Professional Documents
Culture Documents
Inleiding
De afgelopen 4 jaar heeft de synode van de Protestantse Kerk in Nederland in een aantal rapporten
aandacht gevraagd voor wat wel is gaan heten, ‘de problematiek van de kleinere gemeenten’. Een
toenemend aantal (wijk)gemeenten zal de komende jaren moeten inleveren op de bezetting van de
predikantsplaats. In veel gevallen betreft dat dorpen en kleinere plaatsen die altijd een voltijds
predikant konden betalen. Maar ook lagere bezettingsgraden, van 80, 60 of zelfs 33 procent, zullen
het de komende jaren moeilijker krijgen. Nu is dat op zichzelf nog niet verwonderlijk, want
kerkbreed is er sprake van krimp. Daarmee speelt de vraag naar de continuering van de
predikantsplaats ook in grotere (wijk)gemeenten. Toch is het van belang afzonderlijk te kijken naar
de situatie in kleinere gemeenten.
In de aanloop is het goed om te beseffen dat we niet met een typisch Nederlands probleem te maken
hebben. De grote nationale kerken in Duitsland (Evangelische Kirche in Deutschland) en Groot-
Brittanië (The Church of England) hebben met soortgelijke vragen te maken, al zijn context en
kerkstructuur volstrekt verschillend. Hoewel de versnippering in kleine parishes op het Engelse
platteland veel groter is dan in Nederland en de episcopale structuur een andere verhouding kent
tussen gemeente en ambt, heeft de Engelse kerk met projecten als ‘Faith and Future of the
Coutryside’ goed oog voor het eigene van kleine gemeenschappen en de vragen die dat aan het
predikantschap stelt. Dat is ook voor ons van belang, omdat we zullen zien dat het kerkelijk gesprek
over de toekomst van de kerk zich te weinig differentieert naar het eigene van kleine gemeenten.
Terecht merkt een Duits [111] theoloog op, vanuit de specifieke Duitse situatie, dat één van de
klippen die we moeten vermijden is, dat we alle problemen in de kerk terugbrengen tot financiële
problemen.2 De drie meest genoemde factoren moeten dus afzonderlijk en in hun onderlinge
samenhang bezien worden: de terugloop van het ledental, de demografische ontwikkelingen, en het
bekostigingsmodel van de predikantsplaatsen.3
Het ledental van de Protestantse Kerk in Nederland is in 2010 opnieuw met ruim 50.000
afgenomen. Een bekend cijfer, onthutsend en verhullend tegelijk. De kerk krimpt gestaag en raakt
in de samenleving steeds meer gemarginaliseerd. Het feit dat de snelheid van de daling iets afneemt,
doet daar niet veel van af.4 Toch moeten we iets specifieker kijken naar deze cijfers. Als we
landelijke trends vergelijken, dan blijkt dat ontkerkelijking op het platteland en in gemeenten met
1 Dit artikel is voortgekomen uit een lezing, gehouden voor de classis Alblasserdam, 27 januari 2011: “de Protestantse
Kerk in de polder. Geestelijk leiding geven in een krimpende kerk als tijden veranderen”. Ik dank hen die in de
aanloop hebben meegedacht en eerdere versies van commentaar hebben voorzien: J.H. van der Giessen, B.A. van
Noord, G. Oosterwijk, L.J. Koffeman, L. Plug, H.J. Oortgiessen, M.J. Schuurman, W.M. Stougie, L.A. van
Wingerden en de leden van de Raad voor het Beroepingswerk.
2 Günter Thomas, ‘10 Klippen auf dem Reformkurs der Evangelischen Kirche in Deutschland - oder: Warum die
Lösungen die Probleme vergrössern’, Evangelische Theologie 67 (2007), 361-87.
3 Hoewel dit edele drietal in bijna alle analyses naar voren komt, wil ik de aandacht vooral richten op het specifieke
van deze factoren voor kleinere gemeenten.Vgl. ook Hilde de Gelder-Starrenburg, Lennart Hoftijzer en Jan
Domburg, Geroepen in een dorp: een onderzoek naar de situatie en verwachting van kleine dorpsgemeenten.
(Afstudeeropdracht voor de opleiding GPW aan de Christelijke Hogeschool Ede 2010), p. 8.
4 Statistische jaarbrief, PKN 2010, p. 8.
minder dan 20.000 inwoners relatief het kleinst is. Berekeningen van het Sociaal-Cultureel
Planbureau maken inzichtelijk dat kleinere gemeenten wel met ontkerkelijking te maken hebben,
maar dat de mate ervan opvallend minder groot is dan in grotere plaatsen.5 De gedachte dat het
platteland de grote steden na verloop van tijd vanzelf volgt in de trend van ontkerkelijking lijkt toch
minder vanzelf te spreken. In 2006 merkt het SCP op dat de gemeenten tot 50.000 inwoners op weg
zijn “om de ‘bolwerken’ van de kerkelijkheid te worden”.6 De cijfers suggereren een positief
verband tussen kleinere gemeenschappen en kerkelijkheid. Wanneer we beseffen dat veel
gemeenten de constructen van schaalvergroting zijn en feitelijk bestaan uit agglomeraties van een
groot aantal kleinere plaatsen, dan zou dat verband nog wel eens veel sterker kunnen zijn.
Aan deze empirische gegevens verbind ik de volgende overwegingen. De cijfers met
betrekking tot de grotere plaatsen pakken mogelijk gunstiger uit vanwege de aanwezigheid van
migrantenkerken in grotere plaatsen en de bijzondere missionaire aandacht die de afgelopen jaren
uitging naar ‘kerk-zijn in de stad’. Kleinere gemeenten zijn bovendien veel pluraler vanwege het
ontbreken van (modalitaire) wijkgemeenten en een aanzienlijk deel van de ingeschreven leden
bestaat uit zogenaamde ‘randleden’. Hoewel kleinere plaatsen een traditioneel en conservatief
imago hebben, zijn zij prachtige voorbeelden van wat in de literatuur wordt aangeduid als een
‘fluïde vorm [112] van kerk-zijn’.7 De lijn tussen binnen- en buitenkerkelijk is in kleinere
gemeenschappen vaak vloeiend. Het ledental blijft langer constant, onder meer omdat het sacrament
van de doop en de causalia van huwelijk en begrafenis ook sociaal gemotiveerd worden. Het hoort
erbij, en daarom blijf je erbij. Kleinere gemeenten vertonen daarmee een grote mate van stabiliteit
als het gaat om kerkelijkheid. Ontkerkelijking is als specifieke factor in de zogenaamde
problematiek van de kleine gemeenten dus nauwelijks relevant. De voor kleinere gemeenten
typerende ‘vloeiende randen’ rechtvaardigen bovendien meer aandacht dan doorgaans bij
missionaire experimenten het geval is.
Niet alleen de kerk krimpt, maar in bepaalde streken krimpt ook de bevolking. Deze
krimpregio’s bevinden zich met name in het noorden en zuiden van ons land. Maar veel breder
hebben plattelandsgebieden te maken met een dalende bevolking. Dit wordt versterkt door het
verplaatsen van voorzieningen, als winkels, servicepunten van banken, en scholen naar grotere
plaatsen. Maatschappelijk krijgt dit fenomeen steeds meer aandacht. In 2009 werd er een ‘nationale
krimptop’ gehouden en in de media duikt het woord ‘spookdorp’ op.8 Nu speelt dat bijvoorbeeld in
de Alblasserwaard (mijn eigen regio) niet zo dramatisch als in Groningen of delen van Limburg.
Toch zijn ontgroening en vergrijzing voor de meeste kleinere gemeenten een gevreesd duo. Ter
vergelijking, de bevolkingsgroei van Zuid-Holland is bijna omgekeerd evenredig aan de krimp in
bijvoorbeeld Liesveld, de (burgerlijke) gemeente waar ik predikant ben.9 Van de vijf huwelijken die
ik de afgelopen jaren heb ingezegend, is één stel vanuit een buurgemeente blijven meeleven met
onze gemeente. De inwoners van het dorp worden gemiddeld ouder, terwijl de mogelijkheden voor
jongeren om zich op het dorp te vestigen zeer beperkt zijn, vanwege het ontbreken van
uitbreidingen en nieuwe starterswoningen. Demografische ontwikkelingen en factoren die
samenhangen met ruimtelijke ordening, hebben daarmee een belangrijk negatief effect op de
vitaliteit van de kerkelijke gemeente.
Beide vormen van krimp, ledenverlies in mindere mate, demografische druk in meerdere
mate, dragen bij aan een verlies in inkomsten en een toenemend probleem om bestuurlijke
vrijwilligers, leidinggevenden en ambtsdragers te vinden. De zorgen over de toekomst drukken
soms zwaar op ambtsdragers om hun ambt met vreugde te blijven vervullen. Naast krimp, is er
echter een andere factor die de problematiek van de kleinere gemeente versterkt. Dat heeft te maken
5 Vgl. Jos Becker en Joep de Hart, Godsdienstige veranderingen in Nederland. Verschuivingen in de binding met de
kerken en de christelijke traditie (Den Haag 2006), p. 48.
6 Ibid., p. 49.
7 Vgl. Pete Ward, Kerk als water. Pleidooi voor een vloeibare manier van kerk-zijn (Kampen 2003).
8 Vgl. ‘Gevecht om het geld voor de krimpregio’s is begonnen’ (Trouw, 18 juni 2009) en onlangs de reportage-serie
van het radioprogramma Dit is de dag (Radio 1) ‘Help! Het dorp loopt leeg’.
9 Gemeente op maat. Liesveld (Centraal Bureau voor de Statistiek 2009), p. 11. De gemeente Liesveld heeft een
negatieve bevolkingsgroei van 4,4%, terwijl heel Zuid-Holland een positieve groei van 5,8% heeft.
met de manier waarop de predikantsplaats wordt bekostigd. [113]
De nieuwe traktementsregeling
Het plan van aanpak bij het laatst verschenen rapport berekent dat in 2017 een groot aantal
gemeenten fors moet inleveren op de bezetting van de predikantsplaats als direct gevolg10 van het
nieuwe bekostigingsmodel van de predikantstraktementen. Ondanks nuancerende geluiden vanuit
de dienstenorganisatie11, ligt hier mijns inziens het grootste knelpunt voor kleinere gemeenten. Dat
is voldoende reden om hier meer aandacht aan te geven.
Sinds 2005 is een nieuwe traktementsregeling van kracht. Volgens deze systematiek betaalt
elke gemeente evenveel voor de predikant, afhankelijk van het bezettingspercentage van de
predikantsplaats. Dit in tegenstelling tot de oude (hervormde) regeling, waarin gemeenten waren
ingedeeld in vier klassen. Grotere gemeenten konden een hoger traktement opbrengen dan kleinere
gemeenten. Predikanten met ervaring die een beroep kregen naar een kleinere gemeente, zouden
dus genoegen moeten nemen met een lager traktement. Op deze manier ontstond een natuurlijke
spreiding van kleinere gemeenten met een proponent (vandaar de benaming ‘kandidaatsgemeenten’)
en grotere gemeenten met een ervaren predikant. De nieuwe regeling heeft deze verschillen
genivelleerd. De inkomsten spelen voor een predikant dus geen enkele rol meer bij het verhuizen
naar een andere gemeente. Voor gemeenten is elke predikant even duur, ongeacht de grootte van de
gemeente. Dit, zo was de gedachte, zou de mobiliteit van predikanten in het beroepingswerk
bevorderen. Financiën spelen bij het uitbrengen of aannemen van een beroep immers geen
significante rol meer.
De regeling heeft het voordeel dat de ruimte in het beroepingswerk groter is geworden. Toch
heeft deze regeling een zeer nadelige werking op de betaalbaarheid van de predikantsplaats in
kleinere gemeenten. Voor kleinere gemeenten zijn de kosten voor de predikant sterk gestegen
vanwege een verhoogde afdracht naar de centrale kas voor predikantstraktementen.12 Deze afdracht
wordt bepaald op basis van het aantal periodieken dat gemiddeld moet worden opgebracht. Op dit
moment betalen alle gemeenten een afdracht die is vastgesteld op ruim 17 periodieken.13 Dit zijn
ingewikkelde [114] rekensommen. Waar het om gaat is, dat in de nieuwe regeling de stijging van de
kosten voor kleinere gemeenten relatief veel sterker is, dan de daling voor grotere gemeenten. Om
de overgang naar de nieuwe regeling goed te kunnen maken, is er een compensatieregeling in het
leven geroepen die stapsgewijs wordt afgebouwd en afloopt in 2017. Kleinere gemeenten hebben zo
meer tijd om zich in te stellen op de nieuwe situatie. Dit houdt in, dat als kerkrentmeesters er niet in
slagen extra financiële middelen aan te boren, dat de gemeente dan moet ‘kiezen’ voor een (lager)
parttime-percentage. Het zal duidelijk zijn dat dit geen echte keuze is.14
De kerk hanteert een ‘norm’ van ongeveer 1000 gemeenteleden op één fulltime predikant.15
Dit is niet absoluut en houdt de vrijheid van de gemeente overeind: als een gemeente het kan
bekostigen, kan zij gewoon een fulltime predikant beroepen, ongeacht het aantal leden. Overigens
wordt hier in de communicatie in het land verschillend mee omgegaan. Ik kreeg een presentatie
10 ‘Direct gevolg’ is niet een interpretatie mijnerzijds, maar komt voort uit de koppeling die wordt gelegd tussen de
standaardbezetting en de afbouw van de compensatieregeling in de voortgangsreportage, april 2010. Zie ook
hieronder.
11 Ik verwijs in dit verband slechts naar enkele ingezonden brieven die verschenen zijn in De Waarheidsvriend (8 juli
2010), p. 19.
12 Over de vraag in hoeverre hier verschil bestaat tussen Gereformeerde kerken of hervormde gemeenten die van
oudsher ‘kandidaatsgemeente’ zijn, heb ik geen nadere gegevens. In beide situaties komt het voor dat de kosten voor
een voltijdsbezetting van de predikantsplaats onder de nieuwe regeling verdubbeld zijn.
13 Cijfers gebaseeerd op de circulaire 17 september 2010 door J. Runherd, predikantstraktementen en -pensioenen
2011. Te vinden op http://www.pkn.nl/traktementenenpensioenen. Ter vergelijking: grotere gemeenten zouden
anders 20 periodieken moeten bijdragen, maar voor kleinere gemeenten misschien 5 of nog minder.
14 Het is dan ook ten onrechte dat de kerk dit als een beleidsinstrument presenteert. Vgl. de genoemde brief: ‘een
kleinere gemeente die moet kiezen voor een lage bezetting’ (cursivering, TP). Kiezen blijft een beetje vreemd woord
in dit verband.
15 Hierbij wordt een bedrag van €85 gehanteerd als vrijwillige bijdrage of bijdrage aan de aktie Kerkbalans per lid.
onder ogen van een regionaal college behandeling beheerszaken die liet weten bij de vaststelling
van de solvabiliteit van de gemeente rekening te houden met ledental, uitgaande van een ‘norm van
1045 leden’.16 Die niet-officiële ‘norm’ van 1045 leden is ooit vastgesteld als statistisch
gemiddelde.17 Dat heeft de merkwaardige consequentie dat bij een dalend landelijk ledental een
gemiddelde wordt gehanteerd dat inmiddels achterhaald is. Daarbij komt dat kleinere gemeenten
‘klein’ zijn, omdat zij bij voorbaat geen 1000 leden kunnen halen. Het hanteren van een dergelijk
gemiddelde leidt in de praktijk tot een gevoel dat gemeenten met 600 leden en een fulltime
predikant daarmee boven hun stand leven, terwijl zij nooit anders gewend waren.
De nieuwe regeling creëert dus via een beleidsmaatregel een groep gemeenten die slechts
60-80% bezetting kan bekostigen. Een en ander heeft tot gevolg dat er in de toekomst minder
fulltime predikantsplaatsen beschikbaar zijn.18 Te verwachten is ook dat dit consequenties heeft
voor de beschikbaarheid van predikanten voor bovenplaatselijk werk, zoals consulentschappen.
[115] In dit verband is het relevant te verwijzen naar een onderzoek dat het Kaski heeft uitgevoerd
naar parttime predikantschap. Hierin valt op dat parttime predikanten bovenplaatselijke activiteiten
nauwelijks als belangrijk werk kwalificeren.19 Daarmee is niet gezegd dat fulltime predikanten
bovenplaatselijke activiteiten wél belangrijk vinden, maar het valt te vrezen dat het
bovenplaatselijke werk zal lijden onder toenemend parttime predikantschap. Overigens moet hierbij
worden opgemerkt dat kerkbreed predikanten zelf ook vaker kiezen voor parttime predikantschap.
Uiteindelijk heeft de nieuwe regeling dus tot gevolg dat de oorspronkelijke doelstelling (toename
van mobiliteit) weer voor een groot deel ongedaan gemaakt wordt.20
Kerkelijke vergaderingen staan voor een moeilijke opdracht om in tijden van krimp leiding te geven
aan heel de kerk. Hoe moeilijk deze opdracht is, blijkt uit de rapporten die de afgelopen jaren in de
Synode van de Protestantse Kerk in Nederland besproken zijn. In vogelvlucht geef ik een overzicht.
Het begint in 2006 met het rapport Pastor in beweging. In opdracht van het moderamen hield een
commissie zich bezig met de vraag naar de toekomst van het predikantschap. Verder hoort het bij
de opdracht van de commissie zich te buigen over de financiële draagkracht van gemeenten en het
vormgeven van boven- en intergemeentelijke samenwerkingsverbanden.21 Het enige wat in het
uiteindelijke rapport te lezen staat over de kleinere gemeente, is dat de kerk beleid moet
ontwikkelen voor ‘kerkbrede solidariteit’.22 Het rapport riep om meerdere redenen veel kritiek op en
werd niet aanvaard. Wel werd een nieuwe studiecommissie ingesteld, Werk in de wijngaard. Toch
zijn er in Pastor in beweging al twee belangrijke lijnen zichtbaar: 1. de toekomst van het
predikantschap krijgt meer prioriteit dan de situatie van kleinere gemeenten; en 2. er wordt ingezet
op samenwerkingsverbanden van gemeenten.
Dit beeld wordt bevestigd en verdiept in de rapporten die volgen. In 2007 nam de Synode de
rapportage aan van de commissie Werk in de wijngaard. De inleiding spreekt over de nood van de
16 Zgn. RCBB’s zijn nog gekoppeld aan de Algemene Classicale Vergaderingen (ACV’s). De betreffende RCBB was
of onzorgvuldig in de communicatie of ging buiten haar boekje wat betreft het toepassen van de regels. Het laat wel
zien wat er in de praktijk gebeurt als er met niet-officiële normen gewerkt wordt.
17 Ik heb (nog) niet kunnen achterhalen wanneer dat is gebeurd.
18 Dit is voorlopig in kaart gebracht in de voorgangsrapportage (AZ 10-06, Generale Synode april 2010), bijlage thema
1, tabel standaardbezetting, p. 25. Uit deze tabel blijkt tevens dat de standaardbezetting over de hele linie zal dalen,
althans naar beneden toe. Bij een bezettingsgraad van hoger dan 110% blijft de standaardbezetting intact. De nieuwe
regeling heeft dan als resultaat dat de kleinere gemeenten kleiner worden, en de grotere gemeenten in stabiel blijven.
Dat suggereert op z’n minst een ongelijkheid die of weerlegt moet kunnen worden, of aanleiding tot herziening van
het stelsel moet zijn.
19 Gert de Jong, Teveel van het goede. Onderzoek naar parttime predikantschap. Kaski rapport nr. 521, (Kaski / Bond
van Nederlandse Predikanten / H.O.C. Ruimzicht 2004), p. 58.
20 Er zijn meer nadelen. Ook voor predikanten die de overgang naar een grotere gemeenten ervaren als zwaar, terwijl
dat vroeger gekoppeld was aan een stijging in het traktement. Is dit voldoende onderzocht in verband met remmende
factoren op de mobiliteit?
21 Pastor in beweging 2006, p. 19
22 Pastor in beweging 2006, p. 14.
kleine gemeente en de onzekerheid van hun toekomst, maar in de uitwerking draait het toch vooral
om verdere professionalisering van het predikantschap waarbij nog nadrukkelijker de kerkelijk
werker in beeld komt. Dan brengt het rapport het dilemma tussen clustering en zelfstandigheid van
gemeenten ter sprake. Herziening van het [116] traktementsstelsel wordt afgewezen met een beroep
op de mobiliteit. Ook kiest de commissie niet voor ‘geforceerde megaverbanden’, maar onderstreept
het belang van de zelfstandigheid van gemeenten, omdat de toekomst van de kerk ligt ‘in betrokken
gemeenschappen in direct contact met de eigen omgeving’.23 Dat is een belangrijke zin.
Toch blijkt dat in de twee belangrijke rapporten die volgen, De wissel voorbij (2008) en De
hand aan de ploeg (2009) het zwaartepunt ligt bij het predikantschap en de teamvorming tussen
predikanten en kerkelijk werkers. In De hand aan de ploeg worden 9 hoofdlijnen van beleid
geformuleerd. De eerste drie daarvan gaan over de gemeente. In deze drie lijnen wordt solidariteit
gekoppeld aan samenwerking. Kleine gemeenten kunnen een beroep doen op de Solidariteitskas,
mits ‘gemeenten daadwerkelijk samenwerking in enigerlei vorm hebben gerealiseerd met één of
meer andere gemeenten.’24 Samenwerking geldt dus vanaf nu als criterium voor solidariteit.25 Het
voorwoord van het rapport illustreert direct waar het scheef loopt:
De directe aanleiding ligt in de problematiek van de kleine gemeenten in relatie tot het nieuwe
traktementsstelsel, die met de vorming van de Protestantse Kerk werd ingevoerd. Een “brede
studiecommissie” werd gevraagd een onderzoek te doen [nee, niet naar de kleine gemeenten
en het traktementsstelsel, maar] naar de toekomst van de predikant en daarbij de positie van
de kerkelijk werker mee te nemen.26
De verschuiving van gemeente naar predikantschap is evident. Wat betekent dit alles? In eerdere
rapporten is nog aandacht voor het dilemma van clustering versus zelfstandigheid. Dat verdwijnt
gaandeweg en de lijn naar schaalvergroting wordt meer en meer zichtbaar. Tegelijkertijd treedt er
een verzelfstandiging van het ambt op. Via parttime predikantschap en teamvorming wordt er een
beweging ingezet naar regionalisering van het predikantschap. Gemeenten worden dan vanuit de
regio bediend door een team. Dat heeft mijns inziens tot gevolg dat ambt en gemeente uit elkaar
zullen groeien. Dit wordt alleen nog maar versterkt door de toekomst van het predikantschap in de
rapporten te verbinden met de aantrekkelijkheid van het beroep, in plaats van met de vitaliteit van
de gemeente. Wat begon als een probleem van de gemeente is geworden tot een probleem van het
predikantschap. Het [117] ambt en de professionele werker in de kerk wordt daarmee onprotestants
belangrijk; de gemeente verdwijnt achter de coulissen.27 Hiermee komen we bij de vraag die onder
dit alles ligt: hoe waarderen we de lokale gemeente en welke plek heeft het ambt (met name het
predikantschap) daarin? Opvallend genoeg ontbreekt deze theologische vraag in de rapporten,
terwijl de kerkorde hoge dingen spreekt over het ambt in de gemeente. Dat roept op zijn minst de
vraag op of de beweging die in de rapporten zichtbaar is, wel voldoende spoort met de orde van de
kerk die toch vooral theologisch wil zijn. Een antwoord op die vraag geeft dan een richting aan voor
het zoeken naar een ander, of misschien beter: aanvullend antwoord.
In het Nieuwe Testament zijn gemeenschap en liefde de twee belangrijkste kenmerken van de kerk
Versterking dus van de lokale gemeente en dat wat haar fundeert, de eredienst. Ik kom tot een
aantal aanbevelingen die versterking beogen van de band eredienst, ambt, en lokale gemeente.36
Deze aanbevelingen moeten niet verstaan worden als een compleet alternatief, maar wel als
dringende aanvulling op het beleid zoals dat nu vanuit de rapporten in de synode is ingezet.
Versterking van wat klein is, is een perspectief dat meer aandacht verdient. Ik noem drie pijlers: (1)
aandachtig kerk-zijn in de lokale gemeente, (2) dynamisch financieel beleid, en (3) solidariteit in de
regio.
34 Vgl. voor deze samenhang ook Koffeman, Het goed recht van de kerk, p. 115.
35 Over het lokale karakter van de gemeente zou ook in meer theologische zin nagedacht moeten worden. Een mooie
aanzet op basis van empirisch onderzoek is te vinden in Karl Gabriel, ‘Gemeinden im Spannungsfeld von
Delokalisierung und Relokalisierung. Theoretische Reflexionen und empirische Bezüge’, Evangelische Theologie
70 (2010).
36 ‘Verortlichung’ is ook een belangrijk thema in de Duitse literatuur op dit moment: Isolde Karle, ‘Warum braucht
Kirche Gemeinde?’ Evangelische Theologie 70 (2010); Christian Möller, Lasst die Kirche im Dorf! Gemeinden
beginnen den Aufbruch (Göttingen 2009).
37 Vgl. Möller, Lasst die Kirche im Dorf!, pp. 30-43.
Pijler 2. Dynamisch financieel beleid
Om recht te doen aan de verschillen tussen lokale gemeenten, moet er in het traktementssysteem
meer dynamiek komen. Dit betekent niet de terugkeer van de kandidaatsgemeente, waar anderen
wel voor hebben gepleit.38 Functiedifferentiering tussen beginnende en ervaren predikanten kan
helpen, gekoppeld aan permanente educatie. Maar opnieuw denken we dan vanuit het
predikantschap.
Denken vanuit de gemeente betekent mijns inziens dat er minstens moet worden nagedacht
over een systeem van heffingskortingen. Op die manier kan de maandelijkse afdracht naar de
centrale kas beter worden afgestemd op de lokale situatie. Zonder op details in te gaan, noem ik drie
voorbeelden van mogelijke heffingskortingen. (1) Het beroepen van een proponent kan een
heffingskorting voor een periode van maximaal 6 jaar opleveren.39 (2) De last van een monumentaal
kerkgebouw op het platteland zou reden kunnen zijn voor een heffingskorting. Als voorwaarde kan
dan gelden dat er een keuringsrapport van de monumentenzorg is waaruit blijkt dat het gebouw
goed onderhouden is. (3) Er zou een weging kunnen plaatsvinden van sociaal-economische
draagkracht. Op plattelandsgebieden is de demografische druk hoog.40 Hoe reeël is de verwachting
dat elke gemeente evenveel kan [121] bijdragen aan de predikantsplaats? Overigens moeten deze
heffingskortingen niet automatisch worden toegepast, maar alleen in die situaties waarin de
gemeente dreigt terug te vallen naar een lagere bezettingsgraad. Een dergelijk instrument kan dan
meer maatwerk bieden.
Inmiddels zijn we bijna 6 jaar verder na de invoering van de nieuwe traktementsregeling. Er
moet daarom een evaluatie komen waarin ook de aanvankelijke aannames betreffende mobiliteit
getoetst worden aan de feitelijke situatie. Daarbij zullen ook andere mobiliteit-beïnvloedende
factoren (toename van parttime predikantschap als persoonlijke keuze van de predikant en de
verdere professionalisering van het mobiliteitsbureau) meegenomen kunnen worden. Mobiliteit kon
wel eens veel minder afhankelijk zijn van de traktementssystematiek dan verondersteld. Er kan dan
een goede afweging worden gemaakt tussen de voordelen en de negatieve effecten die de regeling
blijkt te hebben. Nu de kerkorde door de Protestantse Kerk wordt geëvalueerd, zou het vreemd zijn
om minder belangrijke regelingen te fixeren.
‘Wanneer u nu de oogst van uw land binnenhaalt, mag u de rand van uw akker niet helemaal
afmaaien, en wat van uw oogst is blijven liggen, mag u niet oprapen. U mag ook de wijngaard niet
nalopen en de afgevallen druiven van uw wijngaard niet oprapen. U moet ze achterlaten voor de
arme en voor de vreemdeling. Ik ben de HEERE, uw God.’43 Laat kerkelijk beleid niet leiden tot het
maaien van het hele veld en het plukken van elke druif. Zodat we ook in tijden van krimp weet
blijven houden van overschot als teken van het Koninkrijk.