aanwezig in de intestinale mucosa). Het
betreft met name twee krachtige anorexigenen: het Glucagon-Like Peptide-1 (GLP-
1), het Peptide YY (PYY) en een anorexigene stof, aangemaakt in de maag: het
ghreline. De onderzoeken uitgevoerd op ratten tonen een duidelijke en blijvende
verhoging van de synthese van het GLP-1 aan wanneer deze gevoed worden met
fructanen. Interessante vaststelling was ook dat de waarden van het ghreline in
het bloed van de knaagdieren lager waren bij aanwezigheid van fructanen in de
voeding. Deze resultaten die via moleculaire biologie werden verkregen
bevestigen het verzadigingseffect van fructanen dat reeds vroeger door diverse
studies werd aangetoond. Daarbij komt dat een verhoogde endogene secretie van
het GLP-1 leidt tot een verbetering van de koolhydratenhomeostase bij ratten
lijdend aan diabetes. Voldoende redenen dus om het werkingsmechanisme van de
eetlust bij zwaarlijvigheid en diabetes bij de mens in deze context van naderbij
te gaan onderzoeken.
64
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
met lange ketens en oligofructose wordt toegediend de samenstelling van de
bacteriële biofilms (via een fysieke barrière van bifidobacteriën) in de
darmslijmvliezen van de ratten, waarin een darmflora van menselijke oorsprong
werd geënt, verbetert. Het onderzoek toont aan dat de verdikking van het
slijmvlies er komt door een verhoging van het aantal goblet cellen
( slijmbekercellen). In vergelijking met de controleratten, leidde deze
interventie tot een significante daling van de kolonisatie van de invasieve
Salmonella thyphimurium . De bacteriële biofilms vormen een nieuwe theorie in
het prebiotica verhaal, hoewel dit zeker nog verder moeten worden onderzocht.
Dit is ook het geval in verband met de vermeende invloed op het GALT (Gastro-
intestinal Associated Lymphoid Tissue), het intestinaal immuunsysteem. Volgens
W.Allan Walker (Havard Medical School), is het perfect denkbaar dat de indirecte
invloed van prebiotica op de intestinale immuniteit ook met bepaalde probiotica
bekomen wordt, zij het door aanhechting, door een wijziging van pro- en anti-
inflammatoire interleukinen of door een respons in de IgA afscheiding. Andere
studies wijzen ook op de directe invloed van prebiotica op de immuniteit. In de
toekomst zal het voor de pre- en probiotica belangrijk zijn hand in hand samen
te werken, zoals duidelijk in het SYNCAN-project werd aangetoond.
Furocumarine in Schermbloemigen
Zie ook cumarine
65
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
Furocumarine (auch Furanocumarine) kommen häufig in Doldenblütlern vor wie
Bärenklau (Riesen-Bärenklau, Wiesen-Bärenklau) und Angelika (Engelwurz),
außerdem in Rautengewächsen wie Zitruspflanzen (darunter Bergamotte, Zitrone,
Limette, Grapefruit, Bitterorange u.a.) sowie in einer Reihe weiterer Pflanzen.
Furocumarine gehören zu den sekundären Pflanzenstoffen und dienen als
Phytoalexine.
Das Grundgerüst der Furocumarine besteht aus einem Benzolring, an den je ein
Furanring und ein α,β-ungesättigter Lactonring ankondensiert sind. Bekannte
Furocumarine sind Xanthotoxin, Psoralen und Bergapten.
Wie alle α,β-ungesättigten Verbindungen sind Furocumarine sehr reaktiv. Unter
Einwirkung von Sonnenlicht (UVA- und UVB-Strahlung) werden Furocumarine
photoaktiviert. Prominentes Beispiel ist der giftige Saft des Riesen-Bärenklaus
(Herkulesstaude). Die darin enthaltenen Furocumarine schädigen den menschlichen
Organismus auf dreierlei Weise:
* Photosensibilisierend/Phototoxisch: Gelangen Furocumarine auf die Haut und
werden anschließend dem Sonnenlicht ausgesetzt, kommt es je nach Schwere zu
verbrennungsähnlichen Symptomen (Hautrötung, Schwellung, Blasenbildung,
Läsionen, Photopigmentierung, Narbenbildung). Siehe auch Berloque-Dermatitis,
Photodermatitis.
* Allergieauslösend: Photoaktivierte Furocumarine reagieren mit den Eiweißen
der Haut und wirken als Haptene allergen.
* Krebserregend: Furocumarine bilden kovalente Verbindungen mit den
Pyrimidinbasen der DNA, vernetzen so die DNA-Doppelstränge irreversibel
miteinander und wirken dadurch krebserregend.
66
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
Anwendung
PUVA-Therapie (Psolarene und UV-A)
Xanthotoxin [Synonyme: Methoxalen, Ammoidin, 8-Methoxypsolaren (8-MOB)] in
Kombination mit Bestrahlung durch langwelliges UV-Licht bei verschiedenen
Hautkrankheiten, insbesondere Vitiligo und Psoriasis
Fyto-oestrogenen
Zie flavonoïden, isoflavonen
Eigenschappen en werking
Uit onderzoek naar een mogelijk verband tussen voedingspatronen en bepaalde
chronische ziekten in Westerse en Oosterse landen bleek het heilzame effect van
fyto-oestrogenen. In China, Japan en andere delen van Azië lijden minder mensen
aan hart- en vaatziekten en bepaalde soorten kanker dan in Europa en Noord-
Amerika. Dat verschil zou deels te danken zijn aan de Oosterse keuken, waarvan
plantaardig, vezelrijk voedsel het hoofdbestanddeel is.
Mogelijk werken fyto-oestrogenen op dezelfde manier als hormoonvervangende
therapieën ter verlichting van sommige menopauzeklachten. Het huidige onderzoek
richt zich op de rol die fyto-oestrogenen (en in het bijzonder isoflavonen)
eventueel spelen bij de bescherming tegen bepaalde soorten kanker die met de
hormoonhuishouding te maken hebben, zoals borst- en prostaatkanker. Fyto-
oestrogenen zouden wellicht ook beschermen tegen osteoporose (botontkalking) en
hart- en vaatziekten.
Behoefte
Vrouwen die aan kanker lijden of daar een verhoogd risico op lopen (vooral
borst- en baarmoederkanker) kunnen overwegen supplementen met fyto-oestrogenen
te gebruiken. Er zijn echter ook studies waaruit blijkt dat het gebruik van
isoflavonen juist het risico verhoogt. Ook lijkt het erop dat fyto-oestrogenen,
door voortschrijdende ontkalking van de botten te voorkomen, de ontwikkeling van
osteoporose kunnen tegengaan.
Vrouwen in de menopauze kunnen door het gebruik van fyto-oestrogenen enige
verlichting vinden van klachten als opvliegers en nachtelijk zweten. Tijdens de
menopauze begint de hoeveelheid oestrogeen in het lichaam af te nemen. Door dit
tekort aan te vullen, beschermen fyto-oestrogenen tegen hartaandoeningen en
verlichten ze de ongemakken waarmee de menopauze gepaard kan gaan.
Aanbevolen hoeveelheid
Er is geen aanbevolen dagelijkse hoeveelheid voor fyto-oestrogenen vastgesteld.
Lees de instructies op de verpakking aandachtig en overschrijd nooit de
aanbevolen dosis, die overigens varieert per merk en type.
67
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
* mensen die kanker (met name borst- en baarmoederkanker) hebben gehad of
daar een verhoogd risico op hebben. Er zijn echter ook studies waaruit blijkt
dat het gebruik van isoflavonen juist het risico verhoogt. Als een
farmacologische hormoontherapie gevolgd wordt, kan deze medicatie verstoord
worden door het gebruik van supplementen. Overleg met de arts is dus zeker aan
te raden.
* mensen van wie het eten zeer weinig fyto-oestrogenen bevat.
Referenties
Bowman MA, Spangler JG. - 1997 - Osteoporosis in women. Prim Care.;24(1):27-36.
Lock M -1991 - Contested meanings of the menopause. Lancet.;337:1270-1272.
Shaw CR -1997- The perimenopausal hot flash: epidemiology, physiology, en
treatment. Nurse Pract.;22:55-56.
Sharp PC, Kunen JC - 1997 - Women's cardiovascular health. Prim Care.;24(1):1-
14.
Bron: VMS Medic Info
Fyto-sterolen
Plantensterolen of ‘fytosterolen’ werden voor het eerst als chemische entiteit
beschreven in 1922. Het basisskelet is een steroidstructuur, verwant aan
cholesterol, wat een belangrijke bouwsteen is van de celmembraan. Er bestaan
meer dan 200 verschillende types fytosterolen. Zij kenmerken zich door één of
twee onverzadigde koolstofbindingen.
‘Fytostanolen’ zijn gehydrogeneerde fytosterolen (zonder onverzadigde
verbindingen) en planten bevatten hiervan slechts sporen (1,2).
Besluit
Fytosterolen, maar vooral fytostanolen in bepaalde dieetmargarines, creëren enig
perspectief voor preventie van hart- en vaatziekten door een verlaging van het
totaal circulerend cholesterol. Tot nu toe beschikken we niet over gegevens wat
harde eindpunten betreft.
Referenties
1. Bouic PJ. The role of phytosterols and phytosterolins in immune modulation: a
review of the past 10 years. Curr Opin Clin Nutr Metab Care 2001;4:471-5.
2. Plat J, Mensink RP. Effects of plant sterols and stanols on lipid metabolism
and cardiovascular risk. Nutr Metab Cardiovasc Dis 2001;11:31-40.
68
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
3. Wong NC. The beneficial effect of plant sterols on serum cholesterol. Can J
Cardiol 2001;17:715-21.
4. Spiller, G. A. Ed. 1996. CRC Handbook of Lipids in Human Nutrition. CRC
Press. Boca Raton, FL. 233 pp. stlund RE. Phytosterols in human nutrition. Annu
Rev Nutr 2002;22:533-49.
5. Lichtenstein AH. Plant sterols and blood lipid levels. Curr Opin Clin Nutr
Metab Care 2002; 5:147-152.
6. Katan MB, Grundy SM, Jones P, et al. Efficacy and safety of plant stanols and
sterols in the management of blood cholesterol levels. Mayo Clin Proc
2003;78:965-78.
7. www.benecol.com/home2.jhtml (geraadpleegd op 18 juni 2004).
8. www.becel.nl/home/content (geraadpleegd op 18 juni 2004)
Fytosterolen zijn niet afkomstig uit cholesterol (in dieren aanwezig) maar uit
planten (‘fyto’). Zowel plantaardige steroïden (=fytosterolen) als dierlijke
(=cholesterol) kunnen in de mens omgezet worden tot cortison, testosteron (bij
de man) of oestradiol (bij de vrouw), maar toediening van cholesterol is veel te
gevaarlijk met het oog op aderverkalking. Daarom, zelfs als het
cholesterolgehalte te laag zou zijn, is het beter fytosterolen te nemen in de
vorm van de hiervoor aangegeven voedingsmiddelen. Ook kunt u de apotheek vragen
om een bereiding te maken op basis van geneeskruiden, zoals Eleutherococcus,
ginseng, sabal,taraxacum, soja en tarwekiemen (100 tot 200 milligram van elk van
deze gedroogde gepulveriseerde kruiden is voldoende voor een dagdosis. Neem dit
gedurende 4 tot 6 weken). Dit is een natuurlijke methode om zogenaamde
steroïdale moleculen (zoals cortison, maar ook testosteron en oestrogenen) in
opbrengst te vermeerderen. De klieren die deze hormonen produceren, zullen hun
taak gemakkelijker en sneller uitvoeren wanneer u zorgt voor meer grondstoffen
voor deze hormonen, met name fytosterolen. U vindt deze in voeding, met name in
volle granen, zaden en pitten (bijvoorbeeld vijgen, bessen en zelfs druiven- en
pompoenpitten), noten (alle soorten zijn goed), wortels (peentjes, radijsjes,
pastinaak, knolselderij en dergelijke) en sojabonen.
G
Genisteïne en soja
Zie flavonoïden, isoflavonen, fyto-oestrogenen
69
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
WANNEER GEBRUIKEN
Overgang:
In enkele grote onderzoeken (HERS I/II en WHI) is gevonden dat soja wel de
voordelen heeft, maar niet de nadelen van hormoontherapie.
Uit deze onderzoeken blijkt dat vrouwen in de overgang er goed aan zouden doen
om sojaproducten in hun voeding op te nemen. De overgangsklachten nemen hierdoor
af. Bovendien kunnen de plantaardige (fyto-) oestrogenen gunstig zijn bij de
preventie van kanker en hart- en vaatziekten. Een hierbij heel belangrijk
isoflavon is genisteïne (heeft een oestrogeenwerking). Deze is volgens onderzoek
werkzaam bij o.a. osteoporose, hart- en vaatziekten en menopauze klachten.
Cholesterol:
Soja-extract kan ook het cholesterolgehalte verlagen en vooral het ‘slechte’ LDL
cholesterol. De Amerikaanse FDA, de hoogste voedingsautoriteit van de Verenigde
Staten, zegt dat soja- producten bijdragen tot een vermindering van het risico
op hart- en vaatziekten.
Preventie kanker:
Uit meerdere onderzoeken blijkt ook de beschermende rol van isoflavonen tegen
een aantal andere aandoeningen zoals kanker en botontkalking. In een grote
studie in Japan bleek de inname van isoflavonen geassocieerd te zijn met een
verminderd risico op borstkanker.
SAMENVATTING
Een goed soja-extract is een uitstekend hulpmiddel voor vrouwen in en na de
overgang. Het beste is het te nemen ter preventie. Maar ook tijdens de menopauze
verbetert het allerlei klachten die geassocieerd worden met de overgang, maar er
niet bij hoeven te horen.
TOT SLOT
Ook rode klaver-extract is geschikt voor alle bovenstaande klachten. Maar
sommige mensen voelen zich prettiger bij een soja-extract. Dit is een kwestie
van individuele voorkeur.
REFERENTIES
Messina MJ. Nutr Clin Care. 2002 Nov-Dec;5(6):272-82. Soy foods and soybean
isoflavones and menopausal health.
Suthar AC, Banavalikar MM, Biyani MK. Indian J Exp Biol. 2001 Jun;39(6):520-5.
Pharmacological activities of Genistein, an isoflavone from soy (Glycine max):
part II--anti-cholesterol activity, effects on osteoporosis & menopausal
symptoms.
Suthar AC, Banavalikar MM, Biyani MK. Indian J Exp Biol. 2001 Jun;39(6):511-9.
Pharmacological activities of Genistein, an isoflavone from soy (Glycine max):
part I--anti-cancer activity.
Hasler CM.
J Cardiovasc Nurs. 2002 Jul;16(4):50-63; quiz 75-6. The cardiovascular effects
of soy products.
Fitzpatrick LA.
Endocrinol Metab Clin North Am. 2003 Mar;32(1):233-52, viii. Duncan AM, Phipps
WR, Kurzer MS; Best Pract Res Clin Endocrinol Metab. 2003 Jun;17(2):253-7;
Phyto-oestrogens.
Kritz-Silverstein D, Von Muhlen D, Barrett-Connor E, Bressel MA :Menopause. 2003
May-Jun;10(3):196-202.
GENISTEIN: Duke: I've been seeking reliable data for three years now, but here's
the best I can do for my Independence Day rundown, on a high-low for food grade
genistein sources (I'm stretching the point by including clover flowers, rarely
consumed by normal non-herbalists); sub-clover 473 ppms, tarhui (Lupinus
mutabilis) 111 ppms, peanut 54, groundnut (Apios americana) 48, soybean 46,
crimson-clover blossum 25, red clover blossum 19, fenugreek 18, montane clover
10, fababean 6, zigzag clover 6, strawberry clover 5, mungbean 2. Note that
subclover flowers have almost ten times as much as soybean, enough that cattle
grazing the sub-clover often have estrogenic problems, even miscarriage. And I
like my peanuts even better, now that I see they have more genistein than
soybean. Any day now the following table is due for publication.
70
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
Psoralea corylifolia 1528.0 539.7 SOYBEANS 24.1 37.6
(Kudzu Root 316.9 949.8) Black eyed peas 23.3 0.3
Yellow split pea 45.8 0.4 Pinto beans 22.3 23.2
Black turtle beans 45.1 0.4 Mung beans 21.8 0.3
Baby lima beans 40.1 0.4 Azuki beans 21.2 4.6
Large lima beans 34.4 0.3 Faba beans 19.9 5.0
Anasazi beans 29.8 6.5 Great northern beans 17.7 7.2
Red kidney beans 29.3 2.7 Anthyllis vulneraria 3.7 1.8
Red lentils 25.0 5.2
GERANIOL: Highs for geraniol in Dukes database include horsebalm (to 2.9%),
carrot (to 0.8%), skhabar (to 0.7%), merrill flowers (to 0.44%), mahapengiri (to
0.3%), mountain mint (to 0.28%), tea (to 0.25%) and east Indian lemongrass (to
0.25%) on a dry weight basis.
Glucosinolate / Mosterdolieglycosiden
71
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
Senfölglucoside (Glucosinolate) sind charakteristische Inhaltsstoffe von
Pflanzen aus der Überordnung Capparanae, wobei die Kreuzblütengewächse
(Brassicaceae) zu den bei uns am bekanntesten Familien zählt. Diese Verbindungen
zersetzen sich bei Zellverletzung durch das pflanzeneigene Enzym Myrosinase zu
den für Geschmack und Geruch typischen Senfölen und Nitrilen und bieten somit
der Pflanze einen Schutz vor Fraßschäden und mikrobiellem Befall.
Durch Zerkleinern der Gemüse wird die verfügbare Menge an Senfölen erhöht,
wogegen ein Erhitzen zu einer Einbuße führt. Besonders wertvoll in der Ernährung
sind Sprossen aus Rettich-, Radieschen-, Kressesamen u.ä.
Einteilung:
Chemisch gesehen sind Glucosinolate das Sulfat einer Thiohydroxamsäure, wobei
das Molekül durch am organischen Schwefelatom gebundene Glucose stabilisiert
wird.
Bei Zellverletzung kommt es unter dem Einfluss von Myrosinase in Gegenwart von
Ascorbinsäure zur Abspaltung von Sulfat zur Umlagerung zum entsprechenden
Isothiocyanat bzw. Thiocyanat, in schwach saurem Millieu dagegen zu einem
Nitril. Besitzt der Alkylrest eine ß-Hydroxylgruppe wird unter Ringbildung ein
2-Oxazolidinthion-Derivat wie z.B. Goitrin gebildet. Flüchtige Senföle zeichnen
sich durch einen stechenden Geruch, nichtflüchtige durch einen scharfen
Geschmack aus, während Nitrile ein lauchartiges Aroma besitzen.
Wirkungen:
Von den Abbauprodukten der Glucosinolate vermutet man krebshemmende
Eigenschaften, die allerdings vom Zeitpunkt des Verzehrs abhängig sind. So wird
vermutlich die Entstehungsphase bösartiger Zellen gehemmt, indem bestimmte
Phase-I-Enzyme, die für eine Giftung verantwortlich sind, gehemmt und Phase-II-
Enzyme, die die Ausscheidung fördern, induziert werden. Dabei wirken die
verschiedenen Verbindungen synergistisch, d.h. besser als die einzelnen,
isolierten Substanzen. Zu der antikanzerogenen Wirkungen könnte auch eine
antioxidative und immunmodulierende Wirkung der Senföle beitragen. Indolhaltige
Glucosinolate scheinen wegen eines phytestrogenen Effekts die Entstehung
hormonabhängiger Tumoren wie Brust- oder Prostatakrebs hemmen zu können.
Weiterhin besitzen die Senföle und Thiocyanate insbesondere die aus Kresse oder
Meerrettichwurzel eine wachstumshemmende Wirkung auf bestimmte Bakterien und
Pilze, was insbesondere bei Harnwegsinfekten vorteilhaft sein könnte.
Thiocyanate, Isothiocyanate und insbesondere Goitrine können die Bildung eines
Kropfes begünstigen. Beim Menschen kommen diese Effekte aber kaum zum Tragen, da
die hierfür erforderlichen Mengen mit der Nahrung kaum erreicht werden. Trotzdem
sollte auf eine ausreichende Jodzufuhr geachtet werden.
In konzentrierten Zubereitungen (z.B. Rettich- oder Kressesaft) wirken die
Senföle stark schleimhautreizend. Diese Säfte sollten daher nur verdünnt
eingenommen werden.
Vorkommen:
Glucosinolat Alkylrest Beispiele
Glucocapparin Methyl- Kaperngewächse
Glucoerucin 4-Methylthiobutyl- Kohlarten, Ölraute
Glucoraphanin 4-Methylsulfinyl-3-butylen- Brokkoli, Rettich
Glucoiberin 3-Methylsulfinylpropyl- Weißkohl, Blumenkohl, Brokkoli,
Schleifenblumensamen
Sinigrin Allyl- Schwarzer Senf, Kohlarten, Rettichsamen,
Meerrettichwurzel
Progoitrin 2-Hydroxy-3-butenyl- Raps, Kohlarten
Glucotropaeolin Benzyl- Garten- und Kapuzinerkresse
Gluconasturtiin Phenethyl- Garten- und Brunnenkresse, Schwarze Senfsamen
Glucosinalbin 4-Hydroxybenzyl- Weißer Senf
Glucobrassicin 3-Indolylmethyl- Kohlarten, Senf, Rettich
Literatur:
Bernhard Watzl:
Bernhard Watzl, Glucosinolate, Ernährungs-Umschau 48 (2001) Heft 8
Gunter Metz:
72
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
Phytamine - Pflanzliche Nahrung zur Prävention PZ-Schriftenreihe Nr. 13 (2001),
Govi Verlag
Georg Schiller, Karl Hiller:
Arzneidrogen, 4. Aufl. 1999, Spektrum Akademischer Verlag
Hager ROM 2002, Springer Verlag
Glycerol, glycerine
Das wasserfreie Glycerin ist eine dicklich-sirupartige (viskose); stark
wasseranziehende und süß schmeckende Flüssigkeit (vgl. Name: von griech. glykys
= süß). Die Süßkraft des Stoffes ist beachtlich, sie erreicht immerhin 60% der
Süße von Rohrzucker! Kühlt man wasserfreies Glycerin längere Zeit unter eine
Temperatur von 0 °C ab, so erstarrt es zu farblosen, rhombischen Kristallen.
Der Schmelzpunkt beträgt 17,9 °C; das Glycerin siedet bei 290 °C unter
Zersetzung. Erhitzt man es in einem Porzellantiegel mit dem Bunsenbrenner, so
brennt es nahezu rückstandsfrei ab. Beim Zerreiben einiger Tropfen zwischen den
Fingern fühlt sich die Substanz "fettig" an. Mit Wasser ist die Flüssigkeit in
jedem Verhältnis mischbar, dagegen ist sie in Diethylether und Chloroform
praktisch unlöslich. In Aceton ist wasserfreies Glycerol schwer löslich.
(1,2,3-Propantriol,"Ölsüß")
Darstellung:
Der Stoff wurde im Jahre 1873 von SCHEELE bei der Verseifung von Olivenöl und
Bleioxid gefunden.
Früher stammte Glycerin ausschließlich aus natürlichen Quellen (Glycerinwässer,
die bei der Fetthydrolyse anfallen), während in der Folgezeit die Gewinnung
durch chemische Synthese an Bedeutung gewann. Man geht dabei vom Propylen
(Propen) aus, wobei zuerst bei hoher Temperatur mit Chlor umgesetzt und später
unterchlorige Säure angelagert wird.
Glycoalcaloïde
Zie ook alcaloïden
73
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
Een glycoalcaloïde behoort tot een groep van giftige stoffen die in planten
gevonden worden, bijvoorbeeld planten die behoren tot de Nachtschadefamilie. Een
voorbeeld hiervan is solanine* in aardappelen, waarvan vooral rassen voor de
zetmeelproductie een hoog gehalte kunnen hebben. Bij het proeven van deze
aardappelen ontstaat er in de keel een branderig gevoel. Dit solanine is een
verbinding van het alkaloïde solanidine met een suikerketen en behoort derhalve
ook tot de chemische groep der glycosiden. Bij tomaten komt het tomatine voor,
een verbinding tussen het alkaloïde tomatidine met een vierwaardige suikergroep.
Vooral in nog groene tomaten kan een hoog gehalte voorkomen. In de V.S. zijn
vergiftigingen voorgekomen, omdat daar chutney gemaakt wordt waarbij veel
onrijpe tomaten worden gebruikt.
Glycosiden
Glycosiden zijn een groep van chemische stoffen die van nature vrijwel alleen in
planten voorkomen. Ze zijn opgebouwd uit een suiker (het glycon) en een niet-
suiker (het aglycon) deel. Glycosiden hebben vaak een belangrijke fysiologische
of farmacologische werking.
Classificatie
Chemisch gezien zijn glycosiden suikers die aan een niet-suiker zijn gebonden.
De glycosiden kunnen worden geclassificeerd aan de hand van het glycon, de type
verbinding of het aglycon.
De meest voorkomende suiker in glycosiden is glucose (druivensuiker), maar ook
galactose, rhamnose en grotere suikerketens komen voor. Naar gelang de chemische
aard van het suikergedeelte spreekt men derhalve ook wel van de glucosiden,
rhamnosiden etc. Ook kan onderscheid worden gemaakt naar het aantal
suikereenheden van het glycoside: de mono-, di- en triglycosiden etc.
* Type verbinding
Voorbeelden zijn:
1. de alcohol- en fenolglycosiden, zoals het salicine (pijnstiller uit de
wilgenbast) en glucovanilline.
2. de anthraquinonglycosiden. Deze glycosiden komen in sennapeulen, rabarber
en aloë voor. De toepassing is als laxantium (laxeermiddel).
3. de flavonoïdglycosiden. Deze grote groep bevat vele glycosiden.
4. de steroidglycosiden. Het aglycon is een steroïd skelet. Belangrijke
stoffen zijn het digoxine en digitoxine die in de moderne geneeskunde nog steeds
worden gebruikt. Ze worden gewonnen uit de Digitalis (vingerhoedskruid), Scilla
en Strophantus families.
5. de isothiocyanaatglycosiden. Zoals de naam al suggereerd bevatten deze
stoffen zwavel. Sinigrine en sinalbine komen in mosterdzaad voor.
6. de blauwzuurglycosiden, zoals amygdaline. Deze glycosiden behoren tot de
N-glycosiden. De stoffen komen veel voor amandelnoten en in de pitten van
kersen, appels, pruimen, perziken, abrikozen. Ook in cassave zitten veel van
deze glycosiden die voor gebruik uitgewassen moeten worden. Na contact met
bepaalde enzymen kan het zeer giftige blauwzuurgas (HCN) vrijkomen.
7. de coumarineglycosiden.
8. bepaalde saponinen.
Verspreiding
* Plantenrijk
De glycosiden komen verspreid in het plantenrijk voor, maar bepaalde glycosiden
met kenmerkende aglyconen zijn ook vaak kenmerkend voor bepaalde
plantenfamilies.
74
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
* Dierenrijk
Ook in dieren komen stoffen voor die feitelijk glycosiden zijn. In het menselijk
lichaam bijvoorbeeld, worden metabolieten van farmaca (in het algemeen niet-
suikers) vaak gekoppeld aan het suiker glucuronzuur. Hierdoor neemt de
wateroplosbaarheid toe waardoor de metaboliet beter via de nieren uitgescheiden
kan worden.
Ginsenosides / Ginsengosiden
Ginsenosides are a class of steroid-like compounds, triterpene saponins, found
exclusively in the plant genus Panax (ginseng). Ginsenosides have been the
target of research, as they are viewed as the active compounds behind the claims
of ginseng's efficacy. Because ginsenosides appear to affect multiple pathways,
their effects are complex and difficult to isolate.
Chemistry
Ginsenosides share a similar basic structure, consisting of gonane steroid
nucleus having 17 carbon atoms arranged in four rings. They are classified into
2 groups by the skeleton of aglycones, namely dammarane type and oleanane type.
[3]
Dammarane type includes 2 classifications: the 20(S)-protopanaxadiol [ppd] and
20(S)-protopanaxatriol [ppt] classifications. The ppd classification contains
the most abundant ginsenosides in ginseng, such as ginsenosides Rb1, Rb2, Rb3,
Rc, Rd, Rg3, Rh2, and the aglycone PD. The ppt classification contains
ginsenosides Re, Rg1, Rg2, Rh1, and the aglycone PT. Oleanane type includes
oleanolic acid derivatives. Canadian researchers have shown structure-function
relationship of ginsenosides in reducing cell proliferation and inducing
apoptosis in the human leukemia (THP-1) cell line. The presence of sugars at C-3
and C-6 in PD and PT aglycone structures reduces the potency to induce apoptosis
in leukemia cells. [4]
Pharmacokinetics
When taken orally, ppd-type saponins are mostly metabolized by intestinal
bacteria to ppd monoglucoside, 20-O-beta-D-glucopyranosyl-20(S)-protopanaxadiol
(M1). [5] In humans, M1 is detected in plasma from 7 hours after the intake of
Ginseng and in urine from 12 hours after the intake. These findings indicate
that M1 is the final metabolite of ppd-type ginsenosides. [2]
M1 is referred to in some articles as IH-901 [6] , and in others as compound-K.
[2]
75
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
Effect on glucose transport
Ginsenoside Rb1, Rb2, Rc, Rf, Rg1, Rg2 and Re were found to stimulate glucose
uptake in sheep erythrocytes dose-dependently. [7] The maximum effect was
observed at 1microM of ginsenoside Rb1 showing an increase of 24+/-5% above
basal activity. However, ginsenoside Rg3, chikusetsusaponin Ia, and glycyrrhetic
acid significantly inhibited glucose transport in sheep erythrocytes.
Sotaniemi et al. conducted human clinical study and demonstrated a reduction in
the levels of fasting blood glucose and glycosylated hemoglobin A1c (HbA1c)
relative to placebo in persons with type 2 diabetes mellitus treated with
ginseng. Ginseng improved mood and psychophysical performance which in turn
increased physical activity and reduced body weight. [8]
A preliminary clinical study by Canadian scientists revealed that American
ginseng has significant blood glucose-lowering action both in non-diabetic
subjects and subjects with type 2 diabetes mellitus when ginseng was given 40
minutes prior to the test meal. Therefore, ginseng may be useful as a means to
lower the glycemic index of diabetic diet, in order to improve glucose control.
[9]
The antihyperglycemic effect of ginseng may be of potential relevance in cancer
management, as NIDDM has been observed to be correlated with increased cancer
incidence and elevated insulin levels may stimulate growth of tumors. [10]
Antioxidant action
Several recent studies have suggested that the antioxidant and organ-protective
actions of ginseng are linked to enhanced nitric oxide (NO) synthesis in
endothelium of lung, heart, and kidney and in the corpus cavernosum. [1]
76
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
respiratory muscle endurance (reflected by increase in MVV). There was also an
increase in exercise capacity (reflected by increase in VO2max). [13]
Antiallergic Activity
Korean scientists studied the antiallergic activities of ginsenosides and their
metabolites, as produced by human intestinal bacteria. Compound-K which is a
main metabolite, had the most potent inhibitory activity on beta-hexosaminidase
release from RBL-2H3 cells and on the PCA (Passive cutaneous anaphylaxis)
reaction. The inhibitory activity of compound-K was more potent than that of
disodium cromoglycate, one of the commercial anti-allergic drugs. Their findings
suggest that the antiallegic action of compound-K originates from its cell
membrane stabilizing activity and that the ginsenosides are prodrugs with
extensive antiallergic properties. [15]
Antitumor activity
Japanese scientist H. Hasegawa discovered that M1 inhibits tumor cell growth by
suppressing glucose uptake. [16] He also found that M1 possesses antimetastatic
effects in vitro as well as in vivo. [17] Therefore it might have potential
clinical use in the prevention and treatment of cancer, especially with acquired
resistance to Cisplatin. [18]
South Korean scientists tested in vitro the antitumor activity of M1 against
four human cancer cell lines and one subline resistant to cisplatin, one of the
most effective antitumor agents used in cancer patients. The human cancer cell
lines tested were human myeloid leukemia (HL-60), pulmonary adenocarcinoma (PC-
14), gastric adenocarcinoma (MKN-45), hepatoma (HepG2) and Cisplatin-resistant
PC/DDP cell lines. M1 inhibited the proliferation of above cancer cells by 50%
at concentrations of 24.3, 25.9, 56.6, 24.9 and 20.3 μM respectively. This shows
that higher concentrations of M1 were needed to suppress 50% of tumor cells than
Cisplatin. However, M1 is not cross-resistant to Cisplatin-resistant
adenocarcinoma cell line and could be a candidate for the treatment of
Cisplatin-resistant pulmonary cancer.
Chemoprevention of cancer
Another group of researchers found that M1 inhibited the mutagenicity of
benzo[a]pyrene(B[a]P), a potent chemical carcinogen ubiquitous in our
environment. [19] In the chromosomal aberration assay, M1 reduced the frequency
of chromosome aberration induced by B[a]P. Therefore ginseng saponin metabolites
including M1 have potential as chemopreventive agents. Korean scientist Yun et
al found reduced relative risks of various cancers among ginseng users. [20]
Smokers who took ginseng had lower risks of smoking-related cancers (lung, lip,
oral cavity, pharynx and liver) than those who did not. The risk for stomach and
lung cancers was significantly reduced by ginseng intake, showing a
statistically significant dose-response relationship in each follow-up year.
Phytotaxonomic differences
Some popular commercially available Panax species include Panax ginseng C.A.
Meyer, Panax quinquefolius L., Panax notoginseng (Burk) Chen, Panax vietnamensis
and Panax japonicus. Panax ginseng grows in Korea, Japan and Jilin Province of
China. It is also called Korean ginseng. Panax quinquefolius grows in United
States and Canada. It is called American ginseng or Fen Guang ginseng
77
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
commercially. Panax notoginseng grows in Yun nan, Guang xi Province, China and
is also called San chi or Tian chi. P. vietnamensis is commercially known as
Vietnamese Ginseng and is grown in Vietnam. P. japonicus, grown in Japan is
commercially known as Chikusetsu-ninjin and contains the highest amount of total
ginsenosides. P. ginseng contains the lowest amount of total ginsenosides.
However, more than 90% of the total ginsenosides in P. japonicus are oleanolic
acid type plus one dammarane type (Chikusetsusaponin III). The latter is not
found in the other 4 Panax species mentioned above. P. notoginseng contains high
levels of Rb1, Rd and Rg1 (dammarane type saponins), but lacks oleanolic acid
saponins. [22] Rb1 appears to be most abundant in Panax quinquefolius (American
Ginseng).
References
1. ^ a b Gillis CN et al (1997). "Panax ginseng pharmacology: a nitric oxide link?". Biochem
Pharmacol 54 (1): 1–8. PMID 9296344.
2. ^ a b c Tawab MA et al (2003). "Degradation of ginsenosides in humans after oral
adminstration". Drug metabolism and disposition 31 (8): 1065–1071. PMID 12867496.
3. ^ Tansakul P et al (2006). "Dammarenediol-II synthase, the first dedicated enzyme for
ginsenoside biosynthesis, in Panax ginseng". FEBS Lett 580 (22): 5143–5149. PMID 16962103.
4. ^ Popovich DG et al (2002). "Structure-function relationship exists for ginsenosides in
reducing cell proliferation and inducing apoptosis in the human leukemia (THP-1) cell line".
Archives of Biochemistry and Biophysics 406 (1): 1–8. PMID 12234484.
5. ^ Hasegawa H et al (1996). "Main ginseng saponin metabolites formed by intestinal bacteria".
Planta medica 62 (5): 453–457. PMID 8923812.
6. ^ Oh SH et al (2004). "A ginseng saponin metabolite-induced apoptosis in HepG2 cells involves
a mitochondria-mediated pathway and its downstream caspase-8 activation and Bid cleavage".
Toxicology and Applied Pharmacology 194 (3): 221–229. PMID 14761678.
7. ^ Hasegawa H et al (1994). "Interactions of ginseng extract, ginseng separated fractions, and
some triterpenoid saponins with glucose transporters in sheep erythrocytes". Planta Medica 60 (2):
153–157. PMID 8202566.
8. ^ Sotaniemi EA et al (1995). "Ginseng therapy in NIDDM patients: effects on psychophysical
performance, glucose homeostasis, serum lipids, serum aminoterminalpropeptide concentration, and
body weight". Diabetes care 18 (10): 1373–1375. PMID 8721940.
9. ^ Vuksan V et al (2000). "American ginseng (Panax quinquefolius L) reduces postprandial
glycemia in nondiabetic subjects and subjects with type 2 diabetes mellitus". Arch Intern Med 160
(7): 1009–1013. PMID 10761967.
10. ^ Chang YS et al (2003). "Panax ginseng: A role in cancer therapy ?". Integrative cancer
therapies 2 (1): 13–33. PMID 12941165.
11. ^ Zhan Y et al (1994). "Protective effects of ginsenoside on myocardiac ischemic and
reperfusion injuries". Chinese Medical Journal 74 (10): 626–628. PMID 7842343.
12. ^ Pieralisi G et al (1991). "Effects of a standardized ginseng extract combined with
dimethylaminoethanol bitartrate, vitamins, minerals, and trace elements on physical performance
during exercise.". Clinical Therapeutics 13 (3): 373–382. PMID 1954639.
13. ^ Gross, D et al (2002). "Ginseng improves pulmonary functions and exercise capacity in
patients with COPD". Monaldi Archives for Chest Disease 57 (5-6): 242–246. PMID 12814035.
14. ^ D'Angelo L et al (1986). "A double-blind, placebo-controlled clinical study on the effect of
a standardized ginseng extract on psychomotor performance in healthy volunteers". Journal of
Ethnopharmacology 16 (1): 15–22. PMID 3528672.
15. ^ Choo MK et al (2003). "Antiallergic activity of ginseng and its ginsenosides". Planta medica
69 (6): 518–522. PMID 12865969.
16. ^ Hasegawa H et al (1994). "Inhibitory effect of some triterpenoid saponins on glucose
transport in tumor cells and its application to in vitro cytotoxic and antiviral activities.".
Planta Medica 60 (3): 240–243. PMID 8073091.
17. ^ a b Chisato Wakabayashi et al (1997). "In vivo antimetastatic action of ginseng
protopanaxadiol saponins is based on their intestinal bacterial metabolites after oral
administration". Oncology Research 9: 411–417. PMID 9436194.
18. ^ Lee SJ et al (1999). "Antitumor activity of a novel ginseng saponin metabolite in human
pulmonary adenocarcinoma cells resistant to cisplatin". Cancer Letters 144 (1): 39–43. PMID
10503876.
19. ^ Lee BH et al (1998). "In vitro antigenotoxic activity of novel ginseng saponin metabolites
formed by intestinal bacteria". Planta Medica 64: 500–503. PMID 9741293.
20. ^ Yun TK et al (2001). "Epidemiological study on cancer prevention by ginseng: are all kinds
of cancers preventable by ginseng?". J Korean Med Sci 16 (Suppl): S19–S27. PMID 11748373.
21. ^ Tohda C et al (2004). "Amyloid beta (25-35)-induced memory impairment, axonal atrophy, and
synaptic loss are ameliorated by M1, a metabolite of protopanaxadiol-type saponins".
Neuropsychopharmacology 29 (5): 860–868. PMID 15010693.
22. ^ Shu Zhu et al (2004). "Comparative study on triterpene saponins of ginseng drugs". Planta
medica 70 (7): 666–677. PMID 15303259.
23. ^ Chisato Wakabayashi et al (1998). "An intestinal bacterial metabolite of ginseng
protopanaxadiol saponins has the ability to induce apoptosis in tumor cells". Biochemical and
Biophysical Research Communications 246 (3): 725–730. PMID 9618279.
24. ^ Jeong CS et al (2003). "Ginsenoside Rb1: the anti-ulcer constituent from the head of Panax
ginseng". Arch Pharm Res 26 (11): 906–911. PMID 14661855.
25. ^ Chen FD et al (2001). "Sensitization of a tumor, but not normal tissue, to the cytotoxic
effect of ionizing radiation using Panax notoginseng extract". American Journal of Chinese Medicine
29 (3-4): 517–524. PMID 11789595.
78
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
Specifieke werking van de Ginsenosiden:
Ra : Anti-shock-werking.
Rb1 : Remmende werking op het centrale zenuwstelsel, vermindering van
onwillekeurige motoriek, willekeurige motoriek en reactie bij aanraking en pijn.
Spierverslapping, verminderde motorische coördinatie, afname van lichaamstonus
en influenza. Sedativum, tranquillizer, verhoging van lichaamstemperatuur,
pijnstillende werking, krampwerend. Remming van vechtgedrag. Verminderde reactie
op vluchtprikkels. Geremde conditionering, vermindering van voedselopname.
Overige eigenschappen: antihemolitische werking, remming van de werking van Na+,
K+ en ATP in de ingewanden, remming van het polysachariden-transport in de
ingewanden. Anti-stress-werking, stimulerende werking op de darmperistaltiek,
langdurige verlaging van de bloeddruk.
Rc : Beschermt rode bloedlichaampjes tegen straling, remmende werking op het
centrale zenuwstelsel, versterking van de DNA-synthese in beenmerg.
Re : Remmende werking op het centrale zenuwstelsel, bescherming tegen hart-
insufficiëntie. Verhoogde werking van Na, K en ATP in de ingewanden en anti-
stress-werking.
Rg1 : Opwekkende werking op het centrale zenuwstelsel, toename van willekeurig
bewegen bij de sprongproef, de proef met het stokje en de oversteekproef,
versterkte reactie bij onzekerheidsproef, hypothermie, tijdelijke verhoging van
de bloeddruk. Gaat vermoeidheid tegen, werkt sterk hemolytisch, verhoogt de DNA-
synthese in het beenmerg, versterkt de opname van leucine 14c (verhoogde
eiwitsynthese). Versterkte werkzaamheid van DNA-afhankelijke RNA-polymeren.
Rb2 : Remmende werking op het centrale zenuwstelsel. Bevordert de synthese van
DNA, RNA en proteïnen.
Rg2 : Remt de bloedstolling.
Ro : Gaat ontstekingen tegen, werkzaam tegen vergiftiging en trombose.
Ro, b1, b2, c, e, g1 en g2 : Stimulerende werking op het bloedplasma.
Men heeft ontdekt dat een zuiver deeltje Ginseng met saponinen tegengestelde
eigenschappen bevatte. Bij het Ginsenoside Rg1 is bijvoorbeeld een opwekkende
werking op het centraal zenuwstelsel gevonden; deze stof bleek daarentegen ook
een remmende werking op het centrale zenuwstelsel te hebben. Rg1 geeft een
tijdelijke verhoging van de bloeddruk, terwijl Rb1 ook een langdurige verlaging
van de bloeddruk geeft! Regulerende werking?
Glycyrrhizine in Zoethout
Glycyrrhizine of Glycyrrhizinezuur is een zoetstof die vooral wordt toegevoegd
aan drop. De systematische naam is (3-beta,20-beta)-20-carboxy-11-oxo-30-
norolean-12-en-3-yl 2-O-beta-D-glucopyraanuronosyl-alfa-D-
glucopyranosiduronzuur.
De zoetstof heeft een 30 tot 50 keer hogere zoetkracht dan suiker en wordt
gewonnen uit de wortel van de Glycyrrhiza glabra, beter bekend als
zoethoutwortel. Het bestaat uit en een sapogenine (aglycon) en een suiker
(glycon), en is derhalve een glycoside. Glycyrrhizinezuur heeft voor gebruik als
laagcalorische suikervervanger een voordeel ten opzichte van aspartaam, omdat
het niet uit elkaar valt bij verwarming. Het heeft niet dezelfde werking als
normale suiker; het werkt langzamer en houdt langer aan in de mond en het heeft
een zoethoutachtige smaak. Daarom wordt het meer als smaakversterker gebruikt,
voornamelijk voor snoep, medicijnen en tabakproducten.
Gezondheidsfactoren
Glycyrrhizinezuur kan een verhoging van de bloeddruk en hartritmestoornissen
veroorzaken. Glycyrrhizinezuur kan helpen bij een verkoudheid, het werkt
namelijk slijmoplossend en verzachtend.
Niet bewezen is de claim dat glycyrrhizinezuur een brandend gevoel in de maag en
de vorming van maagzweren tegengaat. Glycyrrhizinezuur zou namelijk productie
van maagzuur tegengaan.
79
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
Glycyrrhizinezuur zou in het menselijk lichaam een soortgelijke werking hebben
als het hormoon aldosteron. De nieuwste onderzoekingen (2005) zouden ook een
werking tegen herpesvirussen laten zien.
Herkomst en toepassing
Glycyrrhizine (GL) kan geïsoleerd worden uit het waterige extract van de wortels
van de verschillende Glycyrrhiza soorten (zoethoutwortel). Het is een sterk
antiviraal actieve stof. In combinatie met glycine en cysteïne (Stronger Neo?
Minophagen C (SNMC) wordt glycyrrhizine in Japan zeer veel gebruikt bij
chronische virale hepatitis. Het beschermende effect tegen leverschade is nog
niet aangetoond.
Tevens worden zoethoutwortel en glycyrrhizine toegepast bij hoest en bronchitis
(als slijmlosmaker), maagzweren, maagdarmontstekingen en als smaakstof in
geneesmiddelen. Ook is glycyrrhizine actief gebleken tegen hiv. Zoethoutwortel
(de gedroogde ongeschilde wortel en uitlopers van Glycyrrhiza glabra) bevat 4-
10% glycyrrhizine.
Bij hiv-infectie
# In laboratoriumonderzoek bleek GL niet het reverse transcriptase te remmen
(zoals b.v. zidovudine), maar wel de adsorptie van hiv-partikels aan T-cellen en
gedeeltelijk het enzym proteïn kinase C. Dit betekent dat de fosforylering van
het CD4-molecuul wordt geremd (belangrijke stap bij de binding van hiv aan het
CD4-molecuul).
# Ook bleek bij laboratoriumonderzoek GL het effect van zidovudine te
versterken.
# Een klinisch onderzoek werd verricht bij 42 Japanners met hemofilie die
geïnfecteerd waren met hiv-1 (met en zonder symptomen). Bij de deelnemers die
doses van 200 tot 1600 mg GL per dag intraveneus (in de vorm van SNMC) kregen
toegediend, was het meest duidelijke effect van GL te zien in de afname van het
hiv-p24-antigeen in het bloed. Bij de hogere doseringen (800-1600 mg per dag)
konden er in een klein aantal gevallen geen antigenen meer aangetoond worden.
Dit suggereert dat GL in staat is om de hiv-replicatie bij mensen met hemofilie
te onderdrukken. Er werd ook een tijdelijke stijging verkregen van het aantal
CD4-cellen en in een aantal gevallen van het aantal T8-(suppressor) cellen,
hetgeen werd toegeschreven aan het effect van GL op interferon. Bij geen enkele
deelnemer daalde de CD4/CD8-ratio. Omdat de meeste deelnemers slechts 11 weken
behandeld zijn, kan er alleen een uitspraak gedaan worden over de behandeling
met GL op korte termijn.
# Op de negende internationale aidsconferentie in Berlijn, suggereerden twee
kleine niet-gerandomiseerde onderzoeken enkele positieve effecten van de
behandeling met glycyrrhizine bij asymptomatische hiv-positieven. Door de kleine
opzet en beperkte hoeveelheid gepubliceerde gegevens is het moeilijk conclusies
uit deze onderzoeken te trekken.
Bijwerkingen en interacties
# Bij chronisch gebruik van een dosering van meer dan 3 g van de wortel (oftewel
120-300 mg GL) per dag kunnen optreden: vocht vasthouden, hoge bloeddruk,
hoofdpijn, verstoring van electrolytenbalans en hartdecompensatie door verhoogde
kaliumuitscheiding. Bij chronisch gebruik van dropproducten mag een dagdosis van
150 mg glycyrrhizine niet worden overschreden. Bij chronisch gebruik dient
kaliumrijk voedsel gegeten te worden, b.v. bananen, tomaten en (gedroogde)
abrikozen ter compensatie van het kaliumverlies.
80
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
# Bereidingen uit zoethoutwortel moeten niet tegelijk gegeven worden met
kaliumvasthoudende diuretica (verstoring elektrolytenevenwicht; b.v. amiloride,
spironolacton, triamtereen) en aldosteron-antagonisten (ongunstige genezing
maagzweer; b.v. losartan).
Dosering
Bij bovenstaande toepassingen:
Thee: 1-3 g fijn haksel of grof poeder van de wortel met 150 ml kokend water
overgieten, daarna gedurende 5 minuten tot koken verhitten en dan zeven. Indien
niet anders is voorgeschreven drie keer per dag een kop, telkens na de maaltijd.
Dik vloeibaar extract van zoethoutwortel: 360-600 mg drie keer per dag.
Stroop: drie keer per dag 3 gram.
Glucosinolaten
Zie mosterolieglycosiden
zijn chemische verbindingen doe onder andere glucose en een zwavelhoudende groep
bevatten. Glucosinolaten komen van nature voor in planten die tot de familie
Brassicaceae behoren. Er zijn meer dan 100 verschillende glucosinolaten bekend.
Glucosinolaten zijn bioactive (gezondheidsbevorderende stoffen. Hoge
concentraties glucosinolaten zijn voor dieren giftig.
Glucosinolaten zijn bioactive stoffen, oftewel natuurlijke plantenstoffen die
een gezondheidsbevorderend effect hebben, maar die niet onmisbaar zijn. In hoge
concentraties zijn glucosinolaten giftig voor mensen en dieren.
Glucosinolaten komen van nature voor in planten die tot de familie Brassicaceae
behoren. Glucosinolaten hebben de functie de planten te beschermen tegen
planteneters.
De familie Brassicaceae wordt ook wel aangeduid met de Latijnse benaming
Cruciferae en wordt in het Nederlands Kruisbloemigen of Mosterdfamilie genoemd.
De familie valt onder de orde Cappareles en bestaat uit 300 geslachten en 3000
verschillende plantensoorten en is hiermee de grootste familie binnen de orde
Cappareles. Brassica (in het Nederlands koolachtigen) is een voorbeeld van een
geslacht dat onder de familie Brassicaceae valt. Bloemkool is een voorbeeld van
een plantensoort die onder de familie valt.
Veel plantensoorten uit de familie Brassicaceae zijn van economisch belang. Ze
worden gebruikt als specerij, diervoeder, groente, olieleverancier,
zeepgrondstof en medicijn.
H
Humulonen in Hop / Humulus lupulus
81
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
In de lupulinenklieren van de hopplant, bevindt zich het geelgekleurde,
aangenaam ruikende lupulinepoeder, dat de belangrijkste hopbitterstoffen bevat.
De hopbitterzuren zijn de verbindingen, die aanleiding geven tot een bittere
smaak van het bier. Bovendien dragen ze bij tot de schuimhoudbaarheid en
bezitten zij ook micro-biostatische eigenschappen. Dat betekent, dat zij in
staat zijn de ontwikkeling van bepaalde micro-organismen tegen te gaan.
Humulonen
De humulonen of α-hopzuren (α omdat deze het eerste ontdekt waren) smaken niet
bitter van zichzelf, maar vormen de belangrijkste klasse van de voorlopers van
de bittere derivaten. De humulonen bestaan uit een centrale zesring-struktuur,
waaraan vijf verschillende restgroepen gehecht kunnen zijn. De humulonen vormen
kwantitatief de belangrijkste verbinding (tot 70%) van de hopbitterstoffen.
Gedurende het koken van het wort met hop, worden de niet bittere humulonen
omgezet in de zogeheten isohumulonen, die uitgesproken bitter smaken. Er vindt
een struktuurwijziging plaats, waarbij de zesring overgaat in een vijfring.
Der Hopfen ist eine sehr alte Heilpflanze. Schon im Frühmittelalter, lange
bevor Hopfen zum Brauen verwandt wurde, ist sein Anbau bezeugt (nachweislich im
Jahr 768 in Freising (RÖMPP, 1983), in England 622 in einer Abtei Corvey (HOP
GUIDE)). Um 1200 begann man Hopfen im Brauwesen einzusetzen, eine Praxis die
sich bis etwa 1500 allgemein durchgesetzt hatte. Aus dieser Zeit (1516) stammt
dann auch das ehrwürdige bayrische Reinheitsgebot, das in Deutschland noch heute
gilt, wonach Bier nur aus Wasser, Malz und Hopfen hergestellt werden darf.
Die Hopfenharze sind sehr komplizierte Gemische, sie werden aus praktischen
Gründen nach der Löslichkeit unterteilt in Hartharze (unlöslich in Hexan) und
Weichharze (löslich in Hexan). Hopfenharze insgesamt sind in Methanol und
Ethylether löslich, kaum aber in Wasser. In der Weichharzfraktion sind die für
das Bierbrauen wichtigen Komponenten
Humulon, Co-Humulon und Ad-Humulon ("Alpha"-Säuren genannt) enthalten, die beim
Sudkochen in die besser wasserlöslichen Iso-Verbindungen übergehen ("Iso-
Alphasäuren") und die beim Bierbrauen eine entscheidende Rolle spielen.
Sie verleihen dem Bier Bitterkeit, vor allem aber sind sie keimhemmend, sie
machen Bier dadurch lager- und transportstabil. Sie haben es ermöglicht, daß im
Hochmittelalter aus dem Küchenpraxis des Bierbrauens eine Industrie wurde.
Ein wegen seines Löslichkeitsverhaltens zu den Hartharzen zählender
Hopfeninhaltsstoff ist das Xanthohumol. Es ist wenig wasserlöslich, geht aber
beim Sudkochen - ähnlich wie die Alpha-Säuren - in das besser wasserlösliche
Isoxanthohumol über.
82
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
(Halbwertkonzentrationen) von 0,02 micromol/l erfolgte. Demgegenüber lag die
IC50
Konzentration von Resveratrol (ein bekanntes in Wein vorkommendes
Antikanzerogen) bei 4.2 micromol. Daraus wird geschlossen, daß Xanthohumol etwa
200 mal wirksamer ist als Resveratrol. Der zuletzt beschriebene Test wurde nur
an Xanthohumol und Resveratrol durchgeführt, die anderen an Xanthohumol und
Isoxanthohumol. Isoxanthohumol zeigte sich generell um den Faktor zwei bis fünf
weniger wirksam. Es ist damit aber immer noch wesentlich wirksamer als
Resveratrol.
Literatur
BIENDL, M., 1999: Anticancerogene Aktivität - ein neuer Aspekt bei
Hopfeninhaltsstoffen. Brauindustrie, 9/99
BUCKWOLD, V.E. et al. 2004: Antiviral activity of hop constituents against
aseries of DNA and RNA viruses. Antiviral Research 61 (2004)57-62
FENG, Zh, et al., 2003: Inhibitors of Nitric Oxide Production from Hops (Humulus
lupulus L.)", Biol. Pharm. Bull., Vol. 26, 61-65 (2003).
GERHAUSER, C., et al., 2002: Cancer Chemopreventive Activity of Xanthohumol, a
Natural Product Derived from Hop. Molecular Cancer Therapeutics, Vol. 1, 959-
969, September 2002
GREEN, M. et al.: 2003: Use of Hop Components in Food. International Patent
Application WO 03/090555 A1 of 6 Nov 2003
HENDERSON, M.C. et al., 2000: In vitro inhibition of human P450 enzymes by
prenylated flavonoids from hops, Humulus lupulus. Xenobiotica. 2000
Mar;30(3):235-51.
HOP GUIDE, National Hop Association of England, 134 Lots Road, London SW10ORJ
MANNERING, et.al., 1993: Food Nutrition and and Chemical Toxicity, Parke et al.
eds. Smith Gordon, G.B. (1993) ch.28
RODRIGUEZ R.J., 2001: Influence of prenylated and non-prenylated flavonoids on
liver microsomal lipid peroxidation and oxidative injury in rat hepatocytes.
Food Chem Toxicol. 2001 May;39(5):437-45.
RÖMPPS CHEMIELEXIKON, 1983: Bd. 3 S. 1752 (Hopfenanbau, Hopfenöl)
YASUKAWA, K., et al., 1995: Humulon, a bitter in the hop inhibits Tumor
Promotion by 12-O-Tetradecanoylphorbol-13-Acetate in two stage Carcinogenesis in
mouse skin. Oncology 52, 156-158, 1995
Hypericine
komt voor in verschillende soorten van de familie der Hypericaceae, waaronder
Hypericum perforatum (Sint Janskruid). De gedroogde, kort voor of tijdens de
83
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
bloei geoogste bovengrondse delen van het Sint Janskruid bevatten niet minder
dan 0,05% hypericine. Andere werkzame stoffen in het St. Janskruid zijn
flavonoïden (7-12%) en looistoffen (ca. 10%). St. Janskruid wordt toegepast bij
lichte depressies, onrust en slaapstoornissen, diarree en als diureticum
(plasmiddel). Uitwendig kan het worden toegepast voor de genezing van wonden en
verbrandingen.
Hypericine heeft een sterke antivirale activiteit.
Bij hiv-infectie
# Bij laboratoriumproeven daalde de activiteit van het virus in bloed dat
afkomstig was van hiv-geïnfecteerden. Resultaten ondersteunen het idee dat het
in bepaalde afweercellen (CD4-cellen) en monocyten (macrofagen), werkzaam zou
kunnen zijn. Ook tegen andere virussen (waaronder herpes en mogelijk CMV) is bij
laboratoriumproeven activiteit waargenomen.
# Een onderzoek onder 30 hiv-positieven met een CD4-aantal beneden 350 is
uitgevoerd door de New York University Medical Center. Zij kregen hypericine
intraveneus ( twee keer per week 0,25 of 0,5 mg per kg lichaamsgewicht of drie
keer per week 0,25 mg per kg) of door inname via de mond (0,5 mg per kg per
dag).Dit zijn doseringen die nu als zeer hoog worden beschouwd. Zestien personen
moesten de behandeling voortijdig afbreken vanwege toxische effecten. Ernstige
huidreacties, met name lichtovergevoeligheid, traden op bij 11 van de 23
personen bij wie de resultaten van de therapie konden worden geanalyseerd. Er
werden geen significante veranderingen in viral load en CD4-aantal waargenomen.
De conclusie luidde dat hypericine in aanzienlijke mate lichtovergevoeligheid
veroorzaakte, maar geen enkele werking tegen hiv liet zien.
Nota: Dit onderzoek is uitgevoerd met geisoleerd hypericine, dus niet met
Hypericumplant en rechtstreeks in de bloedbaan. Conclusie gelden dus zeker niet
voor sintjanskruidthee of tinctuur.
Bijwerkingen en interacties
Bij personen met een lichte huidskleur kan lichtovergevoeligheid optreden.
Hierdoor kunnen op zonnebrand gelijkende reacties van de huid ontstaan bij
blootstelling aan zonlicht. Ander bijwerkingen zijn maagdarmklachten,
duizeligheid, verwardheid, vermoeidheid, sufheid en een droge mond. Er is een
23-jarige vrouw beschreven die na inname van een combinatie van valeriaan met
hypericine een ernstige manie kreeg. Een onderzoek bij hiv-negatieven liet zien
dat onder invloed van hypericine de plasmaconcentratie van de proteaseremmer
indinavir in het bloed met 57% afnam. Uit een ander onderzoek onder vijf hiv-
geïnfecteerden kwam naar voren dat gelijktijdig gebruik met hypericine de
concentratie nevirapine in het bloed met gemiddeld 35% deed afnemen. Dergelijke
grote afnamen kunnen leiden tot resistentieontwikkeling en het mislukken van de
therapie. Ook diverse andere hiv-remmers mogen niet samen met hypericine worden
gebruikt: amprenavir, delavirdine, efavirenz, nelfinavir, ritonavir, saquinavir,
en lopinavir+ritonavir.
Verder zijn er interacties bekend met onder meer antidepressiva,
bloedverdunnende middelen en tyramine-bevattend voedsel (gefermenteerde
eiwitten, sojaproducten, vlees- en gistextracten, zure zuivelproducten, cheddar,
stilton, camembert, rode wijn, bier, sommige andere alcoholische dranken,
alcoholhoudende bonbons, niet-verse vlees- en visproducten, tuinbonen,
avocado's, bananen).
Dosering
Bij hiv-infectie: geen standaarddosering bekend. Bij depressie: 0,2-1 mg per
dag, bijvoorbeeld drie keer per dag 0,3 mg
84
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
material. 3,4 Initially Hypericin was considered to be the antidepressant
principle of Hypericum perforatum, but according to latest research Hyperforin
has emerged as antidepressant principle of the herb.5 Hypericin is used as
standard for identification of genuine plant material and thus has importance
from quality control point of view. The standardization of Hypericum perforatum
is now based on both hypericin and hyperforin content. The herb must contain
0.3% of hypericin.
Chemistry
Hypericin is a red dye that forms salt known as hypercinates with sodium and
potassium. It is soluble in ethanol, methanol, pyridine, acetone, ethyl acetate,
butanone, aqueous alkali solutions, but insoluble in water and methylene
chloride. 7 Hypericin produces singlet oxygen and other excited state
intermediates that indicate it should be a very efficient phototoxic agent in
the eye. It absorbs in the UV and visible range, which means it, can potentially
damage both the lens and the retina. Hypericum perforatum is known to cause
photosensitivity.8
Pharmacological activity
A. Antidepressant activity
In experiments, hypericin has shown weak monoamine oxidase inhibiting activity.
It was find that hypercin in a dose of 0.35 mg has effects similar to
imipramine. 9 In other experiment hypericin in a dose of 9-28 mg/kg showed
activity similar to bupropion. 10 Hyperforin in comparison inhibits the neuronal
uptake of serotonin, norepinephrine and dopamine antidepressants, but also
inhibits GABA and L-glutamate uptake.11 Research on hyperforin has been
intensified and most of the published studies strongly indicate hyperforin to be
the antidepressant constituent of Hypericum perforatum. 12,13,14
C. Anti-inflammatory activity
Besides these activities, hypericin has shown anti-inflammatory activity also.
It inhibits release of leukotrienes.16
D. Photosensitizing activity
Hypericin is known to cause phototoxicity. Lens alpha-crystallin, isolated from
calf lenses, was irradiated in the presence of hypericin and in the presence and
absence of light.17 Hypericin-induced photosensitized photo-polymerization was
assessed by sodium dodecylsulfate-polyacrylamide gel electrophoresis. Further
analysis of the oxidative changes occurring in alpha-crystallin using mass
spectrometry showed specific oxidation of methionine, tryptophan and histidine
residues, which increased with irradiation time. Hypericin did not damage the
lens protein in the dark. Damage to alpha-crystallin could undermine the
integrity of the lens directly by protein denaturation and indirectly by
disturbing chaperone function. From the study it was concluded that in the
presence of light, hypericin could induce changes in lens protein that could
lead to the formation of cataracts. Appropriate precautions should be taken to
protect the eye from intense sunlight while the patient is on Hypericum
perforatum therapy.
Pharmacokinetics
In a study, healthy volunteers were given hypercin orally in a dose of 900, 1800
and 3600 mg and blood samples were analyzed.The maximum plasma concentration was
found after 6 hours.18
Standard
The hypericin content of Hypericum perforatum is determined by using
spectroscopic method utilizing the visible absorption characteristics of
hypericin in methyl alcohol.19, 20 In atypical chromatogram of standardized
Hypericum perforatum extract, absorbance occurs at 588nm and the peak.The peak
at 10.67 min is characteristic of Hypericin.
85
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
References
1. Hoelzl J & Ostrowski E: Analysis of the essential compounds of Hypericum
perforatum. Planta Med 1986; 6:531.
2. Southwell IA & Campbell MH: Hypericin content variation in Hypericum
perforatum in Australia. Phytochemistry 1991; 30:475-478.
3. Suzuki 0, Katsumata Y, Oya M. Inhibition of monoamine oxidase by hypericin.
Planta Med 1984; 50:272-4.
4. Wagner H, Bladt S. Pharmaceutical quality of Hypericum extracts. Journal of
Geriatrics, Psychiatry and Neurology 1994; 7: S65-S68.
5. Cellarova, E. et al., 1995. XIV Hypericum perforatum (St.John’s Wort): In
vitro culture and the production of hypericin and other secondary metabolites.
Biotechnology in Agriculture and Forestry, 33:261-275.
6. Westerhoff, K, Kaunzinger, A, Wurglics, M, BaumeisterA, Determination of
Hyperforine and Total Hypericine Content in Hypericum Extract Containing Herbal
Medicinal Products. Institut fur Pharamazeutische Chemie der Univversitat
Frankfurt/Main, FRG.AAI Deustschland Gmbh & Co. KG, Neu-Ulm, FRG.
7. Michael P. Balogh, Jeanne B.Li. HPLC Analysis of Hypericin with Photodiode-
Array and MS Detection: The Advantage of Multispectral Techniques.
8. Kingsbury, J.M., 1964. Poisonous plants of the United States and Canada.
Prentice-Hall, Inc., Englewood Cliffs, NJ. 626 p.
9. Raffa RB: Screen of receptor and uptake-site activity of hypericin component
of ST. JOHN'S WORT reveals sigma receptor binding. Life Sci 1998; 62(16): PL265-
70.
10. Nahrstedt, A. and Butterweck V. 1997. Biologically active and other chemical
constituents of Hypericum perforatum L. Pharmacopsyciat, 30: 129-134.
11.Chatterjee, S.S., Bhattacharya, S.K., Singer, A., Wonnemann, M., and Mueller,
W.E. 1998 Hyperforin Inhibits Synaptosomal Uptake of Neurotransmitters In Vitro
and Shows Antidepressant Activity In Vivo. Pharmazie, 53: 9.
12. Chatterjee SS, Bhattacharya SK, Wonnemann M, Singer A, Muller WE. Hyperforin
as a possible antidepressant component of Hypericum extracts. Life Sciences
1998; 63: 499-510.
13. Muller WE, Singer A, Wonnemann M. Hyperforin--antidepressant activity by a
novel mechanism of action. Department of Pharmacology, University of Frankfurt,
Frankfurt/M., Germany. Pharmacopsychiatry 2001 Jul; 34 Suppl 1:S98-102.
14. Eckert GP, Muller WE. Effects of hyperforin on the fluidity of brain
membranes. Department of Pharmacology, Biocenter Niederursel, University of
Frankfurt, Frankfurt/Main, Germany. Pharmacopsychiatry 2001 Jul; 34 Suppl 1:S22-
5.
15. Meruelo D, Lavie D & Lavie E: Therapeutic agents with dramatic
antiretroviral activity and little toxicity at effective doses. Aromatic
polycyclic diones hypericin and pseudohypericin. Proc Natl Acad Sci USA 1989;
85:5230-5234.
16. Panossian AG, Gabrielian E, Manvelian V et al: Immunosuppressive effects of
hypericin on stimulated human leukocytes: inhibition of the arachidonic acid
release, leukotriene B4 and interleukin-1 alpha production, and activation of
nitric oxide formation. Phytomedicine 1996; 3:19-28.
17. Schey et al. Photo-oxidation of lens alpha-crystallin by hypericin (active
ingredient in St. John’s Wort). Photochemistry and Photobiology 72(2): 200-3.
Aug 2000.
18. Stock S & Holz J: Pharmacokinetic test of (14 C)-labeled hypericin and
pseudohypericin from Hypericum perforatum and serum kinetics of hypericin in
man. Planta Med 1991; 57 Suppl 2: A61-62.
19. Butterwreck Vet al., Isolation by MLCCC and NMR spectroscopy of hypericin,
pseudohypericin and I3, II8-biapigenin from Hypericum perforatum. In: PM 62,
abstracts of the 44th Ann Congress of GA, 119. 1996.
20. G. Piperopolous, R. Lotz, A.Wixforth, T.Schmierer and K.P.Zeller J,
Chromator.B695, 309-316. (1997).
86
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
heeft een werking op het cytochroom-P450 (een verzameling van kleine actieve
enzymen die overal in het lichaam lichaamsvreemde stoffen onschadelijk kunnen
maken). Vooral het cytochroom-P3A4 wordt door hyperforine gestimuleerd. Dit
cytochroom is vooral werkzaam in de lever. Zoals iedereen bekend is speelt de
lever een belangrijke rol in de ontgifting van het lichaam. Het Farmaceutisch
bedrijf Glaxo isoleerde de hyperforine en testte het op levercellen. Vooral
aidsremmers, antistollingsmiddelen en anticonceptiemedicijnen worden door CYP3A4
aangepakt, andere geneesmiddelen worden door andere cytochromen behandeld en
kunnen door sintjanskruid dus niet worden belemmerd in hun werking. Volgens de
onderzoekers worden zo'n vijftig procent van de huidige geneesmiddelen door
hyperforine in hun werking beinvloed. De ontgiftende werking van Sintjanskruid
zou volgens de onderzoekers eveneens positief kunnen worden ingezet wanneer een
lichaam sneller en effectiever van medicijnen afgeholpen moeten worden.
I
Indigo (Indigotin, Indigoreinblau)
Natürlicher Indigo uit
Indigofera tinctoria, I. anil und andere Indigofera species (Indigostrauch) aus
der Familie der Fabaceae (= Papilionaceae Schmetterlingsblütler, in 3. Ordnung
Fabales bzw. Leguminosae der Unterklasse Rosidae),
Synthetischer Indigo:
Bezeichnungen:
Indigotin, Indigoblau, Indigoreinblau, Anil, 2,2´-Biindolinyliden-3,3´-dion, 2-
(1,3-Dihydro-3-oxo-2H-indol-2-yliden)-1,2-dihydro-3H-indol-3-on, C.I. Vat Blue 1
engl.: indigo, indigotin; frz.: indigo; ital.: indaco; span.: indigo, türk:
civit Boya, cömlek boyas (von cömlek = "Tongefäß", zum Färben benutzt)
CAS-Nr.: [482-89-3]
C.I.-Nr.: 73000
EG/EINECS-Nr.: 207-586-9
Die Indigostaude wird bis zu 150 cm hoch und besitzt 9-15zählige, hübsch
gefiederte Blätter. Indigo blüht in den Monaten Juli und August, wobei die
Pflanze reichblütige Trauben ausbildet.
Gewinnung/Geschichte
Zur Gewinnung des Naturindigos werden die während der Blütezeit geernteten
Indigopflanzen einem Gärungsprozeß unterworfen. Dieser Vorgang findet in
Holzbottichen statt, wobei man die mit Wasser bedeckten Pflanzenteile etwa 12
bis 15 Stunden vergären läßt. Die verschiedenen Indigofera-Arten, insbesondere
I. tinctoria (die lateinische Bezeichnung tinctoria bedeutet "färbend" und wird
von alters her zur Benennung von Färbepflanzen verwendet) enthalten nämlich das
Indigoblau nicht unmittelbar, sondern in einer Vorstufe, die chemisch an
Traubenzucker (Glucose) gebunden ist. Dieses "Glucosid" heißt Indican und ist
farblos! Im folgenden Abschnitt wird diese Umwandlung noch näher beschrieben.
Auch der in früherer Zeit in Deutschland bedeutsame Färberwaid Isatis tictoria
enthält Indican.
Die Färbung mit Indigo hat eine lange Tradition, denn die Blaufärbung mit ihm
war in Ägypten schon vor 4000 Jahren bekannt. Im Verlauf der durch Sonnenwärme
in Gang gesetzten Gärung löst sich das Indican unter Abspaltung von Glucose und
Entwicklung von Kohlendioxid auf. Dabei spielt auch das in der Pflanze
enthaltene Enzym Indoxylase eine Rolle. Belüftet man das vergorene Gemisch, so
entsteht unter Sauerstoffaufnahme der natürliche Indigo: er scheidet sich in
87
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
blauen Flocken ab. Jetzt wird das Wasser abgelassen und der Farbstoff gewaschen,
abgepreßt und getrocknet. Man bezeichnet diesen Verarbeitungsstand als
Rohindigo. Dieser besteht zu ca. 80% aus Indigotin (dem eigentlichen blauen
Farbstoff), neben Indigorot (Indirubin) und Indigobraun.
Anwendung
Indigo ist ein traditioneller und wertvoller Textilfärbestoff. Er ist ein
sogenannter "Küpenfarbstoff", da Indigoblau vor dem Färbevorgang erst in eine
lösliche Form überführt werden muß (diese Lösung ist nur schwach gelb gefärbt
und heißt Küpe). Die Bildung der löslichen Form erreicht man durch Reduktion des
blauen Farbstoffs mit Natriumdithionit in alkalischer Umgebung. Die farblose
Form heißt Indigoweiß oder Leukobase (Dihydroindigo).
Es ist daher auch möglich, mit der relativ farblosen Küpenlösung Sauerstoffgas
analytisch nachzuweisen: Entwickelt man in einem Kolben mit aufgesetztem
Glaswinkelrohr aus verd. Wasserstoffperoxidlösung und Braunstein Sauerstoff und
leitet diesen in ein Reagenzglas mit der Küpe ein, so tritt alsbald die bekannte
blaue Färbung auf.
88
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
Die Färbung von Textilfasern und Wolle ist mit der oben beschriebenen Färbeküpe
grundsätzlich möglich, jedoch ist die Konzentration der Bestandteile für diese
Anwendung recht hoch. Es genügt, mit einer verdünnten Färbelösung zu arbeiten,
die man wie folgt ansetzen kann: 3 L Wasser weden in einem älteren Topf bei 50
bis 60 °C gehalten. Dazu gibt man 3 ml Ammoniaklösung 25% (dieser Ammoniakzusatz
wurde von den frühen Färbern durch abgestandenen Urin ersetzt!), 2 g gepulvertes
Natriumdithionit und anschließend vorsichtig (ohne Luft einzurühren!) 150 ml der
konzentrierten Küpe. Die Färbelösung wird für 15 Minuten bei der angegebenen
Temperatur gehalten. Das zu färbende Garn (z.B. Wolle) wird angefeuchtet und
dann langsam in den Sud eingelegt. Nach abermaligem 15minütigem Warten kann die
Wolle herausgezogen werden, wobei sich die Fasern durch den Sauerstoffzutritt
sofort merklich färben. Die Färbung verdunkelt sich danach zusehends, besonders
wenn man die Wolle auf einer geeigneten Unterlage locker ausbreitet, bis sie
schließlich das bekannte Indigoblau erreicht hat. Die gefärbten Fasern müssen
mehrmals mit klarem Wasser ausgespült werden, wobei einem "Spülgang" etwas Essig
zugesetzt werden sollte. Die Küpe bitte nicht gleich verwerfen, denn sie läßt
sich noch mindestens für drei weitere Färbedurchgänge benutzen. Um die
Reibungsfestigkeit des aufgebrachten Farbstoffs zu erhöhen, kann man den 3
Litern Wasser 3 g (vorher einen Tag lang in etwas Wasser eingeweichten) Perlleim
hinzugeben.
Indigotine E312
Blauwe kleurstof, die van nature voorkomt in de heester Indigofera tinctoria ,
maar commercieel wordt het synthetisch bereid.
Blauwe kleurstof. Zeer goed oplosbaar in water.
Acceptabele dagelijkse inname (ADI) :Tot 5 mg/kg lichaamsgewicht.
Zeer weinig bijwerkingen in de gebruikte concentraties. Een zeldzame bijwerking
is een sterke allergische reactie doordat de stof zich aan lichaamseiwitten kan
binden. Het kan ook histamine vrijmaken.
Dieetbeperkingen :
Geen. E132 kan gebruikt worden door alle religies, vegetariërs en veganisten.
Indole-3-Carbinol
Zie ook glucosinolaten
89
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
Research Reviews:
* Preventive Effects of Indole-3-Carbinol on Endometrial Carcinogenesis in Mice
* Synergy among Phytochemicals within Crucifers: Does It Translate into
Chemoprotection?
Gebruik
Inuline kan door hydrolyse verwerkt worden tot fructose. Ook kan inuline
gebruikt worden als vet- en als vezelvervanger en zo overgewicht tegen gaan.
Inuline wordt als glucosevervanger gebruikt bij de behandeling van suikerziekte
(Diabetes mellitus).
Inuline en oligofructose hebben eveneens een regulerende darmwerking, waarbij
een groter effect wordt waargenomen bij proefpersonen met een natuurlijk lagere
stoelgangfrequentie, dan bij vrijwilligers met een bijna normaal patroon.
Bij ouderen ziet men met de leeftijd een verandering van de darmflora, waardoor
bifidusbacteriën kunnen verdwijnen en vervangen worden door lactobacilli,
enterococci, enterobacteria en clostridia. Deze wijziging van de balans kan
leiden tot pathologische toestanden zoals kanker en een verhoging van de
productie aan toxinen. Toevoeging van inuline kan een gezonde darmflora
herstellen. Kleessen et al. (1) merkten na het toedienen van inuline een
stijging van bifidusbacteriën (hoofdzakelijk Bifidobacterium adolescentis, B.
Longum, B. bifidum; weinig B. catenulatum, B. angulatum, B. infantis ), terwijl
enterococci en enterobacteria daalden. De verbetering van de stoelgang is te
wijten aan verschillende factoren zoals een stijging van faecaal materiaal, een
verbeterde fermentatie door de aanwezigheid van inuline en oligosacchariden en
een verbetering van de bacteriële werking door een aangepaste oplosbaarheid van
het milieu.
Deze buitengewone en onmiddellijke werking van inuline en oligofructose wordt in
het algemeen onderschat. Voedingsmiddelen verrijkt met deze vezels lijken zeer
interessant te zijn om een veel voorkomend probleem op zachte en natuurlijke
wijze op te lossen.
Referenties :
1. Kleessen B, Sykura B, Zunft HJ, et al. Effects o f inulin and lactose on
fecal microflora, microbial activity and bowel habit in elderly constipated
persons. Am J Clin Nutr 1997;65:1397-1402.
2. Den Hond, Geypens B, Ghoos Y. Effect of high performance chicory inulin on
constipation. Nutr Res 2000;20:731-736.
De laatste jaren bestaat er een groeiende overtuiging dat een gezond colonmilieu
essentieel is voor het welzijn van de mens. Vermoedelijk is hierbij de balans
tussen metabolieten van koolhydraatfermentatie en eiwitfermentatie van zeer
groot belang. Bacteriële fermentatie van koolhydraten resulteert in de vorming
van korte keten vetzuren die een belangrijke energiebron vormen voor de
colonocyt. Fermentatie van eiwitten leidt daarentegen tot het ontstaan van
ammonia, mercaptanen, indol- en phenolderivaten en nitrosamides, producten die
90
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
in verband gebracht worden met het ontstaan van ziekten, waaronder bijvoorbeeld
colontumoren. Er is echter weinig geweten over de precieze metabole reacties die
zich afspelen in het colon en de factoren die dit metabolisme beïnvloeden,
omwille van de slechte toegankelijkheid van het colon en het ontbreken van een
geschikte methodologie.
Karen Geboes probeerde in deze om aan de hand van metabolieten gemerkt met
stabiele isotopen een beter inzicht te verwerven in de afbraak van proteïnen en
aminozuren, en in het stikstofmetabolisme in het colon en de mogelijkheid om dit
metabolisme te manipuleren door het stimuleren van koolhydraatfermentatie. In
een eerste deel van dit werk werden de eigenschappen van inuline, een
fermenteerbaar koolhydraat, bestudeerd. De goede fermenteerbaarheid en de
afwezigheid van effecten op de digestie en transit in de dunne darm maakten
inuline geschikt als koolhydraat om de proteïnenfermentatie en het
stikstofmetabolisme te manipuleren. Bovendien bleek dat inuline ook uitermate
geschikt is als substraat in een waterstofademtest voor de bepaling van de
orocaecale transittijd.
In een volgend deel werd het normale metabolisme van de gemerkte substraten, met
name 15N-lactose ureide en [2H4]-tyrosine, bestudeerd in gezonde vrijwilligers
en werd onderzocht in welke mate toediening van inuline een invloed had op dit
metabolisme. In deze experimenten werd eerst een coloninstillatie als opstelling
gebruikt om interferentie van processen in het proximaal gastrointestinaal
stelstel uit te sluiten. Later werden de effecten van gelijktijdige en habituele
inname van inuline op het metabolisme van de markers geëvalueerd bij gezonde
vrijwilligers in een orale proefopstelling.
Iridoïden, iridoïdglycosiden
Zie ook glycosiden
Iridoide liegen in der Pflanzenzelle häufig als Glycoside vor, das heißt, sie
sind häufig über eine O-glykosidische Bindung an ein Monosaccharid -
insbesondere D-Glucose - gebunden. Als Glycosid entfalten sie für die Pflanze
selbst keine toxische Wirkung, da sie als gut wasserlösliche Substanzen wie
viele andere sekundäre Pflanzeninhaltsstoffe wahrscheinlich in der Zellsaft-
Vakuole gespeichert werden. Durch die Kompartimentierung innerhalb der
Pflanzenzelle wird vermieden, dass die Glycoside mit Enzymen in Verbindung
kommen, welche den kovalent gebundenden Zucker abspalten können und damit die
Iridoide aktivieren. Tatsächlich besitzen Pflanzen, die toxische Glycoside
synthetisieren, häufig ein "passendes" Enzym, welches die entsprechenden
Glycoside mit einer hohen Affinität umsetzt. Wird die Pflanze nun von
Fressfeinden befallen (Herbivorie), wird durch das Fressen die
Kompartimentierung innerhalb der Pflanzenzellen aufgehoben, indem das
Pflanzengewebe zerstört wird. Glycosidasen, welche oftmals in der Plasmamembran
gebunden vorliegen, können jetzt mit den aus der Vakuole freigesetzten
Iridoidglycosiden in Berührung kommen. Das Monoterpen wird von dem Zuckermolekül
durch enzymatische Katalyse hydrolytisch abgespalten und das toxische Aglykon
wird freigesetzt. Das Aglykon ist biologisch aktiv. Durch die Freisetzung des
Aglykons werden die Eiweiße in nächster Umgebung denaturiert, und verlieren so
ihren Nährwert.
91
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
Typische Iridoide
Zu den typischen Iridoiden gehören beispielsweise Aucubin und Catalpol aus
Spitzwegerich (Plantago lanceolata) sowie Loganin aus Bitterklee.
Iridoids are found in many medicinal plants and may be responsible for some of
their pharmaceutical activities. Isolated and purified, iridoids exhibit a wide
range of bioactivities including cardiovascular, antipheptotoxic, chlorectic,
hypoglycemic, anti-inflammatory, antispasmodic, antitumor, antiviral,
immunomidulator and purgative activities.
Didna, B., Debnath, S., Harigaya, Y. "Naturally Occurring Iridoids. A Review,
Part 1." Chem. Pharm. Bull. 55(2) 159-222 (2007).
The Functional Roles of Iridoid and Ionone Type Glycosides in the Attractive
and Ecstasizing Plants for Felids
Fujio Murai and Motoko Tagawa Aichi Medical University , Laboratory of Chemistry
Yazaku, Nagakute-cho, Aichi-gun Aichi 480-11, Japan
Summary
Actinidia polygama , Boschniakia rossica, Nepeta cataria and Menyanthes
terifoliata are all the attractive and ecstasizing for felids, even though these
plants belong to different taxonomic families.
The compounds from Actinidia polygama , that attract felids, are
isoiridomyrmecin, isodihydronepetalactone, and 8,9-isodehydroiridomyrmecin, with
other d-lactones are artifacts. In addition, several C9, C10- d-lactones are
present in the other three plant species.
These iridoid glycosides, as the precursors of the lactones are
iridodialogentiobioside isolated from Actinidia polygama : boschnaside,
boschnaloside and (8 R)-epideoxyloganic acid from Boschniakia rossica and (8S)-
deoxyloganic acid from Menyanthes trifoliata .
Their structures have been elucidated. Besides 1,5,9-epideoxyloganic acid, the
nepetariaside and nepetaside glucosides, were obtained from Nepeta cataria .
The functional roles of iridoid glycosides can be explained as follows. Whenever
it becomes necessary for a plant to defend itself (for example, invasion by a
microorganism), the volatile fraction formed through the enzymatic decomposition
of the glycosides evaporates into the air through leaves, and exhibits its
physiological activities.
chemistry of bitters:
The "classic bitters" are a widespread group of monoterpene glycosides known as
the iridoid and secoiridoid glycosides found especially in the Gentianaceae.
92
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
Most iridoids exist as glycosides, with a sugar molecule condensed to the
lactone ring. Some bitter iridoid compounds exist in the free non-glycosidic
form - e.g., the valepotriates of Valeriana spp. (Valerian root). Other bitters
belong to the sesquiterpene series, or are of miscellaneous chemical structure
such as the cyanogenic glycosides. Most alkaloids are bitter tasting: berberine
from Hydrastis (Goldenseal) and Mahonia (Oregon Grape), caffeine from Coffea,
and quinine from Cinchona spp. being characteristic. Rudolf Weiss distinguishes
between "classical bitters" such as Gentian, and "warming pungent" bitters, such
as Ginger or "aromatic" bitters such as Chamomile and Yarrow.
(Weiss R. 1988, 39.)
pharmacology of bitters:
Bitters act rapidly on the gastro-intestinal system as a general stimulatory
"tonic." Secretion is stimulated and they increase, probably by vagal reflex
action, the production of gastrin, pepsin and CKK. The net result is improvement
in appetite and digestion. Salivary, gastric, duodenal, hepato-biliary, and
pancreatic secretions are all stimulated. Sphincter tone is increased,
particularly that of the lower esophageal sphincter. Bitter herbs may have other
activities, including sedative, anti-inflammatory, vulnerary, hypotensive,
antipyretic and anti-depressant. Using herbs with combined actions, such as
bitter-sedatives is a standard therapeutic practice in herbal medicine.
(Mills SY. 1991, 323.)
Isoflavonen
Zie ook flavonoïden,fyto-oestrogenen
De rol van isoflavonen wordt meer en meer erkend en is momenteel het onderwerp
van vele onderzoeken. De isoflavonen blijken een beschermende invloed te hebben
bij het voorkomen van hormoonafhankelijke kankers zoals borstkanker.
93
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
Isoflavonen hebben een gelijkaardige structuur als die van de het vrouwelijke
oestrogeen en zijn in staat om zich op oestrogeenreceptoren van cellen te
fixeren die agonistisch en/of anti-agonistisch werken. Isoflavonen kunnen de
werking van oestrogenen verzwakken door te binden op de oestrogeen
receptorplaatsen. Sommige risico's verbonden met een hoog oestrogeen gehalte
kunnen op deze manier worden verminderd. Anderzijds kunnen isoflavonen de
werking van oestrogenen versterken. Bv. als tijdens de menopauze het gehalte van
oestrogeen daalt, compenseren de isoflavonen dit door zich aan de oestrogeen
receptorplaatsen te binden en een zwakke oestrogene werking uit te voeren, met
als resultaat een verlichting van de menopauze symptomen.
94
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
bestanddelen, zoals eiwitten, mineralen, vitamines en vezels. De hoogste
gehaltes aan isoflavonen worden gevonden in geroosterde sojabonen en tempeh.
Isoflavonen zijn vrij stabiel, tijdens normale kookprocessen worden de
isoflavonen niet afgebroken.
De meeste gezondheidsvoordelen die worden toegeschreven aan soja zijn te danken
aan isoflavonen. Uit studies is gebleken dat de consumptie van sojabonen of
ander voedsel dat isoflavonen bevat gunstige gevolgen heeft voor de gezondheid.
Een andere bekende bron van isoflavonen is rode klaver. In tegenstelling tot
sojabonen wordt de rode klaver niet of zelden als voedsel gegeten maar de
isoflavonen kunnen eruit worden geïsoleerd en in isoflavonen supplementen worden
verwerkt.
Nieuwe studie toont aan dat soja-isoflavonen gunstig effect hebben bij
eierstokkanker
Eierstokkanker is wereldwijd de zesde meest voorkomende en de zevende meest
dodelijke vorm van kanker bij vrouwen. Geografische verschillen in incidentie
wijzen erop dat factoren zoals gedrag en voeding mogelijk een rol kunnen spelen
bij de ontwikkeling van eierstokkanker.
Een nieuwe studie onderzocht de relatie tussen een aantal voedingsfactoren en de
ontwikkeling van eierstokkanker. Voor dit onderzoek werden 97.275 vrouwen
geselecteerd uit de California Teachers Study. Om zicht te krijgen op de
95
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
voedselinname van de deelneemsters, moesten alle vrouwen een
voedselfrequentievragenlijst invullen vóór aanvang van de studie. Op deze manier
werd de inname van meer dan 103 voedingsmiddelen nagegaan. Na een opvolgperiode
van zeven jaren werd bij 280 vrouwen invasieve of borderline eierstokkanker
vastgesteld. Via statistische analyse werd nagegaan of er associaties bestonden
tussen de voedingsmiddelen en de kans op het ontwikkelen van eierstokkanker.
De onderzoekers stelden vast dat vrouwen die meer dan 3 mg isoflavonen (een
natuurlijk bestanddeel in soja) per dag consumeerden 44 procent minder kans
hebben op eierstokkanker in vergelijking met vrouwen die minder dan 1 mg
isoflavonen per dag consumeerden. De vaststelling dat eierstokkanker veel minder
vaak voorkomt in Aziatische landen waar de sojaconsumptie hoger is, sluit
hierbij aan. Voor geen van de overige voedingsmiddelen konden de onderzoekers
een significante relatie terugvinden.
De onderzoekers besluiten hieruit dat de consumptie van isoflavonen het risico
op het ontwikkelen van eierstokkanker doet dalen en dat het weinig
waarschijnlijk is dat andere voedingsmiddelen een rol spelen.
Meer informatie: Chang ET, Lee VS, Canchola AJ et al. Diet and Risk of Ovarian
Cancer in the California Teachers Study Cohort. Am J Epidemiol 2007
L
Lecitine
Biological Activities
AntiTourette's Dosage: 20-50 g/man/day/orl;
Antialzheimeran Dosage: 40-100 g/man/day/orl;
Antiataxic
Anticirrhotic
Antidementia
Antidyskinetic Dosage: 40-80 g/man/day/orl;
Antieczemic
Antilithic
Antimanic
Antimorphinistic
Antioxidant Synergist
Antipsoriac
Antisclerodermic
Antiseborrheic
Antisprue
Antitumor (Lung)
Cholinergic
Hepatoprotective
Hypocholesterolemic Dosage: 20-30 g/man/day
Lipotropic
96
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
Alisma plantago-aquatica L. -- Mud Plantain, Tse-Hsieh, Water Plantain, Ze-Xie;
in Rhizome;
Althaea officinalis L. -- Marshmallow, White Mallow; in Root;
Artemisia cina BERG. -- Levant Wormseed; in Flower;
Daucus carota L. -- Carrot; in Root;
Juglans regia L. -- English Walnut; in Seed;
Lupinus albus L. -- White Lupine; in Seed;
Malus domestica BORKH. -- Apple; in Plant;
Oryza sativa L. -- Rice; in Plant;
Persea americana MILLER -- Avocado; in Fruit;
Pisum sativum L. -- Pea; in Seed;
Polygonum multiflorum THUNB. -- Chinese Cornbind, Chinese Knotweed,
Fleeceflower, Fo Ti, He Shou Wu; in Root;
Ricinus communis L. -- Castorbean; in Seed;
Rosa canina L. -- Dog Rose, Dogbrier, Rose; in Seed;
Sorbus aucubaria L. -- Rowan Berry; in Fruit;
Spinacia oleracea L. -- Spinach; in Leaf;
Trigonella foenum-graecum L. -- Alholva (Sp.), Bockshornklee (Ger.), Fenugreek,
Greek Clover, Greek Hay; in Plant;
Lecithine 2
is een voedingsstof die door het lichaam wordt aangemaakt en die ook te vinden
is in bepaalde levensmiddelen. Het is een fosfolipide (lichaamsvet). Lecithine
bevat een stof die fosfatidylcholine heet. Deze stof wordt afgebroken tot de
onmisbare voedingsstof choline.
Eigenschappen en werking
Lecithine is een belangrijk onderdeel van de celmembranen in het lichaam. Net
als de andere fosfolipiden kan lecithine zowel in water als in vet oplossen.
Fosfolipiden zijn bijzonder belangrijk omdat ze in vet oplosbare stoffen in en
uit de lichaamscellen kunnen vervoeren.
Bovendien helpt lecithine bij de aanmaak van choline, dat een onmisbare rol
speelt in het lichaam, vooral in de hersenen. Choline wordt gebruikt voor de
aanmaak van acetylcholine, een chemische stof in de zenuwen die van
doorslaggevend belang is voor het goed functioneren van de hersenen.
Behoefte
U hebt waarschijnlijk geen lecithinesupplementen nodig omdat de lever voldoende
lecithine maakt om in de behoefte daaraan te voorzien. Bovendien zit lecithine
in talrijke levensmiddelen, zoals eieren, sojaproducten, lever en pinda's.
Uit de meeste onderzoeken komt naar voren dat het geen zin heeft
lecithinesupplementen te nemen. Gebleken is dat bijna alle lecithine die als
supplement wordt gebruikt, in de darmen wordt afgebroken, zodat slechts weinig
de lichaamsweefsels intact bereikt.
Aanbevolen hoeveelheid
Er is geen aanbevolen dagelijkse hoeveelheid voor lecithine omdat alle stoffen
in lecithine door het lichaam zelf kunnen worden aangemaakt.
97
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
1. zuivere lecithine, die alleen fosfatidylcholine bevat, en
2. lecithinekorreltjes, waarin nog verscheidene andere stoffen zitten.
Lecithine komt van nature voor in levensmiddelen. Bijzonder rijk aan lecithine
zijn kalfslever, bloemkool, eigeel, linzen, sojaproducten, spliterwten en
tarwekiemen.
Belangrijk om te weten
Over het algemeen wordt lecithine veilig geacht, maar in grote hoeveelheden
(meer dan 1500 mg per dag) kan lecithine nadelige effecten hebben. Bijwerkingen
kunnen onder andere misselijkheid en maagklachten zijn. Soms kan het lichaam van
mensen die veel lecithine innemen, een vislucht verspreiden. Mensen met astma
kunnen ademhalingsmoeilijkheden krijgen als zij lecithinesupplementen gebruiken.
Referenties
The vital vitamin Book - Boots pharmacy www.nutritionfocus.com
Human Nutrition and Dietetics - Garrow and James
Understanding normal and clinical nutrition - Whitney, Cataldo and Rolfes.
98
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
Alleen gezonde hersenen reageren positief op cholinergische prikkeling. Bij
Alzheimerpatienten of mensen met hersenbeschadiging is de GH-piek door choline
beduidend minder, of komt die later op gang dan bij gezonde mensen.
Bronnen
1. Matsuoka T, Kawanaka M, Nagai K. Effect of cytidine diphosphate choline on
growth hormone and prolactin secretion in man. Endocrinol Jpn 1978 Feb;25(1):55-
7.
2. Lal S, Etienne P, Thavundayil J, Nair NP, Collier B, Rastogi R, Guyda H,
Schwartz G. Effect of choline on central dopaminergic function in normal
subjects. J Neural Transm 1981;50(1):29-37.
3. Thienhaus OJ, Zemlan FP, Bienenfeld D, Hartford JT, Bosmann HB. Growth
hormone response to edrophonium in Alzheimer's disease. Am J Psychiatry 1987
Aug;144(8):1049-52.
4. Salvadorini F, Saba P, Forli C, Tusini G, Galeone F. Effect of cytidine
diphosphate choline on growth hormone secretion in patients with brain or
pituitary lesions. Endocrinol Jpn 1980 Jun;27(3):265-71.
5. Carmeliet P, Baes M, Denef C. The glucocorticoid hormone dexamethasone
reverses the growth hormone-releasing properties of the cholinomimetic
carbachol. Endocrinology 1989 May;124(5):2625-34.
Uit ‘Ergogenics’
Lectinen
In rauwe peulvruchten zoals bonen, linzen, erwten en kapucijners, maar ook in
sperziebonen en snijbonen, zitten zogenaamde lectinen. Dit zijn stoffen die
schadelijk kunnen zijn voor mensen die bonen rauw eten. Rauwe of onvoldoende
verhitte peulvruchten en bonen kunnen de werking van de darmen ernstig
ontregelen en bij langdurige consumptie de nieren beschadigen. De symptomen van
een dergelijke lectinevergiftiging zijn braken, koorts en lichte diarree. Soms
treedt ook een daling van de bloeddruk op.
99
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
of blik zijn al voldoende verhit. Daardoor zitten er geen schadelijke
hoeveelheden van deze stoffen meer in de groente.
100
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
oestrogeen en die de ontwikkeling van kanker zouden tegengaan. Lijnzaadolie is
een rijke bron van essentiële vetzuren, alfa-linoleenzuur (een omega-3 vetzuur)
en linolzuur (een omega-6 vetzuur).
Uit dierproeven is naar voren gekomen dat lignanen mogelijk een beschermende
werking hebben tegen kanker, vooral borstkanker. De oorzaak hiervan zou zijn dat
lignanen in het lichaam worden omgezet in fyto-oestrogenen als enterolactone en
enterodiol. Fyto-oestrogenen zijn milde oestrogeenachtige stoffen die de werking
van het sterkere oestrogeen, dat van nature in het lichaam voorkomt zou
blokkeren.
Action of Limonene: Studies have shown that limonene have anti- cancer
effects. Limonen increase the levels of liver enzymes involved in detoxifying
carcinogens. The Glutathione S-transferase (GST) is a system which eliminates
carcinogens. Limonene seems to promote the GST system in the liver and small
bowel, thereby decreasing the damaging effects of carcinogens. Animal studies
demonstrated that dietary limonene reduced mammary tumor growth.
Facts about Limonene: Limonene is also used as a solvent and cleaner. It can
replace white spirit and other solvents.
101
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
Chemische Klassifizierung und Reaktionen:
Es handelt sich beim Linalool um einen tertiären Alkohol mit offener
Kohlenstoffkette, der in zwei optischen Isomeren (rechts- und linksdrehende
Form) vorkommt. Linalool läßt sich durch Behandeln mit Ameisensäure unter
Erhitzen in Geraniol, Terpineol und Nerol überführen. Linalool ist mit Geraniol
und Nerol strukturisomer. Es gehört zur Stoffklasse der Terpenalkohole. Linalool
ist gegen Luft, Wärme und Säuren empfindlicher als die veresterte Form
Linalylacetat.
Synthetisch herstellbar z.B. aus Pinen oder Methylheptenon.
Dufteigenschaften:
Der Duft ist allgemein gefällig, blumig-frisch (an Maiglöckchen erinnernd), mit
leichter Andeutung von Gewürz und Citrus.
engl.: pleasant, floral-woody, light refreshing.
LINALOOL: Highs for linalool, in Dukes database, include lignaloe (to 8.4%),
mountain mint (to 3.9%), ho leaf (to 2.3%), coriander (to 1.7%), winter savory
(to 1.4%), flexuose mountain mint (to 1.1%), oswego tea (to 0.96%) spearmint (to
0.93%) and cardamom (to 0.25%) on a zero moisture basis.
Vorkommen:
u.a. aus ätherischen Citronen-, Lavandula-, Bergamotte- und Jasminölen
isolierbar.
Verwendung: Unter den Linalylestern wird das Acetat bei weitem am häufigsten als
Duft- und Aromastoff eingesetzt. Wichtiger Bestandteil für Bergamotte-,
Flieder-, Jasmin-, Lavendel-, Linden-, Neroli-, Ylang-Ylang- und Phantasienoten,
insbesondere Chypre. Unverzichtbar in der , Seifenparfümerie, da es relativ
stabil gegenüber Alkalien ist.
Luteine,flavonoïde
Ze flavonoiden
102
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
Natural Sources:
Kale, spinach, collard greens, bilberries, calendula flowers and other
marigold flowers; orange peppers, tangerines, Brussels sprouts, squash, peas,
corn and other vegetables and fruit.
Forms:
Standardized natural mixed-carotenoid capsules, tablets and liquids
including lutein; 'Greens' supplements including kale, collards or spinach
extracts. Bilberry extracts.
Therapeutic Uses:
- Acne - Eyesight Disorders
- Age-related Macular Degeneration - Fibromyalgia
(AMD) - Heart Health Maintenance
- Aging Disorders - HIV Infection
- AIDS - Immune System
- Alzheimer's Disease - Macular Degeneration
- Anti-inflammatory - Skin Problems
- Antioxidant - Stroke Prevention
- Cancer Prevention - Sunburn
- Cataracts - Vascular Disorders
- Cellular Regeneration - Vitamin A Deficiency (RDA=4.6-
- Cleansing 15.6mg/day)
- Detoxification
Overview:
Lutein is a carotenoid found in vegetables and fruit, particularly
concentrated in green leafy vegetables such as kale, spinach and collard greens.
Lutein is also concentrated in marigold petals, chlorella microalgae and to a
lesser extent in bilberries. Lutein acts as an antioxidant, protecting cells
against the damaging effects of free radicals. Numerous studies have documented
the benefits of lutein for eye health, particularly for preventing age-related
macular degeneration (AMD) and cataracts. Harvard researchers found that people
with the highest consumption of lutein and zeaxanthin-rich foods lowered their
risk of macular degeneration by as much as fifty-seven percent, compared to
people who consumed the least amount of these foods. Dr. Yeum from Tufts
University was one of the first researchers to confirm that lutein was present
in the lens of the eye and confirmed earlier work that lutein and its isomer,
zeaxanthin, were the only carotenoids found in eye tissues. Research has shown
that lutein retards the oxidation of the lens protein which leads to cataracts.
A study conducted at Harvard Medical school found that women with the highest
intake of lutein and zeaxanthin had 22 percent lower risk of cataract extraction
compared to those in the lowest quintile of intake. Men with the highest
consumption of lutein and zeaxanthin had a 19 percent lower risk of cataract
extraction compared to men with the lowest consumption. Lutein and zeaxanthin
absorb near-to-UV blue light, the most damaging wavelength of light that reaches
the retina. Lutein has also been found to concentrate in skin, particularly nose
and facial skin, plasma and bucal mucosal cells (BMC) of the throat and in
tissues of the lungs, breast, ovaries and cervix. At the University of London,
researchers found that lutein applied to the skin inhibited 50 percent of
erythema formation caused by a chemical irritant.
103
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
juice carotenoids significantly reduced oxidative DNA damage. Dr. Duke, in The
Green Pharmacy, recommends carotenoid supplementation for those with Alzheimer's
disease and HIV infection. Jean Carper, in Stop Aging Now, recommends
carotenoids particularly for boosting immunity and preventing abnormal growths,
vascular disease and strokes.
Chemistry:
Lutein, the major yellow pigment of marigold petals, is a common
xanthophyll also found concentrated in dark green leafy vegetables. Xanthophylls
are classified as carotenoids, natural fat-soluble pigments found principally in
plants, algae, and photosynthetic bacteria, where they play a critical role in
the photosynthetic process. Lutein and its isomer, zeaxanthin, often occur
together. Other carotenoids often found with lutein include alpha-carotene,
beta-carotene, gamma-carotene, beta-chryptoxanthin and lycopene. Research has
shown that lutein can be converted to zeaxanthin in the blood serum and is the
key carotenoid for providing the proper amount of both lutein and zeaxanthin.
Zeaxanthin is itself found concentrated in peas, corn and other vegetables.
Carotenoids are defined by their chemical structure. The majority of carotenoids
are derived from a 40-carbon polyene chain, which could be considered the
backbone of the molecule. This chain may be terminated by cyclic end-groups
(rings) and may be complemented with oxygen-containing functional groups. The
hydrocarbon carotenoids are known as carotenes, while oxygenated derivatives of
these hydrocarbons are known as xanthophylls. All are powerfulantioxidants. The
distinctive pattern of alternating single and double bonds in the polyene
backbone of carotenoids is what allows them to absorb excess energy from other
molecules (antioxidant activity), while the nature of the specific end groups on
carotenoids may influence their biological activity thought their interaction
with cell membranes.
Suggested Amount:
Nutrition experts currently recommend getting at least 6 milligrams a day
of lutein (the amount found in a large bowl of spinach salad) and based on
epidemiological evidence, this will reduced the risk for AMD and cataracts. As a
source of provitamin A, you may want to take more than double that amount
(RDA=4.6-15.6mg/day). Studies using 30mg daily of lutein have shown marked
health benefits. A much lower dosage can also provide significant benefits for
eye health. Researchers from Florida International University studied the effect
of 2.4mg/day of lutein intake, in the form of a dietary supplement, on the serum
levels and macular pigment (MP) densities over a six-month period. All subjects
responded to lutein supplementation, measured by a 130% increase of lutein in
the serum and most subjects increased their macular pigment density by an
average increase of 14%. Increased macular pigment density has been demonstrated
using spinach as a lutein-rich food and corn as a zeaxanthin-rich food, lutein
dietary supplements, and bilberry extract as a low-dosage lutein supplement.
Dietary intake of spinach or collard greens (which are particularly rich sources
of lutein and zeaxanthin) was associated with significantly lower risk of
developing AMD and cataracts. A 100mg serving of raw kale yields 40 mg of lutein
and zeaxanthin, while the same quantity of cooked spinach will add 7 mg to your
diet. Many of the same fruits and vegetables that are good sources of vitamin C
are also good sources of lutein and zeaxanthin, such as spinach, orange peppers,
tangerines, Brussels sprouts, squash, peas and corn. Chlorella is also a good
source of lutein.
References:
Carper, J. 1995. Stop Aging Now. HarperCollins Publishers, 10 East 53rd Street,
New York, New York 10022-5299. Pp. 9, 209, 210, 252, 255.
Gey KF. 1995. Cardiovascular disease and vitamins. Concurrent correction of
'suboptimal' plasma antioxidant levels may, as important part of 'optimal'
nutrition, help to prevent early stages of cardiovascular disease and cancer,
respectively. Bibl Nutr Dieta. 1995; (52): 75-91. Review.
104
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
Mares-Perlman JA, Millen AE, Ficek TL, Hankinson SE. 2002. The body of evidence
to support a protective role for lutein and zeaxanthin in delaying chronic
disease. Overview. J Nutr 2002 Mar; 132(3): 518S-524S.
Pool-Zobel BL, Bub A, Muller H, Wollowski I, Rechkemmer G. 1997. Consumption of
vegetables reduces genetic damage in humans: first results of a human
intervention trial with carotenoid-rich foods. Carcinogenesis 1997 Sep; 18(9):
1847-50
Watzl B, Bub A, Brandstetter BR, Rechkemmer G. 1999. Modulation of human T-
lymphocyte functions by the consumption of carotenoid-rich vegetables. Br J Nutr
1999 Nov; 82(5): 383-9
Lutein Research:
Mares-Perlman JA, Millen AE, Ficek TL, Hankinson SE. 2002. The body of evidence
to support a protective role for lutein and zeaxanthin in delaying chronic
disease. Overview. J Nutr 2002 Mar; 132(3): 518S-524S.
Department of Ophthalmology and Visual Sciences, University of Wisconsin-Madison
Medical School, Madison, WI 53705-2397, USA. jmaresp@facstaff.wisc.edu
Recent evidence introduces the possibility that lutein and zeaxanthin may
protect against the development of the two common eye diseases of aging,
cataract and macular degeneration. This potential and the lack of other
effective means to slow the progression of macular degeneration have fueled high
public interest in the health benefits of lutein and zeaxanthin and the
proliferation of supplements containing them on pharmacy shelves. An
understanding of the biologic consequences of limiting or supplementing with
these carotenoids is only beginning to emerge. Some epidemiologic evidence
supports a role in eye disease and, to a lesser extent, cancer and
cardiovascular disease. However, the overall body of evidence is insufficient to
conclude that increasing levels of lutein and zeaxanthin, specifically, will
confer an important health benefit. Future advances in scientific research are
required to gain a better understanding of the biologic mechanisms of their
possible role in preventing disease. Additional research is also required to
understand the effect of their consumption, independent of other nutrients in
fruits and vegetables, on human health. The newly advanced ability to measure
levels of lutein and zeaxanthin in the retina in vivo creates a unique
opportunity to contribute some of this needed evidence.
105
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
J Infect Dis 2000 Sep;182 Suppl 1:S11-5
Effects of lycopene and lutein supplementation on the expression of functionally
associated surface molecules on blood monocytes from healthy male nonsmokers.
Hughes DA, Wright AJ, Finglas PM, Polley AC, Bailey AL, Astley SB, Southon S.
Diet, Health and Consumer Science Division, Institute of Food Research, Norwich
Research Park, Colney, Norwich, Norfolk, NR4 7UA, UK. davida.hughes@bbsrc.ac.uk
It has been suggested that dietary carotenoids can enhance immune function.
Supplementation with beta-carotene (15 mg daily) was previously shown to enhance
human monocyte function. To examine the effect of other dietary carotenoids, two
similar independent studies were done. Healthy adult male nonsmokers were
randomly assigned to receive lycopene (study 1), lutein (study 2), or placebo
for 26 days, followed by the alternative treatment for another 26 days. The
expression of functionally related monocyte surface molecules was quantified by
laser flow cytometry before and after each treatment period. There was a
significant increase in plasma levels of each carotenoid following dietary
supplementation, but the effects on monocyte surface molecule expression were
not as striking as those observed after beta-carotene supplementation. These
findings emphasize that it cannot be assumed that the effect of one carotenoid
will be the same as another, even at the same level of intake.
Lycopeen,carotenoïde in Tomaat
Natural Sources:
Watermelon, tomatoes, tomato products, and apricots.
Forms:
Standardized lycopene extracts from tomatoes; fresh tomato; freeze-dried,
powdered tomato; Standardized natural mixed-carotenoid capsules, tablets and
liquids including lycopene; 'Greens' supplements including tomato extracts.
Therapeutic Uses:
- Anti-aging - Lung Disease
- Antioxidant - Pancreatic Disorders
- Cancer Prevention - Prostate Disorders
- Cellular Regeneration - Respiratory Diseases
- Cervical Disorders - Vascular Disorders
- Detoxifying - Vitamin A Deficiency (RDA=4.6-
- Eyesight Disorders 15.6mg/day)
- Immune System Disorders
- LDL Cholesterol Oxidation
Overview:
Lycopene is a red carotenoid found in vegetables and fruit, particularly
concentrated in tomatoes and watermelon. Lycopene acts as an antioxidant,
protecting cells against free radicals. Numerous studies have documented the
benefits of lycopene for prostate health, particularly for preventing prostate
cancer. Dietary consumption of lycopene (mostly from tomato products) has been
associated with a lower risk of prostate cancer. Evidence relating other
carotenoids, tocopherols, and retinol to prostate cancer risk has been found,
although the effects of lycopene seem to be stronger. Lycopene is a more potent
inhibitor of human cancer cell proliferation than either alpha- or beta-
carotene. Dietary differences are believed to explain why the incidence of
prostate cancer is 120 times greater in the United States than in China, where
fatty foods are not part of the general diet. A nine-year study published in
1995 suggests that tomato-based products protect against prostate cancer.
Significant results have also been found in a clinical trial to assess the
effects of lycopene supplementation in patients with prostate cancer. Twenty-six
men with newly diagnosed, clinically localized prostate cancer were randomly
assigned to receive 15 mg of lycopene (15 patients) twice daily or no
supplementation (11 patients) for 3 weeks before radical prostatectomy. Eleven
(73%) subjects in the intervention group and two (18%) subjects in the control
group had no involvement of extra-prostatic tissues with cancer (significant).
106
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
Diffuse involvement of the prostate by 'intraepithelial neoplasia' was present
in 10 (67%) subjects in the intervention group and in 11 (100%) subjects in the
control group (also significant). Plasma prostate-specific antigen levels
decreased by 18% in the intervention group, whereas they increased by 14% in the
control group. The results suggest that lycopene supplementation may decrease
the growth of prostate cancer. Tomatoes are also linked to significantly lower
rates of pancreatic and cervical cancer.
Chemistry:
Lycopene, the major red pigment of tomatoes, is a common carotenoid also
found concentrated in watermelon. Carotenoids are natural fat-soluble pigments
found principally in plants, algae, and photosynthetic bacteria, where they play
a critical role in the photosynthetic process. Tomatoes contain lycopene; cis-5-
lycopene; cis-5, cis-5-lycopene; lycophyll; lycoxanthin; and the lycopene
precursor, phytofluene. Other carotenoids often found with lycopene include
alpha-carotene, beta-carotene, gamma-carotene, beta-chryptoxanthin and lutein.
Carotenoids are defined by their chemical structure and are chemically described
as terpenes made of isoprene subunits. The majority of carotenoids are derived
from a 40-carbon polyene chain, which could be considered the backbone of the
molecule. This chain may be terminated by cyclic end-groups (rings) and may be
complemented with oxygen-containing functional groups. The hydrocarbon
carotenoids are known as carotenes, while oxygenated derivatives of these
hydrocarbons are known as xanthophylls. All are powerful antioxidants. The
distinctive pattern of alternating single and double bonds in the polyene
backbone of carotenoids is what allows them to absorb excess energy from other
molecules (antioxidant activity), while the nature of the specific end groups on
carotenoids may influence their biological activity through their interaction
with cell membranes. Carotenoids are always present in a living plant and
decompose very slowly as compared to chlorophyll.
Suggested Amount:
A clinical trial with prostate patients showing significant benefits used
30mg of lycopene daily (15 mg taken twice daily). Tomato products are generally
included in the diet to obtain lycopene on a daily or regular basis. Tomatoes
have 3.1 grams of lycopene per 100 grams and watermelon has 4.1 grams per 100
grams. USDA tests show that lycopene is not destroyed by cooking, canning or
freezing. This is also true for other carotenoids found in vegetables and fruit,
and for the colorful flavonoids called anthocyanins found in berries, fruit
peels and flower petals. These are very stable compounds when kept within the
normal pH range of foods (highly alkaline conditions can 'bleach' them away).
107
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
Drug Interactions:
None known.
Contraindications:
Tomatoes and tomato-based products are contraindicated in cases of
nightshade-sensitive arthritis. In these cases, to obtain the benefits of
tomatoes in the diet, it is advisable to use standardized lycopene extracts -
free of trace levels of solanine.
Side Effects:
Some people who are sensitive to Solanaceae plants and may develop
allergic reactions to products containing tomato extracts. In these cases, to
obtain the benefits of tomatoes in the diet, it is advisable to use standardized
lycopene extracts - free of trace levels of solanine. Weeds of the nightshade
family containing the alkaloid, solanine, have been implicated in causing
rheumatic disorders in livestock. Many people maintain that all members of the
nightshade family (Solanaceae), including white potatoes, eggplants and garden
peppers have a tendency to trigger arthritis symptoms in susceptible persons. A
British study ranked tomatoes fourteenth out of twenty foods likely to trigger
arthritis symptoms; tomatoes affected 22% of the study subjects. No other
nightshade plant was on the list. Another report claims that nightshades contain
toxins that attack the cells of susceptible individuals, which are estimated to
be approximately 10 of the population. Using standardized lycopene extracts free
of solanine would prevent these problems.
References:
- Amir H, Karas M, Giat J, Danilenko M, Levy R, Yermiahu T, Levy J, Sharoni Y. 1999. Lycopene and
1,25-dihydroxyvitamin D3 cooperate in the inhibition of cell cycle progression and induction of
differentiation in HL-60 leukemic cells. Nutr Cancer. 1999; 33(1): 105-12.
- Carper, J. 1993. Food Your Miracle Medicine. HarperCollins Publishers, 10 East 53rd Street, New
York, New York 10022-5299. Pp. 378-379.
- de la Taille A, Katz A, Vacherot F, Saint F, Salomon L, Cicco A, Abbou CC, Chopin DK. 2001.
[Cancer of the prostate: influence of nutritional factors. Vitamins, antioxidants
- and trace elements]. Presse Med. 2001 Mar 24; 30(11): 557-60. Review. French.
- Kucuk O, Sarkar FH, Sakr W, Djuric Z, Pollak MN, Khachik F, Li YW, Banerjee M, Grignon D,
Bertram JS, Crissman JD, Pontes EJ, Wood DP Jr. 2001. Phase II randomized clinical trial of
lycopene supplementation before radical prostatectomy. Cancer Epidemiol Biomarkers Prev. 2001
Aug; 10(8): 861-8.
- Pool-Zobel BL, Bub A, Muller H, Wollowski I, Rechkemmer G. 1997. Consumption of vegetables
reduces genetic damage in humans: first results of a human intervention trial with carotenoid-
rich foods. Carcinogenesis 1997 Sep; 18(9): 1847-50
- Watzl B, Bub A, Brandstetter BR, Rechkemmer G. 1999. Modulation of human T-lymphocyte functions
by the consumption of carotenoid-rich vegetables. Br J Nutr 1999 Nov; 82(5): 383-9
Additional Information:
108
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
factors include the vitamins D and E, soy, lycopene and selenium. The
administration of 5-alpha reductase inhibitors to patients with benign prostatic
hyperplasia may also constitute a potentially chemopreventive intervention. The
efficacy of chemopreventive agents needs to be investigated in randomised,
placebo-controlled trials in suitable cohorts of high-risk individuals. In
parallel, reliable assays of potential biomarkers of the efficacy of
intervention need to be developed and validated rigorously.
109
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
and 0.3 mg beta-carotene) for 14 consecutive days increased plasma and
lymphocyte carotenoid concentration and whether this was related to an
improvement in lymphocyte resistance to an oxidative stress (500 micromol/L
hydrogen peroxide for 5 min). Before and after the period of tomato intake,
carotenoid concentrations were analyzed by HPLC and lymphocyte resistance to
oxidative stress by the Comet assay, which detects DNA strand breaks. Intake of
tomato puree increased plasma (P <0.001) and lymphocyte (P<0.005) lycopene
concentration and reduced lymphocyte DNA damage by approximately 50% (P<0.0001).
Beta-carotene concentration increased in plasma (P<0.05) but not in lymphocytes
after tomato puree consumption. An inverse relationship was found between plasma
lycopene concentration (r = -0.82, P<0.0001) and lymphocyte lycopene
concentration (r = -0.62, P<0.01) and the oxidative DNA damage. In conclusion,
small amounts of tomato puree added to the diet over a short period can increase
carotenoid concentrations and the resistance of lymphocytes to oxidative stress.
BACKGROUND: The increased consumption of fruit and vegetables has been linked to
protection against different chronic diseases, but the dietary constituents
responsible for this association have not been clearly identified. AIM OF THE
STUDY: We evaluated the effect of spinach and spinach+tomato puree consumption
on cell DNA resistance to an oxidative stress. METHODS: To this aim, in a
dietary controlled intervention study, 9 healthy female volunteers consumed a
basal diet low in carotenoids (< 600 microg/day) enriched with daily portions
110
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
(150 g) of spinach (providing about 9 mg lutein, 0.6 mg zeaxanthin, 4 mg beta-
carotene) for 3 weeks (from day 0 to day 21) followed by a 2 week wash-out
period (basal diet) and finally another 3 weeks (from day 35 to day 56) of diet
enriched with daily portions of spinach (150 g) + tomato puree (25 g, providing
about 7 mg lycopene, 0.3 mg beta-carotene). At the beginning and the end of each
period of vegetable intake, blood samples were collected for lymphocyte
separation. Carotenoid concentrations of lymphocytes were determined by HPLC and
DNA damage was evaluated by the comet assay following an ex vivo treatment with
H(2)O(2). RESULTS: During the first period of spinach consumption, lymphocyte
lutein concentration did not increase significantly (from 1.6 to 2.2
micromol/10(12) cells) while lycopene and beta-carotene concentrations decreased
significantly (from 1.0 to 0.1 micromol/10(12) cells, P < 0.001, and from 2.2 to
1.2 micromol/10(12) cells, P < 0.05, respectively). Lutein and lycopene
concentrations increased after spinach+tomato puree consumption (from 1.2 to 3.5
micromol/10(12) cells, P < 0.01, and from 0.1 to 0.7 micromol/10(12) cells, P <
0.05, respectively). The increase may be attributed to the addition of tomato
puree to spinach; however, the different concentrations of carotenoids in
lymphocytes registered at the beginning of the two intervention periods may have
affected the results. DNA resistance to H(2)O(2) insult increased significantly
after both the enriched diets (P < 0.01); however, no "additive effect" was seen
after spinach + tomato puree consumption. In the spinach + tomato intervention
period an inverse correlation was observed between lymphocyte lycopene
concentration and DNA damage, but this seems not able to explain the protection
observed. CONCLUSIONS: The consumption of carotenoid-rich foods even for a short
period of time gives protection against oxidative stress. The results obtained
seem to suggest that this protective role is not specifically related to
carotenoids. However they may contribute together with other substances present
in vegetables to lymphocyte resistance to oxidative damage.
111
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
M
Melatonine, neurotransmitter
Zie neurotransmitters
Melatonine in voedsel
The only foods I have seen reported to contain more than 100 picograms melatonin
per gram are oats (1,796), corn (1,366). rice (1,006), radish (657), angelica
(623), ginger (584) tomato (to 506), banana (466), chrysanthemum (417), barley
(378), mustardgreens (112) and cabbage (107). Think small. Those units are in
parts per trillion. Only the oats, rice, and corn attain the parts per billion
level, 1.7, 1.4 and 1.0 ppb respectively. Effective doses of melatonin may start
at 0.3 mg for a 100 kg person.To get 0.3 mg melatonin from rice with only 0.001
mg per kilo, I'd have to eat 300 kg rice; three times my body weight in rice.
Menthol (Levomenthol),pepermuntkamfer
Riechstofflexikon
Der Duft- und Aromastoff (-)-Menthol ist die Hauptkomponente der verschiedenen
Minz- und Pfefferminzöle (v.a. Arvensis- und Piperita - Öle). Kommerziell
erhältliches (-)-Menthol stammt in den meisten Fällen aus Pfefferminzölen, die
den Stoff schon durch einfaches Ausfrierenlassen freigeben. Menthol ist der
praktisch bedeutsamste gesättigte Terpenalkohol, abgeleitet vom p-Menthan.
Der Terpenalkohol ist darüber hinaus verbreitet in weiteren natürlichen
ätherischen Ölen, jedoch nur als Nebenkomponente. Geringe Mengen von Menthol
sind z.B. enthalten in Kalaminthkrautöl (Bergmelisse), Geraniumöl Afrika (ca.
1%, nach NOWAK, S. 76) sowie - neben Menthon und Isomenthon - in Buccublätteröl
(HAGER). Poleiminzöl (Penny Royal Oil) enthält zwar nur Neomenthol und
Neoisomenthol (siehe unten), jedoch kann aus dessen Hauptbestandteil Pulegon
Menthol synthetisch hergestellt werden (siehe NOWAK, S. 153).
Beschreibung:
Menthol erscheint in schön ausgebildeten, farblosen, hexagonalen, in der Regel
nadelförmigen Kristallen. Bisweilen kommt es auch in Form von Kristallmassen
oder als kristallines Pulver in den Handel. Der Aromastoff löst sich in Wasser
nur wenig, dagegen leicht in Ethanol, Diethylether, Petrolether, Paraffinöl,
Chloroform usw.
112
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
Duftcharakteristik / odor profile:
angenehm, erfrischend, süß, "minzig", pfefferminzartig, etwas stechend, mit
ausgeprägtem Kühleffekt
engl.: minty, peppermint-like, slightly pungent, pleasant, cooling, refreshing,
woody
Verwendung:
Menthol wird in der Lebensmittel- und Kosmetikindustrie in einem breiten
Einsatzfeld gebraucht, vor allem als Aromastoff für Süßwaren, Kaugummi, Liköre,
Zahn- und Mundpflegemittel sowie für Zigaretten; weiterhin als duftender,
erfrischender und desinfizierender Bestandteil von Kosmetika (Haar- und
Körperpflegemittel, Lotionen, Balsame usw.). Die Pharmazie nutzt Menthol als
Wirkstoff, denn es hat zahlreiche pharmakologische Wirkungen.
In Riechmitteln und Parfums wird ebenfalls der erfrischende Effekt genutzt.
Reaktionen:
Durch Einwirkung konzentrierter Schwefelsäure geht Menthol in Menthen C10H18
über, durch Oxidation mit Chromsäure in das entsprechende Terpenketon Menthon.
Erhitzt man den Riechstoff mit Kupfersulfat, entsteht Cymol.
Synthese:
Menthol läßt sich als "Hexahydrothymol", also als hydriertes Thymol (2-
Isopropyl-5-methylphenol), auffassen. Und tatsächlich erhält man racemisches,
optisch inaktives Menthol bei der katalytischen Hydrierung von Thymol (an
Nickelkatalysator).
Menthol
Molecuulformule C10H10O
SMILES
IUPAC 5-methyl-2-(1-methylethyl)-cyclohexanol
Andere namen
CAS-nummer 15356-60-2, 89-78-1, 2216-51-5, 15356-60-2, 89-78-1,
EINECS-nummer 201-939-0
Beschrijving wit poeder of heldere kristallen
Waarschuwingen en veiligheidsmaatregelen
Irriterend
Carcinogeen
Fysische eigenschappen
Aggregatietoestand vast
Kleur kleurloos
Dichtheid 0,89 (Bij 20°C) g/cm³
Molmassa 156,27 g/mol
Smeltpunt 42 °C
Kookpunt 212 °C
Andere eigenschappen
Oplosbaarheid in water 0,431 (Bij 20°C) g/L
Goed oplosbaar in Ethanol, Ether, Chloroform
Slecht oplosbaar in water
Waar mogelijk zijn SI-eenheden gebruikt. Tenzij anders vermeld zijn standaard
omstandigheden gebruikt (298,15K of 25°C, 1 bar)
Menthol is de triviale naam van de chemische stof (eigenlijk: een aantal stereo-
isomeren) met als IUPAC-naam: 5-methyl-2-(1-methylethyl)-cyclohexanol.
Structuur
De menthol-molecule heeft 3 stereo-centra, en bijgevolg zijn er 8 mogelijke
stereo-isomeren. De structuurformules van de verschillende isomeren zijn:
In de natuur komt vooral L-menthol (synoniem: (-)-menthol) voor in o.a.
pepermuntolie, planten van de Mentha familie (Mentha piperita, Mentha arvensis),
enz. Pepermuntolie bevat 35 à 60 % menthol. L-Menthol kan worden verkregen door
extractie uit planten, maar menthol-isomeren worden ook synthetisch bereid. De
113
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
wereldwijde productiecapaciteit werd geschat op ongeveer 13.600 ton/jaar (in
2001), waarvan ongeveer 1/4e langs synthetische weg verkregen.
Gebruik
L-menthol, D/L-menthol en (ruw) menthol wordt veel gebruikt als smaakmiddel,
desinfecterend of verkoelend middel in snoepgoed, likeur, kauwgum, en andere
voedingswaren; in tabak, tandpasta, cosmetica (o.a. huidcrèmes, aftershave,
shampoo, scheerschuim...) en in (dier)geneeskundige bereidingen zoals
hoestpastilles, zalven e.d.. D-menthol wordt niet commercieel gebruikt.
De menthol-isomeren hebben een zeer lage acute orale toxiciteit; ze zijn matig
irriterend voor de huid en licht irriterend voor de ogen. De aanvaardbare
dagelijkse inname (ADI: acceptable daily intake) voor L- en D/L-menthol ligt in
het bereik van 0-4 mg/kg lichaamsgewicht (FAO/WHO Joint Expert Committee on Food
Additives, 1998).
Menthol
Menthol is een andere naam voor levomenthol. Levomenthol ('linksdraaiend'
menthol) wordt ook vaak gewoon 'menthol' genoemd. Levomenthol is verkrijgbaar in
verschillende crèmes, gels, lotion, strooipoeder en inhalatievloeistoffen.
114
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
Levomenthol geeft gevoelsmatig 'meer lucht' en vermindert het hoesten. De
werking treedt meteen in.
2. Op welke bijwerkingen moet ik letten?
Behalve het gewenste effect kan Menthol bijwerkingen geven. Dit is echter
zelden het geval. De belangrijkste bijwerking is overgevoeligheid.
Zelden
* Ademhalingsstilstand bij kleine kinderen. Gebruik Menthol daarom niet in
de buurt van de neus of mond bij kinderen jonger dan twee jaar.
* Overgevoeligheid voor menthol of een van de andere bestanddelen van het
product. Dit merkt u aan roodheid, jeuk en blaasjes. Raadpleeg uw arts als u
overgevoeligheid vermoedt. Blijkt u overgevoelig, geef dat dan aan de apotheek
door. Het apotheekteam kan er op letten dat u het middel niet opnieuw krijgt.
* Slechte genezing van wonden als er menthol op is aangebracht. Dit
geneesmiddel mag u niet gebruiken op open wonden.
3. Heeft Menthol een wisselwerking met andere medicijnen?
U kunt Menthol veilig gebruiken in combinatie met andere medicijnen,
discussie over het gebruik bij homeopatische middelen.
4. Als ik Menthol gebruik, mag ik dan...
autorijden, alcohol drinken en alles eten?
Bij Menthol zijn hiervoor geen beperkingen.
5. Kan ik Menthol gebruiken als ik zwanger ben, wil worden of borstvoeding geef?
U kunt Menthol veilig gebruiken. Het wordt al jarenlang gebruikt door
zwangere vrouwen en vrouwen die borstvoeding geven, zonder nadelige gevolgen
voor het kind.
6. Hoe moet ik Menthol gebruiken?
Jeuk
* Zalf, crème of gel: in een dikke laag op de jeukende plekken aanbrengen.
* Lotion met een watje naar behoefte op de plekken aanbrengen. De lotion aan
de lucht laten opdrogen, dus niet afdekken met verband.
* Strooipoeder. De jeukende plekken bestrooien met het poeder.
Neusverkoudheid en hoest
* De ademhaling door uw neus kunt u verbeteren door te stomen met heet
water, waaraan u levomenthol of een product met levomenthol heeft toegevoegd.
Stomen is niet geschikt voor kinderen omdat zij zich makkelijk aan de hete
vloeistof kunnen branden.
* Verkoudheidsbalsems kunt u ook smeren op bijvoorbeeld de borstkas, zodat u
gedurende een wat langere tijd de geur kunt inademen.
* Niet toepassen bij kinderen onder de twee jaar, omdat levomenthol bij hen
tot ademhalingsstilstand kan leiden.
Keelpijn
* Pastilles of zuigtabletten langzaam opzuigen.
Mosterdolieglycosiden
Zie glucosinolaten
MSM (Methylsulfonylmethane)
Natural Sources:
Milk, coffee, tea and green vegetables.
Forms:
Standardized MSM supplements including powders, capsules and tablets.
Therapeutic Uses:
- Bone and Joint Pain
- AIDS - Carpal Tunnel Syndrome
- Allergies - Cellular Regeneration
- Anti-inflammatory - Hair Health
- Arthritic Pain Relief - Headaches (chronic)
- Athletic Injuries - Fibromyalgia
- Bladder Health Maintenance - Heartburn
115
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
- Lower Back Pain - Rheumatism
- Mood Disorders - Sugar Control
- Muscle Pain - Tendinitis
- Nail Health - Vascular Disorders
- Pain
Overview:
MSM, methylsulfonylmethane, is a naturally occurring sulfur compound found
in our bodies, as well as in many common beverages and foods, including milk,
coffee, tea and green vegetables. MSM products are nutritional supplements used
to supply the body with biologically-active sulfur and are considered a safe,
non-toxic way to help ease the pain of arthritis. MSM is reported by doctors to
be so effective for pain relief that they are able to lower the dosage of other
pain medications they prescribe for patients and sometimes they are even able to
discontinue regular medications. Based on a double-blind study of patients with
proven degenerative joint disease, it was shown that those who took 2250
milligrams of Lignisul MSM daily for six weeks reported an 82 percent average
improvement in pain relief, compared to an 18 percent improvement reported by
patients receiving the placebo treatment. Those taking MSM for arthritic pain
relief often also notice improvement in the health of their hair and nails. In
two recent double-blind, placebo-controlled, pilot trials, oral supplementation
with Lignisul MSM significantly improved hair and nail growth within a short
term of six weeks. Based on peer-reviewed research, MSM may also be effective
for the treatment of allergy, pain syndromes, athletic injuries, and bladder
disorders. It is thought that MSM is therapeutic due to the essential nature of
sulfur in the diet. Sulfur is the sixth most abundant macro-mineral in breast
milk and the third most abundant mineral based on percentage of total body
weight. MSM's parent compound, dimethylsulfoxide (DMSO), has been shown to have
clinical applications in the treatment of pain, head trauma, scleroderma,
interstitial cystitis, rheumatoid and osteo-arthritis, retransformation of
cancer cells and Alzheimer's disease. MSM's relatives, glucosamine or
chondroitin sulfate and reduced glutathione have also demonstrated therapeutic
activity for treating many other degenerative diseases.
Chemistry:
Methylsulfonylmethane (MSM), a volatile component in the sulfur cycle, is
a source of sulfur found in the human diet. Sulfur-containing amino acids (SAAs)
found within the human body are methionine, cysteine, cystine, homocysteine,
homocystine, and taurine. Increases in serum sulfate may explain some of the
therapeutic effects of MSM and glucosamine sulfate.
Suggested Amount:
The recommended dosage of MSM is between 2 to 3 grams (2,000 to 3,000
milligrams) daily. For general maintenance of good health, a dosage of around 2
grams is usually recommended. Higher dosages are typically necessary for
therapeutic treatment of allergies (3 grams daily) or severe, deep-seated
conditions. MSM may be indicated for vegan athletes, children, or patients with
HIV, because of an increased risk for a deficiency in sulfur-containing amino
acids in these groups. New Canadian government regulations indicate that MSM
should not be taken with a daily dosage of greater than 3000mg (3 grams daily)
and the suggested duration of use should not be greater than 30 days.
Drug Interactions:
None known.
Contraindications:
None known.
Side Effects:
Studies show that MSM supplementation of 2,600 mg/day for 30 days produced
few side effects. MSM, however, may trigger allergic reaction. In vivo magnetic
resonance spectroscopy (MRS) was used to detect and quantify MSM in the brains
of four patients with memory loss and in three normal volunteers all of who had
ingested MSM at the recommended doses of 1-3 g daily. MSM was detected in all
116
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
subjects at concentrations of 0.42-3.40 mmole/kg brain and was equally
distributed between gray and white matter. MSM was undetectable in drug-naive
normal subjects (N=25), patients screened for 'toxic exposure' (N=50) or
patients examined with 1H MRS for the diagnosis of probable Alzheimer Disease
(N=520) between 1991 and 2001. No adverse clinical or neurochemical effects were
observed. Appearance of MSM in significant concentrations in the human brain
indicates ready transfer across the intact blood-brain barrier.
References:
Barrager E, Veltmann JR Jr, Schauss AG, Schiller RN. 2002. A
multicentered, open-label trial on the safety and efficacy of
methylsulfonylmethane in the treatment of seasonal allergic rhinitis. J Altern
Complement Med. 2002 Apr; 8(2): 167-73.
Jacob, S.W., M.D., R. M. Lawrence, M.D., Ph.D. and M. Zucker 1999. The Miracle
of MSM, The Natural Solution for Pain. Publ. By G.P. Putnam's Sons Publishers
since 838 a member of Penguin Putnam Inc., 375 Hudson Street, New York, NY
10014. Pp. 1-245.
Lin A, Nguy CH, Shic F, Ross BD. 2001. Accumulation of methylsulfonylmethane in
the human brain: identification by multinuclear magnetic resonance spectroscopy.
Toxicol Lett. 2001 Sep 15; 123(2-3): 169-77.
Parcell, S. 2002. Sulfur in human nutrition and applications in medicine.
Altern Med Rev. 2002 Feb; 7(1): 22-44. Review.
Rogovin JL. 2002. Accumulation of methylsulfonylmethane in the human brain:
identification by multinuclear magnetic resonance spectroscopy. Toxicol Lett.
2002 Mar 28; 129(3): 263; discussion 265.
Additional Information:
Positive Clinical Results for Treating Allergies:
Seasonal allergic rhinitis (SAR) affects more than 23 million Americans
annually, and current epidemiologic studies indicate that its prevalence within
the United States is increasing. Numerous clinical observations and case studies
have led researchers to hypothesize that methylsulfonylmethane (MSM) may help
ameliorate the symptoms associated with SAR. OBJECTIVE: The primary goal of this
study was to evaluate the efficacy of MSM in the reduction of SAR-associated
symptoms. This study also examined possible adverse reactions associated with
methylsulfonylmethane supplementation. Finally, this study attempted to
elucidate the method of action by which MSM elicits its effect on allergy
symptoms. DESIGN: Fifty-five (55) subjects were recruited for the study. All met
the criteria for participation in the study. 50 subjects completed the study.
Those subjects completing the study consumed 2,600 mg of MSM orally per day for
30 days. Clinical respiratory symptoms and energy levels were evaluated by a
Seasonal Allergy Symptom Questionnaire (SASQ) at baseline and on days 7, 14, 21,
and 30. Immune and inflammatory reactions were measured by plasma immunoglobulin
E (IgE) and C-reactive protein at baseline and on day 30. An additional
inflammatory biomarker, plasma histamine, was measured in a subset of subjects
(n = 5). RESULTS: Day 7 upper and total respiratory symptoms were reduced
significantly from baseline (p < 0.01 and p < 0.005, respectively). Lower
respiratory symptoms were significantly improved from baseline by week 3 (p <
0.001). All respiratory improvements were maintained through the 30-day visit.
Energy levels increased significantly by day 14 (p < 0.0001); this increase
continued through day 30. No significant changes were observed in plasma IgE or
histamine levels. The results of this study are promising. It would be
worthwhile to conduct a larger, randomized, double-blind, placebo-controlled
study to establish further if MSM would be a useful agent in the treatment of
symptoms associated with SAR. CONCLUSION: The results of this study suggest that
MSM supplementation of 2,600 mg/day for 30 days may be efficacious in the
reduction of symptoms associated with SAR. Furthermore, few side effects are
associated with the use of this compound. Recent acute and subacute chronic
toxicologic data on the same source of MSM as used in this study, further
validate the safety of this product.
117
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
MSM: een onzinsupplement met fans?
MSM staat voor Methylsulfonylmethaan. Het is een analoog van dimethylsulfoxide
of DMSO, een oplosmiddel dat chemische middelen door de huid het lichaam in kan
transporteren. Het zit in de testosterongels en -pleisters.
De MSM-cultus is het geesteskind van biochemicus Robert Herschler en arts
Stanley Jacob. Die is ontstaan uit een andere cultus die Stanley Jacob in de
jaren zestig en zeventig had opgebouwd rond DMSO. DMSO, beweerde Jacob, zou
helpen tegen artritis en diabetes. Hij heeft daar zelfs patenten voor gekregen,
zonder dat hij daar onderzoek naar heeft gedaan.
De FDA heeft het gebruik van DMSO een halt toe geroepen, uit angst dat patienten
daardoor nog zieker zouden worden dan ze al zijn. Daarop stortte de chirurg zich
op de ongevaarlijke DMSO-metaboliet MSM. Hij schreef er een boek over, The
Miracle of MSM: The Natural Solution for Pain. Daarin schildert hij MSM af als
een regelrecht wondermiddel. MSM zou helpen tegen allergie, artritis, buikpijn,
stress, snurken - bijna alles.(2)
Verkopers op het internet hebben daar nog een schepje bovenop gedaan. Berucht is
bijvoorbeeld Karl Loren, de webmaster van een website die MSM verkoopt en nog
radicaler claims maakt. MSM zou volgens Loren helpen tegen kanker, suikerziekte,
reuma en hoofdpijn. De FDA heeft Loren al eens gewaarschuwd dat hij daarmee te
ver gaat.(3)
Toch zijn veel mensen bevattelijk voor de beloftes die MSM-goeroes doen. Zo ook
acteur James Coburn, die in 2000 op TV verklaarde dat MSM hem had geholpen van
zijn artritis af te komen.(4)
Voor zover wetenschappers die claims hebben onderzocht kwam daar niets uit.
Zo berust de werking van MSM op het gegeven dat het supplement het lichaam
voorziet van zwavel, volgens de goeroes. Dieronderzoekers hebben echter ontdekt
dat MSM als bron van zwavel weinig voorstelt. Ongeveer een procent van de zwavel
in MSM wordt opgenomen door het lichaam. Meer niet.(5) Het supplement voegt dus
weinig toe aan zwavelhoudende aminozuren als cysteine, die je gewoon met je
voeding binnenkrijgt.
Tegen diabetes helpt MSM evenmin. Proefdieren die door hun aanleg makkelijk
suikerziekte krijgen, worden net zo vaak ziek als ze MSM krijgen als proefdieren
die het zonder het wondermiddel moeten stellen.(6)
Ook op de hersenziekte Alzheimer heeft MSM geen effect. Najaar 2001 publiceerden
Amerikaanse neurologen een onderzoek waarin ze vrijwilligers dagelijks een
standaarddosering van 1 tot 3 gram MSM hadden gegeven. De stof bleek zich op te
hopen in het hersenweefsel - zonder negatieve gezondheidseffecten te
veroorzaken.(7)
Goed, er zijn ook positieve studies over MSM gepubliceerd. Een paar.
Onderzoekjes van Russische wetenschappers in tijdschriften met onuitspreekbare
namen, met juichende abstracts die meer aan verkooppraatjes doen denken dan aan
serieuze onderzoeksverslagen.(8)
118
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
Onderzoekers van een Amerikaans alternatief gezondheidscentrum hebben een
onderzoek gepubliceerd over de bestrijding van hooikoorts door het omstreden
supplement MSM. Volgens de Amerikanen verminderde MSM verschijnselen als hoesten
en snotteren bij 50 proefpersonen met hooikoorts. Klinkt mooi, maar er zit een
addertje onder het gras. De studie is zo ontworpen dat MSM wel moest werken.
De proefpersonen kregen twee keer per dag een tablet van 1300 milligram MSM,
dertig dagen lang. Naarmate de studie vorderde, hadden de proefpersonen minder
last van de pollen in de lucht. Na twee weken begon ook hun energie te stijgen.
Toch had het middel geen effect op de hoeveelheid IgE en histamine in het bloed
van de hooikoortspatienten.(1)
Matt Brignall, een onderzoeker die voor Healthwell de studie kritisch onder de
loupe nam, gelooft dat de studie niet deugt. De onderzoekers verrichtten hun
studie toen het hooikoortsseizoen op zijn laatste benen liep. Allicht verbeterde
de toestand van de proefpersonen.(2)
Verdacht is ook dat de onderzoekers geen placebogroep gebruikten, zodat
onduidelijk is hoe sterk het placebo-effect precies is. Bij
hooikoortsonderzoeken is het placebo-effect vrij sterk. Brignall citeert een
studie waarin 35 procent van mensen 'met een nasale allergie' een niet-werkend
middel als 'effectief' bestempelden.(3)
Myristicine in Muskaatnoot
Andere Namen: Myristizin, 1-Allyl-3-methoxy-4,5-methylendioxy-benzol, 4-
Allyl-6-methoxy-1,2-methylendioxybenzol, 6-Allyl-4-methoxy-1,3-benzodioxol,
Methoxysafrol; engl.: myristicin, 4-Methoxy-6-(2-propenyl)-1,3-benzodioxole;
frz.: myristicine
CAS1-No.: [607-91-0]
EG-/EINECS-Nr.: 210-146-9
HN: 1106000
FEMA2-No.: N.A.
Natürliches Vorkommen:
Der Phenylpropan-Abkömmling Myristicin ist ein wesentlicher Bestandteil im
ätherischen Öl der Muskatnuß, botanisch Myristica fragrans VAN HOUTT. (daher der
Name!), daneben ist der Stoff enthalten im Petersilienöl (der Blätter und vor
allem der Samen von Petroselinum hortense HOFFM., bei Myristicin-Rassen wurden
sogar Gehalte bis zu 77% festgestellt), im Galbanumharz sowie in Möhren (Radix
Dauci). Das Vorhandensein im duftenden Prinzip von Galbanum wurde erstmals von
Alan F. THOMAS entdeckt [Ohl.].
Beschreibung:
Myristicin ist ein klares, farbloses bis leicht gelbliches Öl. Der Stoff ist in
Wasser praktisch unlöslich, in den organischen Lösungsmitteln Diethylether und
Benzol sowie in höherprozentigem Ethanol dagegen löslich. Mischbar mit Toluol
119
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
und Xylol. Die physikalischen Kenndaten veranschaulicht die untenstehende
Tabelle.
Gewinnung:
Die Isolierung erfolgt meist aus dem ätherischen Öl von Petersilienfrüchten
einer bestimmten (chemischen) Rasse, z.B. durch Säulenchromatographie nach der
Methode von Stahl/Schild [x]. Die Bestimmung der chemischen Rasse kann durch
vorherige Dünnschichtchromatographie erfolgen (ebd., S. 396). Eine chemische
Synthese ist ebenfalls möglich [x].
Duftcharakteristik / odor profile:
Der Geruchsstoff ist Träger des typischen, würzigen Muskatnußduftes und -aromas,
mit einer warmen, balsamischen Pfeffernote. Es handelt sich bei Myristicin - wie
bei den verwandten Stoffen Elemicin, Asaron, Apiol und Safrol - um einen
Scharfstoff des o-Methoxy(Methyl)-phenol-Typs (Einordnung nach H. WAGNER), der
in einigen bekannten Aromapflanzen enthalten ist. Der Geruch ist intensiv, der
Geschmackseindruck scharf.
Verwendung:
In Parfümerie und Heilkunde hat die Substanz selbst keinen Eingang gefunden. Sie
spielt lediglich eine Rolle als Bestandteil der genannten Gewürzpflanzen und
ihrer ätherischen Öle. Muskatöle werden vor allen Dingen im Bereich der
Herrenparfumerie zur Unterstreichung der Würznote verwendet.
Man konnte für Myristicin insektizide Eigenschaften nachweisen, es verstärkt
auch die Wirksamkeit anderer insektenabtötender Stoffe (sog. synergistische
Wirkung).
Myristicin wird als Vergleichssubstanz zur Prüfung ätherischer Öle eingesetzt;
man hat es daher in den Reagenzienteil des Europäischen Arzneibuchs (gültig:
Ph.Eur. Suppl. 1999) aufgenommen.
Gefahren:
Vergiftungen mit Myristicin beim Menschen wurden vorwiegend im Zusammenhang mit
der Zufuhr großer Mengen von Muskatnuß (meist gemahlen, in einer Menge über 5 g)
beschrieben. Allerdings sind an den Vergiftungserscheinungen auch andere
Inhaltsstoffe des Gewürzes beteiligt.
Zusammen mit Elemicin, Methyleugenol und Safrol wird Myristicin für die
halluzinogene bzw. psychotropische Wirkung überhöhter Dosen von Muskatnußpulver
verantwortlich gemacht (u.a. HAGER, JULIEN, RÖMPP). Im ältesten bekannten Hindu-
Dokument wird die Muskatnuß als mada shaunda, die "narkotische Frucht"
bezeichnet [Ohloff,x]. Die Einnahme solcher Mengen von Muskatnußgewürz führt
jedoch gleichzeitig zu regelrechten Vergiftungssymptomen wie Übelkeit,
Erbrechen, Leibschmerzen, Unruhe, Zittern, Schweißausbrüche, Wahnvorstellungen
und Gleichgewichtsstörungen. Besonders für Kinder sind die Muskatnüsse
gefährlich: Nachdem ein 8jähriger Junge zwei Muskatnüsse, entsprechend etwa 12
g, gegessen hatte, fiel er in tiefe Bewußtlosigkeit und starb 20 Stunden nach
der Aufnahme.
Eine krebsauslösende Wirkung ist nicht auszuschließen. Hinweise darauf gibt eine
Studie, die an Mäusen eine Adduktbildung an Leber-DNA (7,8 pmol/mg DNA)
feststellen konnte (PHILLIPS et al.). Andere Untersuchungen konnten jedoch keine
diesbezüglichen Hinweise liefern; es wird sogar von einer antimutagenen
Wirksamkeit berichtet [Ohl. x].
120
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
Löslichkeit in Wasser solubility (water) praktisch unlöslich (H, R)
lmax 278 nm (e = 1910)
N
Neurotransmitters
De relatie tussen neurotransmitters en aminozuren
Serotonine werking
Dopamine werking
Noradrenaline werking
Aminozuren de bouwstoffen
De stoffen waar de neurotransmitters uit gemaakt worden komen uit onze voeding
en heten aminozuren en als er geen voldoende aanvoer komt van de aminozuren
Tryptofaan of Tyrosine uit de voeding kan worden opgenomen dan ontstaan de
121
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
stoornissen zoals in het begin zijn genoemd. Aminozuurtherapie beoogt op een
natuurlijke manier de balans tussen aanvoer en aanmaak van deze
neurotransmitters te bevorderen. Door de bouwstenen van de neurotransmitters aan
te bieden in een hogere dosering dan we normaal gesproken uit de voeding kunnen
halen, zou het dus theoretisch mogelijk kunnen zijn om weer in balans te komen.
De omzetting van Tryptofaan en Tyrosine verloopt als volgt:
Tryptofaan ==> 5-hydroxytryptofaan (5-HTP) ==> Serotonine
Tyrosine ==> L-Dopa ==> Dopamine ==> Noradrenaline ==> Adrenaline
Voor een goed verloop van de omzettingen zijn Vit B6 en Vit B11 (foliumzuur)
essentieel, anders werken de enzymen die de omzettingen moeten bewerkstellen
niet voldoende en wordt de overmaat aan aminozuren weer uitgescheiden.
Uiteindelijk komt maar een klein deel in de hersenen, de rest wordt via de lever
verwerkt en afgebroken.
De hersenen worden dus een beetje voor de gek gehouden doordat het lijkt dat de
serotonine hoeveelheid is gestegen. Helaas is deze werking na verloop van tijd
uitgewerkt door een tekort aan serotonine omdat de zenuw de serotonine niet meer
terugkrijgt. De serotonine die blijft in de synapsspleet en wordt het na verloop
van tijd opgeruimd door enzymen. De voorraad van serotonine raakt in de zenuw
dus uitgeput en het lijkt het na enige tijd alsof het geneesmiddel "niets meer
doet" en de symptomen komen weer terug of de patient blijft in een hele vlakke
toestand verder gaan. .We kunnen dan spreken in dat geval van een zogenaamd
"neurotransmitter depletie syndroom". Een tekort dus aan neurotransmitterstof.
We weten dan ook dat veel antidepressiva na verloop van tijd juist
gewichtstoename veroorzaken doordat ze de eetlust en snoepdrang dan gaan
verhogen.
Overgewicht en eetlust.
Medicijnen die werken op de eetlust werken vaak ook op de neurotransmitters. We
weten dat daarbij serotonine, noradrenaline en dopamine worden gestimuleerd.
Helaas met slechts een korte termijn werking, meestal werken ze de eerset 4-8
weken maar daarna niet meer. Het maximum aan gewichtsreductie is helaas dan ook
meestal slechts beperkt. De meeste antidepressiva zorgen uiteindelijk voor
gewichtstoename, hoe dat proces precies verloopt is nog niet geheel opgehelderd.
Er wordt wel geclaimd dat dit heeft te maken met het stimuleren van één van de
subcategorieën serotonine receptoren waarvan er nu 3 bekend zijn.
122
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
O
Omega-3 Essential Fatty Acids (EFA)
Natural Sources:
Fatty fish including salmon, tuna, mackerel and sardines; flaxseed oil;
other seed and nut oils such as pumpkin seed oil, canola oil and soya oil, grass
and dark green leafy vegetables, meats from wild or range fed animals.
Forms:
Standardized fish oil extracts sold in capsules or bulk form; certified
organic culinary oils (expeller-pressed in the absence of light, heat and
oxygen).
Therapeutic Uses:
- ADD/ADHD - Cellular Regeneration
- Allergies - Chronic Fatigue Syndrome
- Anti-inflammatory - Cleansing
- Antioxidant (indirect) - Depression
- Asthma - Detoxifying
- Atherosclerosis - Diabetes
- Arthritis - Eczema
- Autoimmune Diseases - EFA Deficiency
- Behavioral Disorders - Endometriosis
- Brain Disorders - Eyesight Disorders
- Cancer - Fatigue
- Cardiovascular Disease - Fibrocystic Breast Disease
- Fibroids - Hormone Imbalances
- Fibromyalgia - Hypertension
- Gout - Infantile Atopic Eczema
- Heart Health Maintenance - Joint Pain
- Hemorrhoids - Lyme's Disease
- Hepatitis - Mastalgia
- Menopausal Problems - Reducing LDL Cholesterol
- Mood Swings - Reproductive Organ Health
- Muscle Cramps/Pain- Nervous - Retinal Disorders
- Neurological Disorders - Rheumatoid Arthritis
- Neuropathy - Senility/Aging Problems
- Osteoporosis - Skin Disorders
- PMS - Sleep Disorders
- Pre-ecclampsia - Stroke
- Pregnancy-related Disorders - Tendonitis
- Postpartum Depression - Vascular Disorders
- Postviral Fatigue Syndrome - Vascular Tone
Overview:
Omega-3 essential fatty acids are one of two types of essential fats that must
be obtained through the diet because, like vitamins, they are essential but
can't be produced by the body. There are two fatty acids that are essential for
life - linoleic acid (LA) in the omega-6 family and alpha-linolenic acid (ALA)
in the omega-3 family. Omega-6 fatty acids are readily found in most foods
containing fats and oils, however, omega-3 fatty acids are found only in fish,
range fed animals and a select few plants including flaxseed and dark green
leafy vegetables. Flaxseed oil is an excellent source of omega-3 EFA as it
contains approximately 57% alpha linolenic acid (ALA) and 15% linoleic acid
(LA). The human body converts LA and ALA into longer chain fatty acids including
arachidonic acid (AA), gamma linolenic acid and docosahexaenoic acid (DHA).
These conversion steps can be slowed down by many lifestyle factors, including a
diet rich in saturated fats and trans-fatty acids, stress, viral infections, too
much alcohol or cholesterol and various illnesses. Flaxseed oil can be used to
prevent and treat EFA deficiencies in the diet, such as those related to brain
and retinal disorders, especially in infants, vascular disorders and hormonal
imbalances. Every cell of the body has a phospholipid membrane made up of
123
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
essential fatty acids: 60% EFA's for most cells and 80% EFA's for brain and
nerve cells. The human retina is fully 60% omega-3's. Omega-3 EFAs are important
for membrane fluidity of all cells of the body; they also protect the body
against abnormal blood clotting and are anti-inflammatory. Studies have shown
that increased levels of omega-3s in the diet increases the flexibility of red
blood cells for passing through capillaries and blood vessels within only three
days and reduces and/or normalizes blood platelet stickiness.
Chemistry:
The most common omega-3 (n-3) fatty acid obtained from food is called
alpha-linolenic acid (ALA, 18:3 n-3); the most common omega-6 (n-6) is called
linoleic acid (LA, 18:2 n-6). These are polyunsaturated fatty acids with an 18
carbon chain length with their first double bond at either the third carbon (n-
3) or the sixth carbon (n-6) from the methyl group end. These EFA's must be
obtained from foods because the body can not produce them on it's own and they
are required as precursors for many biologically essential molecules.
Suggested Amount:
The recommended daily dosage for omega-3 EFAs ranges between 5 – 7 grams
daily. To obtain this amount from flaxseed oil, it is recommended to take at
least one tablespoon of flaxseed oil daily with food. Flaxseed oil can be used
as a component of salad dressings, or it can be incorporated into other foods
such as non-hydrogenated margarines or butters, or it can be mixed in with fruit
smoothies or other shaken drinks. Flaxseed oil should never be used for frying
foods, but may be used safely in baked foods. Other sources of omega-3 EFAs
include pumpkinseed oil (10%), canola oil (10%), walnut oil (20%), butternuts
(8%), wheat germ oil (7%), Persian English walnuts (7%), green soybeans (3%),
soya oil (3-6%), roasted soybean kernels (1.5%), Beechnuts (1.7%), oat germ
(1.4%) and purslane (1%). Fatty fish included in the diet can also be used as a
source of omega-3s. Omega-3 EFA levels of fish include Atlantic mackerel (2.3%
otherwise expressed as 2.3g per 100g (3.5 ounces) or 2,299mg per 100 grams),
Pacific herring (1.7%), Atlantic herring (1.6%), Pacific and jack mackerel
(1.4%), Chinook or king salmon (1.4%), bluefin tuna (1.2%), sockeye salmon
(1.2%), pink salmon (1%), coho salmon (0.8%). Omega-3 EFAs from canned fish
include anchovies canned in olive oil and drained prior to eating (2%), pickled
Atlantic herring (1.4%), pink salmon including liquid and bones (1.6%), Pacific
salmon in tomato sauce (1.6%), sockeye salmon (1.1%), Atlantic sardines in
soybean oil (drained with bones) (1%), albacore white tuna in water and drained
(0.7%), light tuna in water and drained (0.1%). This information is from the
U.S. Department of Agriculture and can be obtained from the U.S. Nutrient
Database on the worldwide web. For more detailed information of foods with EFA
levels, see the books Food Your Miracle Medicine and Stop Aging Now by Jean
Carper (1993, 1995).
Drug Interactions:
Omega-3 EFAs, when taken in excessive amounts, can prolong bleeding time
and weaken the strength of blood vessels. Do not take omega-3 EFA supplements
(in capsule form) while on blood thinners without first consulting with your
physician. Stroke victims and persons at risk of having a stroke should also
first consult with their physicians prior to using omega-3 EFA supplements.
Contraindications:
Omega-3 EFA supplements (in capsule form) are contraindicated for persons
on blood thinners without first consulting with your physician. Stroke victims
and persons at risk of having a stroke should also first consult with their
physician prior to using omega-3 EFA supplements.
Side Effects:
Taken as directed, omega-3 rich oils do not have any negative side
effects. However, excessive flaxseed oil and/or omega-3 EFAs in the diet, in the
absence of adequate levels of omega-6 EFAs, can weaken blood vessels and
capillaries and increase the tendency and frequency of nose bleeds and other
bleeding problems. This increased risk of bleeding with excessive flaxseed oil
124
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
and/or omega-3 EFAs in the diet can be avoided simply by using EFA balanced
flaxseed oil blends containing sunflower and other oils.
References:
- Belch et al. 1988: Effects of altering dietary essential fatty acids on requirements for non-
steroidal anti-inflammatory drugs in patients with rhematoid arthritis: a double blind placebo
controlled study. Ann Rheum Dis 47(2): 96-104.
- Carper, J. 1993. Food Your Miracle Medicine: How Food Can Prevent and Cure Over 100 Symptoms and
Problems. Based on more than 10,000 scientific studies. Published by HarperCollins Publ., Inc.,
10 East 53rd Street, NY.
- Erasmus, U. 1993: Fats that Heal, Fats that Kill. Published by Alive Books, Burnaby, B.C.,
Canada. Pp. 1-456.
- Siguel 1996. Diagnosis of Essential Fatty Acid (EFA) Deficiency: Using Flax to Prevent Heart
Disease. Proc. 56th Flax Institute of the USA, J.F. Carter, ed. North Dakota State Univ., Fargo,
ND pp123-133.
- Stordy, J. 1995: Benefits of docosahexaenoic acid supplementation to dark adaptation in
dyslexics. Lancet 346: 8971, 385.
125
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
Oligomere Proanthocyanidine, auch oligomere Procyanidine genannt und abgekürzt
als OPC oder PCO (englisch: oligomeric proanthocyanidins), sind in Pflanzen
natürlich auftetende Stoffe, die zur Gruppe der Flavonoide gehören und den
übergeordneten Polyphenolen zuzuordnen sind. OPC sind zumeist Dimere oder
Trimere von oligomeren Katechinen und üben eine antioxidative Schutzwirkung vor
den Auswirkungen freier Radikale aus.
Vorkommen
1948 entdeckte Jack Masquelier die OPC zufällig im Häutchen einer Erdnuss. Sie
kommen jedoch in den meisten Pflanzen vor und sind daher auch von jeher
Bestandteil der Nahrung des Menschen. OPC kommen vor allem in Traubenkernen
(Traubenkernmehl), der Schale und dem Laub roter Trauben, in den roten Häutchen
von Erdnüssen, in Kokosnüssen, in Äpfeln und in der Rinde der Strandkiefer
(Pinus Maritima) vor. Besonders die Schalen und Kerne sowie die Kerngehäuse
enthalten hohe Mengen an OPC. Oligomere Proanthocyanidine finden sich auch in
hoher Konzentration in Rotwein, deutlich weniger finden sich in Weißwein. OPC
dienen den entsprechenden Pflanzen vermutlich als Fraßschutz.
Biologische Wirkung
Die Hauptwirkung der OPC oder ihrer Metaboliten liegt in ihrer antioxidativen
Wirkung.[1] Das bisher stärkste beschriebene OPC-Antioxidant ist 18,4 mal so
stark wie Vitamin C und 50 mal so stark wie Vitamin E. OPC sind möglicherweise
Katalysatoren, die die positiven Wirkungen von Vitamin A, C und E verstärken
können. Sie passieren auch die Blut-Hirn-Schranke und können somit
möglicherweise Hirngewebe vor oxidativem Stress schützen. Hinzu kommt eine
Verlangsamung der Zelloxidation, Thrombozytenaggregationshemmung
("Blutverdünnung"), Senkung des LDL-Cholesterins, Blutdrucksenkung,
Vasodilatation (Gefäßerweiterung) und eine entzündungshemmende Wirkung. Die
Wirkung von OPC scheint durch die Anwesenheit anderer Substanzen im Sinne eines
Synergismus günstig beeinflussbar zu sein. Zu diesen Substanzen gehören die
Ascorbinsäure (Vitamin C), sowie Rutin, Hespiridin und Quercetin, wie auch
weitere Bioflavonoide. Eine histaminsenkende Wirkung konnte in einer 8wöchigen
Doppelblindstudie mit 49 Personen nicht nachgeweisen werden.[2]
Kritik
Laut dem Bayerischen Landesamt für Gesundheit und Lebensmittelsicherheit sind
OPC (Oligomere Procyanidine) als Stoffe einzustufen, die den Lebensmittel-
Zusatzstoffen gleichgestellt sind (§2 Abs. 3 Satz 2 Nr. 1 LFGB). Eine Zulassung
von OPC ist allerdings bis jetzt nicht erfolgt. Nahrungsergänzungsmittel mit
Zusatz von OPC müssen daher als nicht verkehrsfähig beurteilt werden.
OPC werden allerdings derzeit noch als Bestandteil von Nahrungsergänzungsmitteln
auf den Markt gebracht und die in diesem Zusammenhang aufgestellten
Werbeaussagen, insbesondere die Behauptungen zu gesundheitlichen und
physiologischen Wirkungen, gehen oft weit über das hinaus, was als gesicherter
naturwissenschaftlicher Erkenntnisstand zu bezeichnen ist.
126
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
* Rechner AR, The metabolism of dietary polyphenols and the relevance to
circulating levels of conjugated metabolites., Free Radic Res. 2002
Nov;36(11):1229-41
* Deprez S, Polymeric proanthocyanidins are catabolized by human colonic
microflora into low-molecular-weight phenolic acids, J Nutr. 2000
Nov;130(11):2733-8
* Spencer JP, Bioavailability of flavan-3-ols and procyanidins:
gastrointestinal tract influences and their relevance to bioactive forms in
vivo, Antioxid Redox Signal. 2001 Dec;3(6):1023-39
* Yumiko Nakamura / Sumiko Tsuji / Yasuhide Tonogai: Analysis of
Proanthocyanidins in Grape Seed Extracts, Health Foods and Grape Seed Oils, in:
J.Health Sci. 49/1 (2003), 45-54
1. ↑ Eine krebssenkende Wirkung wurde durch eine Studie bestätigt, die OPC
apoptotische Wirkung auf menschliche SNU-C4-Zelllinien bescheinigt: Y.J. Kim /
H. J. Park / S.H. Yoon / M. J. Kim / K.H. Leem / J.H. Chung / H.K. Kim:
Anticancer effects of oligomeric proanthocyanidins on human colorectal cancer
cell line, SNU-C4. in: World J. Gastroenterol. 11(30) (2005), 4674-4678
2. ↑ Bernstei,n C.K./ Deng, C. / Shuklah, R. et al.: Double blind placebo
controlled (DBPC) study of grapeseed extract in the treatment of seasonal
allergic rhinitis (SAR), J. Allergy Clin. Immunol. (2001) 107, 1018.
Oxalaten / Oxaalzuur
Soluble oxalates in vegetables can make it harder for the body to absorb calcium
from food, since calcium and oxalate can bind together to form calcium oxalate.
Calcium oxalate is an insoluble form of oxalate and has a low bioavailability.
If there is no calcium in the food for the soluble oxalate to bind to part of
the soluble oxalate itself is absorbed by the body. Since oxalate is not a
nutrient, the blood will transport it directly to the kidneys to excrete as
urine. Urine also contains calcium. If the urine contains large amounts of
oxalate and calcium, the two can bind together to form kidney stones. This is
why people who readily develop kidney stones should avoid eating too many
oxalate rich vegetables.
Oxalates do not have any use in the human body, but are taken up "by mistake"
together with other nutrients. A number of compounds are broken down to oxalate
as a normal part of the bodies metabolism. So oxalates from food and from
normal body metabolism can always be found in the urine.
Oxalic acid is the most simple organic acids. It is naturally bound to water and
can also bind to other compounds to form soluble and insoluble salts.
127
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
Some oxalate salts (for instance calcium and magnesium oxalates) are insoluble
in water. It is believed that they are not taken up very well in the human
intestine and therefore they are not thought to have a harmful effect on the
bodies metabolism. The soluble salts of oxalate, however, might be harmful in
two ways. First, they can bind to calcium in the food, lowering the uptake of
calcium by the body (known as calcium bioavailability). Second, oxalates can be
absorbed in the intestine and possibly cause hyperoxaluria. This in turn makes
the risk of developing kidney stones greater than usual. A number of scientific
papers on the science about oxalate bioavailability and metabolism have been
written on this topic.
The calcium:oxalate ratio has been used to categorise food into high and low
risk foods. Foods with a calcium:oxalate ratio close to 1.0 are not good calcium
sources, but are not thought to affect the uptake of calcium from other foods. A
ratio higher than 1.0 shows that some calcium can still be taken up from the
food, but a ratio lower than 1.0 suggests that the oxalate in the food might
affect the bioavailabillity of calcium from other foods in the meal, such as
calcium from milk products (further papers science about calcium:oxalate ratio)
The content of soluble oxalate can be affected by cooking the food (Science
about cooking effects). If for example, spinach is boiled and the cooking water
is thrown away, almost all the soluble oxalate will be removed from the cooked
food. If the food is baked (i.e. baked yams or a rhubarb pie) water will be lost
from the food by evaporation but the oxalate will remain and the oxalate will
become more concentrated in the baked food.
Yams (Oxalis tuberosa) are a vegetable tuber that contains oxalate. As far as it
is known, it is the only vegetable that contains only soluble oxalate in its
tissue. The soluble form of oxalate is more likely to be absorbed into the body.
Spinach contains both soluble and insoluble oxalate, cooking greatly reduces the
soluble oxalate content.
OXALATES: Highs for oxalic-acid in FNF are lambsquarter to 30% oxalic acid on a
dry weight basis, buckwheat leaves,11; starfruit, 9.6%, black-pepper 3.4%,
purslane 1.7%, poppyseed 1.6%, rhubarb 1.3%, and tea, to 1.0% oxalic acid on a
dry weight basis. Oxalates, e.g. in black tea, may lead to stone formation.
Checking 14 kinds of national herb teas (including camomile, orange-spice and
peppermint), scientists at Memorial University of Newfoundland (J. Amer. Diet.
Assoc. Mar 1985), found that herb teas had 1/7th to 1/32th the oxalate of
regular tea (Prevention, Sept. 1995. p. 46).
P
Papaine
Papaïne is een enzym dat uit papaja wordt gehaald. Het is een plantaardige
eiwit-splitsende stof, lijkend op het door het lichaam aangemaakte pepsine, en
te vergelijken met bromelaïne. Papaïne wordt ook wel geëxtraheerd en gedroogd
tot poeder.
Papaïne wordt onder andere gebruikt bij het desinfecteren van brandwonden, het
verwijderen van dode huidcellen, het verminderen van littekens, het behandelen
van insectenbeten en darmziektes (zoals de ziekte van Crohn) en het bevorderen
van de spijsvertering. In de vleesindustrie gebruikt men papaïne om taai vlees
mals te maken, terwijl de leerlooierij met papaïne het leer soepel maakt. Het
enzym breekt namelijk de dierlijke proteïnen gedeeltelijk af. In Mexico bakt men
vlees in papajabladeren, wat een soortgelijk resultaat oplevert.
128
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
Papain is a protein enzyme with papaln proteinase, chymopapain and lysozyme.
Enzymes accelerate reactions within body cells. In the human body, the pancreas
usually produces enzymes that break down foods into nutrients that the body can
use for energy and other functions.
Topically, papain has been used for skin conditions such as psoriasis. Its
ability to break down proteins is used to remove dead tissue from burns, to help
skin injuries heal, to remove warts, and to treat ringworm. Cold sores caused by
Herpes zoster virus have been treated successfully with both oral and topical
papain-containing products. In one small study of individuals with Herpes
zoster, an oral papain product was as effective as a prescription antiviral
medication in resolving pain, but not redness. Further study is needed to prove
or disprove this effect, however.
129
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
immuunziekte (chronische vorm), en daarom niet meer tolerant voor het eigen
lichaam, kan dit leiden tot het ontstaan van de auto-immuunaandoeningen onder
invloed van reeds gevormde auto-antilichamen, gericht tegen lichaamseigen
bestanddelen en deze beschadigt. Zo’n auto-antilichaam laat zich splitsen door
middel van papaja-enzym. Het lichaam is niet in staat om dit enzym zelf aan te
maken. Het papaïne component wordt in de gevestigde immunologieleer en alle
andere vakliteratuur ook als antilichaam-splitsend genoemd. En ook omdat bij de
spijsvertering de verschillende spijsverteringsenzymen, zoals amylase
(koolhydraten), lipase (vetten), pepsine en trypsine, een centrale rol spelen,
kunnen enzymen het spijsverteringsproces aanzienlijk verbeteren.
Ontstekingsremmende werking
De enzymen zijn een krachtig middel bij ontstekingen en verwondingen. Bij
weefselbeschadiging reageert het lichaam met een ontstekingsreactie.
Proteolytische enzymen reguleren dit ontstekingsproces en helpen voorkomen dat
een ontsteking chronisch wordt. Hoe eerder enzymen toegepast worden (orale
toediening in het bijzonder), des te beter is het verwachtte resultaat. Zij
remmen de ontstekingsreactie door modulatie van de prostaglandinensynthese.
Enzymen verminderen de ontstekingskenmerken (roodheid, pijn en zwelling) en
bekorten de herstelperiode.
Enzymen zijn effectief bij (bacteriële/virale) infecties, met name als deze met
slijmvorming gepaard gaan, zoals bij (chronische) bronchitis, pneumonie en
longabces. Enzymen verminderen de viscositeit van het sputum, waardoor het beter
afgevoerd wordt, terwijl ook de purulentie en de kwantiteit afnemen. Ook bij
astma, sinusitis en oorontsteking kunnen enzymen goed helpen.
Het werkingsmechanisme van proteolytische enzymen is mede gebaseerd op
immunomodulatie en beïnvloeding van de cytokinenvorming. Cytokines zijn
polypeptiden gevormd door cellen van het afweersysteem (T-lymfocyten en
macrofagen), die de immuunrespons reguleren bij de normale afweer, bij
infecties, ontstekingen en bij kanker. Enzymen zoals papaïne stimuleren onder
meer de vorming van tumornecrosisfactor (TNF), interleukine-1 (IL-1) en
interleukine-6 (IL-6) op een dosisafhankelijke manier. De antivirale werking van
proteolytische enzymen is mede gebaseerd op activering van macrofagen en NK-
cellen, die de virusgeïnfecteerde cellen opruimen. Proteolytische enzymen breken
de ontstekingsmediatoren af en ruimen ook pathogene immuuncomplexen
(ontstekingsbrokstukken) op die ontstekingsreacties kunnen veroorzaken. Ze
ruimen tegelijk de metabolieten op. In de praktijk blijken enzymen een gunstig
effect te hebben bij bijna alle autoimmuunziekten, maar vreemd genoeg worden
deze enzymen nog steeds door een relatief kleine groep artsen en therapeuten
toegepast.
130
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
bijwerkingen van bestraling en chemotherapie, maar zorgt voor een verbetering
van de algemene gezondheid en verbetert de levenskwaliteit.
Voor meer informatie over papaya produkten: http://www.magic-nature.com
Policosanol
Policosanol (polycosanol) is a natural waxy extract from sugar cane. Policosanol
is the generic term used for a mixture of long-chain primary aliphatic saturated
alcohols. These alcohols are derived from the waxes of such plants as sugar cane
(Saccharum officinarium) and yams (e.g. Dioscorea opposita). They are also found
in beeswax.
There now is a natural substance that may lower 'bad' LDL cholesterol, raise
'good' HDL cholesterol and balance total cholesterol as effectively as some
leading pharmaceuticals. What is it and why is it effective? Policosanol, is a
very safe substance derived from the outer wax of the sugarcane plant. Excellent
research, including many clinical trials, show that the fatty alcohols in
Policosanol are safe and have a beneficial effect on cholesterol levels.
Policosanol can lower one’s bad Cholesterol (LDL) by up to 20% and raise
beneficial cholesterol (HDL) by 10%. It works by obstructing the synthesis of
cholesterol from the liver. Contrary to what most people believe, the vast
majority of cholesterol does not come from diet, but from our liver, which
produces more than 80% of it. In addition, policosanol helps protect against the
formation of lesions in arterial walls, protecting against heart disease, and
also acts as an anti-coagulant, similar to aspirin. Anti-coagulants help prevent
the formation of clots. Such clots can often lead to heart attacks and strokes.
Some people are predisposed to high cholesterol no matter how stringent their
diet and exercise routine. The liver is primarily responsible for cholesterol
production in the body. However, in some persons (due to genetic factors) the
liver does not know when to stop making cholesterol. Policosanol exerts an
important antioxidant effect and it helps control the liver's production and
breakdown of cholesterol.
131
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
Polyfenolen / Flavonoiden / OPC
Zie flavonoïden
Uitgebreide familie
De polyfenolen omvatten een grote familie van bestanddelen op basis van een
eenheid van fenylpropanoïde, waartoe diverse klassen behoren met Sibillijnse
namen zoals cinnaminezuur, benzoïnezuur, flavonoïden, proanthocyanidinen,
stilbenes, coumarines, lignanen en lignines. De flavonoïden vormen de
voornaamste groep van de polyfenolen, met niet minder dan 4 000 verschillende
bestanddelen verspreid over het plantenrijk. De consumptie ervan wordt geschat
op 1 g per dag en hun verdeling is verre van eenvormig. Zo treffen we de
flavanonen bijna uitsluitend aan in citrusvruchten terwijl de anthocyaninen in
rood/blauwe vruchten en in rode wijn aanwezig zijn.
Sommige flavanoïden komen slechts in één soort gewas voor. Zo zou de appel
bijvoorbeeld de enige bron zijn van floridzinene. In een experiment voorgesteld
door Véronique Coxam (INRA Theix, St Genès-Champanelle, Frankrijk), werd
aangetoond dat dit flavonoïd zelfs de osteopenie geïnduceerd bij ratten na
ovarectomie lijkt af te remmen. In de analyses van Sylvain Guyot (INRA, Le Rheu,
Frankrijk), werd aangetoond dat cider eveneens een belangrijke aanbreng van die
bestanddelen kan leveren. Hij meldt dat de antioxiderende activiteit van
verschillende cidersoorten in de buurt ligt van die van rode wijn en soms zelfs
hoger is.
132
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
bevolkingsgroepen rond de Middellandse Zee? Dat is de hypothese van Joseph
Kanner (Bet Dagan, Israël), die de oxidatiereacties bestudeerde in de loop van
de spijsvertering. De oxidatie van voedingslipiden geeft inderdaad ontstaan aan
chylomicronen die rijk zijn aan geoxideerde lipiden en aan hydroperoxiden, die
ervan verdacht worden een rol te spelen bij de atherogenese.
De experimenten van de Israëliër tonen aan dat de incubatie van rood vlees
volgens het " fast-food-concept " bereid gedurende 2 uur in menselijk maagvocht
een drastische toename veroorzaakt van de productie van hydroperoxide en een co-
oxidatie van andere aanwezige antioxidantia (bètacaroteen, vitamine C en
vitamine E). Door de aanwezigheid daarentegen van catechine of van polyfenolen
uit rode wijn wordt de afbraak bevorderd van hydroperoxiden en vrije radicalen
waardoor de lipidenoxidatie en de co-oxidatie van vitaminen wordt verhinderd.
Reden genoeg dus om wijn als bondgenoot bij de maaltijden in te schakelen wat
ook traditie is in het mediterraan gebied.
Het effect van zonblootstelling heeft een team van Duitse en Noorse vorsers
aangezet om de invloed van stralen te bestuderen bij bewaring van gewassen. Dat
team heeft aangetoond dat blootstelling van verse broccoli aan zichtbaar licht
met UV-A en UV-B een toename veroorzaakt van de flavonoïdenconcentratie in het
groentebosje. Maar noch de bewaring noch de belichting hebben invloed op het
totale antioxiderend vermogen van het gewas. Het is een beetje alsof er een
evenwicht zou bestaan tussen het gehalte aan antioxidantia van de groep van de
polyfenolen (die “houden” van de stralen) en de andere zoals vitamine C, die
schaduw en friste verkiezen. Het lijkt dan ook niet opportuun om zonnebanken
voor gewassen te gaan installeren in de grootwarenhuizen!
133
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
De toekomst van de polyfenolen
Het progressief ontdekken van gezondheidseffecten van polyfenolen leidt tot een
zekere rehabilitatie van eeuwenoude voedingsmiddelen zoals rode wijn, chocolade
en bier. Van die wetenschappelijke doorbraak profiteert ook de markt van
supplementen die nu ook al “à la carte” langs synthetische weg kunnen aangemaakt
worden. Nieuwe fabricatieprocédés worden ook voor voedingsmiddelen onderzocht.
Zoals het voorbeeld van bier waarbij om de afbraak van een isoflavone van hop
tijdens de gisting (het 8-fenylnaringenine) te compenseren, polyfenolen van rode
klaver worden toegevoegd. Of ook nog de keuze van specifieke houtsoorten
(kastanje en eik omwille van hun hoge gehalte aan bepaalde polyfenolen) bij de
vinificatie en rijping van wijn, azijn en andere oude brandy.
De polyfenolen zijn dus beloftevol maar door de wedren voor hun commerciële
uitbating zouden er wel eens leerling-tovenaars kunnen op de proppen komen. Als
we de geaccumuleerde kennis op gebied van antioxidantia in het algemeen, van de
synergieën en de complementariteiten extrapoleren, dan lijkt alles erop te
wijzen dat het beter is de grote verscheidenheid tussen de polyfenolen te vinden
dan te pogen een of andere ervan in belangrijke mate te verhogen.
Activities
Anthelmintic
AntiHIV
Antiangiogenic
Antibacterial
Anticariogenic
Antidiarrheic -
Antidysenteric -
Antihepatotoxic - [JNP59:205
Antihypertensive - [JNP59:205]
Antilipolytic - [JNP59:205]
Antimutagenic -
Antiophidic - [EMP5:363]
Antioxidant - Dosage: IC50=1.44 ug/ml [CPB38:1051]
Antiradicular - Dosage: 500 mg/kg/day orl mus [CPB38:1049]
Antirenitic - [CPB38:1049]
Antitumor - [JNP59:205]
Antiulcer - [JNP59:205]
Antiviral - [JNP59:205 JE26:74]
Cancer-Preventive - [HG22:14]
Chelator - [JNP59:205]
Cyclooxygenase-Inhibitor - [JNP59:205]
Glucosyl-Transferase-Inhibitor - [JNP59:205]
Hepatoprotective -
Immunosuppressant - [RWG29]
Lipoxygenase-Inhibitor - [JNP59:205]
MAO-Inhibitor - [JNP59:205]
Ornithine-Decarboxylase-Inhibitor - [JNP59:205]
Pesticide -
Psychotropic - [CPB38:1049]
Xanthine-Oxidase-Inhibitor - [JNP59:205]
134
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
List of plants containing POLYPHENOLS
Species Part Lo ppm Hi ppm
Camellia sinensis (L.) KUNTZE [Theaceae] Leaf 222000 222000
Theobroma cacao L. [Sterculiaceae] Seed 78000 100000
Teucrium chamaedrys L. [Lamiaceae] Plant 81000 96000
Asclepias syriaca L. [Asclepiadaceae] Plant 72000 72000
Phoenix dactylifera L. [Arecaceae] Fruit 30000 30000
Rosa rubiginosa L. [Rosaceae] Seed 26400 26400
Rosa spp [Rosaceae] Fruit 20200 26400
Cyperus rotundus L. [Cyperaceae] Root 16200 16200
Punica granatum L. [Punicaceae] Fruit 2200 10500
Allium ampeloprasum L. [Liliaceae] Plant
Aloe vera (L.) BURM. f. [Aloeaceae] Plant
Arctium lappa L. [Asteraceae] Root
Catalpa longissima (JACQ.) DUM.-COURS. [Bignoniaceae] Leaf
Fucus vesiculosus L. [] Plant
Petiveria alliacea [Phytolaccaceae] Leaf
Prunus armeniaca L. [Rosaceae] Fruit
In het boek “Sugars that heal” van de arts Emil Mondoa wordt het belang van
zogenaamde essentiële suikers aangetoond [1]. Deze functionele suikers zijn de
bouwstenen van polysacchariden, glycoproteïnen en glycolipiden en zijn
achtereenvolgend de monosacchariden mannose, glucose, galactose, xylose, fucose
en de geacetyleerde aminosuikers N-acetylglucosamine, N-acetylgalactosamine en
N-acetylneuraminezuur. In tegenstelling tot vetzuren of aminozuren kun je niet
135
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
slechts op één of enkele manieren deze moleculen met elkaar verbinden maar op
talloze manieren. Zo kun je bijvoorbeeld van vier aminozuren maar 24
verschillende permutaties maken en van vier monosacchariden zo’n 35560 unieke
tetrasacchariden maken [2].
Veel van deze polysacchariden zijn met hun grote verscheidenheid in vorm en
aantal van groot belang voor de onderlinge celcommunicatie (informatie-
overdracht en signaaltransductie) en herkenning van lichaamscellen door
immuuncellen, d.w.z. herkenning van afwijkende cellen, zoals kankercellen of met
virussen geïnfecteerde cellen. Deze specifieke polysacchariden zijn in de vorm
van glycoproteïnen, glycolipiden of proteoglycanen gebonden aan het celoppervlak
en vormen de zogenaamde glycocalix, de suikerrijke mantel om de celmembraan.
Polysacchariden in de glycocalix zijn vooral ook van belang voor de verankering
van cellen aan de extracellulaire matrix en spelen een rol bij de onderlinge
hechting van cellen (cel-cel-adhesie). Bij kankercellen komen afwijkingen voor
in de suikercomponenten van de glycocalix, hetgeen herkend wordt door
immuuncellen.
Een aantal van deze polysacchariden vervullen een essentiële rol in ons
immuunsysteem en bepaalde polysacchariden uit planten hebben een activerende
werking op immuuncellen en kunnen zo van nut zijn in de behandeling van kanker
[3]. Sommige polysacchariden, zoals van Ginkgo bilobazaad, hebben ook een
directe cytotoxische werking via de inductie van apoptose [4].
Afwijkende polysacchariden aan het celoppervlak van kankercellen zijn ook
betrokken bij migratie (uitzaaien) van kankercellen en bij angiogenese. Oraal
toegediende polysacchariden kunnen dit beïnvloeden. Zo kan oraal toegediende
gemodificeerd citruspectine (bij muizen) tumorgroei, angiogenese en metastase
verhinderen [5]. Kortom: in verschillende stadia van kankerprogressie zijn
polysaccharide-gemedieerde herkenningsprocessen betrokken [5].
1) Mondoa E.I., Kitei M. Sugars that heal, the new healing science of
glyconutrients. Ballantine Books, New York, 2001. ISBN 0345441060
2) Hodgson J. Carbohydrate-based therapeutics. Biotechnology (N Y). 1991
Jul;9(7):609-13.
3) Ooi VE, Liu F. Immunomodulation and anti-cancer activity of polysaccharide-
protein complexes. Curr Med Chem 2000: 7(7):715-29.
4) Chen Q, Yang GW, An LG. Apoptosis of hepatoma cells SMMC-7721 induced by
Ginkgo biloba seed polysaccharide. World J Gastroenterol 2002 Oct;8(5):832-6.
5) Nangia-Makker P, Hogan V, Honjo Y et al. Inhibition of human cancer cell
growth and metastasis in nude mice by oral intake of modified citrus pectin. J
Natl Cancer Inst 2002 Dec 18;94(24):1854-62.
Q
Quercetine, flavanoïde
Quercetin belongs to a class of water-soluble plant pigments called flavonoids.
Where is it found?
Quercetin can be found in onions, apples, green tea, and black tea. Smaller
amounts are found in leafy green vegetables and beans.
Quercetin has been used in connection with the following conditions:
136
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
Retinopathy Type 2 diabetes
Type 1 diabetes
QUERCETIN: Washinton State Scientists (Patil and Pike, 1995) studied the
distribution of quercetin in different rings of various coloured onion (Allium
cepa L.) cultivars. The skins were extracted with alcohol to obtain bound
quercetin glycosides that were then hydrolyzed to free quercetin. Unfortunately
for food "farmacists", quercetin decreased from the outer dry skin to the inner
more palatable rings. The highest concentration was in the outer dry skin of
'Red Bone" onion (30,600 ppms; including 20,640 ppms free quercetin) while
'Contessa' had only 94 ppm. The outer rings (not the dry skin) of 'Kadavan' were
highest at 345 ppms fresh weight. That means you'd have to eat a kilo of these
Kadavan outer rings to get 345 mg quercetin. Onion skins are still my best
source of quercetin. French fried onion skins, anyone? "An onion a day may bea
better prescription than an apple a day." (Brown, 1996). A recent Dutch study
concluded that food quercetin was better absorbed than "silver bullet"
quercetin. From onions, the ileostomy volunteers absorbed 52% of quercetin, cf.
17% for quercetin rutinosides and 24% for quercetin agylcone. Brown (1996)
counters that after oral administration of 4 grams quercetin ("silver bullet"),
serum levels never exceed 1 ug/ml.
R
Resveratrol
Zie flavanoïden
Synonyms: Trans-3,5,4'-trihydroxystilbene
137
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
aggregation has been attributes to resveratrol, thereby reducing the risk of
atherosclerosis.
Resveratrol appears to decrease tumor promotion activity by inhibiting the
enzyme cyclooxygenase-1, which converts arachidonic acid to substances that
promote tumor growth.
Epidemiologic suggest that high consumption of resveratrol may result in reduced
cardiovascular disease risk and lowered LDL (bad) cholesterol.
Resveratrol also increases the activity of some antiretroviral drugs in vitro.
Referenties:
1. ^ Aggarwal BB, Bhardwaj A, Aggarwal RS, et al. Role of resveratrol in
prevention and therapy of cancer: preclinical and clinical studies. 2004.
Anticancer Res 24:2783-2840. PMID 15517885
2. ^ Stewart JR, Artime MC, O'Brian CA. Resveratrol: a candidate nutritional
substance for prostate cancer prevention. 2003. J Nutr 133:2440S-2443S. PMID
12840221 gratis volledige artikel
3. ^ Howitz KT, Bitterman KJ, Cohen HY, et al. Small molecule activators of
sirtuins extend Saccharomyces cerevisiae lifespan. 2003. Nature 425:191-196.
DOI: 10.1038/nature01960 PMID 12939617
Ricine
is afkomstig van de bonen van de Ricinus communis (wonderboom, castorolieplant),
een opvallende en decoratieve plant die bij ons wel als sierplant en in wat
zuidelijker streken voor de olie wordt gekweekt. De plant is oorspronkelijk uit
Afrika afkomstig.
Ricine is een eiwit dat bestaat uit twee deelketens, A en B genaamd, waarvan de
ene zich aan bestanddelen van de celmembraan hecht en zorgt dat de stof in een
cel wordt opgenomen, en de andere een enzymwerking heeft die een essentieel deel
van een ribosoom permanent onwerkzaam maakt waardoor een cel die een
ricinemolecuul heeft opgenomen na korte tijd niet meer in staat is om eiwitten
te synthetiseren en sterft[1]. Een interessante observatie is dat vormen van dit
laatste enzym in veel meer planten voorkomen, bijvoorbeeld in tarwekiemen, maar
dat dit in die gevallen blijkbaar niet tot problemen leidt omdat de component
die opname in de cel verzorgt ontbreekt.
138
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
mens is waarschijnlijk minder dan een milligram, dat is een hoeveelheid die in
een enkele wonderboon kan zitten.
Rozemarijnzuur in lipbloemigen
Rozemarijnzuur is een polyfenol dat in vele planten voorkomt, in hoge
concentraties vooral in oregano, rozemarijn, citroenmelisse, salie en marjolein.
Het is één van de aromacomponenten in deze planten.
Rozemarijnzuur heeft een sterke anti-oxiderende werking.
De anti-oxidant activiteit van rozemarijnzuur is sterker die van vitamine E.
Rozemarijnzuur helpt celschade te verkomen die door vrije radicalen wordt
veroorzaakt, daarbij vermindert het het risico op kanker en aderverkalking.
Rozemarijnzuur wordt ook gebruikt voor het bewaren van levensmiddelen. In Japan
wordt perilla extract, dat rijk is aan rozemarijnzuur, gebruikt voor de
versiering en verlenging van de houdbaarheid van verse vis en schelpdieren
Eigenschappen
Er bestaan enkele aanwijzingen dat rutine en andere citrus-bioflavonoïden het
genezingsproces van beenontstekingen bevordert. Rutine zou wellicht ook helpen
bij chronische veneuze insufficiënte (gebrekkige werking van de aderkleppen),
139
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
een aandoening waarbij de aderwanden in de benen dun zijn. Er is op dit gebied
echter nog meer onderzoek nodig.
Rutine kan worden gebruikt ter behandeling van aambeien en verlichting bieden
als de symptomen plotseling verergeren.
Mensen die gauw blauwe plekken krijgen omdat hun haarvaten (capillairen) erg
kwetsbaar zijn, vinden wellicht baat bij rutine en andere citrus-bioflavonoïden.
Gebruik
Rutine is geen onmisbaar voedingsmiddel. Rutinesupplementen worden gewonnen uit
citrusvruchten en andere plantaardige bronnen; ze zijn te koop in de drogist en
de natuurwinkel en via Internet.
Belangrijk om te weten
Rutine en andere citrus-bioflavonoïden zijn niet giftig; er is geen interactie
met geneesmiddelen. Hierop is echter één uitzondering: tangeretine. Vrouwen die
aan borstkanker lijden en tamoxifen innemen, mogen geen citrusvruchten eten en
de citrus-bioflavonoïde tangeretine niet gebruiken. Rutinesupplementen bevatten
soms ook tangeretine en het is daarom verstandig het etiket te controleren op de
aanwezigheid daarvan.
Naar de veiligheid van citrus-bioflavonoïden voor zwangere vrouwen en vrouwen
die borstvoeding geven, is nog weinig onderzoek gedaan. Daarom kunnen zij beter
geen supplementen met citrus-bioflavonoïden gebruiken.
Rutin 2
Rutin is found in buckwheat grains and plants (but not in other grains).
Buckwheat has been cultivated for at least 2,000 years, starting in China, and
consumed in China, Korea and Japan for more than thousand years, in the form of
buckwheat jelly and buckwheat noodle (soba). Buckwheat has recently been found
to be effective in reducing high blood pressure and slowing the aging process.
Buckwheat is rich in proteins (12-15%) and essential amino acids such as lysine
(5-7%) that are deficient in major cereal crops, and is also abundant in lipids,
minerals (iron, phosphorus, and copper), and vitamins (B1 and B2) and rutin.
Rutin is found in buckwheat grains and plants (but not in other grains).
Buckwheat has become a highly safe and healthy medicinal plant with efficacies
for vascular disorders caused by fragile or permeable capillaries. Buckwheat
flowers are important honey source in Korea and other Asian countries.
Rutin is not found in other grains such as rice, wheat, etc. or beans, but is
contained in great quantity (4-6%) in buckwheat. Rutin strengthens capillaries,
helping people recover from arteriosclerosis (the hardening of the arteries) or
high blood pressure. Rutin belongs to a group of plant compounds called
bioflavonoids that also include the important catechins of green tea and the
polyphenols of red wine. Recent studies have shown that the bioflavonoids are
powerful antioxidants that fight free radicals. Free radicals are said to be
responsible for as much as 90 percent of all the human diseases, such as cancer,
arteriosclerosis, strokes, senility due to aging, etc.
Research
140
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
Historically, buckwheat has been a food crop, and recently it is increasingly
receiving attention as an important medicinal herb due to the discovery of
health benefits of buckwheat and its main constituent, rutin.
S
Safrol
Safrol (ook wel Safrool) is een kleurloos of lichtgeel, olieachtig
allylalkoxybenzeen, met chemische formule C10H10O2. Safrol kan gevonden worden
in nootmuskaat, kaneel, foelie, anijs, zwarte peper en basilicum. Het heeft een
typisch snoepwinkel-aroma, daarom werd het vroeger gebruikt in bieren, thees,
zepen en parfums. Het wordt verondersteld genotoxisch en dus kankerverwekkend te
zijn, gebruik ervan is dan ook beperkt.
Salicylzuur / Salicylaten
141
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
Salicylzuur is één van de actieve bestanddelen van de moerasspirea. Het heeft
een zachte, geleidelijke en goed te verdragen ontstekingremmende en
pijnstillende werking.
Het actieve bestanddeel van de Wilg, uit de schors, is een zuur, salicine, dat
in 1825 werd geïsoleerd door Dhr. Fontana, en onttrokken in de vorm van
salicinekristallen door PJ Leroux in 1829. In 1835 vond de scheikundige K. Löwig
in de moerasspirea een substantie verwant aan salicine, salicylzuur, ook wel
spireazuur genoemd. Vanaf dit salicylzuur ontdekte de Straatsburgse scheikundige
Charles-Frédéric Gerhardt in 1853 het acetosol, de meest gebruikte medicijn want
het gaat hier om aspirine.
De werking zelf berust erop dat acetylsalicylzuur een onomkeerbare binding met
het enzym cyclo-oxygenase (COX) aangaat, waardoor dit niet meer in staat is om
arachidonzuur om te zetten in prostaglandines; stoffen die de zenuwuiteinden
gevoelig maken voor prikkels. De vermelde maagproblemen ontstaan door de
onomkeerbare binding aan COX-1, een variant van het enzym die een rol speelt bij
bescherming van de maag tegen zijn eigen zure inhoud. Ook is dit COX-1 aanwezig
in bloedplaatjes, waardoor acetylsalicylzuur een trombocytenaggregatieremmende
werking heeft.
Salicylzuur is een kleurloos, kristalachtig organisch zuur dat bij 159°C smelt.
Het is oplosbaar in alcohol, maar lost slecht op in water. Salicylzuur is een
ingrediënt dat in veel drogisterijproducten tegen acne gebruikt wordt.
Fruit en groenten zijn natuurlijke bronnen van salicylzuur. Fruit bevat grote
hoeveelheden salicylaten, vooral bessen. Sommige kruiden en specerijen bevatten
grote hoeveelheden, maar vlees, gevogelte, vis, eieren en zuivelproducten
bevatten weinig tot geen salicylaten. Van de peulvruchten, zaden, noten en
graanproducten bevatten alleen amandelen, waterkastanjes en pinda's een
redelijke hoeveelheid. De tabel hieronder geeft meer voorbeelden van
voedingsmiddelen die salicylaten bevatten:
Verwaarloos- Laag (0.1 – 0.25 Matig (0.25 – 0.49 Hoog (0.5 – 1 Erg hoog (>1 mg)
baar mg) mg) mg)
Groenten
Doperwten Verse asperges Asperges uit blik Luzerne
Sperziebonen Bloemkool Chinese groenten Broccoli Groene peper
Selderij Verse Sla Komkommer Olijven
Kool paddestoelen Courgette Tuinbonen Paddestoelen
Linzen Ui Zwarte olijven uit Spinazie Tomaat
blik Zoete aardappel Radijs
Pompoen Witlof
Peultjes
Fruit
142
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
Banaan Appel (golden & Grapefruitsap Appel (Granny, Abrikoos
Peer, red delicious) Kiwi Smith) Bramen
geschild Kersen, zuur Lychee Verse avocado Blauwe bessen
Druiven Loquat Kersen Cantaloupe
Verse citroen Verse nectarine Druiven Dadels
Mango Pruim Mandarijn Guava
Passievrucht Watermeloen Tangelo Rozijnen
Tamarillo
Noten en zaden
Kruiden
Knoflook Azijn Venkel Marmite Kaneel
Peterselie Sojasaus Komijn
Bieslook Saffraan Kerriepoeder
Droge dille
Garam masalla
Oregano
Paprika heet
Rosemarijn
Tijm
Mosterd
143
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
Salidroside
Werking: CNS-Stimulant, vnl aanwezig in Rhodiola rosea (Rozenwortel)
The term salidroside is derived from Salix, the genus name for the willows.
Salidroside was first isolated in 1926 from Salix triandra L. (Salicaceae).Since
then it has been detected in Vaccinium vitis-idaea L. (Ericaceae) and in
Rhododendron (plants not belonging to the genus Rhodiola) in concentrations that
can be higher than levels found in Rhodiola species, including Rhodiola rosea.
Salidroside chemisch
CAS No.: 10338-51-9
Melting Point: 159 - 160 degree C
Pharmacology salidroside:
It can relieve the fatigue, postpone caducity, resist the side effect of anoxia
and microwaveradiation, it also have the ability of promoting the mental energy
and body function etc.
Articles salidroside:
1. Effect of salidroside on cultured myocardial cells anoxia/reoxygenation
injuries
The effects of salidroside (p-hydroxyphenethyl glucoside, Sal, first isolated
and synthesized in China) on reoxygenation damages were studied on cultured
myocytes from neonatal rat hearts. At least 80% of cells in the form of
monolayer contracted spontaneously on cultured 72 h, then the cells were used in
the contractility experiment. After anoxia 3 h and reoxygenation for 1 h the
beating of myocardial cells was slowed down and the lactate dehydrogenase (LDH)
liberated by myocardial cells was increased. Electron microscopy of myocardial
cells revealed localized defects of cell membrane, dilatation of endoplasmic
reticulum, and swelling of mitochondria. One h before anoxia, addition of Sal 10
and 30 micrograms.ml-1 increased the beat rate of myocardial cells, depressed
the release LDH of from myocytes, and the myocardial ultrastructure was normal
during anoxia and reoxygenation. Hence Sal may provide some protective effects
on the anoxia/reoxygenation damages upon myocardium.
144
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
production, the optimal inoculum amount was 10% and the optimal concentration
for 6-benzylaminopurine and indole-3-butyric acid added in the liquid medium was
5 and 2.5 mg l-1, respectively. The acidic culture medium and a faster shaking
speed favored the salidroside accumulation. The addition of 2,4-D, in the liquid
MS medium and the utilization of L-tyrosol for chemical feeding enhanced
salidroside production. Using a proper combination of culture condition and
treatment, salidroside accumulation could reach 57.72 mg g-1 dry weight, that
was 5-10-fold higher than that detected in field-grown plants. The corresponding
salidroside yield was 555.13 mg l-1, a level suitable for cost effective
commercial production to compensate the natural resource shortage of R.
sachalinensis.
Saponinen
De naam saponine is afkomstig van het Latijnse woord sapo en betekent zeep.
De saponinen zijn glycosiden van steroïden, van steroïd alkaloïden of van z.g.
triterpenen.
Saponinen geven in een verdunde oplossing in water een zeepachtig schuim. Bij
sommige saponinen is dit zachter dan van gewone zeep en heeft het een reinigende
werking, die echter aanzienlijk minder is dan die van zeep. In de Tweede
Wereldoorlog werd het bij gebrek aan zeep door de mensen die er weet van hadden
als zodanig gebruikt.
De saponinen worden gekenmerkt door een bittere of scherpe smaak, ze hebben een
oppervlaktespanning verlagende werking, ze werken prikkelend op de slijmvliezen,
ze vernietigen de rode bloedcellen, en ze hebben een antimycotische werking. Met
name dit laatste beschemt de plant, waar de saponinen in voorkomen, tegen
schimmelgroei.
SAPONINS: Highs in Dukes database for saponins include the inedible horse
chestnut (to 26%), licorice (to 14%), unedible seneca snakeroot and soapbark (to
10%), rose leaves (to 8.5%), gotu kola (to 8%), ginseng (to 7%), inedible
blackbean and edible desert date (to 7%), beets and chickpea (to 6%) air potato
(to 5.7%), soybean and mungbean( to 5.5%) spinach (at 5%), cornsilk (to 3%),
epazote and violet (to 2.5%), and alfalfa, sarsaparilla and velvetbean (to 2%).
Alfalfa sprouts may attain 8%. The saponins, e.g. in licorice, are such that
they can emulsify active ingredients in other herbs, increasing their
availability an order of magnitude or two.
Saponinen in soja
Vele gezondheidsvoordelen van sojabonen worden toegeschreven aan isoflavonen
maar ook saponinen, die minder onderzocht zijn, kunnen een belangrijke rol
spelen. Tempeh en de meeste sojaproducten bevatten hoge gehaltes van saponinen.
Hele sojabonen bevatten tussen 2 en 5 g saponinen per 100 g. Saponinen zijn
verbindingen van suikers met steroiden, steroide alkaloïde of triterpenen en
komen voor in vele voedingsmiddelen zoals asperges, sojabonen, quinoa, olijven,
druiven en vele kruiden, inclusief zeepkruid dat haar naam ontleend aan haar
schuimende saponinen. Wanneer opgelost in water vormen saponinen een stabiel
zeepachtig schuim. Dit kan gemakkelijk worden waargenomen wanneer stukjes
sojabonen in water worden gemengd. Wegens de aanwezigheid van zowel een
hydrofiel gedeelte (suiker) als hydrofoob (steroïden) gedeelte fungeren zij als
emulgator en schuimmiddel. De sojasaponinen zijn verdeeld in 2 groepen:
saponinen van groep A hebben en ongewenste strenge smaak, typisch voor sommige
sojaproducten, terwijl deze van groep B gezondheidsbevorderende eigenschappen
145
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
bezitten. De sojaboonkiem bevat de meeste groep A saponinen, terwijl de groep B
saponinen zowel in de sojaboonkiem als de zaadlobben wordt gevonden. De
sojaboonpellen, die tijdens de productie van tempeh worden verwijderd, bevatten
slechts weinig saponinen. Sommige planten bevatten giftige saponinen maar deze
die in sojabonen en tempeh worden gevonden zijn eetbaar en bezitten eigenlijk
gezondheidsvoordelen.
Remming van HIV - Een Japanse in-vitro studie getiteld "Het Remmend Effect van
Glycosiden zoals Saponinen van Sojabonen op de Besmettelijkheid van HIV" en
gepubliceerd in AIDS in 1989 kwam tot de conclusie dat de saponinen, vooral van
de B1 groep, een remmende activiteit tegen HIV besmetting kunnen hebben. Het is
belangrijk om te beklemtonen dat dit een in-vitro studie betrof met gekweekte
cellen en dat het nog niet aangetoond is dat de consumptie van saponinen HIV kan
genezen.
Serotonine,neurotransmitter
Serotonine is een neurotransmitter met een belangrijke rol in onze hersenchemie.
Als neurotransmitter regelt serotonine stemmingen en gedrag en reguleert het de
activiteiten van vele andere neurotransmitters waaronder noradrenaline,
dopamine, en endorfinen. Diverse pijnverminderende en stemmingsverbeterende
effecten van serotonine worden mogelijk te weeg gebracht doordat serotonine
zorgt voor een verhoogde productie en afgifte van endorfinen.
146
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
Serotonine in de hersenen
De hoeveelheid serotonine in de hersenen heeft grote invloed op vele
hersenactiviteiten zoals: stemmingen, slaap, seksueel gedrag, pijntransmissie en
eetgedrag. Ons denken, voelen en onze gedragingen zijn dus sterk afhankelijk van
de hoeveelheid serotonine. Voldoende serotonine in de hersenen brengt rust,
relaxatie en milde euforie. Een tekort aan serotonine, het "laag serotonine
syndroom", kan leiden tot tegengestelde gevoelens zoals depressiviteit, angst,
onrust en verminderde controle over onze dierlijke impulsen. Dit syndroom komt
in de westerse wereld in sterk toenemende mate voor.
Tryptofaan en 5HTP
Uit tryptofaan, dat in onze voeding voorkomt, produceert het lichaam via
verschillende tussenstappen serotonine. Via het enzym tryptofaan-hydrolase wordt
tryptofaan omgezet in 5 HTP. Tryptofaan kan in de lever echter óók omgezet
worden naar kynurenine. Dit is een spierstimulerende stof. Het lichaam heeft een
bepaalde hoeveelheid kynurenine nodig om goed te functioneren. Als de niveaus te
hoog worden neemt de kans op spierschade toe. Bij langdurig verhoogde niveaus
neemt de kans op de ziekte van Parkinson toe.
Er zijn verschillende factoren bepalend voor de omzetting van tryptofaan naar
kynurenine of naar andere substanties. Zo verhoogt stress de productie van
kynurenine. Stress vermindert namelijk het enzym tryptofaan-hydrolase dat nodig
is voor de omzetting naar 5 HTP. Andere factoren die de omzetting naar 5 HTP
negatief beïnvloeden zijn:
* tekorten aan vitamine B3 en B6
* Laag magnesium niveau
* Insuline intolerantie
* Genetische factoren
Al deze factoren leiden tot een verhoogde activiteit van de enzymen tryptofaan
oxidase en kynurenine formidase die tryptofaan in de lever omzetten naar
kynurenine en een vermindering van het enzym tryptofaan-hydrolase die
verantwoordelijk is voor de omzetting van tryptofaan naar 5 HTP.
Circa 70 procent van 5 HTP wordt vanuit de darmen in het bloed opgenomen.
Belangrijk is ook dat 5 HTP makkelijk de bloed-hersenbarriere passeert. Omdat
het 5 HTP-molecuul vetoplosbaar is, wordt het gemakkelijk in de hersencellen
opgenomen.
Om de omzetting van 5 hydroxytryptofaan (5 HTP) naar serotonine in de hersenen
te stimuleren kunnen bepaalde preparaten worden gebruikt.
Andere neurotransmitters
Serotonine vervult een belangrijke rol bij de productie van melatonine.
Melatonine wordt namelijk geproduceerd uit serotonine. Melatonine is een hormoon
dat aan ons lichaam wordt afgegeven door de epifyse. Het is onder andere
betrokken bij onze slaapfuncties en werkt daarnaast als antioxidant. De meeste
melatonine wordt 's nachts afgegeven. Het serotonine-niveau is overdag hoog en
's nachts laag. Het melatonine-niveau is 's nachts hoog en overdag laag.
147
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
Het belang van dit evenwicht wordt onderschreven door S.N. Young en de
Nederlander H.M. van Praag. Zij worden gezien als onderzoeksexperts op het
gebied van serotonine en geven aan dat bij de verschillende vormen van depressie
altijd rekening dient te worden gehouden met deze balans. Vooral apatische,
lusteloze patiënten met depressie kunnen dan ook baat hebben bij de toediening
van serotonineverhogende preparaten in combinatie met tyrosine (voorstof van
dopamine en noradrenaline).
Uit onderzoek blijkt eveneens dat een disbalans tussen dopamine / noradrenaline
en serotonine kan leiden tot zelfmoordgedrag, pyromanie, impulsief en dwangmatig
gedrag.
Stress en serotonine
Stress is de meest voorkomende oorzaak van depressie, slaapstoornissen en
vermoeidheid. Vooral een langdurig verhoogd niveau van het stresshormoon
cortisol veroorzaakt weefselafbraak, vooral in de hersenen. In hoge dosis is
cortisol een zwaar "giftig" hormoon dat de hersencellen onherstelbaar
beschadigt. Cortisol ontregelt bovendien het insuline/ glucoseniveau in het
lichaam. Omdat onze hersenen voor wat betreft een constante brandstoftoevoer
(glucose) bijna volledig afhankelijk zijn van een goed insuline / glucoseniveau,
kan ontregeling tot een groot aantal klachten leiden. Een te hoog cortisol
niveau leidt ook tot een sterke ontregeling van neurotransmitters, in het
bijzonder serotonine.
Depressie en serotonine
* Een Laag serotonine niveau is een belangrijke factor bij depressie.
* Veel farmaceutische antidepressiva werken door een verhoging van de
activiteit van serotonine en andere neurotransmitters.
* Er zijn natuurlijke preparaten om het serotonine niveau in de hersenen te
verhogen.
* Onderzoeken laten zien dat 5 HTP even goede, of betere resultaten geeft
dan farmaceutische antidepressiva, echter met beduidend minder bijwerkingen.
* Om klachten die het gevolg zijn van een teveel aan serotonine (het zgn.
"hoog serotonine syndroom") te voorkomen, wordt geadviseerd om natuurlijke
preparaten niet samen te gebruiken met farmaceutische antidepressiva.
Overgewicht en serotonine
* Een laag serotonine niveau in de hersenen bevordert overeten en een
koolhydraatverslaving.
* Verschillende studies laten zien dat 5 HTP de behoefte aan inname van
calorieën drastisch vermindert en op deze manier overgewicht tegengaat.
* Lage serotoninespiegels worden gezien bij Boulimia
Slaapstoornissen en serotonine
De twee meest voorkomende slaapstoornissen zijn het moeilijk in slaap komen en
moeite hebben met doorslapen.
Het lichaam zet serotonine om in melatonine. Het is daarom belangrijk dat
voldoende serotonine beschikbaar is. Serotonine reguleert eveneens het vrijkomen
van melatonine uit de epifyse.
Andere aandoeningen en serotonine
* Pijn: Als serotonine niveaus in de hersenen laag zijn is de pijngrens ook
laag waardoor eerder pijn wordt gevoeld. Eén van de redenen hiervoor is dat een
tekort aan serotonine leidt tot verminderde afgifte van endorfinen.
* Migraine: Door sommige wetenschappers wordt migraine ook wel het "laag
serotonine syndroom" genoemd omdat mensen met migraine en spanningshoofdpijn
lage niveaus van serotonine in hun weefsels hebben. Verhoging van het serotonine
niveau is dan zinvol. Dit heeft weer invloed op het endorfine systeem. 5 HTP
heeft zich in dubbelblinde studies bij patiënten met terugkerende migraine
aanvallen inmiddels duidelijk bewezen.
148
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
- 5 HTP wordt in de lever en in de hersenen zeer makkelijk omgezet naar
serotonine. Serotonine zélf kan de bloed-hersenbarriere niet passeren.
- Rhodiola extract is afkomstig van de plant Rhodiola Rosea, behorend tot de
plantenfamilie Crassulaceae en voornamelijk voorkomend in Oost-Siberië en
Azië. De belangrijkste werkzame stoffen van Rhodiola zijn de
fenylpropanoïden. Hiertoe behoren o.a. salidroside en rosavine. De
belangrijkste eigenschappen van rhodiola zijn de regulatie van de hormonale
boodschappers bij stress en de verbetering van de werking van
neurotransmitters, in het bijzonder serotonine. Rhodiola verbetert het
transport van 5 HTP naar de hersenen. Verder remt het twee enzymen, te weten
MAO (monoamine oxidase) en COMT (catechol-o-methyltransferase). Deze enzymen
breken serotonine af tot het inactieve 5 Hydroxy indolazijnzuur
Silicium / Kiezelzuur
Kiezelzuur is na zuurstof het meest voorkomende element op aarde. Heermoes
(equisetum arvense) behoort tot een van de plantensoorten die zeer rijk is aan
kiezelzuur. Ook brandnetel heeft een hoog siliciumgehalte. Van de granen zijn
gierst en haver het meest kiezelzuurrijk.
Er bestaan ongeveer 90.000 siliciumverbindingen zoals zand, rots, kwarts en
kristal. Kinderen en honden hebben met elkaar gemeen dat ze soms de neiging
vertonen zand te eten. Dit kan duiden op een mineralen en/of spoorelementen
tekort in het bijzonder kiezelzuur.
149
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
minder blessure gevoelig na siliciumsuppletie. Ook wondgenezing wordt beter door
extra silicium.
Wat doet kiezelzuur precies? In het kort volgt hieronder de werking van
silicium:
* Stimulatie van fibroblasten tot vorming van collageen (silicium is een
structureel component in de dwarsverbindingen van collageenketens).
* Stimulatie van osteoblasten (botvormende cellen) en remming van
osteoclasten (botvretende cellen). Eisenger et al(1993) vonden dat extra gebruik
van silicium bij vrouwen met osteoporose een toename liet zien van
botmineraaldichtheid(=BMD) van het femur (dijbeen).
* Co-factor voor de enzymen die betrokken zijn bij de vorming van het
aminozuur hydroxyproline in het collageen eiwit.
* Toename van glycosaminoglycanen (GAGs)
* Interacties met diverse mineralen. Bijvoorbeeld silicium bevordert een
calciumtoename. Aluminium wordt verlaagd door silicium wat verondersteld wordt
als boosdoener betrokken te zijn bij het ontstaan van de ziekte van Alzheimer.
* De arteriosclerose wordt afgeremd door verschillende werkingsmechanismen
van silicium o.a.: HDL verhogend, LDL en triglyceriden verlagend, versterking
van de vaatwanden (aanmaak GAGs) waardoor er geen vetafzetting kan plaatsvinden.
* Positieve effecten op diverse huidklachten waaronder psoriasis, acne, maar
ook op haren en nagels.
Silicium; kunt u er nog soep van maken? Bij een siliciumtekort is suppletie
raadzaam, maar het is toch goed uw kiezelzuur op peil te houden met
kiezelzuurrijke voedingsmiddelen zoals biologische gierst en haver. Denkt u ook
eens aan een heerlijke brandnetelsoep in het voorjaar. Een goedkopere
kiezelzuurbron bestaat er niet!
Referenties:
- Orthomoleculaire koerier 118 en 119 (2006).
- Barel A, Timchenko A, Vanden Berghe D et al (2005). ‘Effects of oral intake
of choline stabilized orthosilicic acid on skin, nails and hair in women with
photodamaged facial skin”. Arch Dermatol Res; 297(4);147-153.
- Birchall JD, Chappell JS(1988). ‘Chemistry of aluminium and silicon in
relation to Alzheimer’s disease”Clin Chem 34(2):265-267.
- Calomme MR et al (1997). ‘Silicon absorption from stabilized orthosilicic
acid and other supplements in healthy subjects’. Tr El in Man and Animals 10,
ed bij Roussel et al. Plenum 1111-1114.
- Calomme MR et al (1998). ‘Comparitive biovailability study of silicon
supplements in healthy subjects’. J Par Ent Nutrition22(1):12.
- Calomme MR et al (2002). ‘Effects of choline stabilized orthosilicic acid on
bone density in chicks’.Calcif Tissue Int 70;292,2002.
- Edwardson JA Moore PB et al (1993). ‘Effects of silicon on gastrointestinal
absorption of aluminium’. Lancet 342(8865); 211-222.
- Hott M, de Pollak C et al (1993). ‘Short-term effects of organic silicon on
trabecular bone in mature ovarietomized rats’. Calcif Tissue Int 53(3)174-
179.
- Juddaohsingh R et al (2004). ‘Dietary silicon is positively associated with
bone mineral density in men and premenopausal women of the Framinghham
Offspring cohort’. J. Bone Miner res 19(2)297-307.
- Lassus A (1993). ‘Colloidal silicic acid for oral and topical treatment of
aged skin, fragile hair and brittle nails in females’. J.Int Med res.
21(4);209-215.
- Lassus A (1997). ‘Colloidal silicic acid for treatment of psoriatic ksin
lesions, arthropathy and onychopathy’. A pilot study. J Int Med Res.
25(4);206-209.
- McNaughton SA, Bolton-Smith C et al (2005). ‘Dietary silicon intake in post-
menopausal women’. Br J Nutr 94(5);813-817.
- Nielsen FH and Poellot (2004). ‘Dietary silicon affects bone turnover
differently in ovariectomized and sham-operated rats’. J tracé Elem. In Exp.
Med,17(3):137-149.
150
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
SILICA vlgs Duke: Lanning has reported 6.5% in seeds of rarely eaten weed,
Fimbristylis: 3.2 % in rice, 2.6% in johnson grass; 1.4% in oats; 0.8% in wild
rice, 0.7% in barley, 0.05% in millet, 0.03% in sorghum, 0.01% in rye; 0.01% in
wheat (though the bran is 14 times higher), and 0.01% in triticale. Walker
(1970) produced data that I have yet to computerize with only five food plants
attaining more than 0.1% SiO2: horseradish 0.22%, spinach 0.18%, parsnips 0.17%,
dandelion 0.13%, and savoy cabbage 0.10%. My database had shown before these
documents: barley, to 0.90%; hempseed 0.84%; nettle 0.65%; chickweed 0.48%;
brazilnut 0.18%; butternut 0.14%; walnut 0.14%; pistachio 0.14%; parsley 0.14%;
cashew 0.13%; stringbean 0.12%; turnip 0.12% and cucumber, to 0.10%, on a zero-
moisture basis.
Ook komt in dit literatuuronderzoek duidelijk naar voren dat silymarine een
gunstig effect heeft op de productie van cholesterol door de lever. LDL (de
slechte cholesterol) wordt verlaagd en HDL (de goede) wordt verhoogd. Silymarine
kan daarom uitstekend ingezet worden bij hypercholesterolemia, een erfelijke
leverziekte met extreem hoge cholesterolniveaus. Silymarine kan niet gebruikt
worden om te traag verlopende ontgiftingsprocessen te versnellen. Het is eerder
een middel dat de lever beschermt en helpt te herstellen. Silymarine is een
“hersteller” geen “versneller”!! Salmi en Sarna hebben in een dubbel blind
151
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
onderzoek waaraan ruim 100 leverpatiënten (voornamelijk door overmatig alcohol
gebruik) aan meededen aangetoond dat silymarine effectief gebruikt kan worden
voor het herstel van leverbeschadigingen. Dit kon worden aangetoond met behulp
van het standaard leverenzymen onderzoek (SGPT, ALAT).
Onderzoek dat uitgevoerd werd door Hikino toont aan dat silymarine vetoxidatie
vermindert en de verlaging van het glutathionniveau, door overmatig alcohol
gebruik of door een te hoge toxische belasting, voorkomt. Tijdens dit onderzoek
bleek het dat bij de proefpersonen die silymarine toegediend kregen dat het
glutathionniveau 35% hoger was dan bij de proefpersonen in de controle groep die
geen silymarine kregen. Een hoog glutathionniveau verbetert de
immuunsysteemfunctie zodat het ontstaan van kanker beter voorkomen kan worden en
het lichaam beter beschermd is tegen virale infecties.
WAARSCHUWING
Silymarine is instaat om de afbraak van sommige geneesmiddelen te vertragen,
waardoor het geneesmiddel langer dan normaal en in een hogere concentratie in
het bloed aanwezig blijft. Silymarine verandert hierdoor de werking
(farmakocinetische eigenschappen) van sommige geneesmiddelen, o.a. van
cholesterolverlagende geneesmiddelen.
152
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
5. Chen H et al. Protective effects of silibinin and tetrandrine on the
outcome of spontaneously hypertensive rats subjected to acute coronary artery
occlusion. Int J Cardiol 1993;41:103-8.
6. Dehmlow C et al. Scavenging of reactive oxygen species and inhibition of
arachidonic acid metabolism by silibinin in human cells. Life Sci 1996;58:1591-
1600.
7. Dehmlow C et al. Inhibition of Kupffer cell functions as an explanation
for the hepatoprotective properties of silibinin. Hepatology 1996;23:749-54.
8. Feher J et al. Effect of silibinin on the activity and expression of
superoxide dismutase in lymphocytes from patients with chronic alcoholic liver
disease. Free Rad Res Commun 1987;3:373-7.
9. Feher J et al. Liver-protective action of silymarine therapy in chronic
alcoholic liver disease. Orv Hetil 1989;130:2723-7.
Pharmacology of Silymarin
from Clinical Drug Investigation [TM]
F. Fraschini, G. Demartini, D. Esposti,
Abstract
The flavonoid silymarin and one of its structural components, silibinin, are
substances with documented hepatoprotective properties. Their mechanisms of
action are still poorly understood. However, the data in the literature indicate
that silymarin and silibinin act in four different ways: (i) as antioxidants,
scavengers and regulators of the intracellular content of glutathione; (ii) as
cell membrane stabilisers and permeability regulators that prevent hepatotoxic
agents from entering hepatocytes; (iii) as promoters of ribosomal RNAsynthesis,
stimulating liver regeneration; and (iv) as inhibitors of the transformation of
stellate hepatocytes into myofibroblasts, the process responsible for the
deposition of collagen fibres leading to cirrhosis. The key mechanism that
ensures hepatoprotection appears to be free radical scavenging. Anti-
inflammatory and anticarcinogenic properties have also been documented.
Pharmacokinetic studies have shown that silymarin is absorbed by the oral route
and that it distributes into the alimentary tract (liver, stomach, intestine,
pancreas). It is mainly excreted as metabolites in the bile, and is subject to
enterohepatic circulation. Toxicity is very low, the oral 50% lethal dose being
10 000 mg/kg in rats and the maximum tolerated dose being 300 mg/kg in dogs.
Moreover, silymarin is devoid of embryotoxic potential.
153
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
Sinigrine,glucosinolaat
Zie glucosinolaten
154
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
* Rassen met een laag gehalte en
* Rassen met een hoog gehalte.
Rassen met een hoog gehalte zijn ongeschikt voor menselijke consumptie. De grens
tussen hoog en laag is 10 mg solanine per 100 gram versgewicht, omdat het
tienjarig gemiddelde van het consumptie ras Ehud hier niet boven komt.
Solanine wordt door koken niet afgebroken. Wel lost een deel van de solanine op
in het kookvocht, dat daarom niet voor verdere voedselbereiding gebruikt moet
worden.
Sulforafaan
Zie ook glucosinolaten, mosterdolieglycosiden
referenties:
* Gamet-Payrastre L, Li P, Lumeau S, Cassar G, Dupont MA, Chevolleau S,
Gasc N, Tulliez J, TercŽ F. "Sulforaphane, a naturally occurring isothiocyanate,
induces cell cycle arrest and apoptosis in HT29 human colon cancer cells".
Cancer Research 2000;60:1426-33.
* Chung FL, Conaway CC, Rao CV, Reddy BS. "Chemoprevention of colonic
aberrant crypt foci in Fischer rats by major isothiocyanates in watercress and
broccoli" Proceedings of the American Association for Cancer Research
2000;41:660.
* Kohlmeier L, Su L. "Cruciferous vegetable consumption and colorectal
cancer risk: meta-analysis of the epidemiological evidence". FASEB Journal
1997;11(3):A369.
* Zhang Y, Kensler T, Cho CG, Posner GH, Talalay P. "Anticarcinogenic
activities of sulforaphane and structurally related synthetic norbornyl
isothiocyanates" Proceedings of the National Academy of Science USA
1994;91:3147-50.
* Beecher CWW. "Cancer prevention properties of varieties of Brassica
oleracea: a review" Amer J Clin Nutr 1994;59 (suppl):1166S-70S.
* Zhang Y, Talalay P, Cho CG, Posner, GH. "A major inducer of
anticarcinogenic protective enzymes from broccoli: isolation and elucidation of
structure" Proceedings of the National Academy of Science USA 1992;89:2399-2408
Synephrine / Synefrine
Synephrine is a biogenic amine derived from the Citrus aurantium fruit, which is
used for a variety of reasons in Traditional Chinese Medicine. It can be used
both to aid in fat loss and as an appetite suppressant and animal models
indicate that it may aid in alleviating depression. Synephrine is an adrenergic
amine that enhances the metabolic rate, increases fat burning and spares muscle
protein. Derived from Citrus aurantium, it is a natural alternative to
ephedrine, providing maximum weight-loss results without the side effects of
Ephedra.
Synephrine binds with the Beta 3 cell receptors to increase the rate at which
fat is released from body stores (lipolysis), along with increasing the
metabolic rate. It offers all of the advantages of a stimulant, without the
155
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
drawbacks. Weight loss clinics throughout the USA are now reporting improved
rates of weight loss while using Synephrine without the side effects of
ephedrine. Clients have reported up to a 42% reduction in total body fat after
using Synephrine.
Ctrus Aurantium is the herbal name for the Chinese Green orange "Zhi Shi". In
Chinese folk medicine Zhi Shi was commonly used to treat indigestion and relieve
abdominal distension. Recently, the herb has been used in the treatment of
shock, heart conditions and cardiac exhaustion. Citrus Aurantium, also known as
Bitter Orange or as Seville Orange, was known to the early Greeks, and was
probably the first orange grown in Europe (twelfth century). The unripe peel
contains appreciable quantities of neohesperidin (14%), and five adrenergic
amines (synephrine, N-methyltyramine, hordenine, ocdtopamine, and tyramine). In
addition, the extract of Citrus aurantium also contains octopamine. Octopamine
appears to play an important role in insect behavior -- the fruit probably
contains the compound in order to stop insects from eating it. In humans,
octopamine has been called a "false neurotransmitter," which changes brain
function, and causes the pituitary to secrete growth hormone.
Synephrine is the main "active" compound found in the fruit of a plant called
Citrus aurantium. The fruit is also known as zhi shi (in traditional Chinese
medicine), and as green orange, sour orange and bitter orange in other parts of
the world. Synephrine is chemically very similar to the ephedrine and pseudo-
ephedrine found in many OTC cold/allergy medications and in a number of weight
loss and energy supplements which contain Ma Huang. But synephrine differs from
ephedrine in that synephrine is considered a semi-selective sympathomimetic
(because it targets some tissues such as fat, more than it targets others such
as the heart) versus a non-selective sympathomimetic (like ephedra which targets
many tissues equally and thus often causes side effects). For example, although
some high-dose ephedra-containing supplements have been associated with certain
cardiovascular side effects as elevated blood pressure and heart palpitations,
researchers at Mercer University in Atlanta have shown that Citrus aurantium
extract (because it targets fat tissue rather than heart tissue) has no effect
on hemodynamics such as heart rate and blood pressure.
156
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
potentiated by beta receptor stimulation, adenosine antagonism, and elevated
cAMP levels, so ephedrine, caffeine, and forskolin may all be synergistic with
synephrine. The appetite suppression caused by some agents is also known to be
due to alpha(1) agonism, so synephrine can also be expected to aid in a fat loss
plan in this regard.
Synefrine is een aan efedrine verwante stof uit de onrijpe zure sinaasappel, de
zhi shi. Chinese kruidengenezers gebruiken het al eeuwen tegen benauwdheid op de
borst en lusteloosheid. Net als efedrine zou synefrine de vetverbranding
bevorderen, maar niet de bijwerkingen van efedrine hebben. Synefrine zou de
hartslag niet opjagen. Het zou zelfs een rustgevend effect hebben.
Onderzoekers maken zich echter zorgen. Synefrine schakelt het P450-enzym CYP3A4
uit waardoor de afbraak van ongeveer de helft van de bekende medicijnen
vermindert. De kans bestaat dat medicijngebruikers die ook synefrine nemen in de
problemen komen.
Synefrine gebruik
Synefrine als nabootser van (nor)adrenaline
Synefrine is een stof die wat uiterlijk en eigenschappen betreft in de
groep van adrenaline en noradrenaline thuishoort. Andere bekende
voorbeelden uit die groep zijn: efedrine, amfetamine, salbutamol
(Ventolin) en clenbuterol, stoffen die normaal niet in het lichaam
voorkomen.
Samenwerkende systemen
Het menselijke lichaam activeert en remt met twee samenwerkende
systemen de organen. Er is een (parasympathisch) systeem dat vooral
met de stof acetylcholine werkt en het verteren en opslag van eten
activeert. En er is een (sympathisch) systeem dat vooral met
(nor)adrenaline werkt en het gebruiken van energie activeert, waardoor
inspanningen mogelijk zijn. Efedrine en synefrine versterken het laatst
genoemde systeem.
Noradrenaline en adrenaline
Vanuit de hersenen komen prikkels om meer adrenaline en
noradrenaline aan het lichaam af te geven. Zij activeren het hart,
verwijden de luchtwegen, vernauwen en/of verwijden bloedvaten,
verhogen de bloeddruk, remmen de speekselproductie en zij hebben
een stimulerende werking op de hersenen. Stoffen uit de groep van
157
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
efedrine en synefrine doen dat ook. De ene stof verwijdt bij voorkeur
de luchtwegen, de andere stof vernauwt alleen de bloedvaten. Elke stof
heeft een eigen voorkeur voor de organen, omdat de voorkeur voor de
aanhechtingsplaatsen (de receptoren) varieert. Die receptoren worden
aangeduid met alfa (bloedvaten) of beta (hart en longen), gevolgd door
een cijfer dat nog een onderverdeling aangeeft.
T
Tanninen / Looistoffen
HERB % TANNIN
Rhatany >20% (VET) Maté 8.4-8.5
Black tea 11.5-33% Maté 7-14 (LRNP Apr 1988)
Bearberry 16.7-22.0 (to 40%, acc to Hawthorn 5.9
LRNP) Raspberry Leaf 5.6
Persimmon 20.0 (Crellin & Philpott) Peppermint 5.0-5.5 (6-12%, BIS)
Woodavens 12-28 (Bisset) Rooibus 4.4-5.4
Betony (Stachys offic.) 15 Bilberry Capsules 5.3
Hammelis Capsules 11.0 Artichoke Capsules 4.3
Eucalyptus Capsules 11.0 Nettle 3.2
Redroot 10.0 (Crellin & Philpott) Lemon Verbena 2.3
St. John's-wort 10.0 (LRNP Aug 1989) Camomile 1.8-2.3
Sage Capsules 8.6 Comfrey 2.3
Sage Tea 3-7 (VET) Fenel 0.6
Honeysuckle contains at least two antiviral compounds over and beyond the
antiviral tannin. You can imagine my surprise when I asked the computer what was
the best source of tannin. The computer said honeysuckle plants, at 800,000 ppms
(that's 80%). Garbage in. Garbage out. In the CRC Handbook of Phytochemicals,
158
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
the number for the honeysuckle entry, before computerization, had an extra 0,
reading 80,0000 where it should have read 80,000 or 8%. Users on the internet
next month will find the right number 80,000 there, putting honeysuckle way back
on page two of also rans in the tannin hit parade on the NetScape. Embarassing;
privet the number two entry had the same mistake, 70,0000 instead of 70,000. (My
computer sometimes adds an extra digit due to my southern drawl at the
keyboard.) That's why I always have to verify exceptional highs in our database.
But we get closer to the truth, eliminating typos as we verify exciting results.
Cainagre was a valid entry at a high of 35%, fruits of Acacia came in second and
third at 32-34%; pomegranate rind at 33.6%, guava bark at 30%, emblic fruit and
geranium root at 28%; tea leaves at 27%; sumach leaves at at 27%, rose flowers
and Mexican bamboo at 24%, peruvian pepperbark at 23%, sorrel root at 22.6%,
bearberry at 20. Yes honeysuckle at her true 8% and privet at 7%. Even St.
John's-wort flowers have 16%.
Tanninen en Thee
Thee is rijk aan polyfenolen. Sommige van deze polyfenolen worden ook wel
tannines genoemd (vrij vertaald met looistoffen). Zij danken deze naamgeving aan
de leerlooierij, waar huiden gelooid worden tot leer door het toevoegen van
tannines. ("Tan" is afgeleid van het Keltische woord voor eik, een belangrijke
bron van looiende bestanddelen.) Deze groep polyfenolen komt in allerlei
plantaardige voedingsmiddelen voor en zijn verantwoordelijk voor het
astringerende (samentrekkend) effect in de mond. Met name sommige rode wijnen
kunnen dit effect hebben. Ook groene en zwarte thee bevatten polyfenolen met
deze eigenschappen. Het looizuur (in het Engels: tannic acid) is één specifieke
verbinding die niet of nauwelijks in thee voorkomt. De hoeveelheid looistoffen
in het theezetsel is afhankelijk van hoe lang men de thee laat trekken. In de
eerste 2 à 3 minuten lossen voornamelijk de geur, smaakstoffen en opwekkende
stoffen op. Daarna gebeurt dit met de looistoffen. Als men de thee langer dan
zo'n 5 à 6 minuten laat trekken, is de hoeveelheid behoorlijk toegenomen. De
thee zorgt dan vaak voor een 'vol' gevoel.
Men schrijft de rustgevende werking van thee op het maag- en darmstelsel toe aan
looistoffen. Bij veel mensen kunnen looistoffen dan ook constipatie veroorzaken.
Een wolkje melk in de thee kan hiervoor een oplossing zijn. Melk bindt de
looistoffen en remt de werking ervan af.
159
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
Looizuur of gallotannine is een hydrolyseerbare tannine en komt o.a. voor in de
bast van Sequoia's, in de peul van Caesalpinia spinosa en in galappels. Het
beschermt de boom tegen insectenvraat en aantasting door bacteriën. Ook
beschermt het de boom bij bosbrand.
Looizuur is dus niet hetzelfde als wat onder de verzamelnaam tannine verstaan
wordt, waarschijnlijk komt dit met de verwarring van tannic acid -> looizuur en
tannins -> tanninen. Zwarte thee bevat bijvoorbeeld geen looizuur (tannic acid),
maar wel andere tanninen. Groene thee echter bevat wel looizuur (gallotannine).
De molecuulformule wordt meestal weergegeven als C76H52O46, maar in feite
bestaat het uit een mengsel van verwante stoffen. Het is een polymeer van
moleculen van galluszuur en glucose met meestal 8 moleculen galluszuur. Het is
een geel tot lichtbruin poeder dat zeer goed in water oplosbaar is; 1 gram
looizuur lost op in 0,35 ml water. Het CAS-nummer is 1401-55-4.
Hydrolyseerbare polymeren van galluszuur worden nu vooral voor het leerlooien
gebruikt.
Terpenen
Een terpeen is een koolwaterstofverbinding met de molecuulformule C10H16.
Terpenen komen in veel planten voor. Chemisch kan een terpeen beschouwd worden
als het resultaat van de additie van twee moleculen isopreen. Isopreen is
eigenlijk niet de echte biochemische precursor van de terpenen. De natuur
gebruikt isopentenylpyrofosfaat (IPP). Deze biologische stof wordt gevormd uit
azijnzuur. Azijnzuur ondergaat zo conversies via lanosterol (een triterpeen) tot
de menselijke steroïdhormonen.
Een voorbeeld van een terpeen is myrceen, dat kan geïsoleerd worden uit
laurierbladeren en dat de grondstof is voor de bereiding van verschillende
geurstoffen, o.a. geraniol (dat naar rozen ruikt).
Geraniol, een monoterpeen
Geraniol, een monoterpeen
Veralgemenend zijn "terpenen" alle verbindingen die bestaan uit een aantal
isopreenblokken; zo onderscheidt men:
* hemiterpenen ("halve terpenen", met vijf koolstofatomen, C5);
* monoterpenen (C10);
* sesquiterpenen ("anderhalve terpenen", C15);
* diterpenen (C20);
* triterpenen (C30) (hiertoe behoren de steroïden);
* tetraterpenen (C40), bijv. caroteen;
* polyterpenen (hogere polymeren; bijv. isopreenrubber).
In 2006 werd een terpeen ontdekt die in een plant (Keizerskroon) voorkomt en
waarmee mollen worden afgeschrik. Rupsen van pijlstaartvlinders hebben een
gevorkt staartorgaan (osmaterium) dat bij gevaar snel wordt uitgestoken en
terpenen afscheid, om zo vijanden te verjagen met de stank.
Terpenen zijn een belangrijk onderdeel van de essentiële oliën van planten en
werden derhalve al in het oude Egypte toegepast, oa voor religieuze doeleinden.
160
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
Kamfer werd in Europa in de 11 e eeuw door de Arabieren uit het Verre Oosten
geïntroduceerd.
Het proces om essentiële olie te winnen door extractie met vet, was in de
Middeleeuwen al bekend, zowel in het Westen als in China. In de 12 e eeuw
beschreef Arnaud de Villanosa de distillatie van olie uit rozemarijn en salie.
Hij noemde zijn extracten " oleum mirabile ". In 1592 werden in de Neurenbergse
editie van de " Dispensatorium valerii cordi " meer dan 60 essentiële oliën
beschreven.
Scheikundig zijn terpenen een groep van moleculen die zijn opgebouwd uit een
bepaald aantal isopreen-eenheden. Isopreen, methylbuta-1,3-diene, ook wel
hemiterpeen genaamd, is een bouwsteen van 5 koolstofatomen.
De naamgeving en classificatie van terpenen is gebaseerd op het aantal isopreen-
eenheden in het basis molecuulskelet
Mono-, sesqui-, di-, en sesterpenes zijn opgebouwd uit kop-staart gebonden
isopreen eenheden. De triterpenen en carotenoïden (tetraterpenen) bevatten
respectievelijk twee C15 of C20 eenheden die kop-kop met elkaar zijn verbonden.
De basis terpenen zijn koolwaterstoffen en bevatten alleen koolstof en
waterstof. Echter er bestaan vele afgeleide verbindingen met alcohol-, aldehyd-
of ketongroepen. Deze afgeleide verbindingen worden terpenoïden genoemd.
De mono- en sesquiterpenen zijn de voornaamste bestanddelen van essentiële
oliën, terwijl de hogere terpenen vooral gevonden worden in balsam, hars, was en
rubber.
Molecuulformule C10H14O
SMILES CC1=CC(O)=C(C(C)C)C=C1
IUPAC 5-methyl-2-(1-methylethyl)phenol
Andere namen 3-para- cymenol, alpha- cymophenol, 3- hydroxy-para-cymene, 5-
methyl-2-isopropyl phenol
CAS-nummer 89-83-8
EINECS-nummer [1]
EG-nummer 201-944-8
Waarschuwingen en veiligheidsmaatregelen
etsend, milieugevaarlijk
Carcinogeen
Hygroscopisch
161
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
Kookpunt 232 °C
Vlampunt 102,22 °C
Dampdruk 2,5 Pa
Andere eigenschappen
Oplosbaarheid in water g/L
Goed oplosbaar in Natronloog, Kaliloog, Ethanol, Ether en Chloroform
THYMOL: Highs for thymol, in Dukes database, include ajwan (to 3.3%), horsemint
(to 2.8%), thyme (to 2.4%), nude mountain mint (to 2.3%), wild bergamot (to
2.1%), winter savory (to 1.4%), mountain dittany (to 1.1%), lemon mint (to
0.83%), basil (to 0.14%), and california bay (to 0.13%), on a calculated zero
moisture basis. (Under Altitude Sickness)
Thymol (2-isopropyl-5-methylphenol) is widely used as a general antiseptic in
the medical practice, agriculture, cosmetics and food industry [1-3]. Due to its
potent fungicide, bactericide and antioxidant properties thymol is applied
primarily in dentistry for treatment of oral infections [4-6]. Thymol was also
shown to have strong antiinflammatory action by decreasing the release of
inflammatory metabolites like prostanoids, interleukins, and leukotrienes [7,8].
Thymol is added as a stabilizer to several therapeutic agents, including
halothane, and the drug was shown to accumulate in the vaporizer during
anesthesia.
Thymol en varroamijt
Thymol is een etherische olie die gewonnen kan worden uit de tijmplant of
synthetisch geproduceerd kan worden. Wanneer thymol verdampt in een bijenkast
worden de mijten die ermee in contact komen vergiftigd. Thymol dringt niet in
het gesloten broed door. Doordat middelen op basis van thymol over een periode
van 4 tot 8 weken gebruikt kunnen worden, is de aanwezigheid van gesloten broed
geen probleem want de mijten worden gedood zodra ze uit het broed komen. De kans
dat de varroamijt resistentie ontwikkelt tegen thymol is klein.
Tryptofaan,essentiel aminozuur
Tryptofaan (Trp) is een van de twintig natuurlijk voorkomende aminozuren.
De algemene formule R-CH(NH2)-COOH waarbij R=-CH2-cyclo(Ph-NH-CH=C).
De stof speelt een rol bij de productie van serotonine
De stof komt onder andere voor in melk, bananen en chocolade. Het menselijk
lichaam maakt vitamine B3, nicotinezuur, aan uit Tryptofaan. Een groot tekort
aan vitamine B3 kan resulteren in een tekort aan Tryptofaan, echter komt dit
niet veel voor aangezien vitamine B3 en vooral tryptofaan voldoende in voeding
voorkomen.
L-Tryptofaan (L=natuurlijke) is ook als aanvulling verkrijgbaar bij sommige
drogisterijen, apotheken en zelfs smartshops. Het kan slaapbevorderend,
angstdempend en als anti-depressiva werken. Ook heeft het een positieve invloed
op de ontwikkeling van de spieren, bij bijvoorbeeld bodybuilders. L-Tryptofaan
werkt nauw samen met vitamine B6 oftewel pyridoxine. In de meeste
tryptofaansupplementen is vitamine B6 toegevoegd.
Het kan ook neveneffecten hebben (bijwerkingen). Wazig zien, duizeligheid,
vermoeidheid en een licht psychisch onwelzijn (men voelt zich heel vreemd/wazig)
kunnen voorkomen. In een aantal landen is L-Tryptofaan verboden of verboden
geweest aangezien het in verband werd gebracht met een aantal ziektegevallen en
sterfgevallen.
Sommige medicatie, vooral anti-depressiva en MAO-remmers, mogen niet tegelijk
met L-Tryptofaan genomen worden.
Warme melk voor het slapen gaan is het meest bekend en veilig. Vooral de
tryptofaan in de melk zorgt voor het slaperige gevoel.
162
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
TRYPTOPHAN: Mix to taste ground seeds of the following (highest reported
tryptophan levels in rounded ppms): evening primrose (9,000 ppm), winged bean
(8,000), white mustard (5,000), pumpkin (4,500), sunflower (4,000), lablab
(4,000), sesame (3,500), chickpea (3,500). The best green source is watercress
(6,000), beansprouts and spinach (4,500), asparagus, chives, jute, mustard
green, mungbean and vine spinach (Basella) sprouts at 4,000, cauliflower,
chicory, cornsalad, pigweed, purslane, and taro leaves at 3,500 ppms on a
calculated dry weight basis. Zello et al (1995) suggest a requirement of 3.5
mg/kg/day tryptophan for adults, based on nitrogen-balance studies, but they
maintain that such estimates are too low.
V
Valepotriaten in Valeriana species
Valepotriaten zijn instabiele lipofiele stoffen, die met name in tincturen en in
extracten met meer dan 30% alcohol voorkomen. Valepotriaten, waaraan vroeger wel
een sedatieve werking is toegeschreven, hebben in theorie mutagene en
163
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
cytotoxische effecten, maar bij kortdurend gebruik wordt dit klinisch niet
relevant geacht.
valepotriaten:
o vermindering in motorische activiteit
o minder agressie
o spasmolytisch
+ in vitro: inhibitoren van nucleinezursynthese, zeer cytotoxisch, mutageen en
teratogeen, waarschijnlijk geen risico in vivo door afbraak valepotriaten in GI-
tractus
Verbenon
Andere Namen: chem.: 4,6,6-Trimethyl-bicyclo[3.1.1]hept-3-en-2-on; 2-Pinen-4-on;
engl.: verbenone
CAS-Nr.: [18309-32-5] (1R,5R- bzw. D-Form); [1196-01-6] (1S,5S-Form)
EWG-Nr.: 2421957 bzw. 2012924 [(-)-Verbenon]
Beschreibung, Löslichkeit:
Klare, farblose, ölartige Flüssigkeit mit eigenartigem Geruch, der sich beim
Erwärmen verstärkt (campher- bzw. minzartig). Das Keton ist löslich in Ethanol
und den gebräuchlichen organischen Lösungsmitteln, jedoch praktisch nicht
mischbar mit Wasser.
Vorkommen, Gewinnung:
In der Natur kommt Verbenon vor allem in den ätherischen Ölen von Rosmarin
(Rosmarinus officinalis L., hier gibt es verbenonhaltige ,,chemische Rassen")
und Duftverbena (Verbena triphylla L. syn. Lippia citriodora syn. Aloysia
triphylla). Interessant ist die Funktion als Botenstoff für Insekten (z.B. beim
sog. ,,Buchdrucker", dem Borkenkäfer Ips typographus und anderen
Nadelholzschädlingen) im Zusammenspiel mit dem korrespondierenden Alkohol
Verbenol. Der Lockstoff Verbenol bewirkt das "Versammeln" der Käfer, während
Verbenon dafür sorgt, die weiteren Borkenkäfer nach vollständiger Besiedlung
eines Baumes auf andere, bisher unbefallene Bäume umzuleiten.
164
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
Flammpunkt: 85 °C
Identitäts-Farbreaktionen:
Versetzt man verdünnte Kaliumpermanganatlösung mit einem Tropfen Verbenon, so
entfärbt sie sich sofort. Eine Lösung des Ketons in konz. Essigsäure vermag Brom
nicht zu entfärben. Durch Alkalien bleibt Verbenon unverändert.
Verwendung:
Aufgrund des hohen Preises wird Verbenon in der Parfümerie praktisch nicht in
Form der Substanz selbst, sondern als natürlicher Bestandteil der oben genannten
ätherischen Öle eingesetzt.
Verfügbarkeit:
(-)-Verbenon 94% Aldrich 10 g und 50 g, 99+% 1 g und 5 g; (-)-Verbenon >99%
Fluka 5 ml und 25 ml (nur für wissenschaftliche Zwecke)
165
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
Millet diets rich in C-glycosylflavones (C-GF) are goitrogenic, and its three
most abundant C-GF inhibit in vitro thyroid peroxidase, suggesting that these
compounds are the goitrogens in millet. However, proof of a cause and effect
relationship between C-GF and goitrogenesis requires a demonstration of in vivo
antithyroid activity by the purified isolated compounds. Vitexin, one of the
three major C-GF in millet, was used to test this hypothesis. Twenty-four female
Wistar rats, divided into groups of six rats each and fed Purina iodine-rich
diet (12 micrograms I-/day.rat), were administered acutely by gastrointestinal
tube goitrogen-free water (controls), methimazole (0.5 mumol), and vitexin (20
and 80 mumol). 125I (1 microCi) was injected ip 1 h later, and the rats were
killed 2 h after the injection. The thyroid glands were removed and analyzed for
their content of total 125I and 125I-labeled compounds. Rats given vitexin, in
contrast to those receiving methimazole, did not show suppressed thyroid 125I
uptake. However, significant inhibition of the coupling mechanism (high 125I-
labeled monoiodotyrosine plus diiodotyrosine/125T3 plus T4 ratio and low 125T3
and T4 concentrations) did occur with the highest dose of vitexin. These results
provide direct evidence in vivo of C-GF antithyroid activity, strongly
supporting the concept that C-GF are the goitrogens in millet.
W
Withanolides in Ashwaganda (Withania sp.)
Withanolide sind eine Gruppe von mindestens 300 natürlich vorkommenden
chemischen Verbindungen. Sie werden als sekundäre Pflanzenstoffe hauptsächlich
in verschiedenen Gattungen der Nachtschattengewächse gefunden, zum Beispiel bei
der Tomatillo. Chemisch handelt es sich um mit einem Steroidgerüst verbundene
Lactone mit 28 Kohlenstoffatomen bzw. deren Lactole oder Seco-Derivate; sie
entstehen durch Oxidation von Steroiden. Der Nutzen, den Withanolide für die
Pflanze haben, scheint unterschiedlich zu sein; ein Teil der Stoffe jedenfalls
hält Insektenlarven davon ab, die Pflanze zu fressen. Mehrere Withanolide
zeigten im Labor für den Menschen medizinisch interessante Wirkungen.[1]
Beispiele
Withaferin A aus der Schlafbeere (Withania somnifera) war das erste Withanolid,
welches isoliert wurde. Eine entzündungshemmende Wirkung verschiedener
Withanolide der Pflanze konnte im Tierversuch gezeigt werden; mehrere Dutzend
166
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
sind bekannt. Die Pflanze wird in der ajurvedischen Medizin als Ashwaganda
benutzt.[2]
Salpichrolid A, B und G (aus Salpichroa origanifolia) haben wachstumshemmende
Wirkung auf Larven der Mittelmeerfruchtfliege (Ceratitis capitata). Sie sind
daher für die Landwirtschaft interessant.[3]
Die Nicandrenone aus der Giftbeere (Nicandra physalodes) sind eine weitere
Gruppe von Withanoliden mit insektizider Wirkung. Sie wurden bereits vor 30
Jahren untersucht; im Jahr 2000 gelang die erste Totalsynthese.[4]
Ixocarpalacton A aus der Tomatillo (Physalis philadelphica) ist eine
vielversprechende Substanz zur Verhinderung von Krebs.
1. ↑ http://www.qo.fcen.uba.ar/Grupos/burtongrp-en.htm
2. ↑ Drugs.com: Ashwaganda
3. ↑ S. Bado et al.: Lethal and Sublethal Effects of Withanolides from
Salpichroa origanifolia and Analogues on Ceratitis capitata. J. Agric. Food
Chem, 52/10/2004. S. 2875-8. doi:10.1021/jf035508a
4. ↑ B.M. Stolz, T. Kano und E.J. Corey: Enantioselective Total Synthesis of
Nicandrenones. JACS 122/-/2000. Online-PDF
5. ↑ A.D. Kinghorn et al.: Cancer Chemopreventive Agents Discovered by
Activity-Guided Fractionation: An Update. Current Organic Chemistry. 7/3/2003.
S. 213-226. Abstract
Withanolides (2) are refined extracts from the Indian herbal medicine
Ashwagandha. Ashwagandha is a powder derived from the root of the plant of the
same name. "Withanolide", as a relatively pure fraction of Ashwagandha powder,
is currently being developed. Some of the constituents of Ashwagandha extract
will be excluded. Withanolides are currently being explored for their brain
regenerative properties and the types of withanolide will be chosen so as to
focus on these properties. This webpage will focus on the brain structure
regenerative functions of withanolides.
Medicinal Properties:
* suppresses free radical generation;
* anti-inflammatory;
* suppresses cancer cell proliferation accompanied by apoptosis.
* induces significant regeneration of axons, dendrites, pre-synapses and
post-synapses in the neurons.
* ameliorates neuronal dysfunction in Alzheimer's disease.
167
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi
- Teuscher E.: Pharmazeutische Biologie.
- Van Os: Farmacognosie. Uitg. J. B. Wolters Groningen - 1962.
- VanGenderen e.a. Chemisch - ecologische Flora. KNNV Uitgeverij. Een
inleiding over aard en ecologische betekenis van secundaire plantenstoffen.
- Vlietinck A.J., J. Totté: Geneeskrachtige planten. Nat. Plantentuin, Meise
168
Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi