You are on page 1of 93

Praktijk Koeltechniek 5 KI en 6 KI

VTS Sint-Niklaas

Project 1 : Het op maat snijden van koeltechnische leiding


a) Afrollen van de koelleiding Hoewel de leiding zacht is moet het uiterst voorzichtig gebeuren. Deze bewerking moet steeds op een vlakke ondergrond gebeuren. We beginnen het afrollen met de buitenste ring. Men rolt niet meer af dan men nodig heeft. b) Afsnijden van de koelleiding Dit gebeurt aan de hand van een buizensnijder of een metaalzaag.

We hebben een voorkeur voor de buizensnijder omdat deze geen spaanders nalaat in de buis.

Alex Van Boxelaere Steven De Brandt

Praktijk Koeltechniek 5 KI en 6 KI

VTS Sint-Niklaas

Project 2 : Het plooien van leiding met een plooiveer


Aan de hand van plooiveer :

Het gebruikte hulpmiddel hangt af van de diameter van de koelleiding. Hoe dunner de leiding, hoe gemakkelijker men een plooiveer zal gebruiken. PLOOIVEER De veren moeten goed om de leiding passen om knikken te voorkomen. Nadat de veer op de plaats is gebracht, kan men deze met de hand plooien. De leiding wordt overwegend over de binnenkant van de duimen gebogen. We buigen de bocht altijd iets verder door dan nodig is om hem vervolgens iets terug te buigen. Hierdoor komt de veer los en kan men hem gemakkelijk van de leiding afschuiven. OEFENINGEN 1) Binnenbuigingen 3/8

2) Buitenbuigingen Alex Van Boxelaere Steven De Brandt 2

Praktijk Koeltechniek 5 KI en 6 KI

VTS Sint-Niklaas

3) Boog 3/8

Alex Van Boxelaere Steven De Brandt

Praktijk Koeltechniek 5 KI en 6 KI 4) Bajonet

VTS Sint-Niklaas

5) Binnen- en buitenbocht

De oefeningen 6, 7, 8, 9 en 10 zijn dezelfde oefeningen maar ditmaal met een plooitang. De oefeningen 1, 2, 3, 4 en 5 zijn met een plooiveer.

Alex Van Boxelaere Steven De Brandt

Praktijk Koeltechniek 5 KI en 6 KI

VTS Sint-Niklaas

Project 3 : Het aanbrengen van een flare


Het maken van een flare aan het uiteinde van een koelleiding heeft tot doel de leiding te kunnen koppelen aan een onderdeel van de installatie. Dit gebeurt door middel van een wartel met schroefverbinding.

STAPPEN : a) de koelleiding op lengte maken : zie voorgaande b) ontbramen van de koelleiding - het ontbramen bestaat uit het wegnemen van de braam die gevormd werd tijdens het snijden van de buis. Dit kan gebeuren door een gewoon ontmantelmes of het driehoekig mes op de buissnijder te gebruiken. - Het is zeer belangrijk de buizen te ontbramen om de binnendiameter niet te vernauwen en de verspreiding van de bramen in de buis te vermijden. c) Maken van de flare - We plaatsen het vaste stuk van de flareblok op de juiste manier op de leiding, zodat de leiding ongeveer 3 4 mm uit de flareblok komt. - We olin het drukstuk om het werk te vergemakkelijken. - We plaatsen het drukstuk zodanig op de flareblok zodat het hoekig gedeelte in de leiding komt. - We draaien het drukstuk in de leiding tot we niet meer verder kunnen. - Nu draaien we het drukstuk terug los en maken de flareblok los. - We schuiven de wartel over het andere uiteinde en kijken of de flare goed aansluit bij de schroefdraad. De wartel moet over de Alex Van Boxelaere Steven De Brandt 5

Praktijk Koeltechniek 5 KI en 6 KI

VTS Sint-Niklaas

flare kunnen schuiven zonder moeite te doen. Hij mag ook niet te klein zijn. Wanneer we aan het tweede uiteinde ook een flare moeten maken, dan mogen we niet vergeten van eerst de wartel over de leiding te schuiven.

OEFENINGEN : 1) Buis 3/8 : 5 flares 2) Buis : 5 flares 3) Buis 5/8 : 3 flares 4) Buis : 5 flares

Alex Van Boxelaere Steven De Brandt

Praktijk Koeltechniek 5 KI en 6 KI

VTS Sint-Niklaas

Project 4 : Het plooien van leiding met een plooitang


PLOOITANG De plooitangen worden doorgaans gebruikt bij grotere diameters (vanaf 3/8). Met deze apparaten zal elke bocht hetzelfde zijn, welk een netter uitzicht heeft. De maten dienen op de hartlijn van de leiding genomen te worden.

We plaatsen het buigapparaat zodanig over de leiding dat de buitenkant van de buigrol iets meer (1/2 cm) dan 50 cm vanaf het eind verwijderd is. Deze toeslag dient om het eventueel doorslippen van de leiding in het buigblok te compenseren. Vervolgens wordt de arm gedraaid totdat hij een rechte hoek met de vaste arm van het buigblok maakt.

Alex Van Boxelaere Steven De Brandt

Praktijk Koeltechniek 5 KI en 6 KI

VTS Sint-Niklaas

Alex Van Boxelaere Steven De Brandt

Praktijk Koeltechniek 5 KI en 6 KI

VTS Sint-Niklaas

Alex Van Boxelaere Steven De Brandt

Praktijk Koeltechniek 5 KI en 6 KI OEFENINGEN 1) Binnenbuigingen 3/8

VTS Sint-Niklaas

2) Buitenbuigingen

Alex Van Boxelaere Steven De Brandt

10

Praktijk Koeltechniek 5 KI en 6 KI 3) Boog 3/8

VTS Sint-Niklaas

4) Bajonet

5) Binnen- en buitenbocht

Alex Van Boxelaere Steven De Brandt

11

Praktijk Koeltechniek 5 KI en 6 KI

VTS Sint-Niklaas

De oefeningen 6, 7, 8, 9 en 10 zijn dezelfde oefeningen maar ditmaal met een plooitang. De oefeningen 1, 2, 3, 4 en 5 zijn met een plooiveer.

Alex Van Boxelaere Steven De Brandt

12

Praktijk Koeltechniek 5 KI en 6 KI

VTS Sint-Niklaas

Project 5 : Het openzetten van leiding met een doorn


We snijden eerst van elke leiding 3 stukken buis. Deze buisdiameters worden nu geklemd in een flare-blok op ongeveer 10 mm boven het oppervlak. De gepaste doorn wordt nu in de buisopening geplaatst, met lichte hamerslagen op het hoofd van de doorn wordt nu de buis langzaam maar zeker opengezet.

Alex Van Boxelaere Steven De Brandt

13

Praktijk Koeltechniek 5 KI en 6 KI

VTS Sint-Niklaas

Project 6 : Het openzetten van leiding met een segmenttang


Voor deze oefening hebben we eveneens van elke leidingdiameter (behalve ) 3 stukken buis nodig. De opening van de buis wordt over het expand gedeelte van de tang geplaatst. Door de zwaaiarm neerwaarts te bewegen, verwijden we de buis lichtjes, we ontspannen de druk op de zwaaiarm en draaien de buis een weinig om haar as. We bewegen nu de waaiarm volledig naar beneden tot de buis volledig is uitgezet.

Alex Van Boxelaere Steven De Brandt

14

Praktijk Koeltechniek 5 KI en 6 KI

VTS Sint-Niklaas

Project 7 : Het hardsolderen van leiding


In de koeltechniek, waar we voornamelijk koperen leidingen gebruiken, brengen we vaak verbindingen tot stand door middel van hardsolderen. Een goede soldeerverbinding levert namelijk een betrouwbare gasdichte koppeling op. - Er bestaan verschillende soorten baguettes waarmee deze verbindingen gebeuren. Wij zullen er zoveel mogelijk leren gebruiken. Al deze soorten bevatten een percentage zilver, dat de eigenschap vertoont van niet te krimpen bij het stollen maar een weinig in volume toeneemt. STAPPEN : a) Het uiteinde van de buitenzijde van de leiding en de binnenzijde van het verbindingsstuk moet vlak voor het solderen met schuurpapier worden schoongeschuurd en dit tot al het oxidehuid is verwijderd. -

b) De leiding en het verbindingsstuk moeten goed op elkaar passen. De ruimte moet tussen de 0,05 en 0,2 mm liggen. Bij grotere ruimte is er geen capillaire vloeiing meer en ontstaat er een slechte verbinding. c) Doordat bij het verhitten van de koperen leiding een oxidelaag ontstaat, is men verplicht om tijdens het solderen het leidingstuk te isoleren en een continue stroom stikstof door de leiding te blazen.

Alex Van Boxelaere Steven De Brandt

15

Praktijk Koeltechniek 5 KI en 6 KI

VTS Sint-Niklaas

d) Verhit de verbinding gelijkmatig met een brander. Wanneer de verbinding op temperatuur is, moet de baguette rondom de soleernaad gehouden worden. Door de capillaire werking zal het soldeer zich overal in de soldeernaad zuigen.

OEFENINGEN
1. Verbindingen door middel van een mof , 3/8, , 5/8

Alex Van Boxelaere Steven De Brandt

16

Praktijk Koeltechniek 5 KI en 6 KI

VTS Sint-Niklaas

2. Verbinding door middel van een verwijding , 3/8, , 5/8

3. Ingesnoerde leiding in , 5/8

Alex Van Boxelaere Steven De Brandt

17

Praktijk Koeltechniek 5 KI en 6 KI

VTS Sint-Niklaas

Project 8 : Het vacumeren van een installatie


Nadat alle lekken zijn opgespoord, gaan we vacumeren. Het doel is het verwijderen van niet-condenseerbare gassen zoals stikstof, zuurstof en vocht. Water is de grootste boosdoener in een koelsysteem omdat dit op den duur zuren vormt die het systeem aantasten. Tevens kan dit een dichtgevroren expansieventiel veroorzaken; Tengevolge van zuren in het systeem zullen koperdeeltjes van de leidingen in de smeerolie oplossen en zich afzetten op plaatsen waar hoge temperaturen heersen, zoals lagers, asafdichtingen en kleppenplaten. Dit noemt men copperplating.

Alex Van Boxelaere Steven De Brandt

18

Praktijk Koeltechniek 5 KI en 6 KI

VTS Sint-Niklaas

Vacumpompen : De vacumpomp moet in staat zijn een vacum van 10002000 micron in het koelsysteem te trekken. We hebben twee typen nl. de rolzuigerpomp en de draaischijfpomp. (respectievelijk links en rechts)

De moderne vacumpompen zijn licht en hebben een kleine olie-inhoud, zodat verversen van de olie geen probleem hoeft te zijn. Is bij een installatie veel vocht in watervorm aanwezig dan mag daar beslist geen vacumpomp op aangesloten worden. Bij zon installatie moeten alle onderdelen met stikstof doorgeblazen worden. Nadat alles weer gemonteerd is, kan het systeem gevacumeerd worden waarbij in de zuigleiding van de vacumpomp een koudetrap is aangebracht. De meegezogen waterdamp zal nu condenseren en bevriezen op het koude binnenoppervlak van de fles.

Alex Van Boxelaere Steven De Brandt

19

Praktijk Koeltechniek 5 KI en 6 KI

VTS Sint-Niklaas

Men voorkomt nu niet alleen dat water in de vacumpomp komt, maar ook zal de snelheid waarmee het water verdampt, belangrijk toenemen. Volgens de eisen voor koelinstallaties moet de installatie gevacumeerd worden tot 270 Pa. Dit vacum moet gehandhaafd blijven gedurende n uur en daarna gebroken worden met behulp van droge stikstof. Hierna moet opnieuw gevacumeerd worden gedurende 6 uur en het vacum wordt dan gebroken met het koudemiddel dat in de installatie wordt toegepast.

Alex Van Boxelaere Steven De Brandt

20

Praktijk Koeltechniek 5 KI en 6 KI

VTS Sint-Niklaas

PRAKTIJK Sluit met behulp van de manometerset, de vacumpomp, de stikstofcilinder met reduceercilinder en de vacummeter aan op de zuigen perskant van de installatie. Zorg ervoor dat alle afsluiters in het systeem open staan, de magneetkleppen bekrachtigen die moeten bekrachtigd worden om open te staan. Hetzelfde geldt voor alle regelaars en afsluiters.

Opgave: 1.Vacumeren van een installatie tot 270 Pa onder atmosferische druk 2.Een installatie vacumeren met koudetrap.

Alex Van Boxelaere Steven De Brandt

21

Praktijk Koeltechniek 5 KI en 6 KI

VTS Sint-Niklaas

Project 9 : Het aanwenden van een vulcilinder


Eerst meten we de druk die aanwezig is in de fles koelmiddel met onze manifold. Als we de druk kennen, kunnen we de schaal instellen die aanwezig is op de vulcilinder. Alvorens de vulcilinder te vullen met koelmiddel, maken we deze luchtledig met behulp van een vacumpomp. De blauwe lage-drukleiding van de manifold wordt verbonden met het nippeltje onderaan de vulcilinder, we draaien de kraan open. De gele serviceleiding van de manifold wordt verbonden met de vacumpomp; We draaien de lage-drukkraan van onze manifold open, de hoge-drukkraan blijft gesloten, we kunnen nu vacumeren. Na het vacumeren draaien we eerst de kraan onderaan de vulcilinder dicht, dan draaien we de lage-drukkraan van de manifold dicht. Alvorens de fles freon aan te sluiten op de gele serviceleiding van onze manifold purgeren we eerst de leiding. D.w.z. even doorblazen met koelmiddel om lucht, vocht en eventueel vuil te verwijderen, nadien sluiten we de fles aan; We openen de fleskraan alsook de kraan onderaan de vulcilinder. Door de lage-drukkraan te openen en te sluiten kunnen we de juiste hoeveelheid koelmiddel toelaten. Eens de vulcilinder is gevuld met de juiste hoeveelheid koelmiddel, draaien we eerst de kraan van de vulcilinder dicht, daarna wordt de fleskraan dichtgedraaid en de manifold wordt verwijderd.

Alex Van Boxelaere Steven De Brandt

22

Praktijk Koeltechniek 5 KI en 6 KI

VTS Sint-Niklaas

Alex Van Boxelaere Steven De Brandt

23

Praktijk Koeltechniek 5 KI en 6 KI

VTS Sint-Niklaas

Project 10A : Het vullen met koudemiddel via vulcilinder


Het vullen gebeurt met de vulcilinder zoals in vorig project werd aangeleerd. Alvorens de blauwe lage-drukleiding van onze manifold aan te sluiten op de service-aansluiting van de compressor, purgeren we de blauwe leiding. De gele service-aansluiting van de manifold verbinden we met het nippeltje bovenaan de vulcilinder nadat we deze leiding hebben doorblazen met koelmiddel. We sluiten de koelkast aan het net aan, zodanig dat de compressor van de koelkast draait. We draaien nu de blauwe kraan van de manifold open zodat het koelmiddel in gasvorm kan worden aangezogen door de compressor. Tijdens deze handeling verdampt het koelmiddel in de vulcilinder en ondergaat een kookproces, als je aandachtig toekijkt kan je de dampbellen uit de vloeistof zien opborrelen. Dit verdampen noemen we ook nog koken van het koelmiddel, het koken geschiedt bij negatieve temperatuur. Na de handeling verwijderen we de blauwe leiding aan de service-aansluiting van de compressor.

Alex Van Boxelaere Steven De Brandt

24

Praktijk Koeltechniek 5 KI en 6 KI

VTS Sint-Niklaas

Project 10B : Het vullen met koudemiddel via zuigafsluiter


De manometer is vanwege het vacumeren nog aangesloten.

M A B L

naar de v acumpomp

D G F E

We sluiten de afsluiters D en F We controleren of de service aansluitingen van de zuig- en persafsluiter A en B ongeveer 2 slagen openstaan. Afsluiters C, E en G moeten we openzetten en dan starten we de installatie. Er wordt nu gasvormig koudemiddel uit de vulcilinder gezogen. Die vulcilinder wordt steeds kouder omdat er vloeibaar koudemiddel verdampt. Om dit te vermijden plaatsen we de cilinder in een emmer met warm water omdat anders de druk in de cilinder te laag wordt om te vullen. We sluiten afsluiter G als er geen dampbellen meer in het kijkglas aanwezig zijn. Controleer tijdens het vullen altijd de persdruk. We vergeten niet om de cilinder voor en na het vullen te wegen om het daarna in het logboek te noteren. Afkoppelen van de manometers gebeurt volgens de laatste opgave van de cursus.

Alex Van Boxelaere Steven De Brandt

25

Praktijk Koeltechniek 5 KI en 6 KI

VTS Sint-Niklaas

Project 10C : Het vullen van koudemiddel via vloeistofleiding


Moeten we grote hoeveelheden koudemiddel toevoegen dan gaan we als volgt te werk:

Breng de vulslang aan op de vulsluiting L van de vloeistofleiding of de meteraansluiting van de vloeistofafsluiter M. Plaats de vulcilinder op de kop of gebruik de vloeistofafsluiter van de vulcilinder. Sluit de vloeistofafsluiter M van de vloeistoftank. We openen de afsluiters G en L. Vul de juiste hoeveelheid door te wegen, de persdruk te controleren en het peilglas op de vloeistoftank in de gaten te houden. Sluit de afsluiter G van de vulcilinder wanneer er voldoende koudemiddel in het systeem zit. We openen de vloeistofafsluiter M van de vloeistoftank. Is alles normaal sluit dan M terug, L staat nog open maar G is dicht. We pompen nu het systeem af tot 0 bar. We sluiten de vulafsluiter L als het systeem is afgepompt. Nu openen we terug de afsluiter G en het systeem is gevuld .

Alex Van Boxelaere Steven De Brandt

26

Praktijk Koeltechniek 5 KI en 6 KI

VTS Sint-Niklaas

Project 10D : Het afkoppelen van de manometerset na het vullen


We controleren of de vulcilinder G dicht staat en de installatie in bedrijf is. We openen de afsluiters C en D . De olie en het gecondenseerde koudemiddel worden nu naar de zuigkant geblazen. We sluiten nu de meteraansluiting van de persafsluiter door de spindel terug te draaien. We sluiten de vloeistofafsluiter op de verzameltank en pompen het systeem af tot 0bar . Is dit bereikt dan sluiten we de meteraansluiting van de zuigafsluiter door de spindel terug te draaien. Open de vloeistofafsluiter op de verzameltank. De installatie is nu weer normaal in bedrijf. De manometerset kan nu afgekoppeld worden. Vergeet niet overal afsluitende wartels op de aansluitingen aan te brengen.

M A B L

naar de v acumpomp

D G F E

1. 2. 3. 4. 5.

Opgave: Koudemiddel vullen via de manometerset en de zuigafsluiter Koudemiddel vullen via de vloeistofleiding Controle van temperaturen en drukken (h-log-p-diagram) Controle en afstellen van de regelapparatuur Afkoppelen van de manometerset op de juiste wijze

Alex Van Boxelaere Steven De Brandt

27

Praktijk Koeltechniek 5 KI en 6 KI

VTS Sint-Niklaas

Project 11 : Druk- en temperatuurmetingen


Nu de installatie in werking is gaan we het systeem op de goede werking controleren. Controleer in het begin regelmatig het oliepeil van de compressor Controleer de opgenomen stroom van de compressormotor Controleer de persdruk en de bijhorende condensatietemperatuur Controleer de persgastemperatuur Bij luchtgekoelde condensors: de luchttemperatuur in en uit Bij watergekoelde condensors: de watertemperatuur in en uit De temperatuur van het vloeibare koudemiddel na de condensor De zuigdruk De verdampingsdruk en de bijhorende verdampingstemperatuur De temperatuur van het gasvormige koudemiddel bij de uitlaat van de verdamper Bij een luchtkoeler: de luchttemperatuur in en uit Bij een vloeistofkoeler: de vloeistoftemperatuur in en uit De zuiggastemperatuur bij compressoruitlaat Nogmaals een controle op lekken omdat door temperatuursverandering en trillingen lekken kunnen ontstaan Opmerking: Bedenk wel dat bij het opstarten de drukken en temperaturen hoger zijn dan normaal.

Alex Van Boxelaere Steven De Brandt

28

Praktijk Koeltechniek 5 KI en 6 KI

VTS Sint-Niklaas

Project 12 : Uitmeten en uittesten van een hermetische compressor


1. Storingen in de elektrische installatie Een aanzienlijk deel van de totale koelinstallatie wordt ingenomen door de elektrotechnische apparatuur. Daarom zullen veel van de optredende storingen zich in dit elektrische gedeelte bevinden. Een koelmonteur moet daarom zoveel elektrotechnische kennis bezitten, dat hij op zijn minst de oorzaak van de storing kan vaststellen. Bij de betrekkelijk eenvoudige schakelingen in de kleine koeltechniek, bv. van temperatuurregelaars, zal het niet moeilijk zijn de optredende storingen te lokaliseren met behulp van een eenvoudig proeflampje zoals in fig. 1 in verschillende uitvoeringen is weergegeven of met een spanningstester volgens fig. 2. Het laatstgenoemde apparaat verdient de voorkeur boven de proeflamp, omdat hij bij alle spanningen bruikbaar is.

Fig. 1 proeflamp en overbruggingssnoer

Fig. 2 spanningstester

Alex Van Boxelaere Steven De Brandt

29

Praktijk Koeltechniek 5 KI en 6 KI

VTS Sint-Niklaas

De figuren 3, 4 en 5 geven duidelijk aan p welke wijze een schakelcontact kan worden gecontroleerd. Wanneer er geen spanning over het contact wordt gemeten, zoals in fig. 4, houdt men n draad van de proeflamp op de klem en met de andere draad tikt men even tegen aarde; als aarde beschouwt men een koperen leiding of een ander blank gedeelte van de installatie, bv. koelmachineframe. Licht de lamp tijdens het aantikken even op, dan is hierdoor vastgesteld dat er spanning op de aansluitklemmen aanwezig is.

Fig. 3 contact verbroken : lamp brandt door het spanningsverschil tussen de aansluitklemmen

Fig. 4 contact gesloten : lamp brandt niet door ontbreken van spanningsverschil tussen de aansluitklemmen

Fig. 5 controle tegen aarde : als de lamp brandt is er spanning op de klemmen aanwezig

Alex Van Boxelaere Steven De Brandt

30

Praktijk Koeltechniek 5 KI en 6 KI

VTS Sint-Niklaas

2. Het testen van de aansluitklemmen van een spoel of een wikkeling Bv. van een magneetklep De proeflamp in fig. 6 brandt omdat door de weerstand van de spoel voldoende spanningsverschil tussen de aansluitklemmen aanwezig is. Men kan ook testen volgens de methode van fig. 5, nl. tegen aarde. Hierbij heeft men de zekerheid dat er spanning op de klemmen staat. In fig. 7 ziet men het testen van de wikkeling op onderbreking. Na het uitschakelen van de stroom maakt men n van de stroomdraden van de klem los. Een draad van de proeflamp bevestigt men op de klem, een andere op de losgemaakte stroomdraad. Als de stroom weer is ingeschakeld, zal de lamp flauw branden. Brandt de lamp niet, dan is dit een bewijs dat er een onderbreking in de spoel aanwezig is.

Fig. 6 methode om de klemmen van een spoel te testen

Fig. 7 methode om een spoel op de onderbreking te testen

Opmerking : Tussen de beide testpunten kan een zeer lage spanning heersen ten gevolge van de weerstand van de spoel. In een helder verlichte omgeving of in fel zonlicht zal het zwakke branden van de proeflamp soms niet waarneembaar zijn en kan men dus beter met behulp van een spanningstester controleren.

Alex Van Boxelaere Steven De Brandt

31

Praktijk Koeltechniek 5 KI en 6 KI 3. Storingen bij split fase motoren

VTS Sint-Niklaas

Fig. 8 het schema van de wikkeling en de bedrading van een splitfase-motor met overbeveiliging

L1 en L2 netaansluiting, S en R uitlopers van startwikkeling en hoofdwikkeling. De draairichting blijkt verkeerd te zijn. Verwissel de aansluitingen van de uitlopers van n der wikkelingen op klemmenbordje : bv. 1 aan R en 2 aan L1. Indien het gemakkelijker is, kunnen ook de uitlopers van de hulpwikkeling worden veranderd in plaats van de hoofdwikkeling, dus 4 aan L1 en 3 aan S.

De proeflamp dient te branden als hij wordt aangebracht tussen de volgende punten : L1 en L2 Bij niet branden betekent dit, dat er geen spanning op de motorklemmen aanwezig is. Als de lamp randt dan aanbrengen tussen : L1 en R Brandt de lamp niet, dan is de bedrading tussen R en L2 of de thermische beveiligingsschakelaar onderbroken. Als proef op de som kan tussen L2 en R een verbinding gemaakt worden (overbruggingstestsnoer),, waarna de motor moet aanlopen. Onder geen beding de motor zonder overbelastingsbeveiliging laten draaien. De schakelaar kan juist door het veelvuldig aan- en uitschakelen van de overbelaste of defecte motor weer inschakelt, wat tot veelvuldig in- en uitschakelen aanleiding kan geven. Bij een vergrendelde beveiliging kan de onderbreking tussen R en L2 het gevolg van een uitgeschakelde beveiliging zijn en is de onderbreking door het indrukken van de resetknop op te heffen. In dit geval zal het nodig zijn het verbruik van de motor met een ampremeter te controleren. Een hoger verbruik dan op het kenplaatje van de motor aangegeven waarde kan niet worden getolereerd. Alex Van Boxelaere Steven De Brandt 32

A. Motor start niet.

Praktijk Koeltechniek 5 KI en 6 KI

VTS Sint-Niklaas

Fig. 9 wijze waarop een controle-ampremeter wordt aangesloten

De ampremeter sluit men aan volgens fig. 9. Om beschadiging van de ampremeter tijdens het aanlopen (grote stroomopname) te voorkomen is de schakelaar D aangebracht, die nadat de ampremeter is gemonteerd, wordt onderbroken zodat de stroomtoevoer geheel via de ampremeter geschiedt. Motor start niet, maar bromt enige tijd totdat de overbelastingsbeveiliging de stroom onderbreekt. Oorzaak : n van de beide wikkelingen is onderbroken. Schakelcontact van de hulpwikkeling is niet gesloten. L1 en S Indien de hiervoor omschreven controles goed zijn uitgevoerd, dan betekent dit dat het bij niet branden van de lamp het contact niet is gesloten. Overbrug R en S, waarna de motor moet aanlopen. Het niet sluiten van het centrifugaalcontact kan het gevolg zijn van : Ingebrande of weggebrande contactpunten Te grote axiale speling van de rotor, waardoor het centrifugaalmechanisme de contactarm niet ver genoeg kan verplaatsen Het centrifugaalmechanisme weigert door vervuiling of door een gebroken veertje

Alex Van Boxelaere Steven De Brandt

33

Praktijk Koeltechniek 5 KI en 6 KI

VTS Sint-Niklaas

Hoofdwikkeling : Maak draad 1 los van klem L1 (fig. 8) Plaats de proeflamp tussen L1 en de losgenomen draad 1. Als na het inschakelen van de stroom de lamp flauw brandt, betekent dit dat de wikkeling niet onderbroken is. Hulpwikkeling : Ga hiervoor op dezelfde wijze tewerk als hierboven, doch gebruik nu draad 3 en L1. Blijkt n van de wikkelingen onderbroken te zijn, inspecteer dan de uitlopers van de wikkeling naar de aansluitklemmen. Als deze geen breuk vertonen, moet de motor voor reparatie worden weggenomen of door een nieuwe worden vervangen.

B. Het testen op een onderbroken wikkeling.

Men gebruikt hiervoor een testmeter volgens fig. 1. Eerst maakt men de stroomdraden van de klemmen L1 en L2 los en schroeft dan in de fitting van het testsnoer een lampje met een geringe capaciteit, bv. een 20 Watt kogellampje. Nu wordt n van de draden op de L1 of L2 aangesloten en de andere op een blank gedeelte van de motorommanteling. Als de lamp gaat gloeien nadat de stekker van het testsnoer in de contactdoos is gestoken is er aardsluiting aanwezig. (fig. 10) Een duidelijke indicatie van de aanwezigheid van aardsluiting verkrijgt men als men bij het aanraken van de motor een schok voelt. Wel dient men er rekening mee te houden, dat ook de lekstromen die ontstaan als de motor niet goed geaard is, daarbij eveneens via het lichaam worden afgevoerd.

C. Het onderzoeken op aardsluiting.

Fig. 10 het controleren op aardsluiting

Alex Van Boxelaere Steven De Brandt

34

Praktijk Koeltechniek 5 KI en 6 KI

VTS Sint-Niklaas

Fig. 11 het controleren van de aardaansluiting van de motor

Wederom gebruikt men de proeflamp uit fig. 1 (stroom inschakelen). En draad wordt met n van de aansluitklemmen, de andere draad met een blank gedeelte van het motorhuis in aanraking gebracht. (fig. 11) Als de lamp niet helder brandt is de aarding niet in orde. Wanneer de motortemperatuur te hoog oploopt, schakelt de motor uit op de overbelastingsbeveiliging. De hoge temperatuur kan ontstaan door : De compressor loopt te zwaar De V-snaar(en) zijn te strak gespannen Een aardsluiting die niet groot genoeg is om de smeltzekeringen door te laten smelten, maar wel een grotere opname veroorzaakt De centrifugaalschakelaar onderbreekt de stroom naar de hulpwikkeling niet (de motor schakelt dan al na korte tijd op de overbelastingsbeveiliging uit) Uitgesleten lagers Vastgelopen lagers als gevolg van onvoldoende smering

D. Het testen van de aarding.

Het opladen van een condensator kan het gemakkelijkst met gelijkstroom gebeuren, maar dat is meestal ter plaatse niet aanwezig, dus moet men gebruik maken van de beschikbare wisselstroom. Hiervoor maakt men de condensatordraden van de klemmen L1 en C los. Voor het testen gebruikt men het testsnoer uit fig. 1. In de fitting schroeft men nu een 10 A zekering en verbindt n van de draden met een draad van de condensator. Nadat het testsnoer in een contactdoos is gestoken, tipt men met de vrij gebleven draad van het testsnoer even aan de vrije draad van de condensator. (fig. 12)

E. Het testen van de condensator.

Alex Van Boxelaere Steven De Brandt

35

Praktijk Koeltechniek 5 KI en 6 KI

VTS Sint-Niklaas

Fig. 12 het controleren van een condensator

Na het verwijderen van de stekker uit de contactdoos verbreekt men de verbinding tussen het testsnoer en de condensator. Vervolgens sluit men de condensator kort door de twee draden van de condensator tegen elkaar te brengen. Het overspringen van een krachtige vonk duidt op een goede condensator. Indien er niet direct een krachtige vonk overspringt, herhaalt men deze handeling nog enige malen, omdat het lang niet zeker is dat door eenmalig aantippen de condensator is opgeladen. Als na herhaalde pogingen nog geen vonk optreedt, kan men veilig aannemen dat de condensator defect is. Bij defecte condensatoren treedt vaak aardsluiting op, wat men op de volgende wijze (fig. 13) kan constateren. Men gebruikt hiervoor weer het testsnoer met in de fitting een klein lampje van 20 Watt. En draad van het testsnoer wordt aan d draad van de condensator bevestigd. Als men nu de stekker in de contactdoos steekt en de andere draad van het testsnoer tegen de ommanteling van de condensator houdt (blank gedeelte), gaat de lamp branden als er aardsluiting in de condensator aanwezig is. Een dergelijke condensator moet door een goed exemplaar worden vervangen.

Fig. 13 het onderzoeken van een condensator op aardsluiting

Bij het beproeven van koelmachines dient men er rekening mee te houden, dat condensatoren meer een beperkt aantal schakelingen per uur kunnen verdragen, willen zij niet defect raken. Schakel daarom de machine niet te snel achtereen in. Met een defecte condensator zal de motor wel brommen, maar niet aanlopen. Om overdracht van trillingen te voorkomen zijn veel motoren in rubber opgehangen op de wijze van fig. 14. Dit houdt in dat de motor ten opzichte van de rest van de installatie, elektrisch gesoleerd is opgesteld, waardoor het voor een goede aarding nodig is deze isolatie te overbruggen. Alex Van Boxelaere Steven De Brandt 36

Praktijk Koeltechniek 5 KI en 6 KI

VTS Sint-Niklaas

Als men het ontbreken van een goede aarding constateert, onderzoek dan eerst of deze doorverbinding aanwezig is en in goede staat verkeert.

Fig. 14 ophanging van de motor in rubber. De aardleiding is met het huis verbonden.

Alex Van Boxelaere Steven De Brandt

37

Praktijk Koeltechniek 5 KI en 6 KI

VTS Sint-Niklaas

4. Het vaststellen van storingen in het elektrische gedeelte van geheel gesloten motoren met een stroomrelais Het gehele systeem kan met een eenvoudige testlamp worden gecontroleerd. Aan de hand van fig. 15 zullen de benodigde handelingen worden nagegaan.

Fig. 15 bedradingschema van een koelaggregaat voorzien van spanningsrelais en aanloopcondensator

Alex Van Boxelaere Steven De Brandt

38

Praktijk Koeltechniek 5 KI en 6 KI A. Stroom ingeschakeld


Draden van proeflamp Lamp in brandt contact met L1 en L2

VTS Sint-Niklaas

Test Testen van nr.

Lamp brandt niet

1 elektrisch net bedrading tussen L1 en 3 inclusief temperatuurregelaar

goed --> dan elektrisch net controleren test nr. 2 fout tussen L1 - C. Controleer goed --> dan bedrading en het contact van test nr. 3 de thermostaat goed -> dan test nr. 4 bedrading nazien en beveiliging controleren of vervangen. Beveiliging moet koud zijn.

3 en L2

overbelasting beveiliging; 3 bedrading 1 - C, L2 - L

C en L

4 spoel van startrelais

c en M

goed --> stroom relais vervangen uitschakelen

Maak draad L los en koppel deze losgenomen draad aan n van de draden van de proeflamp. Nadat de stroom weer is ingeschakeld, wordt de andere draad van de proeflamp achtereenvolgens in aanraking gebracht met : 5 hulpwikkeling 6 hoofdwikkeling alleen indien condensator aanwezig is klem S goed -> dan van motor test nr. 6 hulpwikkeling onderbroken. (compressor vervangen)

klem R goed --> dan hoofdwikkeling onderbroken. van motor test nr. 7 (compressor vervangen) klem S1 goed --> dan condensator circuit test nr. 8 onderbroken goed --> dan leiding M - R defect test nr. 9 relais defect

8 bedrading M - R 9 relais

klem M klem L

Test 9 vereist een verdere controle omdat het contact tussen L en S1 waarmee de hulpwikkeling wordt gediend, niet gesloten kan zijn als er geen stroom door de spoel tussen L en M stroomt. Onderbeek de leiding M - R 10 n draad van de proeflamp op klem L relais defect goed

Als bovenstaande testen geen defecten aan het licht brengen, kan alleen nog een onregelmatigheid van het relais de oorzaak van de storing zijn. Wordt het relais door een ander exemplaar vervangen, dan moet daarmee de storing zijn verholpen. Alex Van Boxelaere Steven De Brandt 39

Praktijk Koeltechniek 5 KI en 6 KI

VTS Sint-Niklaas

Zonodig kan de werking van het startrelais op de volgende wijze oppervlakkig worden getest. Start de compressor en breng een proeflamp aan op de klemmen L en S1. hiermee wordt het schakelcontact overbrugd en zal de lamp bij geopend contact moeten branden. Blijft het contact gesloten (lamp uit), nadat de motor is gestart, dan zal de overbelastingsbeveiligingsschakelaar de motor doen stoppen als gevolg van de overmatige stroomopname van de startwikkeling. Stopt de motor onder werking van de beveiliging terwijl de proeflamp brandt, dan moet de oorzaak ergens anders worden gezocht. Bv. bij een gebrekkige luchtstroming over de condensor (ventilator controleren); een vervuilde condensor of een teveel aan koelmiddel in de installatie. Contoleer het stroomverbruik met behulp van een ampremeter. In fig. 16 is het schema getekend van een veel voorkomende compressoraggregaat, nl een halfgesloten compressor met een spanningsrelais. Aan de hand van dit schema kunnen storingen in het elektrische gedeelte op de hierna beschreven manier met behulp van een eenvoudige proeflamp worden vastgesteld.

Fig. 16 schema van een halfgesloten motorcompressor

In de startwikkeling zijn hier twee condensatoren opgenomen waarvan n dient als bedrijfscondensator, waardoor de hulpwikkeling blijft meewerken en de ander de startcondensator, die door het uitschakelen van het spanningsrelais buiten werking wordt gesteld. Alex Van Boxelaere Steven De Brandt 40

Praktijk Koeltechniek 5 KI en 6 KI

VTS Sint-Niklaas

B. Testen op onderbreking Men schakelt de stroom uit en neemt de bedrading van klem N op spanningsrelais los met uitzondering van de stroomdraad, die ook op klem N is aangesloten. Vervolgens bevestigt men een draad van de proeflamp op klem N en schakelt men de stroom weer in.
Draden van proeflamp in contact met

Test Testen van nr.

Lamp brandt

Lamp brandt niet

elektrisch net en 1 thermostaat

N - R1

goed --> dan test nr. 2

onderbreking tussen l2 en R1

De draad die van de bedrijfscondensator komt aan de klem S1 losnemen (eerst stroom uitschakelen) klem N en goed --> losgenomen dan test condensatordraad nr. 3

2 bedrijfscondensator

condensator defect

3 startcondensator

klem N en goed -> losgenomen dan test condensatordraad nr. 4

startcondensator defect

Na uitschakelen van de stroom de draad die van de motorklem C komt, op klem C1 losnemen. Na inschakelen van de stroom handelt men als volgt : hoofdwikkeling en 4 bedrading 5 draad tussen R1 - R 6 hoofdwikkeling klem N en goed --> losgenomen dan test condensatordraad nr. 7 klem N en klem R klem N - C goed goed de wikkeling van de motor is defect of er is een onderbreking tussen R1 - R of C - C1 (zie test nr. 5 en 6) een onderbreking in draad tussen R1 - R de wikkeling is defect

Het niet branden van de lamp in test nr. 4 duidt op een onderbreking in het draadstuk C - C1. Men schakelt opnieuw de stroom uit en neemt nu de draad S - S1 op klem S1 los. Daarna weer de stroom inschakelen. 7 startwikkeling klemmen N - S goed --> dan test nr. 8 de wikkeling is defect

Alex Van Boxelaere Steven De Brandt

41

Praktijk Koeltechniek 5 KI en 6 KI
8 draad S - S1 goed --> klem N en de dan test losgenomen draad nr. 9 klemmen N en N1 goed

VTS Sint-Niklaas
deel S - S1 is onderbroken overbelastingsbeveiliging onderbroken

9 overbelastingsbeveiliging

Herhaal test nr. 9 na ongeveer 10 min. omdat de mogelijkheid bestaat dat de beveiliging te warm is geweest. Oor test nr. 10 schakelt men weer de stroom uit en neemt men de draad, die van de bedrijfscondensator komt aan klem S1 los (kan al losgenomen zijn voor test nr. 2) Nu maakt men de verbinding tussen R1 en SC 10 relaiscontact en spoel klemmen N en C1 goed relais defect

Indien bij het testen alles in orde is bevonden, sluit men de losgenomen bedrading weer aan. C. Testen op aardsluiting Doorgeslagen zekeringen, uitschakelen op de overbelastingsbeveiliging, niet aanlopen van de compressor en beschadigde isolatie van de bedrading wijzen doorgaans op een aardsluiting. Aardsluiting stelt men als volgt vast : Na het uitschakelen van de stroom worden de beide stroomtoevoerdraden L1 en L2 losgenomen van de klemmen L en N van het spanningsrelais. De proeflamp verbindt men met n van de losgenomen draden. Als van de stroomdraden slechts n draad een spanningsdraad is (de andere is dan aangesloten op de nulleider), moet men de spanningsdraad gebruiken van de aansluiting. Voor proef tikt men de tweede niet aangesloten draad van de proeflamp tegen een aardklem de lamp moet dan branden. Zo niet, probeer dan de andere draad. Uiteraard moet eerst de stroom voor deze test worden ingeschakeld. Met de losse draad van de proeflamp maakt men achtereenvolgens contact op de klemmen N en L. Als de lamp bij n van deze klemmen oplicht is dat het bewijs dat er aardsluiting optreedt. Het lokaliseren van de aardsluiting gebeurt op volgende wijze :

Alex Van Boxelaere Steven De Brandt

42

Praktijk Koeltechniek 5 KI en 6 KI
Test Testen van nr. Draden van proeflamp in contact met de thermostaatdraden losnemen van de klemmen L en R. Beurtelings n van beide draden met de losse draad van proeflamp in contact brengen verbindingsbedrading van de motor losnemen bij de relaisklemmen R1, C1 en S1 Lamp brandt

VTS Sint-Niklaas
Lamp brandt niet

thermostaat en bedrading

aardsluiting in de thermostaat of in de bedrading. De draden weer thermostaat en de aansluiten bedrading losnemen en elk deel afzonderlijk op dezelfde wijze testen. er is aardsluiting, neem de draden bij de goed --> de motorklemmen los en test draden weer afzonderlijk de motor, de aansluiten beveiliging en de losgenomen draden de condensator is defect goed --> de draden weer aansluiten goed --> de draden weer aansluiten

2 motorwikkeling

de bedrading van de condensator losnemen 3 startcondensator bij de klemmen R1 en SC de bedrading van de bedrijfsconden- condensator losnemen 4 sator bij de klemmen R1 en S1 ventilator en 5 bijbehorende bedrading de bedrading losnemen van de ventilator

de condensator is defect er is aardsluiting, test de ventilatormotor en de bedrading afzonderlijk

Uit het bovenstaande blijkt de noodzakelijkheid eerst aardsluiting aan te tonen om vervolgens de delen die men wil controleren van het overige deel van de installatie af te koppelen. Doet men dit in een logische volgorde, dan zal het opsporen van storingen voor een service monteur geen onoverkomelijk moeilijkheden meer opleveren. D. Kortsluiting Kortsluiting kan je omschrijven als een metallisch contact tussen een stroomgeleider en een metalen onderdeel van de installatie. Dit is dus meestal een kortsluiting tegen aarde, omdat alle niet stroomvoerende metalen delen, degelijk geaard moeten zijn. Het metallisch contact kan echter ook optreden tussen twee geleiders die ten opzichte van elkaar een spanningsverschil vertonen. Fig. 17 geeft hier een illustratie van. Een stroomverbruiker of een weerstand R is aangesloten tussen twee geleiders met een onderling spanningsverschil van 220 V.

Alex Van Boxelaere Steven De Brandt

43

Praktijk Koeltechniek 5 KI en 6 KI

VTS Sint-Niklaas

Fig. 17 kortgesloten geleiders, die een onderling spanningsverschil bezitten

Heeft de weerstand een waarde van 110 Ohm, dan zal er een stroom van 220 : 110 = 2 A optreden. Worden nu de geleiders bij punt A met elkaar in contact gebracht, dan zal door de bijna tot nul gedaalde weerstand van de contactplaats een zeer sterke stroom ontstaan, omdat de elektrische stroom de gemakkelijkste weg zoekt en dus niet meer door de hoge weerstand vloeit. Tengevolge van het doorbranden van de smeltzekeringen of door een speciale kortsluitbeveiliging wordt de stroom uitgeschakeld. Men noemt dit kortsluiting omdat het circuit over een stroomverbruiker wordt kort gesloten. Wordt de spoel, bv. een spoel van een magneetklep, uit fig. 17 gecommandeerd door een thermostaat geen kortsluitstroom veroorzaken, omdat op het raakpunt geen spanningsverschil heerst. Men spreekt dan van sluiting, omdat aan het begrip kortsluiting het optreden van een kortsluitstroom is verbonden. In werkelijkheid is het een kortsluiting of overbrugging van de thermostaatcontacten.

Fig. 18 kortgesloten geleiders, die geen onderling spanningsverschil bezitten

Ook spreekt men wel van volle sluiting, waarmee wordt aangeduid dat een weerstand volledig is kortgesloten. Dit in tegenstelling tot het begrip gedeeltelijke sluiting, die soms optreedt in wikkelingen van motoren als de isolatie vochtig of verkoold is. Ook nu zal er een stroom tussen de geleiders vloeien, maar daar de weerstand van de natte of beschadigde isolatie altijd nog hoger is dan bij direct metallisch contact is deze stroom kleine dan de kortsluitstroom. Een gedeeltelijke sluiting veroorzaakt wel een grotere stroomopname en hierdoor zal in vele gevallen de overstroombeveiliging in werking treden nog voor dat de smeltzekering of enig andere kortsluitbeveiliging de stroom definitief verbreekt.

Alex Van Boxelaere Steven De Brandt

44

Praktijk Koeltechniek 5 KI en 6 KI

VTS Sint-Niklaas

Het opsporen van een sluiting is al moeilijk, een gedeeltelijke sluiting is praktisch niet te constateren. Alleen met gevoelig meetapparatuur kan door middel van weerstandsmetingen deze storing worden gelokaliseerd.

Fig. 19 controlesnoer voor het beproeven van gesloten motorcompressoren

In fig. 19 is een testapparaat getekend, dat eventueel nog met een ampremeter kan worden uitgebreid, zoals met stippellijnen is aangegeven. In de fitting A kan een automatische zekering worden geschroefd, die een lagere uitschakelwaarde moet hebben dan de smeltveiligheid, die in het net is gemonteerd. Men handelt nu als volgt : Maak de bedrading aan de motorklemmen S, C en R los en sluit het testsnoer overeenkomstig deze letteraanduiding aan. Steek de stekker in de contactdoos en sluit de schakelaar D. De motor zal nu brommen, maar niet aanlopen. Direct na het inschakelen van de stroom drukt men de drukknopschakelaar B in, waarna de motor moet aanlopen. De drukschakelaar niet langer dan maximum 10 sec. ingedrukt houden.

Fig. 20 aansluiten van controlesnoer aan de motorklemmen onder tussenschakeling van condensatoren

Bij motoren, die met een start- en bedrijfscondensator zijn uitgerust, moet men deze apparaten in het testcircuit opnemen, zie schema fig. 20. Als de motor normaal draait kan men aannemen dat hierin geen sluiting optreedt, zodat men elders in de bedrading moet zoeken. Men vermijdt op deze manier echter kosten, die anders onvermijdelijk zouden moeten worden gemaakt om het aggregaat los te koppen en voor controle naar de fabriek of de werkplaats te zenden. Stap voor stap kan men nu het overige deel van de bedrading testen door vanaf de motorklemmen terug te werken. Men sluit nu bv. de draden S S1, C C1 en R R1 op de motorklemmen aan (zie fig. 16) en neem dezelfde proef. De condensatoren moeten tussen de uitlopers van de draden en de klemmen van het testsnoer worden aangebracht. Alex Van Boxelaere Steven De Brandt 45

Praktijk Koeltechniek 5 KI en 6 KI

VTS Sint-Niklaas

Een gedeeltelijke sluiting kan alleen worden aangetoond door het meten van de stroomsterkte. Indien deze hoger is dan de normale stroomopname, moet de motor worden vervangen. Meestal zal de motor bij een gedeeltelijke sluiting wel aanlopen, maar na enige tijd weer op de overbelastingsbeveiliging uitschakelen. Om er zeker van te zijn dat de motor werkelijk op de beveiliging uitschakelt, monteert men een proeflamp over de aansluitklemmen van de beveiliging. Op het moment van uitschakeling moet de lamp gaan branden. Brandt de lamp niet, dan schakelt de machine door een andere oorzaak uit, bv. door een thermostaat die onregelmatig werkt of door een breuk in de bedrading. Een sluiting in de thermostaatleidingen zal er toe leiden, dat de compressor na het bereiken van de gewenste eindtemperatuur door blijft lopen. Een dergelijke sluiting is gemakkelijk vast te stellen door het verbreken van de schakelcontacten van de thermostaat of door het losnemen van n van de draden aan de thermostaatklemmen. Loopt de motor dan door, dan is er een sluiting in de thermostaatleiding.

Alex Van Boxelaere Steven De Brandt

46

Praktijk Koeltechniek 5 KI en 6 KI

VTS Sint-Niklaas

Project 13 : Het meten van stromen bij hermetische compressoren


Sluit de compressor aan het net aan, maak daarvoor gebruik van een verlengkabel waarvan op een bepaalde plaats de buitenmantel werd verwijderd. Steek n van de stroomvoerende geleiders in de opening van de klem van de ampretang. Maak een juiste keuze van de schaal, start de compressor en lees de nominale stroom af. Zet nu de lock-functie van de ampretang op en start de compressor opnieuw, lees de stroom af. Doe nu dezelfde metingen over bij compressoren (hermetische) die zijn ingebouwd in een installatie.

Alex Van Boxelaere Steven De Brandt

47

Praktijk Koeltechniek 5 KI en 6 KI

VTS Sint-Niklaas

Project 14 : Het opzoeken van de werking van een koelkast

1. MANOMETERSET

Allereerst bespreken we onze manometerset. Deze manometers worden gebruikt voor het meten van de zuig- en persdruk van een koelgroep. Deze geven de druk aan in kPA, Mpa of bar. Op de schaalverdeling is tevens de daarbij horende temperatuur aangegeven van de verzadigde dampspanning. Er dient ook aangegeven te zijn voor welk koudemiddel deze schaal geldt.

Een manometerset bestaat uit 2 manometers, een hoge en lage druk, respectievelijk rood en blauw. Daaraan zijn enkele kranen verbonden en speciale koelmiddelbestendige leidingen. In ons geval 4 kranen en 4 leidingen. Alex Van Boxelaere Steven De Brandt 48

Praktijk Koeltechniek 5 KI en 6 KI

VTS Sint-Niklaas

Het is deze manometerset die we zullen gebruiken bij al onze oefeningen. Op bovenstaande tekening kunnen we duidelijk zien welke kraan een leiding afsluit.

Alex Van Boxelaere Steven De Brandt

49

Praktijk Koeltechniek 5 KI en 6 KI

VTS Sint-Niklaas

2. SCHRADERVENTIEL

Meestal worden meters aangesloten op een speciaal ontworpen aansluiting, nl. het schrderventiel. Deze werkt als een fietsbandventiel !

Er is slechts verbinding mogelijk na het indrukken van het ventiel.

Alex Van Boxelaere Steven De Brandt

50

Praktijk Koeltechniek 5 KI en 6 KI

VTS Sint-Niklaas

3. PRIKKRAAN

Bij hermetische groepen (koelkasten en vriezers) is het nodig, indien er geen voorzieningen zijn om een manometerset aan te sluiten, een prikkraantje te monteren op de zuigleiding. Via deze speciale aansluiting, dewelke permanent is, kan men de installatie vacumeren, vullen en controleren.

Deze prikkranen kunnen voor verschillende kleine koperen leidingen gebruikt worden. De prikkraan wordt op de zuigleiding gemonteerd. Nadat ze gemonteerd is, wordt er een opening in de buis geprikt door er een naald in te draaien. Indien we nu de naald terugdraaien zal er een verbinding naar buiten ontstaan. Nadat alle handelingen verricht zijn, wordt de naald terug ingedraaid, totdat ze afsluit.

Alex Van Boxelaere Steven De Brandt

51

Praktijk Koeltechniek 5 KI en 6 KI

VTS Sint-Niklaas

4. HET METEN VAN DE DRUK

Dit gebeurt via een aansluiting langs de zuigzijde van de installatie. Bij stilstand meten we de druk die overal in het systeem hetzelfde is. Bij een lage druk kunnen we concluderen dat er gas uit het systeem weg is. Bij inschakeling zal de druk op de zuigleiding dalen. Gebeurt dit niet dan kunnen we hieruit afleiden : Compressor doet niets (zie foutboom) De druk zakt onder de atmosferische druk en de compressor maakt een ander geluid. Zet het systeem 5 minuten stil en wacht af wat de druk doet. Stijgt deze niet dan hebben we te maken met een verstopping. Hoe herkennen we een verstopping ? De condensor wordt niet warm of slechts voor een deel. Soms gaat de kist of kast zonder reden ontdooien. Het systeem vriest niet. De compressor maakt een hoger geluid. Een verstopping kan twee oorzaken hebben : Vocht dat de capillaire leiding blokkeert. Een leiding kan dichtslibben door de smeerolie van de compressor. Bij beide problemen moet men de filterdroger vervangen.

Alex Van Boxelaere Steven De Brandt

52

Praktijk Koeltechniek 5 KI en 6 KI

VTS Sint-Niklaas

5. VERVANGINGEN

Capillair repareren Het kan gebeuren dat de capillaire leiding breekt tijdens de reparatie of reeds gebroken was. De beide uiteinden van de capillair schuren we tot 2 3 cm van het einde schoon, dus de uiteinden blijven vuil. Een capillaire leiding is een zeer dunnen leiding met een klein gaatje dat open moet blijven. Bij het afzagen wordt de capillair tot de helft doorgezaagd en dan afgebroken. Filterdroger vervangen We omwikkelen de droger tijdens het solderen met een natte vod om deze af te koelen. We kunnen eerst de capillair aansluiten op de filterdroger, zodat we de droger horizontaal kunnen leggen. Eens dit gebeurd is, kunnen we de leiding van de condensor aansluiten. We moeten er steeds op letten dat de filterdroger in de goede richting staat. Er staat nl. een pijl op de filterdroger. Thermostaat vervangen Men heeft verschillende types van thermostaten naargelang het type ijskast of diepvriezer. Ook de airconditioning zal bepalend zijn voor de gebruikte thermostaat. In koelkasten zit de thermostaat samen met de verlichtingslamp in een kunststof houder aan de binnenkant bevestigd. De capillaire leiding van de thermostaat zit vaak in een tule. Op de verdamper zit het uiteinde van de capillair met een speciale klemveer of met een beugel en twee schroeven vast. Rol de nieuwe capillaire leiding af. Let op : deze is breekbaar. Steek nu de capillair in de tule en monteer de nieuwe thermostaat weer zonder scherpe bochten.

Alex Van Boxelaere Steven De Brandt

53

Praktijk Koeltechniek 5 KI en 6 KI

VTS Sint-Niklaas

Alex Van Boxelaere Steven De Brandt

54

Praktijk Koeltechniek 5 KI en 6 KI

VTS Sint-Niklaas

Rubberband vervangen Alex Van Boxelaere Steven De Brandt 55

Praktijk Koeltechniek 5 KI en 6 KI

VTS Sint-Niklaas

Bij het vervangen van een deurrubber of dekselrubber moet men eerst de schroeven waarmee deze zijn bevestigd, enkele slagen losdraaien. (niet volledig los !) Nu kan de rubber uit de groef worden gehaald en vervangen worden door de nieuwe. Opgelet : in de rubber zit dikwijls een magneetstrip en soms is er langs de scharnierkant geen magneetstrip.

6. VULLEN

Het vullen gebeurt ook via de prikkraan of schrderventiel. Meestal is het gewicht opgegeven van de te vullen freon. Werkwijze : Ontlucht de vulleiding en manometerset. Men vacumeert de installatie. Men sluit de servicefles aan met de juiste freonsoort. Men start nu de compressor en we openen de cilinder langzaam tot de zuigdrukmanometer een overdruk blijft aangeven. Controleer het vulgewicht met een nauwkeurige weegschaal. Controleer. Is alles ok, dan kan men de prikkraan goed sluiten. Een koelsysteem moet een juiste hoeveelheid koelmiddel bevatten om de hele verdamper te laten koelen. Dit kan men visueel controleren, nl. een verdamper mag dus maximaal berijpen tot aan de retourleiding. Indien er teveel koudemiddel op zit, is er gevaar voor vloeistofslag.

Alex Van Boxelaere Steven De Brandt

56

Praktijk Koeltechniek 5 KI en 6 KI

VTS Sint-Niklaas

Project 15 : Het opsporen van defecten bij een koelkast


FOUTZOEKBOMEN
Opgave : 1. Aansluiten van de manometerset adhv een prikkraan. 2. Vacumeren en vullen van de installatie op de juiste manier. 3. Metingen van druk en temperatuur uitvoeren op de goede werking van de installatie. 4. Vervangen van de capillair, filterdroger en thermostaat van de installatie. 5. Vervangen van de rubberband.

Alex Van Boxelaere Steven De Brandt

57

Praktijk Koeltechniek 5 KI en 6 KI

VTS Sint-Niklaas

Alex Van Boxelaere Steven De Brandt

58

Praktijk Koeltechniek 5 KI en 6 KI

VTS Sint-Niklaas

Alex Van Boxelaere Steven De Brandt

59

Praktijk Koeltechniek 5 KI en 6 KI

VTS Sint-Niklaas

Project 16 + 17 : Het uitmeten en aansluiten van een thermostaat


Een thermostaat met enkelpolig omschakelcontactsysteem (12) maakt de stroomkring tussen de klemmen 2 en 3 bij stijgende voelertemperatuur, d.w.z. wanneer de ruimtetemperatuur toeneemt. Verdraaiing van bereikspindel (1) rechtsom verhoogt de in- en uitschakeltemperatuur van het apparaat en verstelling van de differtiespindel (2), eveneens rechtsom, vermindert het verschil tussen de in- en uitschakeltemperatuur.

Het contact van de verdamperthermostaat sluit bij stijgende temperatuur. Verdraaien van de instelspindel rechtsom verhoogt de inschakeltemperatuur van de thermostaat, m.a.w. de temperatuur waarbij de signaallamp gaat branden.

Alex Van Boxelaere Steven De Brandt

60

Praktijk Koeltechniek 5 KI en 6 KI

VTS Sint-Niklaas

Schema combikoelkast

Voor de beveiliging en regeling van een koelinstallatie worden temperatuurschakelaars (thermostaten) toegepast. We kennen de volgende thermostaten : Ruimtethermostaten Beveiligingsthermostaten Olietemperatuurthermostaten Ontdooithermostaten De ruimtethermostaat regelt de temperatuur in een koelcel door de compressor in of uit te schakelen. Een beveiligingsthermostaat beveiligt de uittrede van een vloeistofkoeler op bevriezen. Een olietemperatuurthermostaat beveiligt de compressor tegen te hoge olietemperatuur. Een ontdooithermostaat beindigt de ontdooiperiode van een luchtkoeler. Een persgastemperatuurthermostaat beveiligt de compressor tegen te hoge persgastemperatuur. Alle thermostaten, behalve de ruimtethermostaat, hebben een capillair met voeler. Bij het monteren dient erop gelet te worden dat de voeler op de juiste plaats wordt gemonteerd en dat de capillair niet door andere temperaturen wordt benvloed.

Alex Van Boxelaere Steven De Brandt

61

Praktijk Koeltechniek 5 KI en 6 KI

VTS Sint-Niklaas

Er bestaan tegenwoordig ook elektronische thermostaten, die het voordeel hebben ook op grotere afstand te kunnen worden gebruikt, omdat er gen capillair maar een thermokoppel als voeler wordt toegepast, dat via een kabel verbonden wordt met een thermostaat.

Alex Van Boxelaere Steven De Brandt

62

Praktijk Koeltechniek 5 KI en 6 KI

VTS Sint-Niklaas

Project 18 : Het uitmeten van een semihermetische compressor


Het testen van draaistroom motoren

Fig. 1 de ligging van de einder van de wikkelingen van een draaistroommotor op klemmenbord

Een draaistroommotor bezit 3 wikkelingen met gezamenlijk 6 uitlopers, die op het aansluitklemmenbordje van de motor zijn bevestigd. De klemmen worden aangeduid met de letter U, V, W en X, Y, Z.

De wikkelingen liggen tussen U en X, V en Y en W en Z, zoals in de figuur gestippeld is aangegeven. Door verandering van de volgorde van de letters, nl Y, Z, X, liggen de aansluitingen gekruist. Voor hetgeen nu volgt doet het er weinig toe of de motorwikkelingen in ster of in driehoek zijn geschakeld. 1. Motor bromt of loopt niet aan. Test nr. 1 Eerst de motorstroom uitschakelen, daarna de drie stroomtoevoerdraden aan de motorklemmen losnemen. Een draad van de proeflamp verbinden met de aardklem en schakel de stroom in. Met de andere draad maakt men vervolgens met de 3 losgenomen draden contact. De lamp moet op alle 3 de draden op volle sterkte branden. Indien dit niet het geval is, moet men de motorschakelaar en het stuurstroomcircuit controleren.. Nadat men heeft vastgesteld, dat er op alle 3 de stroomdraden spanning staat, kan met tot het meten van de motor overgaan. Test nr. 2 Hiervoor verwijdert men de verbindingsstrippen tussen de klemmen en bevestigt n van de stroomdraden op klem u. de beide overblijvende stroomdraden worden teruggebogen en gesoleerd. Na het inschakelen van de stroom maakt men een draad van de proeflamp aan de aarde vast, met de andere maakt men achtereenvolgens contact met : Klem U, lamp brandt, er is dus spanning, Klem X, lamp brandt, de wikkeling is niet onderbroken. Als de lamp niet brandt, is de wikkeling ergens onderbroken. Klemmen V, W, Y en Z, als de lamp bij het aanraken van n van de klemmen oplicht, is er een sluiting tussen de wikkelingen onderling. Naam op dezelfde wijze een proef met de klemmen V Y en W Z. (zie fig. 2) Alex Van Boxelaere 63 Steven De Brandt

Praktijk Koeltechniek 5 KI en 6 KI

VTS Sint-Niklaas

Indien alles in orde is, brengt men de verbindingsstrippen tussen de klemmen weer op de oorspronkelijke wijze aan.
Als op de leiding spanning staat, brandt de lamp. Als losse draad tegen U of X wordt aangetikt, brandt de lamp. Als losse draad tegen V, W, Y of Z wordt gehouden, mag de lamp niet branden.

2. Testen op aardsluiting Test nr. 3 De proeflamp wordt aangesloten op n van de losgenomen spanningsdraden. Na het inschakelen van de stroom, tikt men met de andere raad van de proeflamp de aardklem aan ter controle van de op de draad aanwezige spanning (de lamp moet helder branden). Vervolgens tikt men met deze draad de klemmen op het aansluitbordje aan. De lamp mag nu niet oplichten. Blijkt dit wel het geval te zijn, dan treedt er aardsluiting in de motor op. (zie fig. 3)

De lamp brandt als n van de klemmen tegen aarde wordt gehouden

3. Het testen van de motorschakeling en het stuurstroomcircuit Als men geen spanning meet op de van de motorklemmen losgenomen draden (zie test nr. 1), vervolgt men met : Test nr. 4 Zie hiervoor het schema van een eenvoudige motorbeveiliging van fig. 4. Eerst schakelt men weer de stroom uit. Direct daarna weer inschakelen en gelijktijdig controleren of de contactbrug door de magneetspel wordt aangetrokken. Zo ja, dan is hiermee vastgesteld, dat het stuurstroomgedeelte intact is.

Alex Van Boxelaere Steven De Brandt

64

Praktijk Koeltechniek 5 KI en 6 KI

VTS Sint-Niklaas

Fig. 4 schema van een motorbeveiligingsschakelaar voor driefase draaistroommotor

Test nr. 5 Men meet de spanning op de klemmen U, V, W met de proeflamp tegen aarde. Als er spanning wordt geconstateerd, dan is er een onderbreking in de leiding tussen de motorschakelaar en de motor. Test nr. 6 Is er geen spanning op de motorklemmen, dan meet men de klemmen U1, V1 en W1 voor de thermische beveiliging. Wordt daar wel spanning gemeten, dan zijn de thermische beveiligingen niet in orde. Test nr. 7 Blijkt de storing niet in deze beveiligingen te schuilen, dan meet men de klemmen R1, S1 en T1 tegen aarde. Meet men op deze punten wel spanning, dan betekent dit dat de contacten van de schakelaar niet aankomen of zodanig zijn vervuild of ingebrand, dat er geen stroomdoorgang mogelijk is en op de klemmen U1, V1 en W1 geen spanning kan worden gemeten. De contactbrug wordt niet aangetrokken Test nr. 8 Alvorens verder te zoeken controleert men eerst de netspanning en de smeltveiligheden. Daar maakt men met een overbruggingssnoer een doorverbinding tussen de klem B van de relaisspoel en de klem R. Wordt de contactbrug nu wel aangetrokken, dan schuilt de fout in het circuit dat loopt van Alex Van Boxelaere Steven De Brandt 65

Praktijk Koeltechniek 5 KI en 6 KI

VTS Sint-Niklaas

B naar C en waarin de thermostaat, de overdrukschakelaar en het verbreekcontact van de thermische beveiligingen zijn opgenomen. Test nr. 9 Bij de spoel voor 380 V, die afgetakt is volgens de stippellijn van klem T1 gaat men als volgt te werk. Na het uitschakelen van de stroom, de spoel van klem A losnemen en de stroom weer inschakelen. Klem B test men met de proeflamp tegen aarde. De lamp moet helder branden. Vervolgens klem A testen tegen aarde. De lamp moet branden. Als de proeflamp op klem A tegen aarde niet oplicht, is de spoel onderbroken. Een spoel van 220 V kan op dezelfde wijze worden getest, nadat weer de draad van de spoel op klem A is losgenomen. Als met n van de beschreven testen geen fout aan het licht is gekomen, maar de motor niettemin door de thermische overbelastingsbeveiliging wordt afgeschakeld, controleert men, bij onbelast draaiende motor, met een ampremeter de stroomopname van elke leiding afzonderlijk (zie fig. 5). Het stroomverbruik in elke fase moet gelijk zijn. Een ongelijke stroomopname duidt op een defecte wikkeling.

Fig. 5 wijze van aansluiten van een ampremeter voor het meten van de fasestroom

Alex Van Boxelaere Steven De Brandt

66

Praktijk Koeltechniek 5 KI en 6 KI

VTS Sint-Niklaas

Project 19 : Meten van stromen bij semihermetische compressoren


Sluit de compressor aan met een kabel waarbij op een bepaalde plaats de buitenmantel werd verwijderd. Steek n van de stroomvoerende geleiders in de opening van de klem van de ampretang. Maak een juiste keuze van de schaal, start de compressor en lees de nominale stroom af. Doe dit eveneens bij de overige twee geleiders. Zet u de lock-functie van de ampretang op, start de compressor opnieuw en lees de waarde of van de startstroom. Doe dit eveneens bij de overige twee geleiders. De metingen worden uitgevoerd in ster en driehoek.

Alex Van Boxelaere Steven De Brandt

67

Praktijk Koeltechniek 5 KI en 6 KI

VTS Sint-Niklaas

Project 20 : Het kenplaatje


Deze oefening bestaat erin de gegevens af te lezen van het kenplaatje op de semi-hermetische compressor. Je moet als koeltechnieker in staat zijn deze gegevens om te zetten naar technisch termen. Je tekent zorgvuldig het plaatje over en schrijft de gegevens netjes onder elkaar, daarnaast geef je uitleg. De gegevens kan je verklaren met het boek over compressoren dat aanwezig is in de praktijkzaal.

Alex Van Boxelaere Steven De Brandt

68

Praktijk Koeltechniek 5 KI en 6 KI

VTS Sint-Niklaas

Project 21A : Het aftappen van olie


De eerste handeling is een manometer aansluiten op de zuigafsluiter van de compressor. Eerst en vooral moet de overdruk uit de carter verwijderd worden door de compressor te laten draaien en geleidelijk de zuigafsluiter dicht te draaien. Vergeet niet de lagedrukpressostaat te overbruggen. Als de overdruk weg is leggen we de compressor stil. De druk kan nu nog iets stijgen door uit de olie vrijkomende gassen. Is de compressor voorzien van een aftapdop, dan draait men deze eenvoudig los. Zoniet dan draaien we de olievuldop los die verbonden is met de carter. We nemen een glazen pot waar aan het deksel twee aansluitingen zijn voor de leidingen van de manometer. We sluiten aan de glazen pot een vacumpomp en aan de andere zijde een dun buisje waarmee we tot op de bodem van de carter kunnen komen. Wanneer we nu de glazen pot vacum zuigen met het dunne buisje in de olie, dan zuigen we de olie uit de carter inde pot. Het voordeel is dat we de compressor niet hoeven te verplaatsen en er ook geen vocht kan binnentreden.

naar de v acumpomp

at mosf er ische dr uk

Alex Van Boxelaere Steven De Brandt

69

Praktijk Koeltechniek 5 KI en 6 KI

VTS Sint-Niklaas

Project 21B : Het vullen met olie


In de olievuldop schroeft men een connectie met flare-aansluiting en we sluiten daar de leiding op aan. Het vrije uiteinde steken we tot op de bodem van een maatbeker waarin iets meer inzit dan de gewenste hoeveelheid olie van de betreffende compressor. Nu koppelen we de vacumpomp aan op de zuigafsluiter van de compressor. Wanneer de vacumpomp in werking wordt gesteld, dan wordt de olie in de carter gezogen. Opgave: 1) Aftappen van de olie van een willekeurige compressor 2) Vullen van een compressor met de juiste hoeveelheid olie

v acum

oil

Alex Van Boxelaere Steven De Brandt

70

Praktijk Koeltechniek 5 KI en 6 KI

VTS Sint-Niklaas

Project 22 : Het opsporen van lekken


Om lekken te vinden gebruiken we droge stikstof. De druk waarmee we dit doen in ongeveer gelijk aan de maximale werkdruk. We gebruiken alleen stikstofcilinders met reduceerventiel en we stellen hierop de gewenste druk in. We zorgen ervoor dat het hele systeem op druk komt door alle afsluiters en magneetkleppen open te zetten.

We gaan nu eerst het systeem controleren met zeepsop. Hiermee worden de grootste lekken gevonden. Pas daarna gaan we over op een testgas zodat de eventueel overgebleven kleine lekken met een lekdetector gevonden kunnen worden. We gaan hiervoor systematisch te werk. Opgave : Zoek de lekken in een bestaande installatie. Er zijn in totaal 10 lekken te vinden. 1. Dmv een elektronische lekzoeker. 2. Dmv zeepsop.

Alex Van Boxelaere Steven De Brandt

71

Praktijk Koeltechniek 5 KI en 6 KI

VTS Sint-Niklaas

Project 23 : Het gebruik van trillingsdempers


Compressoren en koelaggregaten kunnen trillen, waardoor vaste leidingen worden belast, wat tot scheuren kan leiden. Om deze te ontlasten, worden trillingsdempers toegepast in zowel de zuig- als de persleiding (zijdelingse trilling). Trillingsdempers worden direct aan de zuig- en persafsluiter van de compressor gemonteerd waarbij erop gelet moet worden in welke richting de machine trilt.

Alex Van Boxelaere Steven De Brandt

72

Praktijk Koeltechniek 5 KI en 6 KI

VTS Sint-Niklaas

Project 24 : Het uitvoeren van capillaire metingen


Bij deze oefening zal de leraar je enkele capillaire stukken geven waarvan je met een gepast meetinstrument de binnendiameter moet meten. Vervolgens tracht je bij n van de koelkasten bij benadering de lengte van het capillair te bepalen. In sommige gevallen zit het capillair om de zuigleiding gewikkeld, je zal dan de omtrek moeten bepalen van zo n wikkling en dit vermenigvuldigen met het aantal om een idee te krijgen van de gebruikte lengte.

Alex Van Boxelaere Steven De Brandt

73

Praktijk Koeltechniek 5 KI en 6 KI

VTS Sint-Niklaas

Project 25 : Het inspecteren van een verdamper


In de verdamper verdampt het ingespoten koudemiddel, door onttrekking van de warmte uit de omgeving. We onderscheiden soorten verdampers :

Luchtkoelers Vloeistofkoelers

A. Luchtkoelers Luchtkoelers zijn verdampers waar de af te koelen lucht doorheen wordt gevoerd. Ze worden toegepast zonder en met ventilatoren. Een voorbeeld van een luchtkoeler zonder ventilator is die in een koelkast. De langsstromende lucht wordt afgekoeld doordat de verdamperplaat op lage temperatuur wordt gehouden. Om de warmteoverdracht te verbeteren en daardoor het benodigde oppervlak te verkleinen, worden luchtkoelers voorzien van ventilatoren. Deze uitvoering komt in zowel verticale als horizontale bouwvorm voor. Luchtkoelers worden vervaardigd van koperen buis met aluminium lamellen in een behuizing van aluminium of staalplaat. E koperen buizen komen uit op verzamelstukken waarop de aansluitingen van de toevoer van vloeistof en de afvoer van zuiggassen zijn aangebracht. Hierop kunnen de koperen leidingen gesoldeerd of de stalen leidingen gelast worden. Bij de plaatsing van de luchtkoelers in de koelruimte moet op de volgende punten gelet worden :

De luchtstroom moet alle plaatsen, waar warmte moet worden opgenomen, De koeler mag niet te dicht bij de deur worden opgesteld.

kunnen bereiken. Dit betreft niet alleen het product, maar ook wanden en het plafond. Ook deuren en openingen vormen warmtebronnen. De naar binnen tredende warme luchtstroom kan door de koeler versterkt worden. Tevens bestaat het gevaar voor ijsafzetting op de ventilatoren. worden, omdat dit problemen bij het ontdooien kan geven.

De opstelling van luchtkoelers in elkaars luchtstroom moet vermeden

Voor de luchttoevoer naar de ventilatoren moet er altijd voldoende afstand van de muur worden gehouden. Bij luchtkoelers boven 0 C verdampingstemperatuur) vormt zich water en bij luchtkoelers onder 0 C (rijp) op de pijpen. Alex Van Boxelaere Steven De Brandt 74

Praktijk Koeltechniek 5 KI en 6 KI

VTS Sint-Niklaas

Indien de koeler onder 0 C werkt is een ontdooisysteem nodig. Dit kan zijn :

Elektrische ontdooiing met verwarmingselementen Heet-gas ontdooiing Waterontdooiing Luchtontdooiing bij luchttemperatuur van + 2 C of hoger

Het ontdooiwater wordt opgevangen in en lekbak met afvoer naar buiten. Voor de ventilatoren en voor de eventuele verwarmingselementen zijn aansluitkasten aangebracht. Voor het aansluiten van de koudemiddelleidingen zijn op de koeler aansluitingen aangebracht. Hierop kunnen de vloeistoftoevoer en de zuigleiding gesoldeerd of gelast worden. Luchtkoelers worden toegepast in winkelkoeling, transportkoeling, airconditioninginstallaties en in grote en kleine industrile installaties.

B. Vloeistofkoelers Vloeistofkoelers zijn verdampers waarin vloeistoffen worden gekoeld. Het zijn bundelpijpverdampers waar de te koelen vloeistof langs de pijpen wordt gevoerd Alex Van Boxelaere Steven De Brandt 75

Praktijk Koeltechniek 5 KI en 6 KI en het koudemiddel door de pijpen.

VTS Sint-Niklaas

Een vloeistofkoeler kan opgehangen of op de bodem worden geplaatst. Voor de koudemiddel toe- en afvoer zijn aansluitingen aangebracht waaraan de vloeistoftoevoer en de zuigleiding gesoldeerd of gelast kunnen worden. Voor de af te koelen vloeistofleidingen zijn meestal flenzen aangebracht. Vloeistofkoelers worden toegepast in airconditioninginstallaties, in industrile koudwatermakers en in procesinstallaties. Koelers groter dan 15 liter zin een drukvat volgens de CFK-eisen. Vloeistofkoelers moeten waterpas opgesteld worden.

Alex Van Boxelaere Steven De Brandt

76

Praktijk Koeltechniek 5 KI en 6 KI

VTS Sint-Niklaas

Project 26 : Het afregelen van pressostaten


1. TESTEN VAN EEN LAGE- OF HOGEDRUKPRESSOSTAAT

De voorwaarde is wel dat de elektrische aansluiting gebeurt met de spanning aan. Men kan dit ook zo controleren met een weerstandsmeter. De lamp brand bij onderbroken contact.

2. AFSTELLEN IN DE INSTALLATIE

Hogedrukpressostaat Stop de condensorventilator, de persdruk zal nu stijgen. De compressor moet nu uitschakelen bij een druk die ongeveer 3 bar boven de hoogst voorkomende condensordruk ligt. In ieder geval mag de druk niet hoger worden dan de maximale werkdruk. ( 25 bar) Test de hogedrukpressostaat nooit door de persafsluiter dicht te draaien. Lagedrukpressostaat Sluit de vloeistoftoevoer naar de verdampers af. De installatie wordt nu afgepompt. De compressor moet nu afslaan bij een stopdruk die iets boven de atmosfeer ligt. Dit is om te voorkomen dat bij lekkage lucht wordt aangezogen.

Alex Van Boxelaere Steven De Brandt

77

Praktijk Koeltechniek 5 KI en 6 KI

VTS Sint-Niklaas

3. TESTEN VAN DE DIFFERENTIAALPRESSOSTAAT

De differentiaalpressostaat is een oliedrukbeveiliging waarop aan de ene zijde de pompdruk werkt en aan de andere zijde de zuigdruk van het koelmiddel. Deze zijn uitgevoerd met een testknop, na indrukken hiervan zal de vertragingstijd ingaan, waarna de compressor stopt. Bij defect de compressor nooit zonder toezicht in bedrijf houden. Dit kan zware gevolgen hebben voor de compressor. Opgave : 2) Stel een lagedrukpressostaat af door middel van stikstof zodat de stopdruk 0,5 bar en de startdruk 4 bar is. Sluit tevens de contacten aan die we hiervoor nodig hebben. 3) Stel een hogedrukpressostaat af bij een stopdruk van 16 bar. 4) Controleer de werking van een differentiaalpressostaat. 5) Doe deze handelingen ook bij een bestaande installatie.

Alex Van Boxelaere Steven De Brandt

78

Praktijk Koeltechniek 5 KI en 6 KI

VTS Sint-Niklaas

Project 27 : Het testen van expansieorganen


1. HET AUTOMATISCH VENTIEL De capaciteit moet in overeenstemming zijn met de gevraagde koelcapaciteit. Werking: De regeling gebeurt door de druk aan de uitlaatzijde van het ventiel. Dit is de verdamperdruk. Bij toenemende druk sluit de klep en bij afnemende druk gaat hij open. Het moment van sluiten en openen kan door een instelschroef gewijzigd worden. Afstelling: Door het automatisch open- en dichtregelen ontstaat een geringe schommeling in de zuigdruk. Grote schommelingen duiden op de mogelijkheid van een te grote doorlaat of een vertraagde klepbeweging. ( controleren op ijsvorming of vervuiling ) Indien het een verstopping is door vuil dan kunnen we door licht tikken tegen de regelklep proberen of dit loskomt. Controle op ijsvorming kunnen we aantonen door de regelklep tot boven het vriespunt te verwarmen met een haardroger. Stop de compressor en op het moment dat het inwendige ijs ontdooid is zal de regelklep weer koelmiddel doorlaten, wat duidelijk hoorbaar is. Het is ook zichtbaar door het plotseling oplopen van de zuigdrukmanometer. Demonteren en testen: Hiervoor gebruiken we een stikstoffles.

Z A 1 2

P B 3

Alex Van Boxelaere Steven De Brandt

79

Praktijk Koeltechniek 5 KI en 6 KI

VTS Sint-Niklaas

B dicht en A open. We sluiten nu de inlaat van de klep met de vinger gedeeltelijk af om de druk aan de uitlaatzijde gelegenheid te geven op te lopen. Hierdoor zal de klep zich sluiten. Nu laten we de druk langzaam afnemen door de stikstoffles dicht te zetten en B langzaam open te draaien. Op het moment dat de klep opent zal de druk plotseling wegvallen. We noteren op dat moment de druk. Nu doen we net het omgekeerde. We draaien B terug dicht en zetten de stikstoffles langzaam open. Hierdoor zal de druk aan de uitlaatzijde langzaam stijgen. Op het moment dat de klep sluit zal de druk snel oplopen. De druk tijdens de sluiting moet overeenkomen met de openingsdruk. Een groot verschil van deze waarden duidt op een inwendige vertraging. Bij andere instellingen moeten het openen en sluiten steeds bij dezelfde druk plaatsvinden.

Alex Van Boxelaere Steven De Brandt

80

Praktijk Koeltechniek 5 KI en 6 KI

VTS Sint-Niklaas

2. HET THERMOSTATISCHE VENTIEL MET INWENDIGE EN UITWENDIGE DRUKVEREFFENING Indien de installatie onregelmatig werkt, controleren we eerst onderstaande punten: a) de hoeveelheid koudemiddel b) de hoeveelheid olie c) wordt een lagedrukpressostaat gebruikt als temperatuurregelaar, let dan op de in en uitschakeldruk Een slechte werking van het thermosstatisch expansieventiel kan het gevolg zijn van : a) Een inwendige vertraging van het klepmechanisme door corrosie, vervuiling of andere. b) Condenseren van de vulling van het thermo-element in de balg of membraan door slechte plaatsing. Probeer steeds het ventiel op een plaats te zetten waar er een gemiddelde temperatuur heerst. Op een koudere plaats zal de klep minder ver opengaan en onvoldoende koelmiddel doorlaten. Op een warmere plaats kan dit tot overstroming van de verdamper tot gevolg hebben. Teveel koelmiddel dus. c) Een afstelling van de klep op te hoge oververhitting heeft tot gevolg dat er te weinig koelmiddel naar de verdamper stroomt. Als men de voeler met de hand wat verwarmt moet dit resulteren in een verhoging van de zuigdruk en een verdere berijming van de verdamper. Indien tijdens het verwarmen van de voeler de zuigdruk niet stijgt, wordt dit veroorzaakt door: Een tekort aan koelmiddel Een gedeeltelijke verstopte zeef aan de inlaat van de klep. Dit ziet men onmiddellijk. Het toestromende warme koelmiddel houdt de inlaat vorstvrij, maar bij verstopping zal er een verdamping optreden en berijming. Een te kleine doorlaat van de regelklep. d) De regelklep blokkeert de koelmiddeltoevoer geheel doordat : Het zeefje aan de inlaat volledig is verstopt; Ijsvorming of vuil de doorlaat verstopt De vulling van het thermo-element is verloren gegaan

Alex Van Boxelaere Steven De Brandt

81

Praktijk Koeltechniek 5 KI en 6 KI Testen:

VTS Sint-Niklaas

Z A 1 2

P B 3

w at er met ijs 0 C

De temperatuur aan de voeler wordt constant gehouden door het smeltend ijs. De oververhitting wordt bepaald door het drukverschil tussen de verdamper en de druk in de balg of membraan. Veranderen we nu bij constante voelertemperatuur de druk aan de uitlaatzijde, dan verandert men eigenlijk de oververhitting. Omdat de oververhitting als een temperatuursverschil wordt aangegeven, lezen we op de manometer niet de druk af maar de verdampingstemperatuur van de gebruikte koelvloeistof. We sluiten B en we openen A. We draaien eveneens de cilinder open via het reduceerventiel. Als de voeler op 0C staat, moeten we de zuigmanometer tot ongeveer maximum 15C laten lopen. Dit is dan een oververhitting van 15K waardoor de regelklep geheel openstaat. Is er geen uitstroming dan sluiten we de cilinder en we laten de zuigmanometer teruglopen tot 20C. Gaat de klep nog niet open dan is de vulling van het thermo-element verdwenen. Gaat de regelklep wel open dan draaien we de oververhittingsschroef half in tot de manometer een temperatuur aangeeft die gelijk is aan de temperatuur van de voeler. Er is nu geen oververhitting. Willen we nu de oververhitting weten van een willekeurig expansieventiel dan gaan we als volgt te werk: a) We plaatsen de voeler in een emmer met ijs b) We zetten druk op het ventiel en we openen B langzaam Alex Van Boxelaere 82 Steven De Brandt

Praktijk Koeltechniek 5 KI en 6 KI

VTS Sint-Niklaas

c) Hebben we een drukval bij 4C dan is de oververhitting 4K Vervolgens stellen we de instelschroef in op de gewenste oververhitting en we controleren opnieuw. Opmerking: Door de traagheid van de mechanische overbrenging zal het openen en sluiten niet op dezelfde druk (temperatuur) geschieden. Een klein verschil is normaal. Bij uitwendige drukvereffening zal het testen met een extra leiding moeten gebeuren.

Z aansluiting dr uk v er ef f ening A 1 2

P B 3

water met ijs 0 C

3. HET TESTEN VAN MOP VENTIELEN Voor het testen van MOP-ventielen moet men de voeler met de juiste temperatuur testen. Kleppen met een begrenzing boven de 0C kunnen we met voorgaande methode nog testen. Die onder 0C vereisen lagere voelertemperaturen waarvoor een speciaal op lager temperatuur gebrachte vloeistof moet worden gebruikt.

Opgaven:

1. Testen van een automatisch ventiel

Alex Van Boxelaere Steven De Brandt

83

Praktijk Koeltechniek 5 KI en 6 KI

VTS Sint-Niklaas

2. Testen van een thermosstatisch ventiel met inwendige drukvereffening 3. Testen van een thermosstatisch ventiel met uitwendige drukvereffening

Alex Van Boxelaere Steven De Brandt

84

Praktijk Koeltechniek 5 KI en 6 KI

VTS Sint-Niklaas

Project 28 : De startinrichting van een hermetische compressor


1. Bepalen met welk soort motor we te maken hebben. Enkelfasige of driefasige motor Indien enkelfasig : Motor voorzien van hulpwikkeling ? Motor voorzien van startcondensator en centrifugaalschakelaar ? Motor voorzien van startcondensator en thermisch relais ? Motor voorzien van startcondensator, bedrijfscondensator en centrifugaalschakelaar ? 2. Bestuderen van het juiste schema 3. Aansluiten van de juiste startinrichting

Aansluitschemas :

Motor uitgevoerd met hulpwikkeling

Startcondensator en centrifugaalschakelaar

Startcondensator en thermisch relais

Startcondensator, bedrijfscondensator en centrifugaalschakelaar

Alex Van Boxelaere Steven De Brandt

85

Praktijk Koeltechniek 5 KI en 6 KI

VTS Sint-Niklaas

Schema van het stroomrelais

Schema van de klixon

Alex Van Boxelaere Steven De Brandt

86

Praktijk Koeltechniek 5 KI en 6 KI

VTS Sint-Niklaas

Project 29 : De thermische beveiliging, de kriwan


Het doel van deze oefening is op een eenvoudige wijze langzaam door te groeien naar meer complexe schakelingen. De kriwan is de thermische beveiliging die meestal wordt toegepast bij 3-fasige semi-hermetische compressoren. Opgelet !! Gebruik nooit een meettoestel waarvan de spanning aan de meetsnoeren 6 volt bedraagt. De thermistors of PTC-elementen zijn bestand tegen een spanning van 6 volt. Gebruik altijd een meettoestel waarvan de spanning aan de meetsnoeren lager is dan 6 volt.

Alex Van Boxelaere Steven De Brandt

87

Praktijk Koeltechniek 5 KI en 6 KI

VTS Sint-Niklaas

Project 30 : Het demonteren en monteren van een compressor

Alex Van Boxelaere Steven De Brandt

88

Praktijk Koeltechniek 5 KI en 6 KI

VTS Sint-Niklaas

Alex Van Boxelaere Steven De Brandt

89

Praktijk Koeltechniek 5 KI en 6 KI

VTS Sint-Niklaas

Vacum houden in compressor onmogelijk

Vacumtest compressor onmogelijk

Afzuigen koelsysteem onmogelijk

Compressor maakt lawaai

Unit draait in vacum

Zuigleiding bevriest

Bellen in kijkglas

WAARNEMING

Hoge persdruk

Unit koelt niet

Geen persdruk

Hoge zuigdruk

Lage persdruk

Geen zuigdruk

Lage zuigdruk

MOGELIJKE OORZAAK te veel koudemiddel te weinig koudemiddel geen koudemiddel lucht door condensor warm lucht door condensor geblokkeerd lucht door condensor koud lucht in koelsysteem condensorvleugel gebroken lucht door verdamper geblokkeerd ontdooiing verdamper noodzakelijk perskleppen compressor lekken zuigkleppen compressor lekken teveel olie in koelsysteem defecte compressoroliepomp losse compressorpoelie defecte compressorlagers gebroken compressorklemmenplaat thermisch element expansieventiel lekt voeler expansieventiel niet goed gemonteerd voeler expansieventiel maakt geen goed contact expansieventiel opent te veel expansieventiel sluit te veel naald expansieventiel lekt expansieventiel verstopt door ijs, vuil of was vloeibaar koudemiddel in zuigleiding verstopte leiding lagedrukzijde verstopte leiding hogedrukzijde verstopte droger verdamperontdooiklep open verdamperontdooiklep opent niet meteraansluiting persgasafsluiter niet open meteraansluiting zuiggasafsluiter niet open ontdooimagneetklep blijft openstaan ontdooimagneetklep opent niet losse of gebroken elektrische aansluiting thermostaat, thermometer of drukmeters zijn niet goed lekkende vloeistoftankafsluiter uitlaatzijde terugslagklep niet goed

Alex Van Boxelaere Steven De Brandt

90

Praktijk Koeltechniek 5 KI en 6 KI Waarnemingspunt


Zuigdruk; deze is afhankelijk van koudemiddelsoort, verdampingstemperatuur, t en ruimtetemperatuur - t luchtkoeler thermische circulatie geforceerde circulatie - t vloeistofkoeler Persdruk; deze is afhankelijk van koudemiddelsoort en condensatietemperatuur - t, ten opzichte van luchtinlaattemperatuur - t, ten opzichte van gemiddelde koelwagentemperatuur Thermostaten ten behoeve van regeling en/of beveiliging

VTS Sint-Niklaas Afwijking


Te hoog Te laag Geen

Normale waarden

10 15 C 5 7 C groente 7 8 C vlees 5 C

Te groot Te weinig

Te hoog Te laag Geen 15 C 7 C Ruimtethermostaat, afhankelijk van de ruimtetemperatuur Verdamperthermostaat, afhankelijk van de ruimtetemperatuur Vloeistofthermostaat, afhankelijk van de ruimtetemperatuur Circa 2 bar boven de hoogst te verwachten koelwater- of luchttemperatuur Beveiliging : > 0 C Regeling afhankelijk van de ruimte- en vloeistoftemperatuur Gelijkmatig berijpt Te groot Te gering instelling : te hoog te laag differentie : te groot te klein

Pressostaten ten behoeve van beveiliging door middel van HD-pressostaat met reset-knop Regeling en/of beveiliging door middel van LD-pressostaat met of zonder reset-knop Rijpvorming op de koeler

rijpvorming op de zuigleiding Regelklep Koudemiddelpeil Kijkglas Vochtindicator Uitwendige vervuiling van de luchtcondensor Tv lucht Tv koelwater Compressorkoptemperatuur Temperatuur van de heetgasleiding

Geen Zacht sissend Peilglas halfvol Geen bellen Groen Schoon Onbelemmerde luchttoevoer 8 C 7 10 C Heet Afhankelijk van de condensatietemperatuur (-druk) 50 60 C, afhankelijk van de koudemiddelsoort Als heetgasleiding Koel Ongeveer de omgevingstemperatuur Afhankelijk van het product, verpakt of onverpakt Goede luchtcirculatie Goed gesoleerd Goede deursluiting Reukloos Goede dooiwaterafvoer

instelling : te hoog te laag differentie : te groot te klein instelling : te hoog te laag differentie : te groot te klein Onregelmatig berijpt; de ingang is berijpt; de ingang is nat; de uitgang is berijpt Nat Berijpt Sterk geruis Geen geruis Geen peil : te vol Leeg Bellen zichtbaar Oliestrepen Geel Dicht ten gevolge van stofresten Onvoldoende Te groot Te gering Lauwwarm Zeer heet Te hoog Te laag Te hoog Te laag Lauwwarm Koud Te nat Te droog Niet doorgevroren Matige circulatie Geen circulatie Beschadigd Deuren kieren Stank wateroverlast

Bovenkant van de condensor Vloeistofleiding Te koelen product

Belading Bewaarruimte

Alex Van Boxelaere Steven De Brandt

91

Praktijk Koeltechniek 5 KI en 6 KI Waarneming


Te lage zuigdruk

VTS Sint-Niklaas Mogelijke oorzaak


te weinig gasvormig koudemiddel te gevolge van : - te weinig koudemiddel - stremming in de vloeistofleiding - vloeistofdruk te laag - regeling expansieventiel defect - onvoldoende warmtetoevoer - regelkleppen in de zuigleiding defect - zuigafsluiter geknepen - te veel koudemiddel bij capillaire inspuiting - te weinig compressorvermogen - grote belasting van de verdamper - koudemiddeltoevoer te groot - regelkleppen in de zuigleiding defect - persdruk te hoog - hoge zuigdruk - geen warmteafvoer in de condensor - lucht in de condensor - te veel koudemiddel in het systeem - persafsluiter geknepen - te hoge koelluchttemperatuur - te hoge koelwatertemperatuur - lage zuigdruk - de koelluchttemperatuur is te laag - de koelwatertemperatuur is te laag - het compressorvermogen is te gering - een tekort aan koudemiddel - een onjuiste werking van het expansieventiel - een te lage vloeistofdruk - een onjuiste werking van het expansieventiel - de verdamperdruk is te hoog - de verdamperweerstand is te groot Natte damp in de zuigleiding - te hoge persdruk - de zuiggastemperatuur is te hoog - het zuiggas is nat - het compressorvermogen is onvoldoende - een gering tekort aan koudemiddel - te veel koudemiddel bij capillaire inspuiting Als compressorkop - te weinig koeling in de condensor - een gering tekort aan koudemiddel - stremming in de vloeistofleiding - te weinig koelvermogen van de compressor - tekort aan koudemiddel Tekort aan koudemiddel Gasvormig koudemiddel Vocht in het systeem (de droger is verzadigd) Hoog dampgehalte - de klep is gesloten - de doorstroming is gering - te hoge luchtvochtigheidsgraad ten gevolge van een geringe t - te weinig draaiuren van de compressor - te lage verdamperoppervlaktetemperatuur - te weinig luchtcirculatie door de verdamper - de schakelaar sluit niet - er is gen spanning op de schakeling - onderbreking in de stuurstroomketen - onderbreking in de spoel van een magneetschakelaar De stuurstroomketen wordt onderbroken en weer gemaakt ten gevolge van de : - thermische motorbeveiliging - HD-pressostaat - LD-pressostaat - thermostaat

Een lage zuigdruk heeft een lage persdruk tot gevol Te hoge zuigdruk

Een hoge zuigdruk kan een hoge persdruk tot gevolg hebben Persdruk te hoog

En hoge persdruk kan een hogere zuigdruk tot gevolg hebben Persdruk te laag

De ingang van de verdamper is berijpt

De ingang van de verdamper is nat, het einde is berijpt

De zuigleiding is nat of berijpt De cilinderkop is te warm De temperatuur van de cilinderkop is lauw

De temperatuur van de heetgasleiding is te hoog De vloeistofleiding is warm De vloeistofleiding is koud

Kijkglas gasbellen Kijkglas oliestrepen De vochtindicator is geel Sterk geruis in de regelklep Geen geluid in de regelklep Het te koelen product is te nat

Het te koelen product is te droog De compressor staat stil; het indrukken van de startschakelaar heeft geen gevolg

De compressor start met korte tussenpozen

Alex Van Boxelaere Steven De Brandt

92

Praktijk Koeltechniek 5 KI en 6 KI

VTS Sint-Niklaas

Alex Van Boxelaere Steven De Brandt

93

You might also like