You are on page 1of 1091

PRACTISCII " MALEISCH-HOLLANDSCH EN HOLLANDSCII-MALEISCH IIANIJWOORIJEOEK NB BENEVENS EEN KORT BEGRIP DER MALEISCHE WOORDVORMING EN SPRAAKLEER" DOOR L. TH.

MAYER. DERDE DRUK. AMSTERDAM SCHELTEMA & HOLKEMA'S BOEKHANDEL SEMARAN G SOERABAIA-'s-GRAVENHAGE - G. C. T. VAN DORP & Co. VO0RBERICHT. Bij de bewerking van dezen tweeden druk is er naar gestreefd, niet alleen, om do in dit woordenboek nog ontbrekende termen zooveel mogelijk aan to vullen, maar daarin ook die verbeteringen aan to brengen, die ons wenschelijk voorkwamen. Do beperkte omvang, die dit woordenboek behouden moest, maakte het echter niet mogelijk er bijv. nog meer voorbeelden voor het gebruik van enkele woorden in op to nemen. Bij het gebruik van het Hollandsch-Maleische gedeelte zal het daarom wenschelijk zijn ook hot Maleisch-Hollandsche deel to raadplegen, wanneer men omtrent het een of ander woord in onzekerheid verkeert. Waar noodig is ook achter de woorden (in het Maleisch Hollandsche en zijn daartoe do volgende verkortingen gebruikt, als Amb. = A mbonsch. Atj. = Atjehsch. Ar. = Arabisch. Bandj. = Bandjarmasinsch. Bat. = Bataviaasch Chin. = Chineesch. Eng. = Engelsch. Fr. = Fransch Har. = Haroekoesch. Overigens wordt beleefd naar verwezen. gedeelte) de herkomst opgogeven Holl. = Hollandsch. Jav. -- Javaansch. Mol. = Maleisch der Molukken. Perz. = Perzisch. Pont. = Pontianaksch. Port. = Portugeesch. Sap. = Saparoeaasch. Sk. = Sanskrit. Soend. = Soendaasch. het voorbericht op den eersten druk L. TH. MAYER. ME ESTER- CORNELIS, November 1906. VOORBERICHT OP DEN EERSTEN DRUK. Op uitdrukkelijk verlangen van de Uitgevers is bij do samenstelling van dit boekje er naar gestreefd, om daarin niet moor to geven dan hot gewone Maleisch, dat de hoofden en beschaafde inlanders

op Java spreken en schrtjven. Men zoeke hierin dus niet uitsluitend zuiver Riousch of Djohorsch Maleisch, want nevens de echt Maleische woorden en vormen komen er ook Javaansche en Soendasche, alsmede dialectisch Bataviasche on andere uitdrukkingen in voor. Ook is hot Hollandsch-Maleische gedeelte met hot oog op den beperkten omvang, then dit boekje hebben mocht, voor zoover doenlijk bekort, door er alleen de meest gebruikelijke woorden in op to nemen. Bij hot niet vinden van eenig woord zal de gebruiker dus de synoniemen daarvan moeten zoeken. Wat de plantennamen betreft, doze ziju ontleend aan FILET'S Plantkundig Woordenboek. Dat dit boekje moge beantwoorden aan hot doel, waarvoor hot is samengesteld ! 's-RAGE, Mei 1895. L. TH. MAYER. KORT BEGRIP DER MALEISCHE WOORDVORMING EN SPRAAKLEER. Alphabet. Hot Maleisch kent 18 medeklinkers en 5 klinkers. Uitspraak. Do meeste medeklinkers worden als de onze uitgesproken, enkele eenigszins anders, als de g = g bijv. in hot Fransche garCon; h : aan het begin van een woord meest niet, aan het eind van een woord hoorbaar; tusschen twee verschillende klinkers valt zij geheel weg, tusschen twee gelijke klinkers is zij echter duidelijk hoorbaar, evenals in vreemde woorden ; k : als sluitletter dikwijls niet hoorbaar; p en t aan het eind van een woord meer als b en d, dus zacht; s : altijd scherp. Twee naast elkander staande medeklinkers kunnen niet samen worden uitgesproken; daartusschen hoort men altijd min of meer duidelijk een e. De medeklinkers djim, tja, nga en nja, die wij door dj, tj, ng en nj teruggeven, zijn enkelvoudige medeklinkers, zoodat de voor de transcriptie daarvan gebruikte letters niet mogen worden gescheiden. De klinkers zijn, a, e, i, o, oe en worden uitgesproken a ais onze a, doch iets korter, in enkele streken ook als o of a en als o of e ; e als onze e en 6; e als stomme e; i als onze ie, nooit zoo kort als onze i bijv. in tik. VIII o als onze oo en O; oe als onze oe. Do klank e wordt meest in de voorlaatste of de derde lettergreep van achteren gehoord. Voorts bestaan de tweekianken ai als e of ei en au als au of o uitgesproken. Woordvorming. De meeste stamwoorden in hot Maleisch zijn tweelettergrepig; de eenlettergrepige worden gewoonlijk door voorvooging van do klanken a, e, 1 of oe tweelettergrepig gemaakt. De eigenlijk gezogde woordvorming geschiedt door a. voorvoegsels ; b. tusschenvoegsels ; c. achtervoegsels ; d. verdubbeling van hot grondwoord en e. samenstelling, waarover nader. Klemtoon. De klemtoon, die zeer zwak is, valt gewoonljjk op de voor-

laatste lettergreep, en, als doze stom is, op de laatste, zelfs al heeft hot woord eon achtervoegsel. Vormveranderingen. Vormveranderingen als verbuiging en vervoeging kent hot Maleisch niet. Een en hetzelfde woord kan zoowel eon substantief als eon adjectief of werkwoord enz. zijn, al naar gelang van den zin, waarin hot voorkomt. Zoo kan bijv. sakit zoowel ziekte, als ziek en ziek zijn, beteekenen, enz. De voorvoegsels (praeflxen). Doze zijn 1. me, steeds gevolgd door eon neusklank, behalve wanneer hot grondwoord begint met eon 1, r, j, w; dient ter uitdrukking van den actieven vorm van alle werkwoorden in hot Maleisch ; en geeft in hot algemeen eon handeling to kennen, waarbij dat, wat door hot grondwoord beteekend wordt, to pas komt, als a. is hot grondwoord do naam van eon werktuig, enz., dan beteekent hot werkwoord iets met dat werktuig enz. doen, bijv.: mematjoei, membedil, mend jaring, mengoentji, enz. b. geeft hot grondwoord eon hoedanigheid of eigenschap aan, dan beteekent hot werkwoord, dat hot subject die hoedanigheid enz. heeft, zich voordoet als door hot grondwoord is aangogeven, bijv.: merapoeh, meranting, menggombala, enz., en c. is hot grondwoord plaats- of richting-aanduidend, dan beteeIx kent het werkwoord, zich in die richting, naar die plaats bewegen, bijv.: mendarat, merantau, mengoelon, mengiri, enz. 2. pe of per, tot vorming van substantieven, die wij in het Hollandsch aangeven door den infinitief als substantief; meestal dienende als de determinatieven van andere substantieven en dan beteekenende het middel enz., waarmede een handeling geschiedt, en tot vorming der noemers van breuken, als : pemboeroe, pendjaga, pemidjet, perboeroe, perampat, enz. Met hot aanhechtsel an geeft zulk een substantief aan a. de plaats, de oorzaak, de tijd, het middel eener handeling, bij v.: perlindoengan, perhiasaan, persinggahan, enz. b. plaatsnamen, die aanduiden waar to vinden is enz., wat door het grondwoord wordt beteekend, bijv.: perapian, pergelangan, enz., en c. een rang, stand of collectie, bijv.: perdaraan, pertoenan, enz. Als verkorting van para dient dit voorvoegsel pe of per ook om een meervoud of verzameling aan to duiden, bijv.: permanteri, perpatih, enz. De aldus gevormde woorden kunnen ook den actieven werkwoordsvorm met het praefix me, dan tot mom vervormd, aannemen en worden dan transitieve werkwoorden, die beteekenen a. dat hot subject hot object maakt tot dat, wat hot grondwoord aanduidt, wanneer dit grondwoord een substantief is, bijv.: memperisteriken, mempergoendik, enz. b. dat hot object door de working van hett subject de eigenschap krijgt, enz., die door hot grondwoord wordt aangegeven, bijv.: memperbaik, memperbanjak, enz. terwijl c. do beteekenis van hot werkwoord dikwijls daardoor niet verandert, maar hot voorvoegsel per of pe alleen dient om er een sierlijken vorm aan to geven, bijv.: mempereboet = mereboet, memperhimpoen = menghimpoen, enz. 3. ka dient a. tot vorming van de substantieven kahendak en kakasih, de eenigen in hot Maleisch, die dit voorvoegsel hebben;

b. tot vorming van rangschikkende en verzamelende telw oorden, al dan niet voorafgegaan door hot betrekkelijk voornaamwoord fang, naar gelang dat hot telwoord bijwoordelijk dan wel bijvoegelijk gebruikt wordt, bijv.: kadoewa, kalima, enz. x c. tot vorming van bijwoorden van plaats en voorzetsels, die een richting ergens heen aanwijzen, bijv. kasitoe, kasana, enz. d. in verbinding met het achtervoegsel an A. tot vorming van substantieven, die beteekenen 1. de benaming van het object der handeling, bijv.: kapertjajaa.n, kadoedoekan, enz. 2. een infinitief als substantief gebruikt, bijv.: kadatengan, kaberkatan, enz. 3. de plaats, waar iets of iemand is, woont, bijv.: kademangan, kajangan, enz. en 4. een substantief met ons achtervoegsel heid, dom of te, bij v.: kamoeliaan, kabesaran, enz. B. tot vorming van hat passief der werkwoorden (met de beteekenis van een passief deelwoord), waardoor wordt gezegd, dat hat object verkeert in den toestand, door hat grondwoord aangegoven, bijv.: kapanasan, kabakaran, enz. Van transitieve werkwoorden afgeleid kan daze passieve vorm in onze taal dikwijls worden teruggegeven door hat achtervoegsel baar of lijk, of door den infinitief met hat voorzetsel te, bijv.: kalihatan, enz. N.B. Nu en dan hoort en ziet men ook een passief gebruiken met ka alleen, zonder hat achtervoegsel an, bijv.: katabok, kapoekoel, enz., doch dit is geen zuiver Maleische vorm, daar een dergelijk passief in hat Maleisch met hat praefix di bestaat. 4. tar: dient tot vorming van werkwoordsvormen, met de beteekenis: a. van hat passief deelwoord, bijv.: terikat, tertjitak, enz. b. dat hat object kan ondergaan of hat subject kan verrichten, wat door hat grondwoord wordt aangegeven, bijv.: terangkat, terdjalan, enz. c. van iets toevalligs, iets onvoorziens, bijv.: t5rsepit, terboeka, enz. d. dat hat subject onwillekeurig, bij ongeluk, bij toeval, enz. de handeling verricht, die in hat grondwoord opgesloten ligt, bijv.: teringat, terdoedoek, enz. e. van een superlatief, bijv.: teramat, terlebih, enz. on f. van woorden, die eon gemoedsaandoening, enz. aangeven, bijv.: terkedjoet, enz. 5. bar: dient tot vorming van intransitieve werkwoorden en adjectieven met de beteekenis XI a. dat het subject doet of zijn beroep maakt van hetgeen door het grondwoord wordt uitgedrukt, wanneer dit een verbale stam is, bij v.: bertikam, brtemoe, enz. b. dat het subject tengevolge van een handeling in den toestand komt, then het grondwoord aangeeft, bijv.: berdjemoer, berlindoeng, enz. c. dat het subject heeft of k~ijgt wat het grondwoort zegt, bijv.: branak, berlaki, enz. d. dat het subject een intransitieve handeling verricht, waaraan het grondwoord ten grondslag ligt, bijv.: bekerdja, bermalem, enz. e. dat het subject is of zich gedraagt als wat door het grondwoord wort dt aangegeven, bij v.: berkoeli, berboe-

djang, enz. en f. dat het subject de hoedanigheid krijgt, die door het grondwoord, dat dan een adjectief is, wordt beteekend, bijv.: berbanjak, bersetia, enz. Met het achtervoegsel kan of ken vormen deze afleidingen ook werkwoorden met causatieve beteekenis, bijv.: berlandjoetken, enz. Dit voorvoegsel ber dient ook tot vorming van verzamelende telwoorden, waarbij het grondwoord dikwijls ook verdubbeld wordt, bijv.: bhrdoewa, enz. 6. di (alleen bij transitieve werkwoorden) dient tot vorming van het zuiver passief met dezelfde beteekenis als in het Hollandsch, bijv.: di pikoel, di bawa, enz. Wordt het handelend subject genoemd dan komt er gewoonlijk het woordje oleh voor, evenals in het Hollandsch door, bijv.: di bawa oleh anakkoe, enz. Bij woorden die een ongeluk, enz. beteek enen, wordt di wel eens vervangen door kena, bijv.: di tipoe = kena tipoe, enz. 7. koe (ook akoe, hamba, sahaja, patik, enz. en in het meervoud kami, kita, akoe skalian, enz.). geplaatst voor den onveranderden stam van het werkwoord, dient ter aangeving van het subjectief passief van den eersten persoon, bijv.: koelihat, koekirim, enz. 8. kau (ook angkau, engkau, toean, toeanhamba, toeankoe, enz. en in het meervoud kamoe, enz.) dient evenals koe ter aanduiding van het subjectief passief, doch van den tweeden persoon, bijv.: kaulihat, enz. XII 9. sa dient tot vorming van a. telwoorden en breuken, bijv.: sapoeloeh, sabelas, satengah, saparo, enz. b. bijwoorden, dikwijls met verdubbeling van het grondwoord en achtervoeging van nja, bijv.: sasoenggoehnja, sabolehbolehnja, enz. Dit sa heeft ook de beteekenis van met, gansch, geheel, gelijk als, enz., bijv.: sagoenoeng, saroepa, enz. Tusschenvoegsels (infixen). Deze zijn m, r, 1, en gems, en vormnn toestandswoorden met de beteekenis van frequentatieven,' bijv. gemoeloeng, kerenjoet, selidik, gemerintjing, enz. Achtervoegsels (suffixen). Deze zijn 1. i. vormt in het algemeen werkwoorden, die beteekenen eon handeling, die tot direct object heeft de persoon, de plaats, enz. waar, waarin, waarop, waarnaar die handeling gescbiedt. a. Als het werkwoord zender dit suffix die persoon, enz. reeds tot object heeft, dient dit suffix alleen om de betrekking tusschen subject en object nauwer to maken, bijv.: menjoerat, men j oerati, enz. b. Is de stam intransitief, dan wordt het werkwoord door i transitief, bijv.: menaiki van naik, melaloel van Woe, enz. c. Bij werkwoorden, van niet-verbale st,ammen afgeleid, beteekent dit suffix, dat het subject aan het object geeft, enz. wat door het grondwoord wordt aangeduid, bijv.: menamai van nama, menempati van tempat, enz. Het suffix i wordt dikwijls ook in de plaats van het suffix kan gebruikt, en kan oak met het praefix per samengaan, doch alleen sierlijkheidshalve of om meer nadruk aan to geven, zonder verandering van de beteekenis van het werkwoord, bijv.: melepasi - melepasken, memperbanjaki = memperbanjakken, enz. 2. kan (of ken), scheidbaar en niet-scheidbaar dient tot vorming van werkwoorden met de beteekenis

a. (wanneer het grondwoord de naam is van een voorwerp) dat het subjet dat voorwerp gebruikt, enz. om de handeling to verrichten, bijv.: membehasaken van behasa, memarangken van parang, mengoeroengken van koeroeng, memendjaraken van pendjara, enz. b. (wanneer het grondwoord een beweging aangeeft), dat het subject het object in die beweging doet deelen, bUv.: melariken van lari, enz. XIII c. van eon handeling voor, ten behoove van, enz. eon persoon of zaak, die dan genoemd wordt, bijv.: membikinken, mentjehariken, enz., en d. dat hot subject maakt, dat hot object wordt, doet, enz. wat het grondwoord zegt, bijv.: mendjatohken van djatoh, menidoerken van tidoer, enz. Een transitief werkwoord met hot causatief achtervoegsel kan, geeft to kennen, dat hot object gegeven wordt, om er mode to doen, wat hot grondwoord zegt, bijv.: membawaken, enz. Dit suffix kan ook samengaan met hot praefix per, doch daardoor wordt de beteekenis van hot werkwoord niet veranderd ; dit bijgovoegde per dient dan alleen tot versiering, bijv.: membit jaraken = memperbitj araken, enz. 3. nja, dient a. als bezittelijk voornaamwoord van den derden persoon of ook als lidwoord, bijv.: koedanja = zijn (haar) paard, ook = hot paard, enz. b. (met of zonder oleh) tot vorming van hot subjectief passief van den derden persoon, waarbij hot grondwoord hot voorvoegsel di krijgt, bijv.: diperboewatnja, di ambil olehnja, enz. 4. an tot vorming van afgeleide substantieven a. met de beteekenis van eon infinitief als substantief gebruikt, bijv.: ikatan, atoeran, enz. b. (dikwijls met verdubbeling van hot grondwoord) met een collectieve beteekenis, bijv.: laoetan, tanem-taneman, kajoe-kajoean, enz. c. (dikwerf made met verdubbeling van hot grondwoord) een gelijkenis, gelijkheid aan, enz. aangevende, bijv.: ramboet, ramboetan, - baris, barisan, enz. d. benamingen beteekenende van zaken, enz., die do eigenschap hebben, vertoonen, etc., welke door hot grondwoord wordt aangegeven, bijv.: manis, manisan, enz. Dit achtervoegsel an dient ook tot vorming van bijvoegelike naamwoorden (afgeleid van namen van kleuren met verdubbeling van hot grondwoord) en kan samengaan met de voorvoegsels pe of per, ka (zie aldaar) en bar, bijv.: hitem-hitsman, perboewatan, kakoewatan, berlari-larian, enz. Verdubbeling van het grondwoord. Hierdoor wordt een veelvoudigheid van handeling of een meervoud aangegeven ; ook de XIV meeste bijwoordelijke uitdrukkingen worden op die wijze gevormd, bijv.: berkata-kata, djalan-djalan, soenggoeh-soenggoeh, enz. Deze verdubbeling of herhaling van hat grondwoord kan met hat achtervoegsel an ook een gelijkenis aangeven met hetgeen door hot grondwoord wordt bedoeld, bijv.: anak-anak-an, roemahroemah-an, enz. Samenstelling. Hiervan bestaan twee vormen, nl.: a. waarbij hat bepalende woord voor hat hoofdwoord komt, meest aan vreemde talen (hat Sanskrit voornamelijk) ont-

leend, bijv.: soeka-tjita, doeka-tjita, enz., en b. waarbij hat omgekeerde plaats heeft (de meest gewone vorm), bijv.: papan-tjatjoer, anak-ajam, djoeroe-koentji, enz. Door daze nevenstelling worden meest benamingen van boomen, planten, vruchten, bloemen, vogels, visschen, bergen, rivieren, enz., aismede figuurlijke benamingen gevormd, als pohon kpala (njioer), boewah djamboe, kembang seroeni, boeroeng gelatik, ikan goerameh, goenoeng Gede, kadi Antj ol, enz. Ook dient de samen- of nevenstelling ter aanduiding der betrekking, die in hat Hollandsch door den genitief of door middel van hat voorzetsel van wordt aangegeven, bijv.: pintoe roemah, gelang perak, enz. Werkwoorden. Behalve do betrekkelijk weinige werkwoorden, die hun onveranderden stam behouden, zooals : doedoek, bangoen, tidoer, dating, pergi, enz., nemen alle Maleische werkwoorden in den actieven vorm hat voorvoegsel me met den correspondeerenden tusschengevoegden neusklank, wanneer hat grondwoord niet met een 1, r, j of w aanvangt, bijv.: mengambil, membeli, enz., maar melarang, meratjoen, mejatimken, mewartaken, enz. (Zie verder de voorvoegsels me, pe of per, tar, bar en de achtervoegsels i en kan hiervoren). Koppelwoorden. In hat Maleisch gebruikt men voor ons : zijn (bestaan) : ada. hebben : ada, verbonden met bagi, akan, pada. worden: djadi, mendjadi, ook nalk, masoek. heeten : bernama. schijnen : roepanja, al of niet verbonden met seperti. blijven: djoea, sahadja. Reflexieve werkwoorden. Daze worden gevormd met diri als object, xV verbonden met koe, moe, of nja tot dirikoe, dirimoe, dirinja al naar gelang dat de eerste, tweede of derde persoon bedoeld wordt, en beteekenen een handeling, die op bet subject zelf terugslaat. Reciproque werkwoorden. Deze werkwoorden, die eene handeling over en weder aangeven, worden gevormd a. door achter den grondvorm van hot woord den workwoordsvorm met me of ber to voegen, bijv.: tangkis-menangkis, temoe-bertemoe, enz. b. door achter bet met ber verbonden grondwoord, dat dikwerf ook verdubbeld wordt, bet suffix an to plaatsen, bijv: bertangkis-tangkisan, bersambat-sambatan, enz. Deze werkwoorden geven dikwijls oak een herhaling of veelvuldigheid der handeling to kennen, bijv.: bertjotjoran, enz. Ti jden van hot werkwoord. De tegenwoordige tijd wordt aangegeven met behuip der hulpwoorden ada, Magi, tengah, sekarang, enz. Do verleden tijd met soedah en telah en Do toekomende tijd met hendak, akan, maoe, nanti, kelak. Wijzen van het werkwoord. Do gebiedende wijs a. der intransitieve werkwoorden heeft den vorm van bet werkwoord met me of ber (tenzij dat bet die voorvoegsels niet aanneemt) verbonden met bet nadrukswoordje lah, dat er achter wordt geplaatst. Bij dozen vorm moot de derde persoon, van wien gesproken wordt, altijd genoemd worden. b. der transitieve werkwoorden wordt gevormd door kau (ook angkau, engkau, enz.) to plaatsen voor den onver-

anderden vorm van hot stamwoord, dat bij een bepaald bevel enz. ook bet praefix me kan behouden. Wil men zich beleefd uitdrukken, dan gebruikt men daarbij apalah kiranja, silakanlah, enz. Ook barang, moega-moega, haroes, biar, balk, mari, tjoba, enz. dienen dikwijls als hulpwoorden bij dozen vorm van het werkwoord. Wanneer hierbij pergi wordt gebruikt, staan zoowel dit als hot daaropvolgend werkwoord in de gebiedende wijs. Do verbiedende wijs wordt gevormd met djangan, djanganlah, enz. en soms met hot werkwoord in bet passief met di, wanneer de nadruk op hot verbod wordt gelegd. XVI Zelfstandige naamwoorden. Behalve de stamwoorden, die niet van anderen zijn afgeleld, als bijv.: roemah, poetera, anak, kambing, koeda, enz., heeft men in hat Maleisch ook substantieven, die gevormd zijn met ka, an en ka en an. (Zie daze voor- en achtervoegsels). Geslacht. Geslachten kent hot substantief niet; alleen hat natuurlijk geslacht voor levende wezens wordt wel eens uitgedrukt door laki-laki, lelaki of djantan - mannelijk, en perampoean, isteri, btina = vrouwelijk. Getal. Tusschen hat enkel- en meervoud der Maleische woorden bestaat geen verschil, doch dikwijis wordt ter aangeving van hat enkelvoud sa, sa'ekor, enz. en van hat meervoud segala, sekalian, semoea, enz. gebezigd. Ook wordt hat meervoud niet zelden uitgedrukt door verdubbeling van hat grondwoord, al dan niet verbonden met segala, enz. Bijvoegelljke naamwoorden. Zijn of stamwoorden, als : balk, enz. of afgeleide vormen met de achtervoegsels an, wan, man dan wel met hat voorvoegsel bar, bijv.: poetih-poetihan, boedak-boedakan, setiawan, hartawan, boediman, enz. Hot adjectief staat in hat Maleisch gewoonlijk achter hat substantief, behalve wanneer hat een adjectief van hoeveelheid is, of wanneer de voile nadruk daarop vallen moat, bijv-: koeda bagoes, makanan enak, perboewatan balk, enz., lima orang, sekalian orang, banjak orang, enz. Trappen van vergelijking. De trappen van vergelijking worden gevorm d als volgt de positief met sama, sama dengan of sa, de comparatief door eenvoudige opsomming der vergeleken wordende zaken en toekenning der hoedanigheid aan dat voorwerp, dat die hoedanigheid in do hoogste mate vertoont of bezit ; ook met dari, dari pads, lebih, lebih lagi, enz. de superlatief met tar, trialoe, terlampau, amat, sangat, maha, sekali, enz. Voornaamwoorden. Daze worden onderscheiden in a. persoonlijke, d. i. 1. voor den eersten persoon akoe (verkort koe), dakoe (na do woorden akan of dengan), saja, hamba, hambatoean, oeloen, patik, awak, beta, goewa, enz. in hat enkelvoud en kami, kita, akoe sekalian, enz. in hat meervoud. 2. voor den tweeden persoon : angkau (verkort kau), engkau, XVII dikau, toean, toeanhamba, toeankoe, jang dipertoean, j amtoean, padoeka, s6ripadoeka, datoek, loe, kowe, enz. in het enkelvoud en kamoe, kau orang, loe'orang enz. in het meervoud, en 3. voor den derden persoon : ia, dia, dianja, nja (achter een passief) zoowel in het enkel- als in het meervoud, en marika itoe, diaorang, enz. in het meervoud.

b. onbepaalde, d. z. men = orang. iemand = sa'orang. niemand = tiada sa'orang (siapa). wie ook = barang sa'orang, barang, siapa, siapa djoega. ieder = sasa'orang, masing-masing, tiap-tiap. iets = sasoeatoe, barang sasoeatoe, apa, apa-apa. niets = tiada apa-apa, tiada barang sasoeatoe. c. wederkeerende, d. z. zich = diri met koe, moe of nja, al naar gelang dat de eerste, tweede of derde persoon bedoeld wordt, en sendiri. elkander = satoe sama lain, sama sendirinja. zelf = sendiri. d. bezittelijke, d. z. voor den eersten persoon akoe, koe. voor den tweeden persoon kamoe, moe. voor den derden persoon ia, nja; ook verbonden met ampoenja of poenja, doch dan direct gevolgd door den naam van het bezeten wordend voorwerp. e. aanwijzende, d. z. van zaken : ini, itoe (meest achter het substantief geplaatst) en met djoega de beteekenis hebbende van dezelfde", van hoedanigheid : begin, begitoe, demikian. Deze woorden krijgen, wanneer zij als praedicaten voorkomen, gewoonlijk ook het aanhechtsel lah. f. vragende, d. z. van personen of zaken : apa, mama, siapa. van hoedanigheid : betapa, bagaimana. van hoeveelheid: berapa. g. betrekkeli jke, d. z. jang en nan, welke altijd aan het begin van een relatieven zin staan, ofschoon zij soms ook weggelaten kunnen worden. Deze voornaamwoorden dienen soms ook als bepalende X VIII lidwoorden, en worden ook (althans jang) niet zelden gebruikt als voegwoorden. Telwoorden. Deze kan men onderscheiden in hoofdtelwoorden en ranggetallen. De hoofdtelwoorden van 1 tot 9 zijn : satoe, doewa, tiga, ampat (empat), lima, anem (enem), toedjoeh, delapan, sambilan (sambilan). van 11 tot 19: worden gevormd door voor hat woordje betas do hoofdtelwoorden 1 (dat sa wordt) tot 9 to plaatsen. van 21 tot 29: worden, evenals die van 11 tot 19 gevormd doch met hat woordje likoer. die getallen van de tientallige schaal uitmaken door tien = poeloeh honderd = ratoes duizend = riboe tienduizend = poeloeh riboe of laksa honderdduizend = ratoes riboe of keti millioen = joeta to verbinden met sa en do overige hoofdtelwoorden, on die getallen boven 30 uitdrukken door achter hat getal van hat tientallig stelsel do andere op voren aangegeven wijze gevormde telwoorden to voegen.

Bij hat tellen van levende wezens of andere voorwerpen worden dikwerf ook zoogenaamde classificeerende hulpwoorden gebruikt, die zijn o. a.: voor menschen orang voor dieren ekor voor levenlooze voorwerpen boewah, potong, panggal voor boomen batang voor ronde, kleine voorwerpen, enz. bootir, bidji, boekoe voor dunne, platte voorwerpen helai voor brieven poetjoek enz. Voor uitdrukkingen, als anderhalf, derdehalf, enz., wordt gebruikt tengah verbonden met hat hoofdtelwoord, dat hat cijfer aangeeft, waarvan de helft moat worden genomen, bijv. derdehalf = tiga tengah, d. i. hat derde (getal, enz.) half. De ranggetallen worden govormd met de voorvoegsels ka, al dan niet voorafgegaan door jang, bar, per en sa. (Zie daze voorvoegsels hiervoren). Voor de helft, half, zegt men in hat Maleisch satengah, XIX sab6lah, saparo; voor eerste Nvordt p6rtama gebezigd en voor alle bestaat de uitdrukking samoea, samoeanja. Voorts worden de vermenigvuldigingen aangegeven met kali, ganda, lapis, lipat, oak kian, do deelingen door bagi, bagian. Bijwoorden. Deze zij Jn: 6f stamwoordelijk, als: amat, sangat, b6lom, pe'rnah, enz. 6f gevormd door verdubbeling van het grondwoord, als: tibatiba, moela-moela, enz. 6f samenstellingen van een, dikwijls ook verdubbeld grondwoord met het voorvoegsel sa en het achtervoegsel nja, bijv.: sasoenggoehnja, sakoewat-koewatnja, enz. Ook wordt daaraan niet zelden de uitgang lah of pon toegevoegd, waardoor men dan bijwoorden van nadruk krijgt. Voorzetsels. De meest gebruikelijke zijn: di, ka, dari, pada, kapada, dari pada, akan, oleh, d6ngan, d6mi, hingga, kar6na, oentoek, enz. Voegwoorden. De meest gebruikelijke zijn: dan, atau, kalau, djikalau, t6tapi, akan t6tapi, maka, adapon, soepaja, enz. Tusschenwerpsels. Van deze woorden of uitdrukkingen bestaan in het Maleisch betrekkelijk weinige, als: hai, ja, adoeh, wah, ajo, tjis, ambol, tobat, enz. Ten slotte zij nog opgemerkt, dat vragen in het Maleisch meest worden gedaan met gebruikmaking als suffixen van de hulpwoordjes kah (bij nadruk in de vraag) en tah (uitsluitend achter apa en mana). Ook heeft men nog enkele woordjes die veel voor nal-nen of titels worden gebezigd, als: Sang voor namen van goden of vorsten en in fabels, enz. ook voor nainen van dieren; Si voor eigennamen van personen, die men familiaar kent; Dang (als titel) voor namen van vrouwen van rang, enz. en in fabels voor namen van visschen, en Hang voor namen van mannen en hoofden (eig. titel van hoofden in Malakka). Aala (Ar.), familie, geslacht, dynastie, ook : hoog, verheven. Ab (Ar.), (ook Tjepoe, Tjepoek) (Jav.), gesloten blikken of tinn en

bus of busje, zooals o. a. bij de verpakking van opium gebruikt worden. Aba, gloeien van hitte, het beet hebben. Aba (Ar.), (meervoud) voorvaderen, voorouders, enz., (enkelvoud) vader (in verbindingen Aboe bijv. Aboe-Bakar = de vader van Bakar, etc.) -- Mengabaken, iemand vader noemen, met aba betitelen, enz. Aba-aba (ook Abah-abah) (Jav.), tuig, huisraad, materialen, gereedschappen. Abad (Ar.), eeuw, eeuwigheid, in de toekomst voortduren, zonder eind, enz. ; Pada abad ini, in deze eeuw, in onzen tijd, enz. Abadi (Ar.), in de toekomst, eeuwig. Abadiat (Ar.), eeuwigheid. Abah, richting van iets, dat zich voortbeweegt ; Mengabah, zich voortbewegen, ook een richting aan iets geven ; Mengabahken, iets in een bepaalde richting doen gaan, enz. Abang(verkort ook Bang), l.oudere broeder of zuster (ook gebruikt als beleefdheidstitel tegenover anderen); 2. rood (eig. jav.) bijv. Belerang-abang, zwavel-arsenik ; 3. ook Abang-abang of Abangan, dakgoot, dakpijp tot MALEISCH-HOLLANDSCH. afvoer van water, enz. ; Mengabangken, iemand met abang aanspreken, als zoodanig beschouwen, behandelen, enz. Abdjad (Ar.), wijze van voorstelling en uitdrukking van het oude arab. alphabet en van de getallen tot 1000 door middel van de 28 letters van dat alphabet; gemeenlijk gebruikt voor : alphabet ; Dengan pengatoeran abdjad, alphabetisch. Abloer, zi a Boeloer. Abilah (Pers.), de kinderpokken, de echte pokken ; Abilah peringgi, ook Patek (Jav.), de spaansche pokken; Sakit abilah, de pokziekte, de pokken hebben. (Verg. Tjatjar, Toemboeh en Patek). Aboe, asch, ook stof (verg. Deboe) ; Tempat-aboe, aschbakje. Zie ook onder Aba. Aboek, stof, fijne meelachtige zelfstandigheid, molm, enz. ; Aboek

gergadji, zaagsel; Koewe aboek, een soort gebak. (Verg. ook Boeboek). Aboer, verkwisting, verkwistende aard ; Mengaboer en Mengaboerken, verkwisten, iets verkwisten ; Aboeran, verkwistend, verkwisting; Pengaboeran, id.; Pengaboer, verkwister; Orang pengaboeran (of - aboeran), iemand die alles verkwist. Achir (Ar.), einde, het laatste uiter st e, achterste, enz. ; Achirn j a, 1 2 ACHI. het einde, ten slotte ; Achir taoen, het einde van het jaar; Achirdjaman (of - zaman), einde des tijds, het laatste der dagen; Achir-napas (of nafas), de laatste ademtocht ; Mengachir, achteraan, to laat komen ; Mengachirken, als de laatsto doen komen, geheel achteraan stellen ; Pengachir, achterblijver, laatst aangekomene, de laatste; Achir-achirnja, ten laatste, ten slotte, eindolijk. Achirat (Acheirat) (Ar.), de andere wereld, het toekomstig leven, het hiernamaals (in tegenstelling van Doenia, de tegenwoordige wereld, deze wereld, enz.); Doenia-acheirat, het heden on het hiernamaals. Ada, zijn, bestaan, wezen, zich bevinden, aanwezig, voorhanden zijn, het zijn, het bestaan, het aanwezig zijn, enz.; Ada (in verbinding met pada, bagi of akan), hebben, bezitten, bijv. Radja itoepoen ada baginja saprang anak perampoean terlaloe elok parasnja = de worst had een zeer schoone dochter; Adanja (meest aan het slot van brieven, enz. en voorafgegaan door Demikianlah); zoodanig is het wezen er van, zoo is het; Mengada of Mengadaken, het aanzijn geven, voortbrongen, scheppen, tot stand brengen, maken, doen zijn, berokkenen, enz. bijv. Jang ada ditiadakannja; j ang tiada diadakann j a = wat is, doet hij to niet, wat niet is, doet hij zijn; Mengada-ada allerlei zotte dingen to voorschijn brengen, die niet to pas komen;

zich een ongepast air aanmatigen, enz. ; Ka-adann of Keadaan, wezen, bestaan, zijn, toestand, gesteldheid, aanzijn, enz. Adab (Ar.), beschaafd, minzaam, hoffelijkheid, welgemanierd, beADAP. schaafdheid, wellevendheid, welgemanierdheid, beschaafd zijn, goede manieren hebben, zich welopgevoed voordoen, hoffelijk zijn, enz.; Dengan adab, met hoffelijkheid, minzaam, op beschaafde wijze, enz.; Balik adab, ongemanierd, onbeschoft, onwelvoeglijk, ongepast, onfatsoenlijk, grof, enz. Adang (en Mengadang), wachten op iets, afwachten, in hinderlaag liggen, belagen, enz., ook hinderlaag, plaats van afwachting, enz. ; Pengadang, belager; degeen, die in hinderlaag ligt; belaging, afwachting; Peradangan, hinderlaag; de plaats, waar men iets of iemand afwacht, enz.; Adangadang, Kadang, Kadang-kadang of Terkadang, soms, bij wijlen, nu en dan, of en toe, enz. Adap(ookAdep,HadapenHadep), met het front, de voorzijde, het gezicht naar iets toegekeerd ; Mengadap of Mengadap, zich voor lets bevinden, iets voor zich hebben ; tegenover iets staan, voor iets komen, zijn opwachting maken voor, ook zich bezighouden met iets, enz.; Mengadep matahari mati, met hot gezicht staan naar de plaats, waar de zon ondergaat, dus naar het Westen gekeerd; Beradap moeka, van aangezicht tot aangezicht, enz. ; Adapan, wat men voor zich heeft, ook voorzijde, aanstaande, verloofde, enz. ; Kaadapan, voorzijde, voor, naar voren; Pengadapan, voorzijde, front, plaats, waar men voor iemand verschijnt, audientiezaal, enz. ; Pengadapan roemah, de voorzijde, het front van een huffs; Nasi-adap-adap, rijstkegel met schijfjes eieren enz. gegarneerd, die bij feesten voor den persoon, to wiens eere het feest gegeven wordt, geplaatst wordt; Beradap, ADAP.

tegenwoordig, aanwezig zijn; Beradap-adapan, tegenover elkander staan. Adapoen, en, voorts, wijders, nu, wat betreft, enz. (diem tot verbinding van een zin met een vorigen, waarin iets voorkomt, dat in dozen zin nader verklaard of toegelicht wordt).~ Adas (ook Adas pedes), venkel; Adas mania, anijs ; Minj ak adas, anijs-olie; Adas-poelasari, alyxia stellata, een geneeskrachtig kruid, waarvan de bast een aromatisch hars bevat. Adat (ook Hadat) (Ar.), gewoonte, gebruik, voorvaderlijk gebruik, wet op oude zeden en gebruiken gegrond, gewoonterecht, usance, vastgestelde boete, ook aard, geaardheid, temperament, enz., manier, manieren; Adat doeloe, Adat doeloe kala, ook Adat lama, oude gewoonte, ouder gewoonte, oud gebruik, naar oud gebruik, ouderwetsch, enz.; Adat 1embaga, vaste usance, geijkte gewoonte, enz. ; Adat negeri, 's lands wijs; Adat doenia, 's werelds loop; Adat-istiadat, krachtens usance; Adat perbehasaan, spraakgebruik, -- Adat poesaka, erfelijke gewoonte, Beradat of Taoe adat, weten hoe het behoort, wat do gewoonte is of meebrengt, beschaafd, enz.; Beradat, ook hot met het voorgeschreven ceremonieel verschijnen (van een vorst); Tiada taoe adat, linksch, onbesch aafd, ongemanierd, onbeschoft; Teradat, wat eenmaal als usance is aangenomen, getolereerd; Me1anggar adat, tegen de gewoonten indruischen, tegen de gebruiken zondigen, het gebruik, de voorvaderlijke instellingen schenden, enz.; Mengadatken, tot gewoonte maken, als gewoonte eerbiedigen, zich iets als gewoonte ADJA. 3 eigen maken ; Membawa adat, fatsoenlijke uitdrukking voor, do regels, de menses hebben; Adatnja, het is de gewoonte, gewoonlijk, zijn gewoonte, geaardheid, enz. is. Adawat (Ar.), vijandschap. Adik (Adis - verkort Dik, dis,

ook wel Ade), jongere broeder of zuster (familiair in het algemeen tegenover jongeren gebruikt, ook noemt do man zijne vrouw dikwijls zoo) ; Beradik, jongere broeders of zusters hebben, met jongere broeders of zusters in do wereld zijn, -- ook iemand als jongere brooder of zuster beschouwen, aannemen, enz. = Mengadikken, ieman d met Adik betitelen, Adik noemen, tot Adik aannemen, als zoodanig beschouwen, behandelen, erkennen, enz.; Adik lelaki, jongere brooder, broertje; Adik perampoean, jongere zuster. Adil (Ar.), rechtvaardig, doende wat recht is, ook billijk, rechtvaardig; Ka-adilan, (ook Adilat Ar.) rechtvaardigheid; Mengadilken, iemand re,-,ht doen wedervaren, ook rechtspreken, beslissen, uitmaken, enz. ; Pengadilan, rechtspraak, uitspraak, ook rechtbank, gerecht, enz. Adinda = Adik, (hoffelijker uitdrukking, en meer gebruikelijk in de eerbiedige of hoffelijke spreekwijze, ook in brieven). Adipati, heer (titel van javaansche hooggeplaatste ambtenaren). Adjafb (Ar.), wonderbaar, verwondering wekkend, wonderlijk, wonder, enz.; Terlaloe amat adjafb kakajaan Allah taala = Buitengewoon vreenld zijn de wonderdaden van Allah, den Hoogverhevene. Adjak en Mengadjak, aanmoedigen, aansporen, opwekken tot, uitnoodigen tot, voorslaan, aan4 ADJA. hitsen, verzoeken, overhalen tot; Pengadjak, de aanmoediger, uitnoodiger, verleider, ook de aanmoediging, enz. Adjal (Ar.), vastgestelde tijd, stervensuur, vastgestelde termijn, bepaalde termijn, bepaalde tijd van iemands levensduur, bepaalde tijd van iemands uiteinde of overlijden, do vooruitbepaalde dood ; Sampe ad j aln j a, zijn (stervens-)tijd is gekomen, zijn laatste uur heeft geslagen ; Be1om sampe adjalnja, zijn tijd is nog niet daar, zijn stervensuur heeft nog niet geslagen. Adjam (Ar.), Perzie. Adjan, drukken, person, drukking,

persing (bij ontlasting of bevalling). Zie Eden-Ngeden. Adjar, kluizenaar, godvruchtige eremiet of priester, heilige, boedaleeraar, ook Adjar-adjar. Adjar, leeren, onderwijs, onderricht, enz. (in het algemeen), Beradjar of Beladjar, leerende zijn, leeren, studeel en, onderwijs ontvangen, onderwezen worden, in de leer zijn, enz. ; Mengadjar, leeren, onderwijs geven, onderrichten, ook vermanen, kastijden, bestraffen ; Mengadjari, iemand leeren, onderwijzen, onderrichten, vermanen, bestraffen, kastijden; Mengadjarken, iemand iets leeren, onderwijzen, enz., ook icts laten leeren, iemand ergens in de leer doen, iets aan iemand leeren of doen gevoelen, vatten, begrijpen, enz.; Adjaran, wat onderwezen of geleerd wordt, les, wat iemand geleerd heeft, ontvangen onderwijs, ook leerling, degeen, die onderwezen wordt- of is; Peladjar ook Peradjar, leerling, degeen, die onderwijs krijgt, in de leer is, enz.; Peladjaran, wat onderwezen of geleerd wordt of moot worden, les, ook schooltijd, ADJI. tijd, gedurende welken men onderwijs geniet; Pengadjar, onderwijzer, degeen, die onderwijs geeft, leeraar; Pengadjaran, onderwijs, les, vermaning, berisping, straf; ook plaats, waar onderwijs gegoven wordt, school; Peladjaran, leer, watgeleerd, onderwezen wordt; Keras adjarnja, hij is strong bij hot onderwijzen; Deras adjarnja, hij is vlug in hot leeren ; Beladjar menoelis,leeren schrijven; Mengadjar kanak-anak, Kinderen leeren, onderwijzen ; Mengadjari sa'orang bebrapa ilmoe, iemand in verschillende vakken onderwijs geven, enz. ; Mengadjarken soeatoe ilmoe kapada sa'orang, aan iemand eon wetenschap leeren ; Koerang-adjar, onbeleefd, onbeschoft, brutaal, zonder vormen, driest, ongemanierd, lomp, onbeschaafd. Adji (= Adi), voortreffelijk, uit-

muntend (veelal in betitelingen van vorstelijke personen, en dergelijken, als Rama-adji, voortreffelijke vader). Adji, eon geheim tooverformulier of liever eon geheele klasse of soort van geheime tooverformulieron. Adji, leer, leerstelling (voorn. uit den Qoran on andere heilige Kitab's); Mengadji, leeren lezen (van godsdienstige werken, en meestal hardop), leeren (inzonderheid de godsdienstinstellingen, enz.), schoolgaan, onderwijs genieten, studeeren (bij eon goeroe of op eon priesterschool). Zie verder Hadji; Pengadjian, wat geleerd of gelezen wordt, ook plaats waar geleerd of onderwezen wordt. Adji-adji, raadslieden, ministers, enz. Adjidan (of Adjoedan), adjudant, ADJO. benaming van ondergeschikte politie-ambtenaren in de residentie Batavia. Adjoeng, orde, rangschikking ; Mengadjoeng in orde schikken, in slagorde stellen, ordenen, regelen ; Mengadj oengken : i ets (bijv. een leger) in slagorde stellen, tot den aanval gereed maken. Adjoer, zich zelven bedriegen, ook versterken, sterken, aanmoedigen; voorts : (Jav.) uit elkander, tot gruis, vergruisd, enz. (Lie Antj oer). Adjok, nabootsing, naaping; Mengadjok (ook Mengadjoki, mengadjokken), iemand nadoen, nabootsen, naapen, (voornamelijk met de bedoeling om hem to bespotten of bespottelijk to maken), ook napraten, nabauwen, bespotten; Pengadjok, nabootser, naaper, ook (Pengadjokan) nabootsing, naaping, bespotting, enz. Adoe, (hoffelijk) slapen, rusten, overlijden, slaap, rust, dood; Beradoe, slapen, enz.; Beradoe dengan, slapen bij, met, enz. ; Mangkat beradoe, overlijden, sferven, rusten bij of ingaan tot zijne voorvaderen (van vorstelijke personen); Peradoean, slaap,

rust, rustplaats. Adoe, klacht, bezwaar, bekiag; Mengadoe, kiagen, een klacht inbrengen, zich beklagen, ook klikken, verklikken; Mengadoei, iemand aanklagen, verkiagen, verklikken; Mengadoeken, eene klacht inbrengen, iets tot klacht doen strekken, over iets kiagen, eene zaak, enz., verklikken ; Adoean of Peradoean, klacht, wat tot klacht is ingebracht; Beradoe of Beradoean, elkander over en weder aanklagen, eene klacht wederzijds in to brengen hebben,procedeeren, enz. AEON. 5 Adoe, ophitsing, aanzetting, aanhitsing, ook botsing, carambolage, enz. Beradoe, tegen elkander in botsing komen, caramboleeren, tegen elkander vechten, enz. ; Mengadoe, tegen elkander ophitsen, laten vechten, ~strijden, loopen, enz. ; bijv. Mengadoe koeda, paarden laten racen, tegen elkander om het hardst laten loopen; Mengadoe andjing dengan babi oetan, honden tegen wilde varkens laten vechten, enz.; Mengadoeken, iets tot het voorwerp doen dienen, dat men in het strijdperk brengt, enz. ; Pengadoe, de persoon, die laat vechten, - ook het gevecht ; Peradoean, gevecht, strijd, wat of wie daartoe gebruikt wordt, enz. ; ook plaats, waar zulks geschiedt ; Peradoean koeda, race, races, wedrennen, ook renbaan enz. Adoeh (verkort doeh), ach ! wee! wee mij 1 ai, au, och ! (uitroep bij pijn, verdriet, enz.) Mengadoeh, weeklagen; Pengadoeh, weeklacht, (ook Pengadoehan), weeklager, enz. ; Adoehai (samentrekking van Adoeh en Hai) = adoeh, doch sterker. Adoek (Bat. Jav.), roeren, omroeren, fig. oak in beroering brengen, agiteeren, Mengadoek, het onderste boven gooien, door elkander halen, ook fig. iets in de war brengen, enz.; Tjampoeradoek, alles door elkander, verward, ook een soort zuur van allerlei groenten gemaakt. Adoen, net, netjes, keurig; Bera-

doen, keurig opgescliikt, net gekleed, enz. zijn; Mengadoen, keurig net opschikken; Adoenan, wat keurig en net opgeschikt is; Pengadoen, de persoon, die gewoon is, zich net en keurig op to schikken; ook opschikking. Adon (Jav.), mengsel, gemengd, 6 ADZA. deeg ; Mengadon of mengadoni, tot deeg mengen, ondereenmengen ; fig. ook tot een mensch vormen; Adonan, mongsel, deeg, beslag; Pengadon, monger of mengster (van deeg) ; Pengadonan, deeg, beslag, mengsel, vorming (tot mensch), ook voorwerp, waarin hot mengen geschiedt. Adzab (Ar.), = Siksa, straf, ellende. Adzan (Ar.), openbare uitroeping (inzonderheid van hot uur des gebods), oproeping tot hot gebed, aankondiging van hot uur des gebeds; Mengadzanken, in hot openbaar uitroepen of aankondigen (voorn. hot uur des gebeds). Aflat (Ar.), welvaren, welstand, gezondheid, heil, gezond, welvarend. Sihhat wa'1-aflat, gezondheid en welstand (veel als wensch gebruikt in brieven). Aga (ook Agak), pralerig, ijdel, ook : Mengaga; overwegen, beproeven, probeeren, beleefd eon bevel geven; uitnoodigen om iets to doen ; Mengagaken dirt, zich zeif verheffen, pralen op zijne eigen deugden, enz. Agah, brutale blik, strakke blik; Mengagah, iemand van nabij, strak, uitdagond aankijken, Ber. agahan, elkander strak, uitdagend aankijken, (bujv. van vechtende hanen). Agahari, middelmatig, gematigd, hot midden houdend; Panas agahari, matige hitte ; Harga agahari, middelmatige prijs. Agak, dreigende houding; Mengagak, dreigen, een dreigende houding aannemen; Mengagakken, met iets (een wapen, enz.) dreigen ; Agak, agak-agakan, ook opgeblazen (van verwaandheid), verwaand, fatterig, enz. Agak, gissing ; Mengagak, gisson, radon; Agaknja of agak-

AGOE. agak, naar gissing, vermoedelijk, denkelijk, bij gissing enz.; Mengagak-agak, gissen, berekenen, berekening maken, taxeeren. Agama, (ook Oegama of Igama), geloof, godsdienst,religie; Agama mesehi of Agama kristen, Christelijke godsdienst; Agama Islam of - selam, Mohammedanisme, Mohammedaansch ge. loof ; Agama boeda, Boedisme, ook Brahmaisme, en hot Heidendom ; Agama hindoe, Hi nd o eisme; Sa'agama, van hetzelfdo geloof, enz. ; Orang sa'agama of Sa'agama, geloofsgenoot, enz. Agar, mits, als maar; Agar soepaia, opdat, ten einde. Agar-agar, Plocaria candidia, eon soort eetbaar zeewier, gelatine, vischlijm. Agas (ook Agas-agas), kleine lastige vliegjes, die vooral tegen den avond in groote groepen rondvliegen, en dikwijls pun in de oogen veroorzaken (verg. ook Rengat). Agel (Jav.), bast van den Waroeboom, waarvan garen of touw gemaakt wordt; Tali-agel, dergelijk touw, touw van agel. Agem (Jav.), zooveel als tusschen don duim en den middelsten vinger kan worden vastgehouden ; maat voor een bos padi, gras enz. Agoeng (Jav.), groot, voornaamste ; Tiang agoeng, de groote mast; Lajar agoeng, hot groote zeil; Orang Agoeng of Agoeng-agoeng, de grooten, do n otabel en. (Dit woord komt dikwijls voor in titelaturen; Ratoe agoeng, in sommige streken do titel van de eerste gemalin van den vorst, enz.). Agoes, (verk. van Bagoes) komt alleen in titels voor; Mas-agoes, titel van mindere adellijken of beambten, die den Radenstitel AHAD. niet mogen dragen, dock toch niet tot het yolk behooren, (meestal zoolang zij minderjarig of ongetrouwd zijn, daar zij anders eenvoudig Mas worden genoemd).

Ahad (ook Hari ahad), de eerste dag der week, Zondag; Malem Ahad, Zaterdag-avond of nacht, of de avond of nacht van Zaterdag op Zondag (omdat de inlander rekent, dat de dag aanvangt to 6 uur 's avonds, dus btj den zonsondergang op den vorigen). Ahli, yolk, familie, lid, medelid van een gezin; Ahli negeri, burger, burgers; Ahli divan of Ahli mahkamah, lid van een raad. Ahli, bekwaam, bedreven, enz. ; Ahli'oelnoedjoem, sterrewichelaar, astroloog ; Ahli'oelibadat, do orthodoxen of godsdienstigen, die trouw hunne godsdienstplichten vervullen, zich trouw aan de voorschriften daarvan houden, goad op de hoogte daarvan zijn, enz. Ahmak (Ar.), d waas, gek. Ajah, vader (beleefder dan Bap&'), in het algemeen gebruikt tegenover iederen bloedverwant die hooger in graad staat, niet uitsluitend tegenover vorstelijke personen; Ajah soedara, oom of vaders of moeders brooder; Ajah toea, vaders of moeders oudere of oudste broeder; Ajah moeda, vaders of moeders jongere of jongste broader; Ajah boengsoe, Ajah ketjil, vaders of moeders jongste broader; Ajah tengah of Ajah alang, vaders of moeders middelste broeder; Ajah toenggal, eenige broader van vader of moeder; Ajah mentoea ~of -- mertoea, schoonvader; Berajah, in hat bezit zijn van ajah's, ook : zich ajah noemen tegenover AJAM. 7 eon jongeren aangesprokene; Mengajahken, iemand ajah noemen, als zoodanig erkennen, aannemen, behandelen, beschouwen, enz. ; A j ah-anda, beleefde betiteling(vader, vorstelijkevader, enz.) in brieven van minderen tegenovergrootenofouderen, enz. Ajak, zeef voor droge waren; Mengajak, zeven, door een zeef schudden, ook : aanslaan (van een zeil) en met hat achterste of achterdeel schudden, heen en weder slingeren (van mensch of

dier bij het gaan, enz.); Ajakan, wat gezeefd is, zeefsel, ziftsel ; Pengajak, degeen, die zeeft, ook die zijn achterste beweegt; hat zeven, de handeling van bet zeven; Pengajakan, zeef; Ajakajak, eon spin op hooge pooten, waarop hat dier voortdurend schommelt. Ajam hoen, hoenders; Ajam lelaki of -djantan ook Djago (Jay.), haan; Ajam betina of --perampoean, hen, kip; Ajam biang, ook Babon (Jav.), leghen of hen met kuikens; Ajam dedara, --panggangan (van jonge hanen ook Lantjoer), slachtkip, halfwassen hoen, geschikt voor hat braadspit, enz. ; Ajam kebiri, kapoen ; Anakaj am, kuiken ; Ajam wlanda, kalkoen ; Ajam moetiara, parelhoen; Ajam katik of --bate, dwerghoen of Bantam ; A jam kriting of -walik, krielhoen met bovenwaarts gekrulde veeren Ajam boentoeng of toekoeng, hoen zonder staart of zonder lange staartveeren, of ook, waarvan de vrij korte staartveeren benedenwaarts gekruld zijn; Ajam biroega, -oetan of -alas (Jav.), boschhoen, boschhaan of boschkip; Ajamajam, soort strandlooper; A,jamajaman, waterhoen. 8 AJAN. Ajan (ook Ajan-ajan), toevallen vallende ziekte, duizeling, Ajanajanan, de vallende ziekte hebben, door duizelingen geplaagd ; Ajan, ook een soort blik, ijzerblik. Ajer (ook Ajar, Aer), water vocht, zog, nat, ook glans, waas, blood uit een versche wond : Ajer teh, thee (drank); Ajer kopi of -kahwa, koffie (drank) ; .Ajer soesoe, melk ; Ajer goela, suikerwater; Ajer madoe, honig, ook honigwater; Ajer minoem of Ajer kala, drinkwater; Ajer laoet, zeewater; Ajer kali of -soengel, rivierwater; Ajer soemoer, of Ajer perigi, put. water;Ajer soember, bronwater; Ajer mandi, badwater; Ajeroed jan, regenwater; Ajer bekoe ook Ajer batoe, gestold, bevro-

ren, versteend water, ijs; Ajer seni of -kentjing, urine; Ajer mata, traan ; Ajer wianda, Seltzerwater of in hot algemeen mineraalwater; Ajer dingin of adem, koud, frisch water; Ajer angst, lauw water; Ajer panas, warm, kokend water, ook warme bron ; Ajer mas, vloeibaar verguldsel; Ajer perak, vloeibaar zilver (voor hot verzilveren, enz.); Ajer mawar, rozewater; Ajer wangi, odour; Ajer samba j ang of --moetlak, water voor do reiniging voor hot gebed ; Ajer makroeh, water, dat niet geschikt is voor de reiniging van hot lichaam; Ajer asin, zout water, zeewater; Ajer anta of -antah, brak, ziltig water; Ajer tawar, zoet water: Ajerpasang,: naik of-besar, vloed, springtij, hoogwater; Ajer soeroet of toeroen ; eb of laag; water; Ajer garem, pekel; Ajer kapoer, kalkwater; Ajer djeroek, limoensap; Ajer kan dji, stijfs el -water, het water, dat AJOE. bij hot koken van rijst in een pot, afgeschept of afgegoten wordt en min of moor slijmig is; Ajer saboen, zeepwater, zeepsop; Ajer keras, sterkwater, ook sterke drank; Ajer timah, foelie voor hot soldeeren; Ajer rasa of Rasa, kwikzilver; ,Ajar teboe, suikerrietsap; Ajer setaman, water (met bloemen uit een tuin), gebruikt tot badwater bij plechtige gelegenheden, als huwelijks-, zwangerschaps-, geboorte-feesten, enz.;Ajermoeka, de glans, uitdrukking van hot gelaat; Anak ajar, beekje, riviertje, zijrivier; Mata ajar, bron, wel, ook wel: kolk; Batang ajar, rivier ; Poeser ajer, kolk, draaikolk; Moeka ajer, oppervlak van hot water, waterspiegel ; Ajer deras of --berdjalan, stroomend, vlietend, levend water (ook Ar jer hidoep) ; Ajer diam, stilstaand water; Memboeang ajer, aan zijne natuurlijke behoeften voldoen; Boeang ajer (ook Qadla hadjat (Ar.), besar (ketjil) een ~groote (kleine) behoeftedoen;Berboeang-boeang

ajer, buikloop hebben, dysenterie; Ajer masing (Amb. mal.) = zout water, zeewater, de zee; Ajer masing pendek = eb ; Ajer masing tinggi = vloed; Kaki ajer = eon bron of we], midden in zee (? - zie ook Aman). Ajat, buis met korte tot boven do ellebogen reikende armen (nauwsluitend) ; -- ook good fortuin. Ajat, Qoranvers, vers; ook graf steen, zerk, wonderteeken. Ajo, kom ! kom aan ! wel aan.! voort ! marsch ! enz. .Ajoe (Jav.), schoon, mooi, lief, lieftallig, aanminnig (van vrouwen). Ajoem, eensgezind, bevriend (met slecht yolk) ; Mengajoem, met slecht yolk heulen, slecht yolk helpen, hulp verleenen, van hot AJOE. noodige voorzien, enz. ; Ajoeman, wat men aan slecht yolk verstrekt, verschaft, enz. Ajoen, slingering ; Mengajoen, been en weder bewegen (van iets, dat hangt), schommelen, wiegen, been en weder slingeren; Berajoen kaki of Berajoen- a,joen kaki, met de voeten of beenen schommelen, luieren, een dolce far niente genieten ; Ajoenan, wieg, schommel of wat als zoodanig dient of gebruikt wordt. A joeta (of joeta), millioen. Akal, verstand, beleid, raad, middel, dat men beraamt, list, streek, kunstgreep; Berakal, listig, vol streken (zijn), op alles raad weten; Poetoes- of mati akalnja, goon raad moor weten ; Mengakali, iemand foppen, bedriegen, door list iets ontnemen, beetnemen, enz., ook op listige wijze iets gedaan zien to krijgen of to verkrijgen; Akal mendateng, invallende gedachte, ingeving ; Main (bermain) akal, een middel weten to vinden tot, slinksche middelen aanwenden, enz. Akalbalig (of akilbaleg), mondig, tot den leeftijd der puberteit gekomen, huwbaar, volwassen. Akan (of aken), aangaande, ten opzichte van, betreffende, met betrekking tot, jegens, tot, naar, over, aan, om, voor, ten behoove van, wat betreft, nopens. (Dit voorzetsel drukt in bet algemeen

een beweging, eene richting ergens been uit en komt bij zijn menigvuldig gebruik in zeer verschillende beteekenissen voor, zelf als hulpwoord (voor bet werkwoord) tot vorming van hot futurum) ; Akan tetapi of Tetapi, maar, doch, edoch, evenwel, enz. ; Mengakan, streven naar, trachten naar, enz. Akar, wortel, slinger- of klimplant, kruipplant, oorsprong, grondALAH. 9 slag, beginsel ; Akar wangi, Andropogon muricatus, grassoort met welriekende wortels; Akar bahar, een zeegewas, meest zwart van kle ur, veel als lijfsieraden gebruikt; Berakar, wortelschieten, wortels hebben, ergens lang en vast gevestigd zijn, wortelen, geworteld zijn. Akas, vlug, gauw, knap, vaardig, handig, vlugheid, vaardigheid, knapheid, handigheid. Akbar (Ar.), groot, verheven ; Allahoe akbar ! God is groot ! Akik (Ar.), agaat, ook naam van een schelp, waarvan ringen, enz. gemaakt worden. Akoe, (na de woorden akan en dengan ook dakoe), ik (pers. voornw. v. d. 1eri pers.) ; Mengakoe, ik zeggen, d. i. zich zelven aanwijzen als do persoon, van wien iets gezegd of aan wien iets toegeschreven wordt, belijden, bekennen, zich tot iets verbinden, borg blijven, instaan voor, beweren, iets als hot zijne erkennon, erkennen als iets, zich toeeigenen, ook : van zich zelven sprekende Akoe gebruiken (beter Ber-akoe); Mengakoei, iets als bet zijne erkennen ; Mengakoeken, iets beweren, tegenover eon ander akoe bezigen, voor iets uitgeven, ook doen bekennen of erkennen; Akoean, wat door iemand als bet zijne erkend wordt, bewering, belijdenis, erkentenis, verklaring; Pengakoe, belijder, beweerder, bekenner, ook het bekennen, bet erkennen, enz. ; Pengakoean, belijdenis, bekentonis, bewering, erkenning, verbintenis, verklaring. Aksara (Sk.), (ook Hoeroef) letter, letterteeken.

Alah, onderdoen, bet onderspit delven, overwonnen worden, of zijn, verliezen, afleggen ; Mengalahi, ten onderbrengen, over10 ALAI. winnen, vermeesteren, bemachtigen, innemen, veroveren ; Mengalahken, iets of iemand ten onder brengen, doen bukken, overwinnen, iets bemachtigen, veroveren, enz.; Alahan, nederlaag; Feralhan, overwinning, verovering; Pengalah, overwinnaar. Alaihi (Ar.), over hem; Alaihi assalam,vrede over hem! Alaihi allanat, vloek over hem! Alaikoem (Ar.), over u; Assalam alaikoem of Salamalaikoem, (gewone groet), vrede zij over u 1 waarop gewoonlijk geantwoord wordt met: Wa alaikoem salam : en over u zij vrede ! Alam (Ar.), wereld, heelal, al wat daarin to vinden is, de schepselen, ook het yolk, de tijd, eeuw. Alamat (Ar.), kenmerk, kenteeken, adres, bewijs, vaandel; Beralamat, voorzien van een merk, van een adres; Mengalamatken, van een merk voorzien, adresseeren ; Alamat soerat, adres van een brief; Alamat perang, veldteeken, vaandel; Alamat kitab, titel van een book; Alamat-oelhajat, teeken van leven, bUy. eon geschenk bij een brief gezonden, enz. Alang, dwars, dwarsliggend, bintbalk, die in de breedte van het gebouw ligt, dijk, verhindering, beletsel, boom, sluitboom, (ook Palang) ; Alangan, lage zandof modderbank aan de monding van een rivier, ook verhindering, beletsel ; Djikaloe tiada ada alangan, sala dateng, als er goon verhindering is, zal ik komen; Peralangan, gebint; Mengalangken, een balk als hint opstellen ; iets dwars zetten of leggen ; Mengalangken lajar, hot zeil dwarsscheeps zetten. Alang-alang, Imperata arundinacea, lang, scherp gras, veel ALI. gebezigd tot het dekken van woningen, enz. -- ook: ontoe-

reikend, onvoldoende, middelmatig, (zie Kepalang). Alap (of Alab), langzaam, bedaard, Berdjalan alap santoen, langzaam, met afgemeten schreden gaan (van vrouwen). Alap-Mengalap, vruchten plukken, afstooten of afknijpen, inzamelon. Alap- of Alap-alap, eon roofvogel, een kleine soort valk (Astur trivirgatus, Astur sapi, Astur ginjeng, Microhierax fringillarius etc.). Alar-Mengalar, ongemanierd, op eene onbeschaamde of ongepaste wijze liggen. Alas, onderlaag, fundeering, fundament, grondslag, voetstuk, dekkleed; voering, onderstel; ook rroondve en of rondventer, bosch ; nga as, bekleeden, voeren, van een onderlaag voorzien; Mengalasken, lets een onderlaag geven, lets tot onderlaag doen dienen; Alasan, swat tot onderlaag dient; Pengalas, grondlegger, grondvester; Pengalasan, grondvesting, grondlegging, vestiging; Alas roemab, do fondanienten van een huffs; Alas kaki, voetbankje; Alas peraoe of Alas moeatan, onderlaag der lading, ballast. Alat, werktuig, oorlogstuig, gereedschap, uitrusting, ook aanleiding, reden; Alat keracljaan, rijkssieraden, rijksinsignien, Alat perang, krijgstoerusting, oorlogsmateriaal ; Alatan, wapening, gewapende bende; Alatan orang kalis, gewapende bends nomadische dajaks. Algodja (Port.), (of Legodjo), beul, scherprechter. Ali (mengali), gedurig voor iemand heen drentelen, iemand onder de oogen komen, ook Aleh, verzetten, wenden, keeren, slingeALIB. ren; Ali-ali. (Jav.), ring, slinger; Mengali-ah, slingeren, met een slinger, werpen, ook een aan eon touw gebonden steen enz. over een tak etc. been slingeren, om then naar zich toe to kunnen trekken. Alib (Jav.), bet na bet verstrijken (in de Vorstenlanden) van eon huurcontract nog to veld staande

gewas; ook do schadevergoeding, die de nieuwe huurder den vorigen daarvoor betalen moet, enz. Alif, naam der eerste letter van bet Arab. alphabet; -- ook jonkman, vrijgezel, enz. en penis; Alif of Alip (Jav.) naam van bet eerste jaar van een windoe of cyclus van 8 j aren. Alih (of Aleh), verplaatsing, verandering van plaats ; Mengalih, verplaatsen, van plaats veranderen, verhuizen, veranderen, draaien (van den wind), wenden, keeren, verzetten; Beralih, van plaats, richting, enz. veranderen ; Mengalihken, van plaats doen veranderen, verplaatsen, wijzigen, voor of ton behoove van iemand of iets veranderen, verzetten, keeren enz. ; Peralihan, verandering van plaats, bet zich verplaatsen, verhuizing, Pengalihan, verplaatsing, veranderen g, wiizlgmg. Alim, geleerd, geleerde, godgeleerde, ook schijnheilig, schijnheilige, (verg. Oelama). Aling, (z. v. a. Alang), beschutting, bedekking, beletsel; Mengalingalingi, iets bedekknn, voor iets staan, zoodat bet niet to zien is, beschutten, beschermen, iemand do hand boven het hoofd houden; Alingan, beschutting, bedekking; Kaalingan (Bat. Jav. = di-alingalingi), beschut, gedekt, bedekt, door iets wat er voor staat aan bet oog onttrokken. Alintar (ook Halilintar), donderALOE. 11 slag, inslaande bliksem, dondersteen. Alis (zie ook Kening), wenkbrauw. Alit, (gekleurde) rand om iets been, ook wat om iets been geslagen wordt, zooals een touw om een tol ; fig. beraming, ontwerp ; Mengalit, een (gekleurde) rand om iets maken, een touw of koord om iets winden ; beramen, ontwerpen; Pengalit, ontwerper; Pengalitan, ontwerp, omranding, omwinding. Allah, God (der Mohammedanen); Allah soebhanahoe wa ta'ala, God, de geprezene en verhevene; Allahoe akbar, God is groot! Alhamdoe'llilahi, Gode zij lof !

Bismillah, in den naam van God; La ilaha illa Allah, Er is geen God dan Allah (begin van het geloofsformulier der Mohammedanen) ; Demi Allah en Billahi, bij God (bij bet doen van een eed) ; Allah ta'ala, God, do Allerhoogste. Almari(gewoonlijkLemari)(Port.), kast; Almari pakean, kleerkast; Almari gantoeng, hangkast ; Almari makanan, otenskast, ook buffet; Almari kodok, kleine lage kast, ook buffet, hoekkastje, enz. ; Almari boekoe, boekenkas t ; Aimari katj a of -glas, glazenkast. Aloe (Jav.), rijststamper. Aloean, bet voorste deel of gedeelte van iets (inzonderheid van eon vaartuig) voorsteven, voorschip, ook voorhoede, spits, gids, en fig. voorganger, voorlooper, enz. richting; Temberang aloean, voorwant; Sa-aloean, alien in dezelfde richting, van eene richting. Aloen, defining; Mngaloen of Beraloen, deinen, in lange golven langzaam aanrollen (van het water). Aloen-aloen (Jav.), uitgestrekt, open vlakte of plein (meest voor 12 ALOE. woningen van inlandsche grooten). Aloer, geul, gleuf, yore, groef, gang (in een geweerloop), nauw vaarwater; Aloer ajar (ook Aloeran), beekje, kreekje, geul,nauw, smal vaarwater; Beraloer, gegroefd, gevoord (zijn), getrokken (van een geweerloop, enz.). Aloes (ook Haloes), fijn, dun, teeder, ook fatsoenlijk, welgemanierd, welopgevoed, subtiel, scherpzinnig, slim, geslepen, zacht van aard, zachtmoedig, bedaard; Bangsa aloes, geesten ; Adat aloes, fijne manieren, zachte aard, zacht van aard, enz. Alpa, vergeetachtig, achteloos, nalatig, oflbedaeht, zorgeloos ; Mengalpaken, iets achteloos behandelen, -vergeten. Alperes (Port.), vaanderig, officier. Amal, macht over iets, heerschappij, ambt,~bediening,~gebied, gewest; Mengamalken, beheerschen, besturen.

Amal, work, daad, vorrichting, handelwijze, een Gode welgevalJig work; Berboeat amal, een good, Gode welgovallig work doen; Mengamalken, iets goods doen, iets tot een good work aanwenden, enz. Arran = rustig, vredig (van een land, enz.) (Mol: mal) ook een bron of wel midden in zoo ? Amanat (Ar.), toevertrouwd good, ook vertrouwde, vertrouweling, vertrouwen. Amang, bedreiging; Mengamang of mengamang-amang, bedreigen ; Pengamang, bedreiger, dreigement. Amat, bovenmate, al to, zeer ongemeen, bijzonder, grootelijks, ook verbod ; Besar amat, zeer, to groot; Mengamat-amati, met aandacht beschouwen, good opnemen, met oplettendheid gadeslaan, ook verbieden; Pengamat AMBE. aandachtige beschouwer, ook degeen, die verbiedt; Pengamatan, nauwkeurige beschouwing, ook verbod. Ambal, geordende troop menschen, colonne, processie ; Ambalan, Ambalambalan, in processie, in colonnes oprukken, loopen, enz.; Ambal-ambalan (Jav.), ook geregeld aangelegde terrassen (in hot gebergte). Ambang (van een vaartuig), in zijne vaart belemmerd door to veal tuig, ook topzwaar (van iemand die dronken is, bijv.) en dorpel; Ambang di atas, bovendorpel; Ambang di bawah, benedendorpel (van een dour of venster) ; Memgambang, (zie ook Kambang), iota in zijne vaart belemmeren, in vaart doen verminderen; Pengambang, wat de vaart belemmert, tegenhoudt. Ambar, amber, anibergeur; Ambar koening of Batoe ambar, barnsteen; Ambar, ook flauw van snlaak (van tabak), zwak (van do stem). Ambaroe (of Ambaro), schooling, beschoeiing, kaai, kaaimuur. Amben (Jay.), (ook Amban, Ambin of Emban), doek ter bedekking van den boezem (der vrouwen) ; singel (van een zadel),

doek, sluier, riem, band, gordel, buikriem, buikband ; Memgamban of mengambin, iets door middel van eon over den schouder geslagen doek etc., op den rug dragon, bijv. een kind, een ransel, enz. ook iets (een kind, etc.) in een doek op de heup dragon ; Ambenan,, Ambinan, Perambinan, wat aldus gedragen wordt; Pengambin, die aldus iets op den rug draagt; Pengambinan, wat tot hot op die wijze dragon van hot een of ander gebruikt wordt, Amben (Jav.), rustbank, bank, verheven zitplaats, slaapstede. v AMBE. Ambet (Jav.), luur, luier; Mengambeti en mengambetken, een luier aandoen, een kind met een luier kleeden, enz. Ambil, nemen, halen, wegnemen; Mengambil, nemen, wegnemen, halen, aannemen, opvatten, ontleenen, aanhalen ; Mengambil anak, een kind aannemen, adopteeren, als zijn kind erkennen ; Mengambil ati, het hart winnen; Mengambil nama; een naam aannemen, Mengambilken, iets voor iemand halen, wegnemen, enz.; Ambilan, wat genomen wordt, aanhaling, opvatting, ontleening; Berambilambilan, (van twee familien), over en weder iemand (door aanhuwelijking), in de familie nemen; Salah ambil of - ambilan, verkeerde opvatting, misverstand ; Pengambil, degeen, die neemt, ontleent, ook gereedschap, etc., om iets to nemen, bijv.: Pengambil-ikan,vischtuig, gereedschap, om visch to vangen, enz. Ambles (Jav.), verzakt, verzonken, verzakken, inzinken, doorzakken, doorgezakt (in modder, enz.). Amboel, veerkrachtig, ook pruttelig, ontstemd ; Mengamboel, terugspringen (bijv. van een elastieken bal, enz.) afstuiten, weder opduiken, ook (Bat.) pruttelen, mopperen, uit zijn humeur zijn, enz. Amboeng, soort van pakmand, waarmede lasten op den rug gedragen worden ; Mengam-

boeng in zulk een mand dragen, iets in een riem over den schouder dragon, (bij v. een geweer), heen en weder slingeren of geslingerd worden, (bijv. op de golven); Amboengan, een-mansvracht ; Amboeng (Jav.), ook zoen, kus (op zijn inlandsch) ; Mengamboeng, zoenen, ruiken. Amboer,verspreid; Mengamboer, AMOK. 13 zich versproiden, zich verstrooien, snel uit elkander ga an, strooien, zaaiein, drijven; Mengamboeri, bestrooierl, bezaaien, enz. ; Beramboeran, verstrooid zijn, uit elkander gaan, enz.; Amboeramboer, naar alle richtingen verspreid; Amboeran, wat verspoeid wordt; Penamboer, hagels (om to schieten) ; Pengamboer, de persoon, die verspreidt, enz. Amboes, Mengamboes, (ook Hemboes) zich wegpakken, wegloopen, deserteeren, zijn vaderland, enz. verlaten, ook (Mengemboes) blazen, wind maken (met een blaasbalg bijv.), aanblazen; Amboesan of Emboesan, blaasbalg, blaasgereedschap, geblaas; Pengemboes, degeon, die blaast, blaasbalg; Pengemboesan, het blazon, geblaas, aanblazlng. Amboi, (uitroep) o, ach, we], kijk, verbazend! Ambon, kast, kist, kisting, ook de plaatsnaam Ambon of Amboina; Ambon-ambon, schanskorf, kisting, borstwering. Amin, amen! Amin tsoemma amin ! amen, ja, (nogmaals) amen! (meest aan hot eind van brievon of adressen). Amir, hoofd, opperhoofd, beveihebber, enz.; Amir-al (of -il) moe'minin, opperhoofd (de heer) der geloovigen, titel der Chaliven. Amis (Jav.Bat.), vies riekend, zooals de lucht van visch, bloed, enz., vischlucht, bloedlucht, enz. Amo (of Amoh) (Jav. Bat.), versleten, verstikt (van linnen enz.), onsterk, rafelig, verlegen. Amok, woede, ra.zernij, moord in arren moede; Mengamok, in razende woede alles overhoop loopen of stoken (ook van dieren), een verwoeden aanval doen,

amok maken, in woede moorden, enz.; Pengamok, de persoon die, 14 AMPA. of hot dier, dat amok maakt; hot amok-maken, enz.; Beramokamok-an, onder elkander woedend moorden; Mengamok kapal, eon schip afloopen. Ampas, overblijfsel, afval, uitkauwsel, bezinksel, drab, moor, neerslag, moor, enz.; Ampas teboe, uitgeperst of uitgekauwd suikerriet; Ampas kopi, koffiedik, ook do schillen van door pulpers gehaalde koffleboonen, afval der koffie. v Ampat (of Empat), vier, viertal ; Mengempat, de vierde zijn ; Berempat, met zijn vieren, vier in getal zijn, ook met zijn vieren iets doen, enz.; Berempatan, in groepen of hoopen van vier; Perempat, Perampat of Perapat, vierde, vierde deel; Perempatan, Perapatan, in vieren gedeeld, kruisweg, enz. ; Kaempat, de (hot) vierde, ook alle vier (meest echter met nja er achter); Ampatbelas, veertien ; Ampatpoeloeh, veertig; Ampatratoes. vierhonderd; Ampat riboe, vierduizend ; Ampat laksa, of Ampat-poeloeh riboe, veertig duizend ; Ampat ratoes riboe, vierhonderd duizend; Ampat joeta, vier millioen. Ampedal, maag van vogels. Ampedas, lever. Ampedoe, gal, galblaas. Ampela = Ampedal. Ampir (ook Hampir), bijna, nabij, dichtbij, enz. Zie verder Hampir. Ampo (of Ampoh), eetbare aarde, eetbare klei, kleine platte stukjes in de zon gedroogde of gebrande klei, die als snoeperei gegeten kunnen worden, ook zwavelkleur, zwavelkleurig. Ampoe, wat ondersteund wordt, bezitting, eigendom, voogdij, enz.; Mengampoe,ondersteunen,steunon, op do handen dragon, met de handen ondersteunen, onderANAK. zijn beheer hebben, beheeren,

besturen, waarnemen, bezorgen, ook water drinken uit een tuit of kraan door den straal in den mond op to vangen ; M engampoe soesoe, de borsten (met de handen of door middel van een corset, enz.) ondersteunen, ophouden, omhoog houden; Ampoean, ondersteuning, steun, beheering, wat ondersteund wordt of moot worden, enz., ook een titel; Tengkoe ampoean, do eerste vrouw van den vorst, sultane, koningin; Pengampoe, die ondersteunt, de voogdij uitoefent, hot beheer voert, enz., regent, beheerder, administrateur, voogd, enz. ; Pengampoe soesoe, keurslijf, corset. kleedingstuk om de borsten omhoog to houden ; Perampoean, vrouw, hot voorwerp, dat ondersteunt behoort to worden ; Mengampoeken, onder voogdij stellen of geven, opdragen. Ampoeh (of Ampoh), donker van kleur, met troebel water bedekt ; Mengampoh, overstroomen; onder water duiken, met water bedekt staan, enz.; Ampohan, watervloed overstrooming, zondvloed. Zie ook Ampo hiervoren. Ampoen, vergiffenis, vergoving, genade, gratie; Mengampoen en Mengampoeni, iemand vergeven, vergifrenis schenken, begenadigen ; Mengampoenken, iets vergeven, kwijtschelden, enz. Ampoenja, (bez. voornw.) zijn, er van, - ook bezit, bezitting, enz.; Mempoenja, hebben, bezitten Mempoenjaf, Tots hebben, bezitten, zijn eigendom noemen, enz. Ampoet (ook Hampoet), een platte uitdrukking voor paren, den bijslaap of coitus uitoefenen, enz. Anai-anai [ook Rajap (Jav. Bat.)], witte mier, termiet, ook weigeren, weigerend, onwillig. Anak, _kind, jong van dieren en ANAK. planten, onderdeel van een geheel, lid, gedeelte interest, inboorling; Anak laki-laki of 1e1aki (Bat.), zoon; Anak djantan, kind of jong van het mannelijk geslacht; Anak perampoean, dochter ; Anak betina, kind of jong van het vrouwelijk geslacht; Anak angkat (ook Anak ambil,

Anak poengoet) aangenomen, geadopteerd kind; Anak piara (ook Anak ambil, Anak poengoet), pleegkind, pupil; Anak piatoe, wees, weeskind; Anak dara, maagd, huwbaar meisje; Anak tiri, stief kind; Anak halal, ook Anak betoel, echt, wettig kind; Anak haram, onecht, onwettig kind; Anak soendel, Anak djadah, Anak gampang, id. (doch plat). Anak ajerkentjing, hoerekind; Anakbini, vrouw en kinderen, gezin ; Anak negeri of Anak benoea inboorling, inlander; Anak koeda, veulen; Anak ajam, kuiken ; Anak koentji, sleutel; Anak djebah, de doosjes van een beteldoos; Anak lidah, de huig; Anak peraoe, opvarende, matroos; Anak genta, klepel eener klok; Anak tangga, sport van een ladder; Anak boewah, onderhoorige, ook bemanning (eener prauw, enz.) ; Anak lemboe of Anak sapi,kalf;Anakpoehoen, jonge plant; Anak djanetra of -roda, spaak ; Anak tangan, vinger; Anak kaki, teen, toon; Anak mas, een in huis geboren kind van slaven of bedienden, dat door den huisheer of meester onder zijne bescherming enz., is gonomen, ook een aangenomen beschermkind ; Anak poengoet of - poengoetan, ook Anak dapet, vondeling ; Anak soeloeng of Anak pembarep (Jav. Bat.), eersteling, oudste kind; Anak boengsoe of Anak pemANAK. 15 bontot Jav. Bat.), laatste, jongste kind, de Benjamin; Anak penengah, hot middelste kind van een oneven aantal kinderen ; Anak toenggal, eenigste kind; Anak tjoetjoe, kinderen en kindskinderen ; Anak soesoean, zoogkind, ook zuigeling ; Anak ketjil, klein kind, kindje, wichtje; Anak kolong (Bat. soldatenterm), een in de kazerne geboren soldatenkind (N.B. De soldatennl. hebben slaapplanken, die op pooten rusten ; getrouwden gebruiken meestal do ruimte daaronder om er den nacht door to brengen en voorzien de plank dan

van een rondom hangend gordijn, als anderszins) - als scheldwoord ook gebruikt in den zin van hoerekind, enz. ; Anak panah, pijl; Anak radja, prins, prinses; Anak soengei, zijtak, zijrivier. tje ; Ana'anda, Anak-anda, Anakda, (in de beleefde of eerbiedige spreekwijze), kind van een vorstelijk of voornaam persoon, bijv. Anakanda baginda, kind van den vorst, enz. ; Anakan, (voor pop enz. ook Anakanakan), wat op een kind gelijkt, pop, beeldje, ook interest, rente; Anak-anak, kinderen, ook pop, enz.; Anak-daroe, bruid (zoowel maagd, al s weduwe) ; Beranak, met kind of kinderen, een kind baren, bevallen, (van een kapitaal) rendeeren, rente geven, interest opbrengen; Anakberanak, do (of eon der) ouders met hunne (zijne, hare) kinderen, van ouder tot kind; Peranakan, baring, bevalling, baarmoeder (ook Tempat- of Kandoengperanakan), ook, inlandschkind, d. i. kind van een vreemden vader bij eene inlandsche (tot de inboorlingen behoorende) moeder; Peranakan wlanda, kind van een Europeaan bij eone inland16 ANAM. sche vrouw, Indo, ook Sinjo; Peranakan-tjina, ook Baba, kind van een Chinees bij eon inlandsche vrouw; Memperanak, baren, ter wergild brengen, van een kind bevallen; Diperanak, ook di beranakken, geboren, geboren zijn, geboren worden ; Menganakken, tot kind aannemen, als kind voortbrengen, beschouwen, behandelen, tot kind hebben; voorts wordt Anak oak gebezigd om iets kleins, enz. aan to geven, bijv. Anak Man, niet alleen jongen van visschen, maar ook kleine visch; Anak boekit, kleine berg, heuvel, enz. en om een her- of afkomst aan to duiden; Anak Betawi, van Batavia herkomstig, geboortig, enz. Aaam (Anem of nem en Enem), zes, zestal; Beranam, met zijn zessen, zes in getal, ook met zijn zessen iets doen, enz. ; K6-anem,

ten zesde, de zesde, hat zesde enz.; Peranem, zesde, zesde deel; Anem-anem, zes aan zes, ook alle zes ; Ka'enem-anem, alle zes; Beraneman, bij hoopen of groepen van zes ; Mengenem, de zesde zijn (van een aantal kinderen, enz.). Anam (ook Anjam), vlechtwerk, vlechting; Menganam, vlechten, vlecht- of kloswerk maken; Anaman of Anjaman, vlechtwork; Penganjam, vlechter, ook wijze van vlechten, enz. Anau [of Enau, ook Aren (Jav.), Kaboeng (Soend : Kawoeng) of Paloeloek], de Arenga Saccharifera of Aren-palm, waarvan de palmwijn (Nira of Legen, ook Toewak), verkregen wordt. Andai (of Andei), gebeurlijkheid, mogelijk geval, ondersteld geval, mogelijkheid; Andainja, Sa'andainja of Sandainja, verondersteld geval, verondersteld dat, bij ANDJ. geval dat, bijaldion, enz. ; Mengandaiken,veronderstellen,als mogelijk stellen, aannemen, enz. Andak, reef in een zeal; Mengandak, reven. Andal (gewoonlijk Andal), geloof, vertrouwen; Andelan, geloof waardig, vertrouwd, pand, borgsteiling, ook eigenzinnig; Me. ngandelken (Andelin, Bat.). iemand zijn zin geven, volgen, goedschiks toestaan, enz. Andam, regal, rangschikking, ordelijke sarnenvoeging, opschikking; Mengandam, ordenen, in orde brengen, rangschikken, regelen, net samenvoegen, in evenredigheid brengen, opmaken, opschikken, tooien; Mengandam soerai of -ramboet, hat haar opmaken, kappen ; Andaman, wat netjes samengevoegd, opgemaakt, enz. is; Andaman ramboet, kapsel; Pengandam, de persoon, die samenvoegt, enz. ; Pengandam ramboet, kapper. Andang, toorts, brandfakkel, ook beletsel, hindernis : Andang of Mengandang, verhinderen, beletten, doen ophouden ; Andangan, verhindering, beletsel Berandangan, onvoorziens, onverwachts; Andang-andang, ra.

Andawali, Cissus papillosa, een slingerplant, waarvan de fijngewreven biaderen als pap op hot hoofd van jonge kinderen wordt gelegd om den haargroei to bevorderen. Andang-andang (Jav.), mouches, kleine moederv11 kken op hat gelaat, (ook Tai-laler), of op de huid. Andika, pers. voornw. van den Zen pers., gij, u. Andja, val, vaireep (scheepsterm); Andja-pajoeng, schuif van een zonnescherm. And jak (of Mengadjak), van zijn plaats wijken, de plaats ruimen, wijken, zich verwijderen. ANDJ. Andjal-Mengandjal, terugspringen van elastieke voorwerpen, ook kloppen, schudden (van den foetus). Andjang (of Andjang andjang), naam van een zoetwatervisch, ook een stelling van wijd gevlochten bamboo (op pooten) om er iets op to dragen, enz. Andjar, anker, ook bewegen, van plaats veranderen. Andjing, bond: ook als scheldwoord; Andjing tanah, veenmol ; Andjing rimba of -oetan, wilde hond, een soort jakhals of indische wolf; Andjing djaga, waak-, wacht- of hof pond; Andjing perboeroean, jachthond; Andjing lelaki of -djantan, reu, rekel; Andjing perampoean of -betina, teef; Andjing ajer, otter, ook =Andjing tanah, ironisch gebruikt van personen, die zich op alle feesten, gevraagd of ongevraagd, vertoonen (evenals het insect om of naar hot licht vliegt); Koetoe andjjing, hondeluis, vloo; Soedara andjing, stief brooders en -zusters (kinderen van eene moeder doch verschillende vaders, ook van de voorkinderen onderling van een weduwnaar en een weduwe, die met elkander trouwen); Andjing-andjing, (ook Poeki-andjingof Namnam),een boom (Cynometra cauliflora) met frischsmakende, eetbare vruchten, en = Badoeri, (Calotropis gigantea) een heester. Andjir, vijg, ook (Jav.) rnerkpaaltje,

baak, baken, kleine stokjes, enz. die gebruikt worden, bijv. om de grenzen of de richting van een aan to leggen weg, terras, enz. aan to geven. Andjoeng, soort van opkamer ter zijde van een huffs met een hoogeren vloer dan hot hoofdgebouw : - Andjoeng-andjoeng, MALEISCH-HOLLANDSCH. ANEK. 17 verheven zitplaats op den achtersteven van een vaartuig (voor den gezagvoerder of roerganger) ; Mengandjoeng, iets (bijv. een vlieger) in de hoogte houden, heffen, steken enz. Andjoer-Mengandjoer, buiten iets uitkomen, uitsteken (bijv. van een huffs buiten do rooilijn, van een zandbank of landtong in zee, enz.) voorop gaan, do voorhoede uitmaken; Mengandjoeri, ook Mengandjoerken, lets vooruit steken, voorop gaan, zich voor anderen bevinden, ook (Andjoerin (Bat.) en Alok-aloki (Bat.), dit laatste moor van menschen) aanmoedigen, aansporen (bijv. van hanen, tot een gevecht) aanhitsen, ophitsen, enz. ; Pengandjoer, die voorop gaat, hoofd, spits, voorhoede; Terandjoer, gewoonlijk Telandjoer, Ketelandjoer, Ketelandjoeran, voorbarig, to ver, to ver gegaan, zich verpraten, to veel zeggen, iets zeggen, voordat men er goed bij gedacht heeft of zonder aan de gevolgen to denken, to ver gegaan, om behoorlijk of goedschiks terug to kunnen keeren, of hot gezegde terug to kunnen nemen, enz. Andoeh (ook Andoek, Mengandoek, verg. Kandoet), iets hangend dragen, in een doek of aan touwen enz. dragen, bijv. een zieken arm in een doek, een sloop aan touwen in de davids, enz. ; Tali-andoeh, do touwen, waaraan iets (bijv. een sloop) hangt of waaraan de riemen van een boot bevestigd zijn. Andong, Calodracon-Jacquinii. Een plant met geneeskrachtige eigenschappen en schoon gekleurde bladeren, als sierplant ook veel op begraafplaatsen aangeplant. Aneka, veelsoortig," verscheiden,

allerlei ; Aneka-werna, in allerlei, allerhande soorten. 2 18 ANGA. Angat (ook Anget, Hangat)warm, heet, lauw, lauw-warm, verhit, warmte, hitte; Mengangetken, warm maken, opwarmen, verwarmen ; Angat-koekoe, lauwwarm, nl. zoo dat men door den nagel heen de warmte voelt. Angel (Jav. Soend. Bat.), moeiljjk, lastig, niet gemakkelijk to voldoen, veranderlijk, buiig van humeur, ontevreden, enz. Angga, tak ; Berangga, getakt; R oesa- of Mend, angan berangga, een hert met getakt gewei. Angga (gewoonlijk Engga), neen, niet, niets, enz. ; Angga-angga, neen schudden met het hoofd, of wenken met de hand, als teeken van ontkenning, enz. Anggal, licht geladen (van een voertuig). Anggap, buiging; Menganggap, een buiging maken, enz. bij uitnoodigingen, bijv. tot bijwoning van een feest, enz. zooals bij ons tot een dans. Anggar, oordeel, meening, al waarop men rekent of steunt, - ook de gevechtspositie bij het schermen, (en garde) en tijdelijke zitof rustplaats, steunpunt, basis, vaste regel, formule, punt van uitgang, berekening, verder : legerplaats, kamp to velde; Menganggar, rekenen, rekenen of steunen op iets, berekenen, meten, begrooten, beoordeelen, oordeelen, enz. ; Anggaran, meening, oordeel, steunpunt, basis, berekening. Anggerek, algemeene benaming voor Orchidaeen : Anggerekand jing, Epidendrum caninum ; Anggerek betoel of --boner, aardorchidae, Phajus Blumei en parasiet, (ook Anggerek lama of lema), Cymbidium bicolor of cuspidatum; Anggerek djamboe ook Anggerek kesoemba, ANGG. Dendrobium purpureum; Anggerek kasian ook Anggerek poetih ketjil, Cymbidium ova-

tum ; Anggerek ketonggeng, Renanthera arachnitis; Anggerek ketjil, Microstylis Rhudii, en Vanda furva; Anggerek kringsing, Grammatophylluxn speciosum en Vanda lissochiloides; Anggerek oetan, Plocoglottis javanica; Anggerek Palembang, Dendrobium angulatum en Cleisostoma spathulatum (parasieten) en Cypripedium javanicum (aardorchidae) ; Ang. gerek poetih besar, Phalaenopsis amabilis ; Anggerek ringgit, Hysteria veratrifolia; Anggerek tanah, Phajus callosus (aardorchidae), Plathantera Susannae (aardorchidae) en Epidendrum tuberosum (aardorchidae); Anggerek warna, Vanilla albida (parasiet). Anggit, rijgsel, samenvoeging, verbinding; Menganggit, rijgen, aanrijgen, (bijv. dekriet op een dak), spannen, (bijv. een vel over een trom), ook een book, enz. schrijven, een verhaal opstellen, een vers of gedicht maken, enz. ; Penganggit, de rijger, de maker, enz. ; Anggitan, wat geregen, samengevoegd, gemaakt is. Anggoer of Anggoeran, tak of twijg, die afgesneden is om geplant to worden, stek ; Menganggoer, stekken, een tak of twijg afsnijden en planten. Anggoer (Jav.), ledig, zonder work, enz. ; Menganggoer, ledig zitten, leegloopen, niets doen, lanterfanten, luieren; Penganggoer, leeglooper, lanterfanter, luiaard; Peranggoeran, lediggang, ledigheid. Anggoer, wijn ; Anggoer merah, roode wijn ; Anggoer asem, rijnwijn; Anggoer poef, champagne; Anggoer manis, zoete wijn; Boeah anggoer, druif; ANGG. Pohon anggoer, wijnstok, druivenrank. Anggoet, knik ; Memanggoet, knikken ; Menganggoet, stampen, dansen, (van een vaartuig of schip), ook Anggok. Anggok = Anggoet. Anggo, Mnganggol, opwippen, in de hoogte steken (van een voorovergebogen hoofd of den boeg van een schip), op de horens

nemen, met den kop achterover slaan ; Teranggol-anggol, beurtelings opwippen en zakken, (van een schip) op zijn ankers rijden. Anggota, lid, ledemaat (van het lichaam) ; Anggota perkataan, deel (lid) van een gezegde, zin, volzin. Angin, wind, tocht, lucht, fig. ook luchtgesteldheid, damp, gerucht ; Angin haloean, wind van voren; Angin toeroetan of sorong boeritan, wind van achteren ; Angin timbaroeang, wind die van terzijde komt (op schepen, enz.) ; Angin kentj eng kelat, wind waardoor de brassen stijf getrokken worden; Angin sakal (of -salah), tegenwind ; Angin moesim, passaatwind; Angin laoet, zeewind ; Angin darat of --pagoenoengan, landof bergwind ; Angin for of -- oetara, noordenwind ; Angin wetan of -timoer, oostenwind; Angin-kidoel of --selatan, zuidenwind; Angin-koelon of -barat, westenwind : Angin toekoes, de eerste noordenwinden na den westmoesson, die echter niet aanhouden ; Angin kelamboe toenggal of menoenggal, doorstaande stijve noordenwind; Angin eikor doejoeng of angin taoen baroe tjina, doorstaande sterke noordenwind zonder regen ; Angin tofan, orkaan ; Anign riboet, storm; Angin oelekan of poeseran, w erANGK. 19 velwind ; Chabar- of kabarangin, los gerucht; Tai angin, overblijfsel van wind- of regenwolken, praatjes, beuzeltaal, ook een parasytische plant (Cassyta filiformis) met geneeskrachtige eigenschappen ; Mata-angin, windstreek; Pokok angin, oorsprong van den wind; de wolk waaruit de wind zal waaien ; Brangin, wind, tocht of lucht hebben, daaraan blootgesteld zijn, zich daaraan blootstellen, een luchtje scheppen; Menganginken, aan den wind, de tocht of lucht blootstellen, in den wind, enz. hangen, luchten; Ka-anginan, aan de working van den wind en de lucht blootgesteld

geworden, den invloed daarvan ondergaan hebben ; Balai peranginan, koepel, lusthuisje. Angka, cijfer, teeken, merk, getalmerk, nummer; Angkadoea, het verdubbelings- of herhalingsteeken ; Mengangka, nommeren, van merken voorzien, ook cijferen, rekenen en denken, peinzen, zich voorstellen (verg. Sangka). Angkasa of Akasa, het luchtruim, de lucht ; ook een vergezicht op een begroeid terrein en de zielen der afges torven en, die he luchtruim of den hemel bewonen. Angkap of Anggap, deftige bulging; Berangkap-angkapan of beranggap-anggapan, voor elkander een bulging maken, ook beurtelings, bij beurten. Angkat, Mengangkat, opheffen, optillen, oplichten, opbeuren, verheffen tot een waardigheid, opnemen in een familie, roemen, prijzen, ophemelen, lekker maken, spijzen opdragen of opdisschen, ook -afn emen, aanhefl'en (van een gezang), steken (van een wood, enz.) ; Mengangkat anak, tot kind aannemen, adopteeren ; Anak angkat, aan2 0 ANGK. genomen kind; Bapa- en Ma'angkat, aangenomen vader en moeder; Berangkat, vertrekken, op reis gaan, zich op weg begeven, ergens heengaan; Mangkat en Mangkat .b6radoe, tot de vaderen opgaan, ovorlijden, sterven (van vorstelijke personages) ; Angkatan, optocht, marsch, leger, vloot, reis, reisgezelschap, gerecht dat opgedischt wordt, draagbaar; Angkatan perang, expeditie; Mengangkat tangan, de handen ophefon, -in de hoogte brengen. Angkau (ook Engkau, dikau en kau), pers. voornw. van den 2en pers.: gij, u jij, jou; Mengengkau_ (ook ~Berengkau), tutoijeeren, met engkau bejegenen. Angkin (Bat.), buikband vane linnen, zijde of andere stof, die de vrouwen dragon om hare beenbekleeding vast to houden. Angkeloeng (Soend. Bat.), inlandsch orkest van uit bamboo vervaardigde muziekinstrumen-

ten, ook die instrumenten zelf. Angkoeh, trotsch, hooghartig, hoogmoedig. Angkoep, half ontloken knopje, knijpertje, tangetje; Mengangkoep, met eon knijpertje of tangetje aanvatten, open en dicht gaan (van den mond van eon sterven den visch bijv.) ; Mengangkoepken, iets met de einden zoodanig bijeenbrengen, dat daardoor eon soort knijper of tang gevormd wordt. Angkoes, kornak; Mengangkoes, eon olifant drijven, besturen, mennen. Angkoet, Mengangkoet, opnemen en wegbrengen, transporteeren, overbrengen ; Mengangkoet sarang, hot noodige voor hot maken van eon nest bijeenbrengen; Angkoetan, wat opgenomen en weggedragen is, ANGS. wordt of moot worden ; Pengangkoet, degeen, die transporteert, lastdrager, kruier. Angkot, steken, trekken (van eon zweer). Anglo (Chin.), komfoor, test, vuurpot. Angloeng(Chin.), prieel, overwulfde gang, paviljoen, koepel. Angoep (of Angop) (Jav.), geeuwen, gapen. Angoes (ook Hangoes), verbrand, verzengd, verkoold, aangebrand, geschroeid, brand; Mengangoesken, iets laten aanbranden, enz. ; Roemah angoes, eon brandend, verbrand huis; Tongtong angoes, brandsignaal (op den Tongtong). Angoer (Jav. Bat.), liever, hover maar, liever bij voorkeur willen. beter. Angon, Mengangon (Jav. Bat.), weiden, dieren weiden, op de weide brengen; Mengangonken, ergens laten weiden ; Pangonan, weide, weideplaats; Anak angon of Toekang angon, weider, jongens of meisjes, die hot vee weiden, enz. Angot (Bat. Jav.), erg, erger worden, verergeren, opnieuw en in ergere mate terugkomen, enz. (van eon ziekte); ook gek, dwaas, met molentjes ; Angot-angotan,

van tijd tot tijd vlagen van krankzinnigheid hebben, met molentjes loopen, enz. Angsana, Pterocarpus indicus, eon boom met fraai en stork hout, enz. Angsang (Bat.), kieuw van eon visch. Angsoer (ook ansoer), Mengangsoer,langzaam,voetje voor voetje vooruitgaan, loopen, voortrukken, vorderen (van schulden), verminderen ; Angsoeran langzame vooruitgang, paiement, mindering van schuld, wat in mindering eener schuld betaald wordt. AN GS. Angsoka, Pavetta indica, heester, veel als sierplant in tuinen voorkomend. Ani (ook Ani ani), kettingscheerder; Mengani, de ketting scheren (bij hot weven) ; Penganian, schering (bij het weven). Ani-ani, padi-snijmes; mesje, waarmede de padi aar voor aar gesneden of geplukt wordt. Aniaja (Sk.), onrecht, onrechtma tige, onbillijke handelwijze of behandeling, onderdrukking, verdrukking, geweld, mishandeling; Mnganiaja, onrechtmatig behandelen, ondordrukken, verdrukken, mishandelen, onrechtvaardig behandelen, onrecht aandoon; Teraniaja, onrechtvaardig behandeld, onschuldig gestraft of verdrukt, mishandeld; Penganiaja, onderdrukker, verdrukker, tyran. Anjam, zie onder Anam. Anjar (Jav. Soend.), nieuw; Orang anjar, nieuweling, vreemdeling, die pas aangekomen is, enz. Anjir (van den reuk of smaak van iets), garstig, stark, tranig, garstigheid, traansmaak, vieze vischsmaak of -lucht, enz. Anoe, ter aanduiding van iets onbepaalds, iets dat men niet kan of wil noemen, zeker iets, zeker iemand, enz.; Toean Anoe, de hear N.N. Anoegraha (ook Noegeraha), gunst, gunstbewijs, geschenk uit toegenegenheid ; Menganoegerahi of Menganoegerahai, begunstigen, begiftigen met iets; Menganoegrahken, iets als gunstbewijs geven, vereeren, enz.

Anta (ook Antah), brak, ziltig, zou tachtig ; A jer anta, brak water. Antah y- Cabah (zie dit woord). In verbinding met Boejoet (zie dit woord) tot Boejoet-antah (Bandjerm.) -- achter-achterkleinkind. ANTI. 21 Antak, Mengantak, stampen(van eon schip), huppelen (van een paard), steken, pijnlijk trekken (van een etterbuil, enz. ook Mengentek). Antam, paren (zie verder Hantam). Antan, stamper (van een vijzel, mortier, enz.). Antang, een soort mand, ook stamper, rijststamper; Mengantang, in zulk een mand dragon, ook met een stamper fijn maken, stampen, enz. Antar,Mengantar, of Mnganter, geschenken aanbieden of zenden (voornameltjk van bruidsgeschenken); Antar-antar, rijststamper, ook laadstok, heiblok, aanzetter ; Antaran, rolrond stuk hout ter lengte van een arm, bij hat weven in gebruik ; Antar-antaran, wat gezonden of aangekoden wordt, een soort belasting, ook geschenk, bezending, bruidsgeschenk (verg. Hantar). Antara, tusschenruimte, tusschentijd, tusschen, onder; Pada antara, onder, tusschen; Pada antara manoesia, onder d e menschen; Mengantara, tusschen beiden komen, als bemiddelaar optreden; Perantara, benoemde of aangewezen scheidsman; Pengantara, vrijwillige bemiddelaar; Perantaraan, bemiddeling; Samantara, in den tusschentijd, terwijl, zoolang als. Anteh (ook Anti of Antih), Menganteh, garen spinnen. Antang, zoet, stil, niet dreinig (van kinderen). Antep~ (Bat. Jav.), (ook Antab of Anteb), zwaar, wichtig, compact; Tembako anteb, zware tabak; Anak anteb, een zwaar kind. Antero (Port.), geheel, heel, gansch, alle, alles, hat geheel. Anting, Menganting, naar beneden hangen, afhangen; Batoe anting, zware steen aan een

22 ANTJ. APAB. anker om dit naar beneden to trekken; Anting-anting, oorhanger, oorbel; Oentang-anting, heen en weder, in alle richtingen slingeren, bengelen ; Koentangkanting, in alle richtingen goslingerd. Antjak, kleine vierkante of rondo horde van bamboo, ook wel een klein vlotje van pisang-stammen, waarop offers aan geesten aangeboden worden, hetzij aan den oever eener rivier, aan een boom gehangen, hetzij op hot water drijvende; - ook bamboezen roosterwerk op staken als droogplaats of -rak ; Pinggan antj ak, vergiettest, vischschotel met gaten ; Memboeang antjak, zulk een antjak in eene rivier laten drijven. Antjam,bedreiging;Mengantjam, dreigen (ook xnengantjam-antjam), Mengantjami, bedreigen; Mengantjamken, met jets dreigen, jets (een wapen, enz.), als dreig- of bedreigingsmiddel bezigen, enz.; Pengantjam, bedreiger, dreiger; Pengantjaman, bedreiging. Antjar (ook Pohon-oepas), Antiaris toxicaria, de beruchte indische giftboom waarvan hat doodelijk pijlvergif verkregen wordt. Antjoek, Mengantjoek, den bijslaap uitoefenen, bij of met eene vrouw slapen, beslapen. Antjoer, ontbonden, opgelost, verteerd (van spijs), gesmolten, verbrijzeld, aan gruis, vergruisd, aan flarden, gebroken in kleine stukjes, enz., broken, zich ontbinden, oplossen, smelten, verbrijzeld worden, aan gruis vallen, enz. Antool (Bat.), kaap, voorgebergte, landtong in zee. Antoe (ook Hantoe), spook, booze geest die zich onder allerlei vormen voordoet; Berantoe, een boozen geest in zijn dienst hebben, door een boozen geest bezeten zijn (ook Kena antoe). Antoek,vaak, slaap; Mengantoek, slaperig zijn, slaap hebben, dutterig; Pengantoek, slaapkop, ook slaapmiddel. Antoel, Mengantoel, terugspringen, of kaatsen (van een veer-

krachtig lichaam) ; Antoelan, steunp unt, ondersteuning. Antoen (Bat.), ingebeelde gek, kwast, - ook : achter, achtergebleven; Mengantoen, achterlaten. Antoep (Jav. Bat.), angel van een bij, enz. ; Mantoep of mengantoep, met den angel steken. Antok, Mengantok, tegen jets aanstooten, jets aanraken. Aoer (ook Aur), gaarkeuken, klaargemaakt eten ; Toekang aoer, verkooper, rondventer van gereed gemaakte, gekookte eetwaren, enz.; Aoer (Soend.) ook Haoer, ook naam eener groote bamboesoort. Aoes of Aos), dorst, dorstig, dorst hebben, dorstig zijn. Apa, watt, jets, welk, hetgeen, al wat, enz. (dient ook als hulpwoord bij vragen de zinnen) ; Tiada apa, niets ; Barang apa hat een of an der ; Segala apa, al wat; Mengapa, lets to beteekenen hebben, van belang zijn, van welk belang ? waarom ? Mengapaken, jets doen zijn, met jets wat doen, enz. ; Tiada djoega diapaken akoe, men doet mU toch niets; Diapaken itoe, wat moat daarmede gedaan worden ? Mengapai, met jets behandelen ; Apa-apa, al wat, goederen, eigendommen, bezittingen, al wat men heeft, al wat er is, enz.; Berapa, hoeveel? Siapa (ook Sapa), wie ? Maoe apa, wat wilt gij, wat is er van uw (zijn) verlangen ? enz. Apabila, wanneer, toen, als, als toen. APAK. Apak (of apgk), muf, duf, vun zig (zijn), muf heid, enz. Apakala, wanneer, toen. Apalagi, wat nog meer? Hoeveel to meer of to minder nog, wat nog, wat dan nog, en buitendien, bovendien, voorts. Apalah (meest verbonden met Kiran j a tot Apalah kiran j a), wat ? Hoe? Welk ? (dient ook tot het aangeven van een wensch), bijv. Hendaklah toean kiran ja (of apalah kiranja) bgrsahabat dengan hamba, moge het U gelieven, vriendschap met mij to sluiten.

Apam (of apem), inlandsche poffertjes. Api, vuur, iicht; Kajoe api, brandhout, lucifer; Batoe api, vuursteen; Goenoeng api, vulkaan ; Boenga- of Kembang api, vonk, vuurwerk, kamervuurwerk; Kapal api, stoomschip; Kgreta api, locomotief, spoortrein; Tali api, vuurtouw, lont ; Berapi, vurig, brandend, gloeiend zijn, vuur vatten, verlicht zijn, glimmen ; Mengapikgn, op het vuur zetten, aansteken, opsteken, ophitsen ; Api-api (Jav.), veinzen, huichelen, voorgoven, voorwenden, kwanswijs, anders spreken of doen dan men denkt of bedoelt, ook vuurvlieg, glimworm en (ook Ka joe api-api). Avicennia officinalis, een kleine boom, die goed brandhout levert. Apioen, opium ; Apioen mentah, ruwe opium; Apioen mateng, bereide opium; Pak apioen, opiumpacht, opiumpachter; Makan-, minoem- of mgngisep apioen (ook n j gret) (Jav.), opium rooken, opium schuiven. Apik, zindelijk, rein, net, kiesch, kieschkeurig; Mgngapikkgn, belangstellen in iets, zich interesseeren voor iets. Apit, persing, klemming, geklemd, ARA. 23 tusschen twee voorwerpen, enz., vastgezet of zitten; Mgngapit, tusschen tweevoorwerpenpersen, (van twee voorwerpen) links en rechts van een ander staan, dit in het midden nemen, tusschen hen in klemmen of knellen, person, enz. ; Apitan, persing, pers, wat geperst wordt, en een soort damspel; Pengapit, wie of wat perst ; de bruidsjonkers en -meisjes, die aan beide zijden van bruid en bruidegom geplaatst worden ; werktuig om to persen of knellen, klem, pers, drukpers, ook : een vingergreep (bijv. een snuifje); Apitan minjak, oliepers; Apit-apitan, gepers, gedrang; Apit-apit, aan weerszijden van iets; Apit of Boelan Apit, ook Dzoelkafdah, de elfde maand van het Mohammedaansche jaar. Apoeng, lovenloos voorwerp, dat

op het water drijft, dobber; Mengapoeng,zich als zoodanig voordoen, als zoodanig op het water drijven ; Mgngapoengken, iets als dobber gebruiken, - van een dobber voorzien; Terapoengapoeng, dobberen (van een vaartuig, enz ). Apoes (Jav. Bat.), teugel, leidsel; MengapoesiofMengapoeskgn, een teugel aandoen, beteugelen. Apoes (Jav. Bat.), bedrog, fopperij ; Mengapoes, bedriegen, foppen; Mengapoesi, iemand bedriegen; Mengapoesken, iemand met iets bedriegen, foppen, enz. Apoes, weg, niet meer bestaand, verdelgd, weggevaagd, kwijtgescholden,verdwenen, uitgewischt; Mengapoes, verdelgen, vernietigen, uitwisschen, uitdelgen, uitvegen, kwijtschelden, opheffen, afschaffen; Mengapoesken, iets verdelgen, vernietigen, opheffen, kwijtschelden, afschaffen, enz. Ara-ara (Jav. Bat.), onbebouwd 2 4 ARAB. terrein, onbebouwde vlakte, wildernis. Arab, arabisch, arabier; Orang arab, arabier, arabische vrouw ; Koeda arab, arabisch paard. Arah, hoop, verwachting, ook richting, koers, strekking, streek, streven, doe] (ook Ara) vijgeboom Boeah arah, vijg; Mengarah, naar iets streven, zijn hoop op iets stellen; Mengarahken, aan iets een richting geven of aanwijzen, iets in eene richting brengen, (van arbeiders) aan het werk stellen, ook zich iets ten doel stellen, zijne verwachting op iets gronden, enz. Arak, arak, een sterke drank ; Perarakan, arakstokerij. Arak, (ook Arak-arakan), statige optocht of rondgang (meestal bij bruiloften), al wat daarbij open. lift wordt medegevoerd en vertoond; Mengarak, in statigen optocht rondvoeren; Perarakan, statige rondgang, optocht, enz. ; Pengarak-angin, statig voorbijdrij vende wolken. Aral, beletsel, verhindering. Aram, (ook Aram-aram), bladeren takken enz., die gebezigd worden om een lek in een dam of

leiding etc. to stoppen, ook hooge ladder of stelling (zooals bij het bouwen) ; Mengaram, iemand in het oog houden, zijne handelingen nagaan, controleeren. Arang (ook Areng), houtskool; Areng batoe, steenkool; Kajoe arang, ebbenhout; Perarangan ook Pengarengan, kolenbranderU Aras (Tamiang en Perlak), stroomversnelling in een rivier. Aren, de suikerpalm, Arenga saccharifera, waarvan de palmwijn enz. verkregen wordt. Arep (zie ook Harep), wil, wensch, hoop, verlangen, willen, hopen, wenschen, beoogen, enz. ARON. Arga (ook Harga of Rega), prijs, waarde; Berharga, waarde hebben, van waarde; Mengargaken, den prijs van iets bepalen, prijs op iets stellen; Arga mati, vaste, bepaalde prijs. Ari (ook Ari-ari), gedeelte van den buik tusschen den navel,en de schaamdeelen, do onderbuik, de liezen en de navel zelf ; ook de nageboorte of placenta; Taliari-ari, de navelstreng; Ari ook = Adik. Aria, (scheepsterm), Nat los ! los; vieren, neerhal en, ook een adellijk ambtspredicaat, dat some aan verdienstelijke inlandsche hoofden wordt verleend (Jav. Soend.). Arif, verstandig, wijs, geleerd, goed onderwezen, welopgevoed,scherpzinnig (meervoud Arifin). Aris, aangezette zoom, stootkant, oplegsel; Djaring berarisken rotan, een net met een zoom van rotting; Tali-aris, touw langs den rand van een zeil genaaid. Arit (Jav.), grasmes, sikkelvormig snijmes; Mengarit, met zulk een mes gras enz. snijden; Mengaritken, met zulk een mes voor een paard enz. grassnijden, ook voor (in do plaats van) iemand anders grassnijden, enz. Arkian (ook Arkian), daarna, vervolgens, wijders, voorts, enz. (gewoonlijk in samenstelling met maka tot Arkian maka). Aroem (Jav. Bat. Soend.), welriekend, geurig. Aroeng (van de leest), tenger,slank,

(ook ramping) ; Mengaroeng, waden, doorwaden; Aroengaroengan, doorwaadbare plaats. Aroes, stroom, strooming, - ook geoorloofd, behoorlijk, moeten, behooren, (zie ook Haroes), iron. ook : verdiend loon, verdiend loon krijgen, enz. Aron, halfgaar gekookte rijst ; Mengaron of Mengaroni, halfARSJ. gaar gekookte rijst uit de Koe. koesan halen en onder begieting met een weinig kokend water omroeren, en ze daarna in de Koekoesan verder gaar to stoomen ; Aronan, aldus behandelde halfgare rijst ; Pengaron, of Pengaronan de bak, waarin hat omroeren geschiedt. Arsj (Ar.), troon (inz. van Allah). Arta (ook Harta), goed, goederen, rijkdom, bezittingen, schatten, geld; Arta benda, goederen, have on goed, al iemands bezittingen ; Arta poesaka, erfgoederen; Artawan, gegoed, rijk zijn. Artal (of Etal), geel orpiment, geel smeersel. Arti (dok Erti), zin, beteekenis, geest, meening,begrip,beduidenis; Artin ja, de beteekenis, de z in van iets, wel to verstaan ; Mengerti, den zin van iets vatten, begrijpen, vatten, verstaan ; Orang arti of --mengarti, een schrander mensch ; een bevattelijk, verstandig, geleerd mensch, die veal weet; Berarti, met beteekenis, een beteekenis hebben ; Tiada berarti, onzin, zonder beteekenis ; Sa'erti, gelijk van zin, van dezelfdo beteekenis. Artja (Sk.), beeld, afgodsbeeld (voornamelijk sit den Hindoetijd), ook de beeldjes, die op de Chineesche graven geplaatst worden. Arwah (ook Sjaban, $aban of Roewah), de achtste maand van hat Mohammedaansche jaar; de maand der vereering der zielen der afgestorvenen, waarin de graven en begraafplaatsen worden schoongemaakt. Asa, hoop, verlangen ; Berasa, met hoop vervuld; Mengasa, hopen, verlangen; Mengasaken, naar iets verlangen, op iets hopen. Asabat, spier.

Asah, Mengasah, slijpen, wetten, scherp maken, aanzetten op een ASAR. 2 5 wrijfsteen, enz. fig. ook beschaven, polijsten ; Mengasah gigi, de tanden afslijpen of vijien; Batoe pengasah, slijpsteen. Asak, Mengasak, aanzetten. aanstampen, volstoppen, verdrukken, verdringen; Pengasak, stamper, laadstok. Asal (Ar.), oorsprong, herkomst, afkomst, stam, geslacht, adel, aanzien, grond, grondslag, beginsel, enz. ook mits, onder voorwaarde dat, als maar, als maar niet, zoo maar, enz.; Asal-oesoel, herkomst, of komst, afstamming; Berasal, van goede of komst zijn, tot een oud adellijk geslacht behooren, van adel zijn, (ook Atzal). Asam (of asem, ook masem), zuur, zuurachtig, ook naam vary verscheidene zure of zoetzure vruchten dragende boomen, waaronder de bekende Tamarinds; Asem d jaws of Asem mania, ook Asem kerandji, (Tamarindus indica) ; Asem d jaws of -Ke randji. Dialium indum, enz. ; Mengasam, met iets zuurs inwrijven; Asem-aseman, al wat zuur smaakt ; Bekasem, een gerecht van ingelegde visch, enz. ; Sajoer asem, met tamarinds zuurgemaakte groente (soap) als bijgerecht bij de rijst; Moeka asem, een zuur, stuursch, norsch gezicht. Asap (asep), rook, smook, damp, stoom, waim, wasem; Berasap, rooken, rook geven, enz. ; Mengasap, rooken, berooken, in den rook houden, aan rook blootstellen, (bijv. visch) ; Kakal-asep, stoomschip; Kereta-asep, spoortrein, locomotief; Pesawat-asep, stoommachine ; Bintang berasep~ (ook Bintang berkotek, -berekor), komeet; Perasepan, rookvat, rookpan, rookhuis, rookkam er. Asar (Ar.), namiddag, achtermid2 6 ASIA. dag, ongeveer half vier a vier uur; Waktoe asar, tijd voor hot middaggebed, (ook Atsar). Asian (Bat.) of Asihan), gelukkig,

gunstig werkend, zegenrijk, ook zich ergens good bevinden, ergens kunnen aarden, enz.; Obat tiada asian, medicijn, die niet helpt; Makanan tiada asian, eten, dat slecht bekomt ; Tiada asian tinggal di Bogor, to Buitenzorg niet kunnen aarden; Tiada asian miara andjing, goon honden er op na kunnen houden, niet gel ukkig zijn met honden, doordat zij ziek worden of spoedig dood gaan. Asin, zout, brak, ziltig, zoutachtig, zout van smaak (ook masin); Berasin, met zout bedekt, zout bevatten; Mengasin of mengasinken, inzouten, pekelen, in het zout leggen, in den pekel zetten, inmaken ; Asin-asinan, wat ingezouten is. Asing, vreemd, afgezonderd, uitheemsch, vreemdsoortig, afzonderlijk, ander, niet tot iets beh oorend ; Negeri asing, vreemd land; Orang asing, vreemdeling; Mengasingken, afzonderen. als vreemd beschouwen;Mengasingken dirt, zich afzonderen. Asjik (Ar.), stork verlangen, begeerig, ook verliefd. Asli, afkomst, herkomst (zie ook Asal), ook : van adel, oorspY onkelijk. Asmara (Sk.), de god der liefde, ook liefde, vleeschelijke liefde; Ka'asmaran, verliefd, dol verliefd. Asoe (Jav.) bond (als scheldwoord). Asoed, zwart; Hadjar'oelasoed, de zwarte steen. Asoeh, Mengasoeh (ook mengasoh), oppassen, verzorgen, waken, over (eon klein kind bijv.); Pengasoeh, oppasser, voedster, verzorgster, kindermeid enz.; Inangpengasoeh, verzorgster, voedster (van vorstelijke kinderen). ATAS. Asoet, zwart, boot; Mengasoet, kwaadstoken, opruien, ook zwart, bont maken; Mengasoetken, iemand zwart maken, bekiadden; Pengasoet, kwaadstoker, opruier; Asoetan, kwaadstokerij, zwartmakerij, opruierij (verg. Asoed). Asta (ook Hasta) elleboogslengte, de lengte van den top van den middelvinger tot aan hot elleboogsgewricht; Mengasta, met

die maat meten, uitmeten. Astag'fir'oellah (of Astaga'flrlah 1), God beware! God vergeve me! God help me l enz. (uitroep van v erbazing). Astaka, stoop, pui, balkon, ook voorgevel, front en tijdelijke troon bij eon kroning. Astana (Sk.), paleis, vorstelijk verblijf, ook grafstede van vorstelijke of heiligverklaarde personen,mausoleum ; Isi astana, hof, hof houding, alien, die daartoe behooren. Atal, naam van eon boom, die gom geeft welke in de inlandsche geneeskunde dient, zie Artal. Atap (of atop), dek, dekking, dak, ook do daartoe gebezigde, aan stokjes bevestigde alang-alang-, kirai-, nipah- en andere bladeren ; Atap papan (of sirap), kleine platte plankjes van bepaalden vorm tot dakbedekking; Atap batoe (ook gendeng of genteng), gebrande dakpannen, ook leien ; Mengatap of mengatapken, van eon dak voorzien, eon dak geven, enz. Atas, boven, bovenste, boveneinde, bovenkant, bovenop, ook ter verantwoording van, ten lasts van, enz. ; Di atas, boven, boven op ; Atas angin of di atas angin, boven den wind, to loevert; Di atas goenoeng, op den berg, in hot gebergte; Atas sala, voor mijne rekening, op mijne verantwoording, enz. ook. wat mij beATAU. treft, aangaat, to mijnen opzichte, voor mij. Mengatas, naar boven streven, (gaan),zichverheffen, in de hoogte vliegen, (gaan); Mengatasken, verheffen, naar boven brengen, in do hoogte doen gaan, opheffen; Teratas, hoogst, allerhoogst ; Negeri (of Tanah) di atas angin, do landen boven den wind, - to loevert; Beratasatasan, onderling om do overhand strijden, - elkander een vlieg trachten of to vangen. Atau (ook atawa, oetawa), of, ook, en. Atjah, Mengatjah, in schijn iets doen, om later to veranderen, (iets anders to doen). Atjang, boodschappen, verkllkken, aanbrengen; Atjang-atjang, bij

de hand, van aile markten thuis zijn. Atjap, tot aan hat, Bind in iets stekend, ook overstroomd, onder water geloopen, --- voorts : veal, dikwerf, gezwind, vlug, vurig (zooals hat loopen van een haan om een kip in to halen); Atjapkali, dikwijls, vaak, meermalen; Mengatjap of mengatjapatjap, bespoedigen, versnellen, enz.; Mengatjapken, iets geheel, tot aan hat eind ergens insteken ; Mengatjapi, overstroomen (bijv. een landstreek door hat water eon er rivier). Atjar, ingelegd zuur, (zoowel van groenten als van vleesch of visch) ; Atjar-ikan, visch in hat zuur; Atjar tjampoer-adoek, gemengd zuur van ailerlei groenten ; Mengatjar, bezig zijn met atjar to maken; Mengatjarken, iets in zuur inmaken. Atjara, zaak, kwestie, rechtszaak, geding, pleidooi, ook : staatsie, praal (zie Oepatjara) ; Hari atjara, rechtsdag; Mengatjara, berechten, uitspraak doen; Mengatjaraken, in proces gooien, ATOE. 27 tot een e zaak maken, in rechten betrekken, vervolgen; Mengatjarai, iemand in rechten betrekken, een proves aandoen; Pengatjara, pleitbezorger, advocaat, procureur. Atji, mogelijk, wellicht, bij geval, zal hat zoo zijn ? is hat zoo? is 't goad zoo? Mengatjiken, er in toestemmen dat iets gebeurt ; doen gebeuren. Atjoe, Mengatjoe of mengatjoeatjoe, dreigen, met den vinger dreigen (ook met een wapen, enz.), vergelijken, tegen elkander houden om to vergelijken ; Atjoean, model. Atjoem, Mengatjoem, iemand heimelijk tegen een ander opstoken, aanhitsen, verbitterd maken. Atjo (Bat.), geklets, geleuter, gezanik ; Mengatjo, onzin praten, onwijs babbelon, kletsen, zaniken. Atma, ziel (van een doode, die, naar geloofd wordt, in een ander lichaam kan varen). Atoeng, Mengatoeng, (van een vlinder) fladderen, (op het water)

dobberen (van menschen), wankelen, in onzekerheid verkeeren, aarzelen, wankelmoedig zijn ; Oedang-atoeng, steurkrab. Atoer, rangschikking, orde, volgorde, regel, regaling ; Mengatoer, rangschikken, ordenen, regelen, in orde brengen, beredderen, scharen, (een spel) opzetten, ook verklaren, aanbieden, overzenden; (mengatoerkenofmengatoeri) Beratoer, in rangschikking, de eon na of naast den ander, in gelid, in geregelde orde staan, enz. ; Atoeran, rangschikking, scharing, opzetting, regeling, bereddering, ook voordracht, getuigenis,verklaring; Dengan atoeran, geregeld, ordelijk, zooals hat behoort, betamelijk, welvoegelijk, enz. ; Mengatoer hoeroef, letterzetten. 2 8 AWAI. Awai, wuiven ; Mengawai, met do hand wuiven (bijv. om iemand to roepen). Awak, lichaam, persoon, bemanning, yolk, bevolking; Awak peraoe, scheepsromp, ook bemanning van hot schip; Awak negeri, yolk, bevolking, ingezetenen ; Berawak, bemand zijn, ook jegens een ander awak zeggen, d. i. hem in den 3en persoon aanspreken, of van zich zelf tegenover hem awak bezigen, enz. (meestal wordt hierbjj ter aanduiding van den ten, Zen of 3en pets. -koe, -moe, of n ja, aan dit awak toegevoegd). Awal (Ar.), begin, aanvang, oorsprong; Awal moela, van den beginne af. Awan, wolk, lofwerk, krullen in letters, enz. ; Berawan, bewolkt zijn; Mengawan, naar de wolken, in do hoogte gaan. Awang, j ongetj e, k ereltj e, knaapj e, ook vriend, makk er. Awang-awang, uitspansel, hemel, firmament. BABA. Awar, algemeen heerschende ziekte, epidemie; ook (Awar-awar), schatten, waardeeren, taxeeren ; Awar-awar, Ficus septica, een boom, waarvan de fijngekorven bladeren met opium vermengd

bij wijze van tabak gerookt worden, en die geneeskundige eigenschappen heeft. Awas, scherpziend, oplettend, voorzichtig, ook scherp zien, scherp toekijken, voorzichtig handelen, oplettend zijn, voorzichtigheid, oplettendheid; Mengawasken, mengawasin of awasin (Bat.), scherp toezien, stork aankijken, nauwlettend gadeslaan, good bekijken; Awas, Jang awas! Voorzichtig, let good op ! Kijk good uit! Awet (Jav.), duurzaam, lang van duur, lang good blijvend, niet spoedig op of versleten; Awet moeda, lang jong blijven. Azimat (Ar.) = Djimat (zie aldaar); Azza (Ar.), uitstekend, uitmuntend; Azza wa djalla, de groote en machtige(vannAllah gesproken). B. Bab(Ar.), hoofdstuk, artikel, categoric, poort, dour, ook: geval, zaak; Dalem perkara ini ada does bab, jang tiada terang, in dit geding zijn twee zaken, die niet bewozen zijn, enz. Baba (ook Babah), afstammeling van een chineeschen vader en een inlandsche moeder, inboorling van Chineesche afkomst; ook benaming van gegoede(?) inlanders to Batavia. Babad (Jay. Bat. Soend.), de pens, boekpens (van een dier), ook kroniek, geschiedkundig geschrlft uit den ouden tijd, geschiedenis. Babad-Ambadad (Jav. Bat. Soend.), een bosch enz. rooien, do boomen daarin vellen, ook een erf enz. van onkruid zuiveren, door dit weg to kappen of to snijden ; Ambabadi of ambabati, hot onkruid enz, wegkappen. Babak, stuk, bedrijf, spel (van rondgaande muzikanten, enz.); Topeng bakakan, rondreizende inlandsche straat- comedian ton, Babakan (Bat.), schors, bast; Babakan asem, schors, bast van den tamarindeboom. Babang, wijd (van een opening), gapend(van eonwond); Loekanja babang, het is (was) een gapende wond ; de wond gaapt, enz. BABA. Babal (Jav. Bat.), jonge, pas ge-

vormde vrucht van den nangka, ook de jonge nog niet harde schaal eener jonge kokosnoot. Babar (ook Beber), plat, geplet, uitgesproid, ontrold, enz.; Babar (Jav. Bat.), ook hot to voorschijn komen van een kind, hot geboren worden daarvan bij de bevalling, do bovalling; Membabar (ook membeber), uitspreiden, ontrollen, een zeil bijzetten; Kebabaran, op hooter daad betrapt worden. Babas, door stroom en wind afdrijven (van con vaartuig), aan flarden scheuren (van een zeil), uit elkander gedreven (van een leger). Babat, op elkander gelijken, een paar vormen, enz. ; Sababat, een paar, een span (zie ook Babad). Babi, varken, zwijn ; Babi oetan, wild zwijn; Babi roesa hertzwijn ; Babi tanah, aardvarken (sus vittatus) ; Babi doej oeng of Doejoeng, zeekalf of zeevarken ; Bintang babi, de planeet Venus; Sawan-babi, vallende ziekte; Babi panggangan, sp eenvarken; Babi panggang, gebraden speenvarken ; Daging babi, varkensvleesch ; Membabi boeta, doen als een blind zwijn, d. i. blindelings to work gaan, voortschieten, enz. Babit, Membabit, iemand of iets in eene zaak halen, betrekken, wikkelen. Baboe (Jav. Bat.), meid, dienstmeid, kindermoid; Baboe soesoe of Baboe tetek, min, zoogster. Baboer (zie ook Lamoer), slecht van gezicht. Babon (Jav. Bat.), hen, volwassen kip, logkip, klokhen; (bij hot spel) kapitaal, beginkapitaal; ook begin, oorsprong, enz. Badak, rhinoceros; Badak gadjah, eenhoornige rhinoceros; Badak kerbau, tweehoornige BADJ. 2 9 rhinoceros; Tjoela badak, hoorn van eon rhinoceros ; Lidah badak, opuntia cochinillifera, een heester, veel aangekweekt voor do cochenilleccultuur. Badam took Sakit Badam of Penjakit badam), roode plekken op hot lichaam, do lepra in hot eerste stadium, ook (Perz.)

amandel. Badan, lichaam, romp, gedeelte van hot lichaam zonder hoofd, armen en beenen; Bgrbadan, een lichaam, een vorm hebben. Badati (Har.), to zamen bijeenbrengen, pondspondsgewijs bijdragen (bijv. tot betaling der kosten van een openbaar gebouw, enz.). Bade, gissen, radon, vermoeden, veronderstellen. Bade (ook Badik of Bade-bade), een kort dolkm es met een snede. Badjak (Jav. Bat.), (ook Badjag, Perampok di laoet), zeeroover; Membadjak, zeeroof plegen. Badjak, ploeg, hot ploegen ; Mata badjak, ploegschaar, ploegijzer ; Tiang badjak, ploegijzerbeen; Soengkal badjak, strijkbord aan een ploeg ; Gandar badjak, ploegstaart; Membadjak, ploegen. (Zie verder Weloekoe). Badjang, een soort geest, dwerg, kabouter, aardrnannetje, ook (bij timmerlieden) zwaluwstaart en stelten ; Gelang bad jang, een armband van garen ter bezwering van vorenbedoelden geest; Badjang-badjang, chysopogon aciculatus, een zeer lastig gras, omdat de zaadpluizen er van zich aan de kleederen vastzetten. Badji, keg, wig. Badjik = Balk, (zie aldaar); Kabadjikan, deugd, weldaad, welzijn, welvaren; Djalan kabadjikan, pad der deugd; Bgrboeat kabad jikan, wel doen; Kabadj ikan negeri, hot welzijn, welvaren van hot land, enz. 3 0 BADJ. Badjing (Jav. Bat.), eekhoorn. Badjoe, kleedingstuk tot dekking van hot bovenlijf, een soort kiel, jak of kort gesloten jasje; Badjoe koeroeng, geheel gesloten nauwsluitende badjoe; Badjoebelah dada, idem, op de borst open ; Badjoe serodja, idem, met een geplooiden of gevouwen halskraag ; Bad j oe takwa, n auwsluitend buis, dat tot op de heupen reikt; Bad joe meskat, een soort van borstrok ; Bad joe pokok, een gesloten vest zonder mouwen ; Bad joe ajah, een vest met korte mouwen ; Badjoe raja', een lange badjoe met aan

de poison nauwsluitende armen (vrouwendracht); Badjoe kadjari, een lange badjoe met lange wij de mouwen ; Bad j oe dalem, onderbuis; Badjoe loear, bovenkleed; Badjoe besi, harnas; Badjoe rante, malienkolder; Badjoe papas, flanellen of wollen buffs, enz. ; Berbadjoe, een badjoe aanhebben. Badjoel (Jav.), jong van een kaaiman, ook kaaiman, alligator. Badoet (Jav.) (ook Banjol), potsenmaker, nar, clown, grappenmaker, komiek (in de inlandsche schouwspelen). Badong (Jav.), borstplaat, ringkraag, ook buikband, buikgordel (zie Bedong), ook de metalen vleugelvormige versierselen, die aan hot achterhoofd en bij de ooren gedragen worden bij vertooningen van den Wajang-orang, enz. Bagai, onderdeel, soort, aard, kiasse, wijze; Sabagal poela, voorts, wijders, zoo ook; Bagaibagal, verschillende, verscheidene, allerhande, allerlei; Berbagal, in soorten ; Sabagai, evenals, zooals hot behoort, ter dege, duchtig; Memoekoel, sabagai poekoel, duchtig, ter dege afrossen; Bagaimana, als, BAGO. gelijk als, zooals, hoedanig, op welke wijze; Membagaiken, naar verkiezing met iets doen wat men wil, iets naar willekeur behandelen. Bagal, bloemstengel van de cocosnoot. Bagan, ruwe schets, ontwerp, platte grond, omtrek, tijdelijk gebouw, halte, rustplaats, bivouac; Berbagan, zich tijdelijk ergens bovinden, op bivouac zijn ; Membagan, iets row schetsen, ontwerpen, de omtrekken van iets af- of uitzetten of of bakenen. Bagas, grof gebouwd, gespierd, robust, (van den wind) stork, gestadig, enz. Bagawan (Jav.), eerwaardig, heilige, achtbaar, aanbiddelijk; bona. ming van vorstelijke en heilige asceten. Bagea (Mol.), koekjes van sagoe met kanari, of van sagoe alleen bereid.

Bagi, voor, ten nutte van, ten gebruike van ; Segala poedji bagi Allah, alle lof zij (voor, aan) God; Ada bagikoe doea soedara, ik heb twee brooders (zusters) ; Adakah bagimoe bapa? Hebt gij een vader? (Zie verder : Bahagi). Baginda, zijne (hare) gelukzaligheid, een titel, die in hot gewone leven alleen aan een regeerenden worst gegeven wordt, en dus overeenkomt met ons Zijne (Hare) Majesteit", Sire". Bagini, zoo, aldus, dus, op doze wijze. Bagitoe, zoo, aldus, dus, op die wijze ; Bagini-bagitoe, zus en zoo; dus doende, zoo handelende, enz. Bagoe, Gnetum gnemon, een boom, van welks bast stork touw wordt geslagen. Bagoer (ook Djagoer) (Jav. Bat.), van buitengewone maar geproBAGO. portioneerde lengte (van menschen en dieren). Bagoes, mooi, schoon, fraai, lief, lieftallig, aanminnig, schoonheid, fraaiheid, lieftalligheid; Sakit bagoes of Babagoesan, mazelen, ook de pokken; Roemah bagoes, een mooi huis; Perampoean bagoes, ook -ajoe (Jav.), een schoone, lieftallige vrouw, enz. ; Berbagoesan, mooi opgeschikt, zich opdirken, mooi maken, mooi voordoen ; Membagoesken, mooi maken, verfraaien. Bagral (Ar.), muilezel. Bahagi (ook Bagi), deel, onderdeel, gedeelte; Sabahagi lagi, anderdeels, ten andere, voorts, wijders ; Terbahagi, verdeeld ; Berbahagi, verdeeld zijn, deelen (onder elkander); Membahagi, deelen, verdeelen, (bij hot kaartspel) geven ; Bahagian, deel, onderdeel, wat door deelingverkregen wordt; Bahagian tanah, gedeelte van een land afdeeling; Bahagian pamerentahan, bestuursafdeeling, departenlent, ministerie; Pembahagi, deeler, gever; Perbahagian, deeling, verdeeling. Bahagia (ook Bagia), geluk, hell, gelukkig. Bahaja, gevaar, nood, ongeluk,

(ook Mara bahaja) ; Berbahaja, gevaarlijk, in gevaar zijn; Memberi bahaja, in gevaar brengen, gevaar veroorzaken, gevaarlijk zijn. Baham (ook Ba'am), kaak, kies van verstand; Membaham, (van menschen) kauwen met gesloten mond (van koeien enz), herkauwen, langzaam eten. Bahana, geluid, klank, stem, nagalm, echo, geraas ; Berbahana, klinken, weerklink-en, nagalmen, geraas-, geweld maken ; Mengamboerken bahana, de stem, verheffen, schreeuwen, gillen. Bahar, een groote pigs water, BALK. 31 groote rivier, zee, moor; Akar bahar, een zeogewas, (zie,Akar) ; Bahar, ook uitmunten in schoonheid enz. Bahara (ook Bahari), schoon, volmaakt, be,,z;chaafd, schoonheid, volmaaktheid, beschaafdheid. Baharoe (ook Baroe), nieuw, versch, nieuweling, pas, zooeven, onlangs ; Taoen baroe, nieuw jaar ; Orang baroe, nieuweling, baar. Bahasa, taal, spraak, woord, uitdrukking, ook toon, manier, enz.; Bahasa dalem, hoftaal ; Bahasa aloes, beschaafde, gekuischte taal ; Bahasa sahari-hari, dagelijksche omgangstaal ; Bahasa katjoekan, taal met vreemden tongval; Bahasa tjampoer-baoer, gemengde, conventioneele taal; Taoe bahasa, goede manieren kennen, hebben, zich behoorlijk, fatsoenltjk uitdrukken; Melangkah bahasa, tegen den goeden Loon handelen; Membahasaken, in eene taal uitdrukken, overbrengen, vertalen ; Perbahasa ook Perbahasaan spreekwijze, gezegde, spreekwoord. Bahkan (ook Behkan), ja, zoo is het, zeker, ja zeker, enz. Bahla (of bahala), ongeluk. Bahoe, schouder, (zie ook Poendak). Bahoewa (ook Bahwa), waarlijk, wezenlijk, voorwaar, inderdaad, dat, enz.; Dengan sabahoowanja, ter dege. Bahtera, vaartuig, schuit enz.

Balk, good, wel, degelijk, deugdelijk, deugdzaam, duurzaam, in orde, braaf, welvarend, gezond, gaaf, goedschiks, ook maar, hetzij .., hetzij, enz. ; Orang balk, een good, deugdzaam, ook minzaam mensch, enz. ; Dengan balk, goedschiks, enz. ; Balk orang, balk setae, hetzij mensch 32 BAIT. hotzij duivel; Sabaik-baik of sabaik-balknja zpo good mogelijk, hoe good ook; Balk-balk, pas good op, let wel op, voorzichtig ! Membalki, verbeteren, repareeren, zich opdirken, ook iemand good doen, weldoen, hot met iemand weder goad maken; Membaikken, goad doen, -maken, - zijn, sets verbeteren, herstellen, repareeren, enz. ; (zie ook Benar); Kasi balk (Sap. of Amb.) = vergunning verleenen, verlof geven, toestaan. Bait (Ar.), huis ; Balt'oelharam, hot heilige huis, de tempel to Mekka ; Balt'oelmal, de moskeekas, do schatkist. Baja, slag, soort; Sabaja, van dozelfde soort, -slag, -denzelfden leeftijd. Bajak, onevenredig dik van lichaam (bijv. van eon hoog zwangere vrouw). Bajam (ook Bajem, spinasieachtige plantensoort ; Bajem doers, Amarantus spinosus : Bajem besar, Cladostachys frutescps ; Bajem betoel, Amarantus retroflexes; Bajem ekor koetjing, Celosia cristata; Bajem merah, Amarantusmelancholicus;Bajem sajoer, Amarantus oleraceus; Bajem selasi, Amarantus paniculatus; Bajem toer, Chenopodium filicifolium ; alle van d e natuurlijke familie der Amarantaceae en eenjarige gewassen, die meerendeels eetbare bladeren geven. Bajan, groote ~groene papegaai. (Zie verder Kebajan). Bajang, schaduw, schaduwbeeld, schim, (ook Bajang-bajang); Berbajang, schaduw werpen op sets; Terbajang, als onduidelijk beeld to voorschijn komen, aan den dag komen;~Membangi, beschaduwen; Membajangken,

op sets schaduw werpen, sets BAKA. beschaduwen, schaduw op sets laten vallen. Bajar, betaling ; Membajar, betalen, voldoen, vervullen, volbrengen ; Mamba j ar ~oetang, zijne schuld betalen ; Mamba jar kaoel, eene gelofte vervullen; Membajariook Membajarken, aan velen uitbetalen, ook voor anderen betalen, enz. ; Pembajar, betaler, betaalmiddel; Pembajaran, betaling, aflossing, voldoening, vervulling, enz. Bajat (Membajat) padi op hot kweekbed zaaien. Baji (Jav.), wicht, klein kind, zuigeling, pas geboren kind. Bajoe (Sk.), wind, zware wind, stormwind; ook van smaak veranderd, doch niet bepaald bedorven (van spijzen bijv.), eenigszins bedorven door to lang liggen, enz., onrein, onsmakelijk. Bajoeh (ook Wajoeh), beurt, om haren man to ontvangen, (wanneer doze moor dan eene vrouw heeft), ook do benaming der verhouding tusschen do verschillende vrouwen van eon man; mede-vrouw, made-echtgenoote; enz., (verg. Maroe). Bak (Chin.), Chineesche inkt, z.g. Oost-Indische inkt in verharden vorm, ook een Chineesch spel. Baka. oorsprong, of komst, stam, ras, erfelijke aard, geslacht; Penjakit baka, erfelijke ziekte, klierziekte; Menimboelken baka, door handelingen etc., zijne of komst verraden ; Memboeang baka, zijne of komst verloochenen ; Baka' (Ar.), bestendig, duurzaam, eeuwig; Poelang ~dari negeri, jang fans, kanegeri jang baka', uit hot land der vergankelijkheid teruggaali naar hot land der eeuwigheid bestendigheid), d. i. sterven. Bakal, ruwe stof of grondstof, waarvan sets moat worden geBAKA. vormd, gemaakt; wat iets moot worden, ook wat men op reis, enz. medeneemt (ook Bgkgl) ; Bakal roemah, do materialen voor eon huis, ook : hot aanstaan-

de huis; Bakal radja, do vermoedeltjke troonopvolger; Bakal kawin, do verloofden, die zullen trouwen ; Bakal di gantoeng, die bestemd is, gehangen to worden; Membakal, den ruwen vorm van iets nemen, aangeven, ook maken; Mgmbakalken, tot iets bestemmen ; Bakal, (Jav. Bat.), zullen (wordt gebruikt tot het aangeven van het futurum, bUjv. Akoe bakal pergi ka Sgmarang, ik zal naar Semarang gaan). Bakar, hot branden, blaken, bakken, enz. ; Batoe bakar, gebakken steen, metselsteen; Kajoe bakar, brandhout ; Membakar, branden, brandstichten, fig. ook aanblazen, ophitsen, jaloersch maken; (Membakar hati), hartzeer aandoen, -veroorzaken; Kabakaran, schade lijden door brand, ook brand; Membakar besi, ijzer heet maken; Roemah terbakar, een brandend (of afgeebrand) huis. Ba at, branding, onstuimig, botsende golven; ook voorspellend voorkomen van iets, voorbode, voorteeken, en vol, volgepropt; Bakat angin, voorbode van den naderenden of opstekenden wind; Bakat ketoemboehan, de voorteekenen der kinderpokken. Baker, onder hot koken gestremde of geschifte melk. Baki (Holl.), presenteerblad, bakje, ook hot ophouden der menses bij vrouwen van zekeren leeftijd; Pgrampoean bald, eene vrouw, die niet moor menstrueert. Bakiak (Bat.), houten klompen (indische). Bakoel, mand, korf met of zonder BALA. 3 3 deksel ; ook (Jav.), verkooper of koopvrouw, die do waren in hot groot verkoopt aan wederverkoopers in hot klein. Bakoeng, Crinum asiaticum, eon sierplant met geneeskrachtige eigenschappen, evenals een andere soort, die Crinum bankanum genoemd is. Voorts Pancratium zeylanicum met eon zeer verg-If tigen bol, en Bakoeng ajar, Chamaecladon augustifolium, een waterplant met wormdrij vende eigen-

schappen. Bakoep, verheven bolrond, gezwollen, opgezet, ziekelijke opzetting, zwelling. Bakti (Sk.), dienst, dienstbetoon, eerbied, eerbetoon, hulde, vereering, aanbidding; Bgrboeat bakti, dienst, eerbied, hulde bewijzen; Bgrbakti, vereeren, hulde betoonen, enz. Bala (Sk ), yolk, krijgsmacht, lager; Bala tentera, leger; Bala (Holl.), dans, danspartij; Membala of Bala, dansen (als Europeanen doen); Bala, ook : beproeving, bezoeking, onheil, ongemak, kommer, ongeluk; Bala seni, tering, aandoening der longen ; Membalal) beproeven, bezoeken. Balah (Mgmbalah), wederstreven, betwisten, iets in to brengen hebben tegen. Balai, open gebouw, waar de vorst zich in het openbaar vertoont, ook opene vergaderzaal, tijdelijk logis voor vreemdelingen, enz.; Balai-roeng, de vorstelijke gehoorzaal, die aan de voorgalerij van hot paleis verbonden is; Balai pgranginan, koepel, lusthuisje. Balai (Membalai), met onverschilligheid behandelen, laten begaan, enz. Balai (ook Bale en Bale-bale), bank, rustbank (verg. Amben). Balan (Jav. Bat.), striem ; Berbalan of Berbalan-balan, met MALEISCH-HOLLANDSCH. 3 34 BALA. striemen overdekt, striemen op zijn lichaam hebben, litteekens van striemen op 't lijf hebben. Balang, sprinkhaan ; Balang sangit, Stenocoris varicornis, de stinkende sprinkhaan. Balangan (ook Balapan), wedren, race. Balar (Penjakit balar), de Albinoziekte, witte vlekken aan handen en voeten, wit, albinokleurig. Balas (ook Bales), vergelding, wat men terug doet, teruggeeft, enz.; Membales,vergelden, terug doen, vergoeden, beantwoorden, beloonen, enz.; Membalesi, iemand vergelden, beantwoorden, beloonen, enz.; Balesan, vergelding, vergoedi ng, belooning, antwoord;

Pembales, vergelder, belooner, enz. Balig (Ar.), (ook Akal-balig, Akalbalek of Akil-balig), tot den leeftijd der puberteit, des onderscheids gekomen, mondig, meerderjarig, volwassen, rijp, huwbaar. Balik, terug, omgekeerd, keerzijde, rugzijde, hat tegenovergestelde, hat omgekeerde, hat tegendeel, enz. ; Poeter-balik, draaierij, zijne woorden verdraaien, enz. ; Bolak-balik, nu zus, dan zoo, draaien enz., ook heen en wader gaan, enz. ; Membalik, zich omkeeren, terugkeeren, wenden, omkeeren, verdraaien, enz,; Terbalik, omgekeerd, omgedraaid ; Kebalik, hat onderst boven gekeerd, enz. ; Terbolak-balik, hals over kop tuimelen, enz. Balila, verraad. Baliloe, onzinnig, dwaas, ook : fopperuj, bedrog, bedriegerij. Baloe, achtergebleven, nagelaten echtgenoot, weduwe of weduwnaar. Baloeng, kam van eon haan, ook Jav.) been, knook, beenderen en (ook Djengger-ajam), hanekam, een plant. BAMB. Baloer, in de zon gedroogd vleesch, ongelooide huid, ook straf, tuchtiging, zwelling door een slag of striem ; kristal, bergkristal. Baloet, windsel, verband, ook zwelling der oogen (door hat huilen) ; Membaloet, inwikkelen, omwinden, verbinden, ook zwellnn (der oogen) ; Baloetan, wat omwonden, verbonden, ingewikkeld is; Pembaloet, verband, windsel, omwikkeling, ook zwelling. Baloewerti (Port.), bolwerk. Balok (Roll.), balk. Barn (of Baam), boom, dwarsbalk op Indische vaartuigen, zoowel aan den mast als aan hat roer, zware bastoon, zware stem, ook eon kind in slaap sussen (Membamken) ; Patah kemoedi dengan bamnja, hat roer en zijn dwarsbalk zijn gebroken, d. i. alle hoop is verloren. Bamban (ook Bambang), Maranta dichotoma, een tot de familie der Cannaceae behoorende plant, veel gebruikt voor hat maken van

matten, korfjes en mandjes, enz. Bambang. plat en breed, vergroot (van de maan) ; Bambangan, een visch, ook, hat met elkander eons zijn en heimelijk verkeeren van twee minnenden. Bamboo, Bamboo-riot; Bamboo ampel, Bumbusa fera; Bamboo andong, ook Bamboo ater, Bambusa verticillata; Bamboo apoes, ook Bamboo tali, Bambusa apus; Bamboo bitoeng of -betoeng, Bambusa nigro-ciliata en Bambusa aspera of Gigantochloa aspera; Bamboo boeloe akar Melocanna gracilis ; Bamboo boeloe koening, Melocanna brachyclada; Bamboo boeloe id jo, Melocanna viridis ; Bamboo djawa, Bambusa vulgaris; Bamboo doeri, Schyzostachyum durio ; Bamboo gading, Bambusa elegantissima; Bamboo BAMI. item, Gigantochloa atter; Bamboo kerisik, Schyzostachyum Blumei ; Bamboo oeler, Bambusa serpentina; Bamboo seritkoeda, Melocanna Zollingerii; Bamboo toetoel, Bambusa vulgaris var. maculata ; Bamboo woeloeng, Gigantochloa robusta; Bamboo tjina, Arundinaria glaucescens. Van doze tot de natuurlijke familie der Graminaee behoorende nuttige planten maakt de inlander zoowel zijn huis, als allerlei gereedschappen, voor huiselijk of dagelijksch gebruik. Bami (Chin.), eon Chin eesch gerecht van eon soort macaronis of vermicelli (mi) met varkensvleesch, spek, garnalen, kreeften, enz. en gro enten. Bandang, een zeevisch (ook Bandeng) - Bandang (Jav. Bat.), Membandang, hollen, op hol slaan, hard wegloopen ; Membandangken, laten rennen, ventrea-terre laten loopen. Bandar, haven, havenplaats, ook (bij hot kaartspel), bankier, degeen die de bank houdt en de kaarten uitdeelt; Sjah-bandar, hoofd eener havenplaats, havenmeester, hoofd der kooplieden; Perbandaran, havenkantoor. Bandera (Port.), vlag, vaandel, wimpel.

Banderek (Bat, Jav.), een warme drank, bereid met gember, ook boel, boeleerster, echtbreuk, hoererij ; voorts: Membanderek, forceeren, een sluiting met geweld openen, enz. Bandering, slinger; Membandering, met een slinger werpen, iets met een slinger gooien, enz. Bandil, vanghaak (wapen der gardoewachters, om dieven, enz. aan to houden), gaffelvormig instrument, gedoornde vork. Banding, wat met iets vergeleken kan worden, evenbeeld, pendant, BANG. 3 5 weerga; Tiada bandingnja, onvergelijkelijk, eenig ; Membanding, vergelijken ; Membandingken, twee voorwerpen met elkander vergelijken, tegen over elkander stellen, enz. Bandjar, rij, gelid; Berbandjar, op eon rij, in gelid staan, enz., eene rij, eon gelid vormen. Bandji (ook Bandii-bandji), roosterwerk, lofwerk, ook franje. Band jir (Jav.), overstrooming, overstroomen, uit de oevers treden (van eon rivier, enz.) ; Kabandjiran, door eene overstrooming overvallen, enz. Bandoel (ook Bandoelan), lets dat gebruikt wordt, om er iets in of aan to hangen, schommel, hangende wieg, hangmat. Bandok (ook Bondok), Milt, hooge rug, hooge schoft ; ook eelt of gezwel aan de schouders tengevolge van h et vale dragen. Bandot, ram, bok. Bang (= abang), rood; Ka'in bang, roodgeverfd kleed, enz. Bangal, obstructie, verstopping, enz., ook : ondeugend, koppig., hardhoorig,Oostindisch-doof(verg. Bengal). Bangar, onzuiver van smaak of reuk, stinkend, onaangename reuk, stank ; ook : razen, tieren, leven maker. Bangat (ook Bangkt), haastig, spoedig, onverwijld, ook : streng, ruw; Membangatken, bespoedigen, verhaasten, enz. Zie ook Sangat. Bangga (Bat.), blufferig, fatterig, pronkzuchtig, grootspreken, bluf-

fen, grootspraak, bluf, enz. Bangkai (ook Bangke), lijk, dood lichaam, kreng, (verg. Malt). Bangkawan (ook (Bengkarah), dakspar, dakrib. Bangkawara, halsstarrig, koppig, verstokt, halsstarrige, verstokte (zondaar), enz., (een scheldwoord). 36 BANG. Bangkes (ook Bebangkes of Bebangkis), niezen. Bangkit, Membangkit, oprijzen, opstaan, zich verheffen ; Membangkitken, doen oprtjzen, opstaan, ook ophalen, voorhouden; Membangkitken perkara jang lama, oude koeien uit do sloot halen, oude zaken oprakelen, enz. Bangkit, verwijt, verwijting; Membangkit, verwijten, iemand aan bewozen diensten of weldaden herinneren ; Membangkitken, bewezen dienst of weldaden verwijten, enz. Bangkoe (Roll. of Port.), bank, rustbank, Bangkoe kaki, voetebankje, voetebank. Ban?koedoe (Bengkoedoe of Mengkoedoe), Morinda citrifolia, een boom, uit wiens bast en wortels een roode kleurstof wordt getrokken ; heeft ook geneeskrachtige eigenschappen. Bangkoewang, Ipomoea mamm osa : eon slingerplant met eetbare knollen, enz. Bangkong, een pad, een groote pad, een groote kikvorsch. Bangle (ook Banglat), Zingiber cassumanar: een overblijvende plant met goneeskrachtige eigenschappen ; wordt ook in de inlandsche keuken gebruikt. Banglok (Chin.), vischkaar. Bangoen, bloedgeld, dat bb wijze van schadeloosstelling voor eon vermoorde betaald wordt. Bangoen, zich oprichten, opstaan, opkomen, zich boven de kim verheffen, oak: vorm. gestalts, bouworde, fatsoen, uitkomst; Membangoen, zich oprichten,opstaan, ook iets vormen, maken, enz.; Membangoen peraoe, een vaartuig op stapel zetten; Membangoenroemah, een huffs bouwen, inrichten;Membangoen negeri, een stad stichten, bouwen ; Mem-

BANG. bangoeni, voor hot een of ander, of voor iemand opstaan, om naar hot een of ander to kijken, ook iemand wekken, wakker maken ; Membangoenken, iemand wekken, wakker maken; Bangoenan, stand, postuur, gedaante, vorm, ook gebouw, torentje, enz. Bangoes, snuit, snoet. Bango, reiger, ooievaar; Bango tongtong, de zwartgevlekte, kaalkoppige ooievaar, marabout. Bangol, hardhoorend. Bangor (Bat.), ondeugend, stout, ongehoorzaam, onverbiedeltjk, enz. (van een kind). Bangsa, stam, geslacht, natie, yolk, soort, familie ; Bangsa koelit poetih, Europeaan, blanke;Bangsa tj ina, -d j awa, een Chinees, Javaan of inlander, enz. ; Bangsa semoet, tot hot geslacht, de familie der mieren behoorende; Bangsawan (ook Berbangsa), van adel, van een aanzienlijk geslacht, van eene aanzionlijke familie, van goede of komst, enz. ; Membangsaken, in den adel verheffen, tot eene soort rekenen, als eene soort beschouwen, enz. Bangsal, een dak op sti jlen of jukken, met of zonder bewanding, loods; Bangsal kareta, wagenloods, een loods, waaronder rijtuigen, die wachten moeten, schuilen kunnen, enz. Bangsat, vagebond, gauwdief, schobbejak, smeerlap, schurk, schelm, boef, spitsboef, schavuit, booswicht, gespuis, canaille, eerloos mensch, enz.; ook wandluis; Membangsat, als eon vagebond leven, vagebondeeren, enz, Bangseng, vieze reuk, stank, lucht (veroorzaakt bijv. door hot dooden van eon wandluis), enz. Bangsing (ook Bangsi), fluit, dwarsfluit, inlandsche bamboezen fluit; Berbangsing, op een fluit blazon, do fluit bespelen, enz. BANI. Banian, borstlap. Banjak, veal, talrijk, veelvuldig, aantal, hoeveelheid, menigte; Sabanjak, evenveel, zooveel als, in hoeveelheid van; Sabanjakbanjaknja, op zijn meest, ook

zooveel mogelijk; Kabanjakan, to veal, ook meerderheid, veelh eid, enz. ; Memban jaki, vermeerderen, ook met zijn velen jets doen, enz. ; Membanjakken, veal maken, door bijvoeging vermeerderen, hat aantal van jets vergrooten enz. Ban jak (Jay.), gaps (zie ook Gangsa). Banjol = Badoet. Banjon (ookBanjoe en Bebanjon), zwartsel voor de tanden (hat water der cocosnoten, waarin roestend ijzer gedurende eon pear weken wordt gedompeld, en dat met looizuurhoudende schillen van vruchten eon zwarte inkt geeft). Bantah, redetwist, tegenspraak, wederstreving, stijfhoofdigheid; Berbantah (ook Bantah-bentoh), redetwisten, ruzie met elkander hebben, elkander tegenspreken, in niets toegeven, enz.; Membantah (ook Membentoh), tegenspreven, tegenspreken, twisten, geschil, ruzie met elkander hebben, enz. ; Mmbantahi, iemand tegenspreken, weerstreyen, enz.; Membantahken, twisten, tegenspreken, enz., (over de een of andere zaak). Bantai, vleesch van geslacht vee; Binatang bantaian, slachtvee; Membantai, slachten, neerslaan, dooden; Psmbantai, slachter, stager. Bantal, kussen, stootkussen, onderlaag; Bantal kapala, hoofdkussen; Bantal gosling, rolkussen; Bantal penjangga, stootkussen tangs hat boord van sloepen, enz.; Bantalan, kussen of klos, waarop bijv. de veeren van BANT. 37 eon rijtuig rusten, wet op eon kussen gelijkt of als zoodanig dienst doet; Membantal, lets als kussen gebruiken. Banter, Membantar, eene ziekte in Karen voortgang stuiten, eene ziekte coupeeren, eon gevaar of wenden, bezweren, enz. Banter, eene ondiepte, laagte in zee (bijv. eon gedeeltelijk zichtbare zandbank, enz.). Bantara (of Bentara), heraut, adjudant, overbrenger van 's vorsten bevelen.

Bantat (ook Bantoet of Bantet), niet wel doorbakken, gear en ongaar door elkander, niet good gerezen, enz. (van gebak, enz.). Banteng (Jay.), hot ~wilde rund, wilds stier (zie Seladang en Djawi). Banting, Mmbanting, op den grond smakken,neergooien,kwakken, smijten, neersmijten; Banting of Terbanting, ook : ongelijk van grootte (bijv. van eon span paarden). Bantjang, praten, keuvelen, babbelen, kouten, ook beletten, verhinderen (Membantjangl. Bantjet, eon kleine kikvorsch, boomkikvorsch, springer. Bantjl (Jay. Bat.), tweeslachtig, hermaphrodiet, kwee (Orang bantji). Bantji, schatting, contributie; Membantji, schatting, contributie heffen, enz. Bantjoeh, mengsel, vermenging; Membantjoeh, onder, door, met elkander mengen, vermengen; Bantjoehan, mengsel. Bantjoet, mislukt, mislukken, ook verschaald, verschalen (van wijn, enz.) ook (als gemeen, laag scheldwoord) hoerekind. Bantoe, huip, helper; Membantoe, helpen, bijstaan, huip verleenen, steunen ; Pembantoe, helper ; Pembantoean, huip, bijstand. 38 BANT. Bantoen, Membantoen, eon jongen boom, eon plant met wortel en al uit den grond rukkon. Bantoet, gestuit, niet voleindigd, gecoupeord, (van ziekten, bijv. puisten) niet tot algehoole rijpheid gekomen, niet hear goheele verloop hebben, enz. Baoe, reuk, geur, lucht; Berbaoe of Bebaoe, geurig, eon luchtjo hebben, geur of lucht van zich afgoven, geurig rieken of stinken. Baoe, eon oppervlakte van 500 0 rijnlandsche rooden of 7096 0 meters. Baoek, vol (van den hats onder de kin, bijv, door eon beard, enz.); Tjambang baoek ook Bewok, bakkebaarden, die onder de kin samenkomen ; Baoek ook Bawoek, ook dof van kleur, vorschoten, enz., halfsleetsch, niet

hot aanzien van nieuwheid of frischheid vertoonend, enz. Baoer, gomengd, vermengd ; Membaoer, mongon, vormengen, dooreonhaspelen, enz. ; Tj ampoerbaoer, ten zeerste vermengd, dooreengohaspeld; Perkata~n t, j ampoer baoer, brabbeltaal. Bapa', vader (in hot algemeen ook gebruikt tegenover moor bedaagde mannelijke personen, dikwtjls verkort tot Pa'); Bapa tini ook Bapa koewalon, stiefvader; Bapa toewa, Bapa gods, oudste brooder van vader of moedor ; Bapa boengsoe, Bapa ketjil, Bapa tjiiik, jongsto idom. Bapang, waponplaat, pleat met hot landswapon dat de politieen justitiebeambton dragon, borstplaat; ook : Mangifera foetida (anders Batjang), eon sterkriekende manggasoort. Bare, glooionde kool of asch ; Perbara,n, komfoor, test, stoof; Bare-bare (Bat.), goedhartig, ook : 't is al wel, dat .. . Barah, kwaadaardig ontstoken BABA. bloedzweer, zweor, ontsteking. Baran, moorasbosch, moerassig bosch; Babi baran, moeraszwijn. Barang, good, goedoren, waren, ding, dingon, jets, wie ook, wet ook, eenig, zoo wet, koopwaar, kleeding, enz. ; Barang siapa, wie ook, al wie; Barang ape, wet ook, al wet; Barang sabagainja, al dergolijkon; Sebarang (ook Sembarang), gowoon, alledaags ch,~ onvers chillig wet ; Boekan sebarang, jets ongemeens, ongewoons; Barang ampat bidji, zoo wet, ongeveor vier stuks; Barang dagangan, koopwaar; Barang-barang, goederen, have en good, bagage; Barang, wordt ook gebruikt om eon wenschende wijs uit to drukken, bijv.: Barang di sampaiken soerat ini kapada toean .A., moge doze brief aan den hear A. bezorgd worden ; Barang, Tandak Barang, Topeng Barang, inlandsche comodianten, die langs do straten hunne kunsten vertoonen tegen eene kleine betaling. Barangkali (ook Barangkala),

op welkon tijd ook, wellicht, misschien, 't is mogelijk dat, mogolijk, waarschijnlijk. Bares (ook Penjakit- of Sakit bares), melaatschheid. Barat, west, hot westen (ook Koelon) (Jay. Soend. Bat.), zware westenwind, eon bui uit hot westen, zwaar wader; Barat tepat, rechtwost; Barat laoet, Noordwest: Barat daja, Zuidwest; Barat beret laoet, West-Noordwest ; Barat di kanan d jaroem panel jang, West ten Zuiden ; Barat di kini d jaroem panel jang, West ten Noorden; Barat di kanan d jaroem pandak (pendek), West half Zuid; Barat di kiri d jaroem pandak (pendek), West half Noord. v BARE. Baring (Jay. Bat.), tegeiijkertijd, gezamenlijk, to zamen, op hot oogenblik, dat.. . Bares (Jay.), roijaal, ook openhartig, enz. Bank, ader zooals in mariner, enz. ; Berbarik, geaderd, gemarmerd. Baring, Membarmg, liggen, neerliggen; Berbaring, liggende zijn, liggend rusten, neerliggen; Membarlngken, neerliggen, to ruste liggen ; Pembaringan, ligplaats, rustplaats. Bans, rij, gelid, reeks krijgsvolk, ook exercitie en benaming van een klankteeken ; Bans di atas (ook Fatah), hit teeken voor de a, a, ; Bans di depan (ook Dlamma), hit teeken voor de o en oe; Bans di bawah (ook Kesra), hit teeken voor de i en e; Bans mati (ook Djezma of Soekoen), hit teeken tar aanduiding dat een medeklinker gain klinker heeft, dus sluitmedeklinker is van eon woord of letter. greep ; Barisan, geregelde troop krijgsvolk, enz. ; Berbaris, in gelid stag, eene reeks, eene rij vormen, enz.; Membaris, oxerceeren. Baroe (ook Bahroe) zie Baharoe. Baroes--Kapoer baroes, kamfer. Baroesan (Bat.), pas, zoo juist, zoo even, nieuwelings, zoo net, eon oogenblik geleden. Baroet, windsel, zwachtel, verband,

band om den bulk der kinderen ; Baroet gantoeng (ook Oto); eon borstlap, die van den hals tot aan den gordel reikt ; Membaroet, omwinden, omzwachtelen, eon verband om jets liggen. Baroh, droge grond aan den voet van eon berg of heuvel, hooggelegen droge grond. Barongan (Jay. Bat.), groote pop. pen, die bij feestelijke optochten op straat worden vertoond. Base. Zie Bahasa. BATA. 8 9 Basah, rat, vochtig ; Basahan, rat goad, wat bestemd is om rat gemaakt to worden, ook met natte kleederen, of druipnat loopen ; Membasahken, rat, vochtig maker, order water dompeion, enz, Basal, ziekelijk, bleak. Basal, ziekelijke zwelling, tengevolge emir ziekte ; Basal api, de roos (ziekte). Basi, al wat men boven de mast neemt, disconto, rabat, opgeld, extra, enz., ook schotel, waarin eten wordt opgedischt en muf, duf, onaangenaam riekend, goor, garstig, gistend, tot bederf overgaand; Perampoean basi, eene vrouw, die uit hare schaamdeelen stinkt; Membasikn, opgeld nemen, disconto berekenen, enz. Basoeh (Membasoeh), wasschen ; Basoehan, wat gewasschen moot worden of tot wasschen diem; (Pembasoeh), Pembasoeh-moeloet, mondwassching, dessert, enz. Basoempa (Mol.), ondertro uw, ondertrouwen ; -- ook eon eed of liggen, enz. Zie Soempah. Bata, tegel, baksteen, gebakken vloersteen, metselsteen, in bet algemeen eon platte langwerpige klomp; Bata timah, eon schuitje of blok tin ; Bata lilin, eon kook was; Bata-bate, aarzelen, aarzelend, aarzeling, enz. Batak, naam van eon volksstam in Sumatra; Membatali, rooven, plunderer. Batal, verijdeld, niet doorgaan, mislukt, vergeefs; Membatalken, verijdelen, doer mislukken. Batang, stain, stronk, enz.; Batang poehoen, boomstam; Batang

ajar, rivier, stroom; Batang leper, pals ; Mimbatang, eon houten, enz. geraamte bekleeden. Batang (Jay.), uitlegging, verklaring, ook eon stinkend lijk, kreng; 40 BATA. Membatang, radon, eon raadsel oplossen, uitleggen, verklaren. Batara, titel voor godheden; Batara Wlsnoe, de god Wisnoe, Batara (ook Batari) Doerga, de godin Doerga, enz. Batas (ook Bates on Wates), grens, scheiding, merkpaal; Batas-betas, opgehoogd tuinbed ; Membatas, Membatesi, Membatesin (Bat.), eon grensscheiding waken, van eon grensscheiding voorzien, begrenzen. Bati (Jay.), voordeel, winst. Batik, teekening, gekleurde teekenmg op hjnwaad; Membatik, dergelijke teekeningen op lijnwaad brengen of lijnwaad, na voorafgaande beschildering met was, enz., verwen; Sajn batik of Batikan, op die wijze (uit de hand) beschilderd kleed. Bath, schaal, kom, bakje. Batin, titel van eon Maleier, minder den Orang-kaja,meer den Penghoeloe, ook binnenste, innerlijk, inwendig, verborgen ; Loewarbatin, oprecht, oprechtelijk, zoowel van buitenv als van binnen. Batja, lezen; Membatja, lozen, ook opzeggen; Membatjaken, voorlezon ; Pembatjaan, wet gelezen wordt, leesles, ook wUze van lezen; Terbatja, leesbaar, gelezen kunnen worden. Batjak (ook Batjek), verwaterd, door to veal vocht doodgegaan (van planten), vochtig, al to pat, drassig (van den grond). Batjln, viesriekend, near rotte visch stinkend, eon onaangoname mislijke lucht afgevend, stinken, onaangenaam rieken, enz. Batoe, steep, rolsteen, riviersteen, bergsteen, arts, klip, gewicht, gebeente, enz.; Batoe bate, metselsteen, gebakken steep; Batoe perak, zilvererts ; Batoe amber, amber, barnsteen; Batoe kapa* la, gebeente van den schedel BAVCTA. hersenpan; Batoe datjln, ge-

wicht van eon unster; Arengbatoe, steenkool; Batoe berani, magnoet; Batoe besi, graniet, ijzererts; Batoe giling, wrijfsteen, waarop specerijen enz. fijngemalen worden door middel van eon stamen rol ; Batoe karang, rif, koraalrif ; Batoe pasir, zap dsteen ; Batoe timbangan, gewichten van eon weegschaal ; Batoe timboel, puimsteen; Batoe djoebin, vierkante vloertegel; Batoe api, vuursteen ; Batoe asah of Batoe gosok, slijpsteen ; Goela batoe, klontjes- of kandijsuiker; Sapala batoe, stijfkop; Batoe oedji, zwarte toetssteen ; Batoe toelis, lei, gemarmerde steep; Membatoe, steep worden, als eon steep zijn, ook verharden enz. Batoek, hoest, hoesten; . Batoek kermg, droge hoest, tennghoest. Batoek, voorhoofd. Batoer (Jay.), bediende, ondergeschikte lastdrager, kruier, kameread (Temen), ook fundeeringy fondament (van eon huffs, enz.). Batok, de harde schaal eener cocosnoot, klapperdop. Bawa (ook Bawak), Membawa, brengen, bij zich hebben of dragon, medebrengen, medenemen, aanbrengen, voordragen, reciteeren, enz., sours ook to vertalen door gaan, bijv. Membawa tiidoer, gaan slapen,enz.; Membawalari, op don loop brengen, schaken, met lets op den loop gaan, enz. ; Bawaan, wet gebracht is, wordt of moot worden, dracht, vracht; Pembawa, drager, brenger, enz. ; Pembawaa n, wet gebracht, aangebracht, medegebracht, enz. is, vracht, etc. ; Bawa ka jah diakoe (Bandj.), .r voor (bij) mij (to) brengen (lett. brengen bij mij). Bawah, beneden, onder, omlaag, onderaan, ondereind,benedeneind. BAWA. enz.; Dibawah, beneden, onder, ondergeschikt; Dibawahangin, aan lij, onder den wind ; Kabawah, naar onder, naar beneden ; Membawah,onder iemand staan, zich overwonnen verklaren, zich onderwerpen, zich onder de hoede, de macht van iemand stellen (ook Membawah dini en Mem-

bawahken diri) ; Membawahken, ten onder brengen, onderwerpen, overwinnen, enz., ook als gebieder over jets bevelen, enz. Bawal, eon plane zeevisch. Bawang, ui, look; Bawang poetih, knoflook; Bawang merah, gewone roods ui Bawang besar, Bawang benggala of Bawang bombay, z.g. Bombayui, groote witte ui; Bawang timoer, gewone witte ui; Anakbawang, iemand, die pas komt kijken, leerling, nieuweling ; Djangkerik bawangan, eon jonge krekel, die pas harm krijgt. Bawas (Pout.), = wildernis, ruigte. Bawasir, aambeien. Bawat, praal, staatsie; Pajoeng bawat, vorstelijke staatsie-zonneseherm. Bawat, overhellen, naar beneden hangen ; Tali-bawat, bras. Bebal, dom, bot, onbevattelijk, bekrompen, onnoozel ; Orang bebal, domoor, botterik, stomkop, onnoozele, enz. Bebas, vrij, vrijgesteld, ontheven van jets, in vrijheid, enz., niet verplicht tot, enz. (van eon vaartuig) los, niet gemeerd, enz. ; Membebas of membabas, afdrijven, met den stroom meedrijven (van eon vaartuig) ; Membebasken, vrjj maken, vrijstellen, bevrijden, ontheffen van jets, enz.; Bebas dari pads pembajaran bea, vrijgesteld van belasting-betaling, enz. ; Orang babas (Amb.), vrije burgers, -BEDA. 41 niet onder hot gezag der radja's staande bevolking. Bebat (ook Bebet), windsel, omwindsel, verband, wat om jets geslagen of gewonden wordt, enz. ; Membebet, omwinden, verbinden, omgorden, als band of riem gebruiken, binden om jets been, enz. ; Bebetan, wat omwonden, verbonden is; Pembebet of Pembebetan, windsel, verband, enz., wat daartoe diem. Bebek, rond van postuur, d. i. zonder merkbare verandering of vermindering van omvang van de schouders tot aan den gordel, ook gestikt, verstikt in modder, enz. ;

Bebekin (Bat.) of Membebekken, onder water enz. houden, tot or verstikking op volgt, onder water, enz. dompelen, duwen (met den kop of hot hoofd) ook Belebek, Belebekin, etc. ; Bebek, ook fijnstampen,tot poeder of gruis stampen, enz. (verg. Boeboek). Bebek, send. Bebena (Bat.), ordenen, rangschikken, in orde schikken, opredderen, beredderen, op de bestemde plaats terugleggen, enz. (bijv. van meubilair, serviezen, enz.) ook schoonmaak houden, alles in huffs schoonmaken en op de behoorlijke plaatsen zetten, enz. Beber (Membeber, ook Beberin) uitspreiden, openleggen (van eon stuk linnen bijv.), ook strooien, uitstrooien (van zaadkorrels enz.). Bebas (Membebes), jets of iemand lokken on vervolgens vermoorden. Bebesaran, moerbei, moerbezieboom. Beda, onderscheid, verschil, onderscheiden, verschillend, anders ; Berbeda, verschillen, vorschillend zijn, anders zijn; Membeda, anders zijn, anders handelen, enz. ; Membedaken, anders, verschillend behandelen, onderscheid waken, uitzonderen ; Perbedaan, 42 BEDA. onderscheid, verschil, uitzondering. Bedah (Jay.), gescheurd, gebroken, doorgebroken (van een dam buy.). Bedak, poeder, smeersel, blankets el, witkalk, enz. ; Membedak, poeder gebruiken, blanketten, witten, enz. ; Membedakken, met jets insmeren, besmeren,bepoederen, bekalken, enz. ; Pembedakan, wat gebruikt wordt, om in to smeren, enz., of als smeersel, ook poederdoos, enz. Bedal (Membedal), slaan, ter dege raken, ranselen, ook op hol slaan of gaan (van een paard). Bedel (Bat.), losgetornd, gescheurd, opengesneden, open, enz. ; Membedel, lostornen, opensnijden, openscheuren, enz. Bdeng (Bat.), een planken brits, die aan den muur eener kamer bevestigd is; Kamar bedeng, eon kamer, waarin zulk eon brits staat; op hot stadhuis to

Batavia de kamer, waarin arrestanten voorloopig in arrest worden gehouden. Bedil, vuurwapen, geweer, schietgeweer ; Membedil, op jets schieten, vuren, enz. ook jagen. Bedjana, vacs, bak, vat, enz. waarin men jets kan doen of plaatsen. Bedjat (Bat.) (of Bedjad), afgebeuld, afgejakkerd, afgetakeld, versleten, enz. BO~loek, uitgeholde boomstam, waarover eon vol gespannen is, trom, de groote moskeetrom. Bedoel (Jay. Soend.), varken, zwijn, (ook als scheldnaam). Bedoeng (of Bedong), luier, doek, windsel, omslagdoek waarin men eon klein kind wikkelt met de armpjes tegen hot lijf en de beentjes gestrekt; Membedong, inbakeren, in eon luier of doek inwikkelen, inpakken, enz. Bedoewan, eon wijze, eon ziener, ook zanger, zangeres, dansmeid BEJA. (in geschriften dikwijls, dock abusiveltjk aangeduid door Bidoewanda of Bedoewanda). Bedoewanda, lijfbediende, lijfwachter, ordonnans. Bedoewi (of Badoei), bedoein, veldbewoner, woestijnbewoner, ook benaming van eon volksstam in Bantam. Bgah (ook Wegah), zat, eon gevoel van volheidhebben, benauwddrukkend gevoel op de maag hebben, enz., ook beu, beu zijn, genoeg hebben van jets, enz. Begal (Jay.), roover, straatroover, struikroover; Membegal, straatroof plegen, iemand op straat, op eene eenzame plaats aanranden, berooven (hetzij alleen, hetztj in vereeniging met anderen). Begap, genet, robust, dik, ook benauwd door dikte, enz. Begar, niet zacht of malsch kunnen worden, verhard, verstokt, enz.; Membegar, verstokt zijn, zich verstokt, verhard toonen, niet zacht of malsch willen worden, enz. Begawan (Sk.), eerwaardig, achtbaar, aanbiddelijk, titel van vorstelijke, heilige kluizenaars, enz. Begolk, krop, kropgezwel (ook Gondong), ook varken, zwijn

(als scheldwoord). Behadoer (ook Bahadoer), eon dapper man, held, heldhaftig, moedig, enz. Behadoeri (ook Bahadoeri), moedig, krijgshaftig, heldhaftig, ridderlijk ; Bintang behadoeri, ridderorde voor mood, enz. Behagi (ook Bagi), deel, gedeelte, onderdeel; Membehagi, deelen, verdeelen (bij hot kaarten), geven. Zie Bahagi. Beita (Mol.) (of Beta), ik, mij. Beja, tol, cijns, belasting, gerechtigheid, recht, inkomende en uitgaande rechten, accijns, enz. ; Menarik beta, cijns, accijns, BEJO. re chten, belasting, pacht heffen ; Membejaken, jets belasten, cijnsbaar waken, op jets belasting leggen, van jets cijns, pacht, be. lasting heffen, iemand belasting doen betalen, enz. ; Pabejan of Perbeja ,n, pleats wear tol geheven wordt, tolkantoor, enz., douanenkantoor. Bejo, Gracula- of Eulabes religiosa, naam van een zeer leerzamen vogel. Bek (Roll.), wijk, wijkmeester. Beka, verscheidenheid van woorden, woordenrijk; Bekabe ka, onkiesch, onbetamelijk ; Membeka, gemeen zijn, gemeen, onkiesch, onbetamelijk zijn in handelingen en uitdrukkingen. Bekal (ook Beke1), wet men op refs medeneemt, leeftocht, enz. Zie Bakal. Bekam, moot, indruk van jets herds of scherps op de huid, enz. ; Membekam, koppen, koppen zetten, blood aftappen ; Pembekam, kop, ook koppenzetter. Bekandjar, klikken, klagen, enz. Bekas, spoor, indruksel, ook overblijfsel, wet overgebleven is, rest, restant, en gewezen; Bekas kaki, spoor van een voet of poot; Bekas looks, litteeken van eon wond ; Bekas isteri, gewezen vrouw, gewezen echtgenoote; Bekas makanan, restant] es van hat eten; Bekas di pakai, blijkbaar reeds gebruikt. Bekasem. Zie onder Asam. Bekatoel, hat fijne gruis of de stof, die van de rijst bij hot stam-

pen afvalt (eigenlijk hot meest voedzame gedeolte der rijst-korrels) ; Boeboer bekatoel, pap of brij, daarvan gemaakt. Beko (of Bebeko), (Chin.), chineesch suikergoed in vorschillende vormen, snoeperij voor kinderen; Saboen bake (Bat.), gewone gels waschzeep. v BELA. 4 3 Bekoe, gestold, bevroren, hard geworden, Ajar bekoe, ijs ; Membekoe, stollen, hard worden, bevriezen. Bekoei, knielen, zooals de Chineezen voor hun Tapaikong, enz. Bekoekoeng (Jay.), val voor wilds dieren; kooi, om ze to vangen en gevangen to houden, enz. Bola, zoenoffer door den dood in to gaan, vergelding, wedervergelding, genoegdoening, ook hulp, bescherming, verdodiging, enz. ; Membela, zich ten offer brengen, vergelden, genoegdoening gevon, ook v erdedigen, beschermen, in dew bros springen, dekken, enz. ; Membelaken, zich ten offer brengen voor eon doode, dims dood wreken, ook iemand bijstaan, helpen, beschermen, verdedigen ; Mints bela,een zoenoffer eischen; Membajar bale, een zoenoffer brengen. Belad jar. Zie Adj ar. Belch, spleet, kloof, barst, root, gespleten, gebarsten, stuk, in twee stukken, ook zijde, kant, helft; Membelah, klieven, splijten, in twee stukken snijden, enz., doorbreken, barsten; Sabelah, eon zijde, helft, kant, can de eene zijde, enz., ook naast, nevens, aangrenzend; Badjoe belch dada, buffs of jak, van voren op de borst open; Belch katoepat, (meestal) eon deken van kleine driehoekige of vierkante stukjes divers gekleurd on gebloemd linnen, enz, gemaakt ; Petjah belch, breekbaar good; Belahan, kloof, spleet, root, enz. ; Pembelah, hot splijten, enz., splijter, klover, enz., ook werktuig om to splijten, enz.; Pembelahan, splijting, kloving, enz.

Belahak, Membelahak, routelen kuchen, rochelen. Belajam, trillen, met de handberoeron, zwaaien (van eon zwaard). 44 BELA. Belak, gevlamd, bout, gevlekt, met viammen ; Berbelak, gevlamd zijn (van hout enz.), bout (van het haar van dieren, enz.). Belaka, louter, enkel, echt, onvermengd, alleen, ook allegaar, allemaal, alle, en oprecht, road, rond voor jets uitkomen, bekennen,enz. Belakang, achter, van achteren, achterste, achterzijde, achterdeel, rug, enz. ; Toelang belakang, ruggegraat; Roemah belakang, achterhujs, bijgebouw; Membelakang, achterstaan, de achterhoede uitmaken, achteraan komen; M~mbelakangken, den rug naar jets toe keeren, met den rug naar jets gekeerd zitten, iemand voorbij gaan, achterstelion, enz. ; Pembelakang, achternakomer, achterblijver. Belakin (of Belanglkin), koolteer. Belalah (ook Bilala), gulzig, vraatzuchtig, schrokkig, gulzigaard, schrok, vraat, ook gulzigheid, vraatzucht, enz. Belalai, verlengde snujt, slurf, tromp, ook lel; Belalai gadjah, olifantenslurf; Belalai a,jam wlanda, lel van eon kalkoenschen haan. Belalak, eon wit stipje, eon spat in den oogappel, ook wijd openstaand (der oogen bij iijken bljv.) ; Membelalak, wijd openstaan, enz. Belalang (zie ook Balang), sprinkhaan, ook sterrenwichelaar, waarzegger; Belalang ~daoen, hot wandelend blad ; Belalang ranting, de wandelende tak Belaman (Jay.) (of Beleman), smeulen d vuurtje, smeulen van vuur onder asch, enz., zulk een vuurtje, dat op koude avonden of in koude nachten, door gardoewachters en dergelijken aangestoken en onderhouden wordt, om zich to warmen. Belanak, naam van eon smakelijv BELA. ken, gezonden zoutwatervisch,

die veel in strandvijvers aangekweekt wordt. Belanda (ook Welanda on O1landa), holiandsch, Hollander, ook in het algemeen europeesch, Europeaan; Membelandaken, in hot hollandsch overzetten, ook tot eon Hollander of Europeaan maken. Beland j a, kosten, uitgaaf, dagelijksche uitgaven, vertering, marktgeld, weekgeld, speldegeld, huishoudgeld, loon, soldij, tractement, ook huwelijksgift; Berbelandja of Membeland j a, dagelijksche uitgaven doen, inkoopen, inkoopingen doen, enz. ; Membelandjai, bekostigen, de kosten van jets, de uitgaven voor jets betalen, ook bezoldigen, loon geven, tractement toekennen, enz.; Memblandjaken, tot loon maken, als soldij of tractement gebruiken, tot dagelijksche uitgaven bestemmen, enz. Blandong (Jay.), houtkapper; Belandongan, houtaankap, plaats waar hout gekapt wordt. Belang, gevlekt, bout, vlek, bontheld; Koeda belang, eon gevlekt paard ; Oe1er belang, eon zwart en wit ~gevlekte, giftige slang; Sakit belang, eon snort albino-ziekte (zie Balan). Belanga, groote, ondiepe, aarden pot zonder ooren of pooten. Belangkas, de stekelrog, hmulus (zie Mimi), met bajonetvormigen staart; Pedang eikor belangkas, eon driekantige degen. Belantan, korte, zware knuppel; Membelantani, knuppelen, met eon korten knuppel afrossen, enz. Belantara, uitgestrekt, grootbosch tusschen bewoonde streken, wegen enz. ; Padang-belantara, uitgestrekte vlakten en bosschen, enz. Belantik, springveer, verbonden v BELA. aan een geweer, laps, enz, om wilds dieren to dooden; Belantik (Jay.), ook commissiehandelaar, iemand, die in commissiegoederen handelt, -- enz. Belaoe, blauw, blauwsel, blauwe kleur; Membelaoe, blauw worden, ook blauw maken, met

blauwsel behandelen. Belay, overal rondloopen on allerlei onbetamelijke of onbehoorlijke dingen doen (zooals kleine kinderen), krioelen, enz. Belarak (ook Berarak) (Jay.), droog afgevallen bled van den cocos- of eenigen anderen palm. Bolas, medelijden, deernis ; Belaskasihan,gunstige meewarigheid, gunstig medelijden ; Bolas, wordt ook gebruikt, om met de getallen van 1 tot en met 9 de getallen van 11 tot en met 19 to vormen, bijv.: sabelas, elf, doeabelas, twaalf, tigabelas, dertien, toedjoebelas, zeventien, sembilanbelas, negentien. Belasah, slaag, ransel ; Membelasah, afrossen, afranselen, een yak slaag geven. Belat, fuik, ook scherm of voorhang van dunne lange stokjes bamboo (verg. Kere). Belati, europeesch, europeesch maaksel; Tall belati, europeesch touw ; Belati of Piso belati, eon kort eenigszins gebogen mss, hot bekende wapen waarmede Madoereezen amok maken, enz. Belatik (ook Belantik of Dje1atik). Zie Glatik. Belatjan, fijngestampt en tot balletjes gevormde, gezouten kleine garnaaltjes of vischjes ; Membelatjani, bij eon gerecht belatjan voegen. Belatoeng, made, zooals in lijken, krengen, latrines enz. gevonden worden. Belebas, regal, waartegen de planken- of bamboezen bewanding V BELT. 4 5 van eon huffs, enz. gespijkerd wordt, ook de roads van de kam van hat inlandsche weeftoestel. Belek (ook Bales, Belesan), druipoogen, vuile zeere oogen (hebben) ook = Betjek, Belok. Belek, wijd open (van de oogen), gapend (van den mond), ook (= Betjek) modderig, slikkerig ; Membelek, open maken, openen, (van de oogen of den mond met de handen), openrijten, opensnijden, enz. (bijv. den buik van eon visch). Belengket(Bat.), kleverig, klevend,

plakkend, geplakt, vastgehecht, aan jets vast zittend, verbonden, grenzend, enz. kleven, plakken, vastzitten, hechten, grenzen, enz. (Zie Lekat). Belenting, stork opgezet, tot barstens toe opgeblazen, enz. (van den buik). Belentoeng, boomkikvorsch. Belerang, (ook .Welirang), zwavel; Belerang abang, roods zwavel, zwavel-arsenik. Belerang (Bat.), gestreept (van eon koningstijger). Belt (Bat.), drang, aandrang, nood (om eon natuurlijke behoefte to voldoen) ; Kabelet, hot niet meer of langer kunnen inhouden. Bell, Membeli, koopen, jets koopen, aankoopen; Membeliken, voor eon ander jets koopen, ook doen dieneii tot hot koopen, buy. Wangnja dibelikannja badjoe, Mi heeft hot geld gebruikt, oom or eon badjoe voor to koopen; alien, wet gekocht is ; Behbelian, koopwaar, wet to koop is; Pembeli, kooper. Belie, jeugd, jeugdig, frisch, bloeiend, enz. ; Moeda belie, in de eerste jeugd, zeer jong. Beliah, beproeving, bezoeking, ramp, ongeluk, onheil, enz. Behak, opzettelijk opengespalkt (van de oogen) ; Membeliakken, y . 4 6 BELLl de oogen opzettelijk openspalken. Belibis (ook Me1iwis) (Jaw.), kleine wilds send, taling. Belikat, schouderblad. Belikoe, scherpe kromming, scherpe bocht in een rivier. Belila, verraad. Beliloe, onzinnig, dwaas. Belimbing, naam van eon boom met eetbare, zure en zuurzoete vruchten ; Belimbing boeloe of -boelat,Averrhoa balimbi; Belimbing besi, Averrhoa carambola; Belimbing paft, Dapania racemosa; Belimbing tjina, Capura zollingoriana. Baling, porcelain, verglaasd aardewerk, ook scherven van glas, porcelain, enz. (eig. PetJahan, baling). Belingkas, klein bosje, of bundeltje (inzonderheid van den

Toeba-wortel) ; Membelingkas, tot kleine bosjes of bundeltjes binden, enz. Belira (ook Welira) (Jay.), de spaan, die bij bet weven gebruikt wordt, om hat weefsel aan to zetten, to kloppen. Belit, omwindsol, bocht, kronkel; Membe1it, omwinden, om jets winden, --- kronkelen (zooals een slang) enz. ; Membelitken, jets omwinden, bet een of ander om jets winden, --binden, jets omkronkelen, om jets wikkelen, enz. Beloe, half blind, niet goad wear van gezicht (ten ~gevolg~e van de kinderpokken); Beloe-beloe, roods vlekken op ~ hat lijf (na eon bad) ; Be1oe-belai, snateren, rammelon, enz. Beloeboer, pakhuis, schuur, groote rijstschuur, magazijn. Beloedak (ook Bedoedalk of Widoedak), de indische adder met roodgevlekten kop. Beloedar (of Beloeder), eon snort grof gebak, inlandsche pudding. Beloedroe, fluweel. v BELO. Beloek (of Belok), Membelok, sane beweging zijwaarts waken,, een anderen weg inslaan., wonden, omkeeren, draaien, loeven, fig. ook aarzelen, terugkrabbelen. Beloekar, jong bosch, Song bout, kreupelhout. Beloelang, onbereide, ongeloojde huid, ook salt, eksteroog. Beloeloek (Jav.), jonge pasgevormde vrucht van den Kaboeng- of lontar-palm ; (Borassus flabelliformis) en van den cocospalm, (Cocos nucifera). Beloembang (ook Geloembang of Gelombang), groote baar of golf, zware defining; Beloembang boenga lepang, golven met witte koppen ; Beloembang ook (Jay.) = vljver, vischvjjver, waterkom voor visschen (op erven, enz.). Beloenggoe, boei, handboei, voetboel, kluister; Berbeloenggoe, geboeid zijn, in boeien geslagen ; Membeloenggoe, boeien, in boeien slaan, kluisteren, enz. Beloentas, eon booster met aromatische bladeren (Conyza indica) veal voor levende hagen gebruikt.

Beloet, verraad ; Membeloet, verraad plegen ; Membeloeti, verraden, jets verraden; Membeloetken, jemand jets verraden., tegenover iemand verraad plegen; Pembeloet, verrader. Beloet (ook Weloet), aal, paling; Beloet, ook ineengekronkeld (als eon slang) ; Membeloet, jneenkronkelen, om jets been kronkelen. Belo (Jay.), ook Koeda belo), veulen, eon jong paard, dat nog nestharen heeft, eon jong paard, dat nog niet gebruikt kan worden. Be1ok, blok . (eon strafwerktuig), ook moddeng,slikkerig(zle Belok, Belok, Betjek) ; Membelok, met de voeten in hot blok sluiten; Pembelokan, blok, hot slujten in bet blok, ook plaats of v BEL 0. kamer waar iemand in hot blok gesloten wordt. Be1om, nog niet; Be1om pernah, Be1om taoe (ook Belom biases), nimmer nog, nog nooit, nog nooit gezien, -r- vertoond, goon regel, nooit gebeurd, enz. ; Sabelom of Sabelomnja, zoolang nog niet, enz. Belongsong (Jay.), overtrek, overtreksel, zak waarin jets bewaard wordt, ook de huid van slangen, die periodiek afvalt, enz. Belwag, veldwacht, pioniersdienst ~(bij militairen). Bembam (ook Bembem of Kabembem), Mangifera laurina, eon mangga-soon met sterkriekende vruchten ; Membembam, poffen, in glooiende of heote asch gear maken, enz. Bembaran, snort van draagstoel, Bembet, Membembet, aan de hand dragon (bijv. eon valies, enz.), ook iemand bij de ooren voorttrekken. Bona, getijgolf, hoogtij, vlood, wassend water. Bench, plaag, ziekte, epidemie. Benam, Membenam, jets onder asch steken, begraven, enz. (om to poffen), onder water steken, ook eon spijker indrijven totdat do kop niet moor zichtbaar is. Benang, garen, dread ; Benang emas, gouddraad ; Benang poe-

tih, wit garen; Benang item, zwart garen, enz.; Benang lajar, zeilgaren; Benang soetera, naaizijde; Benang boeloe of Benang wol, sajet; Benang kasar, grof bindgaren; Benang tisi of tires, stopgaren, garen om to stoppen. Benar (ook Betoel, Balk), waar, waarachtig, juist, behoorlijk, wezenlijk, deugdelijk, good, billijk, oprecht, recht, in waarheid, in ernst, degelijk, echt, inderdaad, degelijk, ter dogs, enz. ; Membenarken, voor waar houden, enz. u BEND. 47 waar maken, gelijk geven, in hot gelijk stellon, ook herstellen, good maken, in orde brengon, enz. ; Dengan sabenarn ja, in waarheid, werkelijk, wezenlijk, enz. Bends, ding (ook voor de schaamdeelen), zaak, lets, good, goederen, have, enz. ; Harts-bends, eigendommen, bezittingen, enz. ; Ma ta-bends, koopwaren; Bender tjemar kain, menstrueeren, de menses hebben ; Berbenda, in goeden doen, gegoed, rijk zijn. Bendahara, titel van den eersten staatsdienaar, rijksbestuurder, schatbewaarder ; Perbendaharaan, schatkamer, schatkist. Bendahara, hoofd der magazijnen, magazijnmeester,schatbewaarder. Bendang, yak van eon bouwland, nest of droog, afgedijkt void, met dijkjes enz. begrensde akker. Bendara (Jay.), heer,meester,meesteres, gebieder, gebiedster, enz. Bends, bekken, omroeporsbekken ; Memoekoel bends, op hot bekken slaan. Benderang, hear of pluim aan eon piek of laps tot versiering; Toembak benderang, aldus versierde staatsielans ; Benderang, ook stork, schitterend (van licht) ; Terang benderang, hel, schitterend verlicht. Bends, eon kleine sloes op twee wielen. Bendjoet (Jay. Bat.), bull, zwelling, gezwel (tengevolge van eon slag, scoot, val, enz.). Bendjol (Jay. Bat.), bull, vetbuil, bobbol, butt, blear, zwelling, gezwol, enz.

Bendo (Jay. Bat.), kapmes. Bendoe, toorn, gramschap, kwaadheM, woede, ook kwaad zijn, enz, Bendoel, sloof, Jigger (bouwkunde). Bendoeng, dam, dijk, waterkeering; Membendoeng, afdammen. eon dijk leggen, door eon dijk tegenhouden (van water); BenV 4 8 BENG. doengan of Pembendoengan, dam, dijk, waterschutting, enz. Bengah, ijdel, met zich zelf ingenomen, laatdunkend, opgeblazen, ingebeeld, enz. ; Membengah, ijdel zijn, zich ingebeeld toonen, trots op zich zelven zijn, enz. Bengal, koppig, stijfkop, ook stout, ongehoorig, enz. Bengang, gapend, wijd open (van den mond), ook venusziekte, syphylis. Bengap, gedempt (van eon klank), niet spraakzaam, zwijgend, stilt ook = Bengap, opgezet, gezwollen, onnatuurlijk dik (van hat aangezicht). Bengbeng (Membengbeng), 1emand aan-, bij de ooren trekken. Bengek, kortademig, aamechtig, asthma, aan asthma lijdend, niet good adorn kunnen halen, enz. Benggol, knobbel, zwelling, bolt, Membenggol, knobbelig zijn ; knobbels krsjgon, vertoonen, enz. Benggol-benggil, overal knobbelig, aan alle kanten knobbels hebben, enz. ; Membenggalbenggol, vol knobbels zitten, overal knobbels hebben, krijgen, vertoonen, enz. ; Benggol (Jay.), ook roovorhoofdman. Bengis, wrevelig, korzelig, kort aangebonden, strong, boos, boosaardig, nijdig, wreed, hard, hard. vochtig; $ebengisan, hardvochtigheid, strenghoid, wreedheid, enz. ; Membengis, strong, hard ijn, zijn wrevel toonen, enz. BengkaJang, overmatig verzadigd, benauwd van verzadiging. Bengkak, gezwollen, opgezet, zwelling, gezwel. Bengkalal, gestaakt, onvoltooid (van eon work), ook = Bekelai of BerkelaI, twisten, vschten, enz. ; Membengkalaaken, eon work staken, onvoltooid laten, ook laten vschten, tegen elkander

aanhitsen, enz. BEND. Bengkel (Holl.), winkel, constructie-winkel, smederij (ijzer, good -- enz.), werkplaats voor smoden, timmerlieden, schrijnwerkers, etc. Bengkeng, licht geraakt, kregelig, spoedig boos, opvliegend van aard, korzelig, enz. Bengkoeng, buikgordel, buikband, lange smallo reap katoen of linnen, die in verscheidene windingen om de heupen en den bulk geslagen on s tevig aangezet wordt (bjj vrouwen vooral na bevallingen) om verzakkingen, enz. to voorkomen. Bangkok (ook Bengkong), krom, gebogen, omgobogen; Bengkakbengkok of Bengkang-bengkong, krom on verdraaid, in allerlei bochten gebogen, enz.; Membengkok, krom worden ; Membengkokken, krom ma1 en. Bengok (zie Bengap); ook : neerslachtig, mismoedig, enz., en gegil, geschreeuw, enz. ; Membengok, mismoedig, enz. zijn; ook (Jay.) schreeuwen, gillen ; Bengokbengok of Membengok-bengok, voortdurend, herhaaldelijk, onophoudelijk gillen, schreeuwen, roepen, om hulp roepen, enz. Bengoe (ook Baoe bongos), duf, muf, vunzig, onaangenaam vochtig riekend, beslagen, uitgeslagen, (van schimmel bijv.). Bengoel, gezwollen (van de oogon door hot vole schreien of Waken). Bengong, verbaasd, verbluft, sprakeloos van verbazing, ook gedachteloos kijken, enz., versuft, sufferig, absent van geest, enz. Boning, holder, transparant, doorzichtig, schoon ; .Ajar boning, holder water; Moeka boning, holder, frisch gelaat. Benjek, papporig, kleverig (van jets, dat to zacht gekookt is), v BEND. ook Belok, modderig, slikkerig, silk, molder. Benoea, wereiddeel, groot vastland, land door een yolk bewoond, ook

groote stad, hoofdstad; Orang benoea, landzaat. Benoedam, genegenheid. Bents, verzwering aan het bovenlijf. Bentak, snauw, toesnauwing ; Membentak, snauwen, toesnauwen. Bentan, ingestort, op nieuw ziek geworden na aan de before hand to zijn geweest. (Zie ook Kamboe). Bentang (ook Pentang), Membantang ook Mementang, spannen, uitspannen, strak uitspreiden, enz. Bentar, (gewoonlijk met sa of se verbonden tot) Sabentar, oogenblik, een oogenblik, op hat oogenblik, oogenblikkelijk, dadelijk, even, eventjes; Sabentar lagi, nog een oogenblikje, nog een kleine wij l ; Sabentar-bentar, elk oogenblik, telkens. Bentek (ook Bonto) (Bat. Jay.), bedorven, tot bederf overgegaan (van visch), ook : kort, ineengedrongen van postuur. Bentel (Jay.), samengepakt, ineengedrongen, ineengewrongen, bosje, bosje pads; Membentel, ineengroeien tot een bosje, in bosjes bijeenbrengen, enz. Bentang, schans, redoute, fort, vesting, ook : borstwering, dijk, aanhooging of regelmatige ophooging van aarde, enz. Bentet (Bat.), (ook Sestet), gebarsten, gespleten, barst, spleet, scheur, (in harde voorwerpen als porcelain, glas, enz.). Bentet, toesnauwen, afsnauwen. Bentjah (ook Rentjah), drassig, moerassig, veenachtig ; Tanah bentjah, drassige, moerassige grond, veengrond, enz. Bentjana, bedrog, arglist, laster, MALEISCH-HOLLANDSCH. J BERA. 49 smaad, beleediging, bed, blaam; Berboewat bentjana, bedrog plegen, bed aandoen, - berokkenen, kwellen, enz. ; Membentjanaken, bedriegen, lasteren, belasteren, smaden, beleedigen ; Pembentjana, bedrieger,.lasteraar, enz. ; Pembentrjanaan, bedrog, laster, smaad, beleediging, enz.

Bentji, hatelijk, hat hatelijke, ook haat, of keer, tegenzin ; Membentji, haten, een of keer van jets of iemand hebben, jets of iemand hateljjk vinden. Bentoer, stoat, carambole, stooten, tegen jets aanloopen, enz. ; Kabentoer, tegen jets aangekomen, aangeloopen, -- gestooten, enz. ; Membentoer, tegen jets stooten, aanloopen, enz., 00k: (jets buigzaams) buigen, buigzaam zijn, buigen, enz. Bepada (Bandj.), een zaak aanbrengen, verkiappen. Bera, yerlegen, beschaamd ; Bera moeka, schaamrood, rood worden van schaamte of verlegenheid, enz. Berabai, afgesloofd, moo zijn, zich afsloven, druk in de weor zijn. Berabi, onvoltooid, gostaakt, halfafgedaan. Beradja (ook Berada) (Bat.), meteoor, vuurbol, natuurlijk vuur, in hat aigemeen alle met vlammen, vuur of licht gepaard gaande natuurverschijnselenj waarin de islander meest slechte of kwade voorteekons ziet. Berad j ak, Spaansche ruiters (versperrings mi d d el). Barahi (ook Birahi), verliefd, enz.; Membarahi, verliefd zijn, beminnen, stork verlangen naar, enz. verzot zijn op; Pemberahi, stork verlangen, vurige wensch, ook minnaar, yerliefde. Berahmana, Brahmaan, man uit de hoofdcaste der undoes. 4 u 50 BERA. Berak, opgezet, (door ziekte) gezwollen, niet versch ~meer (van visch buy.) ; Memberak, met geweld onder water of in den modder dompelen, duwen en zoo doen stikken, verzuipen. Berak, zijn gevoeg doen, aan een groote natuurlijke behoefte voldoen, poepen, kakken, schijten; Berberak-berak, diarrhea h ebben, buikloop hebben, dikwerf near achteren moeten ; Memberaki, beschijten, bekakken, bepoepen, op lets poepen, enz.; Memberakken, lets uitschijten, ook boschijten enz.

Berakah, vermetel, stout, vermetelheid, vermetele, durfal, enz. Beralat, huwon, trouwen, in hat huwlijk treden. Beranak, bevallen, een kind tar wergild brengen, van eon 1~ind verlost worden, enz. Zie .Anak. Berandal (Jay.), muiteling, roover (in troepen uitgaande om to rooven), opstandeling, enz. Berangan (ook Warangan), rattekruid, zwavel-arsenik. Berangas (Jay. Bat.), (of Berangasan), opvliegend, driftig, doldriftig, ongeduldig, woest in drift, ook woest, vreeswekkend van voorkomen, enz. Berangsang, opwinden,aansporen, opwekken, aanhitsen, enz. Berani, stout, vermetel, driest, dapper, moedig, onversaagd,kloek, heidhaftig, brutaal, vrijpostig, durven, mood, dapperheid, kloekheid, brutaliteit, vrijpostigheid; Kaberanian, mood, dapperheid, enz.; Orang berani, een dappere, een moedige, een held, durfal, brutale, enz.; Memberaniken, mood inspreken, moedig maken, bemoedlgen, aanmoedigen, enz. ; Besi berani, magneet, magneetijzer. Berantak, fraai, afwisselend, divers gekleurd, als de regenboog bijv. Berantakan (Bat.), (ook Berarav BERD. ken en Tersiar), verstrooid, in wanorde door elkander liggen, overal verspreid, als over den grond gestrooid, eon warboel uitmakend, enz. Berapa, hoeveel, hoeveel ook, hoezeer ook, hoe ook, zooveel als, enz. ; Berapa ban jak, hoeveel ? Berapa harga, wet is de prijs ? Hoeveel kost hat? Berapa lagi, hoeveel nog ? Berapa lama, hoe lang? Berapa kali, hoevele malen ? Beberapa, menig, menage, menigte, eon aantal, enz. ; Beberapa manoesia, hoevele menschen, walk eon menigte, enz. ; Tiada berapa of tiada saberapa, niet veal, niet noemenswaard, niet bijzonder, enz. Berarakan, zio Berantakan. Bergs, ontbolsterde rijst, ook elke snort graan of diergelijke kleine

vrucht, die na droging voor hot gebruik, van de harde schil waarin zij bevat_ is, ontdaan wordt, bijv. Bergs kopi of Kopi bergs, ontbolsterde, van de hoornschil ontdane koffieboontjes; Bergs koening of Bergs koenjit, met kurkuma peel gekieurde rust, die bij feesten gestrooid wordt. Beret, zwaar, wichtig, bezwarend, moeielijk, drukkend, belangrijk, hard (om to verdragen), enz., zwaarte, gewicht, belangrukheid, moeilijkheid, enz. ; Keberatan, moeilukheid, belangrijkheid, zwaarte, gewicht, ook to zwaar, to hard, to mooilijk (om to dragon) enz. on bezwaard, zich bezwaard gevoelen, niet in staat to dragon, enz. Berdantjing, klinken, rinkelen. Berdantong, lets, (bijv. eon dour) met geweld dichtgooien, smakken, enz. Berdarek, kraken, (van zand enz.), tusschen de tanden. Berdaroh, kraken (van onrijpe of ongare groenten, enz.), onder v BERD. hot eten, (bijv, van jonge komkommers). Berdatik, kraken (van den vloer of van schoenen, bijv.. Berdoes, dik en vooruitstekend van den buik (bijv. btj hoog zwangere vrouwen). Berek, niet versch, bedorven, tot bederf overgegaan (van visch), zie Bentek en Berak. Berem (of Beram), een bedwelmende drank, ook hot bezinksel daarvan, verkregen door gisting van Tap! of Tape, (zie dit woord). Beremban, dwarslat of dwarshout ter verbinding van nevens elkander geplaatste lichamen, zooals palissaden, enz. Berendi, brandy, cognac, brandewijn. Berengbereng, bekken, koperen slagbekken, behoorende tot de Chineesche muziekinstrumenten. Berengga, veel plants innemen, veel ruimte beslaan, wijd, breed, van grooten omvang. Berengos (Jay.), voile baard, bakkebaard of knevel; Berengosan, ruig behaard, zwaar gebaard.

Bores (Bat.), geregeld, in orde, gerangschikt,~ good geordend; Memberesken, in orde schikken, beredderen, opredderen, behoorlijk rangschikken, ook regelen (van zaken enz.). Beresih (of Bersih), schoon, zuiver, rein, niet vuil, ~helder, klaar, net, zindelijk ; Membersihken, schoonmaken, zuiveren, enz., ook (Bersihin) (Bat.), een kind doen besnijden ; Kabersihan, schoonheld, helderheid, zuiverheid, enz. Beret (ook Baret), gekrabd, geschramd, geschaafd (van hot gezicht, enz.), waarop scheurtjes enz. in hot vel zichtbaar zijn). Bergantoeng, zich stork aan iemand aansluiten, hechten, hem stork aanhangen, ook van jets of iemand afhangen, afhankelijk zijn. u BERK. 51 Bergisai (of Bergisir), Tangs jets heenschuiven (bijv. Tangs een muur). Berhala, afgod, afgodsbeeld. Ben, Member!, geven, schenken, toestaan, verleenen, vergunnen, veroorloven, inwilligen, toelaten, enz.; Member! taoe, kennis geven, berichten; Memberi at!, toegeven, verwennen, ook iemand mood inspreken, een hart onder den riem steken; Pemberi, schenker, gever, ook gave, gift, geschenk ; Pemberian, schenking, inwilliging, gave, gift, geschenk. Beni (Bat.), slang, ransel, klap; Member!, (iemand) slaan, ranselen, eon pak slang geven, enz. Ben-Ben, eene ziekte. Berida, oud, oud-gediende. Berija, gehoorzamen, volgen, opvolgen. Beringin (ook Waringln of Weringin en Beraksa), Urostigma benjaminum : de bekende z.g. Indische vijgenboom, die veel op pleinen enz. om zijn schaduw aangeplant wordt. Berisik, geruisch, gedruisch, leven, hinderhjk gebabbel, enz. Berita, tij ding, bericht, mare, nieuws, kennisgave; Memberita, mededeelen, kennisgeven, benchten, rapporteeren; Memberitai, iemand jets berichten, melden,iets

als tijding of nieuwszenden, mededeelen, enz. ; Pemberita, berichtgever; Pemberitaan, mededeeling van eon tijding, berichtgevi~ng, verslag, rapport ; Soerat pemberltaan, schriftelijk verslag, proces-verbaal, ook verordening, openbare afkondiging, ordonnantie. Berkalab, sluimeren. Berkapati, zijn woord houden, nakomen. Berkas, bos, bundel, schoof, garve; Memberkas, tot eon bos, schoof, v 52 BERK. bundel, garve samenbinden (buy. an brandhout, enz.). Berkasem, haatdragend zijn,wraak koesteren. Berkasan, bemerken, gewaar worden, opmerken. Berkat, zegen, aanwas, vermeerdering, overvloed, geluk, gelukzaligheid, ook wat na eon ofl'ermaaltijd door de aanzittenden, als eon geschenk voor hunne thuisgobleven familieleden van hot maal wordt medegenomen ; Memberl at, eon dergelijk geschenk medenemen; Memberkati,zegenen, zegen aanbrengen, ook iemand berkat, voor de zijnen modegeven. Berkatjimpoeng (of Berkatjimploeng), van badenden, met de handen in hat water slaan on daardoor geluiden voortbrengen, waarvan dit woord eon klanknabootsing is. Berkiring, in den modder rondwentelen, zooals de karbouwen. Berkoko, zich aankleeden, zijn toilet maken. Berkoetek (of Berketok), kakeion van hennen. Berlindoeng, schuilen, zich dekken, zich beschutten, ergens onder schuilgaan, eon schuilplaats zoeken, enz., ook iemand beschutten, voor hem gaan staan, enz. Lie verder Lindoeng. Bermani (of Mata gelap), hot schemeren, ttjdelijke verduistering (der oogen). Berobol (Jay.), in grooten getale ergens uitkomen, in grooten getale vorvallen. Beroedjoel (Jay.), ploeg voor hoog-

gelegen terreinen. Beroek (Jay.), eon mast van den dop sonar cocosnoot, kunn ends bevatten 4 a 5 katti's rijst, boonen, enz., gewone mast, vooral in MiddenJava, bij hot koopen van rijst. Beroend j ah (of Beroend j ah-oenv BERS. djah), spartelen, steigeren, omhoog springen, allerlei bokkesprongen maken. Beroeroeng,levendig,vroolijk,blijde, luidruchtig, verheugd, ook eon geanimeerd feast vieren. Beroewang (00k Biroewang), do Indische bruins beer. Berok (ook Berop) (Holl.), werf; to Batavia ook hot gevangenhuis, dat or staat. Berombong (ook Beroemboeng on Seroemboeng), bamboezen cylindervormige omheining om boompjes tegen beschadiging to beveiligen, ook kokers van bamboezen rasterwerk voor hot maken van dammen, enz. Berondong, (klanknabootsing) van Chineesch vuurwerk : tegelijk knallen, afgaan (van eon rits). Berong, scheef, (voornamelijk van hot aangezicht). Berongkolan, niet vlak, met bobbels of kn obbels, ook in kiuiten, kluitig. Berontak, ergens tegen aanstooten, ook spartelen, zich trachten los to rukken, allerlei bokkesprongen daartoe maken (zie : Beroendjah), ook zich met geweld verzetten. Berontos (of Beroentoes), knobbel, bobbel, klein gezwelletje ; Beroentoesan, ruig van vel, kippevel hebben, hot lichaam met klelne bobbeltjes~ bezet hebben. Berpasih (ook Berpasih langkah), schermen, zooals de inlanders doen. Bersigap, de eerste zijn, vooraan zijn, anderen jets afsnoepen, enz. Bersila (Jay.), ook Berselo), zitten met de beenen onder hot lijf gekruisd. Bersimpa (of Bersimpoh), zitten met de beenen niet gekruisd onder hot lijf, maar schuins naar achteren gebogen. Bersin, niezen (zie Bangkes).

v BERS. Bersintau, gedachteloos zijn, zonder nadenken alles uit lappen. Besan, benaming die de wederzijdsche oudors van getrouwde kinderen elkander geven; Besansabantal, idem van man en vrouw, wier voorkinderen met elkander getrouwd zijn ; Berbesanan, elkanders kinderen samen laten trouwen ; Membesan, iemand besan noemen. Besar, groot, dik, zwaar, omvangrijk, gewichtig, aanzienlijk, van hoogen rang ; Orang besar, een groot mensch, ook eon aanzienl jke, notabele, adellijke, iemand van hoogen rang ; Ajer besar, hoog water; Hati besar, hoogmoedig, trotsch, ook durum; Kepala besar of Besar kapala, koppig, stijfhoofdig (hot eerste ook : eon groot hoofd) ; Membesar on Membesari, groot worden,groeien,enz.;M mbesarken, groot waken, vergrooten, verheffen, in aanzien doen toenemen,enz. Kebesaran, grootheid, macht, aanzien, waardigheid, hoog ambt, achtbaarheid, trots, hoogmoed, ook (Tanda kabesaran), rijksinsignien, enz. Beser, onwillekeurige vloeiing uit de geslachtsdeelen, in hot dagelijksche leven moor bepaaldelijk gebruikt voor Beser kentjing =onwillekeurigeurineloozing,ook onophoudelijke of veelvuldige loozing; Beser maul, zaadvloed; Beser poetih-poetihan, witte vloed. Beset (ook Keset on Membeset), yillen, de huid afstroopen scheren, ook gescheurd, geschaafd (van de huid, enz.). Besi, ijzer ; Besi lantai, plaatijzer; Besi berani, magneotijzer, magneet; Besi batang, staafijzer ; Besi poetih, ijzerblik, blik; Tai besi, ijzervijlsel; Karat besi, ijzerroest; Peloeroe besi lanv BETA. 53 tai, kartets, granaat, granaatkartets.

Beskat (ook Baskat), eon borstrok, eon snort vest dat onder andere kleed eren gedragen wordt. Besoek (Jay.), (of Besok), morgen, den volgenden dag, ook later ; Besoek pagi, morgen ochtend ; Besoek kapan kapan, later, nog onbepaald wanneer ; Membesokken, tot morgen, den volgenden dag, onbepaalden tijd uitstellen (verg. Esoek). Besoemit (Pontian. Mal.), eon knevel dragon (zie Soemit). Besoet, schaaf ; Membesoet, schaven, afschaven, ook metalen van de alliage zuiveren; Besoetan, schaafsel, afval, ook wat gezuiverd is van alliage ; Pembesoet, wie of wat schaaft of zuivort, zuiveringsmiddel. Bestari, uitgebreide kundigheden bezitten, geleerd, volleerd, talentvol, welopgevoed. Betah (Jay.), ergens aarden, hot kunnen uithouden, ook stork zijn, in staat zijn, ook bestand zijn tegen, enz. ; Tiada betah tinggal di Betawi, hot to Batavia niet kunnen uithouden, or niet kunnen aarden, hot bevalt mij (hem, haar, u, enz.), niet to Batavia ; M mbetahken, trachten vol to houden, uit to houden, enz. trachten to wennen aan, ook volharden in of met, enz. Betak, Membetak, behoorlijk op bergen, beredderen, in orde houden ; Djoeroe betak, hofmeester; Betak, ook -= Betah, tegen lets bestand, gehard zijn, stork van gestel, robust. Betapa (ook Boewat apa), om wat to doen ? Waarvoor ? Waartoe ? Waarom ? Wat ? Hoe? Hoedanig ? Tot welk einde ? Zoodanig, zoo, zooals. Betas, opengescheurd, (bijv, van eon zak), gespleten of gebroken, , --afV 54 BETA. (bijv. eon ei, dat uitgebroed is), gesprongen, opengegaan, losgetornd, (van eon naad, enz.). Betawi, Batavia, Bataviaasch. Betina, hot wijfje van alle levende dieren, (sours ook gebruikt voor vrouw, vrouwelijk mensch). Biting, rif, lange smalle zandbank

in zoo of aan de monding van rivieren. Betis, hot gedeelte van hot lichaam tusschen de knie en den enkel ; Toelang betis, scheenbeen ; Boewah betis of Djantoeng betis, kuit. Betit, Membitit (Bat.), hard loopen, ventre a-torte gaan (van eon vluchteling bijv.). Betjek, plas, pool, modderpoel, regenwater, dat is bljjven staan (op straat), modderig, slikkerig, Betjoes,Enggabetjoes,niet good, niet in orde. Betjokok, eon snort kleine krokodil. Betoel, good, recht, juist, waar, echt, waarachtig, wezonlijk, oprecht, in orde, enz.; Hati betoel, oprecht van harte ; Betoel dl atas koeping, juist boven hot nor; Minibetoelken, lets in orde brengen, repareeren, recht makers, verbeteren, corrigeeren, regelen ; Membetoeli, in orde brengen, repareeren, corrigeeren, enz., ook op lets mikken ; Berbetoelan, overeenkomen met, in d e richting zijn van ; Kabetoelan, juist, juist van pas, to goeder ure: van pas, toevallig ; Sabetoelnja, in waarheid, indordaad,eigenlijk, hit is werkelijk zoo. Betoeng (ook Petoeng), Bambusa nigro-ciliata, Bambusa aspera of Gigantochloa aspera, de grootste snort Bamboo. Betoewas, loon, vergelding. Betot (Jay. Bat.), ruk, ook valsche kneep, waarbij de hand eenigszins gedraaid en met eon ruk BIBI. teruggehaald wordt; Membetot, rukken, valsch knijpon ; Membetoti, herhaaldelijk rukken. Bewok (Jay.), gebaard; ruiggebaard, behaard. Bia, kantioljewerk, (gew. Bia-bia), ook achterkleinkind. Biada, vrouw, vrouwelijk, verwijfd. Biaja, uitgaven, levensonderhoud, kost, vertering; Membiaja, vertering makers, uitgaven doers ; Mimbiajaken, uitgaven, verteren, ten koste loggers, besteden, iemand onderhouden of den kost given, enz. Biang (Jay.), moeder, moederdier,

wijfje van dieren, dat reeds gejongd of eieren gelegd heeft ; A.jam biang [ook : Bikang (Soend.) of Babon (Jay. Bat.)), eon legkip of hen met kuikens ; Biang djari tangan of Biang daridja, ook Djempol tangan, duim (van de hand) ; Biang djari kaki of Djimpol kaki, groote toon, duim (van den voet) ; Biang, ook gill, wulpsch, hysterisch (voornamelijk van vrouwen). Bianglala, regenboog. Biar, last maar, hit zij, ook: opdat; Biarlah, laat hot zijn; Membiar of Mimbiarken, laten, gedoogen, toelaten, laten begaan, dulden, alles goedvinden, goedkeuren, overlaten, aan zijn lot overlaten, er zich niet mode bemoeien, enz. Biasa, gewoon aan, gewen d zijn aan, ervaren, geoefend, bedreven, gewoonte, ervaring,bedrevenheid; Membiasaken, winners, gewennen, eon gewoonte van jets waken, enz. ; Menghilangken biasa, eene gewoonte afwennen; Kabiasaan, gewoonte, aanwensel, enz. Biawak(ook Minjawak),leguaan; Mimbiawak, als eon leguaan zijn of doers, op den bulk langs den grond voortkruipen. Bibi (Jay.), tame, jongere zuster BIBI. van vader of moeder ; ook gebruikt in hot algemeen tegenover eenigszins bejaarde vrouwen van minderen rang. Bibir, lip, omgebogen rand, boord of karat, zoom; Bibir mats, rand van hot oog; Bibir peraoe, boord van eon vaartuig; Bibir galas, do rand van eon glas ; Bibir djoeweh of Bibir doble, dikke, hangende lip;Merah bibir, hot rood der lippen; Min jak bibir, lippenpomade. Bibit, zaad, ook jonge tar overplanting bestemde plantjes; Menjebarbibit, zaaien; Membibit, zaad nemen of halen, ook afstarrmelingen van dieren enz. trachten to krij en door paring of kruising; (ook : Mengambil bibit), Membibit, met de vingertoppen jets aanpakkon, knijpen, enz. (Verg. Tjoebit). Bidadari (ook Bidyadari, Wida-

dari), nimf, hemelnimf, apsarase, angel, vrouwelijke luchtgeest. Bidai (ook Bide) (Soend.), vlechtwerk van bamboo voor bewandingen, ook doorzichtig vlechtwerk van dunne rotting of bamboo voor voorhangen, enz. on z. g. Bantamsche matten ; ook dicht naast elkander zichtbaro striemen op hot lijf, enz. on eon spalk, waartusschen jets gekneld wordt; Membidai,met bidaibesehieten, afsluiten, enz., ook : spalken (bijv. eon gebroken arm) en striemen op jets maken. Bidara, vroedvrouw. Bidang, uitgespreid, uitgespannen, ook breed (van de borst bijv.) ; Membldangken, uitspreiden, uitspannen, spannen ; Pembidang, Pembidangan of Pemidangan, raam, borduurraam. Bidar, klein vaartuig met scherpen boeg. Bidara, boom behoorende tot de natuurlijke familie der Rhamneao, BIKO. 55 met geneeskrachtige eigenschappen (Zizyphus jujuba); Bidara laoet, Zizyphus Horsfieldii ; Bidara goenoeng, Diospyros heterophylla ; Bidara ketjil, Zizyphus rufula; Bidara part, Strychnos nux vomica ; Bidara poetih, Euricoma longifolia; Bidara t jina, Zizyphus j uj uba. Bldjaksana (Sk.), bekwaam, geschikt, kundig, wijs, verstandig, ervaren, bodroven, knap, schrander, ook : (Kabidjaksanaa,n), wijshoid, bokwaamheid, verstand, schranderheid, enz. Bid jeh, tinerts. Bidjen (of Widjen), Sesamum indicum, eon plant, uit wier zaden olio wordt gewonnen; Minjakbidjen, ssamolre. Bidji, zaad, korrel, pit, graankorrel, stuk, ook eenhoid (bij tellingen); Bidji mats, oogappel; Bidji nangka, pit van eon nangkavrucht, ook naam van eon visch; Berbidji of Berbidji-bidji, met pitten, pitten hebben, korrelig (bijv. van rijst, die niet geheel gaar is), enz. Bidoer, blokj e of schuitj e tin; ook Bidoer of Bidoeran, netelzucht (eeno ziekte).

Bidoeri, edelgosteente, katoog; Bidoeri boelan, eon snort govlekte opaal ; Bidoeri pandan, groene opaal ; Bidoeri (Badoeri of Widoeri), ook : Calotropis gigantea, eon heester met scherp melksap. Bigar (Jav.), vroolijk, lustig, leven dig, enz. (van paarden). Bika (of Bebika), eon snort in. landsch ~gebak. Bikin, Membikin, doen, maken, vervaard igen ; Membikinken, voor iemand jets maken, enz.; Perbikinan, wat men doet ; Bikinan of Pembikinan, maaksel. Bikoe, gesch ulpt, getand, enz. ; Bikoe-bikoe, karat- of bloem5 BILA. work met bochten of in en uitspringende hoeken. Bile, tijd, ten tijde dat, toen, wanneer, enz. ; Apabila of Bila ape, wet tijd, wanneer? Bila mane, wanneer; Barang bile, onverschillig wanneer, to eeniger tijd, enz. Bilah, let, gespleten stuk, bamboo ; (dient ook als hulptelwoord = ons stuk" ). Bilahi, ongeluk, onheil, enz. Bllala, vra,at, schrok, slokop, vreetzak, enz. Bilang, getal, som, elk,~ieder, ook woord, gezegde ; Membilang, tellen, opsommen, optellen, rekenen, berekenen, ook zeggen, vertellen, berichten, mededeelon; Membilangken, voor iemand jets optellen, berekenen, enz. ook jets aan iemand zeggen, verhalen, enz. iemand jets onder hot oog brengen, berispen, etc.; Bilangan, telling, berekening, enz. ook gezegde. Bilas, Membilas (ook Membilasken), spoelen, afspoelen, uitspoeion, overspoelen, met water nader sctioonwasschen, enz. ; Bilas, ook ontstoken, druipend (van de oogen) ; Mata bilas, leepoogen. Bilalang, staren, stork zien, op eon punt gevestigd zijn, wijd opengesperd, rollen (van de oogen). Bulk, vertrek, kamer, ook bamboevlechtwerk voor bewandingen. Bills, Membilis, bezwalken, laste-

ren, belasteren. Billahi, bij God! (in eeden). Biloer, striem. Bimbang, ongerust, bezorgd, in twijfel, besluiteloos, wankelmoedig, verstrooid, verlangend, verliefd; Membimbangken, doen wankelen, doen twijfelen, bezorgd, ongerust maken, enz. Bin, zoon All bin Abdoellah, All, zoon van Abdoellah. Binara, lakenbereider; MembiBINT. nara, iemand den mantel vegen, de waarheid zeggen, enz. Binasa, vernield, verwoest, to gronde gericht, vergaan, verongelukt, ook aangedaan, verteederd (van hot gemoed); Membinasa, vernielen, vernietigen, to gronde richten, enz.~ook : aandoen, verteederen ; Membinasaken, jets of iemand ongeluk aanbrengen, ongelukkig maken, vernietigen, to gronde richten, enz. ; Kabinasaan, verwoesting, vernietiging, ongeluk, enz. Binatang, dier, boost (ook ale scheldwoord). Binatoe (ook Menatoe of Toekang basoeh), waschman, bleaker. Bindeng (Jay. Bat.), door den news spreken. Bingai, oorpijn. Binges, nijdig, grimmig (als eenkat). Bingit, kwtjnend (door eon verlies of eon stork verlangen near jets, enz.). Bingoeng, verbijsterd, verward, in de war, verwardheid, niet weten, wet to doen; Membingoengken, iemand in de war brengen, iemand verbijsteren, maken, dat iemand niet weet wet hij doen moot, enz. Bingot (ook Bengot en Ben jot; verg. Bangkok), scheef, niet recht, niet vierkant, enz. ; Menabengot, scheef worden. Bini, vrouw, getrouwde vrouw, echtgenoote (van den man), wijfje (van eon dier) ; Laki bins, man en vrouw; Anak bini, vrouw en kinderen, gezin, huisgezin (van den man) ; Berbini, trouwen, huwen, eon vrouw nemen (van eon man), paren (van eon mannelijk dier);M mbiniken,totvrouw, tot wijfje nemen, hebben.

Bintang, star, ook ridderorde, eereteeken; Bintang tetap, vaste star; Bintan bereikor of Bintang berasep, ook Bintang BINT. koekoes of Bintang kemoekoes en Bintang berekor, Bintang berkotek, staartster, komeet; Bintang berkibar of Bintang berider, dwaalster; Bintang beralih, verschietende star; Bintang oetara, de poolstor; Bintang sore of Bintang barest, de avondster; Bintang pagi of Bintang timoer, de ochtendster; Bintang majang, hot sterrenbeeld de Maagd; Bintang kale, hot sterrenbeeld de Schorpioen ; Bintang bidoek of Bintang djoeng, hot sterrenbeeld de Groote Beer; Bintang kartika, hot Zevengesternte, de Pleiaden; Bintang al djoebar, Orion; Bintang al nasj, hott sterrenbeeld de wagon; Bintang bahadoeri, ridderorde, eereteeken ; Berbintang, gedecoreerd zijn; Berbintangan, vol gaten als in eon zeef (bijv. van eon desk) waardoor men de sterren kan zien. Bintik, vlek, vlekje, stip; Berbintik, gevlekt, kleine vlekjes of stippeltjes vertoonen; Bintikbintik, sproeten, zomervlekjes. Bintil, klein gezwel, ook verharding van de tepel eener aankomende maagd. Bintit, klein zweertj e, ook strontj e of gezwelletje aan eon der oogleden ; Bintiten of Bintitan zulk eon gezwelletje aan eon der oogleden hebben. Bintoel, puistje of gezwelletje (ten gevolge van eon muggebeet, enz.) Bintoer, fuik of mand, om kreeften of krabben to vangen ; Kepiting bintoer, krabben op die wijze gevangen ; Membintoer, fuiken of manden voor de kreeftenvangst uitzetten. Biola (Port.), viool ; Berbiola of Main Moles, eon viool bespelen, op eon viool strijken. Bira, Membira (Bat.), jets op eons openbareveiling op crediet koopen BISI. 5 7 en direct aan eon ander a comptant overdoen, ook jets op vendu-

tie laten verkoopen en zelf opkoo. pen. Biras, vrouws brooder of brooders vrouw, zws.ger, zwagerin. Bini (of Bin-bin), schaap, Bengaleesch schaap. Birit, de romp, de billen : Terbiritbirit of Terberet-beret, ook Terperet-peret, krom gebogen, in elkander gepakt, den buik vasthouden, enz. (bijv. bij hoogen nood, sterken aandrang tot eon natuurlijke behoefte, enz.), ook buitengewoon veal haast hebben. Biros, blauw, blauwe kleur, blauwi sel; Biros langit, hemelsblauw; Biros laoet of Biros ajar laoet, zeeblauw; Membiroe, blauw worden ; Membiroeken, blauw maken, blauw verwen ; Biroebiroe, geplooid, kunstmatige plooi; Membiroeken, ook : jets kunstmatig plooien, in jets kunstmatige plooien leggen; Haroebiroe, rumoer, lawaai, enz. (Zie Haroe). Biroeang (zie Beroewang), de Maleische beer. Biroega (ook Ajam biroega), boschhaan, boschkip, boschhoen. Bisa, gift, vergift, venijn, vergiftig, venijnig, pijnlijk, nijpend, enz.; Berbisa, vergiftig, venijnig zijn. Bisa (Jay.), verstandig, bekwaam, kundig, bedreven, kunnen, in staat zijn, enz., ook verstand, bekwaamheid, bedrevenheid, kennis,kunde, enz.; Alah bisa oleh biases, kennis verliest hot tegen oefening of ervaring, d. i. de praktijk gaat boven de theories Bisa-bisaan, doen alsof men alles kan of west, eigenzinnig, eigenwijs zijn, enz. ; Kabisaan, kunde, kundigheden, kennis, bekwaam-heid, enz. Bisik, Membisik, fluisteren, fluisterend spreken; Membisikken, iemand jets influisteren; Berbiaik 8 BISI. of Bisik-bisik, met elkander fluisteren ; ter zijde, heimelijk spreken. Rising, verdoofd, gerommel in de ooren hoorend; Membising, verdooven door gerommel in de ooren. (Zie ook Deslng). Bismillah, in den naam van God (begin van eon gebed, enz.). Bisoe (Jay.), stoma Membisoe, als eon stomme doen; Membisoe-

ken din, zich stow houden. Bisoel (ook Bingsoel), bloedvin, steenpuist, bloedzweer, zweer, puist; Bisoel lade, kleine, vurigo on pijnlijke~puistjes; Bisoel nanah of -mengangkoet nanah, kloppende, met otter gevulde zweer; Bisoel selinop, steenpuist aan eon scheenbeen; Bisoel mate sembilan, negenoog. Biti, onderscheidend kenmerk, bewijs in rechten ; Tanda bits, corpus delicti; Biti wordt ook gebruikt bij hot tellers van platte lange voorwerpen, bij v.; pagan doewa biti, twee (stuks) planken, enz. Biting (Jay.), speetje, pennetje, enz. (zooals o. a. gebruikt wordt voor do sesate). Bltjara, redeneering, beschouwing, raadpleging, bospreking, verhandeling, onderhandeling, behandelin g eener zaak, voorstel, voordracht, advies, raad, mooning, beraming van middelen, gezegde, gesprek, enz.; Masoek bitjara, eon proces beginners, eon zaak in rechten gooien, enz.; Berbitjara, spreken, met elkander spreken, bespreken, sprekende zijn, ook in zich zelven spreken; Membitjara, spreken, eon voordracht houden, rechtspreken, ook plelten ; Membitjaraken, over jets spreken, redeneeren, handelen, beraadslagen, lets overwegen, voorstellen, uitmaken, enz. ; Pembitjara, die spreekt, enz., advoeaat, pleitbezorger, procureur; BOER. Perbitjara,n, beschouwing, bespreking, overweging, behandeling, wat besproken, overwogen, verhandeld wordt, enz. ; Pembitjaraan, de daad der overweging, hot overwegen, hot bespreken, enz. ; Sabitjara, van dozelfde mooning, van hetzelfde gevoelen, enz.; Gedong bitjara, stadhuis, raadhuis, gebouw, waarin recht wordt gesproken, enz. ; Tiada terbitjarakan lagi, or is goon raad moor voor to schaffen, hope. loos; Apa bitjara kite, wat staat ons to doen; Apa bitjaramoe, wolken raad geeft (schaft) gij ? Bitjoe (ook Dongkrak, Holl.), dommekracht.

Boba, pok, pokken. Bobab, jokken, kullen. Bobok, Membobok (Jay. Bat.), jets ergens uithalen door eene opening in de bewaarplaats to makers of de bestaande opening to verwijden, enz. (buy.: geld uit eon bamboesen of blikken spaarpot, enz.). Bobos, doorgezakt, zoodat or eon opening of gat door ontstaat (bUy. van eon vloer). Bodjot, verward, in elkander gedraaid, enz. (van fijn touw of gal-on, enz.). Bodo of Bodoh, dom, stow, onwetend, onkundig, niet slim, bot, domheid, onkunde, onwetendheid, enz. ; Orang bodo, eon dom mensch, domoor, domkop, stommerik, botterik ; Api api bodo, ook Memboewat bodoh, zich voor den domme houden; Mem= bodoken, iemand in verlegenheid brengen zoodat hij niet weet wat to doen, ook ioma,nd foppen, er in laten loopen, bedriegen, als eon stommoling bohandelen, eon domkop noemen, enz. Boeboe, fuik, vischfuik. Boeboeh, Memboeboeh, plaatsen, zetten, leggen, ergens indoors, -- opdoen, -- bijdoen, enz.; MemBOER. BOED. 59 boeboeh tapak tangan, zijno handteekening stellen ; Memboeboeh tjap, eon zegel of stempel op lets zetten, stellen ; Memboeboeh pelana, opzadelon. Boeboek, kleine snort tor, kalander, boorkovertje, wormpje, dat in bout of bamboo knaagt, ook poeder, molm on fijngostampt good (als koffie, enz.), stof enz. Boeboel, eene verzwering, voornamelijk aan de onderzijde der voeten (ook aan de handen), -voeteuvel ; Boeboel, Memboeboel, ook netten verstollen, herstellen, booten, enz. Boeboeng, gesteldheid eener vrouw, die na de bevalling, zonder wedor gemenstrueerd to hebben, opnieuw zwanger is; Keboeboengang, in dien toestand gebracht. Boeboeng (ook Woewoeng) (Jay.), de top of nok van eon dak, nok, enz.; Boeboengan, de stok, waaraan do nokbedekking bevestigd is, die nokbedekking ze1f, ook hot

vlokje haar, dat men bij kinderen om de kruin van hot hoofd laat staan, (verg. Koentjoeng). Boeboeng (of Boemboeng), koker, waarin jets bowaard moot worden (btjv. papieren, water, enz.). Boeboer, pap, brij. Boeboet (Talc boeboet of Boeboetan), val, stag, dik touw, dat den mast vasthoudt. Boeboet, Memboeboet, uittrekken, uit den grond trokken, uitrukken, enz. (van onkruid bijv.), ook plukken (van de veeron van gevogolte, enz.). Boeboet, inlandsche draaibank (ook Boeboetan) ; Memboeboet, draaion, op de draaibank maken, bewerken, enz. Boedak, jong kind, knaap, meisje, jongen, meld, bediende, dienstmeld, slaaf, slavin ; Keboedakboedakan, kindsch, kinderachtig, als eon kind. Boedi (Sk.), verstand, verstandelijk vermogen, wijshoid, weldaad, ook arglist, streek ; Balk boedi, verstandig, edel, grootmoedig ; Oetang boedi, schuld voor eon weldaad, verplichting ; Menanggoengboedi orang, verplichting aan iemand hebben ; Berboedi, verstandig, wijs zijn, met verstand begaafd, enz. Boediman (Sk.), verstandig, wijs, kundig geleerd, met verstand begaafd (alleen van menschen). Boedjal, uitstekend, uitpuilend, to voorschijn tredend (van den navel, bijv.). Boedjang, jonge, ongehuwde man, ook in hot algemeen celibatair, eon j ong dier van h et mannelijk geslacht ; ongetrouwd zijn (in doze beteekenis ook wel v an vrouwen gezegd); Berboed jang of Memboedjang, hot leven van eon celibatair lijden, celibatair zijn, als celibatair leven, enz. ; Perboed jangan, staat van eon boedjang, ongehuwde staat, celibaat, ook de jongelingschap, de ongetrouwde jongolieden, enz. en mooning, vertrek of logis voor de boedj anga. Boedjang, bediende (mannelijk of vrouwelijk), dienstknecht, dionstmaagd, jongen, meld; Memboedjang, dienen, als jongen of als meld dienen;Memboedjangken,

iemand als dienstknecht of als dienstmaagd hebben, nemen, enz. ; Boedjang dalem, binnenjongen, mannelijke bediende, die binnenshuis werkt, bedient, enz. Boedjangga, schrander, geleerd, geletterd, wijs, kundig, geleerde, geletterde, wijze. Boed joek, vl ei erij, gevloi, flikflo oierij, enz. ; Memboed j ook, aanhalen, vleien, lief kozen, overhalen. flikflooien, stillen, tot bedaron brengen, bepraten ; Pemboedjoek, vleier, overhalr,beprater; 60 BOED. Pemboedjoekan, gevlei, liefkozing, aanhaling, overhaling, enz. Boedjoer(ook en veelalMoedjoer), recht op jets aan, recht, rechtuit, in de lengte uitgestrekt, in de richting van, evenwijdig aan, enz., ook ten rechter tijd, to gelegener tijd, to goeder ure, toevallig, enz.; Memboedjoer, in de lengte uitgestrekt zijn of liggen, zich in de lengte uitstrekken, enz., in eon bepaalde richting liggen, enz.; Moedjoer ka koelon of Moedjoer mengoelon, naar hot westen 11ggen, in de richting van hot westen uitgestrekt zijn, enz. Boedoeg, schurft ; Boedoegen of Boedoegan, schurftig, door schurft geplaagd, enz. Boedoek (of Bodok), ergste grand van melaatschheid. Boegil, vederloos, haarloos, kaal (van dieren), naakt, haveloos, zonder de gewone kleeding (van menschen); Telandjang boo it poedelnaakt, spiernaakt ; Memboegil (van dieren), de vederen of harm verliezen, veder- of haarloos worden, ruien ; Berboegil, zonder de gewoiie kleederen, sieraden of wapens zijn (van menschen), haveloos gekleed gaan, naakt loopen. Boegil, Boeginees, Boegineesch. Boejar, vloeien (van papier), ook uit elkander vallen, -vllegen, -gaan, verspreid zijn of worden, zich verspreiden, enz. ,; Kertas boejar, vloeipapier. Boejoeng, kleine garden of metaIen pot, urnvormige pot, urn. Boejoet, hot derde geslacht in de opgaande of nederdalende lime, overgrootouders of achterkleinkinderen ; ook de onwillekeurige

siddering van hot lichaam ten gevolge van den vergevorderden ouderdom, en verbod, verboden, ongeoorloofd, tengevolge van eon gelofte, enz. ; Keboejoetan, ook Beboejoetan, onwillekeurige beBOEK. weging, siddering, enz. van hot lichaam, zoowel van ouderdom, all door andero redenen ; Boejoet-antah = kinderen van achterkleinkinderen (Bandj.) Boeka, breed, wijd, open, geopend, openbaar, enz. ook breedte, wijdte, middellijn, enz. ; Memboeka, openen, uit elkander nemen, ontnemen, ontdekken, openbaren, aanvangen, op touw zetten, beginners, ontginnen, bewerken, afnemen, enz.; Memboeka pintos, de dour openen, Memboeka tanah, den grond ontginnen, bewerken ; Memboeka tops, den hoed afnemen ; Memboeka rasia, eon geheim openbaren; Memboeka kedai, een winkel opzetten ; Memboeka poeasa, de vasten openen, d. i. eindigen ; Memboeka ~negeri, eon stad stichten ; Memboeka djalan, +en wen aanleggen, banen (ook iiguurl jk), enz.; Terboeka, open, bloot, openbaar, enz.; Pemboeka, ontginnen, ondernemer, degeen die openbaart, enz.; Memboel af, voor remand jets openen; Memboekakan, jets open naken, -4open doen. Boekan, geenszins ; hot niet zijn, niet zijn wat door hot woord waarop hot slant wordt uitgedrukt ; niet, goon, enz. ; Boekan akoe, niet ik bon (was) hot; Boekan moedah pakerdjaan itoe, hot is goon gemakkelijk work ; Boekan boewatan, hot is goon doen, ongemeen, vreemd, enz.; Boekan-boekan, bijzonder, zeer uitermate; Boekan-boekan bagoesnja, hot is buitengewoon schoon. Boekat, troebel (van water). Zie Boetek. Boekit, hoogte, kleine berg, heuvel, berg ; Boekit anak of Anak boekit, heuveltje; Memboekit, zich all eon heuvel voordoen, BOEK.

enz. ; Boekit-likat, troebel, met aarde vermengd (van water). Boekoe, kort, ineengedrongen, knoest, kwast, knobbel, gewricht, geleding, korrel, enz. ; Boekoe tangan, polsgewricht ; Boekoe kaki of Boekoe lali, enkel, voetgewricht; Boekoe teboe, geleding van hot suikerriet; C arem saboekoe, een korrel zout; Benang saboekoe, een kluwen garen; Boekoe (Holl.),ook-_book; Boekoe goedang, pakhuisboek ; Boekoe tjatetan, notitieboekje. Boekoer, korrel, (van jets dat kunstmatig tot korrels gevormd is, zooals buskruit, enz.). Boekti = Biti, (zie aldaar) voorts (Jay.) = hot bij h et sluiten van een huurcontract (in de Vorstenlanden) aan den verhuurder (eigenaar of apanagehouder) der gronden to schenken douceur bij wijze van huldebltjk. Boelai (of Boele), (verg. oak Balar), wit, onnatuurlijk wit van huidskleur, enz. ; Orang boelai, eon albino, witteling, kakkerlak; Kerbo boelai, witharige karbouw. Boelan, maan, maand, ook maandstonden, menses; Boelan timboel, de eerste dagen der nieuwe maan; Boelan baaroe, nieuwe maan, eerste kwartier; Boelan poernama, voile maan ; Boelan ketjil of Boelan toewa, ook Anak boelan, afnemende maan, laatste kwartier; C elap boelan of Boelan giap, donkere maan, laatste kwartier; Dateng boelan of dapet boelan, de menses krtjgen ; Poetoes boelan, hot geheel ophouden der menses bij bejaarde vrouwen; Memboelan, in den maneschijn wandelen, ook bij maneschijn visch vangen; Berboelan, eon maan of manen hebben, (zooals onze aarde of Saturnus); Berboelan-boelan, maandenlang duren; KeboelaBOEL. 61 nan of Pen.akit boelan, maanziekte ; Boelan-boelan, wat op eon maan gelijkt, ookschijf, schietschijf; Boelanan, per maand, maandelijks, maandelijksch, bij de maand, enz. Boelang, samengedraaide doek, samengodraaid haar, haarwrong,

bindsel ; Memboelang, samendraaien, met een bindsel omwinden, aanbinden, om lets winden of bindsn, enz. ; Memboelang tangan, de vuist omwinden, omwikkelen (om to vechten) ; Memboelang kapala,oenhoofddoek gebruiken, enz. Boelat, road, bol, heel, gaaf, ook groot (van de oogen), en alleen, eenvoudig, zonder moor, enz.; Boelat pandjangof--boedjoer, elliptisch, ellips ; Boelat telor, eirond ; Boelat torak, cylindrisch ; Boelat pepeh, platrond (als eon muntstuk) ; Boelat boemi, de aardbol, bolrond, enz.; Memboelat, rond worden, groote oogen opzetten; Memboelatken, rond maken, enz., ook voltallig maken, enz. Boeli of Boeli-boeli, porceleinen of aardeii kruikj e of urntj e met dikken bulk, dienende tot bewaring van olien of reukmiddelen, enz. ; Boeli pengentjingan, pisblaas. Boeloe, haar (behalve hot menschelijke hoofdhaar), veder, borstel, wol, dons, pen; Boeloe kapas, dons; Boeloe ajam, kippeveeren; Boeloe babi, borstels van eon varken; Boeloe kambing, wol van eon schaap; Boeloe landak, pennon van eon stekolvarkon ; Oeler boeloe, rugs; Berboela, behaard, hang, gevederd, enz. Boeloeh = Bamboo, (zie aldaar), ook Boeloeh leper, slokdarm, luchtpijp. Boeloekan (Bat.), beschimmeld. 62 BOEL. Boeloer, geeuwhonger; Kaboeloeran, uitgehongerd, verhon. gerd. Boeloer (Jay.), eon landschildpad, ook kaal, bladerloos, kinderloos, (vergelijk ook Koera-koera). Boemantara, hot luchtruim. Boemboe, kruiderijen tar bereiding van spijzen of medicijnen, specerijen, drogerijen, enz. Boemboen, lager van hot wild, ook eon but van twijgon enz, waarin jagers zich verschuilen. Boemboeng, kok er, waarin jets bewaard wordt; bamboezen koker om water to balers of to bewa-

ren, enz. Boemi, de aarde, aardbol, ook de grond, de bodem ; Orang boemi, de oorspronkelijke bewoners van eon land; Boemi poetera, inboorling. Boers (ook Emboen), zioEmboen. Boenboenan (ook Eniboen-boenan), de fontanel, hot midden der hersenpan. Boendar (ook Boender of Boenter), rond, ook boender, schuier, borstal. Boeneka (of Boneka), pop (speelgoed). Boenga, bloom, blossom, ornament, lofwerk, figuur, rents, interest; Boenga-boengaan, kunstbloemen, gemaakte bloemen; Berboenga, bloemen hebben, bloemen dragon, bloeien, met bloemen versierd; Memboengaken, tot bloei brengen, laten bloeien, oak eon kapitaal rentegevend maken, tegen rents uitleenen, op rents zetten; Boenga sekaki, eon enkele bloom; Boenga satangkai, eon tak met bloemen ; Boenga sakarang of saroempoen, eon bloemruiker, bouquet; Boenga sekoentoem of sekoentjoep, bloemknop; Boenga mekar of --terboeka, eon ontloken bloom; Boenga asa, eenBOEN. voudige bloom; Boenga api, vuurwerk; Makan boenga, interest trekken; Mendjalanken boenga, interest op interest laten of genieten, ook geld togen rents uitzetten, enz. Boengar, nog in den oorspronkelijken, eersten staat, (van eon maagd) nog onaangeroerd, ongerept, (van eon jongeling) nog mist met vrouwen in aanraking geweost ; (van vruchten) de eorste van hot seizoen, of van eon jongen boom, enz. Boengkem (Bat.), atom, goon goluid kunnendegeven,zwijgendzijn, vochtig, niet kunnonde ontvlammen, mist kunnende afgaan (van eon geweer), ook toovermiddel, om dit gedaan to krijgen; Memboengkem, zulk eon toovermiddel aanwenden, om iemand stom to maken, van de spraak to berooven, eon geweer niet to doers

afgaan, enz. ; Pemboengkem, middel daartoe, ook de persoon, die dat middel aanwendt. Boengkil (Jay.), kook van de roster van olieboonen, waaruit de olio reeds gehaald is (veal als most gobruikt). Boengkoes, pak, bundel, bawl, omhulsel, enveloppe, pakket; Memboengkoes, inpakken, inwikkelen, enz. ; Boengkoesan, pak, pakket, omhulsel, enveloppe; Pemboengkoes, die inpakt, enz., ook pakmiddel. Boenglon, kameleon. Boengsel, knoop in eon zakdoek. Boengsil, eon jonge cocosnoot tar grootte van eon vuist. Boengsoe (ook Bontot, Pembontot) (Jay.), hot laatst geboren kind, laatstgeborene, jongste. Boemi (ook Boenji) Memboeni, verborgen, verschuilen, helen, verhelen, verduisteren, wegstoppen; Semboeni, in hot geheim, heimelijk, verborgen, verscholen, BOEN. steelsgewijs; Manjamboenikan, jets verbergen, verstoppen, wegstoppen, verduisteren, heimelijk bewaren, enz. ; Boeni of 'oeni (Jay.), ook naam van eon grooten boom (Antidesma bunias) met eetbare vruchten. Boen ji, geluid, klank, galm, inhoud ; Berboenji, geluidgevend; Memboenji, geluid geven,~ klinken, galmen; Memboenjiken, luiden, doen geluid geven, doen klinken, den inhoud van jets voorlezen ; Boen jian of Boen j i-boon jian, wat geluid geeft, muziekinstrument, enz. ook muziek. Boenoeh, Mamboenoeh, dooden, vermoorden, ombrengen, tar dood brengen, ook uitdooven (van vuur), doorhalen, schrappen (van schrift), enz. ; Pemboenoeh, degeen die doodt, moordenaar, enz.; Pamboenoehan, hot dooden, moord, enz. Boentak (of Boentak), kort, ineengedrongen : ook naam van eon visch met ronden opgeblazen buik, do kogelvisch. Boentang, kam van eon weeftoestel, ook onbewegelijk staren van de oogen (vann eon doode). Boentar, langwerpig rond, ovaal,

elliptisch. Boentat, steenhard, versteend, vorsteening. Boental,knoop (in eon zakdoek enz. ) pak, pakket, enz.; Boentelan, pak, pakket, wat ingepakt is, enz. ; Memboentel, pakken, inpakken, enz. Boentat, dicht, verstopt, niet open. gaand. Boenting, bevrucht, zwanger, bezet, zwangerschap ; Mamboentingken, zwanger maken, bezwangeren, bevruchten, ook zwanger zijn van jets; Boenting bantang, Boenting sarat of Boenting palandoek, zwangerschap, waarbij hot menstruBOER. 6 3 eeren toch niet geheel ophoudt. Boentoe (Jay.), dicht, verstopt, gesloten, afgesloten ; Djalan boentoe, eon wag, die dood loopt. Boentoel, ring onder eon krisgevest. Boentoeng, afgekapt, verminkt, stompje; A.ndjing boentoeng, eon hond met eon kortgekapten staart. Boentoer, zat, oververzadigd, volgegeten. Boentoet, achtereind, achterste, stuit, staart ; Boentoet paraoe, achtersteven; Boentoet padang, onderste deal van eon sabel, dat aan hot gevest bevestigd is ; Barboentoet, met eon staart, gestaart,een staart hebben of dragon. Boepati (Jay.), titel van eon regent, inlandsch hoofdambtenaar. Boers, Mamboera, bestoken (bijv. eon bijennest met vuur, den vijand met kogels, enz.) Boerak, los, uiteen, uit elkander, enz. (bijv. van tabak), ook verstrooid. Boeras, rijst (met of zonder cocosmelk) in pisang-bladeren tott langwerpige platte koeken gewikkeld en gaargestoomd. Boerik (Jay.), door de pokken geschonden, pokdalig. Boerit, achterdeel, achterste, stuit; Boeritan, achtersteven ; Boeritajam, stuit van eon kip ; Samboerit, paederastie; Mamboerit, paederastie drijven, - plegen, enz. Boeroe, Mamboeroe, jagen, najagen, vervolgen, achtervolgen, na-

loopen, haast maken, aanzetten, aandrijven, bespoedigen, enz. ; Barboeroe,op jachtzijn;Boeroeboeroe, haastig, zich haasten, in haast, met haast, enz. ; Boeroean, jachtwild, waarop jacht wordt gemaakt, wat of wie nagezet wordt, enz. ; Pemboeroe, wie nazet, jaagt, enz., jagen, vervolgen; Andjing pamboeroe,jachthond; 64 BOER. Pekakas pemboeroe, jachtgereedschap ; Pemboeroean, jacht, vervolging, nazetting, enz.; Boeron (Jay.), vogelvrij, vrjj als de dieren in hot wild; Beboeron (Jay.), wild, jachtwild, vogelvrij verklaarde, gedroste gevangene, deserteur, enz. Boeroedsj (Ar.), sterkte, slot, vesting; ook (Boeroedsj asmani), de dierenriem; Boeroedsj'oel'asad, hot sterrenbeeld de Leeuw. Boeroek (Jay.), daglooner, dagwerker, lastdrager, kruier; Berboeroeh, in dagloon werken, als daglooner werken, enz. ; Boeroehan, loon, dagloon, betaling per dag of per tank, enz.; Memboeroehken, jets in dagloon doen bewerken. Boeroek, oud, vergaan, leelijk, versleten, vervallen, rot, bouwvallig, haveloos; Orang boeroek, havelooze, slecht yolk, gespuis. Boeroeng, vogel (ook gebruikt voor hot mannelUk schaamdeol); Boeroeng onta, struisvogel, casuaris; Boeroeng gored ja, musch ; Boeroeng gelatik, rijstdiefje; Boeroeng dewata of Boeroeng sopan, paradijsvogel ; Boeroeng lajang, zwaluw; Boeroeng dare, duff, enz. ; Boeroeng-boeroeng of Boeroengan, gevogelte, ook nagemaakte of opgezette vogels, (verg. Onggas). Boeroes, verwelkt, verdord, verdroogd, verwelken, verdorren, enz. Boesa, schuim; Berboesa, schuimend; Memboesa, schuimen. Boesik (Jay.), schub, schubbig, schurftig; Berboesik, schubbig, schurftig zijn, eons ziekte hebben waardoor men hot aanzien krijgt van geschubd to zijn door de velletjes die op hot lichaam zitten. Boeroek, stinkend, rot, vuil, verrot,

bedorven, morsig, smerig, ook laag, gemeen, onedel.; Nama boesoek, eon slechte reputatie; Perboewatan boesoek, een geBOEW. moons daad, een laagheid, enz. Boeroeng, waterzucht, in hot algemeen elko zieke?ijke zwelling van den bulk. Boesoer, bong, ook hot kleine boogvormige instrument, dat gebruikt wordt om kapas (katoen of boomwol) to rafelen en to zuiveren. Boesoet, aardhoop, molshoop, termietenterp, mierennest, enz. Boeta, blind, blinds, blindheid ; Boeta larangan, blind, zonder dat hot oog geschonden is ; Boeta petjah, blind met verlies van bet oog; Boetatoeli, onbesuisd, onoverlegd, onbedachtzaam; Memboeta, zich blind yoordoen, blind houden, lets opzettelijk niet willen zien, enz., ook de oogen sluiten, slapen gaan, slapen. Boeta (Sk.), reus, titan. Boetek, troebel, met aarddeelen vormengd (van water), onzuiver, onrein, drabbig, enz., ook niet klaar, niet holder, niet duidelijk, verward, enz. (van eon zaak) ; Memboetek, Memboetekken of Memboetekin (Bat.), troebel drabbig makon, enz., ook eons zaak in de war schoppen, zoodat daaruit moeilijk hot waar en onwaar to onderscheiden zijn. Boetir,korrel,bollotje,rond lichaam, keutel, bult, bultje, groin. Boetjoe, hook, uitstekondo punt. Boetoe (Bat.), penis, hot mannelijk schaamdeol ; Kapala boetoe, de eikel (ook als scheldwoord gebruikt). Boewah, vrucht, bol, knop, ook pokpuiston ; Boewah peter, de testiculi; Boewah poenggoeng, de moron; Boewah pantat, bil ; Boewah tjatoer, de stukken van hot schaakspel; Boewah pareh, dobbelsteen ; Boewah serah, kindorpokken ; Boewahboewah,vruchten,vorsche vruchten in soorten, ooft; BoewahBOEW. boewah kering, godroogde vruch ten; Boewah-boewah aer,

vruchten op water; Berboewah, vruchtdragen, vruchtgeven, enz. Boewai, Memboewat, vrijhangen, schommelen; Boewaian, jets dat vrij hangt, zooals een hanglamp, eon hangmat, enz. Boewaja, krokodil, kaaiman, alligator, ook ironisch of als scheldnaam, iemand, die op kosten van anderen leeft, leeglooper, enz.; Lidah boewaja, Aloe barbadensis, een heesterachttg gowas, dat veal in tuinen wordt geplant. Boewak, Memboewak,opwellen, opborrelen, enz. (van kokend water buy.), ook in dikke wolken opstijgen~(van rook). Boewal,Memboewal,borrelen, opborrelen, enz. (van een vloeistof door de working bijv, van eon schroef). Boewana (Sk.), wereld. Boewang, Mamboewang, wegwerpen, weggooien, wegdoen, vorwerpen, afschaffen, verstooten, verwijderen, barmen, verbannen, afdanken, ook aftrekken, verminderen; Memboewang ajar, zijn bah oefte doen,naar achteren gaan; Mamboewang mate, zijne oogen over jets laten gaan, weiden, enz. ; Mamboewang dirt, zich verslingeren, zich met slecht yolk afgeven, ook zich verdrinken ; Memboewang anak, eon kind to vondeling leggen;Mamboewang dadoe, met dobbeisteenen werpen, dobbelen; Memboewang, (ook Berboewang) ajar darah, blood afgaan, de dysenteric hebben; Memboewang sial, jets aan de geesten ten offer brengon terweringvan ongeluk,enz.;Memboewang lima, vijf van jets aftrekken ; Boewangan, wet of wie weggeworpen, enz. wordt, verworpeling, banneling, enz.); 'amboewang, wie werpt, bent, MALEISCH-HOLLANDSCH. BoHO. 65 verwijdert, enz. ook hot verwerpen, enz.; Pemboewangan, plaats waarheen iemand verbannen, vorwijderd wordt. Boewar, royaal, verkwistend, niet zuinig, goedgeefsch, enz. Boewas, wild, woest, boosaardig, grimmig, verscheurend, enz. Boewat (Bat.), voor, om, tot, om to,

ten behoove van, ten einde, enz. ; Memboewat, doen, verrichtten, maken, vervaardigen, jets gebruiken voor; Berboewat, bezig zijn met lets to doen, to maken, enz.; Boewatan, daad, verrichting, vervaardiging, maaksel, enz. ook wet tot hot maken van hot een of an der diem, enz.; Pemboewatan, maaksel ; Perboewatan, daad, verrichting, handeling, enz.; Pemboewat, dader, maker, enz.; Berboewat balk, good doen, weldaden bewijzen; Memboewat badjoe, eon ba,djoe naaien, enz.; Memboewat negari, een stad stichten, enz. Boewah of Boewih, schuim; Berboeweh, schuimend, schuimen, met schuim zijn. Boga, vermaak, verlustiging, ook overvloed, oververzadiging, moor den voldoende, enz. ; Memboga, iemand spijs en drank voorzetten en dwingen er van to gebruiken, totdat hij niet moor ken. Boga (Bat.), verlegen, beschaamd, verlegenheid, schaamte, enz. ; Kabogean, verlegen, beschaamd gemaakt, confuus, in verlegenheid gebracht, enz. Bogor (Soend.), tronk, van eon afgekapten Aren-boom ; hiernaar is Buitenzorg door de inlanders Bogor genoemd. Bobong, onwaar, bezijden de waarheid, onwaarheid, leligen, leugentaal, enz.: Membohong, liegen, onwaarheid spreken; Berbohong, bezig zijn to liegen ; Membohongken, iemand beliegon, voor5 66 BOJA. liegen, ook bejokkon, foppen. Bojak, droog, geur- en smakeloos (bijv, van verlegen tabak), droog, saai, enz, Bojong (Jay.), heengaan, hot land vorlaten, vertrekken, verhuizen, op refs gaan met familie, enz. ook met veal boweging loopen, met de schouders heen on wader draaien, enz. Bokong, (ook Bebokong), hot onderste gedeelte van den rug, van de onderste ribbon tot aan de heupen ; ook heup, dij en bil. Bokong, omgokeerd; Membokongken, hot achterste voren

keeren, omkeeren, ook met den rug naar lets toe staan, zitten, enz., jets of iemand den rug toekeeren, enz. Bokop, gezwollen, opgezet, stork gezwollen (van hot aangezicht), zoodat de oogen nauwlijks to zien zijn. Bokor, motalen kom zonder voet. Bol (of ebol), anus, eind van den endeldarm. Bola (11011. of Port.), bal, biljartbal, kogelrond; Kamar- of Roemah bola, societeit, eig.: biljartkamer, biljartzaal. Bolak-(Bolak-balik), zio Balik. Boleh, kunnen, mogen, vormogen, in staat zijn, bij machte zijn, enz.; Tiada boleh, hot mag niet, hot kan niet, onmogeiijk; Saboleh of Saboleh-boleh, naar vormogen, zooveel mogelijk, voor zooveol doenlijk, enz. Bolong, hol, uitgehold, doorboord, vol gaten, ook zwart,donkerblauw; Mmbolong, uithollen, doorboron, ook zwart-, donkorblauw waken, enz. ; Membolongken, lets uithollen, doorboren, eon gat in lets waken, boron, enz. Bolor, wormpje in vruchten. Bolos, doorgebroken, door jets heen gedrongen, tusschen lets doorgeslopen : Membolos, door jets BONG. heen broken, door jets heen sluipen, eon linie, eon slagordo verbreken, enz. Bolot, windsel, luur, enz. ; Membolot, inpakken, inwikkelen, oprollen, samenvouwen, enz. Bolsak (loll.), bultzak, matras. Bonds, moeder (hoffolijk, beloefd). Bondjol, scherp uitstekend, (bijv. van eon gezwel) ; Membondjol, scherp uitsteken. Bondjor, versterkt kampemont, geretrancheerd kamp, versterking, enz. Bonggol (of Bongkol), bult, uitwas, knoest, knobbel, carat, gezwol; Berbonggol, knoestig, bultig, met bulten, knoesten, uitwassen; Membonggol, zich als eon knoest, eon bultige uitwas voordoen, enz., ook bulten, knoesten vormen of krijgen, etc. Bongkah, gebroken, gesprongen, afgebrokkeld, brok, bl ok.

Bongkak, onbeschoft, ongemanierd, lomp, vlegelachtig, opgeblazen, lompheid, vlegelachtigheid~ ongemanierdheid, enz. ; Membongkak, ongemanierd, lomp, vlegelachtig, opgeblazen, trotsch, onbeschoft zijn of handelon. Bongkang, lam, wijd uit elkander (van vingers die niot bijeen to brongon zijn), gapend (van eon wond), ook Bongkang, bewegingloos-, voor dood -neerliggen. Bongkar, uit elkander, overhoop liggend, enz.; Membongkar, uit elkander halen, overhoop halen, hot onderste boven halen, ophaion, to voorschijn halon, uit hot verband rukken, enz., ook alles doorzoeken en nazien, hot onderste boven keeren, (buy. bij eon huiszoeking), zich door uitgraving, doorbr-eking, enz. (bijv. van eon muur), toegang tot jets verleenen; Membongkar roemah, eon huffs hot onderste boven halen, of broken, enz. ook eon BONG. gat, enz. in den muur of jets anders maken, om or in to kunnen komen ; Membongkar djangkar of --sane, hot anker ophalen, lichten ; Bongkaran, wat op- of afgehaald, doorzocht, oerYoop gehaald, hot onderste boven gekeerd is, enz. of braak ; Pembongkar, degeen, die overhoop haalt, of broker, enz. ook inbreker, dief die zich door uitof doorgraving, enz. toegang verschaft, etc, ook werktuig dat daartoe gebruikt is of wordt. Bongkar (Jay.), omgevallen met verbreking der bevestiging, (bijv. eon boom, wiens wortels bij hot omvallen de aarde daaromheen doorbreken of scheuren), omvallen, ontwortelen, enz. Bongkok, gebocheld, gekromd, voorover gebogen, bochel; Orang bongkok, gebochelde, bultenaar; Membongkok, voorover gebogen gaan, gebocheld zijn of loopen, gekromd gaan, als eon bultenaar doen, loopen, enz. Bongkot (Jay.), stronk, onderste deel van eon stam, afgekapto boomstam, enz. Bongol (Bat.), dom, onbevattelijk, bot, sullig, sul, botterik, enz.

Bonjor (ook Bonjok) (Bat.), papporig, zuchtig, zacht (van lichamen die vast en hard moeten zijn), enz. Bopeng (Jay.), pokdalig, door pokken geschonden, enz. Borang, voetangel, aangepunte bamboestokjes, die in hot gras verborgen worden, enz. Boreh (ook Beboreh) (Jay.), smeersel, welriekend smeersel voor hot lichaam ; Berboreh, dit smeersel gebruiken ; Memborehken, jets of iemand met boreh insmeren, besmeren, enz. Borong, geheel, in hot geheel, tot eon geheel, en gros, bijeen, bij den hoop, in eons, alles to gelijk; Memborong, tot een geheel BROB. 67 samenvatten, alles, den geheelen voorraad opkoopen, ook eon work aannemen, enz. ; Beli borong, in hot groot, en gros opkoopen, enz. ; Oepah borong, werkloon tot eon geheel samengevat, loon voor eon in zijn geheel aangenomen work, enz.;Memborongken,iets bij aanneming,inhet openbaarverkoopen, verpachten, enz. geheel overlaten. Boron, verkwistend, verspillend, royaal, ook losgegaan, enz.; Memboros, verkwisten, verspillen, ook losgaan, (bijv. van eon touw, dat om jets gewonden is). Boson (Jay.), beu, moede van jets, jets vervelend vinden, afkeer van jets hebben, enz.; Memboseni, vervelen, vervelend zijn; Membosenken, vervelen, afkeer wekken, tegenzin wekken, iemand vervelen, enz. Botak, kaal, kaalhoofdig, kaalhoofd. Botjah (Jay.), knaap, jongen, kleine jongen (verg. Boedak). Botjor, lek, fig. los, alles uitflappend, (van eon mond, die alles uitkraamt) ; Roemah botjor, een huffs, dat lekt ; Membotjorken, lek maken, enz. Boto (Bat.), lief, aantrekkelijk, aanminnig, lieftallig, innemend, bevallig (van golaat). Botol,bottel,flesch;Membotolken, in een flesch doen, bottelen, enz. Botor, klier, gezwel, ook eon sun. gerplant, (Psophocarpus tetragonobus), waarvan de peulen en zaden gegeten w orden. Brebet (of Berebet), (klanknaboot-

sing van jets dat scheurt of gescheurd wordt), gescheurd; Membrebet, scheuren, hot geluid maken van jets dat scheurt, enz. Brobol, zie Berobol. Brobot (of Berobot), knappend, knallond; Membrobot, knappen, knallen, knetteren van hout of bamboo, dat doorgebroken wordt of bij verbranding springt, enz., 68 CRAB. Chabar (Ar.), bericht, tijding, nieuws, mededeeling, kennisgave, geruch t ; Chabar angin, algemeen gerucht, algemeen verspreid nieuws, waarvan de herkomst niet bekend is, enz. ; Chabar kawat, telegram; Berchabar,kennis hebben, kennis dragen, ook een verhaal doen enz.; Mengchabarken, mededeelen, berichten, melden, vertellen, verhalen, enz. ; Apa chabar, wat nieuws ? Hoe staat hat er mee? Hoe is hat? Tiada chabar aken dirinja, geen bewustzijn van zich zelven hebben, buiten kennis zijn, bewusteloos liggen, enz. Chaimah (Ar.), elke ronde mooning, die door stutten geschraagd wordt, tent, hut. Chalasji (Perz.),zeeman,schepeling, matrons, opvarende, scheepsvolk, enz. Chalifat, opvolger, plaatsbekleeder (inzonderheid van Mohammed), kalif, hear, heerscher. Chalikat (ook Chilka, Choeloek, Choelki) (Ar.), hat aangeborene, natuurlijke eigenschap, aangeboren karakter, inborst, enz., ook hat geschapene, de schepselen, de schepping, menschen en dieren, enz. Chaiwat (Ar.), eenzaam, eenzaamheid, afzondering. Chamis, Donderdag. Chars (Pert.), harde steep ; Batoe chars, mariner, geaderde steep. Chatam (Ar.), zegel, zegeiring, cachet, einde, laatste van een reeks of geslacht ; Mengchatamken, zegelen, bezegelen, verzegelen, beeindigen, ten einde brengen (bijv. hat lawn uit den Qoran, enz.). Chatan (ook Chitanah) (Ar.), besnijding, hat besnijden; Mengchatan, besnijden ; Berchitauah, besneden zijn. Chatib(Ar.), (ook Ketib), de tweede

beambte bij een moskee, die belast is met het opzeggen van de Choetbat, of redevoering van den preekstoel tot lof van God, zegening van Mohammed en diens nakomelingen en aanbeveling van den regeerenden vorst. Chawatir(Ar.),(Koewatir,Kawatir), gedachte, voorstelling, inval, ingeving, ook kwade gedachten, beduchtheid, vrees, bezorgdheid, ongerustheid ; Mengchawatirken, zich iets voorstellen, een inval, ingeving omtrent iets hobben of krijgen, ook vrees omtrent lets koesteren, zich bevreesd, ongerust maken omtrent iets, bezorgd maken, enz., ook reden geven tot ongerustheid, enz. Chianat (Ar.), bedrog, schending van hat vertrouwen, verraad, ontrouw. Chidmat (Ar.), hat dienen, hat dienaar zijn; Berchidmat, in dienst zijn; Mengchidmatken, dienen, iemand dienen, bedienen, door diensten eeren, enz. Chodjah (of Kodja) (Pert.), een Mohammedaan uit Hindostan, een Hindoe-Mohammedaan, Klingalees. Choeloe' (of Koeloek) (Ar.), hat ontslag geven aan eene vrouw op haar verzoek ; echtscheiding met wederzijdsch goedvinden. Choeloed (Ar.), eeuwigheid, eeuwig leven, paradijs. Chorma (of Korma) (Pert.), dadel. Chotbat (of Choetbat) (Ar.), hat Vrijdaggebed in de moskee. Zie Chatib hierboven. C. CROT. DABO. DANA. 6 9 D, eon touw om jets slaan, enz., ook vroolijk zingers. Daftar (Ar.), book, schrift, cahier, journaal, lijst, rol, inventaris, enz.; Mendaftar, jets tot eon book maken, eon cahier jnbinden, enz.; Mendaftarken, rnventariseeren, catalogiseeren, de lijst van jets opmaken, enz. Dagang, vreemde, uitheemsche, buitenlandsche koopman, hande-

laar ; Berdagang, doer als eon vreemde koopman, handel drijven, handelen, enz.; Mendagangkn, jets tot eon voorwerp van handel maken, verhandelen, verkoopen, enz. ; Dagangan ook Barang dagangan, koopwaren, handelsartikelen; Perdagangan, handel, koophandel; Samboetan dagangan, goederen in commissie. Daging, vleesch, (zoowel van dieren als van vruchten), hout (van boomers), ook bloedverwant; Sadaging, van hetzelfde vleesch, bloedverwant; Berdaging, vleezig, vleesch hebben, enz.; Dagingdarah, vleesch en blood, bloedverwant, bloedverwantschap; Nama daging, van, geboorte-, famjlienaam. Dagoe, kin, ook klap met de vlakke hand op de kin; Mendagoe, eon dergelijke kiap geven. Dahaga, dorst, versmachtend van dorst ; Berdahaga, dorst hebben, dorstig zijn, versmachten van dorst, (zie ook Aoes). Dahagi, Mendahagi, de bevelen van hooger hand tegenstreven tegenwerken. Dahak, fluim, rochel, kwalster ; Berdahak, kwalsteren, enz. ; Dahak ook = Tahak, zie aldaar. Daham (ook Dehem), gehem, gokuch, kuch ; Mendaham, horn. men, kuchen, remand toehemmen, Daboeng, hot vijlen der tanden, tandvijl ; Mendaboeng, de tanden vijlen, laten vijlen. Daboes (Ar.), (Deboes of Gedeboes), eon puntig ijzer met grooten kn op, waarmede men zichzelven of anderen doorsteekt, om de wond daarna door toovermiddelen to genezen ; ook hot spel, dat met dit voorwerp gedreven wordt. Dada, borst, centrum eener slagorde ; Mendada, de borst bieden tegen jets, tegen jets op- of aanrukken, ook de borsten ontblooten ; Berdada-dadaan, borst aan borst, man tegen man vechten, enz. Dadak, onvoorzien geval, jets dat plotseling opkomt, in haast afgedaan moot worden, enz., ook hevige braking ; Mendadak, jets in alle haast doers, klaar maken, plotseling komen, zich afsloven,

enz., ook hevig braknn. Dadap, eon boom, bohoorendo tot de Erjthrinae, nat. fam. der Papilionaceae, die in kofhe- en andere plantsoonen veel als schaduwboom aangoplant wordt. Dadar, struif, ejerstruif, omelet, pannekoek; Mendadar, eon eierstruif maken, eon omelet bakken, enz., ook to voorschijn komen van de maan (Mendadari). Dadoe, dobbeist,een, ook lichtrood; Mendadoe, lichtrood worden, met dobbelsteenen werpen ; Brmain dadoe, dobbelen, met dobbelsteenen spelen ; Dadoe poeter, eon spel met dobbelsteenen voorzien van eon pin, waarom zij draaien (veel in de kazerno door ml. soldaten gespeeld). Dadoeng, groot, dik touw, ook vroolijk gezang : Mendadoeng, aan eon touw binders, vastleggen, 70 DANA. door gehem aanroepen, jets to kennen geven, op jets aandachtig maken, enz. Dakar (Ar.), eten, spijs, ook eten, spijs tot zich nemen, spijs gebruiken. Dahasat (Ar.), (ook Dahsat of Dahsjat), schrik, verbazing, ontsteltenis, vrees, verslagenheid. Daja, list, kunstgreep, hulpmiddel, bedrog, uitvlucht; Daja oepaia, huip-, redmiddelen ; Tipoe-daja, bedrog, bedriegerij;Mendajaken, ook Berdajaken en Memperdajaken, bedriegen, verschalken, om den tuin leiden, bedotten, foppen, oplichten ; Pendaja, bedrieger, oplichten, bedotten, foppen, enz. ; Perdajaan, bedrog, bedriegerij, bedotting, oplichterij, fopperij, enz. ; Daja, diem ook om in verbinding met Barat of Salatan, drie windstreken tusschen Zuid en West aan to geven ; Barat daja, Zuidwest ; Baratbarat-daja West-Zuidwest ; Salatan daja, Zuid-Zuidwest. Dajah (ook Ajah), mm, zoogster. Da jang, aankonlen d meisj e, dat nog niet gemenstrueerd heeft, juffer, dienstdoende jonge maagd aan hot hof, hofjuffer, (ook Pendajang of Pendajangan). Dajoeng, riem, roeispaan, roeiriem; Mendajoeng, roeien, lets met

eon roeiriem in hot water voortstuwen, voortbewegen, enz. Dajoes of Dajoets (Ar.), iemand, die niets ziet in de echtbreuk door zijne vrouw gepleegd; Mendajoes, de echtbreuk zijner vrouw verdragen, oogluikend toelaten, enz., zich daardoor later bespotten, honen, enz. Dajoh (Jay.), gast, bezoeker ; Berdajoh, bij iemand als gast komen, eene visits maken, enz. Daka, plank, die de lahad, d. i. de kuil in het graf, waarin een doode wordt geplaatst, dekt. DALI. Dakar, vermetel, brutaal, overmoedig, zijne krachten overschattend, enz. Daki, huidvuil, huidsmeer, vuile afscheiding den huid, vuil, dat aan de huid vastkleeft, enz. ; Berdaki, vuil, smerig (van de huid). Dakoe, (wij ziging van akoe, wanneer hot woord wordt voorafgegaan door dengan, akan of een werkwoord met den causatief uitgang kan), ik, mij. Daksina (ook Daksjina) (Sk.), Zuid, Zuiden. Dalal, makelaar, kleinhandelaar, marskramer, ook venduafslager. Dalalah, aanwijzing, leiding, r chting, bewijsgrond, argument, be. toog. Dalam (of dalem), binnen, binnenste, innerlijk, diep, diepzinnig, hoffelijk, hoofsch, ook vorstelijk verblijf ; Di dalem, binnen, binnen in, van binnen ; Bahasa dalem, hoftaal, ook diepzinnige taal, enz. ; Kadalem, naar binnen (gaan), binnenwaarts ; Padaleman, paleis, vorstelijk verbltjf, enz. Dalang, wajang-vertooner ; Berdalang of Mendalang, de wajang vertooner ; ook naar welgevallen, als eon tyran regeeren. Dalih (of Daleh), uitvlucht, voorwendsel ; Berdalih, zich van uitvluchten bedienen ; Mendalihken, jets tot, als voorwendsel, uitvlucht gebruiken, to bast nomen, enz. Dalil (Ar.), bewijs, betoog, argument, voornamelijk gegrond op den Qoran. Dalima, Punica granatum, L.-de

granaatappel, (ook de boom). De voornaamste soorten zijn : Dalima-poetih, Punica granatum, van. albescens, met witte bloemen on pitten ; Delima merah, Punica granatum, met roods bloemen en pitten ; Delima item, Punica PALO. granatum, van. fore mgrs, met donkerpaarse bloemen. Daloe (Bat.), beursch, overrijp, niet frisch meer. Damai (ook Dame of Dami), vrede, beeindiging van een twist, goede verstandhouding ; Berdamai, in vrede, in goede verstandhouding met elkander leven, elkander good verstaan, tot overeenstemming komen, hot met elkander over lets eens zijn, met elkander een overeenkomst sluiten, een afspraak maken, enz. ook (van man en vro .w, wanneer doze laatste nog maagd is, en zulks toestaat), hot met elkander eens zijn over de uitoefening van den coitus ; Mendamai, vrede maken, sluiten, enz.; Mndamaiken, twee partijen verzoenen, vrede met elkander doen sluiten, bevredigen, enz. ; Pendamai, vredestichter, verzoenen; Perdamaian, verzoening, vredestichting, bevrediging, overeenkomst, afspraak, enz. Damai, slecht, langzaam door hot water gaand, slechte rosier of zeiler (van vaartuigen). Damar, hars, ook toorts, fakkel van hars, en naam van verscheidene boomsoorten behoorende tot de pat. fam. den Burseraceae en Abietineae, die verschillende soorten waarde hebbende harsen leveren ; Damar mate koetjing, doorschijnende hars van den Dammara albs, Rmph.: Mendamar, hars inzamolen; ook hars leveren (van een boom); Pendamaran, plaats den inzameling. Damar, lamp, licht, nachtlicht, enz. Damar (Soend.), Mendamar, den schedel tot op de hersenen doorsplijten, een schedeiwond toebrengen, die tot de hersens doordringt. Dami, padistroo, halmen den pads nadat de aan gesneden is, enz. Damps, dauwworm, ringworm.

PANG.

71

Dampak, aaneengesloten,vol, overvol, gedrang, enz. ; Memdampak, tegen elkander in loopen, aanbonzen, schuren,elkander tegen hot lijf loopen, elkander verdringen, enz. Dampar, viak, effen, ook verheven zitplaats, bank, troop, dorpel (van eon dour) die eenigszins boven den vloer uitsteekt, en : op den wal liggend, tegen den wal opgeworpen, aangespoeld; Terdampar of Kadampar, gestrand, op den wal geworpen, tegen den wal aangedreven, op hot strand gezet of gedreven, vastzittend (van vaartuigen enz.) ; Mendamparken, op hot strand zetten, doen stranden, enz. Damping, nabij zijnd, bestendig in de nabijheid van jets of iemand; Mendamping, nabij komen, naderen; Berdamping, nabij blijven, in de nabijheid van jets of iemand zijn, blijven, verzoeven. Dan, en,ook,met,tevens,nevens,enz. Dana (Sk.), liefdadig, weldadig, weldaad, enz, Danam, juk (voor draag- of trekdieren). Danau (of Danoel, moor, watervlakte, pool, stilstaand water van eenige uitgestrektheid, enz. Danawa (Sk.), demon, titan, reus. Dandan, vorsiering, opschik, tool, enz. ; Mendandan (ook Berdandan), opschikken, tooien, versieren,verfraaien, ook de laatste hand aan jets leggen, voltooien, gereedmaken, reisvaardig maken, ook een blinds bij de hand of aan eon stok leiden ; Dandanan, wat tot verfr aaiing, versiering, enz. diem. Dandang (ook Dangdang), groote, min of meer urnvormige, hooge koperen pot, waarin hot water gekookt wordt, dat diem om de in eon koekoesan, (zie dit woord) boven de opening geplaatste rijst gaar to stoomen. Dang, titel voor eon vrouw van 72 PANG. aanzien, mevrouw, mejuffrouw. Dang : ook gebruikt ter aanduiding van eon verzameling, dus als collectief voorvoegsel, bijv. (Bandjerm.) : dang-sanak .= de verschillende familieleden; sa-pa-

dang-sanak = al de familieleden. Dangak, Mendangak, hot hoofd achterover buigen, houden, enz. Dangkal, onnatuurlijk hard, gedeeltelijk versteend en daardoor oneetbaar (van vruchten), Sial dangkal, ongelukkig, diep ongelukkig; Hati dangkal, eon slecht, bedorven, nijdig, gevoelloos hart, wreed, enz.; Dangkalan, verkleurd, gevlekt, enz. (van de huid door eon ziekte). Dangkap, Mendangkap, naloopen, nazetten, vervlgen, ook elkander omvatten, omvat houden (van vechtenden). Dangkar, ondiep.verzand,ondiepte, bank, verzanding, ook: oprollen; (Mendangkar). Dangkoeng, verkromming der gewrichten (eon snort van lepra?). Dangoe (Jay.), stengel van de bloemkolf van den arenpalm en kokosboom. Dangok, Mendangok, met de kin op jets leunende strak Poor zich nit staren, enz. Danjoe (ook Belarak), eon droog cocosblad. Danoer, stinkend lijkvocht. Daoen (of Daon), blad, loofa Berdaoen, met bladeren, bladeren hebben, blad vormen of krijgen, gebladerd zijn; Mendaoen, zich als bladeren voordoen. Dapat (of Dapet), vinden, uitvinden, krijgen, verkrigen, in zijne macht bekomen, betrappen, bevinden, ookkunnen;Tiada dapat, niet verkregen, ook : hot kan niot; Tiada dapat tads of Ta' dapet tads, hot moot, hot is noodzakelijk, hot tegendeel is niet mogelijk, hot is buiten twijfel ; DARA. Mendapat, vinden, krijgen, verkrijgen, ontvangen, bovinden, ondervinden, enz. ; Baroe menda.pat, Poor hot eorst jets to weten komen, zien, hooren, ondervinden, enz Mendapatken, naar jets of iemand gaan, iemand ontmoeten, to spreken krijgen, enz. ; Kedapatan, gevorxlon, ontdekt, gevangen, gevat, enz. ; ook verkri,jgbaar, to krijgen, enz. ; Pendapet, degeen die krijgt enz. ; Pendapetan (ook Pendapet), bevinding, uitvinding, gevoelen, mooning, oor-

deel, wat verkregen wordt, enz. ; Sadapat, naar vermogen; Sadapat-dapat, naar best vermogen, zooveel mogelijk, zoQveel doenlijk, enz. Dapoer, stookplaats, oven, keuken, kookplaats, kombuis, haard, ook stool (van planten, bijv. bamboo, pisang, enz.) ; en pan van eon vuursteengeweer; Berdapoer, of Mendapoer, (van planten) stoeion vormen, uitstoelen, enz. ; Orang sadapoer, lieden uit ddn huffs, eon gezin (die van dezelfde keuken gebruik waken). Dar (Ar.), woning, verblijf, land, gewest, enz. ; Dar-assalam, huffs des vredes, land des vredes, enz. Dara, jonge dochter, maagd, maagdom, ook jonge spruit van eon plant; Anak dare, eon aankomend meisje, jonge dochter, huwbare maagd ; hang daran ja, zij is haar maagdom kwijt; Dedara, jonge dieren van hot vrouwelijk goslacht ; Perdaraan, do maagdelijke staat der gezamenlijke maagden; Boeroeng dare, duff, gewone of boschduif. Daradjah, wie niets ontziet. Darah, blood, ook bloedverwant; Berdarah, bobbed, bobbed zijn, bloeden, ook blood hebben; Mendarah, volbloedig zijn, bloedrijk zijn, blood hebben of krijgen, oak zich Poor jets inspannen, voel DARA. moeite geven ; Darah pengiring boedak, de bloedvloeiing bij de geboorte van een kind; Dagingdarah, vleesch en bloed, van hetzelfde vleesch en bloed, bloedverwant ; Sadarah, van een, hetzelfde bloed, bloedverwant. Dares, Mendaras, lezen, doorlezen, hardop lezen, leeren, studeeren, enz. Darat, land, wal, vaste grond, oever, enz. ; Berdarat, over land gaan, reizen, enz. ; Mendarat, near den wal koersen, koers zetten, een haven enz. binnenloopen, landen, aan wal gaan, enz., ook over land reizen, enz. ; Daratan, oever, wal, land, binnenland; Pendarat, middel van verbinding met, vastlegging aan den wal, enz. ; Tiang pendarat, meerpaal ; Toeroen kadarat, aan wal gaan, debar-

keeren (ook Pergi ka darat, nafk ka darat). Dardji, snijder, kleermaker. Dare (of Darai), impotent. Dan, van, van af, of komstig van, uit, door, in stede van, den, enz. ; Dani mane, van wear? Dani pada, van, of komstig van ; Lebih dari, meer den; Dani pada nzengadji is bermafn-main sahadja, in sleds van to leeren, gaat hij maar spelen, enz. Dana, zee, oceaan, groote rivier, stroom. Darjah, kennis, wetenschap, kunde. Derma (Sk.) (ook Derma), mild, liefdadig, liefdegift, aalmoes; Mendarmaken, jets als liefdegift, aalmoes geven ; Darmawan, mild, milddadig, barmhartig, goedertieren, enz. Darmaga (of Dermaga), breed pad, kaaimuur, zeehoofd. Darmawan, zie Derma. Darwis j (Pert.), arms geestelijke of monnik, bedelmonnik. Das, schot, geluid van een vuurwapen ; Hbrmat seratoes satoe DATJ. 7 3 das, saluut van 101 schoten. Dasar, grond, vloer, grondkleur, grondverf, natuurlijke eigenschap, karakter, aard, bodem, ook omdat, door, ten gevolge van, dat komt er van, enz.; Dasar batoe, gemetselde vloer, vloer van steenen ; Batoe dasar vloersteen ; Roemah dasar papan, een huffs met planken vloer ; Mendasarken, bevloeren, jets tot vloer gebruiken, aanwenden, aan jets een vloer geven, maken, jets onder het een of ander leggen, tot onderligger maken, enz. ; Dasar berangasan, driftig van aard, enz. ; Pendasaran, (gewoonlijk Penasaran), teleurgesteld zijn, jets tegen iemand hebben, zich over iemand to beklagen hebben, enz. Dastar (of Destar), hoofdomwindsel, langwerpige hoofddoek, tulband ; Berdastar, met een tulband loopen, gekleed gaan ; Mendastar, een tulband gebruiken, jets als tulband gebruiken. Datang (of Dateng), komen, aankomen, arriveeren, komst, gebeuren, geschieden; Berdateng,

naderen, dichterbijkomen, toetreden; Mendatangi, bij iemand of jets komen, iemand opzoeken, bezoeken, overvallen, aangrijpen, (bijv. een vijand) ; Mendatengken, jets laten komen, bestellen, ontbieden, ook bezorgen, met jets voor den dag komen, enz. ; Kadatengan, overvallen, bezocht ; Selamet dateng, welkom. Datar, effen, vlak, gelijk ; Tanah datar, viakiand, vlakte ; Mendatar, een vlakte, enz, afloopen, doorloopen, enz. Dati (Sap.), onvervreemdbaar familie-erfgrond, fidei commix. Dattja(Daitya), reus, titan, demon. Datjin (of Datjinan), unster, weegstok, balans, ook een gewicht van 125 Amst. ponden of 621/2 kilogr. 7 4 DAT 0. Datoe (of Dato'), grootvader, grootmoeder, grootje, bes, in hot algemoen gebruikt tegenover zeer oude lieden en hoofden. Daulat (Ar.), hell, zegen, voorspoed, geluk. Da'wa (ook Dakwa) (Ar.), rechtsvordering, vordering, rechtza4ak, rechtsgeding, eisch, aanspraak ; Menda'wa, in rechten vorderon, eischen, aanspraak maken op jets, iemand in rechten beschuldigen, dagvaarden, betichten, enz.; Penda'wa of Iang ampoenja da'wa, beschuldigen, eischen; Iang di da'wa of Iang kena da'wa, beschuldigde, gedaagde. Dawai, metaaldraad. Dawat (Ar.), inkt (ook Ajer dawat), inktkoker (ook Tempat dawat). Dawoek, schimmel, ijzerschimmel (paard). Debah, Mendebah, slachten; Pendebah, slager, slachten. Debar, kloAp~ van hot hart ; mg Mendebar, popelen, kloppen (van hot hart); Pendebar, popeling, klopping (van hot hart). Deboe, stof ; Berdeboe, stuiven, met stof overdokt zijn. Deboeh, Berdeboeh, gelijk in krachten,tegen elkanderopwegen. Dedak; open, (bijv. eon dour) ongedekt, (bijv. eon schotel) ; Mendedah, openstaan, ongedekt zijn.

Dedai, onregelmatige troop (menschen of dieren) ; Berdedal, zich in onregelmatige, ongeregelde troepen bevinden, onregelmatige troepen vormen. Dedak (of Dedak), zemelen, afval, bezinksel, moor, droesem (ook Dedegan of Degdegan). Dedak (of Boeroeng Dedali), eon snort zwaluw. Dedas, Mendedas, knetteren (als van vuurwerk), ook aanhoudend manors, tegen iemand schreeuwen of gillen, enz. v DEKO. Debrar, groot, robust, reusa,chtig (van eon mensch). Degil, koppig, eon aanroeping niet beantwoorden. Dehoeloe (ook Dahoeloe of Doebe), vorig, vroeger, voorheen, een, eorst, voor, vooraan, voorop, aan hot hoofd, enz. ; Dehoeloe kale, in vroeger tijd, eertijds, oudtijds, voorheen ; Mendehoeloe, voorgaan. vroeger of eerder handelen, zich vooraan, aan hot hoofd, voorop stellen ; Mendehoeloel, iemand voorgaan, voor iemand uitgaan, iemand voorbijgaan, vooruitstreven, hot eorst of eerder aan lets beginners, enz. ; Mendehoeloeken, jets vervroogen, iemand voortrekken, de voorkeur geven, voorop stellen, enz.; Berdahoeloe-dahoeloean, met elkander wedijveren (om de eerste plaats, rang, enz.). Dekam, op de leer liggend, stil liggend, nedergehurkt ; Mendekam, op de leer liggen, stil op den grond liggen, gereed om eon sprong to doers, nederhurken, enz. (van wilds dieren); Mendekemi, liggend op jets boron, ook kruipend of hurkend naar jets toe gaan, bokruipen. Dekat (of Deket), na, nabij, dichtbij, in de nabijheid ; Berdekat, dichtbij zijn ; Mendekat, naderen, naderbij komen; Mendekati, jets naderen, benaderen ; Mendekatken, nabijbrongen, dichterbij halen, enz. Dekil, vuil, smerig, (bijv. van good, dat steeds gebruikt on niet gewasschen wordt). Dekoes, Mendekoes, blazon, eon

blazend, sissend geluid voortbrengon (zooals eon kat). Dekoet, door eon klokkend of kirrend geluid lokken (Mendekoet), zooals eon hen, die hare kuikens roept, eon dergelijk geluid maken. Dekok, ingodeukt, deuk. V DELA. Delap, onbeschaamd, brutaal, ook (van eon kind) stout, wild, ondeugend, onverbiddelijk. Delapan, acht; Mendelapan, de achtste zijn; Berdelapan, met zijn achten, acht in aantal (zijn) ; Berdelapanan,bij hoopenofgroepen van acht; Delapan-delapan, acht aan acht, acht bij acht, enz. Delik, Mendelik, staroogen, de oogen wijd open zetten, enz. ook verschuilen, zich verstoppen, vluchten enz. ; Mendelak-mendelik, de oogen onophoudelijk open sporran, laten rollen ; Mendeliki, tegen iemand groote oogen opzetten. Delima, zie Dalima. Delinggam (of Delinggem), menle, vermiljoen, ook eon heester (Bixa orellana, L. nat. fam. der Bixaceae), waarvan de naden eon Orleans-gale of -roode verfstof geven. Delok (Jay.), zien, kUken, aanzien ; Delokin, Mendelokin, Mendeloki, iemand voortdurend, stork aankijken, f xeeren. Deloewang (Jay.), papier uit boombast bereid, boombast tot near dunne platen uitgeslagen. Demah, Mendemah, op zieke lichaamsdeelen warmo geneesmiddelen, pappen, enz. leggen. Demam (of D emem), koorts, koortsig, koorts hebben (ook Sakit demam); Demam koera, intermitteerende koorts; Demamkapialoe of Demam di kapala, heete koorts, typhus; Demam oerat of Demam didalem, ook Demam toelang, binnenkoorts; Demam dingin of Demam gigil, koude koorts. Demang (Soend. ), titel van eon districtshoofd (in West-Java), Kedemangan, district, ook districtshoofdsw oning. Demek (Bat.), vochtig, niet good droog, klam (van waschgoed bijv.).

V DEMP.

75

Demon (Jay.), van jets houden, jets lusten, iemand mogen lijden, liefhebben, beminnen, enz. ; Demenan, lief, lief j e. Demi, toen, op hot tijdstip, ten tjjde, enz., ook : bij (in eeden) ; Demi Allah, bij God! Demi dilihatnja, toen hij hot zag; Saorang demi saorang, do eon voor of na den ander, eon voor eon. Demikian, dus, aldus, zoo, zoodanig, op die wijze, insgelijks, enz. ; Demikian djoega, op dezelfde wijze. Deminggoe(Port.),(ookMinggoe), Zondag, week; Hari deminggoe, Zondag; Satoe deminggoe, eon week. Deminin (ook Deminken) (Bat.), goon notitie van jets of iemand nemen, iemand of jets met rust laten, laten begaan, aan zijn lot overlaten. Demoekoet, gebroken rijstkorrels. Dempang, hol (van eon geluid bijv. in eon ledige ruimte). Dempet, vastzittend, vastgehecht, bevestigd aan jets, rakelings aansluitend tegen jets; Berdempet, aan elkander vastzitten, aan elkander vastgehecht ; Mendempet, zich vast tegen jets aandrukken; Mendempetken, tegen elkander vast aandrukken, aan elkander hechten, enz. Dempet, gekneld, vastzittend tusschen twee voorwerpen (Kadempet); Mendempet, jets knellen. Dempir, schel, schelklinkend, lawaaimakend (van hot geluid van bekkens bijv.). Dempoel, stopverf, work om naden dicht to stoppen; Mendempoel, naden met stopverf of work dichtmaken. Dempok, dicht naast of aan elkander, opeengepakt, opeengehoopt, gedrang, opeenhooping, enz. ; Mendempok, of Berdempok, opeenhoopen, opeendringen, dicht v 7 6 DENA. naast eikander gaan loopen, staan, zitten, enz. Denai, wag, pad (door groote dieren gevormd of door groote die-

ren gewoonlijk gevolgd). Denak, kortbeenig, dwergachtig, kort van beenen bij eon gewoon bovenlijf. Denda, straf, boats; Mendenda, beboeten, met boats straffen ; Denda mats, doodstraf. Dendam (of Dendem), geheim verlangen, verborgen verlangen (ook in kwaden zin), haat, wrok, wrevel; Mendendam, eon geheim of inwendig verlangen, ook haat, wrok koesteren, weennoedig zijn, heimwee hebben; Mendendam birahi, inwendig in liefde naar iemand verlangen, heimelijk liefde voor iemand koesteren, enz. Dendang (of Dendang), Berdendang, Mendendang, (ook Dondang,Mendondang),zingen, een deuntje opdreunen. Dendang, Spaansche vlieg. Dendang (ook Dengdeng), lappen gekruid en gedroogd vleesch ; Mendendeng, vleesch aldus bereiden, in lappen snijden, in de zon of boven vuur drogen; ook de breeds oppervlakte vertoonen (van de maan bij hot op- of ondergaan). Dendoe, twijfel ; Mendendoe, aan jets twijfelen, jets betwijfelen, in twijfel trekken. Dengan, met, vergezeld van, voorzien van, enz. ; Dengan sapertinja, naar behooren ; Dengan perentah, op last; Dengan saorang din, alleen, alleenig, in zijn eentje; Dengan tiada, zonder, enz. Dengar, Mendengar, (ook Menengar), hooren, ~aanhooren, vernomen ; Mendengarken, aanhooren, naar jets hooren, luisteren; Terdengar, toevallig gehoord, vernomen; Sadengeran, v DEPA. gehoord, hoorbaar zijn; Pendengar, hot gehoor, wie of wat hoort; Pendengaran, wat gehoord of vernomen wordt, gerucht, hot gehoorde, enz. Dengkel, dun en lang, lang en mager (van mensehen of kinderen), dun van vleosch (van vruchten). Dengkelik (Jay.), ook en gewoonlijk Dingklik, laag zitbankje, voetbankje.

Dengkeng, ingedeukt (van den rug) zoodat de borst vooruitsteekt; Mendengkeng, met de borst vooruit en den rug ingedeukt loopen, enz. Dengki,wangunstig,nijdig,afgunst, wangunst; Mendengki, nijdig zijn op iemand, iemand benijden; Pendengki, nijdigaard. Dengkoel(Jav.),knie(ookLoetoet); Berdengkoel of Mendengkoel, knielen, op de knieen rusten of liggen. Dengkol, onnatuurlijk, ziekelijk, gekromd of gebogen (bijv, van armen of beenen). Dengoeng, gegons, gesnor, gebrom ; Berdengoeng of Mendengoeng, gonsen, snorren, brommen, eon brommend geluid voortbrengen, enz. Dengoes, gesnuif, gesnik, geknor ; Mendengoes, de lucht schielijk door den news blazon, snuiven, snikken, knorren (van varkens). Denjoet,ruk,schok,trekking,spiertrekking, enz.; Mendenjoet, rukken, schokken, trekken met eon schok (bujv, van een visch, die hot aas ingeslikt heeft). Denok (Jay.), lief, lieftallig, aanminnig, mollig, poezelig. Depa, vadem, de afstand tusschen de toppen der middelvingers van de horizontaal in eene lijn uitgestrekte armen ; Mendepa, vademen, bij of met vadems meten. Depan, zie Hadepan bij Hadap. Depang, Mendepang,iemandkruiv DEPL. sigen, ook met uitgestrekte armen voor eene opening gaan staan. Deplek, Mendeplek, zich achter een openstaande deurverschuilen. Dera, Menders, tuchtigen, kastijden, geeselen, een pak slang geven, enz. Deragem (Jay.), donkerbruin (van de kleur van een paard), kastanj ebruin. Deras, snel, gezwind, ras, vlug, stark, enz.; Menderas, snel, viug handelen, loopen, spreken, leeren, lezen, enz. ; Menderasken, veranellen; D ras redjelninja, hij verdient geld als water; Penderas, drijfmiddel, pisdrijvend middel, ook drijver, aanzetter; Pen-

derasan, stroomversnelling in een rivier, enz. Derawa (of Goela derawa), stroop, stroopsuiker. Derek (Bat.), rij, gelid ; Berderek, naast elkander in een rij, gelid staan ; Menderekk en of Berderekken, in een rij, in een gelid naast elkander stellen. Derel, peletonsvuur, gelederenvuur, salvo; Menderel, een salvo geven, ook iemand fusileeren. Derep, Menderep (Jay.), padisnijden tegen een bepaald deal van het gesnedene in natura als loon; ook dicht op elkander, dicht bij elkander, to zamen. Dering(ook Derang),Mendering, Menderang, een schel klinkend geluid voortbrengen, rinkelen, rinkinken, enz. Derma, zie Darma. Derni,drempel,dorpel(vaneen deur). Desa (Jay.) (ook Doesoen), inlandsch dorp, gehucht, vlek, eene bewoonde plants op hat platte land, d. i. buiten de steden of hoofdplaatsen, die Kota genoemd worden. D sak (of Desek), opeengedrongen, opeengehoopt; Berdesek, opeengedrongen staan, enz., drinDIRT. 77 gen, verdringen; Mendesek, door jets heen, tusschen jets door dringen, zich dringend een wag banen, enz. Desing, getuit, gesuis; Berdesing of Mendesing, tuiten, suizen (van de ooren), ook fluiten (van den wind). Dews (Sk.), godheid, Hindoe-godheid. Dewasa `Sk.), tijd, tijdstip, leeftijd. Dewata (Sk.), (ook Djawata) Dewa. Dewi (Sk.), godin, ook als benaming van hooggeboren vrouwen van vorstelijken bloede. Di, voorvoegsel tot vorming van hat zuiver passief der Maleische werkwoorden, bijv. di gantoeng, gehangen (worden), enz., ook als voorzetsel : in, te, op; Di roemah, in huffs, to huffs ; Di stns media, op de tafel, enz. Dia, hij, zjj, hat; Berdia of Mendiaken, iemand met din, d. i. in den 3en persoon, aanspreken.

Diakoe (Band].), ik, mij. Diam, stil, zwijgend, zich niet roerend, enz. ; Berdiam stil zijn, zwijgen, zich stil houden, zich niet verroeren, ook ergens wonen, verblijven, gevestigd zijn, enz.; Mendiami, eene plants bewonen, ergens verblijven, enz.; Mendiamkent, doen zwijgen, ook laten begaan, iemand niet aanspreken, enz.; Pendiam, zwijger, iemand, die niet veal zegt, enz.; Kadiaman, verblijfplaats, woonplaats, ook laatste rustplaats. Dian, inlandsch lampje, licht, nachtlicht, ook kaars (him); Berdian, licht ophebben, licht aan steken, met een licht of lantaarn loopen, enz. Diang, vlammend vuur; Berdiang, zich bij vlammend vuur warmen; Mendiang, bij vlammend vuur verwarmen, koesteren. Dint (Ar.), bloedprijs, bloedgeld, 7 8 DIDA. hosts of schadQvergoeding voor een beganen moord; Mendiat, eon bloedprijs voor eon beganen moord betalen, die moord met geld, enz. verzoenen. Dida, zie Haoer-biros. Didal, vingerhoed. Didi (of Didih) schuim; Berdidi of Mendidi, schuimen, koken, zieden (van water), Darahkoe mendidi, mijn blood kookt; Didihlaoet, meerschuim, ook spons. Didik, Mendidik, zorgen voor lets of iemand, lets of iemand grootbrengen, opvoeden, opkweeken, Dikau (= Engkau of Angkau), pers. voornw. van den 2en persoon : gij, u, jij, jou. Dikir (Ar.), (Dzikir), Mendikir, Berdikir, den lof van God vermelden, zingen,Godzingendloven, oak eenvoudig jets zingend verhalen. Dikit, beetje, greintje, siertje; Sedikit, eon weinig, weinigje, beetje, nietreel;Sedikit-Sedikit, bjj beetjes, zoetjes aan, langzaam aan, enz. Dimpit, gesloten, aan elkander vastzittend (van de oogleden bij zieke oogen), zie ook Dempet. Dina (Jay.), dag ; Dina hari, tijd van na middernacht tot hot krieken van den dag. Dina (Sk.), arm, ellendig, behoeftig,

goring, enz. ; Hina-dine, laag on ellendig. laag en ellendig yolk, gepeupel, gespuis, enz. Diner, gouden count ter waarde van ongeveer eon dukaat, in 't algemeen gemunt metaal, geld. Dinding, beschot, wand, bewanding, muur, afschutting, schutsel, scherm, borstwering, enz.; Mendinding, van eon dinding voor zien zijn, lets als dinding ge. bruiken, achter eon dinding zich opstellen, eon dinding maken, enz.; Mendindingi, lets of iemand tot dinding strekken, enz. Dingin, koud, zeer koud, kil, koude; DJAD. Mendinginken, lets koud laten worden, verkoelen, enz.; Kadinginan, van koude bibberen, ook verkouden zijn, koude vatten, enz. Dingklik, zie Dingkelik. Din, persoon, individu, lichaam, eigen, zelf, dikwijls ook gebruikt voor den Zen persoon ; Dirikoe, mijn persoon, 1k; Dirimoe, uw persoon, gij, gijlieden ; Dirinja, zijn (hear) persoon, hij, zij, hot, zijlieden ; Dini dari mane datang, wear komt gij (gijlieden) van dean? Saorang din, ook Sendiri, alleen, de persoon zelf; Berdiri, staan, opgericht zijn, overeind staan ; Mendiriken, ook Memperdiriken, oprichten, opstellen, bouwen, doen staan, bevestigen; Pendirian, de hoogte van iemand, die staat ; manshoogte. Diwan (Pert.), tribunaal, gerechtshof, raadsvergadering, vorstelijk hof, ook album, register van ontvangsten en uitgaven, enz. ; Diwan segala wakil orang banjak, de Staten-generaal; Diwan kerad j aan, Raad van State; Diwan tanah India Nederland, read van Ned. Indie; Diwann hibab, de rekenkamer. Djabal (Ar.), berg, gebergte. Djabat,Mendjabat, aanvatten, behandelen, uitoefenen, hanteeren, waarnemen, ook eon vrouw beslapen, elkander de hand geven, een ambt vervullen, waarnemen, enz.; Djabatan, ambt, bediening, ambtelijk, ambtshalve; Pendjabatan, aanvatting, uitoefening, behandeling,waarneming,beslaping,

ook de tastzin. Djaboeng, lijm ; Mend jaboeng, vastlijmen, lijmen, vastmaken, vastzetten, enz. Djadah, nut, doel ; Pendjadah, middel ter bereiking van zeker doel. Djadah (Ar.), (eig. Dzadah), goDJAD. borer, ontstaan, kind, geborene; Halal-djadah, eon wettig, echt kind ; Haram-d jadah, eon onwettig geborene, hoerekind. Djadam, eon in de inlandsche geneeskunde veel gebruikte gomhars van eon bitters Aloe-snort; Aloe socotrima, Lamm. -- Aloe ofucinalis Forsk. -Aloe rubescens, DC. en Aloe abyssinica, Lamm.). Djadi of Mendjadi, worden, ontstaan, geboren, geworden, slagen, gelukken, gebeuren, geschieden, d o orgaan, ook zijn, bij v. Ia d j adi mandor, hij is mandoor, -opzichter ; Mendjadiken, doer worden, scheppen, voortbrengen, telen, aanstellen, benoemen, maken, voortgang doer hebben, enz.; Kedjadian, geschied, wording, ontstaan, gebeurd, gebeurtenis, doorgegaan, geslaagd, enz.; Djadian of Djadi-djadian, iemand, die de gedaante van hot eon of tinder dier, enz. fan aannemen, de kunst om zoo lets to doer; Djadi, ook : bokje, geitje, hot teeken van hot sterrenbeeld de Steenbok. Djadja, Mendjadja, rondventen, met koopgoederen rondgaan, met eon marskraam loopen; Mendjadjaken, lets al rondgaande verkoopen, rondventen enz.; Djadja, ook eon snort gebak. Djadjah, rondreis, doorreis, enz. ; Mendjadjah, in eon gewest, land rondreizen, eon land in alle richtingen bereizen, doorreizen, enz. ; Djadjahan, gewest, streek, of hankelijke streek, bijbehoorend land, onderhoorigheid, ook streek die veel bereisd wordt, enz.; Pendjadjah, bereizen, degeen die rondreist, ook hot bereizen, doorreizen, onz. Djadjar, rij, reeks, gelid, achter elkander of naast elkander in eon rij staand ; Berdjadjar, in eon rij staan; Berdjadjaran, in rijen, in gelederen ; Mendjadjar, eon

DJAG.

7 9

rij, gelid, reeks vormen ; M n djadjarken, in rijen, gelederen opstellen, in rijen plaatsen, enz. Dj ad jaroh (Mol.), j ong meisj e, maag d ; Dj ad j aroh hakakil, de jonge meisjes, die naar 's lands gebruik eons per jaar gedurende een maand bij den radja moeten worked. Djadjat, naaping, nabootsing, onecht, nagemaakt ; Mendjadjat, namaken, nabootsen, nadoen, enz. Djadjei, fijn van vol. Djaga, wakker zijn, op zijn hoods zijn, waken, wachten, de wacht houden ; Mend, jags, wachten, waken, de wacht houden, acht geven op, oppassen, bewaken, zorgen voor, behartigen, bedienen, enz. ; Mendjagaken, wokken, wakker maker, waarschuwen ; Berdjaga-djaga of Berdjaga-djagaan dag en nacht feestvieren, wakker blijven om feest to vieren ; Pend jags, wafer, bewaker, die de wacht houdt; Pendjagaan, wachtplaats, waar de wacht wordt gehouden, wachthuisje, ook hot waken, hot bewaken, enz.; Perdjagaan, feestviering ; Kedjagaan, slapeloosheid door to veel waken, enz. Djagabela, de openbare scherprechter. Djagal (Jay.), slager, slachter, verkooper van vleesch in hot klein ; Pedjagalan, slachtplaats, ook verkoopplaats van hot vleesch (in hot groot), slachtonij. Djagat (Sk.), de wergild, hot heelal (ook Djagad). Djago (Jay- Bat.), haan. Djagoeng, Zea mat's, L. Nat, fam. den Gramineae, de bekende Turksche tarwe, waarvan op Java en in den Indischen Archipel verscheidene varieteiten geteeld worden. Djagoer, lichamelijk buitengewoon ontwikkeld, hoog en zwaar van postuur, ook achter- of staartstuk 80 DJAH. van eon kanon, en benaming van eon to Batavia (bij de algemeene pakhuizon) liggend groot kanon nit den tijd der 0. I. Compagnie. Djahal on Djahala, onwotend, dom, onwetendheid, onkunde, enz.

Djahalis, gemeen, laag. Djahanam (of Djahennem) (Ar.), diepe put, hel, ook verdoemd, to gronde goricht, verdoemde, verdoemohng. Djahar, openbaar ; Mend jaharken, openbaren, verkondigen. Djahat, slecht, kwaadaardig, boos, gemeen van aard, leelijk; Orang djahat, boosdoener, booswicht, ook publieke vrouw (Perampoean djahat) ; Pen jakit djahat, eon kwaadaardige, leelijko ziekte ; Pond jahat, boosdoener, booswicht, ook vorvloeking, verwensching,middel om iemandkwaadte doen, enz. ; Kadjahatan, kwaad, onheil, slechtheid, boosheid, hot kwaad, enz. ; Mendjahatken, iemand kwaad doen, in hot ongeluk storten, in eon kwaad blaadje stellen, enz. Djahe, gember (plant on wortol) ; Manisan djahe, goconfijte gembor. Djahil (of Djail), niets weten, onwetond, bot, dom, domoor, botterik, ook valsch, gemeen valsch, geniepig valsch, laatdunkend,wangunstig, misgunstig, enz. ; Mendjahilken, iemand valsch behandelen, valschelijk eon koopje gevon, in hot geniep kwaad doen,enz. Djahit (of Djait), Mendjahit, naaien, kleeren maken, enz.; Toekang djahit of Toekang mend jahit, naaier, naaister, kleermaker, tailleur; Djahitan, wat genaaid is of moot worden, naaiwerk ; Pend jahit, naaister, kleermaker; Pend jahitan, hot naaien, naaisel, naaiwork, ook naaimand, werkmand, enz. Djahoedi, Jood, Joodsch. DJAL. Djaja (Sk.), overwinning, zoge, goods uitslag, gelukkige afloop, welslagen, gegood, rijk, bemiddeld, gelukkig, bevoorrecht, in zijn nopjes zijn. Djajang, bruidsbed, slaapmuts voor bruid on bruidegom. Djajangsekar, benaming van gewapende on bereden inlandsche politiedienaren, thans reeds afgeschaft. Djaka (ook Djedjaka), halfvolwassen jongeling, aankomendo j ongen, ongehuwde j onge man,

ook celibatair ; ook dienen, in dienst zijn, voor den kost dienen; Djaka of Pedjaka, ook : juist op tijd, j uiste tijd, enz. Djakat (of Dzakat) (Ar.),zuivering, zuivei heid eener zaak, aalmoes tot zuivering, bestaande in eon bij de wet voorgeschreven deal van iemands good, y-- vrijwillige (?) bijdrage of gift in padi (of geld) bij of na den rijstoogst aan den penghoeloe der desa gegeven of aangeboden. Djala, werpnet; Djala-djala, network, darmnet, netvlies ; Mendjala, met eon werpnet visschen. D jalan, wag, pad, refs, gang, handel en ~wandel, handolwijs, aard, enz.; Berdjalan, loopende, gaande zijn, op refs zijn, onder wag zijn, in beweging zijn; Mendjalan, zich voortbowegen, loopen, gaan, marcheeren;Mend jalani, begaan, bewandelen, over iets gaan of loopen, eon wag afleggen, ook iets doen, enz.; Mend jalanken, bewegen, aan den gang brengen, ten uitvoer brengen, enz.; Perdjalanan, gang, refs, voortbeweging, handel en wandel, enz. ; Sadjalan-d jalan, den geheelen wag langs. Djali, klaar, duidelijk, glinsterend, gepolijst, ook : Coix Lacrifina, L. nat. fam. der Gramineae, waarvan de rijpe zaden veal tot voeding DJAL. voor zieken en zwakken worden gebruikt. Djaloe (Jay.), hanespoor, spoor van een haan. Djaloer, uitgeholde boomstam, die als kanoe gebruikt wordt, kanoe, schuitje, ook streep (als bijv, op de Amerikaansche vlag), reap, yore ; Berdjaloer, gestreept. Djam, our, horloge, klok, ook drinkglas, baker, spiegel ; Berd jamd jaman, uren lang, verscheidene uren duren, enz. Djamadjoedja, de ondergang der wereld. Djamah, Mendjamah, even met de hand of de vingers aanraken ; Djamahan, eon vrouwelijke bediende met wie de hear dos huizes in geheime, ongeoorloofde betrekking staat. Djamak (Bat.), gewoonte, tweeds

natuur, gewoon, gepast, geoorloofd, niet to verwonderen. Djamal,Ked jamal ook Kedjamalan, een mal figuur maken, zich bespottelijk aanstellen, enz. Djamala, voorste deel van hat hoofd, van hot voorhoofd tot de kruin; Batoe djamala, hersenpan, schodel, bokkeneel. Djaman (Ar.), tijd, tijdstip. Djamtang (Jay.), vleugelvormig ac e hoofds e siersel, dat links en rechts tar hoogte van of aan de ooren bevestigd en door eep voorhoofdsplaat bijeengehouden wordt. Djambak, bos, handvol ; Mendjambak, jets of iemand bij de harm, bij de kuif vatten, iemand aan de harm trekken ; de harm uitrukken, enz ; Boenga sadjambak, een bos, eon handvol bloemen, eon ruiker; Djambak boeloe, eon vederbos, panache; Djambakbawang, eon bos uien. Djamban, bestekamer, privaat, kakhuis, secreet, enz.; Djadjamban, franjes, ook de met franjes MALEISCH-HOLLANDSCH. DJAM. 81 versierde zitplaats voor bruid en bruidegom. Djambang of Djambangan, pot, aarden vacs, bloompot, aarden watervat, gemetselde bak, kuip, enz. Djambatan of Djambatan, brug, yonder, vlonder ; Djambatan koeroeng, duiker; Djambatan angkatan, ophaalbrug; Djambatan sarong, schipbrug, gedoeltelijk verschuif bare brug. Djambat ruk, trekken, rukken ; Mendjambet, met eon ruk jets optrekken, naar zich toe trekken, naar jets grijpen, enz. Djambelang Syzygium jambolanum Rxb. nat. fam. der Myrtaceaeboom met eetbare vruchten on good stork hoot; de bast wordt in de inlandsche geneeskundo tegon diarrhoea gebruikt. Djamboe, Jambosa, nat. fam. der Myrtacoae, eon in vole verscheidenheden voorkomende boom met lokkere en gezonde vruchten, en geneeskrachtige eigenschappon ; Djamboe-ajar, Jambosa albs of Jambosa aquaea, Rmph. waarvan drie soorten bestaan, nl. met

lichtgroene, witte en lichtrose vruchten ; Djamboe aj ermawar, Jambosa vulgaris Dc. met i eurige vruchten; Djamboe bidj of Djamboe kloetoek, Psidium guajava, L. met vole kleine pitten; Djamboe-bol, Jambosa domestics Rmph, met saprijke, aangenaam verfrisschendevruchten, waarvan drie soorten, nl. met witte, rose en donkorpaarse vruchten; Djamboemon. j et, Anacardium occidental e, L. nat. fam. der Anacardiaceae, met geneeskrachtige eigenschappen, enz. Djamboel, kuif, pluim, haarvlok om of op de kruin (bij kleine kinderon), bos van vederen, panache, handstoffertje van vederen; Berd j amboel, eon kuif hebben (bijv. 6 82 DJAM. kippen), een pluim dragon, enz. Djamdjam, droppel (uit jets to voorschijn komend), zweetdroppel, traan ; Berdjamd jan, bij droppels zweeten, tranen storten. Djamoe, gast, onthaal, gastmaal; Mendjamoe of Mendjamoef, iemand onthalen, als gast behoorlijk ontvangen, trakteeren ; Mendjamoeken, iemand op jets onthalen, jets aanwenden om iemand to trakteeren, enz.; Djamoean, maal,~gastmaal, banket, feast, partij; Perd jamoean, traktatie, onthaal ; Pend jamoe. gastheer. Djamoer, champignon, paddestoel, zwam, schimmel. Tot de eetbare paddestoelen, die in India gevonden worden behooren : Djamoer barat, veal in pas bewerkte tuinen voorkomend; Djamoertom, die op de na de indigobereiding weggeworpen in digostengels enz., groeit ; Djamoertroetjoek en Djamoer boelan, beide soorten veal op dood hout of nieuw ontgonnen gronden gevonden ; Djamoer koeping of Djamoer tikoes, ook Koeping tikoes, Exidia purpurascens Jungh. -- Exidia auriculae judge, Bark, of Auricularia Sambuci, Mart, rnuizenoor, een bekende zwamsoort, die veal in soepen of andere spijzen gebruikt wordt.

Djamoer-impes, Lycoperdon giganteum, Batsch. of Lycoperdon kakavu, Lev. en Djamoer merah of Djamoer-brama, Polyporus sanguineus, L., twee zwamsoorten, die in de inlandsche geneeskunde veel worden aangewend. Djampi (of Djampe), tooverformulier, schietgebed, enz., ook geneesmiddel, waarover zulk een formulier of gebed is uitgesproken; Mendjampeken, eon tooverformulier of gebed over eon geneesmiddel, ook over eon ziek DJAN. lichaam of eon deal daarvan uitspreken; Djampi, ook maagpijn, pijnlijk gevoel in de maag tengevolge van hot to veal gebruiken van zoetigheden, enz. Djanda, achtergebleven echtgenoot na hat afsterven of na echtscheiding van den man of de vrouw, weduwnaar, weduwe ; Djanda laki-laki, weduwnaar; Djanda perampoean, weduwe. Djandela (Port.), venster, raam. Djandji, verbond, verbintenis, of spraak, belofte, contract, overeenkomst, verdrag, termijn, bepaalde tijd, vervaldag, toezegging, boding; Berd j and ji of Mendjandji, overeenkomen, zich verbinden, beloven, toezeggen, afspreken, bedingen; Menjampaiken- of Memegang d j andji, zijne belofte vervullen, zich aan eene belofte, eon gemaakte of spraak of overeenkomst houden, enz. ; Mengobahken d jand j i, eene belofte verbreken, niet gostand doen, eene overeenkomst niet nakomon, eon contract broken, hot gegeven woord schenden, enz.; Soedah sampai djandjinja, zijn bepaalde levenstijd was daar, zijn laatste uur heeft geslagen ; Minta d j and j i sepoeloeh hari, eon termijn of uitstel van tien dagen vragen ; Perd jandjian, belofte, afspraak, boding, overeenkomst, verbintenis, enz. ; Soerat perdjandjian, schnftelijke overeenkomst, contract. Djangak, losbandig, los van zeden, ongebonden, liederlijk,hoerachtig, ontuchtig; Mendjangak, losbandig handelen, eon ongebonden, liederlijk enz., levon lijden.

Djangan, (gebruikt tar uitdrukking van den vetatief), doe hot niet, last af, enz.; Djangan takoet, woes niet bang; Djangan lari, loop niet wag; Djangan tiada, hot moat, hot moat volstrekt ; DJAN. Djangankan, laat staan, spreek niet van, wel verre van; Dj angankan sahaia, bapanja sendiri poem tiada di takoeti, laat staan mij, - zelfs zijn eigen vader ontziet hij niet. Djanganan (Jay.), een mengsel van verschillende gekookte groenten met een speciaal daarvoor gemaakte sambel, veel als snoeperjj of toespijs bij de rijst gegeten. Djangat, opperhuid, vol, bast; Mend jangat, van hat vol, den bast ontdoen, villen ; Batoe djangat, keisteen. Djangga (Jay.), nek, hats. Djanggar, (ook en veelal) Djengger), kam van een haan, hanekam. Djanggoet, kin, voorstuk of voorsteven van eon vaartuig; Mendjanggoet, met de kin op jets rusten, ook tegen jets stooten of drukken, (van een vaartuig) met den voorsteven op hot strand zitten Djangka, passer, ook voorbeeld, model, gazette tijd, afmeting, bepaling van de lengte van jets, stag, beoordeeling, gissing; Mendjangka, afmeten, afpassen, met den passer of met stappen, passon, afmeten, uitmeten, ook beoordeelen, gissen, enz. (de lengte van jets), stag, trod, trade. Djangkah, Mendjangkah, h if springende over jets heenstappn. Djankang, wijd open, wijdbeens; Mendjangkang (of MekangI ang), wijdbeens loopen, loopen met de beenen wijd uit elkaar; Mend j angkangken, jets wU d openen. Djangkar (Jay. Bat.), anker, ook hoop, minachting; Memboewang d jangkar, hot ank er laten vallen, ankeren ; Mendjangkar, iemand honed, met minachting behandelen, enz. (verg.~ Saoeh). Djangkerik, krekel ; Mengadoe DJAR. 83

djangkerik, krekels laten vechten (eon geliefd tijdverdrijf der inl~nders). Djangkit, Mendjangkit, zich mededeelen, overslaan (van vuur), besmettelijk zijn, enz. (van eon ziekte); Penjakit djangkit, besmette ziekte. Djangkoeng (Jay. Bat.), lang, hoog van postuur; Djangkoengan, stelten. D jantan, mann etj e (van alle levende wezens, dock meestal voor mannelijke dieren) ; Berd jantan, (van vrouwelijke dieren) eon mannetje hebben, Aaron ; Mendjantani, (van mannelijke dieren), dekken, bespringen, enz. Djantera, rad, wiel, raderwerk, spinnewiel. Djantoek, hoog, vooruitstekend (van hot voorhoofd), met vooruitspringend voorhoofd). Djantoeng, hart, hartvormig, de eetbare eindkolf van den pisaz gbloesem; Djantoeng-ati, hartedief, hartelief, enz. D jantoer, Mend j antoer, goochelen, tooveren, bezweren, ook zingend vertellen, vertellen. Djaoeh, ver, afstand, verre, verwijderd, laat; Berdjaoeh, op eon afstand blijven, zich op eon afstand houden ; Mendjaoehken, verwijderen, op eon afstand houden, wegleggen, wegbrengen, enz. ; Djaoeh malem, laat in den nacht ; Dani djaoeh, van verre, op een afstand, enz. Djara, boor, drilboor, handboor, houtboor; Mendjara, boron, met eon boor organs eon gaatje in maken, enz. Djarah, wild, schuw ; ook buit, roof; Mendjarah. eon huffs, eon stad doorzoeken, berooven, plundered, buitmaken of verklaren wat van zijne gading is. Djarak, afstand, tusschenruimte, straal van een cirkel; Berdjarak, 84 DJAR. op een afstand van elkander, gescheiden; Mendjarak, scheiden, uit elkander doers gaan, enz. Djarak, Ricinus communis, L. nat. fam. dor Euphorbiaceae, de bekende castorolieplant; Djaraktjina, Iatropha multifida : meest voor levende hagen gebruikt ;

Djarak minjak, Ricinus rugosus Miq. evenals de twee genoemde soorten vruchten gevend, waarvan olio (meest lampolie) bereid wordt. Djaram, verkoelend uitwendig geneesmiddel voor hot hoofd; llMendjaram, hot hoofd met water natmaken, batten, daarop eon verkoelend papje, compres of ander middel plaatsen, loggers, enz. Djarang, wijd uiteen, los geweven, doorzichtig, ijl, schaarsch, zeld zaam, dun, raar, zelden, ijiheid, doorzichtigheid, zeldzaamheid, enz.; Djarang-djarang, zelden, of en toe, flu en dan; gain djarang, los geweven, doorzichtige grove, wijdmazige stof : Mendjarangken, jets los, wijd nit een maken ; in jets openingen of tusschenruimten maken; maken, dat jets doorzichtig wordt, zelden voorkomt, enz. Djaras, boa, bundel; Mendjaras, jets tot een boa, bundel of tros vereenigen, bijeenbinden, enz. Djarei, geneesmiddel, ook moede zijn, moelte, verdriet; Sakit djarei. doodziek. Djaram (Jay. Bat.), gozwollen, otter of vuil houdend, enz.; Mendjarem, (van eon wond, enz.) nog niet geheol gonezen, nog gezwollen, vuil bevattend, enz. ; en daardoor pijnlijk stekend. Djari, (ook Daridji of Djaridji), vinger; Djari tangan of Anak d jars, vinger; Djari kaki, teen ; Iboe ~d j ari tangan, Iboe d jars of D empol tangan, duim; Djari teloendjoek of -toendjoek, DJAT. wijsvinger; Djari mats, Djari antoe of Djari tengab, middelvinger; Djari mania, ringvinger; Djari kalingking of Kalingking, pink. Djariah,dienstmeisje,dienstmaagd, dienstmeid. Djaring, net om jets to vangon, sleepvischnet, groot staand net, om vogels, wild, enz. to vangon; Mendjaring, met eon net vangen, visschen, jagen, enz.; Djaring dawai, network of gags van metaaldraad. Djaro, bamboelatten, die bestemd zijn om naast elkander in eon

raam gevlochten to worden tot een beschot, enz.; Pager djaro, eon beschot, wand, afsluiting, enz. op die wijze gemaakt; Djaro, (Soend.), ook benaming van dorpshoofden in West-Java. Djaroem, naald, priem, els, wijzer (van eon horloge, compas, enz.), naald van eon buks, puntig ijzer, enz.; Djaroem pandjang, de lange wijzer van hot compas ; Djaroem pandak, de korte wijzer van hot compas; Dsjaroem aloes of Djaroem mendjait, naainaal d ; Djaroem kasar, grove naald, rijgnaald; Djaroem keras, dommekracht; Djaroem lajar, naald om zeilen enz. to naaien; Djaroem tjoetjoek, borduurnaald ; Mend jaroem, er kale grijze harm krijgen, beginners grijs to worden; Djaroeman, koppelaar, koppelaarster. Djas (Roll.), jas, buffs, frak, enz. D jasa, dienst, verdienstelijk work (tegenover meerderen) ; Wang d jasa, pensioen. Djasad, lichaam, lichamolijk, persoon (van menschen, enz.). Djati, snort, kiasse, geslacht, geboorte, echt, waar, zuiver, onvervalscht, eigenlijk, zuiverheid, echthoid, enz. ; Sad jati, in waarheid, wezenlijk, waar, waarlijk, inderDJAT. daad, enz. ; Melajoe djati, zuiver Maleisch ; Djati, ook de naam van den bekenden Indischen teak. boom, Tectona grandis, L. nat. fam. der Verbenaceae, die eon der beste en duurzaamste houtsoorten levert. D jatoh, val, wat valt, gebourtenis, strekking eener handeling, verhouding, enz. ; Mend jatoh, vallen, bankroet slaan, failliet raken, zich laten vallen, vervallen, voorvallen, neerkomen op, to staan komen op, zich bepalen tot enz. ; Mendjatohken, laten vallen, omverwerpen, eon oordeel of vonnis vellen, eon ambt opdragen, enz. ; Djatoh sakit, ziek worden ; Apakah(of Pegimanakah) djatohn ja dengan kamoe; in welke verhouding staat hij (zij) tot u? D j awa, Javaans ch; Tanah d j awa, Java ; Poelau djawa, hot eiland Java ; Orang djawa, Javaan, in

't algemeon ook inlan der. Djawab (Ar.). antwoord; Mendjawab, antwoordon, beantwoorden, to woord staan, ten antwoord geven. Djawat, (verg. Djabat), handeling, daad, wat aangevat wordt, enz. ; Mendjawat, behandelen, uitoefenen, waarnomen, aangrijpen, aanvatten, toezicht uitoefenen, enz. ; Djawatan, ambt, beroep, bediening, betrekking, post, enz., ook stoat, gevolg, geleide (van eon vorst) ; Pendjawat, ambtenaax, dienaar; Pendjawat santapan, hofmeester (bij eon vorst) ; Pendjawat poewan, drager van de sirihdoos. D j awl (ook Lemboe, saps, sampi), rund, rundvee, ook bonaming voor hot wijf je van hot wilde rund, Bos sundaicus ; ook Javaansch, Polynesisch, tot de landstaal behoorend, Maleisch, enz. ; Mendjawiken, in de landstaal, in hot Maleisch overbrenv DJEH. 85 gon, vertalen, overzetten, enz. Djawil, Mendjawil, met de vingers aanraken, met de vingers beroeren, in hot voorbijgaan jets met de vingers grijpen, vatten, afrukken enz. Djebah, van onderen breed on vol (van eon golaat) ; Mendjebah, van onderen brood on 'vol zijn (van hot aangezicht.) Djebah (ook Djebah, vogelknip, kooi om vogels to lokkon, enz. ; Mend.j bak, met zulk eon kooi vogels vangon, zulk eon knip uitzetten. Djebat, civet, civetlucht, muskus ; Minjak djebat, odour of olio, waarin muskus gemengd is. D jading, (Jay.) gemetselde kuip, bak, badkuip ; ook naar boven gekruld, opgewip t (van do bovenlip.). Djedjak, trod, stag, voetstap, trap, stomp; Mendjed jak, treden, betreden, den voet op lets zetten, met den voet trappen, met de vuist stompen. Djedjal, vol, opeengehoopt, opeengedrongen, enz.; Mendjedjal, vol. stoppen (bijv. eon matras met wol, eon kind met eten), vullen,

stoppen, dichtstoppen (van eon lek bijv.), breouwen, kalfaten, enz., oak iomand jets in de hand stoppen, enz.; Djedjelin (Bat.) Mend,jedjal, eon kind volstoppen met eten, enz. Djedjer, rij, reeks, gelid, op eon rij, in eon gelid, achter of naast elkander in eon rij, enz. ; Berdjedjer, op eon rij staan, eon gelid vorrnen, enz. ; Mendjedjer, zich in rijen opstellen, in rijen gaan staan, ook op r jen zetten, rangeeren, enz. (Verg. Djadjar.) Djegong (Jay. Bat.), ingedeukt, gat, diepte, verzakking, inzakking, bergplaats op vaartuigen voor touwwerk, enz., zeilkooi, kabelgat. Djehennam zio Djahanam. V $6 DJEL. Djeladeri, zee, oceaan. Djelaga, zwartsel, fijn root. Djelai (ook, en meestal Djeli), scherp, doordringend, ook guitig (van de oogen). Djelamoet, Mendjelamoet, zonder ophoudon doorpraten, kallen, snateren, enz. (als eon gek). Djelanak, Mendjelanak, onder water zwemmen, zich kruipond voortbewegen. Djelang, Mend jelang, wachten, op jets wachten, verwachten, zijn opwachting bij iemand maken. Djelantah (Jay.), gebruikte olio, olio waarin reeds hot eon of ander gebakken of gebraden is. Djeleh, (Jay.), van jets walgen, mislijk zijn, moor dan genoeg hebben, of keerig, vies zijn, tegenzin in jets of iemand hebben, enz. Djelek, leelijk, gemeen, ongepast. Djelema (Sk.), incarnatie, menschwording, mensch ; Mend jelema, incarneeren, menschworden, zich in eon mensch veranderen (van goden). Djelimpat, Mendjelimpat stil en viug eon zijweg inslaan. Djeloed jeer, met grove steken naaien, rijgen. D j eloem, Mend jeloem, hot lichasm of eon deel daarvan (behalve hot hoofd) in hot water dompelen. Djeloentoeng (ook Tjatjar ajar), waterpokken. Djeloepak (Jay.), (of Tjeloepak),

inlandsch lampje, kleine aarden schotel daartoe dienende, ook de geheele toestel met voetstuk. Djelodjoh, gulzig, vraatzuchtig. Djemawa, Mendjemawa, ook Mend j emawaken, zich ongeroepen, ongevraagd met jets bemoeien, zich in jets mengen, enz. Djembar (Jay.), wijd, ruim. Djember(zie Tjemer), vuil, smerig. Djemboeng, groote kom, schotol pot. V DJEN. D jemboet, haar op den venush euvel. Djemeroed of Dzamroed (Ar.) smaragd. Djemoe, goon neiging, trek of lust tot jets gevoelen, hebben, beu zijn van lets, zat, moede van jets zijn, genoeg hebben, of keer, togenzin hebben, van jets walgen, enz. Djemoer, Mendjemoer, in de zon drogen, aan de zonnehitte blootstellen, enz. ; Berdjemoer, zich in de zon koesteron. Djempana, staatsie-draagstoel, draagkoets. Djemparing, phi, pijl en bong, werpspies, ook pijltje uit eon blaasroer; M ndrjemparing, met pijlen schioten, pijlen door eon blaasroer blazon, enz. Djempo (of Djempo), (Jay.) oud, zwak, niet moor kunnen werken, enz. Djempoet (ook Djoempoet), tusschen de punten van duim on voorsten of eon anderen vinger opgenomen, zooveel als men op die wijze op kan nemen, ook ontleend aan ; Mend joempoet, op vorenbeschreven wijze opnemen, enz., ook ontleenen aan. Djempol, duim (ook Djempol tangan) ; Djempol kaki, groote teen of teen. Djenang (of Djeneng), steun, stut, post van eon dour, enz., stijl in eon beschot of wand, ook eon snort gebak. Dj endela (Port.), venster, raam. Djenderal (Hell.), genoraal. Djendol, bult,~ zwelling, opgezwollon ; Berd j endol, met bulten~ zwellen enz. Djenga of Djengak (Bat.), verlo-

gen, beschaamd, veriegen zijn, op zijn news kijken, enz. Djengat, achterover liggend; Mend j engat, achterover liggen, naar boven geopend, opgelicht zijn, enz. DJEN. Djengkk, Mendjengek, iemand uitjouwen, bespotten, enz. Djengge (Chin.), aangekleede pop, beeld of kinderen, die bij hot Chineesehe lantaarnfeest in optocht worden rondgedragen. Djengger, zie Djanggar. Djengot, baard. Djengit, Mendjengit, grijnzen, de tanden toonen, laten zien. Djengkal, span, afstand tusschen de toppen van den uitgestrekten dujm en pink, of middelvinger ; Mendjengkal, met spannen meten, ook zich met spannen of sprongen voortbewegen (zooals zekere rugs). Djengkan, met eon been opgelicht; Mendjenkang, met de beenen in de lucht vallen, zitten, enz., hinken, op verschillende wijzen op eon been gaan, ook (van eon lijk) gekromd met de beenen en armen stiff naar boven gebogen, enz.; Kedjengkang met eon been in de lucht achter- of voorover gevallen, vallen, enz. Djengkol, verdrietig zijn, verdriet hebben, hot hart vol hebben, zich verbijten, enz. Djengkelit, Mendjengkelit, teals over kop, hot onderste boven, met hot hoofd naar beneden tuimelon, enz. Djengkeng, stiff (zooals eon lijk, enz.) ; Berdjengkeng, stiff zijn, worden, enz. (bij stuipen, bijv.). Dj ngkerik (meestal Djangkerik), krekel, huiskrekel. Djengkeroet (ook Mengkeroet), verward, door elkander gegroeid, (van boomwortels), ook gerimpeld, vol rimpels, verweikt, verlept, verflenst, enz., verschrompeld. Djengking, gebogen of gebukt, zoo dat hot hoofd lager of op dezelfde hoogte komt to liggen als hot achterdeel ; Mendjengking, zijn achterste in de hoogte v DJER. 87

steken on hot hoofd voorover buigen, in die houding staan, enz. Djengkir (of Djoengkir), Men djengkir, uitsteken, vooruitsteken, vooruit.pringen (met hot achterdeel in de hoogte). Djengkol, Pithecolobium bigeminum, Mrt. nat. fam. der Mimoseae, boom, wiens stork en onaangenaam riekende zaden gaarne gegeten worden. Djengok, Mendjengok, met uitgerekten teals naar lets ktjkon. Djengol, Mendjengo1, (ook Mentjongol), met hot voorste gedeelte uit eene opening to voorschijn komen, hot hoofd nit eon opening steken, enz. (bijv. van eon slang, die haar kop uit haar hol steekt. D jenoe (of Toeba), Pongamia volubilis, Z. on M. nat. fam. der Papilionaceae, eon slingerplant, wier stengels en wortels veel gebruikt worden, om visschen to bedwelmen en zoo gemakkelijk to vangen. Mendjenoe of Mentoeba, vischvangen met toeba. Djentik, knip met duim en eon der vin ors, sprong van eon vloo, enz. ; Mend j entilk, met duim on vinger knippen, vatton, ook springen (van eon vloo). Djenti, Mendjentil, met den vinger tegen lets knippen, met den a gs den duim vooruitgestooten vinger tegen lets slann, tikken, knippen, onz.~Zie Djentik. Djepit, Mendjepit, knellen,nijpen, toeknijpen, omkneld houden, enz., Djepitan of Pendjepitan, klem, knip, nijptang. Djera, afgeschrikt door tegenspoed ; Mendjeraken afschrikken. Djerabai, in flarden (bijv. eon zeil). Djerah, in overvloed voorkomen, algemeen voorkomen, heerschen, enz.; Pen jakit d jerah, epidemie. Djerahab, plat op den grond, plat voorover, met uitgestrekte armen v 88 DJER. voorover vallen, enz.; ook vallen, bankroet slaan, failleeren, enz. Djerahan, (Pout), onderhoorige, onderhoorigheid. Djerait, Mend jerait, zich aan jets vasthechten (zooals eon slinger-

plant aan eon muur buy.). Djeram, snelle afloop van water van zekere hoogte, waterval, stroomversnelling. Djerambah, plants in eon Maleisch huffs, waar de potten met waschwater staan; op Java ook hot middonvertrek en de opgehoogde vloer in eon pendapa enz. Djerambai, in menigte los neerhangen (van luchtwortels,~ enz.) Dj erambang (ook Api d j erambang), dwaallicht. Djerami, platte vezelachtige banden of draden om de pitten van den nangka, enz. Djerang, Mendjerang, vloeistof fen op hetvuur zetten,om to koken. Djerangkang, met de beenen en armen in de lucht op den rug liggend, vallend, enz. ; Mend jerangkang, op die wijzo liggen, vallen, enz. Djerangkong, eon spook, dat zich meestal in de gedaante van eon mageren zwarten hond voordoet. Djerat (meest Djirat of Djiret), strik, strop, knoop, bindsel, lus; Mend j erat, strikken, in eon strlk, of lus vangen, vastknoopen, vastbinden, enz. Djerawat (ook Djeriawat), klein puistje, z.g. liefdepuistje op hot gelaat, Djerawat batoe, klein steenpuistje. Djerba, Mendjerba, eon vaartuig aan lij doon overhellen. Djeredjak (ook Radjek), dunne houten of latten, stutten, tusschenstijltjes, enz. waartegen eon bewanding gespijkerd of bevestigd wordt. Djerekit, klein, kort, gedrongen, dwergachtig. v DJER. Djerenlpak,Mencjerempak,zich onverwacht tegenover elkander bevinden (bU hot omslaan van eon hook, buy.). Djereng (Bat.), school, loensch, ook uitgespreid, enz. ; Mend jereng, school, loensch kijken, zien, enz., ook lets (bijv, eon stuk linnen) uitspreiden on tegen hot licht houden, enz. Djerit, schreeuw, gil; Mendjerit, schreeuwen, gillen ; M nd jeritdjerit, aanhoudend, herhaalde-

lijk schreeuwen, gillen enz. ; Pend jerit, geschreovw, gegil, ook sc;hreeuwer, schreouwleelijk. Djernih, holder, zuiver, klaar, rein, doorschijnend. Djeroeboeng, eon boven hot dek uitstekende roof of afdakje op inlandsche vaartuigen; Mendjeroeboeng, van zulk eon roof voorzien zijn, ook op eon hoop liggen, eon hoop vormen (van lading b jv.) in eon hoop verzameld zijn (bijv. van bijen). Djeroedjoe, Dalivaria obracteate, Juss. nat. fam. der Acantaceae, eon moerasplant, wier wortels bij beri-beri on vergiftige wonden worden aangewend (uitwendog) on b j buikp,jn (inwendig). Djeroek, algemoene benaming voor de tot de nat. fam. der Aurantiaceae behoorende citroen-, oranjeappel- en pompelmoessoorten, waarvan de meest bekenden zijn, o.a. Djeroek asem, Citrus medics, L., die de gewone citroen geeft; Djeroek bali, Citrus decumana, L. de pompelmoesboom ; Djeroek banten, Citrus aurantium, L. var. microcarpa, die de bekende kleine vorscheidenheid van sinaasappelen geeft; Djeroek limoh of limau, Citrus limonellus, Hassk. var. amblycarpa, die veal bij sambel wordt gebruikt ; Djeroek mania, Citrus macracantha, Hassk. de bekende zoete v DJER. citroensoort ; Djeroek nipis of --tipis, Citrus limonellus, Hassk. var. ox;ycarpa, de bekende lemmetjes; Djeroekpoeroet, Citrus papeda, Hassk, wier bladeren eon aangenamen geur hebben ; Djeroek tangan, Citrus sarcodactylis, Sbld. met zonderling gevormde vruchten, enz. eroem, Mend j eroem, op den bulk liggen (zooals paarden of honden met de pooten min of moor gestrekt en bij elkander, of als eon tijger, die op de loer ligt). Djeroemat, Mendjeroemat, met de naald stoppen. eroemoes, Mend j eroemoes (Bat.), met hot aangezicht voorover vallen ; Kad jeroemoes, met hot aangezicht voorover gevallen.

Djerongkong, op handen en voeten l o op end ; Mend j erongkong, op handen en voeten loopen. Djiad, geweld, dwang; Mendjiad, geweld aandoen, dwingen. Djib (Eng.), kluiver, kluiverzeil. Djibah, op vole plaatsen voorhanden ; BBrdjibah, algemeen verkrijgbaar (van koopwaren). Djidar, liniaal, lijn, streep. Djidat, voorhoofd. Djid ji, vies, vies van jets, van lets walgend ; Mendjidjii, mendjidjiken ; lets verfoeien, vies van lets zijn, van lets walgen, of keer hebben, enz. Djigoer, koffiedik. Djika, Djikalau, Djikaloe, als, indien, wanneer, zoo, bijaldien, ingeval, voor hot geval dat, gesteld dat, al is, ware hot; Djika begitoe sekalipoen, al is hot ook zoo, enz. Djila-djila, de hartzak, hot perjcordium. Djilat, lik ; Mendjilat likken, aflikken, enz. Djilid, band, deel (van eon book) ; Mendjilid, inbinden. Djimat (Ar.), talisman, amulet, tooDJIN. 8 9 vervoorbehoedmiddel, enz. ookk zuinig, spaarzaam, huishoudelijk ; Mendjimatkn, spaarzaam met jets zijn, bezuinigen. Djin (Ar.), genius, gees,, daemon. Djina (Ar.), ontucht, overspel, echtbreuk, hoererij ; Berd jina, zich aan ontucht, hoererij, overspel schuldig maken. D jinak, mak, tam, gedwee, volgzaam, getemd, gemeenzaam, gezellig ; Berdjinak, tam, mak, gemeenzaam, volgzaam, gezelligzijn, enz., ook zich op zijn gemak gevoelen ; Mendjinakken, tam maken, temmen ; Mend jmaki, eon dier door voortdurend erg dagelijksch bezoek enz. aan zich wennen, gewend maken, enz. Djinaka, kluchtig, geestig, boertig, grappig ; Mendjinaka, zich kluchtig, enz. voordoen, grappen maken ; darter, aardig zijn, enz. Djindjang, Blank, lang (van den hals), zwanenhals, enz., ook bestuurder, opperste (van goesten), geestenbezweerder, enz. Djindjit (Bat.), Berdjindjit, Men-

djindjit, op de teenen loopen, om niet gehoord to worden. D jingga, oranje, oranjerood, oranj ekleurig, enz. Djinggang, dun, Blank (om hott middenlijf ), fijn van taille. ingke, Berd j ingke, Mend j ingke (Bat.), op de teenen zachtjess loopen. Djingkir, lang uitsteken, vooruit. springen, vooruitsteken. ingkoe, Berd j ingkoe, Mendjingkoe, de hand uitsteken. Djin kerak, Berdjingkerak, Mendjingkerak, huppelen, springen, bokkensprongen maken, hinken. Djingkong, hok, , ook aardluis. Djinis, (gewoonltjk Djenis), geslacht, stam, snort, genus, slag ; Djinis perampoean, vrouwelijk geslacht ; Berdjinis, in soorten '90 DJIN. voorkomen, enz. ; Roepa roepa djinis, veelsoortig, allerlei snort; Bad jinis, van een soon, van eon geslacht, enz. Djinten of Djinten, Carum carvi, L. net. fam. der Umbelliferae ; de gewone karwei of kummel in den handel ; Djinten poetih, Cuminum Cyminum, L. hot komijnzaad; Djinten item, Nigella sativa, L. de zwarte kummel. Doze drie aromatische zaden vindt men in alle inlandsche apotheken. Djiret, zie Djerat. Djiroes, Mendjiroes; zacht besproeien, besprenkelen, begieten. Djisim (Ar.), lichaam, substantie, ook lijk, kreng. Djitak, Mendjitak, met de knokkels van de hand jemand op hot hoofd slaan. Djiwa (Sk)., leven, ziel, ook fig. als woord van liefkozing, bijv. Djiwakoe, mijn leven, mijn ziel, mijn liefje, enz. .Djiwit, Mndjiwit (Bat.), knijpen, eon kneep geven. Djobong~ (Bat.), hoer, straathoor, slot ; Berdjobong, als eon hoer, enz. leven, handelen, enz. ; Mendjobong, zich met straathoeren afgeven, enz. Djodo, geluk, lot, gelukkig (vooral in liefdezaken), ook pear, koppel, wederga;Soedahdjodonjabegitoe, hot is eenmaal ztjn geluk, zijn

lot; Katemoe d jodon ja de persoon vinden die eon geschikte wederhelft mag heeton, met wie men eon pear ken vormen; Berdjodo, geluk hebben, gelukkig zijn. Djoebah (Ar.), lang opperkleed, tabbaard. Djoebin(Jav.), vierkante vloersteen, vloertegel. Djoeboer (of Doeboer), ears, achterste, anus. Djoedas, Judas, valschaard, stokebrand, lasteraar, valsch, valsch van aard, enz. DJOE. Djoedi, dobbelspel, hazardspel ; Mendjoedi of Berdjoedi, met dobbelsteenen spelen, dobbelen, grof spelen; Mendjoediken, met jets dobbelen, jets verdobbelen ; Pendjoedi, dobbelaar, speler ; Perdjoedian, dobbelplaats, ook hot dobbelen. Djoedja, Mendjoedja of Mendjoedjah, den grond pollen, zie Doega. Djoedjai, Mendjoedjai, op eon afstand bestoken (met kogels, pijlon, enz.) Djoedjoel, wet boven de oppervlakte van jets uitsteekt, wet boven of buiten jets uitsteekt, paalstaketsel, palissade, heiwerk, enz. boven water, enz ; Mendjoedjoel, boven jets uitsteekn, verheven zijn, enz. Djoedjoeng, Mendjoedjoeng, eon kind inbakeren, in doeken winden. Djoedjoer, bruidschat, geld dataan de ouders der bruid betaald wordt. D j oed joet, ruk ; Mend joed, joet, trekken, rukken (zooals eon visch aan de lijn, enz.), met rukken near zich toe trachton tehalen,enz. Djoega (ook Djoewa), ook, insgolijks, eveneens, zelfs, zeker, toch, evenwel, alleen, juist, slechts, enz. D joekang, Mend, joekang omverwerpen, omvergeworpen worden, omslaan, omvallen, omgestooten worden. Djoekoeng (Jay.), bootjo, kanoe, klein vaartuig, van voron on achteren geltjk gevorm j. Djoekoet (Soend.), gras, grassoort, ook allerlei toespijs bij de rijst. Djoelai, uiteinde, punt van eon tak of twijg.

Djoelang, Mendjoelang, zich boven jets opheffen, verb effen,schrijlings op de schouders van iemand zitton, enz., ook jets op den nek dragon, enz. Djoelai, lengte; Sadjoelat kapal, DJOE. de lengte van een schip, scheepslengte, enz. Djoeli (11011.), Juli. Djoelig (Jay.), stout, ondeugend, gemeen, valsch. Djoelik, peperhuis van bladeren, enz. om bloemen, enz. or in to bewaren; Mendjoelik, bloemen in eon peperhuisjo doen, dragon, enz. Djoeling, loensch, school; Mendjoeling, school zien; Mendjoelingi, iomand school aankijken. Djoeloeng, tegen hot invallen van den avond of tegen hot aanbreken van den dag geboren (worden), ook begin, eersteling, de spitse nebbe van eon vaartuig, enz. Djoeloeng-d j oeloeng, eon snort zeevisch met puntigen bek. Djoeloer, Mend joeloer,recht voorof achteruit steken, met hot hoofd vooruitschuiven, enz. ; Mendjoeloer lidah, de tong uitsteken. Djoemaat, bijeenkomst, vereenigin g (in de moskee); ook gemeente. Malka masing-masing dengan d j ema ,tn j a toeroenlah, en ieder ging met zijn gemeenteleden (gezellen van dezelfde gemeente) aan wal ; Hari Djoemaat, dag der bijeenkomst (in de moskee), Vrijdag; Malem Djoemaat, de nacht van Donderdag op Vrijdag, Donderdagavond, Donderdagnacht. Djoemadil'achir, de zesde maand van hot Mohammedaansche jaar. Djoemadil'awal, de vijfde maand van hot Mohammedaansche jaar. Djoemantara, firmament, hemel. Djoemlah, som, geheel, optelling, ook zin, volzin, zinsnede; Mendjoemlah, eene optelling maken; Mend j oemlahken, optellen, de som van eenige getallen zoeken, opsommen, enz. Djoempa-Berdjoempa, elkander ontmoeten, tegenkomen, aantrefDJOE. 91

fen, ook bezoeken on thuis vinden, Mend joempa, jets ontmoeten, tegenkomen, aantreffen, ondervinden. Djoemplang (Jay. Bat.) (of Djompelang), aan eon kant scheef, lager dan aan de andere zijde, wip, schommel; Djompelangan, wip, schommel; Berdjomplang, aan de eene zijde scheef, lager zijn, hot evenwicht vorliezen, schommelen; Mendjompelang, schommelen, mop eon wip zitten. Djoemperit (Jay.), met hot hoofd voorover tusschen de beenen, in eon hook gedoken; Berdjoemperit, Mendjoemprit, met hot hoofd voorover tusschen de boonon doorkijken, aldus een luchtsprong maken, hals over kop vallen, enz. Djoempoet zie Djempoet. Djoen ~Jav.), groote, nauwhalzige aarden waterpot, kan, lampetkan, waterkaraf, ook (vulgair) bijslaap, bespringing; Pandjoenan, pottebakker, maker van djoens, plaats waar doze potten gebakken worden, ook hoerehok, bordeel. Djoendjoeng - Mendjoendjoeng, op of boven hot hoofd brengen. zetten, dragon, eerbied of hulde bewijzen, ook ophemelen, in de hoogto heffen, enz. Djoeng, eon chineesch vaartuig, jonk, ook eon vlaktemaat van verschillende uitgestrektheid. D j oengit, Mend joengit, naar b o ven gekruld, opgewipt (van de bovenlip. Djoengoer,(ookTjoengoer), vooruitstekendo snuit, snoet, mond, ook snob, voorsteven, enz. Djoera, buiging, reverentie, plichtplegmg ; Mend j oera, eon buiging, reverentie maken. Djoeragan, gezagvoerder,schipper, ook bass, rneester, heer, gebieder, chef. 92 WOE. Djoeran, buigzame lange stole, hengeiroede, veerkrachtige staf, enz., ook toevoegsel, toebehooren. Djoerang, opening, kreek, doorgang, kloof, bergkloof, ravijn, enz., oak totebel (vischtuig). Djoering (Jay. Bat.), schijf, (bijv. van eon d j eroek of manggis).

Dj oerit, oorlog, Prad joerit, krijgsman, soldaat, ook benaming van gewapende politiesoldaten. Djoeroe, wie over lets gesteld, wien jets als ambt opgedragen is, enz., ook de staken in eon pager of homing, die doze rechtstandig houden ; Djoeroe-toeliss, schrijver, klerk; Djoeroebasa, of -bahasa, tolk; Djoeroemoedi, stuurman, ook roerganger; Djoeroekoentji, sleutelbewaarder, portier; Djoeroe tinggi, aan wien hot toezicht over de zielen, enz. is opgedragen, bootsman, enz. Djoeroes, streep, rechte ltjn, rechtuit, ook wijie, pons, oogenblik; Mendjoeroes, iemand in eon rechte lijn voorttrekken, voortsleepen, organs heen koersen, eene richting volgen, recht op eon doel afgaan, ook eon straal water op jets laten vallen, enz.; Sadjoeroes, eon oogenblik, in eon oogenblik, even, eventjes. Djoeroeh, stroop. Djoesta ook Doesta, leugen, onwaarheid, onwaar, niet waar, leugenachtig, enz.; Mendjoesta of Berdjoesta, liegen,~ eon onwaarheid vertellen ; Mend joestaken, iemand beliegen, eene onwaarheid vertellen, enz. Djoeta (of Joeta), millioen; Berdjoeta, bij miliioenen, ult millioenen bestaan, enz. Djoewa, zie Djoega. Djoewab, zie Djawab. Djoewadah, mondbehoeften, provisie, levensmiddelen, ook zeker gebak van rijstenleel. DJOH. Djoewal, Mendjoewal, lets verkoopen, ook van eon naam, enz. misbruik maken; Mendjoewal name orang, van iemands naam misbruik maken, ter verkrijging van hot eon of ander doe!; Djoeal bell, koopon en wader verkoopen, kleinhandel drijven; Djoewalan, wat verkocht, to koop aangeboden wordt, koopwaren, enz. ; Berdjoewalan, warm to koop aanbieden, verkoopen, koophandel drijven ; Mendjoewalken, iets~voor iemand verkoopen, enz.; Berdjoeal, van hot verkoopen eon bedrijf maken,

bijv. Berdjoeal koeda paardenhandolaar zijn ; tegenover Mendjoeal koeda, (eon enkelen keen) eon paard of paarden verkoopen. Dj oewawoet(beterDjawawoet), Panicum italicum, L. hot bekende panikkoorn, walks fljnkorrelige zaden zeer smakelijk en voedzaam zijn, dock meest aan kooivogels wordt gegeven. Djoewet (ook Djambelang), Syzygium jambolanum, Rab, middelmatige boom met eetbare vruchten en eon good timmerhout. Djoewita, bekoorlijk, lief, lieflijk, (als vocatief of lief koozingswoord ), ook schat, angel, dot, liefje, enz. ; Tall djoewita, z jden snoer. Djoez (Ar.), gedeelte, hoofdstuk, afdeeling (inzonderheid van den Qoran, die in 30 djoez is vordeeld.) Djodjok (Jay.) geschud, schudding, schudden, ook draven (van eon paard). Djogan, vloer, opgehoogde vloer, plaveisel, ook draagstoel, draagkoets en staatsieteeken. Djoged (Jay.), daps, dansmeid; Mendjoged, op de inlandsche wtjze dansen, enz. Djohar, Cassia florida, Vahi, nat. fam. der Papilionaceae, boom, die veal als schaduwboom fangs de DJOH. wegen aangepla,nt wordt en een snort wit ijzerhout, dat voor bouwwerk ge~chikt is, levert. Djohari (of Djauhari), juwelier, ook ervaren, kundig, bedreven, wezenlijk, natuurlijk, kloek. Djolok (of Tjolok), Mendjolok, Mentjolok, Menjolok, met jets longs (bijv. een vinger, een stok, enz.), naar of in jets steken, jets ergens uit- of afsteken, enz. D j and jot, Mend j and j ot, van jets, dot in elkander verward zit (zooals bijv. gekorven tabak), een deal, viok, greep, enz. wegnemen, uittrekken. D j ongkar, D j ongkar-d jangkir, ook D j ongkang-d jangking, verward, door elkander in alle richtingen uitsteken (bijv. van een hoop houtwerken,die niet opgestapeld, moor dooreen gegooid zijn). Djongkat, in een stomperi hoek omhoog stekend (zooals bijv. de

penis in erectie); Berdjongkat, in die positie komen, enz. D jongkok (Jay.), op de hurken zitten, hurken. Djongkong, schuit, kanoe, schuitje van tin of ijzer, ook zeker gebak, en sours gebruikt = Djongkok. Djongos (loll.), jongen, bediende, huisbediende. D jorok (of D j orog) (Jav.Bat.), vuil, smerig, niet zindelijk, telkens een groote behoefte moeten doen of doen, enz., ook scoot, duw, enz.; Mend j orokken, D jorokin, iemand een duw geven, zoodat hij vooruitschuift, enz. Djotos, stomp, duw met de vuist, vuistslag ; Mend jotos ; met de vuist slaan, stompen ; Mend jotosken, Mendjotosin, iemand vuistslagen toedienen, enz. Dlaif (Ar.), zwak, broos. Dlamma (Ar.), hat Arab. klinkerteeken tar aanduiding van den o- of oeklank. Doa (Ar.), gebed, schietgebed, zeDOER. 93 genwensch, aanroeping, afsmeeking van goad of kwaad, ook formulier bij of over eon geneesmiddel gepreveld; Mendoaken, eon gebed voor iemand doen, opzenden, eon zegenwensch voor hem uiten, ook eon formulier of schietgebed over een toe to dienen medicijn iiitspreken, zulk eon gebed over een zieke proveion, enz. Doang (Bat.), enkel, alleen, slechts, mats anders don. Doberak (Bat.), defect, met gaten, bouwvallig, vervallen, enz. ; Mendoberak, jets (eon homing, enz.) doorbreken, intrappen, uit elkander halen, verbreken, enz. Doberak, Mendoberek of Mendoberak, op hol slaan, aan den haal goon, enz. (van eon paard met eon voertuig bijv. achter zich). Doble (Jay. Bat.), (van de lippen) breed, dik, omgekrui d. Dobol, door en door hol, doorboord, met gaten, ook verzakking van de baarmoeder. Dodol, een snort gebak. Dodor, niet passend, to groot, to wijd (van eon kleedingstuk) ; Mendodor, Mendodoran, to wijd zijn, als eon zak aan hot

lijf zitten (van kleedingstukken.) Dodot (Jay.), long en breed beenkleed dot bij zekere gelegenheden op bepaalde wijze gedragen wordt. Doeboer, zie Djoeboer. Doeda (Jay.), weduwnaar. Doedoek, (sours Mendoedoek), zitten, gezeten zijn, wonen, gevestigd zijn, zich ophouden, eon rang bekleeden; Mendoedoeki, ergens op zitten, - gevestigd zijn, -- wonen, bewonen ; Mendoedoekken, iemand uithuwelijken, gevestigd doen zijn, ergens plaatsen, enz. ; Hedoedoekan, zitplaats, woonplaats, rang, ambt, betrekking. 9 4 D OED. Doedoel, dot, ook hengel, die met hot aas (meest een kikvorsch) schokkend over hot water heenbewogen wordt ; Mendoedoel, eon dot in den mond brengen, ook op bovenbedoelde wijze visschen, hengelen. Doega, peillood, ook gedachten, vermoeden, enz. ; Mendoeg'a, pollen, met hot peillood meten ; fig. ook doorgronden, denken, vermoeden, enz. Doegal, misselijk. Doegang, Mendoegang, met eon touw vastbinden, vastzetten, beletten eon andere richting to nemen (zooals eon boom, die gekapt wordt en in een bepaalde richting moot vallen). Doejoen-Berdoejoen, achter elkander aankomen (van schepen in een haven b v.). Doejoeng, zeekoo ; Ajer mate doejoeng, tranen van eon zeekoe, eon toovermiddel om wederliefde to wekken. Doek (Jay.), (ook Id,joek (Soend.), of indjoek), de harige vezels van den axenpalm ; Tall doek, touw, daarvan gemaakt. Doeka, verdriet, smart, kwelling, gemoedsaandoening, met smart, hood, droefheid, enz. ; Doeka tjita, verdriet, smart, droefheid, enz. Doekana, wellustig, wulpsch, onzedelijk, ontuchtig, enz. Doekoe, Lansium domesticum, Jack. hat. fam. der Meliaceae, hooge boom met lekkereo en gezonde vruchten, en good timmer-

hout leverende. Doekoeh (Jay.), gehucht, nedorzetting, buurt, hofstede. Doekoen,inlandsch geneeskundige, zoowel man als vrouw ; Doekoeh beranak, ook Doekoeh bail, vroedvrouw: Doekoeng, Mendoekoeng, levende wezens op den arm of op den rug dragon. DOER. Doelang, houten presenteerblad, ook de w jze waarop hot eten in den mond van eon jong kind gestopt wordt ; Doelang-doelang, mars, zaling ; Mendoelang, eon kind to eten geven, door hot 't eten in den mond to stoppen. Doelang (Bandjerm.), mijnput, uil graving voor hot zoeken naar erts, enz. ; Mendoelang, uitgraven, ontginnen (om naar ertsen to zoeken) ; Mendoelangi, lets uitgraven, - ontginnen, enz. ; Pendoelangan, mijn, uitgraving, ontginning (van een mijn). Doelapan, zie Delapan. Doeli, stof ; Doeli toewankoe, hot stof der voeten van mijn gebieder ; Kabawah doeli, onder hot stof der voeten (van den vorst). Doengkoel, benedenwaarts gebogen, krom on naar beneden hangen (van de horens van eon buffet, enz.). Doenia (Ar.), wereld, hot wereldsche, hot tegenwoordige,schatten, rijkdommen, enz. Doega, wierook ; Berdoepa, zich zelven bewierooken, in den rook van doepa zitten ; Mendoepa, bewierooken, lets met doepa berooken, enz. ; Perdoepaan, wierookvat. Doerdjana, slecht, gemeen, laag, boos, bedorvon, verdorven, onedel (van aard), booswicht, boosdoener, slecht mensch, enz. Doeren (ook Doerian), Durio zibethinus, L. hat. fam. der Sterculiaceae, hooge boom met lekkere dock stork riekende vruchten. Doerhaka (Sk.) (of Doeraka), ongehoorzaam, ontrouw, wederspannig, afvallig, zondig, ongehoorzaamh eid, zonde, enz. ; Berboewat doerhaka of Mendoerhaka, wederspannig, ongehoorzaam, enz. zijn, eon zonde begaan ;

Pendoerhaka, wederspanneling, ongehoorzame, zondaar, enz. DOER. Doers, doom, st.ekel, graat ; Berdoeri, gedoornd zijn, stekels, hebben, vol graters. Doerias, gebloemd fijn neteldoek. Doeriat, rang, trap, graad. Doesin (Holl.), dozijn (ook Loesin). Doesin (Bat.), (of Doesi), Mendoesin, wakker worden, ontwaken, slaapdronken opstaan of wakker worden. Doesoen, dorp, gehucht, ook dorpsch, boersch; Perdoesoenan hot platte land. Doesoen of Doesong (Mol. Dial.), tuin, boschtuin, tuin in 't bosch, (vergel. Kintal). Doesta (ook Djoesta), valsch, niet waar, onwaar, leugenachtig, leugen, onwaarheid, enz. ; Mendoesta, ook Berdoesta, ears leugen vertellen, liegen ; Mendoestai, iemand beliegen, ook foppen, bedriegen, enz. ; Mendoestaken, jets voor valsch verklaren, logenstraffen, enz. ; Pendoesta, leugenaar. Doeta, bode, afgezant. Doewa, twee; Berdoewa, met zijn tweeen (zijn) ; Mendoewa, de tweeds zijn, ook jets met zijn tweeen doers; Doewa-doewa, beiden, alle twee, ook twee aan twee; Kedoewa, tweeds, de (hat) tweeds, ten tweeds, enz. ; Doewabelas, twaalf ; Doewa poeloeh, twintig; Doewa ratoes, twee. honderd; Doewa riboe, twee dujzend; Doewa lakes, twintig dujzend; Doewa keti, twee honderd dujzend ; Doewa joeta, twee millioen. Doewai (meest Ipar of Ipar doewai), zwager. Doewit (Ho!!.), dust, geld. Dogol, plat (van hat hoofd), plathoofdig, ook bot. Dojan, belust op, verlangend naar, lusten, van jets houden, naar jets verlangen, belust zijn op jets. Dojong, scheefstaand, bouwvallig, DOSA. 95~ enz. (van eon huffs, enz.); Berdojong. Mendojong, scheef-

staan, hellen; Mendojongken, over jets hears hellen (btjv, van eon scheef staanden boom overeen huffs). Doktor, dokter, geneesheer. Dom, naald ; Pandoman of Pedoman, compas. Doman, aandeel in jets; Tiada,. doman of -- kadoman, gears aandeel in of van jets krijgen. Domoel, snujt, snoet. Domba, schaap. Dompet, lederen taschje, geldtaschje, portemonnaje, sirjhzakje, ports-cigares, enz. Dondong, Mendondong, wegdragen, wegbrengen. Dong (Fr. Bat.), dan, toch; .Apes dong, west dan, west is hot dan ? Dongak, naar boven opgelicht; Mendongak, met hat hoofd achterover naar boven ktjken. Dongeng, fabel, vertelling, legende, enz.; Mendongeng, een sprookje, fabel, legende, enz., verhalen (gewoonlijk half zingende). Dongkang, pad, groote kikvorsch. Dongkel, koevoet, werktuig om jets uit den grond to stooten, enz. ook sets, dat in den grond zit er met een koevoet enz. uithalen, uitdrukken, uitwippen, enz. Dongkerak, dommekracht; Mendongkerak, met een domme kracht optillen, jets uit zijn verband rukken, enz. (ook Dongkerek Mendongkerek). Dongkol, misvormd, krom, enz. ook sptjt, wroeging, enz.; Mendongkol, spijt hebben, zich ergeren, zich verkroppen van ergernis, enz. Dorong, stoot, duw, douw ; Mendorong, voortduwen, voortschuiven, vooruitstooten, ook jets dat in beweging is en stil moat staan, togenhouden, enz. Doses (Sk.), zonde, misdrijf, misdaad, ~6 DROB. overtreding, schuld ; Berdosa, zondigen, schuld hebben, eon misdrijf plegen, enz. ; Apatah dosan,,ja, wat is toch zijn (haar) misdrijf ? Drobos, door eon homing, hang, hog, enz. sluipen, kruipen, binnendringen (ook Mendrobos). Dzaib (Ar.), gebrek, ondeugd. Ebek, zeil voor eon dour of raam

tot beschutting tegen zon of regen, eon klep (aan eon tournooizadel) on platte, van bamboo enz. gevlochten stokpaarden, dienende bij zekere vertooningen. Ebeng (Bat.), jongetje, ventje, toeroep tot eon klein jongetje. Ebet, Mengebet, steken, pijnlijk trekken (van eon gezwel, enz.). Edan (Jay. Soend.), gek, dwaas. Ed ja, Menged ja, spellen, spellen van eon woord; Ed jaan of Pengedjaan, spelling. Edjek, Menged,.ek, bespotten beschimpen, enz. (met woorden of gebaren), iemand nabauwen, naapen, enz. (om hem to bespotten), ook in eon draf voortloopen. Eikor (of Ekor), staart, punt, uiteinde, diem ook als hulpwoord bij de telling van dieren ; Sa'eikor koeda, eon paard. Elak, M ngelak, ontwijken (van eon houw), uitwijken; Mengelakken, afweren, afwenden, pareeren, enz. Elang, kiekendief. 31st (ook Let), tusschenruimte van tijd, pons, regelmatige tusschenruimte, enz. in eon reeks van dingen (tijd, getallen, enz.); Elat tiga hari, om de vier dagen, telkens op den vierden dag, enz. Elo, el, (gewoonlijk Amsterdamsche el); Mengelo, met de el uitmev EMBA. Dzikir (Ar.), Gode lof zingen, loven, enz.; Berdzikir, eon lofzang op God aanheffen, zingen. Dzoelhidjah, de laatste (twaalfde) maand van hot Mohammedaansche jaar, ook Boelan besar of Boelan had ji. Dzoelkaidah, de elfde maand van hot Mohammedaansche jaarr ten; Mengeloken, Mengeloin, jets met de el meten, uitmeten, afmeten, enz. Eloek (Jay.), bocht, kromming bijv. in hot lemmer van eon Keris). Elok, fraai, mooi, sierlijk, bevallig, lief, schoon, geschikt voor of tot, enz. ; Elok parasn ja, schoon, lief, bevallig van aangezicht ; Kaelokan, schoonheid, enz. Emak (ook mak of ma), moeder, moedertje; Ma'tiri, stiefmoeder ;

Ma'soesoe of Ma'tetek, zoogmoeder. Emas, goud, gouden, ook als liefkozingswoord, gelijk ons "schat" enz ; Emas poetih of Emas kodok, wit goud, plating ; Emas oerai, stofgoud ; Emas masak, gedegen goud; Emas lantjoeng, valsch goud ; Anak emas, eon kind, dat men in huffs noemt en v Emban, doek, waarin jets gedragen wordt, - kindermeid, enz. ook (dock moostal Amben), doek, riem, gordel, enz.; Mengemban, jets in eon doek, ook op den arm dragon; -- ook dienstdoen als ,~ kindermeid, enz. Embat, Mengembat, slaan met eon lang enveerkrachtigvoorwerp, (bijv. met eon rottingstok), ook E. v grootbrengt; Emas kawin, huwelijksgift ; Mengemasi, vergulden, ook (met goud) omkoopen, enz. EMBE. slaan of klapperen (van de zeilen). Embek, geblaat, ook schaap, geit, en deuk, verzakking, enz. (van eon vloer); Mengembek, blaten, enz. ook ingedeukt, verzakt zijn. Embek, zeil, voorhang (voor eon dour, enz.). Ember (11011.), emmer. Embet, op water drijvende of liggende, met gras, enz. begroeide grond, die niet to begaan is, dunne laag begroeide grond op eon moerassigen bodem, begroeid moeras, moerassig veen, enz. ook winderig, opgezet (van den buik), benauwd door die opzetting, enz. Emboen, dauw; Teremboen, aan den dauw blootgesteld; Mengemboen, in den dauw zitten, ook dauwen; Mengemboenken, in den dauw zetten, aan den dauw blootstellen. Emboeng (Soend.), niet willen, onwillig zijn, ook (dock meest Boeng), oudere brooder, eerstgeborene, oudste kind. Emboen, geblaas (bijv. van slangen, enz.), luchtstroom daardoor veroorzaakt ; Mengemboes, blazen, aanblazen, enz.; Emboesan,

geblaas, blaasbalg. Embok, moeder, ook (Empok) oudere zuster (als aanspraakwoord). Empang, versperring, barricade, afsluiting, verpakking, dam, dijk, enz. ; Mengempang, eene versperring, enz, maken, eon rivier versporren, eon weg, enz. barricadeoren; Empangan, wat versperd is, enz.; Perempangan, versperring, barricade, enz. Empang, vijver, vischvijver, uitgegraven kom, waarin visch geteeld of gehouden wordt, enz. Empap, Mengempap, iets dicht opeen pakken, vast tegen elkander drukken, op elkander plaatMALEISCH-HOLLANDSCH. v EMPO. 9 7 son en met eon gewicht bezwaren, enz. (zooals bijv. vleesch in eon vat, enz.). Empar, Mengempar, dwars of drijven (van eon vaartuig door ~, stroom of wind). Empar, Mengempas, met geweld tegen den grond smijten, neersmakken, enz. Empat (of Ampat), vier, viertal; Berempat, met zijn vierdn zijn ; Berempatan, bjj groepen van vier ; Empat-empat, vier aan vier ; Keempat-empat, al le vier; Perempat, vierde, vierde deel, kwart; Mengempat, de vierde zijn; Empatbelas, veertien; Empatpoeloeh, veertig; Empat poeloeh hari, veertig dagen, (zoo wordt de sedekah of hot offermaal op den veertigsten dag na iemands overlijden ook go. noemd) ; Mengempat-poeloehhari, eon offermaal als boven op den 40en dag aanrichten, enz.; Empat ratoes, vierhonderd; Empat riboe, vierduizend; Empat v laksa, veertigduizond ; Empat keti, vierhonderd duizend; Empat joeta, vier millioen. Empik, Mengempik, onstuimig, dringend naar iets verlangen (bijv. van eon zuigeling naar de borst). Emping, halfrijpe padi of rijst, die na poffing en ontbolstering plat geslagen of gestampt wordt; ook op die wijze bereido kleine koek-

jes van vruchten van don Manindjo, ook koekjes van gekookte on daarna fijngestampte garnalen, visch, enz., die veel bij de rijst of als snoeperij gegeten worden. v Empoek, zacht, malsch, melig, kruimig, vergaan, vermolmd (van hout, enz.). Empoel, Mengempoel, om eon plaats heen draaien, bijna op dezelfde plaats zich bewegon 7 v 98 EMPO. zonder echter vooruit to komen (zooals eon schip bij zwaren tegenwind) enz. Empoes, Mengempoes, uitwis,~ schen, uitvegen, to niet doen, enz. Empong, kleine hoeveelheid, zoodje ; Ikan saempong, eon zoodje visch, ook eon school visch. Empos, Mengempos (Bat.), halfrijpe of onrijpe vruchten door begraving onder den grond of door blootstelling aan vuurhitte den schijn van rijpheid geven, rijp maken, doen rijpen, enz. Empos, Mengempos, vruchten plukken door ze van den steel of to draaien. Enak, lekker, smakelijk, aango. naam, aangenaam van smack, pleizierig, enz. ook lekkerheid,enz.; Mengenakken, jets of jemand lekker maken, hot jemand naar den zin maken, hem vleien, enz. Enal, prop op eon lading kruit. Enam, (ook Enem, Anem of Nem), zes, zestal ; Berenam, zes in getal zijn, met zijn zessen; Perenam, v zesde, zesde deel ; Enam-enam, zes aan mazes ; Keenam-enam, alle zes; Mengenam, de zesde zijn. Endah, mooi, schoon, fraai, heerlijk, kostbaar, uitstekend, bezienswaardig; interessant; Mengendahken, jets fraai, schoon, enz. achten, voor fraai, schoon, enz. houden, om jets geven, zich voor jets interesseeren, enz. Endak, zeldzaam, kostbaar. Endal, Mengendal, induwen, in-

stooten, instoppen, enz. (bijv. gras in eon mand). Endang,vrouwelijkeboeteling,non. Endap, Mengendap, bukken, om zich to verschuilen, zakken, neerzakken, neerslaan, slinken (van jets dat gerezen is, zooals deeg, enz.), kleiner worden (van eon vlarn), bezinken, (ook Mendak of Mendek) van troebele vochten; V ENTE. naar binnen slaan (van ziokten). End j ak, zie Ind jak. Endjal, Mengend jal, met kracht in jets steken, stooten, boron, ,r (bijv. eon dolk in eon lichaam, enz.) Endjoet, Mengendjoet, eon klein rukje aan jets doen, eventjes oplichten, met eon rukje aan jots trekken, enz. Endong, Mengendong (Jav.), den nacht buiten's huffs doorbrengen, .. (bijv. bij eon publieke vrouw). Endoek, klein meisje, vocatief tot kleine meisjes. Engga (Bat.), neon, niet, niets. Enggan, weigeren, weigerend, weigoring. Engget, Mengengget, lets (bijv. vruchten, die men plukken wil) met eon hack naar zich toehalen, trekken, enz. Engkau, zie Angkau. Engket, Engkat-engket, hot piepond geluid dat eon doorbuigende draagstok onder hot loopon van den drager maakt. Engklek (ook Sengklek), Mengengklek, eon kind schrijlings over de heup dragon en met den arm steunen. Engsel (loll.), hengsel, scharnier. Entah, 1k west hot niet, ik kan niet zeggen, enz., (woordje, gebruikt bij antwoorden omtrent taken enz. waarvan men niet Entak, Mengentak, zich laten valion, op jets neerploffen, (van eon vaartuig) tegen den grond stooten, enz.; ook trekken, pijnlijk ,J steken enz. (van een zweer). Enteiro (Port.) (of Anteiro, Antero), geheel, geheel en al, al, al 1 es, enz. Enteng, licht, niet zwaar vorlicht, nietbezwaard; Mengentengken, licht maken, verlichten, niet bezwaren.

v zeker is); Entah siapa, ik west niet wie, God west wie, enz. ENTJ. Entjang, Mengentjang, met geweld op jets trapper, treden, vortreden. Entjer, dun, dun vloeibaar (van vloeistoffen, enz.). Entjik, tjtol voor Maloiers uit den fatsoenlijken stand, mijnheer, hear, ook mevrouw, mejuffrouw. Entjok, doorstekon, doodsteken. Entjok, rheumatjek, jicht, stiff van laden, enz. Epok (ook Epok-epok), taschje of kokertje van mat- of vlechtwerk for bewaring van tabak, enz. Erak, Mengerak, schejden, plaats maker, afscheid nemen, opschuiven, enz,. ; Bererak, zie Berak. Eram, Mengeram, jneengedoken zitten, broaden, op eieren zitten, ook knielen (van kameelen, enz.); Mengeramken, dwingen ineenFaal (Ar.l, work, daad, ook voorteeken; Padjek faal, bedrijfsbelasting ; Memboeka faal, voorteekens raadplegen. Fadloeli (Ar.), (gewoonlijk Perdoeli), om jets geven, zich met jets bemoejen, notitie van jets nemen ; Memfadloeliken, zich met jets bemoejon, zich eene zaak enz. aantrokken, om eene zaak enz. jets geven, enz. Fahani (Ar.) (gewoonlijk Paham), bekwaam, kundig, bedreven, ervaren, enz. ; Menlfahamken, jets aanloeren, zjch in jets bekwamen, enz. Fafdah (of Faedah, Paedah) (Ar.), nut, voordeel, belang; Berfafdah, nuttig, voordeel aanbrengend, vain belang, tot jets djenen, enz.; MemfaIdahken, benutten, benuttigon, enz. Fakih (Ar.), rechtsgeleerde. Fakir (Ar.), (ook Pekir), bedelmonnik. Falak (Ar.), hemelgewelf, sterrenFATW. 9 9 gedoken to zitten, to knielen, enz.; eieren later uitbroeden, op eieren later zitten, eieren tar uitbroeding order eene hen leggen, enz. Erang, zwart, donkerblauw, donkergokleurd; Mengerang, zwart

worden, enz. Erang, Mengerang, steonen, steunon, kermen, kreunen (van pun). Erti, zie Arti. Esoek (of Besoek), morgen, den volgenden dag, to eeniger tijd, eenmaal, later, ook ochtend, vroegte, enz.; Esoek hari, morgen, morgen ochtend, enz. ; Esoek loess, overmorgen, ook later, to eeniger tijd, onz.,Kaesoekan hari, de volgende dag. Ewa, of keerig, eon of keer van jets, tegenzin in jets hebben, enz. hemel ; Ilmoe falak, sterrenkunde, astronomic. Fans' (Ar.), broos, vergankelijk, zwak. Negeri fang fans, hot land der vergankeltjkheid, de aarde. Faradja (Ar.), meerv. Foeroedj), hot mannelijk of vrouwelijk schaamdeel, spleet, kloof, de vrouwolijke scheede. Faranggi (of Feringgi) (Ar.), Frank, Europeaan, Frankisch, Europeesch. Fardl (Ar.) of Fardloe, ook Perbe, plicht, noodzakelijk, noodzakelijkhoid. Farisi (Ar.) (of Parsi), Perzisch, Perziaan. Fatah (Ar.), bet teeken voor den klank a. Fatsal (Ar.), ontleding, scheiding, afzonderlijk gedeelte van jets, of dealing, hoofdstuk, paragraaf, artikel. Fatwa (Ar.), uitspraak van eon rechtsgeleerde, uitspraak of meev F. 100 FEST. fling van een geleerde of heilig persoon, heilzame leering, goede raad. Festa (ook Pesta), feest. Fihak (Ar.) (ook Pihak), zijde kant ; Kadoewaflhak,vanweerszijden. Fikir (Ar.), overpeinzing, overden king, overlegging, gedachte, meening ; Berfikir, Memfikir, Memikir, denken, overdenken, peinZen; Mem$kirken, Memiklrken, over jets denken, nadenken, peinzen, enz. ; Fikiran, overpeinzing, gedachte. Firasat, gel aat ; Ilmoe $rasat, gelaatkunde, physiognomic.

Firdaus (Ar.), paradijs. Firman (Ar.), bevel, last, gebod (van God), bevelen, gelasten, verkondigen, of kondigen, een bevel uitGADJ. vaardigen, eon last geven, een gebod bekend maken, enz. Fitnah (Ar.), faster, valsche beschuldiging, valsche aantijging, kwaadsprekerij, ook lasteraar, lasterbrok ; Mem$tnahken, lasteren, belasteren, enz. Fitrah (Ar.) (of Pitrah), belast,ing in rijst of geld na de vasten (voor hot einde or van eigenlijk) aan den dorpspriester to betalen. Foekoer (Ar.) (ook Pekoer), in diep nadenken verzonken, diep peinzend ; Terfoekoer of Terpekoer, in gedachten, in diep nadenken verzonken. Forma (Mol. Mal.), oven, fornuis, vorm ; Forma kapor, kalkoven ; Forma sagoe, vorm voor sagoekoeken. a. Gaba (of Gabah) (Jay.), losse rijstkorrels in den dop of bolster. Gaba-gabs (Mol.), bladeren van den sagoe-palm, als vlechtwerk voor dakbedekking, enz. Gabas, grof, niet fijn, slordig afgewerkt. Gaboeg (Jay. Bat.), onvruchtbaar (zoowel van planten als van menschen en dieren), kinderloos, voos, zonder korrels (van rijst bij v.). Gaboeng, bos nipah-bladeren of rotting ; Menggaboeng, Menggaboengi, rotting enz. tot bossen binder. Gaboes (of Kajoe gaboes), Alstonia scholaris, B. Br. flat. fam. der Apocyneae, eon bekende boom met zeer week en veerkrachtig hout, dat gebruikt wordt om snijdende voorwerpen als messen enz. to slijpen, dus als aanzetriem, enz. ; Menggaboes, eon mss enz. op gaboes aanzetten, enz ; Gaboes, ook de naam van eon gezonde en smakelijke zoetwatervisch. Gada, knots, knuppel; Gada-gads, windwijzer op den top van een mast, enz. Gadang, Bergadang, tobben, zich vermoeien, ook last op blUven,

waken. Gads (of Gadai), pand, onderpand; Menggade, verpanden, ook in pand nemen ; Menggadeken, jets verpanden, iemand jets in pand geven, enz. ; Gadean, wat in pand gegeven wordt, pand, pandgoederen ; Penggadean of Pgadean, pandhuis, lombard, pandjeshuis; Soerat gads, pandbrief ; Orang tergade, pandeling. Gading, slagtand van een olifant, ivoor, elpenbeen ; Gading-gading, spanten, kromhouten. Gadis, maagd, jong meisje. Gadaah, olifant ; Gad, ah mina, walvisch. Gadji, gage, loon, traktement. GAD 0. Gado (Jay.), snoepen, peuzelen, de bij de rijst behoorende toespijs alleen eten (zonder rijst) ; Gadogado, een snoeperij van diverse gekookte groenten met speciaal daarvoor bereide sambel, enz. Gadoeh, leven, lawaai, opschudding, tieren, lawaai maken, in opschudding komen, enz. ; Menggadoehken, verontrusten, in opschudding brengen, storm, hindered, plagen, zich over jets ongerust maken, enz. ; Bergadoeh, leven maken, opschudding verwekken; PBrgadoehan, opschudding, lawaai, rumoer. Gadoeng, Dioscorea hirsuta, Bl. nat. fam. der Dioscoreae, slingerplant wier vergiftige knoiwortels gegeten worded, dock dikwerf gevaarhjk zijn. Gagah, sterk, geweldig, ook fier, dapper ; Menggagahi, lets met kracht, met geweld doen, doorzetten, enz., forceer en, ook zich met kracht tegen lets verzetten, lets moedig aanvatten, enz. ; Gagah-berani, moedig, fier en dapper, dapporheid, enz. Gagak, kraal. Gagang, steel (van een blad bijv.), ook handvat, heft, greep. Gagap (ofMenggagap), stotteren, hakkelend spreken, stamelen. Gagau (ook Gogo), M~nggagau, tasten, rondtasten, met de handed naar jets zoeken, tasten, enz. Gagoe, stow. Gahar, Menggahar, hard schuren,

wrijven, poetsen. Gahara, van vorstelijken bloede, van vorstelijke of komst. Gaharoe (ook Garoe, Kajoe Garoe),verscheidenehoutsoorten met welriekend bout en hays, die veel in den handel voorkomen, behoorende tot de nat. fam. der Aquilarineae, zooals de Aquilaria Agallocha Roxb, die bet ware Aloehout levert, tot de nat. fam. GALA. 101 der Euphorbiaceae, zooals de Excoecaria Agallocha, L., die een weiriekende hays en olie geeft, -- en tot de nat. fam, der Papillionaceae, zooals de Aloexylonagallochum Lour, die bet bests Aloehout en de bests hays levert. Gahi (ook Gaja), kracht, sterkte. Gait, hack, weerhaak; Menggaft of Menggaet, lets door middel van een stok enz., die van een hank voorzien is, of haakvormig eindigt, naar zich toehalen, trekken, enz.; Gaitan, hack, ook een stok, enz., als voren bedoeld; Galtan klamboe, beddehaak, gordijnhaak. Gaja, manier,gedwongen,gemaakte gang, gemaakte toon of stem, m elodie, rhytmus, enz., ook fopperu, bedrog ; Menggajaken, jets op gemaakte wijze, met een gemaakte stem voprdragen, enz., ook iemand foppen, jets diets maken, enz. Gaja ook Gahi. Gajal, veerkrachtig, taai (van eterij, spijzen, enz.) Gajam, Inocarpus edulis, L. nat. fam. der Hernandiaceae, hooge boom met eetbare vruchten. Gajam (Jay.) (of Gajam), Menggajem of Menggajemi, herkauwen. Gajang, waggelend, diet vast op de beenen (van eon beschonkene), zwaar in 't hoofd (door to weinig slaap). Gajoeng, schepper, voorwerp of middel om water enz, to scheppen. Gajoet, Menggajoet, aan jets hangen, vrij, zwevend hangen (zooals een hanglamp bijv.). Gala, sterk, stevig, ook bars, gom; Gala-gala, stopverf, mengsel van hays en kalk om naden to dichten. Galagasi (Bat.), spinrag, draad van een spin, enz. ook de spin zelf.

Galagata, netelroos (ook Bidoer). Galah (ook Gala), lange stok (om or lets aan to hangen, of or jets 102 GALA. mode of to stooten, enz.), boom, scheepshaak. Galak, woest, wild, gretig, vurig, fel, happig (van dieren), ook dadelijk aanvallend, bijtend, enz. ; Meng galakken, aanvuren, aanhitsen, ophitsen, woest, wild maken, enz. Galang, onderlaag van balken enz. waarop jets, dat men niet met den grond of jets anders in aanraking wenscht to brengen,~ geplaatst wordt, stut, steun; Menggalang, eon voorwerp door zulk eon onderlaag steunen, enz. Galengan (Jay.), dijkje ter afscheiding der verschillende vakken gronds, waarop rijst enz. geteeld wordt. Galgal, rain of moor getroubleerd zijn, met molentjes loopen, eenigszins, of en toe krankzinnig. Gala, Menggali, graven, delven, uitgraven, enz.; Galuan of Peng galian, wat uitgegraven is, ook kuil, gat, loopgraaf, enz. Galir, gemakkelijk gaand, niet stroef (bijv. van eon haan van eon geweer), los, waggelend (van eon tand, enz.), verloopen (van eon schroef). Galoe, Menggaloe, omgeven, omringen, omstuwen, omsingelen, (bijv. van eon vorst door zijn gevolg, enz.). Galoer, verband, samenhang van 't begin tot 't eind, ook golven die in ddne richting gaan, zware doming, enz. ; M nggaloer, jets in zijn geheelen samenhang, van hot begin tot hot eind vertellen, ook in ddne richting golven, gaan. Galoet (ook G loot, Goelet), Bergaloet, Menggaloet, stoeien, worstelen, worstelend vechten, enz. C amah, Menggamah, bang, bevreesd maken, iemand vrees aanjagen. Gaman, verbluft, verbaasd, confuus, verbouwereerd. GAMP.

Gaman (Jay. Bat.), (of Gegaman, ook Sandjata), wapen. Gambang, inlandsch muziekinstrument bestaande uit platte staven hout of metaal, ook glas op eon langwerpigen bak. Gambar (Jay.), of beeldsel, teekening, beeltenis, beeld, portret, schilderij ; Gambar orang, beeld, portret van eon mensch; Gambar doenia, beeld, teekening, kaart der wereld ; Menggambar, of beelden, teekenen, in teekening, in kaart brengen, portretteeren, enz. ; Penggambar, hot teekenen, of beelden, enz. ook teekenaar, schilder, opnemer, photograaf enz., (ook Toekang Gambar, Gambar sorot, photographic, enz. (verg. Peta). (ambelok (Jay.) (of G mbelok), buidel, zak; Menggambelok, als eon zak ergens aanhangen (zooals bijv. kinderen op den rug van iemand), enz. Gambar, Uncaria gambir Roxb. nat. fam. der Rubiaceae, eon slingerplant, uit wier bladeren de bij hot betelkauwen onmisbare gambar (eon snort Catechu) getrokken wordt. Gamboeh, eon soont van daps, ook de aan dien daps deelnemende dansers en danseressen. Gamelan (Jay.), stel muziekinstrumenten, vormende eon Javaansch of inlandsch orkest, waarvan verschillende soorten bestaan. Gamut, Menggamit, iemand eon teeken goven, waarschuwen, enz. door hem even met den top van eon vinger of met de hand aan to raken, iemand wenken, toewenken, enz. Gampang, zonder moeite, licht, gemakkeli jk, niet bezwarend,~zonderbezwaar (to doen, enz.); Menggampang ook Gemampang, jets licht opvatten, gemakkelijk achten, enz.; MenggampangGAMP. ken, eenig work licht, gemakkelijk maken, verlichten enz. ook licht opnemen, etc. Gamparan (Soend. Bat.) (of t emparan), houten klompen of sandalen met eon knop, ook met eon lederen his aan de voorzijde.

Gampoeng, Menggampoeng, lezen, nalezen van na den grooten oogst op hot void nog achtergebleven aren, die meestal kort afgesneden worden ; Gampoeng (Atj.) = Kampoeng, dorp, go. hucht. Ganal, evenbeeld, precies als, j uist als. Gangs, rusteloos, onstuimig, voortvarend, woest, wild, alles aanvallend (van wilde dieren), enz. ; Binatang gangs, wild dier, verscheurend wild dier. Gander, rook, geur, ook veelvoud tweevoud. Gandang, vroolijk, opgewekt, lastig. C andaria, Bouea gandaria Bl. nat. lam. der Anacardiaceae, boom met fraai stork hoot en de bekende meest in zout ingemaak to vruchten. Gandaroekem, eon snort hays, veel bij hot soldeeren gebruikt. Ganden (Jay.), groote hamer, cooker. Gandeng, reiszak, ook naast of aan elkander liggend, enz.; Menggandeng of Mengganding, aan elkander binden, verbinden, samenbinden, op sleeptouw nemen, enz. Gandewa, bong. Gandik, voorhoofdsversiersel van eon braid, eon versierde voorhoofdsband, enz. Ganding,Mengganding, eon sloop enz. fangs zijde sleepon. Gand jerk, Menggand jerk, verschuiven (van wapens bijv. door ze eon weinig uit de scheede to trekken). GANG. 103 G{andjal (ook Gindjal of Gandjel), de nioren. Gand j al, (of (hand j el,) jets dat ergens tusschengestoken, omgewikkeld wordt, ook onderlaag, stut, steun, enz. ; Menggand jai, hot eon of ander tusschen, onder, aan jets plaatsen enz, om hot vast to zetten. Gandjaran (Jay.), belooning, vergelding, enz. Gand jil, oneven. Gandjoer, piek, ians, ook trekken, stiff aanhalen, zonder spreken van iemand wegloopen.

Gandoe, eon snort zwarte boonen, waarmede men speelt. Gandoem, tarwe (Triticum vulgare, L, nat, lam. der (ramineae). Gandoeng, Menggandoeng, hangen van boomen of fasten aan weerskanten van eon schuit enz. buiten boord en in hot water, om hot schommelen to beletten. Gang (11011.), gang, smal straatje, steeg, enz. Ganggang, bij, over of tegen vuur houden, om eon weinig to schroeien, zengen of to doen drogen ; Berganggang, zich bij eon vuur warmen. Ganggoe, Mengganggoe, storm, plagen, lastig vallen, lastig maken, zich met jets bemoeien, ergens met de hand aan komen, enz. Gangsa, messing, klokkenmetaal, ook een geel-koperen presenteer11ad, on gaps. Gangsa, Menggangsa, verplaatsen, overbrengen, overplanten, enz. Gangsing (Jay.), (ook Gangsingan), tol (speeltuig). Gangsir (Jay. Bat.), aardkrekel, ook hol, opening in den grond ; Menggangsir, uitgraven, onder jets doorgraven, ondergraven (zooals dieven eon muur, enz. buy.); jGangsiran, ondergraving, opening door ondergraving ge104 GANG. maakt, our organs in of uit to komen, enz. Gangsoer, effen, plat, gelijk; Menggangsoer, effen, gelijk maken, effenen, enz. Gantang, inhoudsmaat voor droge waren, gewoonlijk 1/8 a /1O pikoel (van 125 A. Ponden), sours ook minder metende; Menggantang, met eon gantang meten. Ganti, wat tar vervanging, tot vervanger, opvolger, schadevergoeding, enz. diem ; Mengganti, v~rvangen, verwisselen, vergoeden ; Menggantiken, lets tot schadevergoeding, vergoeding geven, doen strekken, in de plaats van jets anders stellen, enz. ; Berganti-ganti of G anti-berganti, bettrtelings, bij beurten, elkander afwisselend enz. Ganting (Bat.), gest old, vast geworden ; Goela gaming, gestol-

de suiker, nl. suiker, die na tot eon dikke pap to zijn gekookt, tot eon lenige vaste massa op. droogt. Gantjang, vlug, haastig. Gantoeng, Menggantoeng, hangen, ophangen, of hangen ; Bergantoeng, hangende zijn, ook of hangen van, of hankelijk van ; Tergantoeng, hangend, hangende gehouden, onafgedaan, uitgesteld, verdaagd, enz. ; Menggantoengken, uitstellen, v erdagen, enz. ; Gantoengan, wat gehangen moot worden, ook galg ; Kawin gantoeng (Jay.), uitgesteld huwlijk, d.w.z. huwelijk tusschen kinderen, wier samenleving als man en vrouw vanwege hunne jeugdigheid tot nader uitgesteld wordt of is. Gaoeng, hol geluid, galm, wear galm, echo (b jy. in eon grot) ; Menggaoeng,weergalmen, weerklinken, eon hol geluid geven, ook zwaar bassen, blaffen (van honden). G. SI. Gaok (Bat.), kraal. Gapa (Bat.), good kunnen mikken, good kunnen raken (van iemand die knikkert). Gapoera, poort, hoofdpoort, hoofdingang van eon gebouw, enz. Garam (of Garem), zout, keukenzout; Menggaram, inzouten, ook met jets doen wat or aan of or mode gedaan moot worden ; Menggaremi, met zout inwrijven, enz. Garang, grimmig, norsch, ruw, woost, wild, heftig, opbruisend, opstuivend van aard. Garau, zwaar, diep, vol (van eon geluid), basstem. Garing, croquant, knappend; hard gebakken of gebraden, enz., ook good droog, kurk droog. Garis, kras, schrap, kerf, streep, lijn ; Menggarls, lijnen trekken, strepen of krassen in of op jets maken, enz. Garoe, eg ; Menggaroe, eggen, met de eg bewerken. Garoeda, eon mythische vogel, rijdier van den god wishnoe. Garoek, krab; Menggaroek, krabben, krauwen, met de nagels bewerken, enz. ook schrapen, bij-

eenschrapen (van eon woekeraar), enz. Garoeng, Menggaroeng, hot ultschreeuwen van pun of schrik. Garpoe (Bat.), vork, tafelvork. Gasak, Menggasak, hard wrijven, met kracht op jets werken, jets tar dege doen, raken, enz. Nasal, oneven. Gasang, stork belust, stork verlangend (naar den coitus), wellustig, geil, manziek (van eon vrouw), ritsig, tochtig (van eon vrouwelijk dier). Gasap, zie Kasap. Gasing, zie Gangsing. Gasir, braak, inbraak, ondergraving ; Gasiran, braak, ondergraving, de gemaakte opening, enz.; GATA. Menggasir, braak plegen, enz. Zie Gangair. Gatak, draai en in een hellenden stand (zooals bijv. een tol doet). Gatal (of Gatel) jeuk, jeuk hebben, ook wulpsch, geil, wellustig zijn, eon aandrang tot wellust,wulpschheid gevoelen. Gawai, jets doen, verrichten; Pegawai, ambtenaar, beambte, werktuig, gereedschap. Gebang, Corypha umbracilifera, L. nat. fam. der Palmae, hooge palm, waarvan de bladeren tot dakbedekking, hoeden, enz. gebezigd worden. Gebar, sprei, dekkleed. Geber, gewapper (van eon vlag), ook portiere, kleed voor een deur, voorhang; Geber-geberan, wapperen. Geboek (Jay. Bat.) (of Geboeg), slaan, ranselen (met een stuk hoot, enz.). Gebos (Bat.), iemand toesnauwen, row een standje maken, afsnauwen. Gedabir, loshangen, bengelen,heen en weder slingeren, ook : lei van een haan of kalkoenschen haan. Gedang, groot. Gede, groot, aanzienlijk, voornaam. Gedebloeg of Gedeboeg, klanknabootsing van het geluid, dat eon groot, zwaar lichaam bij het vallen veroorzaakt; neerploffen, neersmakken (Menggedebloeg, ook Menggedibleg of Menggedeblag).

Gedeboeng, vierkant lapje, waarin de voor het gebruik medegenomen sirih-pruimen gewikkeld worden. Gedebong (Jay.), (ook Gedebog of Gedebok en Gedebongan), pisangstam. Gedeboes, zeker spel met scherpe werktuigen. Gedek (of Gedeg), (Bat.) haten, eon of keer van jets hebben, hot v GELA. 105 land op iemand hebben, enz. t edeng (Jay.), bos, schoof, bosje padi of ulen van 5 tot 10 katties gewicht. Gedogan (Jay.), stalling (voor paarden). Gedong, steenen gebouw, (ook Bedong), luier waarin eon klein kind gebakerd wordt ; Menggedong, bakeren, in eon luier wikkelen. Gegam (of Genggam), de gesloten hand, vuist; Menggegam, in de vuist houden, in de voile hand nemen. Gegaman, zie Gaman. Gegar, dreunen, trillen, schudden (van een stoomboot bijv.). Gegares (Bat.), vreten. Geger,opschudding, in opschudding zijn, lawaai maken, razen, tieren, ook Gegerin (Bat.), iemand eon flunk standje schoppen, berispen; beknorren. Geladak, zolder, zoldering, dek (van eon schip), ook (als scheldwoord) gladakker, schavuit, boef, oneerbaarmensch,ontuchtige,enz. Geladir, slijm. Gelagah, Saccharum spontaneum, L. nat. fam. der Gramineae, hoog rietachtig gras. Gelagar, balk, rib. Gelakak (ook Ngakak) (Bat.), schateren (van lachen). Gelalar,zich onwillig heen enweder bewegen, wentelen, enz. (zooals eon onwillige hond, die aan eon ketting wordt, voortgetrokken). Gelang, armring, armband, enk1ring; Pergelangan, de plaats aan hot lichaam, of hot lichaamsdeel, waaraan eon ring of band gedragen wordt, poll-, hand- of voetgewricht. Gelanggang,besloten ruimte, ring,

kampplaats, strijdperk; Gelanggang soesoe; de bruine kringen om de tepels. Gelantoeng (Bat.) (ook Gelanu 106 GELA. ting), Menggelantoeng, bengelen, los hangen, slingerend hangen. Gelap, donkey, duister, duisternis; Barang gelap, smokkelwaar, lets, waarvan de herkomst niet bewezen kan worden, enz.; Menggelapken,donker,duistermaken, verdonkeremanen, verduisteren. Gelar, eerenaam, titel, naam die aan kinderen van grooten gegeven wordt, na of btj hun besnijdenis ; Menggelar, een eerenaam, tits], enz. geven. Gelar, Menggelar, spreiden, nitspreiden, enz. (van eon mat) ; Gelaran, mat, jets, dat uitgespreid wordt. Galas, glas, aardewerk, drinkglas ; Galas aboe (een scheidwoord), licht goad, niet veal waard. Gelatik, rtjstdiefje. Gelatoek, klappertanden, bibberen. Gelebar, nit elkander stuiven, vliegen. Gelebaran, lel (b U gevogelte). Geledang, stijf (van de armen of beenen) van vermoeienis, enz. Geleding, Menggeleding, krom trekken (van houtwerken, enz.). Gelegar, vloerbalk, bintbalk onder den vloer, waarop de planken bevestigd worden, ligger. Gelekak, losgaan, loslaten, losspringen, enz. (van pleisterwerk, enz.). Gelemboeng, waterbel, blaas, opborreling, zwelling, opzetting (van den bulk); Menggelemboeng, in blazon opborrelen, zwellen (van den bulk), opzetten, enz. Geletak, onordelijk neerhggend, verspreid, enz.; Menggeletak, onverschillig, onvoegzaam neerliggen, onordelijk ergens gedeponeerd zijn; Menggeletakken, lets onordelijk laten liggen, neerleggen, enz., ook eon kind enz. op den rug zonder verdere zorg neerleggen, enz. v GEL 0.

Gelgel (ook gelgelan) (Jay. Bat.), bibberen, sidderen, rillen (van koude). Geli (Bat.), vies van jets zijn, eon afkeer van jets hebben, -- ook eon gevoel van kitteling, aandrang tot lachen hebben ; Geli-gels, nieren; Penggelian, goon kitteling kunnen verdragen, jemand, die niet tegen kittelingen kan, ook die van alles vies is, ~ enz. Geliang (ook Geliat, Gelloet), zich krommen, uitrekken (als eon slang, die gevangen of gekneld wordt). Gelibar, fladderen, klapperen, wapperen, heen en weder slaan of slingeren(zooals van een vlag enz.). Gelimbir (of Gelember), ..slap neerhangen (van wangen bijv.). Gelindoeng, voorwerp, waarop jets draad- of touwvormigs gewonden wordt, klos, spool, haspel, rol, enz. ; Benang gelindoeng, klosj esgaren ; Menggelindoeng, garen of touw om een klos, ro], enz. winden. Gelintir, een klein balletje, rolletje, wat met de hand tot eon balletje of rolletje is gerold. Gelintiir, hook Selintjir, Gelangsir, Gelasar, Gelongsor), glijden, uitghjden. Gelisah, Menggelisah, onrustig zijn (ook in den slaap), woolen, heen en weder schuiven, zich niet op zijn gemak gevoelen, heen en weder wentelen (van iemand die den slaap niet kan vatten). Gelitik, stork naar jets verlangen, een gevoel van kitteling hebben. Geloedoeg, donder, rommelend dof gluid, donderen. Geloegoer, voren, schroefgangen, (in den loop van een geweer bijv.) ook lange balken, enz. waarop jets rust of ligt, enz. Geloegoet, stark beven, rillen, bibberen (van de koorts, enz.). Geloemang, van alle kanten be. v GELD. smeerd, met vuil bestreken, bedekt, enz. Geloembang, golf, hooge golf, defining, baar. Geloeng, rol, bos, bundel, haar-

wrong; Menggeloeng, tot een rol, bundel, wrong samenvoegen, enz. Galoengsoer, glijden, langs jets afglijden, enz. Geloet (Bergeloet), worstelen, elkander omstrengeld houden, enz. Galotak (ook Kelotok), Menggalotak, vruchten met een harden dop, zooals de kokosnoot, van dien dop ontdoen, - ook afvallen, afschilferen(van pleisterwerk,enz.) Gema, dreun, dof, hol geluid, echo. Gemar, een ruling krijgen (van afkeer, enz.). Gemar, verlangend, gretig, begeerig, lustig, vroolijk, verheugd ; Kagamaran, lust, begeerte. Gemar (of Games), vergramd, ni}dig, kwaadaardig, ook onstuimig, met onstuimigheid behandelen, enz. Gambira, opgewonden, driftig, strijdlustig, ook : vurig (van een paard) enz. Gamboer (of Gambor), los, niet vast, beursch, papperig, voos, slap, ook hearth (van de stem). Gambol, wratachtige uitwas aan den wortel of stam van een boom, opgezet (van de wang bijv. waarin een pruim steekt), ook jets order de kleederen dragen, zoodanig, dat een bult daarin zichtbaar is, enz. Gambreng, koperen bekken. Gamal (Jay.), jets in de gesloten hand, in een bos of bundel houden, tot een bos samenbinden. Gemantar (of Gemetar, Gmtar), beven, rillen, sidderen, schuddende zijn. t amarantjang (ook Gemerantjing), kletteren, rinkinken, ram. melen (van glaswerk bijv.) V GEND. 107 Gameresik (ook Gamarisik, Gemeretjik), een knarsend, schuifelend, ritselend, schurend geluid voortbrengen, maken, enz. (bijv. van grof zand, wanneer men or op loopt, enz.) Gemerlap, schitteren, flikkeren, glinsteren, vonkelen. Gemilang, flonkeren, glinsteren, Gemoek, vet, dik, lijvig, gezet (van menschen en dieren), vet, humusrijk (van den grond), vet,

welig, enz. (van planten), ook vet, smear, reuzel, enz. Gempa, aardbeving. Gempal, welgedaan, vol, rond (van hat lichaam), ook afgebrokkeld, afgescheurd, enz. (van een stuk aarde, bijv. dat uit een dijk enz. valt). Gempal, aan elkander geplakt, gekleefd, enz. (bijv. van harm); Bargempel, dicht aan elkander zitten, plakken, kleven, enz. Gempita (of Goempita), bulderend, daverend (van een geluid). Gempoel, kluitvormig, in kluiten. Ganap, voltallig, heel, geheel, even (van een getal); Menggenapi, jets volvoeren, ten erode brengen, voltallig maken ; Menggenapken, jets voltallig maken, enz. Gendang (ook Kandang), trom, inlandsche trom. Gendang, simpel, met molentjes loopen, gek, krankzinnig, ook dwaas, enz. Gendang, Manggendeng,sleuren, met zich voortsleuren, op sleeptouw nemen, ook aan elkander verbinden, binder, enz. (zie Gandeng). Gander, een muzlek-instrument behoorende tot den Gamelan. Genderang, trom, trommel ; Genderang perang, oorlogstrom. Gendi (of Kandi), waterkruik (meest van aarde). Gendoel, groote flesch. V 108 GEND. Gendoet, dik en neerhangend (van den buik), dikbuikig, enz. Gendon (Jay. Soend. Bat.), larven van wormen of kevers, die in rotting, palmboomen, enz. zitten of gevonden worden, ook de z.g. koningin der witte mieren. Gendong, Menggendong, jets op de heup, in eon doek ter zijde van hot lichaam dragon. Genggam, de gesloten hand, vuist, wat of hoeveel daarin vastgehouden kan worden, handvol; Menggenggam, in de hand, in de gesloten hand of vuist houden, enz. Genie (of Genih), slagtand van eon olifant. Genii, nuffig, koket, verliefd van aard, fatterig, enz. ; Mata genii,

guitige oogen, iemand, die graag mooie meisjos ziet, haar lonkjes geeft, enz. Genta, bel, kink, metalen bekken, waarop goslagen word!;. Gentajangan (Bat.), zwermen, naar alle kanten zich versproiden (bijv. van bij en). Gentala, verbazend groot, monsterachtig. Gentang (Poet.), gevlekt, zwart on wit geverfd bijv., enz. Gentas, gedaan,afgedaan, ten einde, op; Menggentas, jets met do toppen der vingers afnemen, afplukken. Gentat, aan eene zijde ingedeukt, naar binnen loopend, ingedrukt (bijv. van eon arm, waarin hot litteeken van eon diepe wond is). Gentel, balletje, pil, jets dat tusschen de vingers tot eon balletje gedraaid wordt, jets klevengs; Begentel, aan jets blijven hangen of klevon (bijv. ale eon bloedzuiger aan hot licha,am); Menggentel, jets tusschen de vingers tot eon balletje enz. draaien. Genteng (ook Gendong), dakpan; Roemah genteng, hues met pannen gedekt. V V GERE. Genting, ingedrukt, ingedeukt, gegroefd (bijv. eon vinger, waarom heen eon touwtje stevig gewonden is, zoodat daarin eon groef to zien is), moot, groef. Gentjer, herhaaldelijk, dikwijls, druk, ook viug, rap. Gentoes, Menggentoes, stooten, ergens tegen aankomen (bijv. met hot hoofd, Tergentoes). Gepoek, Menggepoek (Jay.), jets plat slaan, aan kleine stukjes, tot gruis slaan, enz. Gepeng, plat, dun, platgeslagen, platgedrukt; Menggepengken, platslaan, plat waken. Gera, Menggera, iemand door woorden, enz. vrees aanjagen. Geragas-Menggeragas, verward uitkammen (met de vingers bijv.). Geragan, snort van kleine garnalen. Gerah (Bat.), eon warm, drukkend warm gevoel hebben. Geraham (ook Baham of Baam),

tries. Gerajang, Menggerajang,tasten, rondtasten, betasten, bevoelen, al tastend rondzoeken. Gerak, beweging; Bergerak, zich bewegen, zich verroeren ; Menggerak, jets bewegen, verroeren; Menggerakken, jets doen bewegen, in beweging, in opschudding brengen, enz. ; Gerak hati, hot geweten. Geram, vergraifld, verwoed, zich niet moor kunnen beheerschen, in woedo ontstokon, nz. Gerat (ook Geret), knarsend gelu d, kras, schrap, enz. ; Geratgerat, knarsetanden; Geretan api, lucifer, zwavelstok. Geredja (Port.), kerk. Geregeten, nijdig zijn, zich verbijten, zich ergeren, wrok hebben, enz. Geremang, to berge rijzen, overeind staan (van de harm). Gerendeng, Menggerendeng, v GERE. mopperen, mompelen, onduidelijk en boos praten, enz. Gerepe, Menggerepe (Bat.), met de handen overal aankomen, alles aanraken, betasten, bevoelen, rondvoelen, rondgrijpen. Gerepes, met uitgerafelde, doorboorde, gescheurde randen, enz. Geretak, Menggeretak, iemand doen schrikken, verschrikken, schrik of vrees aanjagen (door hem ruw aan to spreken, enz.). Geretap, #lonkeren, schitteren, glinsteren (van sterren, enz.). Geretjok-Menggeretjok (Bat.), lastig zijn, iemand plagen in zijne bezigheden, lastig vallen bij zijn work, enz. Gergad ji, zaag ; Menggergad j i, zagen ; Menggergadji angin, den wind zagen, d. i. laveeren ; Tahi gergadji, zaagsel. Gergelet,karaf,kruik,drankenzetje. Gerhana (of Grahana), eclips ; Gerhana matahari, zon sverduistering; Gerhana boelan, maaneclips. Geriak, wemelen, krielen. Geridik, Menggeridik (Jay.), de handen niet stil kunnen houden, met de handen overal aankomen, enz., ook niet stil kunnen zitten,

maar alles moeten aanraken, enz. Gerigis, geschaard, met scherpe punten, oneffen, enz. (buy, van hot lemmet van een oud en bedorven mes). Gerimis, ook Oedjan of Hoedjan ritjik-ritjik, motregen, motregenen. Gerinda, rondo slijpsteen; Menggerinda, op eon ronden slijpsteen aanzetten, wetten. Grinding, mondharp. Goring, mager, vermagerd, uitgemergeid, uitgeteerd (door ziekte) ziek, krank, ongesteld. Geringsing, een scheef gezicht trekken enz. (bij hot eten van echt zure dingen bijv.). GETA. 109 Gerisik, Menggerisik, ritselen eon ritselend geluid maken, voortbrengen, enz. Gerlap, schitteren, flikkeren, glinsteren. Gerling, woedend, met rollende oogen rondki ken. Gerobak (of Gerobag), kar, vrachtkar, kruiwagen. Gerobok, opborreling van water (bijv. wanneer men eon flesch onder water houdt), ook groote op wielen staande kist, etenskist of -kast, vliegenkast, enz. ; Menggerobok, door water of modder baggeren, loopen, enz. Gerodak, rommelen, rammelen. Gerodok, bol relen, opborrelen. Geroedoek, rommelen (van de maag), ook hot gerommel van den donder. Geroes, Menggeroes, glad maken, glad schuren, polijsten, ook fijn maken, fijn wrijven. Gerohong (of Geronggong), hol, met gaten, holte, groot gat, enz. Geronjot, trekken, trillen (van de zenuwen). Gerowak (Bat.), open, wtjd open van een wond (buy.); Menggerowak, wijd open staan, open zijn, open scheuren, enz. Gesa, overhaast, haastig, ongeduldig; Menggesa, overhaasten, gedurjg jets willen doen, op jets aandringen, enz. Geser (of Giser), op zijde schuiven, verschuiven, opschuiven, enz. Geser, (Mol. Mal.) ook : weggaan, zich verwijderen, bijv. van eon

school visschen. Gesit (Bat.), schuw, niet tam, niet gemakkelijk to naderen, bevreesd, bang (bijv. van wild). Gesoe, wegjagen (zie Oesir). Getah, lijm, gom, plantenlijm, hays; Bergetah, gom-, hays-, lijm-houdend, kleverig, enz.; Getah pertjah guttapercha. Getar, beven, trillen, sidderen, enz.; v .110 GEMS. Gemetar of Goemetar, beven, sidderen, trillen, schuddon, enz. Getas, broos, breekbaar, gomakkelijk brekend. Getek (Jay.), vlot. Getet, moot, insn$jding, kerf, kerven, insnijden, eon kras in jets maken. Getir, wrang, harstig (van smack). Gigs, tand, ook sand, zoom, grenslijn, enz.; Bergigi, tanden hebben, getand zijn, enz.; Menggigl, acre de kim zichtbaar worden (van eon vaartuig). Gigit, beet; Menggigit, bijten, op jets bijten, in jets bijten, enz., met de tanden vasthouden. Gi j et, Bergs j et, Menggl jet, stork op jets aandringen. Gila, gek, krankzinnig, zinneloos, dol, ook dwaas, verzot op lets, enz. ; Gila-gilaan, met molen. tjes loopen, van tijd tot tijd gek zijn, enz. ; Bergila-gilaan, zich als eon gek voordoen, gekheid maken, enz. Gilang, glinsterend, blinkered; Bergilang, Menggilang, glinsteren, vonkolen, flonkeren, blinken. Gilap, blinkered; Menggilap, blinkered maken, -poetsen, polijsten. Gi1es, Menggiles, plat,fijn wrijven, drukken, schuren, ook overrtjden; Gilesan, waschplank met richels. tiling, Menggiling, rollen, oprollen, door eon rol halvn, malen, fijnmalen, fijnwrijven, enz.; Bathe giling, wrijfsteen met rol, waarop men medicijnen enz. fijn wrijft of maalt ; Penggilingan, molen, machine om jets fijn to malen, to person, enz. ; Penggihngan teboe, sulkerrietmolen, ook suikerfabriek ; Penggilingan aj er, watorrad, waterscheprad, om water ult eon rivier, enz., op eon hoogergelegen terrein to brengen. Gilir, beurt; Bergilir, om beurten, bourtolings; Giliran, beurt, aflos-

sing, enz.; Menggiliri, remand GODO. vervangen, zijne beurt hebben, enz., ook (van mannen die moor vrouwen hebben), eene vrouw de beurt geven, door bij haar to komen en to verblijven, enz. Glut (Bat, Chin.), gekarteld gouddraad. Gindjel, nier, de nieren, (zie Gand j al). Ginggang, gestreept, geruit, gestreopte stof. Gingser (of Gingsir), Mengging ser, opschuiven, op zijdeschuiven, verschuiven. Girang, verheugd, blijde, vreugde, blijdschap; Kagirangan, blijdschap, enz. ; Menggiranken, blijde maken, vroolijk maken, opbeuren, verheugen, enz. Girl (Sk.), berg. tiring, Menggiring, dr jven, opjagen, eon drijf jacht houden, enz., vooruitdr, ijven, aansporen. Gisi (Bat.), met de knokkels der hand tikken, slaan (verg. Djitak). Gisiau (Chin.), als de Chineezen vechton, boksen, op zijn Chineesch boksen, enz. Gisir, zie Geser, ook tegen jets aan schuren, schuiven, (ook Gesel, Mt nggesel). Gobak, dikke platte kook. Globang, twee-dust-, twee on eon halve centstuk. Gobar, donkey (van wolken), bedroefd (van gemoed). Gobet, in dunne plakjes, schijfjes snijden. Goda, plaag, bezoeking ; Menggoda, plagen, bezoeken, enz. ; Penggoda, plaag, plaaggeest, verzoeker, verleider, verleiding, enz. Godam, groote cooker, smidshamer. Godeg (of Godek) (Jay.), baard, ringbaard. Godok (of Godog), koken, warm maken, opwarmen. Godot (Bat.), snijden, door hot coos heen en weder to trekken, slacht en, enz. GOEA. Goea (Chin.), ik, mij, mijn. Goebah (of Gobah), aaneenverbonden bloemen, slinger of tros van in elkander gestoken en aldus aan elkander verbonden

bloemen. Goebal, spint (van hot hout). Goebernadoer of Goebernoer (11011.), gouverneur. Goebloek (of Gebleg), dom, onbevattelijk, onnoozel, domoor, enz. Goeboek (av.), klein huisje, om er onder to schuilen, wachthuisje, kleine tijdelijke mooning, enz. Goedang, pakhuis, magazijn, provisiekamer, voorraadschuur. Goedel (Jay.), kalf of jong van eon buffel ; Tahi goedel, hot vuil aan de pudenda. Goedig, schurft, uitslag, huiduitslag; Goedigan, schurftig, schurffig zijn, de schurft hebben. Goedji, melkerij, melkhuis, rnelkinri chtin g. Goegoep, verward, in de war, gejaagd, verbouwereord zijn, niet weten moat to doen, enz. Goegoer, afvallen, ontvallen, ontijdig ter wereld komen ; Menggoegoerken, ontijdig doen afvallen, enz., eon abortus bewerken, ook (in de rekenkunde) deelen. Goena, suiker ; Goela batoe, klontjessuiker ; Goela pasir, suiker in zandvorm, gewone gekristalliseerde suiker ; Ajer goela, siroop, suikerwater; Goeladjawa, bruins door koking van pahnwijn verkregen suiker, Javaansche suiker ; Goelali, tot eon lijvige massa opgekookte en in dunne stokjes gestolde suiker ; Goela tjeng, ruwe stroopsuiker, keukenstroop, enz. ; Goena area = Goena d j awa, Goela teboe, suikerrietsuiker ; Goela kelapa, suiker, verkregen door koking van van den kokospalm getapten palmwijn. Goelai (of Goole), naam eener met GOEN. 111 of van vleesch bereide, stork gekruide toespijs bij de rijst. Goelang of G oelang-goelang (Jay.), voorrijders, personen, die eon met govolg rijdend hoofd voorafgaan, enz. (meestal met kleine wimpels aan stokken in de hand of dergelijke kenteekens). Goelat (of Goelet), worstelen, elkander omarmen, omstrengelen,

enz. Gosling, rollen ; Bergoeling, rollen, voortrollen ; Menggoeling, wentelen, rollen, op zijde gooien; Menggoeiingken,iets wentelen, doen rollen, enz.; Bantal gos ling, rolkussen. Goeloeng, rol, moat opgerold is ; Menggoeloeng, oprollen, zich oprollen, omkrullen, enz., eon rol maken ; Goeloengan, rol, pak van opgerold good, enz. ; Gegoe loengan, in elkander gerold (bijv. van vechtenden), ook zich op den grond wentelen, rollen, enz. Goemilang, blinkend, schitterend. Goemilap, blinkend, schitterend. Goemoel (van vochtenden), elkander omvatten on tegen den grond trachten to smakken. Goemoeroeh, lawaai, geraas, gotier, leven, donderend, enz. Goempal, zie Gempal. Goempita, zie Gem.pita. Goena, nut, deugd, nuttigheid, goods eigenschap, ook toovermiddel (Goena-goena) ; Bergoena, nuttig, van nut zijn, tot iets strekken, nut hebben; Mempergoenaken, ten nutte maken, gebruiken, aanwenden. Goenawan,~nuttig.~ Goenem, Bergoenem (Jay.), met elkander praten, beraadslagen. Goendah, weifelend, twijfelmoedig, wankelend. Goendal, merk, kerfjo, enz., dat men bij hot tellen van iets maakt; ook : de geleider of verzorger van 112 GOEN. eon rijpaard, enz., dat men gehuurd heeft. Goendik (Jay.), bijzit, bijwijf, ook inlandsche of Chineesche huishoudster (van eon Europeaan). Goendoe, knikkor van hoorn of ivoor of van de hardo pitten van zekere vruchton. Goendoel, kaal, kaalhoofdig, gladgeschoren, glad van aanzien, kortharig, enz. Goeni, snort van vlas, verkregen door waking van den bast van Boehmeria nivea, Gaud. nat. fam. dor Urticaceae ; van dit vlas worden zakken, touw, enz. gemaakt. Goenoeng, berg, bergketen; Goe-

noeng api, vulkaan ; Pegoenoengan, gebergte, ook hoog, in hot gebergte gelegen, bovenlandsch. Goenting, schaar (om to knippen) ; Menggoenting, knippen, of knippen, enz. Goentjang (of Gontjang) Menggoentjang, stork heen on wader bewegen, schudden, enz. Goentji, haarlok, slip. Goentoeng (ook Boentoeng), stomp, afgeknot, niet puntig uitloopen (van vaartuigen). Goepernemen, gouvernement. Goepoeh, haast, groote haast, overhaasting, haastig, ovorhaast. Goerah, Menggoerah, spoelon, uitspoelen (den mond, eon flesch, enz.). Goerau, Bergoerau, gekheid maken, gekscheren, boerten, enz. Goerda, zie Garoeda. Goerem, duister, halfdonker, benevold, niet holder. Goeri, smakelijk, lekker, vetsmakend, lekkersmakend, croquant. Goerindam, spreuk, spreukgedicht, enz. Goerita, breed bulk- of onderlijfsband voor kleine kinderen (ook voor vrouwen, die pas bevallen GOMB. zijn), voorzien van strookon, die als afzonderlijke bandjes dienst doen. Goeroe, l eeraar (inzonderheid van den godsdienst), meester, leermeester, onderwijzer; Bergoeroe, bij eon goeroe in de leer zijn, school gaan. Goeroeh, zwaar gerommel, gedruisch, geraas, dondor. Goesar, lets kwalijk nemen, euvel opnemen, euvel duiden, boos worden over lets, enz. Goeni, tandvleesch, ook gaffelzeil. Goeati, hear, meester. Goetjel (Jay. Bat.), sollon, aaien, spelen, stoeien, ravotten. Goetji, verglaasde pot, kruik, kan. Goewa, zie Goea. Goewah (beter Goeha), hol, grot, spelonk. Goewam, (ook Gom), spruw bij zeer jonge kinderen zichtbaar aan de dik beslagen tong. Gogok, Menggogok, vocht in de keel opvangen en zoo drinken.

Gojang, schommeling, schudding, enz.; Bergojang, zich zacht heen en wader bewegen, enz. ; Menggojang, schommelen, schudden, in beweging brengen, bewegen. Go1ik-Menggohk, lets draaien, rollen, rondwentelen (bijv, eon vogel aan hot spit). Golok, kapmes. Golot, M nggolot, garen of touw, in alle haast opwinden, oprollen. Gombak (Jay.), kuif, vlok, haar op hot hoofd. Gombal, vod, versleten good, lompen. Gombala,herder,veehoeder;Menggombala, vee hoedon, naar de weide drijven, enz. Gombang, verglaasde aarden pot. Gombeng, Menggombeng, eene opening wijder maken, verwijden, enz. Gombok, Menggombok, iemand lekker maken, vleien, bepraton. COMP. Gomplok, tros, rist, hoop, klomp, enz.; Bergomplok, op een hoop bij elkander zijn, trossen, risten, klompen vormen. Gondok (ook Gondong; gezwel aan den hats, krop, kropgezwel, de bof (Gondongan). Gondong, zie Gondok ; Gondongan, baal, pak, pakket ; Gondong, Menggondong, ook wegpakken, wegdragen, inpakken, wegvoeren. Gong, groot koperen bekken met een knop in hot midden, behoorende tot de inlandsche muziekinstrumenten. Gonggong,lMenggonggong, blaffen. Gonjeh,M nggonjeh,ookGonjel, Menggonjel, kauwen, op lets bijten, enz. (van iemand zonder tanden of van een zuigeling), Menggonjel, ook zacht op lets (bijv. een puist of gezwel) drukken. Gorging, baksel, braadsel; Menggoreng, bakken, braden. Goris, schram, kras, streep, kerf, lijn; Menggoris, krassen, strepen enz. maken, kerven. Gorok, Menggorok, borende in jets, een gat maken, jets of iemand de keel afsnijden. Gosok, Menggosok, wrijven, boeIHADJ. 113

non, poetsen, schuren, door wr jven schoonmaken, wetten, slijpen, afvegen, enz. Gosong, aangebrand, geschroeid, verschrooid, verbrand, enz. Gosong, zandplaat, zandbank, ook rif, koraalrif, breede klip, die niet diep onder water ligt. Gotjo, vuist, vuistslag; Menggotjo, met de vuist slaan, stompen ; Bergotjo, boksen, met de vuist vechten. Gotong, Menggotong, dragon ; Gotongan, wat gedragen wordt, vracht, ook draagmiddel. Grafb, verborgon, vreemd, ook: orgens niet to krijgen (van goederen bijv.) : Ada saorang datang daripada graib, or kwam iemand uit den vreemde; Barangbarang itoe graiblah disitoe, die goederen (artikelen) warm or vreemd (niet to krijgen). Gredja (zie Geredja), Boeroeng geredja, musch. Grembeng of Grembengin (Bat.), iemand bij zijn kleod vasthouden (zooals eon kind kan doen) en a,anhoudend om jets vragen, enz. Grombong of Grombongan (Bat.), to wijd, to ruim, to groot (van kleederen), H. Habis (of Abis), op, niet moor voorhanden, gedaan, verbruikt, opgebruikt, ten einde, beeindigd, afgedaan, niets moor over, al, alles, geheel en al, afgeloopen, enz.; Menghabisken, opmaken, verbruiken, beeindigen, ten einde brengen, afdoen, een eind aan jets maken, enz. ; Penghabisan, einde. Hadap (of Adep), zie Adep. Hadapan (of Hadepan) zie Adep. Hadiah (Ar.), geschenk. MALEISCH-HOLLANDS CH. Hadits (Ar.), nieuw, nieuwtj e nieuws. Hadj (Ar.), de bedevaart naar Mekka. Hadjat (Ar.), noodzaak, noodzakelijkheid, behoefte, ook voornemen, in dienst zijn, bezigheden hebben; Berhadjat, voorneinens zijn, aan eon behoefte voldoen, enz. Hadji, bedevaartganger naar Mekka; Naik hadji, ter bedevaart gaan naar Mekka; Menghadjlken, voor of in de plaats van eon

8 114

HADL.

overledene, die daartoe niet in de gelegenheid was, de bedevaart near Mekka maken of het geld daarvoor besteden. Hadlir (Ar.), tegenwoordig, tegenwoordigheid, aanwezig, voorhanden; Berhadlir, tegenwoordig zijn, bijwonen, enz. ; Menghadlirken, tegenwoordig doen zijn, to voorschijn brengen, enz. Hadlirat (Ar.), tegenwoordigheid, majesteit. Haibah (Ar.), schenking bij leven. Haibat (Ar.), geweldig, ontzagwekkend. Hairan (Ar.) (of Heran), verwonderd, verwondering, wonder, wonderlijk; Menghairanken, verbazen, verbazing wekken, verbazingwekkend. Haiwan (Ar.), dier, beast, vee. Haiwani (Ar.), dierlijk. Hak (Ar.), recht, rechtmatig bezit, wet iemand rechtens toekomt. Hakikat (Ar.), waarheid. Hakim (Ar.), rechter, magistraat. Hal (Ar.), toestand, staat, omstandigheid, geval, zaak, gesteldheid van jets, enz. Halal (Ar.), wettig, geoorloofd, echt, erkend ; Anak halal, echt, wettig kind; Menghalalken, wettigen, veroorloven, in hat rechtmatig bezit van jets stellen, enz. Halaman, voorhof, voorplein, open plain (voor een, ,gebouw). Halilintar, bliksemflits, bliksemschicht, bliksemstraal. Halimboeboe, hoos, windhaos, waterhoos. Halipan, vergiftige duizendpoot. Haloes (of Aloes), fijn, dun, teeder, ook welopgevoed, welgemanierd, fatsoenlijk, geslepen, enz.; Bangsa haloes, geesten, de geestenwereld; Menghaloesken, jets fijn maken, polijsten, enz. Haloewan, voorstuk, voorsteven, voorste deal, voorhoede, ook richting, koers. HAMZ. I Samba, dienaar, knecht, ook gebruikt voor : jk; Perhambaan, dienstbaarheid, slavernij. Hambar(of Ambar),zonder smack, flauw van smack, zwak (van een

stem). Hambaro, kaaimuur, houten beschoeiing. Hamboer, Menghamboer, zich verspreiden, uiteen, uit elkander gaan, enz. ; Menghamboerken, verspreiden, uit elkander jagen, drijven, ook gooien, zaaien, enz., zich op jets storten, op jets springen, enz. Hamboes of Hemboes, zie Emboss. Hamil, zwanger, zwanger zijn, zwangerschap ; Menghamilken, zwanger maken, bezwangeren, ook zwanger zijn van. Hamis, zie Amis. Hamper, uitgespreid; Menghampar, uitspreiden, zich in de breedte en lengte uitbreiden, enz.; Meng hamparken, jets uitspreiden; Menghamparken tangan, de handen uitspreiden, d. w, z. mild zijn. Hampas, zie Ampas. Hampedal, zie Ampedal. Hampedoe, zje Ampedoe. Hampelas, zie Ampelas. Hamper, dicht bij, nabij, bijna; Menghampir, dicht bij zijn, ook op jets gelijken; Menghampiri, jets nabij komen, naderen; Menghampirken, doen naderen, nader brengen, enz.; ook jemand uitnoodigen to zijnent can to komen, enz. Hampoes, dood, wag, weggeveegd, uitgedaan, enz.; Menghampoes, uitdoen, uitvegen, wegvegen, schrappen, enz.; Menghampoesken, jets dooden, schrappen, uitvegen, enz. Hamza (Ar.), hat bekende teeken dat diem om den medeklinker alif to vervangen en van de wau en ya klinkers to maken, den v HAND. wel in de pleats van een sluitletter k to treden. Handai (of Ande), makker, kameraad, vriend; Sobat-handai, Handai-taulan, vrienden en makkers. Hangat (Hanget of Angst), hoot (door vuur), lauwheet, lauw. Hanja, behalve, alleen, maar, slechts, tenzij, ten ware. Hanjoet, zie Anjoet.

Hantam (of Hantemt), Menghantem(Bat.), slaan, met kracht slaan, good raken,~beuken op jets, enz. ; M nghantemi, herhaaldelijk slaan, een rammeling toedienen, ranselen; Menghantemken, met jets slaan, lets (een stok enz.) gebruiken om to slaan, enz. Hantar (zie ook Antar), geleide, geleiden, escorteeren; Menghantarken, iemand of lets doen begeleiden, ook jets langzaam near voren brengen (bijv. de voeten) ; Terhantar, lang uitgestrekt l~ggen (bijv. van lijken op eon slagveld); Hantaran,bruidsgeschenk, bezending (verg. Antar-antaran). 3antjoer, verbr jzeld, vergruisd, stuk, aan stukken, aan flarden, uit zijn verba,nd, ook opgelost, ontbonden, verteerd ; Menghantjoerken, jets stuk makers, aan gruis slaan, in flarden scheuren, enz., ook jets (bijv, suiker in water) doen oplossen. Hantoe zie Antoe. Haoer-biros = Haroe-biros, (zie dit woord) ; Haoer-biros-dida (Bandjerm.), geheel in rep en roer, in beroering, in onrust brengen, erg plagen, - verontrusten, enz. N. B. Hot bijgevoegde dida diem tot versterking den uitdrukking en heeft dezolfde waarde als amat, enz. Hapek (of Apek), muf, vunzig, duf riekend. Harem (Ar.), verboden, volgens de HATI. 115 wet ongeoorloofd, heilig, gewijd, enz. ; Anak harem of Harem dzadah, onecht kind, hoerekind ; Mengharamken, lets verbieden, heilig verklaren, ook vervloeken, enz. Harap (of Harep), hopen, hoop koesteren, op lets bouwen, verwachten, enz. ; (Mengharep) Mengharep-harp, reikhalzend near lets of iemand verlangen, op jets hopen, enz. ; Pengharepan, hoop verwachting. Harga (ook Arga of Rega), waarde, prijs; Berharga, van waarde, eon hoogen prijs hebben; Menghargaken, den prijs van lets bepalen, jets op prijs stellen, enz.

Hari, dag, de tljd van zonsopgang tot zonsondergang; Sahari, eon dag, op zekeren dag ; Hari-hari, Sahari-hari, of Sabers hari, elken dag, dagelijks; Saharian of Sahari-harian, gedurende eon ganschen dag, hot tijdsverloop van eon geh eelen dag, enz. Harimau (ook Rimau), tijger. Haroe, beroeren, verontrusten ; Haroebiroe, beroering, opschudding, opstand, onrust, enz. Haroem (of Aroem), welriekend, geurig, geur, odour, aroma. Heroes, stroom, strooming, ook geoorloofd, behoorlijk, zooals hot behoort, near behooren, enz. Harts, zie Arta. Hartal, zie Artal. Haste, zie Asta. Hate (Ar.), (meest verbonden met Make tot Hata make), en, nu, toen, daarna, wijders, voorts, enz. Hati (ook Ati), binnenste, lever, maag, hart, hot inwendige, gomood, ook neiging, zin, enz. ; Hati ketjil, kleinmoedig, moedeloos ; Ketjil hati, kwalijk nemend; Hati beset of Besar hati, hoogmoedig, hooghartig, near hoogen strevend; Sampai 116 HATS. hats, hardvochtig; Hantjoer hats, geroerd, aangedaan; Hatihati, voorzichtig; Berhati, een hart hebben, moedig zijn ; Mengambil hats, iemands hart, toegen egenheld winnen ; Member hats, iemand toegeven, aanmoedigen, enz. ; Memperhatiken, jets ter harts nemen, met voorzichtigheid behandelen, enz. Hatsil (Ar.), (ook Hash of Ash), product, voordeel, succes, opbrengst, ook belasting, dims; Berhatsil, productief zijn; Menghatsilken, productief maken, doen voortbrengen, enz., ook belasting van jets heffen. Hawa (Ar.), lust, begeerte, ook lucht, klimaat, temperatuur; Hawa nafsoe of -- napsoe, drift, hartstocht; Hawa pagoenoengan, berglucht,~bergklimaat. Hedja, spelling; Menghedja, spell en. Hedjrah (Ar.), de Arabische telling, beginnende met hot tijdstip der vlucht van Mohammed.

Hela, Menghela, trekken, voorttrekken, sleuren, voortsleuren. Helai, blad, vel, enz. (dit woord wordt als hulpwoord gebruikt bij hot tellen van dunne, platte voorwerpen, enz. als papier, bladeron, enz.). Hemat, inspanning (van den goost), bezorgdheid ; Menghematken, jets met zorg behandelen (vergel. Himat). Hempa, ledig, ijdel; Menghempaken, jets ledig maken, ijdel maken ; Menghempaken waktoe, den tijd verbouzolon, enz. Hempet, Menghempet, boven op jets liggen, de bovenhand hebben, winnen, boven zijn, enz., ook tegen jets aandrukken, duwen, dringen, enz. HI ndak, willen, begeeren, verlangen, wenschen, mooted, noodzakelUk zijn, enz. ; Kahendak, HIKM. wil, wonsch, begeerte, verlangen, bedoeling; Menghendaki, jets willen, begeeren, verlangen, bedoelen. Honing, holder, klaar, doorschijnend (van vlooistoffen, ook van hot hart) ; Menghening, holder worden, enz. Henti, Berhenti, stjlstaan, blijven staan, rusten, vertoevon, wachten, uitscheiden; Perhentian, rust-, ploisterplaats, halts; Memperhentiken, doen ophouden, doer uitscheiden, doen stilstaan, enz. Hentimoen (meest Timoen of Ketimoen), komkommer. Hewa, walgen van jets, jets verachten. Hiba, zie Iba. Hiboek (of Iboek), treurig, bedrukt, ongerust, kommervol. Hiboer, zie Iboer. Hidam, zie Idam. Hidang, Menghidang, spijs of drank opdisschen, klaarzetten ; Hidangan, klaar gazette spijs en drank. Hidjau (of Idjo), groan. Hidoeng, zie Idoeng. Hidoep, levend (van planten en dieren), versch (van vloesch, enz.), leven, opgaan (van de zon) ; Kahidoepan, hot leven, levenson-

derhoud, enz. ; Menghidoepken, hot loven geven, doen leven, in hot loven laten, verlevendigen, enz. ; Menghidoepi, in hot leven laten. Hijang (of Hjang), godheid. Hl jas,Menghtjas,vorsieren,toolen, verfraaien, opsmukken; Perhijasan, vorsiering, tool, opschik,enz.; Menghtjasi, jets versieren, tooien, onschikkon, verfraaien, enz. Hl joe, haaj. Hikajat(Ar.),geschiedenis,verhaal, vortelling; Berhika,jat, eon verhaal doen, eon geschiedenjs vertellen ; Menghikajatken, van jets eon verhaal maken. Hikmat (Ar.), wetenschap, kennis, HILA. kunde, geleerdheid, wijsbegeerte, geheime kunst, wondervermogen, toovermiddel; Menghikmatken, betooveren. Hilam (of Hilam-hilam), onduidelijk, flauw zichtbaar, nevelig, Hilang, zie hang. Hilir, zie Ilir. Himat of Himmat (Ar.), overleg, met overleg, zorg, zorgvuldig, oplettend, zuinig, berekenend, berekening,gissing,enz.;Menghimatken, jets met overleg enz. doen. Himpas (of Impas), geheel, alles, geheel afgedaan, geheel of betaald; Menghimpasken, jets geheel afdoen, of betalen. Himpoen, Menghlmpoen, bijeenbrengen, verzamelen, vereenigen. Berhimpoen, bijeenkomen, vergaderen; Menghimpoenken, bijeenbrengen, bijeenroepen, verzamelen, vereenigen, vergaderen ; Perhimpoenan, vereeniging, vergadering, verzameling. Hina, laag, min, gemeen, gering, armoedig; Rajat- of Orang hina dine, gemeen, gering yolk, hat gemeen, plebs; Perboewatan jang hina, gemeene, lags handeling. Hind, India, Voor-India. Hindi, Indisch. Hindoe, Hindoesch ; Orang bindoe, Hindoe. Hingga, grens, tot, tot aan, tot dat, zelfs, enz. ; Sahingga, tot dat, zoodat, tot aan. Hinggap,Berhinggap,zich ergens neerzetten, ergens op zitten, ergens op neerstrijken (van vogels, die vliegen).

Hintai (of Intai), Menghintai, loeren op jets, beloeren, bespieden. Hintip (of Intip), Menghintip, gluren, door sane kleine opening kjjken, begluren. Hiris, zie Iris. Hiroe-hare, onrust, opschudding, verwarring, ontroering, enz. ; Berhiroe-hare in onrust, in HOEK. 117 groote ongerustheid verkeeren, enz. Hisap, zie Isap. Hitam, zie Item. Hitoeng, zie Itoeng. Hoeboeng, aaneengevoegd, gelascht, verbonden ; Menghoeboengken, aaneenlasschen,verbinden, samenvoegen, enz.;Menghoeboengi, er jets aan toevoegen, hechten ; Hoeboengan, aanhechtsel, verlengstuk. Hoedang (of Oedang), garnaal, kreeft ; Hoedang loeboek, gewone garnaal; Hoedang galah, groote zeegarnaal ; Hoedang karang, Hoedang pantjet, zeekreeft, rivierkreeft; Hoedang barong-sai (Bat. Chin.), groote zeekreeft, homard (Fr.). Hoedjnn (of Oedjan), regen ; Hoed jan rintik-rintik, regen bij enkele droppels ; Hoedjan aboe of Gerimis, motregen ; Hoedjnn aboe, ook aschregen ; Hoedjnn batoe, hagel ; Hoedjan panas,regenbij zonneschijn; Hoedjan deras, stortregen, wolkbreuk ; Moesim Hoed jan, regentijd, regenmoesson; Menghoedjani, beregenen ; Menghoedjanken, in den regen brengen, -laten staan, enz. Hoedjat, laster, lastering; Menghoedjat, lasteren, belasteren ; Menghoedjatken, ieman d lasteren, belasteren, jets ten lasts leggen ; Hoedjat, ook bewijs, rechtstitel. Hoedjoeng (of Oedjoeng), uiterste punt, uiteinde ; Hoedjoeng tanah, landpunt, kaap, hoek ; Hoed joeng mate, de buitenhoek van hat oog. Hoekoem (Ar.), wet, wettelijke installing, rechterlijke uitspraak, vonnis, straf, ook : regal, gewoonte, bestuur, opper ag; Haskoeman, straf ; Menghoekoem,

straffen, uitspraak doen ; Meng118 NOEL. hoekoemken (ook Mendjatohken hoekoem), een vonnis velion, uitspraak doen, straffen ; Kapoetoesan hoekoem,vonnis, rechterlijke uitspraak; Hoekoem kisas, Hoekoem mats, doodstraf ; Hoekoem siasat, geesels traf ; Hoekoem Islam, Mohammedaanseh recht. Hoeloe, voorste, spits, hoofd, begin, oorsprong eenerrivier, bovenland, gevest, grasp, heft ; Hoeloe hate, maagholte; Hoeloe kapala, kruin ; Menghoeloeken, zich aan hot hoofd stellen, de spits vormen, voorafgaan, enz. Hoeloebalang, hoofd, legerhoofd, overste,krijgsoverste,voorvechter. Hoeloebangsa, hoofdstam, oorspronkelijke stain. Hoeloer, Menghoeloer,aanreiken, overreiken, toereiken, overgeven, zie ook : Oeloer. Hoema (Soend.), droog rijstveld op hot gebergte, dat na eon a twee beplantingen verlaten en break gelaten wordt. Hoemba, schelden. Hoembalang, tuimelen ; Moesoehn j a berhoembalangan, de vijanden tuimelden door elkander. Hoembar (of Oembar) (Jay.), los, vrij, in vrijheid laten loopen (van vee, kleine kinderen, enz.), weiden. Hoen (Chin.), (gewicht) = 1/10 thail. Hoenoes, zie Oenoes. Hoeram, verduisteren, verduisterd zijn. Hoeras, Menghoeras, met water hesprenkelen. Hoeroe-hare, opschudding, beweging, beroering, getier, geraas, lawaai. Hoeroef (Ar.), letter, letterteeken. Hoeroes (of Oeroes), geregeld geordend, in orde, klaar. Hoetan (of Oetan), bosch, woud, NORM. wildernis, wild ; Orang-hoetan, wilde,onbeschaafde,boschmensch, ook benaming voor de bekende apensoort ; Babi hoetan, wild zwijn; Ajam hoetan,boschhoen. Hoetang (of Oetang), schuld, geldschuld,verplichting;Berhoetang,

schuld hebben, verschuldigd zijn; Pihoetang, schuidvordering; Hoetang-pihoetang, debet en credit ; Mengoetangi of Members hoetang, iemand crediot verleenen; Mengoetangken, jets aan iemand leenen, op crediet geven, enz. Hoewa (Ar.), Hij, God. Hoewap, zie Oewap. Hoewit, zie Oewit. Hokah, tabakspijp, waarbij eon waterbak om den rook door water to laten gaan. Honar, zie Onar. Hopen (of Open) (Jay.), op jets lotten, jots verzorgen, zich met jets bemoeien, voor jets interesseeren, zorgvol, enz., zich aan jets gelegen laten liggen, voor jets zorg dragon, jets met zorg behandelen, enz. Horas, tijdstip, uur. Hormat (Ar.), eerbied, eer, achting, goods naam, reputatie, eerbewijs, wet geheiligd is en niet geschonden mag worden ; Menghormati of Members hormat, eer bewijzen, eeren, huldigen, achten, achting toedragen ; Menghormatken, iemand jets als bewijs van achting, eerbied, enz. aanbieden, jets als bewijs van achting of eerbied aanwenden, ook iemand eer bewijzen, eeren, eerbiedigen ; Berhormat, eer hebben, ook eer bewijzen ; Terhormat, geeerd zijn, in sere stag, enz.; Kahormatan, eer, eerbewijs, eereteeken, ook geeerd zijn, enz. ; Tanda kahormatan, eerbewijs, eereteeken. IBA. Iba, weemoedig, bewogen, ontroerd, weemoed, aandoening,ontroering, ook ongehoorzaam, weigerend, weigeren, en lichaam. Ibadat (Ar.), eeredienst, religie, godsdienst, godsvereering; Beribadat, godsdienstig zijn, trouw zijn godsdienstplichten vervullen. Ibarat (Ar.), gelijkenis, voorbeeld, zinspeling, bedoeling, verklaring, uitlegging, Mengibaratken, jets tot voorbeeld, gelijkenis, enz. nemen. Iblis (Ar.), duivel, de duivel. Iboe, moeder ; Iboe bapa, vader en moeder; Iboe negeri, hoofdstad. Iboek, zie Hiboek.

Iboer, troost, vertroosting, ook heiblok ; Mengiboer, troosten, vertroosten, een lead lenigen; Iboeran, troost; Pengiboer, trooster, vertrooster. Ichtiar (Ar.), vrije keuze, vrije wil, enz. ; Mengichtiarken, een keuze doen, vrij handelen, enz. Idah (Ar.), geschenk (van een vrouw aan een man) tot aanknooping van minnehandel ; Mengidah, zulk een geschenk aanbieden, daardoor minnehandel aanknoopen. Idam, Mengidam, stark op jets belust zijn, stark naar jets verlangen, grooten trek in jets hebben, enz. (buy, van zwangere vrouwen, die sours naar allerlei zaken kunnen verlangen). Idap, Mengidap, langdurig lijden, kwijnen, sukkelen ; Mengidapken, langdurig doen lijden, lang over, met, our jets lijden, sukkelen, enz ; Idapan, Peridapan, langdurige ziekte,chronischlijden, enz. IGAL. 119 Idar (of Ider), verandering van plaats, rondgang, enz.; Mengidar, van plaats veranderen, rondgaan, rondloopen, omloopen, ronddraaien, ronddrentelen, in de rondte gaan, rondreizen, rondtrekken, periodiek op dezelfde plaats'terugkeeren, enz.; Mengidari, our jets been loopen, rondloopen, wentelen, enz., ook jets omringen, omsingelen, enz.;Mengidarken, jets rond laten gaan, enz.; Bintang beridar, planeet, dwaalster; Peridaran, rondgang, kringloop, omwenteling, rondtrekking, omsingeling, insluiting, processie, enz. Iddah (Ar.), (of Iddat), de tijd,waarin of gedurende welken een weduwe (bestorven of onbestorven) niet hertrouwen, gaan vleeschelijke gemeenschap met een man hebben mag. Idjab (Ar.), de oorzaak zijn van bet ontstaan van jets, toestemming. Idjad, uitvinding, schepping. Id jo, groan. Idjoek (Soend.) (ook Indjoek of Doek), de borstelige vezels van den aren-palm, waarvan touwwerk enz. wordt gemaakt, en die ook veal voor dakbedekking wor-

den gebruikt. Idjon (Jay.), voorschot op nog to veld staand gewas ; Mengid jon, op nog to veld staand gewas geld geven. Idoeng, news. Idzin (Ar.), verlof, toestemming, inwilliging, bewilliging; Memberi idzin of Mengidzinken,verlof geven, veroorloven, bewilligen, enz. ; Minta idzin, verlof vragen. Iga, rib. Igal (of Igel), Mengigal, fier, staI. 120 IGAU. tig rondstappen, pronkerig rondloopen (zooals bijv. een kalkoensche haan kan doen), ronddansen, ronddraaien (met den staart uitgespreid), enz. Igau (of Igo), Mengigau, angstig, hardop droomen, in den slaap ijlen, praten, enz., slaapwandelen, de nachtmerrie hebben, enz. Ihram (Ar.), vloek, banvloek, onwettig, verboden; -- de Mohammedaansche bedevaartskleeding, ook de tijd, gedurende walker die kleeding gedragen wordt en verscheidene verbodsbepalingen behooren in acht teworden genomen. Ija, hij, zij, hat; Ija itoe, hij, zij, hat, daar; dat is, to weten, namelijk; BeriJa, iemand met ija aanspreken, enz. Ija, ja, welja, jawel. Ikal, krul, krullend, golvend. Ikan,visch, (sours ook vooj vleesch); Ikan-ikan, logplankje; Memboewang ikan-ikan, logger. Ikat, bundel, bos, verband, bindsel, omgeving, omwalling,enz.; Mengikat, binden, vastbinden, verbinden, samenvoegen, inbinden, omdijken, omwallen, in jets vatten of zetten, enz. ; Mengikatken, met jets binden, vastbinden, vatten, samenvoegen,verbinden, enz.; Berikatken, binden, in jets vatten, omdijken, omwallen, enz. Pengikatan, waarin of waarmede jets gebonden, aaneengevoegd, gevat, omdijkt, omringd is, enz. ; Ikat pinggang,gordelband,buikband, enz. Ikoet, navolging, in navolging van ; Mengikoet, volger, navolgen, opvolgen, achternagaan, gehoorzamen, onderhoorig zijn, behooren

tot, nabootser, nadoen, tot voorbeeld n amen, enz. ; Berikoetikoet, herhaaldelijk, opvolgend, achter elkander; Ikoetan, voorbeeld, nabootsing ; Perikoet of Pelikoet, volger, gevolg, stoat, INAN. train, enz. ; Pengikoet, volger, nabootser; Pengikoetan, navolging, gehoorzaming, nabootsing. Ikram (Ar.), ear, eerbewtjs, eeren, ear bewijzen. Ikrar (Ar.), bevestigen, toestemmen, belijden, bevestiging, toestemming. I1am, zie Kilam. hang, wag, verloren, vermist zijn of worden, ook verliezen; Menghilangken, wegmaken,verliezen, uitvegen, doen verdwijnen, zoek brengen, zoek maken, enz. flap, gedachteloos, door een plotselingen schrik enz, zijne bezinning verliezen. her, salivatie; Mengiler, salivee~ren, kwijlen, watertanden. Ilea, Mengiles, treden, trappen, fijn trappen, met de voeten malen, door wrjjving fijn maken, enz. (verg. Giles). I1ir, benedenloop eener rivier, de daaraan gelegen streak benedenstrooms; Mengilir, eon rivier enz. afzakken, afvaren, stroomafwaarts gaan, enz.; Ilir, ook keukenwaaier, waaier van gevlochten bamboo, enz. Ilmoe (Ar.), wetenschap, kennis, kundigheden, ook tooverspreuk, tooverformulier. Imam (Ar.), priester, geestelijke voorganger bij den openbaren godsdienst. Imam (Ar.), geloof, godsdienstbelij denis, godsvereering, vertrouwen in God. Imat (Ar.), (of Himat), zorgvuldig, oplettend, met overleg, good, wel, tar dege, ook inborst, karakter, beoordeeling, gevoelen, enz. Imboh (Jay.), (of Imboeh), toegift boven de mast, hat gewicht of hot getal; Mengimboh, eon toegift bij jets doen; Mengimbohken, jets als toegift bij jets geven, enz. Inang, vrouwelijke volgeling, opINAP.

passter, maid van een vorstelijk kind. map (of Inep), Menginap, overnachten, organs den nacht doorbrengen, overblijven, nachtverblijf houden; Menginapken, iemand nachtverblijf verleenen, jets eon nacht laten staan, enz. Indang, Mengindang, wannen, heen en wader schudden in een wan. Indarang, op eene zijde liggen. Indik, Mengindik, hurkend op jets loeren, naar jets toegaan, om plotseling op to springen en to grijpen. hiding, Menginding, op jets loeren, wachten, stil op de loer liggen, stil naar jets luisteren. Indja (Samoan indja), stuipen (bij een kind). Indjak, Mengindjak, treden, nedertreden, trappen, op jets trappen, vertrappen, met de voeten stampen. Indjap, trechtervormige ingang in een fuik. Indjil, evangelic, hat Evangelic. Indjin (ook Indjen), as van eon wiel, ook machjne. Indoeng, lichameltjke moeder. Inga-inga, afgetrokken, distrait, onnoozel rondstarend. Ingar, geraas, lawaai, misbaar; Mengingar, razen, tieren, lawaai maken; Mengingarken, tegen jemand razen, tieren, uitvaren, enz., jets ruchtbaar maken, aan de groote klok hangen, enz. Ingat (of Ingot), denken, zich bewust zijn, bowustheid hebben, zich herinneren, op jets letten, aandachtig zijn, voorzichtig, op zijn hoede zijn ; Mengingat, aan jets denken, zich jets herinneren, onthouden, enz. ; Mengingatken, iemand jets herinneren, op lets attent maken, tot voorzichtigheid aanmanen, enz. ook jets onder hot oog brengen; Ingatan, TRAM. 121 herinnering, enz. vermaning, ook denkbeeld, ~gedachte, oordeel, mooning; Peringatan, herinnering, aandacht, geheugen, aanteekening, iota, enz.; Tanda Peringatan, gedachtenis, souvenir. Inggeris, Engelsch, Engelschman. Inggoe, asa foetida, duivelsdrek,

ook de wijnruit (Ruts graveolens, L.). Ingin, begeeren, wenschen; Mengingin, belust zijn op jets, stork naar jets verlangen, jets begeeren ; Kainginan, Peringinan, wensch, begeerte, belustheid. Ingoes, snot, slum uit den news; Ingoesan, verkouden zijn, den droes hebben. Iii, doze, dit, bier, nu, thans, momentelijk, tegenwoordig, enz. Inja (Bandj.), = ianja, hij, zij, hot, hun, haar. Insja' (Ar.), indien hij gewild heeft. Insja'-Allah ~(Ar.), zoo God moil. Intan (of Inten), diamant. Intik, vlek, spikkel, sproet, puistje. Intil, Mengintil, iemand enz. overal volgen, achterna loopen. Intip, zie Hintip ; ook aanbaksel van rijst. Intit, Mengintit, verstoppen, verbergen, achterbaks houden. Intjar, drilboor ; Mengintjar, met eon drilboor bewerken, boron, enz. Intjar (Bat.) (of Intjer), Mengintjar, mikken, op jets mikken, doelen, enz. Intjoet, scheef, kreupel, mark (van gestalte, enz.), verkeerd (van de uitspraak); Mengintjoet, scheef-, mank-, kreupel gaan, woorden verkeerd uitspreken (ook Mengintjoeti). Ipar (ook Iper), zwager, zwagerin; Periparan, zwagerschap. Iram, verkleurd, van kleur veranderd (van hot gelaat uit verlegenheid, enz.), beschaamd, verlegen, confuus ; Kairaman, schaamte, verlegenheid. 122 IRAS. Iras, uit een stuk, niet gelascht of aaneengevoegd (bijv. eon ijzeren stijl, enz.) ; Mengiras, uit een stuk maken, in een stuk doorloopen, tegelijkertijd jets afdoen, enz. Iran, Mengirau, zich met jets bemoeien, zich voor jets interesseeren, notitie van jets nemen, enz. In, Mengiri, jets wenschen to bezitten, to hebben, to krijgen, wat eon ander reeds heeft, - jets benijden. ?rig (ook Ink) (Jay.), zeef, groote zeef, om gewasschen of gekookte groenten enz. to laden uitdruipen.

Ink, Mengirik, trappen op jets, jets met geweld (door or op to trappen bijv)., door jets heen person of duwen, padi van de aren losmaken door or op to treden, enz. Iring, Mengiring, volgen, begeleiden, vergezellen, ook achter elkander gaan, evenwijdig aan jets loopen, enz., - ook zijde, flank; Iringan, gevolg, begeleiding; Pengiring, volgeling, begeleider; Pengiringan,begeleiding,gevolg, stoet, aanhang; Beriring, achter elkander, jn colonne marcheerend, enz. Iris, afgesneden stuk, schijf ; Me. ngiris, in schijf jes snijden, kerven (van tabak), ontleden (van gevogelte), voorsnijden ; Irisan, wat in schijf jes of stukken gesneden is, die schijven of stukjes zelf, enz. Iroep, Mengiroep (Bat. Soend.), slorpen, opslorpen. Iroes, spaan, houten kooklepel. Isap, Mengisap, zuigen, inzuigen, opzuigen, ujtzuigen, rooken, schuiven, aantrekken (van ijchamen onderling) ; Isapan, wat gezogen, gerookt, geschoven wordt, enz. ; Perisapan, rook-, schuifgereedschap. Iseng, uit verveling jets ter hand ISTI. nemen, doen, enz. ; Iseng-iseng, tot tijdverdrijf zjch met lets amuseeren, enz. Isi, inhoud, vulsel, wat in jets zit of besloten is, gevuld, enz.; Isi negeri, de bewoners eener stad, de gemeente; Isi peroet, ingewanden; Isi roemah, gezin, de gezamenlijke huisgenooten, de bewoners van eon huffs; Isi soerat, de inhoud van eon geschrift ; Isi bedil, de lading van eon geweer; Berisi, vol, gevuld zijn, jets in-houden, bevatten; Mengisi, vulion, laden. Isin (Jay.), beschaamd, schaamte, beschaamd, bloo, bescheiden zijn ; Mengisin-isin, ook Mengisinken, iemand beschaamd maken, enz. Isit, tandvleesch. Isja (Ar.), begin van den nacht, hot tijdstip na zonsondergang, waarop hot avondgebed moot worden

opgezegd. Isjarat (Ar.), gebaar, wenk, teeken; Mengiaiaratken, wenken, door teekens of gebaren jets to kennon geven, enz. Islam(Agama Islam) (Ar.),Mohammedaansch geloof; Orang Islam, Mohammedaan. Isnen (Ar.1, (of Senen), Hari Isnen, de tweede dag (der week), Maandag. Iso, darmen, voornamelijk de kleine darmen waarvan senate enzz gemaakt wordt. Isteri, vrouw, echtgenoote,gemalin, vrouwelijk; Beristeri, gehuwd zijn, eon vrouw hebben, eon vrouw nemen, met eon vrouw gaan trouwen; Mengisteriken, Memperisteriken, eon- vrouw tot zijne echtgenoote maken, tot vrouw nemen; Anak isteri, vrouw(en) on kinderen, huisgezin. Istiadat (Ar.), gewoonte, gebruik Istimewa, voornamelijk, inzonder-. heid, bijzonderlijk, in hot bijzonISTI. der, to moor, zooveol to moor, des to orgor, enz. Istirahat (Ar.), rusten, rustnemon ; Beristirahat,non.actief zijn,geen betrekkingvervullen,rustondezijn. Item (of Item), zwart, donkey van kleur, zwarte, donkere kleur ; Item legam, pikzwart; Itam moeda,donkerblauwzwart; Itam manis,liefelijkbruin; Mengitam, zwart worden; Mengit,amken, zwart maken, zwart verven, enz. ; Itam itaman of Semoe item, zwartachtig, naar hot zwarte zweemonde. Itik, oend. Itil, kittelaar, clitoris (van hot vrouwelijk schaamdoel) ; Itil-itilan, de huig (van de tong). Ja, (uitroep, moestal van aandoening of verbazing) 0, ach, hoe ! Jahoedi, Jood, Joodsch ; Orang jahoedi, Jood. Jaji (Jay.), jongere bloedverwant, jongere brooder of zuster. Jakin(Ar.), ernst, ernstig,overtuigd, overtuiging, oprecht, oprechtheid; Mejakmken, jets ernstig opnemen, met overtuiging opvatten, in alle oprechtheid behandelen. Ja,koet (Ar.), hyacinth, robijn, topaas, saffier, chrysolieth, enz.

Jang, die, dat, wi0, wolke, dewelke, walk, hetwelk, waarvan, ook gebruikt als voegwoord dat on sores als bepalend lidwoord de" of hot". Jani = Ja ini, die, doze, dezelfde. Jatim (Ar.), Woes; Mejatimken, iemand tot eon woes maken, als zoodanig behandelen. JOGIJ. 123 Itoe, die, dat; I.a itoe, dat is, namelijk, to weten, enz. ; Karena itoe, om die radon, daarom ; Itoepon, dat namelijk, dock, mits; Itoelah, die, dat, daarom, juist daarom. Itoeng, Mengitoeng, tellen, natal len, rekenen, berekenen, afrekenen, achten, in aanmerking nomen, enz ; Beritoengan, met elkander afrekonen, over en wader de rekening opmaken ; Itoengan, wat geteld is, de uitkomst, hot resultant van hot tellen, rekenen, enz. ; Peritoengan, telling, rekening, berekening, afrekening ; Ilmoe peritoengan, rekonkunde, cijferkunde, enz. Itsnain, zie Isnen (Ar.). Jaum (Ar.), dag; Jaumoe'lalha, de dag der offoranden, nl. de 300 van d0 maand Dzoelhidjah, waarop men tar gedachtenis aan Abraham eon schaap slacht. Jod jana (ook Oedjana of Joedjana), zoover als men zien kan, de afstand waarop men eon voorwerp nog kan onderscheiden, gezichtsverte. Joenanoe, yolk der Grieken (voor Constantijn). Joesir, (van eon vlieger) losgesch0urd van hot touw en in de lucht met den wind medegevoerd, zwevend, schootgaand, enz. Joeta (Sk.) (of Djoeta), millioen; Sajoeta, eon millioen Jogija (ook Jogja, Sajoeg.a), behoorlijk, betamolijk, gepast, naar behooron, zooals hot behoo-rt, hot is betamelijk dat, enz. J. 124 KA. KAFI. S. Ka (of Ke), na ar, tot, diem ook tot vorming van hot passief en van verbaalnaamwoorden enz.

met hot achtervoeg,sel an. Ka' of Kak (Chin.), lijm (in bladen). Kaabah (Ar.), de heiligo tompel in Mekka. Kaadaan, zie Ada. Kabadjikan, goedheid, deugd, weldaad, goede daad, welvaren, voorspoed. Kabaja, lang jak met lange mouwen en van voren geheel open. Sabajan (of Keba jan), bode, ordonnans, ondergeschikt politiebeambte; Nenek kebajan (aan Mal. hoven), opzichteres over de vrouwen en jonge meisjes, meest eon vertrouwde vrouwelijke bediende van den vorst, enz. Kabar, zie Chabar. Kabir, groot, meerderjarig, oud, machtig. Kabir, Mengabir, eon drijvend voorwerp met eon stok, pagaai, enz. naar zich toe helm. I aboel (Ar.), welgovallig, welgevallen, toestemming,i nstemming, enz. ; Mngaboelken, goedkeuren, goedvinden, bewilligen, aannemen, toestemmen, inwilligen, enz. Kaboeli, Nasi kaboeli, r~jst met vleesch, visch, eieren, specerijen en andere ingredienten toebereid. Kaboeng, hoofddoek, hoofdomwindsel van wit goad, ook eon lengtemaat van 1'/$ vadem; Mengaboeng, zulk eon hoofddoek dragon, met eon kaboeng meten. Kaboeng (Soend.) (of Kawoeng, v ook Enau en Lontar), Borassus flabelliformis, L. nat fam. der Palmae, hooge palmboom, waarvan de bladeren dikwi jls voor papier gebruikt worden, en de palmwijn zoeto suiker oplevert. Kaboepaten (Jay.), regentschap, ook regentswoning, wat door eon boepati beheerd, bewoond wordt, enz. Saboer (ook Lamoer), niet good van gezicht, niet goad kunnen

zien, niet duideljjk ziend, dof, nevelig (van de oogen). Kaboes, flauw zichtbaar, nevelachtig. Kaboet, novel, nevelachtig, mist, mistig, onduidelijk to zien, flauw zichtbaar, niet to onderscheiden, donkey, duister; Kelam kaboet, ook Kalang kaboet, stikdonker, ook verward, door elkander, niet uit elkander to ondersch eiden, enz. Kadal, gras- of tuinhagedis. Sadang, bloedverwant, familieleden van hetzelfde blood. Sadang, wtjlo, pons; Kadangkadang, ook Terkadang, b j wijlen, sours, somtijds, flu en dan, of en toe, bij tusschenpoozon, eon enkelen keen, enz. Kadar, zie Kedar. Kad fang, matten van lange pandan- of bengkoewang-bladeren, ook dek, overtrek, vol (papier) enz. Kadji = Adji on Hadji, zie aldaar. Kadli (Ar.), rechter. Kadoeng, geschied, niet to veranderen; Kadoengan biasa, gewoonte is eon tweede natuur, niet to veranderen. Kadoet, grof matwerk voor zakken, zeilen, enz. Kaedanan (Jay., Soend., Bat.), gek, verzot, dol zijn op. Kafr (Ar.), ongeloovige, niet-mohammedaan, kaffer. KAGA. Kaga (Bat.) (ook Engga), neon, niet. Kaget, schrik, schrikken, ook verstomd, verbaasd, verbluft zijn, staan, enz. ; Mengagetken, doen schrikken, verschrikken, aan hot schrikken maken, enz. Kah, aanhechtsel, dienende om eon vragenden zin to vormen. Kahar, kar zonder veeren, vrachtkar ; Kahar pir, kar met veeren, op veeren. Kahendak, zie Hendak. Kahwa (Ar.), kofne. Kail, hack, vischhaak, vischtuig ; Tall kail, hengelsnoer, lijn om to visschen; Djoeran trail, Kajoe trail, hengelstok; Mengail, hengelen, visschen met eon hengel; Pengail, hengelaar; Perahoe pengail, hengelaarsbootje of -- schuitje.

Kain, doek, geweven stof, lijnwaad, geweven katoen, onderlijfskleed (waarvan de uiteinden aan elkander genaaid zijn, ook Saroeng genaamd) ; Kain pand j ang, zulk eon kleed, dock langer on waarvan de uiteinden niet aan elkander bevestigd zijn; Kain batik, uit de hand beteekende en geverfde kleedjes; Kain t Japan, geverfde kleedjes, waarop do figiiren machinaal zijn aangebracht; Kain kotor, de menstruatie ; Berkain, eon train aanhebben, enz. ; Berkam kotor, menstrueeren, de regels hebben. Kais, Mengais, krabben, krabbelen (zooals bijv. de kippen doen) scharrelen, bijeenschrapen. Kait, (ook Gait), hack, haak aan eon steel, scheepshaak ; Mengait of Menggait, met eon haak grijpen, vatten, naar zich toe balm, door middel van eon haak vasthouden, aanhaken, aanklampen, enteren, ook haken, blijvenhaken, enz. ; Tergait, aan jets blij van haken, vastgehaakt zijn, enz. KAKE. 125 Kaga, a s, zooals, gelijk, evenals, gelijkvormig aan, alsof, enz. Kaga, rijk, gegoed, bemiddeld ; Orang kaja, eon rijke, rijk monsch, ook titel van hoofden ; Kakaj 'aan, rijkdom, rijkdommen, schatten; Kakarjaan Allah, de wonderdaden Gods; Mengajaken, rijk maken, verrijken. Kajah (Bandj.) bij, aan. Kajangan, (of Kah jangan), go. denverbltjf, de hemel der goden, enz. (Verg. Hjang). Kajap (of Kajab), gevaarlijke huiduitslag. Kajau, zwaard of kapmes der koppesnellers; (ook Mandau); Mengajau, koppensnellen, met eon ka,jau iemand hot hoofd afslaan, enz. ; - Menga jau, ook naar jets steken, dat onder water ligt en niet zichtbaar is. Kajoe, hout, houtgewas, boom, balk, enz., ook stuk good (dat om eon plankje gewonden is) ; veal gebruikt in verbinding met benamingen van vole houtsoorten, bijv.; Kajoe mania, kaneel, zoethout, enz.; Kajoe bakar, brandhout.

Kajoeh, riem, roeiriem, pagaai; Mengajoeh, roeien, pagaaien, met eon roei- of schepriem roeien ; Mengajoehken, eon vaartuig door roeien vooruitbrengen, enz. Kajoman, beschaduwd, onder schaduw. Kaka (ook Kakak, Kakang), oudere brooder of zuster; Kakanda, hetzelfde in hoflijken stijl en tegenover vorstelijke personages. Kakak, geschater, gesnater, gekakel ; Mengakak, schateren, hot uitschateren van lachen, snateren, kakelen, enz. Kakanda, zie Kaka. Kakang, zie Kaka. Kakatoea, nijptang; Boeroeng kakatoea, kakatoe. Kake (Jav.,Soend.,Bat.) (of Kakak, 126 KAKI. ook Aki, Kaki), grootvader, oud man, vadertje. Kaki, voet, been, poot, klauw, voetstuk, fondament, ook oen mast van 32 c.M.; Berkaki, met voeten, enz., voeten enz. hebben, op eon fondament rusten; Mengaki, met den voet uitmeten; Kaki kanan,rechtervoet, -been, -poot, enz.; Kaki kin, linker. voet, -been, enz. ; Kaki goenoeng, voet van eon berg; Binatang berkaki ampat, viervoetig dier. Kakoe, stiff, verstijfd, hard, taai, onbuigzaam, ook : lomp, linksch, enz., hardvochtig, niet minzaam, enz. Kakoes (loll.), kakhuis, latrine. Kala, tijd; tijdstip; Ada kale, or zijn tijden, somwijlen, somtijds; Dahoeloe kale, oudtijds; eer. tij ds ; .A.pa kala, ]Dana kale, Kala apa, Kala mane, op welk en tij d, wann eer ; Sedia kale, eertijds, in vroeger tijd; Barang kale, onverschillig wanneer, enz.; Tatkala, toen, ten tijde eat, wanneer, tijdens. Kala of Kala djengking, schorpioen. Kala, strik, valstrik ; Mengala, strikken zetten, met strikken vangen. Kalah (of Kala), verlies, verliezen (zoowel bij hot spel ale in eon gevecht); Mengalah, onderdoen, de verliezende parttj zijn, voor

eon ander de plaats ruimen, aan eon ander geven, wat men eigenlijk voor zich zelf behouden kan, enz. Kalahi, Berkalahi, vechten, plukharen, twisten, in onmin leven met, enz. Kalakian (meest verbonden met maka), voorts, vervolgens, wijders, verder. Kalakoean, zie Lakoe. Kalam (Ar.), pen, schrijfpen, pen KALI. gemaakt van de harde nerven van hot doek of de harige vezels van den aren-palm; ook woord, gezegde, en hot vuil eat bij hot smelten van goud to voorschijn komt. Kalama,ja, eon snort duizendpoot, die stork phosphoriseert, z.g. oorwurm. Kalamari (of Kalamaxen, ook Kemaren), gisteren ; Kalamaren doeloe, eergisteren. Kalang, niet vleezig (van vruchten), rand, versiersol, randversiering (zooals in sommige schrifturen), smalle dijkjes of paadjes langs rijstvelden, ook op eene helling halen, trekken, enz. (Mengalang) ; Kalangan, helling, werf, dok. Kalap, do], krankzinnig, niet moor weten wat men doet. Kalas, strop, waardoor een roeiriem gehaald on vastgehouden wordt. Kalasi, matrons. Kalau (of Kaloe), zie Djikalau, Kalau-kalau, als maar niet, zoo sours, wellicht, indien, ingeval, hot zou kunnen eat, enz. Kaldai (of Kalde), ezel (dier). Kaldoe, bouillon, vleeschnat. Kaleng, blik, blikken, van blik; Barang kaleng, blikken voorwerpen, enz. ; Toekang kaleng, blikslager. Kalenger, in flauwte vallen, hot bewustzijn verliezen, buiten kennis zijn, enz. Kali, rivier. Kali, maal, keer, refs ; Sekali, eenmaal, eons; Sekali-kali, eons, eenmaal, zeer, volstrekt; Sekalian, in eons, in zijn gehoel, heelemaal, alles to zamen, alles, allegaar, enz.

Kalik : Kalik-kalik dalem bad foe, hot achter de moues hebben, niot oprecht zijn. Kalimaja, zie Kalamaja. KALI. Kalimat (Sk.), woord, gezegde, spreuk, formulier, tooverformulier, enz. Kalimbadja (ook Bianglala), regenboog. Kalis, niet blinkend, zonder glens, dof, vuil, met een laag vuil bedekt (van metalen, glas, enz.) ; Orang kalis, nomadische Dajaks (Borneo's Westerafdeeling). Kaliwara (Jay., Soen., Bat.), heimwee, melancholia, heimwee hebben, melancholisch zijn, ziek door stark verlangen of door droefheid, enz. Kaloear, zie Loear. Kaloek, bocht, kromming, kromme lijn, krul, gebogen lijn, enz. Kaloeng, halsband, haisketen, collier; Berkaloeng of Berkaloengan, een halsband, enz. aanhebben ; Mengaloengken, iemand of jets een halsband omdoen, enz. Kaloet, onverstaanbare klanken voortbrengen (van een stervende); ook lever maker, lawaai, gedruisch, goner, rumoer. Kalong, de vliegende herd, een snort vleermuizen. Kamar, kamer ; Kamar bola, biljartzaal, societeit; Kamar mandi, badkamer; Kamar tikoes (zie ook : Roemah tikoes), cal (voorn. in een gevangenis). Kamar (Ar.), mean, ook gordel, sjerp. Kambang, drijven, bovendrijven, zweven, zich zwevend bovenhou. den (zooals gieren, enz. door hat strak uitspreiden hunnervleugels). Kambi, ream (van een dour, enz.), raamwerk, enz. Kambing, gait, schaap; Kambing djawa, gait ; Kambing wlanda, Kambing bin-bin, schaap ; Kambing kibas, schaap met dikken vetstaart. (Verg. Domba). Kamboe, wader ingestort, wader instorten (van een zieke die beKAND. 127 terende was), (zie ook Bentan). Kamedja (Port.), hemd; Kamedja

dalem, onderhemd; Kamedja panes, flanellen of wollen hemd. Kami, wij (met uitsluiting van den aangesproken persoon), sours ook : ik. Kamitetep, aardvloo. Kamoe, gij, gijlieden. Kamoes (Ar.) (Kitab kamoes), woordenboek. Kampak, biji, groote biji, ook roovers, die in gewapende benden hun slag slaan ; Mengampak, vellen, omhakken, met de biji bewerken, ook in benden rooven, plunderer, enz. Kampil, zak, tar bewaring van 't een of ardor, geldzak. Kampit, klein zakje van matwerk, geldzak, enz. Kampoeng, buurt, wijk, dorp, gehucht, bewoonde plek, enz. ; Berkampoeng, in een buurt wonen, verzameld zijn, enz., eon dorp enz, vormen, stichten; Mengampoengken, bijeenbrengen, verzamelen, enz. Kampret, vleermuis. Kanak-kanak, klein kind, kindje. Kanan, rechts, rechtsch, rechter; Sabelah kanan, aan de rechterzijde, rechts ; Tangan kanan, rechterhand ; Menganan, rechts gaan, aan den rechterkant gaan, enz.; Mengananken, rechts later liggen, ook near- rechts overbrengen, enz., rechts aanhouden. Kanda = Kakanda, zie Kaka. Kandang, hok, stal, kraal, insluitin g ; Mengandang, in een hok, stal, kraal, enz. doer; Mengandangken, jets in een hok, stal, kraal, lijst, ream, enz. plaatsen, jets eene ruimte tot stal, enz. geven. Kandara (of Kendara), rijden op of zitten in jets dat zich voortbeweegt; Kendaraan, rijdier, rijtuig, voertuig, wagon, enz. 128 KAND. Kandas, aan den gron d geraakt, gestrand, ook op eon onderlaag liggen (bijv. van jets dat men door wil kappen op eon stuk hout, enz.); Mengandasken, eon vaartuig, schip op den wal zetten, doen stranden, op eon rif of klip doen stooten, enz. Kand jar, Berkand jar, trappelen van ongeduld, ook klikken, ver-

klikken, overbrengen. Kandji, rijstwater, lijmerig afkooksel van rijst, dun, vloeibaar stijfsel; MQ ngandji, kleederen enz. daarmede st jven. Kandoel, bocht; Mengandoel, in bochten opbinden. Kandoeng, zak enz. waarjn jets gedragen woodt; Mengandoeng, lets dragon in eon zak of doek, enz., ook bevatten, inhovden; Mengandoeng anak, zwangor zijn van eon kind, eon kind in den moedersehoot dragon. Kandoeri of Kendoeri, jaarlijksch ofrermaal voor afgestorvenen. Kandoet, Mengandoet, jets in den schoot verborgen dragon, jets in den schoot verborgen, enz. Kang, groote kuip, waterbak, ook toom, breidel, teugel, on verkorting van Kakang (zie Kaka). Kangen, reikhalzend naar iemand verlangen ; reikhalzend verlangen, iemand to zien, enz. Kangkang, wijd uit elkander; Mengangkang of Mekangkang, wijdbeons loopen, staan, zitten, de beenen wijd uir elkander zetten, enz. ; Kelangkang, dQ ruimte tusschen de dijen. Kangkoeng,Ipomaea reptans,Poir. Nat. fam. der Convolvulaceae, eon waterplant,dio veel gegetonwordt. Kanoen (Ar.), regol, voorschrift, wet; Hoekoem kanoen, wettel jke bepalingen. Kantang, (van eon riviermonding, eon zeostraat, enz.), droog bij laag water. KAPA. Kantjana (Jay.) (of Kentjana), goud, gouden. Kantjil, dwerghert, dwergree, klein gazelletjo, (ook Pelandoek). Kantjing, knoop, grendel, klink, sluitmg; Mengantjing, knoopen, grondelen, sluiten, dichtdoen, enz.; Roemah kantjing, knoopsgat. Kantjoet, kleed, doek, enz. dat gedeeltelijk om den gordel en verder tusschen de beenen door gedragen wordt ; stondenlap ; Mengantjoet, hot beonkleed tusschen de beenen door halen, enz. ; Berkantjoet, ook Kantj oetan of Berkant, j oetan, met zulk eon kleed tusschen de boo-

non, met eon stondenlap loopen, enz. Kantong, zak, jaszak, broekzak, losse zak, beurs, suspensoir, enz. Kantor, kantoor, bureau, enz. Kaoek (Bat.) (of Kaok), goschreeuw, tooroep, toeroepen, toeschreeuwen;Kaoekin, iemand toeroepen, toeschreeuwen, enz. Kaoel, (Ar.), woord, plochtig woord, overeenkomst, gelofte; Berkaoel of Mengaoel, eon gelofte doen, zijn woord geven, beloven; Membajar kaoel, eene gelofte vervullen,aan eon geloftevoldoen,onz. Kaoem (Ar.), yolk, familie, vorwanten, ook benaming voor eon ondergeschikt dienaar der moskee, of eon ondergeschikt dorpsgeesteljjke. Kaoes (of Kaos), kous, sok. Kaoet, Mengaoet, bijeenschrapen, bijeenhalen, bijeenrapen, bijeentrekken, enz. (btjv. van geld met de beide armen). Kaoets (Ar.), schoen. Kap, eon touw vastmaken, ook kap, rijtuigkap, enz. Kapa (of Kapa-kapa), los verplaatsbaar dek of schut tegen hot inslaan der golven, (op eon vaartuig), meost van licht materiaal gemaakt, KAPA. Kapak (= Kampak), bijl, aks. Kapal, schip, ook : eelt; Kapal api, Kapal asp, stoomschip, stoomboot ; Kapal lajar, zeilschip ; Kapal prang, oorlogsschip ; Kapal dagang, koopvaardijschip ; Kapalan, eelt, vereelt, likdoren. Kapala, hoofd, kop, boveneind, hot voornaamste, knop, opperhoofd, aanvoerder, woordvoerder, leider, enz.; Mengepalaf, zich aan hot hoofd stellen, aanvoeren, leiden, in eene vergadering voorzitten, enz.; Kapala peraoe, voorste deel, voorsteven van eon schuit; Kapala kain, hoofd, anders beteekend deel van eon kleed; Kapala soerat, hoofd van eon brief; Kapala koeda, hoofd van eon paard, paardekop ; Kapala batoe, stiff kop, stiff hoofdig, koppig; Kapala-soa (Amb. Mal.), negorij(of kampong)hoofd, ondergeschikt aan den radja der negorij.

Kapalang, ontoereikend, onvoldoende, niet genoeg, gedeeltelijk, ten halve, ook verhinderd, belet, enz. ; Kapalangan, verhinderd, belet, gestuit, opgehouden, enz. Kapan, wanneer, als, immers; Kapan hari, onlangs, kortelings, verleden, laatst; Kapan tadi katanja begitoe, en zooeven heeft hij zoo gezegd, dat heeft hij immers zooeven nog gezegd, enz. Kapang, dobberen (van eon vaartuig door windstilte). Kapangan (Bat.), verduistering, eclips, verduisterd. Kapar, wanordelijk door elkander liggend, uit elkander geworpen; Mengapar, wanordelijk door of uit elkander gooien, werpen, enz. Kaparat (Ar.), ongeloovige, (als scheldwoord ook) ellendeling, beroerdeling, nietswaardige, schavuit. Kapan, katoen, katoenplant, GosMALEISCH-HOLLANDSCH. KAPO. 129 sypium indicum, Lam. nat. fam. der Malvaceae; van doze katoenplanten bestaan verscheidene varieteiten, die min of moor goede katoen of wol geven. Kaper (of Keper), nachtvlindertje, uiltj e. Kapi, hijschblok. Kapialoe, zwaarte, koorts in hot hoofd, typheuse koorts, typhus; Kapialoe njaman, geelzucht (ook : Sakit koening). Kapir (Ar.), zie Ka$r. Kapiran, teleurgesteld, teleurstelling ondervinden, verergerd, van kwaad tot erger vervallen, bedorven, verknoeid, verloren, enz. Kapit, helper, dienstdoende begeleider, adjudant. Kapitan, kapitein, gezagvoerder (op eon vaartuig). Kapoe of Kapoe-kapoe, eon watorplant, snort van vrij grootbladig kroos, dat veol in vischvijvers, moron, enz. voorkomt. Kapoek, boomwol, van den randoe- of kapoek-boom (Eriodendrum anfractuosum, D. C. nat. fam. der Sterculiaceae), meest gebruikt tot vulling van kussens en matrassen. Kapoelaga, cardamom (Amomum

cardamomum, L. nat. fam. der Zingiberaceae). Kapoer, kalk, kalkachtig; Kapoer tohor, Kapoer tembok, metselkalk, grove kalk; Kapoer sirih, fijne gebluschte kalk, die bij hot sirih-kauwen gebruikt wordt; Kapoer manta of mentah, ongebluschte kalk ; Kapoer mats, gebluschte, ook onbruikbare kalk; Kapoer wlanda, krijt; Kapoer baroes, kamfer (kalkachtige stof van Barns) ; Mengapoer, kalken, bekalken, witten, met kalk bestrijken; Pakapoeran, kalkbranderij, ook doosje waarin kalk bewaard wordt, kalkpotje in eon sirihdoos, enz. 9 130 KAPO. Kapok, afgeleerd (bijv. van eon kind, dat met vuur speelt en zich leelijk brandt), genoeg hebben, genoeg krtjgen van jets, er zich niet moor aan wagon, enz., leergeld betalen, enz. Karah, aanzetsel (buy, van kalk achter de tanden), vlekken (op bladeren, enz.); Sebatangkarah, iemand die alleen op de wergild is, goon familie heeft. Karam, (van vaartuigen) zinken, verongelukken, vergaan, schipbreuk lijden, (van schrift), ineen loopen, vloeion, ook verderf, in hot verderf raken, enz.; Mngaramken, doen verongelukken, laten zinken, in 't verderf storten. Karamat(Ar.), heilig, wonderdadig, met wonderkracht bedeeld (van eon persoon, gebouw, enz.), heilige plek, heilig graf, graf van eon heilige, enz. Karana of Karana (Sk.), oorzaak, reden, omdat, want, uithoofdo van, tar wille van, voor, dewijl, aangezien, naardien, vermits, enz. ; Karena Allah, om Gods wil, tar wille van God; Karana itoe, daarom, om die reden, enz. Karang, koraal, koraalrif, klip in zee, koraalbank, ook steenachtig aanzetsel; Berkarang, met riffen, met eon steenachtig aanzetsel, enz., eon steenachtig aanzetsel hebben, krijgen, vormen, enz. ; Boenga karang, koraalbloemen; Karang boenga, spons; Pen jakit karang, d e steep, hot

graveel, ook venusziekte. Karang, Mengarang, samonstelion, opstellen, in geschrift stelion, componeeren, eon work enz. schrijven, enz.; Karangan, samenstelling, opstel, geschrift, enz. Karang (Jay.), wat gereed is gemaakt, bewerkt, bestemd, afgopaald, enz. is, om iota to ontvangen, tot lets to dienen,enz.; Karangan, KARP. de piaats onder eon padischuur, die tot bergplaats van brandhout, enz. diem; Pekarangan, erf. Karap, weverskam, kam van hot weefgetouw. Karat, roost; Berkarat, roestig, verroest, verroest zijn. Karbau, (Kerbau, Kebo), buffet, karbouw. Karembong (Soend.), sluier voor vrouwen, vrouwensluier. Karat, guttapercha, gomelastiek, ook naam van den boom (Urostigma Karat en Urostigma elasticum, Miq.); Getah-karat, gom van dozen boom, gomelastiek. Kareta, wagon, rijtuig, enz. ; Berkareta, in eon wagon rijdon, met eon wagon gaan, enz. Karl, kerry, eon gerecht bij de rijst, ook overblijfsel, overschot. Karoean, vast, vastgesteld, zeker, bepaald, duidelijk, enz. Karoeng, zak, grove zak van matwerk, goni enz., ook grof doek, zakkengoed, enz. baal, eon zak, vol, enz. Karoenia(Sk.),gunst,genado,gunstbewijs, gonadegift: geschenk, enz.; Mengaroeniai, iemand begunstigen, begiftigen, eon gunst, go. nade bewijzen, enz. ; Mengaroeniaken, iemand jets als gunst bewijzen, geven, enz. Karoet, verward, in verwarring, door elkander, ongeregeld, ook gevlekt, met krassen of vlekken, pokdalig; Mengaroet, jets slordig doen, afdoen, enz. (bijv. naaiwerk), wartaal spreken, onzin uitkramen, enz. Karpai, patroontasch. Karpati, groote luis, hondeluis, dierenluis. Karpek (of Karepek, Kerpek), mand, reismand, enz. met eon deksel dat or bijna geheol over

hoop sluit. Karpoes, slaapmuts, ook ezelshoofd van eon mast, on goKARS. pleisterde nok van een huffs. Karsik (of Karisik), grof zand, fijn grim, ook de droge bladeren van den pisang. Kartas (Ar.) (of Kertas), papier ; Oewang kartas, papiergeld, bankpapier. Kasa, gags, fijn mousseline. Kasau, smeersel om de huid schoon en fijn to waken ; Mengasai, dit smeersel gebruiken. Kasap, ruig, ruw. Kasar, grof, ruw, onbeschaafd, lomp, ongemanierd, enz. Kasau (of Kaso), rib, dakrib, spanrib, lat, spanlat ; Kasau m lintang, ook rang, panlat, dwarslat, waaraan de dakbedekking wordt bevestigd, enz. Kasi (Mengasi) (Bat.), geven, afstaan, toestaan, inwilligen, bewilligen, toestemmen, enz. Kasih, toegenegenheid, liefde, iemand genegen zijn, liefhebben, beminnen, mogen lijden, van iemand houden, enz. ; Kasihan, toegenegenheid, enz., ook: deernis, medelijden, enz.; Pengasih, mjnnaar, ook toovermiddel, om iemands toegenegenheid, enz. to winnen; Kekasih, beminde, geliefde ; Mengasihi, iemand liefhebben. beminnen, enz., ook iemand begnnstigen,voortrekken; Tarima kasih, dankbaar, dankbaarheid, dank ; Menerima kasih, danken, dankzeggen, dankbaar zijn ; Mengasihani, Mengasihanken, zich over iemand ontfermen, medelijden met iemand hebben, enz. ; Bolas kasihan, deernis, medelijden, enz. Kasip (of Kasap) (Jav.), afgeloopen, op, over den tijd, to last. Kasoer, bultzak, matras, gevulde zitting. Kasoet, Chineesche schoon of pantoffel. Chineesche slof, ook hoefijzer, wielband. Kasoewari, casuaris. KATJ. 131 Kastoeri, muskus. Kata, woord, uitgesproken woord,

gezegde, enz. ; Kata-kata, gezegden, praatjes ; Berkata of Berkata-kata, spreken, zeggen, praten, redeneeren, enz., ook : uitschelden, schimpen, uitmaken, enz ; Mengataken, jets zeggen, uiten, jets van hat eon of ander zeggen, iemand jets onder hat oog brengen, berispen, beschimpen, van iemand jets zeggen, op iemand jets aanmerken, van iemand jets vertellen; Mengata-ngataf, iemand uitschelden, beschimpen, allerlei gemeenheden toevoegen, bepraten, bespreken, enz. Katak, kikvorsch. Kate,, kort, laag, klein, dwergachtig ; Orang kate, een mensch met korte beenen, dwerg; Ajam kate, dwerghoen, Bantamsch hoen. Katek (of Kateak), oksel. Katel (Jay.), aardspin, een snort tarantula. Katela, aardvrucht, eetbare knol, eetbare wortel, een snort aardappel ; hiervan bestaan vale soorten. Kati, gewicht van 11/4 Amst. pond. Katil, bank, sofa, rustbank, ledikant. Katir, vlerken, of aan stokken bevestigde en met een schuit verbonden, aan weerszijden daarvan op hat water drijvende boomen, enz. om haar voor omslaan to behoeden ; Peraoe katir, vlerkprauw. Katja, glas, spiegel; Katja mate, bril; Berkatja, zich spiegelen, in eon spiegel kijken, enz. ; Katja, ook bladzijde van een book, enz. Kat~ak, fier, trotsch, prachtig, heerlijk, levendig, opgewekt, flunk, ook kabbeling van water (bijv. door hat bestaan van een rif); Mengatjak, jets met den voet, met de punt van den voet op 132 KATJ. zijde slingeren, schoppen, enz. Katjang, naam van ~ele soorten van peulgewassen, boon, erwt, peulvrucht, aardaker, enz. ; Katjang bogor, Voandzeia subterranea, Thrs, met gezochte, ondor den grond groeiende zaden; Katjang boentjis, Phaseolus vulgaris, L. de gewone boonen ; Katja,ng djogo, Phaseolus radia-

tus, L. de Indische bruins boonon; Katjang idjo, Phaseolus Hernandesii, Savi en Phaseolus Xuaregii, Zucc. met kleine groans zaadjes; Katjang pandjang, Vigna sinensis, Savi, met lange, rondo peulen; Katjang tanah, Arachis hypogaea, L. de bekende aardakertjes of z.g. apeboontjos, enz. Katjapoeri, middelstuk, middendeel van jets (bijv. van eon huffs, dat aan alle kanten bijgebouwen, enz. heeft), kapiteel van eon kolom of stijl. Katjau (of Katjo), Mengatjau, dooreen roeren, door elkander mengen, door elkander smijten, in de war brengen, enz., ook kletsen, allerlei zottighedon vertellen, als eon gek praten, don mend goon oogenblik stil hebben, verward spreken, enz. Katji (Kain katji), fijn gebleekt wit katoen, shirting. Katjip, schaar om betelnoten door to knippen, betelschaar, ook knijper, nijptang. Katjir, zie Kotjar. Katjoe, catechu, ook (Jay.) : eon mast bij hat koopen van linnengood, enz., = aan do breedte van hot good. Katjoek, vroemd, raar, linksch, enz., met eon vreemden tongval (van de uitspraak) ; Bahasa katjoekan, de taal met eon vreemden tongval. Katjoeng (Jay.), knaap, knaapje, jongen, jongotje, ventje, enz. V KEBA. Katoeng, dobberen, drijven. Katoep, dicht, gesloten, toe, toegedaan, dichtgemaakt; Mengatoep, dicht doen, toe doen, sluiten, dichtmaken, enz. Katok, zie Ketok (Jay.), ook korte brook. Kau, zie A.ngkau. Kawa, kofe; Kawa-kawa, spin. Kawah, groote ijzeren pan, ook krater van eon vulkaan. Kawal, bewaker, wacht. Kawan, makker, metgezel, volgeling, bediende, bends, troop, hoop, ploeg, kudde, school, enz. Kawang (of Tengkawang), Hopea, Rxb. spec. div. hoogo, hars-

rijke boomen, die de bekende Din j ak-kawang of Kawang olio leveren. Kawat, metaaldraad; Kawat besi, ijzerdraad; Kawat tembaga, koperdraad; Soerat kawat, telegram. Kawin, huwelijk, paring, huwen, trouwen, eon huwelijk sluiten, zich in hot huwelijk verbinden, enz., paren (van dieren) ; Mas kawin, bruidsschat aan de bruid ; Berkawin, trouwen, getrouwd zijn, enz. ook : (van menschen) den coitus uitoefenen, (van dieren) paren ; Mengawinken, doen trouwen, uithuwelijken, in den echt verbinden. Kawoel (Spend.), zwam (van den aren- of sagueer-palm). Kawoeng (Spend.), de aren-palm, (zieAren),ook hot blad daarvan,dat toebereid tot dekblad van inlandsche sigaretten wordt gebruikt. Kebabal (of Babal) (Jay.), jonge nangka-vrucht. Keba,j an, zie Kaba, jan. Kebak, vol, gevuld. Kebam, loodkleurig. Kebar, waaier, om eon vuurtje aan to wakkeren ; Mengebar, met zulk eon waaier eon vuur aanmakon. V KEBA. Kebas, min of meer verdoofd,~ook schudding, uitschudding ; Mengbas, uitschudden, schuddend reinigen, uitstoffen, enz. Kebat, uitkloppen, uitslaan, enz. ook : ontwikkelen. Kebek, onordelijk onder elkander, opeengedrongen, vol, overvol, enz. Keben, bamboezen dons, dons van gevlochten bamboe, mend. Keben (Keben-kebes), iets met de vingers uit elkander halen, van elkander trekken, uitpluizen, enz. Kebet, bled, vel (papier, enz.). Kebiri, ~gelubd, ontmand, gesneden; Mengebiri, lubben, ontmannen, snijden; Ajam kbiri, kapoen. Kebit (ook Tjatoet), tangetje om de harm van den beard, enz. nit to trekken. Kebo, zie Karbau. Keboer, Mengeboer, door omroeren troebel maken (van vochten,

waarin bezinksel is). Keboet, scoffer, enz. ; Mengeboet, afstofren, vegen, uitkloppen, enz., ook de muskieten uit de gordijnen van een ledikant verjagen door er met eon bezem, enz. heen en weder to zwaaien. Kbon, tuin, hof, boomgaard, beplant erf, plantage ; Mengebon, een tuin aanleggen, tuinieren, enz. Kebos (of Keboes), zich branden (bij het eten of drinken van heete spijzen of dranken). Kedai, ~winkel, kraam, stalletje; Berkedai, eon winkel houden, openen, enz. Kedang, recht uitgestrekt ; Mengedangken, recht uitstrekken, vellen (van eon pick, enz.). Kedangkang (ook : Kedongkong) beugel over den trekker van eon geweer. Kedep, dicht (van eon weefsel). Zie ook: Kedjap. Seder (of Kadar) (Ar.), hoogachting, waardeering, schatting, beV KEVJ. 133 schikking, voorbeschikking, noodlot, waarde, hoeveelheid, mast, vermogen, macht, enz.; Sakedar, alleen, slechts, alleen maar, naar gelang van, naar evenredigheid van, enz. Kedele, Soya hispida Monch., de bekende Indische soya-boontjes. Kedengkik, vol en been, tot den uitersten graad vermagerd. Kedep (Kedep kedep),knipoogen. Keder, popelen. Kdi, manwijf, een vrouw, die als eon man is en doet, ook een man, die zich als een vrouw kleedt, enz. Kedjai, de ledematen uitrekken. Kedjam, gesloten (van de oogen), bedekt, goedsluitend, geen reten vertoonend, enz., slapen, de oogen sluiten, bedekken. Kedjang, krampachtig stiff (van eon arm of been). Kedjap, knip met het oog, oogenblik ; Berked jap of Ked japkedjap, knipoogen, de oogen open en dicht doen; Sakedjap, eon oogenblikje. Ked jar, Mengedjar, nazetten, vervolgen, enz. Kedjat, steak, stiff; versttjfd (van

eon lichaamsdeel). Kedjen, ploegijzer, ploegschaar, ook wig, houten wig. Kedjer, stuiptrekking, zenuwtrekking; Kedjer-kedjer, stuiptrekken, trekken (der zenuwen). Kedji, slecht, gemeen, laag; Mengedjiken, voor slecht, enz. uitmaken. Kedjoe, keen. Kedjoer, stiff, onbuigzaam, steil (van hear). Kedjoera (of Ked jora), Bintang ked joera, de morgenster. Kedjoet, zenuwtrekking, schok van hot lichaam, enz.; Terkedjoet, schrikken, verschrikken, eon schok door het lichaam voelen, hartklopping krijgen, enz. v 134 KEDO. (door eon plotselingen schrik); Mengedjoetken, iemand doen schrikken, aan hot schrikken brengen, enz. Kedoek, Mengedoek, uitgravon, uitscheppen, uithalen, omroeren, omwerken, enz. Kedoeng, (Jay. Soend. Bat.), holte, diepte in eon rivierbed, ook kolk, draaikolk. Kedoes, damp, walm, wasem ; Mengkedoes, dampen, wasemen (bijv. van gaargekookte rUst). Kedoet = Kedjoet, zie aldaar, ook : rimpel, plooi, votive, enz. ; Kedoetan, op de een a of andere plek van hot lichaam (meestal aan de oogen), zenuwtrillingen voelen, enz. Kedok, masker. Kedongdong, eon hoogo boom, veol in omheiningen aangeplant ; enkele soorten hebben eetbare vruchten, zooals de Evia amara Comm. on de Evia borbonica, Lam. nat. fam. der Spondiaceae. Kekal, bestendig, duurzaam, voortdurend, eeuwig, onvergankeltjk, ook : stiff, bijna goon adorn kunnen halen (van voortdurend lachen buy.), drukking op de maag voelen, enz. (zie Kekel). Kekang, bit, gebit, stang. Kekar, uit elkander, nlet opeengohoopt, niet aaneensluitend, open; Mengekar, nit elkander halon, openen (van de vrouwelijko schaamdeelen buy.); Pe-

ngekar, moederspiegel, instrument om de vrouweljjke schaamdeelen to openen. Kekara, Lablab vulgaris, Savi, nat. fam.der Papilionaceae,slingerplant met eetbare vruchten. Keke1 (Bat.), schudden van hot lachen, daardoor ook ten laatste eon pijnltjke drukking op de maag voelen. Kekep(Jav.), dek,deksel; Ngekepi, met jets dekken, met de armenr u KELA. omklemmen en zoo dekken, onder eon mantel, deken, enz. plaatsen en zoo dekken, (van eon hen hare kuikens) onder de viougels nomen, enz. Kelabang, duizendpoot. Kelabet, bokshoornzaad, fenegriek. Kelaboe, aschkleur, aschkleurig, grauw, grijs, grijsachtig. Keladak, droesem, moor, bezinksel. Keladi, eon Colocasiasoort (Colocasia antiquorum Schtt. nat. faro. der Ariodeae) waarvan de wortelknollen en de jonge bladeren gegeten worden. Kelagepan, naar den adem zoeken, op hot punt zijn van to stikken, het erg benauwd hebben, enz., ook stikken, verstikken. Kelahi, gevecht, strijd, twist; Berkelahi, vechten, strijden, twisten, krakeelen, plukharen, enz. Kelak, aanstonds, zoo met eon, weldra, eons, to eeniger tijd. Kelakat, gevlochten bamboezen raam of zeef, die in eon kookpot wordt geplaatst, om hetgoon daarop gelegd wordt, gaar to koken zonder dit in directe aanraking met hot water to brengen. Kelam, donkey, duister, duisternis, donkere maan ; Kelam kaboet, pikdonker, stikdonker; Mengelam, bij donkere maan visschen, vischvangen met netten, enz. Kelamin, paar, man en vrouw, mannetjo en wijfje, gezin, familie. KQlamboe, gordijn, bedgordij deurgordijn, enz, voorhang; Kelamboe tempat tidoer, bedgordon ; Kelamboe djendela, venstergordijn. Keland j er, kli er ; Boewah Keland j er, kliergezwel ; Kelan-

d,,jeran, klieren hebben, aan kileron lijden, enz. Kelangkang, de ruimte tusschen de dijen. Kelantang (Jay.), touw, waarop KELA. good to drogen wordt gehangen ; toestol, raam, kruis, enz. waarop eon natte huid ter droging wordt uitgespannen, drooglijn, droograam, enz.; Mengelantang, span. non, uitspannen, jets op eon raam of kruis uitspannen om to drogen, enz. Kelapa (00k: Njioer), Cocos nucifera, L. Nat. lam. der Palmas, de cocospalm, ook de vrucht. De voornaamste soorten van dozen bekenden en nuttigen palm zijn Kelapa bali, Cocos nucifera, var. maxima ; Kelapa gading, Cocos nucifera, var. eburnea ; Kelapa idjo, Cocos nucifera, var. viridis ; Kelapa koening, Cocos nuclfera, var. albs; Kelapa poejoe, Cocos nucifera, var. pumila; Kelaps rad,je, Cocos nucifera, var. regia, enz. ; Kelapa ingoesan, jonge cocosnoot met vleesch in zijn eerste vorming ; Kelapa tjoengkilan, idem, met week vleesch ; Kelapa telinga kambing, idem, half rijp ; Kelapa gontjang, idem, waarvan hot water bij schudding hoorbaar is; Kelapa bergigi balang, idem, waarvan de voet zwart begint to worden ; Kelapa toeba, idem, good rijp ; Kelapa koetai, idem, met droge bast ; Kelapa poean of Kelapa dimakan boelan, idem, waarvan hot vleesch brijachtig of klonterig is ~(veel als lekkernjj gebruikt) ; Kelapa hidjau, fang toenggal, eon eenige cocosnoot aan den koif zittend (als toovermiddel to gebruiken). Kelapir (of Kelaper), de zaadballen, testiculi. Kelar, kerf, yore; Mengelar, kerven, vorm in jets trekken. Ke1at, schoot, bras, (scheepsterm), Mengoeloerken kelat, den schoot vieren : Menarik kelat, den schoot aanhalen. Kelder of Kerder : (Mol. Mal.), KELI. 133 jenever-kist, ook : idem-flesch.

Keleboe (Jay. Bat.), vergaan, omslaan, zinken, verongelukken (van eon vaartuig). Keleboet, vorm, leest. Keleh (Mengeleh), zijwaarts kijken, van ter zijde kijken. Kelek, oksel ; Mengelek, onder den oksel wrijven, onder de vleugels (van eon haan bijv.) wrijven (om hem tot vechten aan to sporen), ook jets onder den arm op de heup dragon, enz. Kelembak, rhabarber. Kelemboeng, (zie ook Kemboeng), opgezet, gezwolien, luchthoudend, opgeblazen, blaas ; Ke. lemboengan, blaas, de blaas. Kelenaoemoer, schilfers op 'thoofd, roos. Kelemping, slap, slap neerhangend (vanes de borsten eener vrouw), Kelempingan, kleme glazen blaasbellen (kinderspeelgoed). Kelenengan (Jay.), muziek maken op koperen slaginstrumenten, ook tokkelen, (op eon piano, enz.). Kelenger, zie Kalenger. Kelentang, vrucliten van den Kfor-boom (Moringa polygons, DC. nat. lam. der Moringeae), die veel als grooms worden gebruikt. Keletik (of Keletek), Keletikan, spartelen, (als eon garnaal op 't droge, enz.), Kelentit, kittelaar, clitoris. Kalewang, inlandsch zwaard, houwer, lang hakmes, Babel. Keliling, zie Koeliling. Kelim, zoom, smalls zoom aan eon kleed ; Mengelim, zoomen, eon zoom aan eon kleed zetten, naaien. Kelindan (of Kelinden), koord zonder eind tot hot drijven van eon spinnewiel, enz. drijf koord, drijfriem. Keling, de kust van Coromandel; Orang keling, Klingalees. Kelingking, pink. Kelinting, bel, rinkelbel, schelletje, 136 KELI. klokje, enz., (ook Kelintingan). Kelilip (Kelilipan), stof, enz. in de oogen krijgen. Kelintji, konijn, ook hags. Kelip, hot knippen van de oogen, hot knipoogen, ook hot flonkeron, glinsteren vanes de oogen, vonk, glinsterlng ; Kelip kelip, flikkeren, (van eon vlam buy.), onop-

houdelijk openen on sluiten (der oogen), beurtelings flikkeren on donkey zijn (zooals bij eon vuurvlieg), enz. Ke1ir (Jay.), scherm bij wajangvertooningen. Keliroe (Jay.), verkeerd, font, in de war, dwaling, vergissing. Kelisar (of Kelisal), mat, vloermat, voetmat (waarop men de voeten afveegt). Kelit, Berkelit, zich achter jets verbergen. Keloe, stow. Keloeh, zucht, ook ring, die door den news van eon bufrel of rund gehaald wordt, om hot dier beter to kunnen beheerschen ; Mengeloeh; zuchten, diep ademhalen. Keloek, bocht, kromming; Berkeloek, Mengeloek of Mengkeloek, eon bocht hebben, eon bocht maken, zich buigen, enz. Keloempoek,opeengehoopt,opeenhooping, vereeniging, verzameling, enz. ; Berkeloempoek, opeengehoopt zijn, enz. btj troepen of groepen, btj scholen, enz. Keloeng, buiging, bocht, kromming (van buigzame voorworpen als rotting, enz.) ; Mengeloeng, ombuigen, zich buigen, kromtrekken, enz. Keloepoer (Keloepoeran), spartelen, stuiptrekken (bijv. van eon geslachte kip). Keloeroek, gekraai, kraaien (van eon haan). Keloewek, do vrucht van den Poetjoeng(Pangium edule, Rwd.) KEMB. die voel in toesptjzon bij de rijst gebruikt wordt. Keloewih Artocarpus incisa. L. Nat. fam. der Artocarpeae, de broodboom. Kelongkong, de nog zachte dop van eon cocosnoot, die door eon eekhoorn, enz. uitgehold is. Kelontang, rammelaar, enz ; Ke= lontangan, rammolen, met rammelaars enz. levon maken, ook ledig rondloopen, drentelen, slentoren, enz. Kelontong, rammelaar, ook Chineesche rondyonter, marskramer, rondgaand koopman, die zijne komst door zulk eon rammelaar

aankondigt. Ke1or, Moringa polygons. DC. Nat. fam. der Moringeae, middelmatige boom, wiens vruchten (zie Kelentang) en bladeren veel gegeten worden. Kemam, Mengemam, jets in den gosloten mond houdon. Kemamang (of Kemang), dwaallichtjes, beschouwd als geesten. Kemanakan, zusters kind. Kemaroek, hongerig, voortdurend hongerig zijn, vaak naar eten verlangen, enz. (zooals dikes jls met pas herstolde zieken hot geval is). Kembali, zie Komball. Kemban (Jay.), (of Kemben), dook der vrouwen, om or den boezem mode to bedekken,smal,lang kleed dat over de borst gedragen wordt. Kembang (ook Boenga), bloom, ook open, geopend, uitgospreid ; Berkembang, bloemen dragon, gebloemd zijn ; Mengembang, zich openen, openen, uitspreiden. Kembar, aan elkander gelijk zijn en b j elkandor behooren (van twee of moor taken), tweeling, span, dubbel, enz. Kemboeng, opgeblazen, opgezet, gezwollen (van de buik). Ikan L KEMB. kemboeng, eon snort gewildo zeevisch. Kembok (of Kobokan), koperen vingerkom, koperen waschkom, waarin de vingers bij hot eten gewasschen wordon, enz. Kemeh, urine ; Berkemeh, urjneeron. Kemeloet, beslissend oogenblik, crisis. Kemen jan, zi a Men j an. Kemiri, Aleurites triloba Frst. Nat. fa,m. der Euphorbiaceao, hooge boom, die de wolbekende in vole spijzen gebruikt wordende noten geeft. Kemis (Hari~k mis) (Ar.), Donderdag; Ma1em kemis, de nacht van woensdag op Donderdag, woonsdagnacht. Kemit, wachtor, wader, wachtvolk. Kemoedi, roor (van eon vaartuig), kolf (van eon geweer). Kemoedian, daarna, vervolgens,

naderhand, later, na, voorts, enz. Kemoekoes, Cubeba offlcinalis, Miq. Nat. fam. der Piperaceae, staartpeper, cubebe. Kemoel, dek, dekkleed, deken; Berkemoel, Kemoelan, eon deken gebruiken, omhebben, enz. Kemoening, Murray a sumatrana, Roxb. Nat. fam. der Aurantiaceao, middelmatige boom met geurige bloemen en goad hout. Kemoer, Kemoer-kemoer, Berkemoer, den mond spoelen. Kemoeroep (of Kemoereb), voorover op den bulk liggend, - liggen, enz. ; Berkemoeroep, op den bulk liggen, kruipen, enz. Kemoet, zuiging; Mengemoet, lets in don mond houden, aan lets zuigen, enz., ook zich openen on wader sluiten (zooals (bijv. de aars van eon kip). Kemol (Kemol-kemol), op en neergaan (bijv. van de kaken bij hot eten). Kempelang (Bat.), (of Kemplang), J KENA. 137 Mengempiang, met eon stuk hout, enz. slaan, ranselen, afrosson, enz., ook iemand lets ontfutsolen, of handig waken, bedriegen, enz. Kempes, ingevallen, ledig, geslonken, plat (bijv. van de borsten eener vrouw, eon blaas, enz.). Kempis, Berkempis-kempis,een fluitend geluid doen hooren (bijv. van iemand, die hard geloopen hoeft), buiton adorn zijn. Kempoeng, ingevallen (van de wangen buy, van iemand die goon tanden moor heeft). Kempoengan, de blaas, de onderbuik. Kena, geraakt, getroffen, aangedaan, enz., raken, treffen, aandoen, enz., ook; juist, passend, enz., en kennen, mogen, mogelijk ; Mengenaken, iemand jets aandoen, iemand met jets aanraken, raken, treffen, enz.; Men anal, iemand door lets doen raken, treffen, enz.; Terkena, gotroffen, door den duivel bezeten, enz. Kenal, kennen, herkennen; Mengenal, kennen, bekend zijn met, herkennen; Mengenalken, doen

kennen, zich doen kennen, herkennen, enz. ; Kenalan, bekonde, kennis ; Berkenalan, kennis maken; Mengenali, iemand of lets herkennen ; Pengenalan, herkenning, kennismaking, enz. Kenan, behagen, welbehagen, welgevallen, instemming, goedkeuring ; Berkenan, welbehagen scheppen, good vinden, goedkeuren ; Mengenanken, jets goedvinden, in jets behagen s cheppen, lets goedkeuren, enz. ; Berkenan, behagen, welgevallen, goedkeuring, enz. Kenang, herinnering, verlangen ; Terkenang, Terkenangken, zich herinneren, enz. Kenanga, Cana,nga odorate, ilk. v 138 KENA. nat. fam. der +A.nonaceae, hooge boom met gezochte, welriekende bloemen. Kenantan, geheel wit; A jam kenantan, eon witte haan met witte pooten. Kenapa, waarom, waarvoor, waartoe. Kenari, Canarium commune, L. nat. fam. der Burseraceae, hooge boom, met de bekende amandelachtige vruchten. Kendaga, houten kistje, kleerenmand, valies. Kendak (Jay.), minnaar, minnares, persoon, met wien men eon ongeoorloofden, geheimen omgang heeft, boel, hoeleerster; Berkendak, minnehandel drijven, zich dan overspel schuldig maken, met iemand van eon andere kunne geheimen omgang hebben. Kndali, toom, bit, gebit; Kendali doers, inlandsch gebit voorzien van scherpe stekels of punten; Kendali katiip, gewoon, effen, in hot midden buigbaar go. bit, trens, enz. ; Tall kendali, leidsel, teugel. Kendang, trom, Maleische trom. Kendati (Bat.), last staan dat, al is hot ook, ofschoon, ztj hot ook, enz. Kendi, aarden waterkruik. Kendiri, zelf, alleen, persoonlijk, enz. Zie vender Sendiri. Kendit (Jay.), buikband, buikriem, enz., ook : moot, in druksel (in eenig lichaamsdeel, bijv. den arm,

waaromheen eon touw stevig gebonden is geweest), en eon als eon band rondloopende vlam in hot hout eener krisscheede. Kendjar (ook Ngatjeng), staan, in erectie zijn (van hot mannelijk lid). Kendoeng, Mengendoeng, sets in eon doek of zak dragon. Kendor, slap, los, traag, niet gespannen, niet vlug, langzaam, niet bij de hand, enz. ; Kendorin, KENT. Mengendorken, vieren, langzaam laten gaan, ontspannen, slap (los) maken, ontbinden, enz. Kengkang, Berkengkang, Mengengkang, op den rug liggen met eon been uitgestrekt on hot andere opgetrokken. Kengkeng, gekef, ook de positie van eon hond, bijv, die bij hot urineeren eon poot optilt; Mengengkeng, keffen, schel blaffen, ook een poot oplichten (als eon hond bij hot urineeren). Kening, wenkbrauw. Kenta, maagd, jong meisje, ook kauwen, wat voor hot kauwen bestemd is; Sirih sakenja (of Sirih satampin), eon klaargemaakte betelpruim. Kenjam, Berkenjam, met de lippen smakken (bijv, b j hot proeven van wijn, enz.). Kenjang, verzadigd, vol, genoeg hebben, zat zijn van iota ; Kakenjangan, overvol, oververzadigd, moor dan genoeg hebben; Mengenjangken, verzadigen, genoeg doen krijgen of hebben, enz. Kenjat, kleverig, plakkerig, enz. ook eon gevoel hebben alsof men krimpt, verkleumen. Kanji, kleinzeerig, teeder van gestol, licht vatbaar voor ziekte, gevoelig voor koude, enz. Ken joet. Mengen j oat, zuigen, op lets zuigen, enz. Kenong, eon koperen slaginstrument behoorende bij den gam~lan, Kantal (of Kental), dik, lijmig. niet dun, niet vloeibaar, gebonden, gestold; Mengentalken, doen stollen, dik, brijig maken. Kentang, aardappel. Kentara, zie Ketara. Kental, zie Kental.

Kental, Mengentel, onophoudeltjk zuigen, aan de borst zitten Kentet (ook Kantet), aan elkanenz. (van eon kind). V KENT. der verbonden, vastzitten (zooals parende honden), aaneengeschakeld, enz. Kentjang (ook Kentjeng), strak, gespannen, stijfgespannen, stijfaangehaald, stevig bevostigd, hard, stiff, stevig, stork ; Mengentjang, aanwakkeren, in hevigheid toenemen (van den wind), ook strong zijn, strong optreden, enz. strong op jets aandringen ; Mengentj angken, stij f aanh aion, good vastmakon, stevig binden, enz. ook strong optreden en maken, dat jets vlug afgedaan wordt, jets bespoedigen, verhaasten, iemand aansporen om jets viug of to doen, enz. Kentjeng (Jay.), comptant. Kentjeng, groote ijzeren of koperen kookpan, ook Chineesche drilboor. Kentjing, urine, pis, ook pissen, wateren, urineeren; Berkentjing, wateren, enz. ; Mengentjingi, jets of iemand bepissen ; Terkentjing-kentjing, onwillekeurig pissen (buy. bij groote vrees, enz.) ; Pengentjingan, blaas, pisblaas. Kentoet, veost, wind; Berkentoet, eon veest, eon wind later, Mengentoetken, jemand beveesten, enz. Kepal (of Kepe1), de gesloten hand, vuist, wet in eon vuist gesloten, gokneed wordt, kluit, klont, enz. ; Mengepel, de hand tot eon vuist samentrekken, jets in de vujst houden, jets tot eon kluit, klont, bal, enz. knoden; Mengepalken, iemand de vuist toonen, de vuist order den news houden, enz. Kepang, vlecht, vlechtwerk van bamboo; Mengepang, vlechten (van hear), ook vlechtwerk maken van reopen bamboo, enz. Kepe (of Kepek), uit elkander halen, plukkon, enz. ook afschilforon, in schilfers afbladeren, enz. v KEPO. 139

Kepek (Soend.), reismand of dons van de schutbladoron van eon palmsoort en van bamboo en rotting gemaakt. Kepeng, halve ~duit, halve cent. Kepengin (of Kepingin), naar jets verlangen, trek, lust in jets hobben, behoefte gevoelen naar, be. lust zijn op, enz. Kepet, vuil, (van iemand, die eon groote behoefte doet, zonder zich daarn a to wassch en) ; Mengepet, do billen riot afwasschen na hot doen eener groote behoefte. Kepi1, vlak bij of tegen lets aan, zij aan zij, enz. ; Mengepilken, dichtbij brongen, aan jets later rakon, aansluiten, enz. jets vlak bij jets vastleggen, moron (van vaartuigen), enz. Keping (Mol. Mal.), center, geld. Kepit (ook Kempit), gekiomd tusschen den arm on hot lijf, order den arm gedragen, enz.; Mengempit, jets order den arm tegon hot lijf gedrukt dragon, enz. KKepiting, krab, zoetwaterkrab. ep ek, dobbelpartij, dobbelspel, ook slag met de vlakke hand of met jets plats, mop, enz. ; Mengeplek, dobbelen, zich aan hazardspolen overgoven, enz., ook met de vlakke hand slaan, eon mop geven, met jets plats slaan, enz. Kepleset, uitgegleden, enz., zie Pleset. Kepoel, dicht, dik opeengepakt, in kolommen opstijgend (van rook), rookkolom, enz. ; Mengepoel, als eon rookkolom omhoog stijgen, in dichto kolommen opstijgen, enz. Kepoeng, kring om lets heen, omsingeling, enz. ; Mengepoeng, omringen, omsingelen, omgeven, insluiten, belegeren ; Pangepoengan, omsjngoling, belegering, insluiting, enz. Keponakan, reef of nicht, broersof zusterskind. 140 KEPO. Kepot, in elkander gedraaid, gefrommeld, samengeploojd (van den mond), enz. Kepret, lets van zich afschudden, enz.; Mengepret, Mengepretken,iets sprenkelen,tegen remand aan sprenkelen, van zich afschudden, door schuddon van zich af-

goojen, enz. (zooals eon bond bijv. die nit bet water komt, dit door schudding wag doet). Kera (ook Mon jet), aap. Keraboe, inlandsch oorhanger, oorbel, oorknop. Kerak, oproeping, ook twist, gotwist, gevecht, vechten, twisten, enz. ; Mengerah, twisten, twist zoeken ; Mengerahken, oproepen, bi jeenroepen, verzamelen, (van ondergeschikten tot bet verrichten van eenig work). Kerak, aanbaksel, korst (van rijst in eon pan), ook aanzetsel, vuil, roost, enz. ; Berkerak, eon aanbaksel aanbrandsel hebben, ook vuil, roestig, enz, zijn. Kerakal, grind, kleine rolsteenen, enz. (meest gebruikt voor bestrating, enz.); Hoekoeman kerakal, politiestraf, ten arbeidstelling aan de publieke werken (waaronder ook hot verzamelen en aanbrengen van grind, enz.). Kerakap, do harde schutbiaderen aan sommige planten of boomen, enz. Keramas, hot hoofd met bog schoonwasschen, de, baron reinigen met bog, enz. Koran (of Karen), komfoor, test. Kerandjang, gevlochten wand, pakmand, korf, schanskorf, enz. Kerang, schelpdier, mossel. Kerangkang, eon snort kleine krab met range pooten. Kerangkeng, hok, kooi, met stevige, eenigszins van elkander staande tralies afgeschoten ruimte, enz. (voor gevangenen, wilde dieren, enz.). KERE. Kerani, schr, jeer, geheimschrijver, Chin. schrijver of boekhouder. Kerap(of Kerep), dikwerf, dikwijls, vaak, herhaaldelijk, telkens, dicht op elkander, dicht aaneen, enz. Keras, hard, vast, stevig, stork, hevig, straf,~ strong, geweldig, enz. ; Mengerasi, dwingen, goweld aandoon, alle krachten tot jets aanwendon, lets met alle kracht aanvatten, enz., ook strong zijn, iemand strong behandelen, enz. ; Mengerasken, jets vast, hecht inaken, vast aan lets- houden, veal work van jets maken,

met geweld lets bevorderen, waken, dat lets gedaan wordt, enz., ook met stronghold optreden, enz. Kerasan (Jav.), (ook Betah),ergens kunnen aarden, zich opzijn gemak gevoelen, bet er kunnen uithouden, enz. Karat, snede, kerf, afgesneden, stuk, brok, deer; Mengerat, kervon, afsnijden, in stukken verdeelen. Kerawang, a jour bewerkt, open snij- of kant- en naaldwerk. Kerawit, aarswormen. Kerd, a, arbeid, work, bezigheid, handeling, verrichting, bedrijf, feast, feestviering; Bekerdja, werken, arbeiden, in dienst zijn, jets doen, feestvieren, enz.; Mengerdjaken, aan lets bezig zijn, aan jets werken, arbeiden, lets verrichten, bearbeiden, ten uitvoer brengen, doen werken, aan hot work zetten, enz. ; Pakerdjaan, work, arbeid, dienst, bediei1ing, ambt, load, handeling, enz. Kere, voorhang van dunne bamboolatjes die evenwijdig aan elkander verbonden, eon snort van doorzichtig scherm vormen, veal gebruikt voor woningen in de plaats van zeilen. Keredong, zie Kerodong. Kerak, hijschblok, katrol, taker; V V KERE. Mengerek, met een katrol ophijschen, optrekken. Kerem, op jets zittend, - broedend; Mengerem, broaden, bebroeden. Keremeki, schilfers op hot hoofd, roos; Keremekian, roos, schilfers op hat hoofd hebben. Keremi, aarsmaden, kleine ingewandswormen; Keremian, ingewandswormen hebben, door ingewandswormen geplaagd zijn. Kerempoeng, de onderbuik tar hoogte van de blaas. Kereng,streng van uiterlijk, strong, norsch, ruw, ongemakkelijk, ontzag inboezemend, enz. Kerenjoet, knarsen van de tanden, enz., ook: pijnlijke zenuwtrekking. Kerepek, mand, reismand, valies. Kerepot, hot knappen der vingers bij hot trekken daaraan; Kere-

potin, de vingers laten knappen. Keret, hard over jets strijken, Keretan api, zwavelstok, lucifer, (verg. Geret). Kereta, zie Kareta. Kerik, Mengerik, krabben, of krabben, afschrappen, radeeren, enz. ; Kerikan, schrapsel, of krabsel, enz. Kerikil, kleine keisteenen, (verg. Kerakal). Kerindjal, de moron. Kering, droog, dor, enz.; Mengeringi, droogleggen, hot water of laten loopen, enz. ; Mengeringken, drogen, droogmaken; Kekeringan, uitgedroogd, droog geloopen, verdroogd, enz. Keringet, zweet, transpiratie, uitwaseming, wasem, enz. ; Berkeringet, zweeten, uitwasemon, enz.; Birang keringet; mode hond (uitslag). Kerintil, in bossen, in trossen, in groepen bijeen zijn, neerhangen (bijv. vruchten aan eon boom). Kerinting (ook Kelinting on V KERO. 141 Kerintjing),Kerintingan,schelletjes, belletjes. Kerip, knappend, krassend geluid, geknaag ; Mengerik, knagen, knabbelen aan jets (van muizen, onz.). Keripik, dunne, platte, rondo schijf jes van fijngestampte visch, garnalen, vruchten, enzz die als toespijs bij de rijst of als snoeperij gegeten worden. Keripoet, gerimpeld, vol rimpels Keris(Jav.Soend.), de Indische dolk. Kent, krassend geluid, gekras, geknars. Keriting, gekroosd, (van hot haar), gekruld, in krull en, kroesharig ; Ramboet keriting, kroeshaar, gekruld haar. Kerintjing, zie Kerinting. Kerling, Mengerling, even tai zijde, zijwaarts kijken, lonken, eon lonk toewerpen. Keroeboeng, in menigte bijeen, opeengehoopt, opeonhooping; Mengeroeboeng, in menigte naar jets toe gaan, samenstroomen, enz.; Mengeroeboengi, lets in menigte omringen, bedekken, enz.

(zooals eon zwerm bijen op eon vrucht, enz.). Keroeboet, met zijn volen op jets aanvall en, jets a anpakken, enz. ; Keroeboetin, iemand met zijn velen, lastig vallen, hinderen, aanvatten, aanvallen, enz. Keroejoek, gekraai, kraaien (van eon haan). Keroeng, holte, uitsnijding, uitholling (bijv. van eon lapel, enz). Keroepoek, toespijs bij de rijst (als Keripik), ook gemaakt van in dunne korte reepj es gesneden buffet- of runderhuiden. Keroet, rimpel ; Mengeroet, rimpelen, fronsen, inkrimpen, ook eon trekkend, rekkend geluid voortbrengen; Berkeroet, gerimpeld, vol rimpels zijn. Keroewan, zie Karoean. 142 KERO. Keroh, valsch, gemeen, slinksch, bedriegelijk van aard. Kerojok, Mengerojok (Jay.), in menigte met ztjn velen op jets aanvallen,iemand aanpakken, enz. Kerok, roskam,~ook eon krabbend geluid; Mengerok, krabben, afkrabben, roskammen. Kerokot (ook (slang), postelein. Keromong, koperen potvormig slaginstrumenten met knop. Kerong, loensch, scheef van go. zicht. Kerongkong (ook Rongkong, Kerongkongan en Tenggorokan), slokdarm. Kerontjong, rinkelbel, schelletjes, enz., ook guitaar, guitaarspel, gotingel op eon guitaar. Kerosang (Atj. Mal.)., borstspeld (in den vorm van eon tak, enz. zooals vole ml. vrouwen dragon). Kerosok, ritselend, schuifelend goluid, ook de onderste bladeron der tabaksplant ; Mengerosok, ritselen, schuifelen. KerotJok, kletteren, ratelen (van kleine vallende of geschud wordende voorwerpen, bijv. hagels). Zie ook Kerojok. Kerpati, groote veeluis, hondeluis. Kesak, Mengesak,opschuiven,opKchikken, op~ zijde schuiven, enz. Kesa1, zie Kese1. Kesandoeng, tegen lets met den voet gestooten, - aangeloopen, gestruikeld, met den voet tegen

jets aanloopen, over jets heon struikelen, enz. Zie Sandoeng. Kesat, ruw, niet glad, stroef, ruig. Kesel, vermoeid, afgemat, zich vervelen, hot land hebben, zich orgeren, jets moods, zat zijn; Mengeselken, iemand hot land opjagen, ergeren, nijdig maken, enz. Keset (ook Beset), Mengeset, villen, stroopen, hot vol afstroopen, van do opperhuid ontdoen. Kesiap (Kesiapan), erg schnkken, door schrik bevangen (b jv. door V KETI. hot zien van jets spookachtigs, enz.). Keskoel, otensbakje, ook beker, drinknap. Kesoema (of Koesoema) (Sk.), bloom (ook in figuurlijken zin). Kesoemba, Carthamus tinctonus, L. Nat. lam. der Compositae, middelmatige boom, die eon roods verfstof levert. Kesot, Berkesot, ook Mengesot (Jay.), voortschuiven op den grond enz., schuiven (op zijn derriere, zooals kinderen doen, die nog niet good loopen kunnen, enz.). Kesrah (of Kesra) (Ar.), hot Arab. schrijfteeken voor den i-klank. Ketam, schaaf, ook krabbe, kreeft ; Mengetam, schaven, met do schaaf bewerken. Ketan, Oryza glutinosa, Lour. Nat. lam. der Gramineae, eon aan kleefstof rijke rijstsoort, waarvan verscheidene varietoiton bestaan. Ketar (Mengetar), beven, rillen, schuddon, sidderen. Ketara, gebleken, blijkbaar, duidelijk, zichtbaar, aan den dag gekomen, blijken, enz.; Mengetaraken, doen blijken, laten zien, openbaren, duidel ijk maken, aan den dag brengen, enz. Keteak, oksel. Ketel, ketel. Ketela, zie Katela. Keteng, eon klem beetle, ook eon halve duit of halve cent; Ketengan, bij beetjes, bij kleine hoeveelheden (verkoopen, enz.). Keti (Sk.), honderdduizend, hon. derdduizendtal. Ketik, Mengetik, van zich of knippen, afstooten, enz. (bijv. met den

duim en eon der vingers, die na samengebracht to zijn, tegen jets aan worden, geknipt). Ketil, moeilijk, lastig, veryelend, langwijlig (van eon fijn work bijv.). Ketimoen, komkommer, augurk. Keting, gedeelte van hot been V KETI. boven den hiel tot aan de kuit; Oerat keting, Achillespees. Ketip, oogknip, -- ook een dubbeltje (Jay.); Mengetip, knipoogen, met de oogen knippen, ook heel fijn met de~nagels knijpen, enz. Ketir (of Ketar), min of moor tans of wrang (vergel. Getir). Ketjambah, uitgeloopen kiem van erwten of boonen. Ketjap, inlandsche sofa, sofa. Ketjap, smakkend geluid, gesmak, ook gezegde, enz. ; Mengetjap, onder hot eten smakken, een smakkend geluid maken. Ketjapi, harp, luit, ook naam van een vruchtboom. Ketjele (Bat.), teleurgesteld, verlegen, beschaamd, gefopt zun, zich in zijne verwachting bedrogen zien. Ketjil, klein, goring; A.nak ketjil, een klein kind ; Oewang ketjil, kleingeld, pasmunt ; Roemah ketjil, klein huffs, huisje; Hati ketjil, kleinmoedig, beangst, bevreesd, angstig ; Ketjil hats, geraakt, nudig, kwaad, geergerd zijn, jets kwalijk nemen, enz. ; Mengetjilken, kleiner maken, verkleinen, verminderen, reduceeren ; Mengetjilken hats, orgernis aanbrengen, ergeren, enz., ook bang, beangst, ongerust maken, enz. Ktjiwa (Jay.), teleurgesteld, beschaamd, verlegen, enz. ztjn, bot vangen, een koopje snappen, enz. Ketjoeboeng, amethyst, ook Datura alba Nees. nat. fam. der Solanaceae, eon plant in Indie, welbekend om hare bedwelmende eigenschappen. Ketjoet (Jay.), zuur, ook wrang. Ktjoewali, uitgezonderd, behalve. behoudens, tenzij ; Mengetjoewaliken, uitzonderen, met jets een uitzondering maken. Ketoek, koperen potvormig slag. instrument (met eon knop), be-

hoorende bij den gamlan. KIJA. 143 Ketoel (Jay.), bot, stomp, ook door kramp samengetrokken (van pezen, enz.). Ketoembar, korianderzaad. Ketoembe, kleine schilfers of roos op hot h oofd. Ketoemboehan, de pokken, kinderziekte. Ketoepat, rust in van kokosbladeren gevlochten zakjes gaargekookt. Ketok, slag, kiop, tik, gekakel (van een kip) ; Berketok-lretok, kakelen van eon kip; Mengetok, op jets kloppen, met de knokkels van de hand op jets slaan, tikken. Kewan, diet, boost; Kewan (Mol. Mol.), bosch ; Kapalakewan, boschwaohter, opziener over de bosschen. Kewat, bij de hand, snibbig, den mond good kunren roeren, enz. Kiai, oudje, vadertje, titel voor bejaarde on hooggeeerde mannen, enz., ook van leeraren van priesterscholen en van godsdienstonderwijzers. Kibar, Berkibar, wapperen (van vl aggen), fladderen, klapwieken, zweven (van vogels). Kibar, Mengibas, met jets (buy. eon doek, eon bezem), heen en weder zwaaien, met jets tegen jets slaan, ook kwispelstaarten. Kiblat (Ar.), streek, hemelstreek, kant, zijde, (voornamelijk) de streek, waarin de heilige tempel to Mekka gelegen is, waarheen de geloovigen zich bij hot bidden richten moeten. took de dooden worden in hot graf met hot gelaat daarheen gencht, geplaatst). Kidang (of Kidjang), reebok, roe. Kidoel (Jay.), Zuid, hot Zuiden, zuideltjk, (ook Selatan). Kidoeng, deuntje, liedje, zang, gezan g. Kijamat (Ar.), de opstanding, ook hot laatste oordeel, de verwoesting der wereld. 144 KIJA. Kijan, gegeven of bepaalde grootheid, dus, dusdanig, zoodanig ; Sakian, zooveel ; Doewa loan, tweemaal zooveel ; Berapa loan, hoeveel malen hot gegevene, hoe-

veel malen. Kijas (Ar.), vergelijking, zinspeling, analogie, conclusie. Kijok (of Keok) (Soend. Bat.), geschreeuw, gekakel (van eon hoop); Mengi jok, kakelen, enz. Kikir, viii, ook : gierig, vrekkig, schraapzuchtig, gierigheid, enz. ; Mengikir, vijlen, afvijlen, met eon vijl bewerken ; Orang kikir, vrek, gierigaard, enz. Kikoek, linksch, boersch, gedwongen, niet op zijn gemak, stiff. Kilan (Jay.), span, de afstand tusschen de toppen van den uitgestrekten duim en pink. Kilang, de rollen oener suikerrietpers, ook hot uitgepersto suikerrietsap. Kilap, glimmered, blinkered; Mengkilap, blinken, glimmon, glanzen, glinsteren. Kilat, bliksem, weerlicht, weerschijn, flikkering; Berkilat, bliksemen, weerlichten, flikkeren, schitteren, blinken, enz. Kilik, met lets in eon opening, holte, enz. peuteren, jets in eon holte duwen en ronddraaien, met jets kittelen, enz. (ook Mengilik); Kilik koeping, in hot oor peuteren (met eon veertje, enz.). Kima, eon groote schelp. Kimpal, gedegen, massief ; Mas kimpal, gedegen goud, goud in klompen of staven. Kinang(Jav.), eon gereed gemaakte betelpruim; Menginang, betelpruimen. Kintal, erf, woonerf (Mol. Mal.). Kintja, dikke, brijachtige zoete sans bij sommige gebakken. Kintjir, waterrad, scheprad, om hot water op to pompon of naar eon hooger gelegen terrain op to voeKIRI. ron, ook : garenwinder, haspel Kintjoep, eon weinig open of geopend en puntig eindigend, half gesloten, (zooals bijv. eon bloemknop), knop, bloemknop, ook: (van eon vaartuig), smal, smalbuikig. Kiong (of Keong), schelp, schelpdier. Kipal, Mengipai-ngipai, kwispelstaarten.

Kipas, waaier ; Mengipas, eon waaier gebruiken, met eon waaier waaien, met eon waaier jets bewaaien. Kiprat, Mengiprat, jets van zich afschudden, sprenkelen, besprenkelen ; Mengipratken, iet besprenkelen, enz. Kipsau (ook Kipsiau) (Chin.), aarden thee- of kofflepot. Kira, denken, meenen, vermeenen. van mooning zijn, zich verbeelden, gissen, vermoeden, achten, berekenen, overleggen, mooning, gissing, enz.; Kiranja, toch, eilieve; Kira-kira,naar gissing,denkelijk, vermoedelijk, ook met mate, met overleg, gissing, berekening, begrooting, enz. ; Mengiraken, van eon of ander jets denken, berekenen, enz. Kirabat, nabestaanden. Kiraf, eon gevlekte komkommersoort, ook eon palmsoort, waarvan de bladnerven gebruikt worden tot hot vervaardigen van de z.g. Bantamsche matten. Kirap, snelle op en neergaande beweging ; Mengirap, jets snel op en peer bewegen, uitslaan (bijv. van gewasschen good bij hot ophangen),uitschudden,schudden van de veeren (zooals kippen, enz. doen), ook klapwieken. Kin, links, ~linkerzijde, linksch, linker; Sebelah kin, links, tar linkerzij de ; Mengiri, links opgaan, links uitwijk en, links aanhoudon, enz.; Mengiriken, links plaatsen links opstellen, links schuiven, enz. Kink (Jay.), kleine hond, jong hondje, ook hot to berge rijzen der haren, enz.; Mengirik of Mengkirik, rillon, ijzen, kippevel krijgen (van vrees, afschuw, enz.). Kirim (Mengirim, Berkirim), zenden ; Mengirimi, iemand jets zenden, doen toekomen, ook jets aan iemand medegeven; Mengirimken, jets aan iemand zenden, verzenden, sturen ; Kiriman, wat gezonden wordt. Kisa, gevlochten mandje, ook eon netje ter bewaring van een of ander. Kisar (of Kiser), Berkisar, in tie rondte draaien, schuivend opschikken, zich schuivend verplaatsen, zittend voortschuiven ;

Mengisar, in eon melon of met eon molensteen, die in de rondte draait, malen, vermalen, fijn wrijven, enz., ook zich verplaatsen. Kisi, spit, roede, spiji, tralie; Kisikisi, tralies, traliowerk, rasterwerk, hekwerk. Kisil of Kisilan, wrijf- of schuurpaal (veer dieren op de weide, enz.) ; Mengisil, zich togen dien paal aanwrijven, schuren, enz. (van dieren). Kismis, krenten, rozijnen. Kisoet, gekreukt, gekreukeld, gerimpeld, verschrompeld, enz. Kita, wij (met insluiting van den aangesproken persoon), ook ik (wanneer de spreker zich hooger stelt dan de aangesprokone, ook in brieven). Kitab (Ar.), book, geschrift (inzonderheid van godsdienstigen aard) ; Alkitab, hot book bij uitnemondh ei d, d e Koran. Sitar (of Kiter), Berkitar, draaien, wentelen, om een as, eon middelpunt draaien ; Mengitarken, jets omdraaien, ronddraaien, doen wentelen, draaien. MALEISCH-HOLLANDSCH. KUEB. 145 Kiting, kru impj e, klein weinigj e, enz., ook krorngetrokken (van de vingers door jicht, enz.). Klengteng, Chineesche tempel. Klentit, de kittelaar, clitoris. Kloemit, beetje, weinigje; Sakloemit, een bitter kl ein beetje. Kiontang (of Kelontang, ook Kelontangan), vogelverschrikker, voorwerp om door goklep, enz., de vogels van de velden to jagen. Klontong, zie Kelontong. Kobar (Kobaran), in lichto laaie, in vlammen uitslaan, branden, of branden,verbranden, brand, enz. Kober (Jay.), den tijd hebben, in de gelegenheid zijn of de gelegenheid hebben tot, convenieeren. Kobes, waar eon splinter of is, beschadigd. Kobok, Mengobok, door water gaan, waden, ook in water spoelen, wasschon, enz. ; Kobokan, waschkom, viiigorglas, ook stain, volksstam, partij. Kodi, twintigtal, snees, twintig stuks.

Kod ja, Klingalees, Klingaloesch, Moor, Moorsch, Bengalees, Bengaloesch ; Pakod jan, wijk of buurt, woonplaats der Kod ja's. Kodok, kikvorsch, kikkor, padde. Kodrat (Ar.), macht, almacht. Koe, verkorting van Akoe, zoowel pers. vobrnw. als bez, voornw. van den ten persoon. Koeat, stork, krachtig, stevig, hecht, vast, solied, enz.; Mengoewatken, sterkmaken,versterken, enz.;Mengoewat-ngoewatken, met alle kracht jets doen, al zijn krachten tot jets aanwenden, zijn best doen, met al zijn vermogen jots doen, enz. Koebis, keel, koolgroente. Koeboe, schans, verschansing, aarden wal, borstwering; Mengoeboei, jets met aarden wallen of verschansingen insluiten, vor10 146 KOEB. schansingen, enz, om jets heen aanleggen, maken. Koeboer (Ar. ), graf, begraafplaats ; Mengoeboerken, begraven, iemand begraven, in eon graf neerleggen; Pakoeboeran, begraafplaats. Koeda, paard ; Koeda lelaki, Koeda laki-laki, Koeda djantan, hengst, dekhengst ; Koeda perampoean, Koeda isteri, merrier Koeda kebiri, ruin, gesneden hengst; Koeda-koeda, schraag, stut, kruk, ook spruit (aan eon dak) waarop de nokbalk rust; Koeda-koedaan, nagemaakt paard, hobbelpaard, enz. ; Berkoeda, to paard, to paard zitten, rijden, enz. Koedis, erg jeukende huiduitslag, roode hond, schurft, enz. Koed j a, kruik, kruik j e. Koedjoet, Mengoedjoet, worgon (de straf voor oversplige vrouwen). Koedoe (Jay.), hot moot, hot behoort, hot is noodig, noodzakelijk dat, enz. Koedoeng, verminkt van de lodema ten (zie ook Koetoeng), afgekapt, stomp; ook eon doek enz., dien men over hot hoofd of om hot lichaam draagt om dit to beschermen, scherm, bescherming, enz.; Mengoedoeng, verminken; Ber-

koedoeng, jets over hot hoofd of hot lichaam dr gen bij wijze van sluier, gesluierd gaan, ook zich under de bescherming stellen van iemand,enz.;Mengoedoengi, iemand eon sluier over hot hoofd slaan, beschermen, in bescherming nemen, enz. Koedoes, heilig; Roh'oelkoedoes, de heiligo G eest ; Mengoedoesken, lets heiligen, heilig verklaren, als heilig beschouwen. Koekoe, nagel klauw; Berkoekoe, nagels hebben, van klauwen voorzien. KOEL. Koekoeh, stevig, vast, hecht, stork, Mengoekoehken, stork maken, versterken, stijven in lets, enz. Koekoek, gokraai; Berkoekoek, kraaien. Koekoek-beloek, uil, nachtuil. Koekoep, aanslibbing aan de monding van rivieren, enz., ook dek, dokkleed, bodekking, deksel; Mengoekoepi, lets dekken, bedekken, enz., ook beschermen, in bescherming nemen. Koekoer, gokir, ook klauw, krabber; Berkoekoer, kirren, ook zich krabben ; Mengoekoer, krabben, of krabben. Koekoes, damp, walm, wasom, stoom ; Mengoekoes. in stoom gaarkoken, koken, distilleeren, enz. ; Berkoekoer, dampen, uitdampen, walmen, uitwasemen, enz. ; Koekoesan, trochtervormig mandje, waarin de rUst in eon dandang wordt gaargestoomd. Koekoet (ook Kokot, Lantah), kram, oog, kromgotrokkon, samengetrokken (van de armen of vingers) - ook tam, mak, volgzaam (van jonge diertjes, kuikens bijv.); Mengoekoet, aan of door eon kram bevestigen, enz., ook bijeenschrapen, met de als eon hark omgebogen vingers tot zich halen, enz. Koel (of Ko1) (Ho1.Bat.)kool; Boengkoes koel, eon hoofddoek vastgesteven in den vorm van eon kool. Koelah, vij vor, kom, gometselde waterbak. Koelat, zwam, schimmel, mos, ook vuil aan de tanden. Koelawarga (ook Koelawangsa) (Sk.), familie, maagschap, bloed-

verwanten. Koeli, daglooner, sjouwer, enz. ; Berkoeli, Mengoeli, als daglooner werken, sjouwerdiensten doen. Koeliling, rondom, in de rondto, omtrek, in den omtrek ; BerkoeKOEL. Tiling, rondgaan ; Mengoelilingi, om jets heen gaan, jets omtrekken, omsingelen, insluiten, omgeven. Koelit, omkleedsel, omhulsel, bekleedsel, huid, vel, schil, dop, bast, schors, enz.: ook bereide huid, leder, lederwerk, enz.; Koelit chatan, de voorhuid, het praeputium. Koeloep, voorhuid, praeputium ; Berkoeloep, van een voorhuid voorzien, nog niet besneden zijn; Koeloep, ook als liefkoozingsw oord voor jongens, die nog niet besneden zijn. Koelon (ook Barat), west, het westen, westelijk. Koembah, Mengoembah, wasschen, spoelen, uitspoelen, ook iemand den mantel vegen, enz. Koembang, hommel, ook : groote for (ook Koewangwoeng). Koemis, knevel, snor, ook sik. Koemoer, Berkoemoer, den mond spoelen, gorgelen. Koempal (of Goempal), kluit, klonter, samengedrukte hoeveel, held eener zachte, taaie zelfstandigheid. Koempi(Bat.),overgrootvader,overgrootmoeder ; .Anak koempi, achterkleinkind. Koempoel, verzameld, bijeen ; Berkoempoel, bijeen zijn, bijeen komen, verzameld, vergaderd zijn, vergaderen, zich verzamelen, enz.; Mengoempoelken, bijeenbrengen, verzamelen, to zamen brengen, vergaderen, opeenhoopen, enz. ; Koempoelan of Pakoempoelan, verzameling, vergadering, bijeenkomst, enz., ook : som; Tempat koempoelan,vergaderplaats, vergaderzaal, enz. (ook Pakoem-poelan). Koenang-koenang, de vuurvlieg, glimworm. Koendjoeng, eerbied, plechtig bezoek;Mengoend joengi,iemand of KOEP. 147

jets een plechtig bezoek brengen. Koening, geel; Koening toewa, donkey geel; Koening moeda, lichi geel ; Poetih koening (van de huidskleur), blankgeelachtig, geelachtig blank;Sakit koening, geelzucht. Koeningan, geel koper. Koenir, zie Koenjit. Koenjah, Sirikauwsel. Koenjit, kurkuma, (Curcuma Tonga, L. Nat. fam. der Zingiberaceae); Iboe koenjit, de hoofdknol dezer plant ; Anak koenjit, de bijwortels. Koenjoek, aapje, jonge aap, kleine aap. Koenjoeng (Koenjoeng-koenjoeng), eensklaps, plotseling,onverwachts, op eens, onvoorziens. Koentji, sluicing, slot; Iboe koentji, slot; Anak-koentji, sleutel; Koentji papa, de lies; Koentji maling, een looper die op alle sloten past; Mengoentji, sluiten, op slot doen, met een sleutel dichtmaken, ook den sleutel in een slot steken, zoowel om to sluiten als om to openen. Koentjoeng, kuif, ook vlok of bosje haar, dat aan het hoofd van kleine kinderen gelaten wordt, ter hoogte van de fontenel (verg. Boeboeng). Koentjoep (of Kintjoep), gesloten, samengeplooid (van bloemknoppen, enz.), knop, bladknop, bloemknop, enz. Koentoel, rond, stomp, ook : reiger. Koepang (Mol.), geld. Koepas, Mengoepas, schillen, pellen, van de schil, de huid, enz. ontdoen, ontbolsteren, de bast of schors van lets afnemen, enz. Koepe, Mengoepe, de schilfers of roofjes enz. of halen (bijv. van een zweer), plukken, afschilferen, losmaken, enz. Koeping (ook Telinga), oor. Koepoe o oepoe-koepoe, vljnder, kapel. 148 KOEP. Koeprak (Jay.) (ook Koprak, Koprakan), klenper, klepmachine, om vogels enz. to verdrijven. Koera, milt ; Sakit koera, miltaandoening, opzetting van de milt. Koera-koera, schildpad,landschildpad, ook de wreef van den voet.

Koerai, aderen, vlammen (in mariner of hout). Koerang, ontoereikend, niet genoeg, to weinig, to kort, to min, minder, ontbrekend, ontbreken, gebrek hebben aan lets, enz., afnemen, verminderen, minder worden; Mengoerangi, verminderen, minder worden, afnemen (bijv. van eon lijdende); Mengoerangken, iemand to kort doen, jets verminderen, enz.; Kakoerangan, to kort, gebrek, gebrekkig, noodlijdend, enz. Koerap, ringworm. Koeras, katern, 5 a 6 vellen of 20 a 24 bladzijden; Mengoeras, ook uithoozen, hot water uit eon bak, enz. verwijderen on den bak tegelijkertijd schoonmaken. Koerban (Ar.), offer, offerande. Koernia (Sk.), zie Karoenia. Koeroeng, besloten ruimto, hok, kooi, kajuit, gevangenis; Koeroeng batang, lijkbaar, eig. hot halfcilindervormig bamboezen geraamte dat over hot lijk wordt geplaatst en waarover hot lijkkleed wordt geworpen ; Mengoeroengken, in eon kooi, hok gevangenis plaatsen; Koeroengan, kooi, hok. Koeroes, mager,schraal,uitgeteerd. Koersi, zetel, troop, stool. Koesir, koetsier. Koeskoes, gefluister, geheim gesprek, enz. ; Mengoeskoes, fluisteren, jets zacht besprokon, smoezen, enz. Koesoet, verward, in de war; Mengoesoetken, verwarren, in de war brengen. Koesta, melaatschheid, lepra, ook KOEW. eon ergo graad van syphilis. Koetang, onderlijf, kortmouwige borstrok, eon snort corset. Koetika, tijd, tijdstip, w jl, oogenblik, ten tijde, tijdens, toen, terw jl. Koetil, carat, ook kleinigheid, enz. ; Mengoetil, kleinigheden wegnemen, kapen, enz. Koetjai, eon snort uien of proi (Allium uliginosum, Don. Nat. fam. der Liliaceae). Koetjar (Koetjar-katrjir), in wanorde verspreid, uit elkander geworpen, enz.

Koetjing, kat. Koetjir (ook Koentjir, Boentoet), staart, lange haarvlecht der Chineezen. Koetjoep, kus, zoen ; Mengoetjoep, kussen, zoenen; Mengoetjoepi, iemand kussen, zoenen, enz. Koetoe, luis, mij t ; Koetoe and jing, vloo ; Koetoe boesoek, wandluis; Koetoe lemboe, runderluis, tiok. Koetoek, vloek, vervloeking, gevloekt, vervloekt ; Mengoetoek, vloeken, vervloeken, eon vloek uitsprekon ; Mengoetoeki, 1emand vervloeken. Koetoeng, afgekapt, afgehouwen, stomp (van eon arm, enz.), zonder mouwen (van eon jak, enz.), afgeknot, gekort (van eon brook bij v.). Koewab, sans, pat, sop (van eon gerecht). Koewaja, vergrooting der milt, galzucht. Koewak, gekwaak, diep, langgerekt geluid, enz.; ook diepe wonde, gaponde wonde, deuk, diepe scheur, uitholling, uitgehold, diep ingevreten, enz.; Mengoewak, kwaken, eon diep, gerekt geluid voortbrengen, enz. Koewala, monding eener rivier. Koewali, aarden of ijzoron kookKOEW. pan ; Toetoep koewali of Kekeb, pandeksel; Pantat koewali, bodem van eon pan, ook hot daaraan zittende root, zwartsel, enz. Koewalon (Jay.), stief-; Bapakoewalon, stiefvader; Ma'-koewalon, stiefmoeder; Anak koewalon, stief kind. Koewasa, macht, vermogen, gezag, volmacht, gezaghebbend, stork, krachtig, in staat tot, gevolmachtigde, enz. ; Berkoewasa, macht hebben ; Mengoewasani, gezag over jets uitoefenen ; Mengoewasaken, machtigen, volmacht geven, enz. Koewat, kracht, ook dikwijls, dikwerf. Zie verder Koeat. Koewatir (Ar.), vrees, angst, onrust, bevreesd, ongerust, beangst, onrustig zijn, enz. Koewawa (Jay.), bij machte, in

staat, bekwaam, stork genoeg tot, enz. Koewe, gebak, kook, snoeperij. Koeweni, Mengifera foetida, Lour. eon mangga-snort met sterkriekende vruchten. Koewi, smeltkroes. Koewoeng (Jav.), (ook Bianglala), regenboog. Kojak, scheur, gescheurd; Mengojak, scheuren. Kojan, inhoudsmaat, kunnende bevatten 27 tot 30 picots van 125 A. gewicht. Kojo (Chin.), Chineesche trekpleister. Kolak, met suiker gestoofde vruchten, eon snort van gesuikerd moos. Kolam, vijver, waterkom. Kolang-kaling, vruchten van den area-palm, waarvan confituur wordt gemaakt. Kolek, inlandsch vaartuig met binnenwaarts gebogen voor- on achterstoven. Kolong, ledige ruimte under lets (bijv. eon bank, eon huffs, enz.), KONG. 149 ook : mijn, uitholling, onderaardsche gang, enz. ; Anak kolong (kazerneterm) soldatenkind, datin de kazerne geboren is; Anaktangsi, in tegenstelling van Anak soldadoe, eon soldatenkind in 't algemeen, en btjzonderlijk eon, dat niet in de kazerne geboren word. Anak kolong wordt ook als scheldwoord gebezigd in den zin van eon ,,in ontucht geboren kind". Kolor, gleuf; Tall kolor, touw of band, die in eon gleuf, sleuf of zoom (bijv. van eon brook) loopt, en diem om dien vast aan hot ljjf to binden. Kolot (Sound.), oud, bejaard. Kombali, terug, teruggekeerd, teruggekomen, enz. wader, opnieuw, enz.; Mengombaliken, teruggeven, terug doen gaan, terugzenden, enz., wedorkeerig jets bewijzen, vergelden enz. Kombang, (zie ook Koembang), hommel, tor, kever. Kombara (Mengombara), zwerven, dolen, ronddolen ; Pengombaraan, ronddoling, omzwerving. Komendoer (of Koemendoer), commandeur, commodore.

Koming, klein in zijn snort, ook hermaphrodiet, impotent. Kompeni, compagnie, de 0.-I. cornpagnio, hot gouvernement, de regeering. Kompes, Mengompes, (Bat.), strong ondervragen, eon strong onderzoek instellen, iemand eon strong verhoor doen ondergaan. Konang, zie : Koenang. Kondangan, als genoodigde eon feast bijwonen, naar eon feast toe gaan. Kongkel, (ook Sekongkel) (11011.), konkelen, samenspannen, eon geheinie afspraak met elkander maken, enz. Kongsi (Chin.), vennootschap, maatschappij, vereeniging, corn150 KONT. pagnieschap, verbond ; Roemah kongsi, gebouw, zetel van zulk eon coinpagnieschap. Kontal-kantil, hangend slingeren, bengelen, heen en weder schommelen, enz. Kontan, contant, comptant. Kontol, de testiculi, de ballen, ook de geheele penis, hot geheele mannelijke schaamdeel. Kopek, slap hangend, ongevuld, (van de borsten eener vrouw), ook (Msngopek), roof jes, schilfers van eon wond aftrekken, eon vrueht enz. bij kleine stukjes schillen, van jets kleine stukjes afrukken, aftrekken, cnz. Kopi,kofffie, koffieboon, koffleboom; Poehoen kopi. koffleboom; Boewah kopi, koffievrucht; ,Ampas kopi, koffledik, ook de bij de West-indische bereiding der versche vruchten achterblijvende schillen, enz. Kopjah, routs, pet, kalotje. Kopjor,inwendig zacht van vleesch, met papperig vleesch, (van enkele vruchten). Kopok, druiperig, nat, (van ooren) ; Kopokan, druipooren hebben, aan eene oorziekte lijden, waardoor hot vuil or steeds uitloopt. Koran (Ar.), de koran, de heilige schrift der' Mohammedanen. Korang, vischmand. Kored, wieden, hot laatste scheutje wegnemen, schoffel, schoffelen, enz.; Koredan, hot laatste boetje,

Krestantje. Korek, Mengorek, net lets scherps of puntigs uithalen, peuteren, krabben, graven, enz. wroeten ; Korek koeping, oorpeutertje, oorlepeltje. Koreng, zweer, huiduitslag,schurft, enz. ; Korengan, zweren, enz. hebben, door zweren enz.geplaagd. KWAR. Korma (of Choerma) (Ar.), dadel. Korok, uitholling, schroefgang, (in den loop van een geweer, enz ), mijngang, enz. ; Mengorok, eon mijn graven, enz. Korsi, (zie ook Koersi), stool; Korsi doedoek, gewone zitstoel; Korsi gojang, wipstoel; Korsi males, luierstoel, lange ligstoel. Kosak (Kosak-kasik), telkens van plaats veranderen. Kosek, Mengosek, korrelige zelf standigheden (als rijst, enz.) met de hand in hot water rondroeren, om to wassehen. Kosen, dapper veelvermogend. Kosong, ledig, zonder inhoud, zonder zin ; Roemah kosong, een ledig huffs; Omong kosong, zinledige beuzelpraat; Mengosongken, lets ledig maken, ontruimen. Kosta, zie Koesta. Sots, versterkte plaats, burcht, vesting, fort, stad, door muron of andere versterkingen omgeven plaats. Sotak, yak, lade, dons, schakel van eon metalen buikband, ook yak, terras (van rijstvelden). Koterek (11011.), kurketrekker. Kotjak, verwaand, trotsch, veel praats hebben, snoevend zijn, bluffend, enz., ook schudding (van eon vocht); Mengotjak, schudden. Kotjok, Mengotjok, schudden, (bijv, water in een flesch). Kotor, vuil, onrein, smerig, morsig ; Kotoran, vuil, drek, onreinheid, enz. Kowak, doorgebroken, uitgehold, opengebroken, enz., zie Koewak. Kowe (Jar.), g j, u, jij, jou, je. Krokot, postelein. Keatria (Sk.), iemand uit de krijgsmanscaste. Kwartoe, Pakerd jaan kwartoe (Mol. Mai.), negorij, heerendienst ten behoove van den radja. LABA.

L. LAKI. 151 Laba, winst, gewin, voordeel ; Berlaba, winstgevend ; Melabaken, productief, winstgevend maken. Laba-labs, spin ; Sarang labalaba, spinneweb. Laberak, Melaberak (Jay.), ranselen, afranselen, afrossen, of jakkeren. Laberang, scheepswant. Laboe, pompom, kalebas, hiervan bestaan verscheidene soorten. Laboeh, afhangend, neerhangend, nedergelaten, enz. (van eon kleed, gordijn, enz) ; Berlaboeh, ankeren, ten anker liggen; Pelaboehan, ankerplaats, reeds, haven. Laboer, Melaboer (Jay.), met jets bestrijken, besmeren. Lada, peper. Ladang, bouwveld zonder kunstmatige bevloeiing. Ladek, ongaar, alleen de buiten~ijdo gaar. Ladenin (Bat.), om jets geven, notitie van jets nemen, work van jets maken, enz. Lading (Jav.), mss. Ladjoe, snel, viug, vooruit, snel vooruitgaan, zich vlug vooruitbewegen ; M1 lad joeken, vaart of gang in jets brengen, snel doen vooruitgaan, enz. Lad joer, rij, ruimte tusschen twee evenwijdige lijnen, baan, kolom (van eon bladzijde), ook lijnblad. Ladoe, overstrooming, afstroomende lava uit eon krater, vermengd met water, enz. Lafal (Ar.), woord, uitspraak ; Melafalken, uitspreken. Laga, manoeuvre,, kuur, scherts, kortswijl ; Berlaga, manoeuvreeren, tegen elkander stooton, vechten, ook gekscheren, gekheid maken, kt ren vertoonen, veinzen. Lagi, nog, meer, ook, zelfs, nog steeds, daarbij, bovendien, en, wijders, voorts, enz. ; A,pa lagi, hoeveel to moor, enz. Lagos, zangwijs, melodie, air ; M lagoeken, op muziek zetten, zingend voordragen, enz. Lagonder, dragonder. Labir(Ar.), geboren worden, to voorschijn komen, openlijk, uitwendig ; Melahirken, ter wergild

brengen, baron, to voorschijn brengen, openbaren, enz. Laik, geschikt, gepast, passend, behoorlijk, betamelijk, waardig. Lain, ander, anders, verscbillend ; Berlainan, anders zijn, verschillon, onderscheiden zijn van, enz. ; Melainken, afzonderen, uitzonderen, veranderen, uitgezonderd, behalve. Lajan, Melajan, ter zijde staan, behulpzaam zijn, bedienen ; Melajani,iemand helpen, bedienen,enz. Lajang, gezweef, gevlieg ; Mclajang, zweven, vliegen, door den wind medegevoerd worden, ook dichtvallen (van de oogen van ieman l die slaap hoop) ; Lajangan, vlieger. Lajap, laag bij den grond of op hot water ; Melajap, laag over den grond of hot water strijken (van vogels), ook sluimeren, dommelen. Lajar, zeil; Belajar, zeilen, zeilende zijn, onder zeil gaan, nitvaren, reizen to water; Melajarken, doen zeilen, met jets wegzeilen, jets zeilende vervoeren, enz. Lajoe, verlept, verwelkt, verflenst. Lajon (Jay.), lijk, vorstelijk lijk. Laki, gehuwd man, echtgenoot, mannetje van eon vrouwolijk dier; Laki bins of Laki isteri, man en vrouw; Beriaki, gehuwd zijn, 152 LAKQ. een man hebben of krijgen, met eon man trouwen (van een vrouw), een mannetje hebben (van vrouwelijke dieren), met een mannetje paren ; Berlakiken, iemand tot man hebben ; Memperlakiken of Melakiken, uithuwen (van eon meisje, enz.), doen paren, laten dekken (van eon vrouwelijk dier) ; Laki-laki of Lelaki, mannelijk, ook man; Orang lakilaki of Orang lelaki, man, mannelijk persoon. Lakoe, gang, loop, gedrag, handelwijs, handel en wandel, enz., ook in zwang zijn, gewild zijn, aftrek hebben, in den smack zijn, enz.; Tingkah-lakoe, gedragingen, al hot doen en laten van iemand, handel on wandel, enz., Berlakoe, zich gedragen, enz., ook gangbaar zijn, in gebruik zijn, gebeuren, aftrek hebben, go-

wild zijn, van toepassing zijn, van kracht zijn, enz. ; Melakoeken, ten uitvoer brengen, doen, uitvoeren, in praktijk brengen, in zwang brengen, invoeren, enz. Lakon (Jay.), bedrijf of episode uit de Mythologie,enz.die ten tooneele wordt opgevoerd; Wajang-, stuk. Laksa (Sk.), tienduizendtal, ook eon snort van Chineesche vermicelli ; Salaksa, tienduizend. Laksamana, vlootvoogd, admiraal. Laksana, gelijkenis, voorbeeld, evenals,gelijk,ook handwerk,enz.; Melaksanaken, vergelijken, ook in eenig handwerk bedreven zijn. Lalab, versche of gekookte groenten, enz. die men bij de rijst eet. Lalai, zorgeloos, onverschillig, onachtzaam, onoplettend, zijn gedachten niet bij elkander hebben, slaperig, bezwijmd, vergeetachtig. Lalat (ook Laler), viieg, de huisvlieg ; Tahi lalat, sproet. Laloe, voorbij, over, gepasseerd, daarna, waarna, vervolgens, toen, enz., ook passeeren, voorbijgaan, LAND. voortgaan, verloopen (van tijd), heengaan, uit den weg gaan, of wijken, enz. ; Melaloei, lets voorbijgaan, over lets heen gaan, overschrijden, overtreden, enz. ; Melaloeken, voorbijvoeren,voorb j brengen, eon eind can jets waken, jets verwijderen, enz. Lama, lang, lang geleden, lengte van tijd, duur van tijd, vroeger, eertijds, oudtijds, oud, vorig, langdurig; Salamanja, altijd, immer. Lamer, Melamar (Jay.), ten huwelijk vragen; Lamaran, huwelijksaanvraag. Lambat, langzaam, lang van duur, langdurig, veel tijd eischend, traag, talmend, laat; Berlambat, traag zijn, dr~alen, talmen, enz. ; Melambatken, vertragen, verdagen, uitstellen, op de lange bean schuiven, langzaam afdoen, lang aanhouden, enz. Lamboeng, zijde, flank (van hot lichaam of eon vaartuig). Lampang, eon tijdelijk voor gasten gebouwd logis. Lampar, verspreid, uit elkander ; Melampar, zich verspreiden (bijv. van hot water bij eon overstrooming).

Lampau, voorbij, over den bepaalden tijd, enz., verdergaand, to bovengaand, verder gaan, to ver gaan ; Melampau, to ver gaan, de grens van jets overschrijden. Lampin, luier. Lampit (Jay.), mat, zitmat (meest van rotting). Lampoe, lamp ; Lampoe gantoeng, hanglamp ; Lampoe doedoek, staande lamp ; Lampoe tembok of Lampoe teplok, muurlamp. Landak, stekelvarken. Landas (kf Landes), onderlaag ; Melandas, op eon onderlaag plaatsen; Melandasken, lets tot onderlaag geven ; Landasan, onderlaag, stut, steun, ook aanbeeld. LAND. Landesan, zie : Landas. Landjam, ploegijzer, kouter. Landjoer, langdurig, gerekt; Kaland joeran, to laat, over den tijd ; Katelandjoer, eenmaal geschied, niet meer to veranderen, to ver gegaan, enz. ; Ml landjoerken, rekken, lang maken. Landjoet, lang, lang van duur, langdurig, verlengd, gerekt; Melandjoetken, rekken, verlengen (van hot leven bijv.). Lang (Boeroeng lang) kiekendief, eon snort valk. Langgana, onwillig, weerspannig, weerbarstig. Langgar (Jay.), bedehuis, bidkapel (zie Soerau). Langgar, Melanggar, tegon jets aanstooten, -- loopen enz., ook aanvallen, eon aanval doen, op jets aanloopen, enz., ook tegen jets zondigen, tegen jets handelen, jets overtreden, enz. ; Melanggarken, tegen jets doen stooten, - aanloopen, -- caramboleeren, enz., ook (eon vaartuig) op hot land zetten. Langit, uitspansel, hemel ; Langitan, hemel van eon ledikant, enz., ook verhemelte ; Melangit, hemelwaarts stijgen, in do hoogto stijgen, enz. Langkah, schrede, stag, pas, trod; Melangkah, stappen, schrijden, enz., ook jets (wetten, enz.1 overschrijden, overtreden; Melangkahken, over jets heenstappen, enz.

Langkap, compleet, van hot noodigo voorzien, voltallig; Berlangkap, uitgerust, van hot noodige voorzien, voltallig, compleet zjjn ; Melangkapken, jets ujtrusten, van hot noodige voorzien, voltallig, compleet maken, hot ontbrekende aanvullen, enz. Langkau, open pink op eon void, dat beplant is, bijv. op eon ladang, enz. LANT. 153 Langoe, muf, duf, muffe, duffe lucht van jets. Langsai (of Langee), gordijn, voorhang, draperje, portiere. Langsep (of Langsat), Lansium domesticum, Jack. nat. fam. der Meliaceae, boom met lekkere vruchten. Langeing, Blank, tenger. Langsoeng, regelrecht door, rechtdoor, recht toe recht aan, recht op jets aanhouden, op jets afgaan, ook (van geluiden), fijn, schel. Lantai, vloer van eon op paten staand h uls. Lantak, laadstok ; Melantak, inslaan, indrijven, instampen, aanzetton ; Pelantak, laadstok, ook heiblok. Lantar (Lantaran), middel, oorzaak, reden, om reden, ton gevolge van, enz. Lantar, Terlantar, plat op den rug liggen. Lantar, vervolgens, dadelijk, onmiddellijk, onverwijid, terstond, daarop, daarna, enz. ; Melaantasken, doorzetten (van jets dat begonnen is). Lantera, lantaarn. Lantik, Melantik, openlijk instalboron, inhuldigen (van eon vorst.) Laming, vlot, ook eon vlothuis, drijvend huffs, huffs op eon vlot. Lantja, eon snort van groote boot, ook eon groote spin. Lantjang (Jay.), voorbarig, durven, tango vingers hebben, brutaal handelen, enz. Lantjar, snel in bewegin', viug, vlot, rad (in hot spreken, enz.). Lantjip (of Lintjip), puntig, spits, scherpgepunt, scherp eindigend; Melantjipken, eon punt aan jets maken, aanpunten, enz. Lantjoeng, vermengd met bijstof-

fen (van goud, enz.) ook min of moor puntig, enz., kippendrek. Lantjoer (Jav), halfwassen hoen, 154 LANT. ook uitspuiten van vocht (buy. uit een pup. Lantjong, Melantjong, rondkuieren, wandelen, drentelen, slenteren, pierewaaien, ook bij iemand eon visits maken, to gast gaan, enz. Lantoeng, scherp, doordringond (van stank, eon geluid enz.) ; Tembelek lantoeng, stinkende kippendrek. Lantoer, Melantoer, kletsen, babbelen, wartaal, onzin spreken, enz. Lantoet, langzaam, langdurig, wat ni et vlug vordert. Laoek, ook : Laoek paoek, allerlei toespijzon bij de rijst. Laoet, zee ; Laoetan, oceaan ; Kalaoet, naar zee, zeewaarts ; Angin laoet, zeewind ; Kapal laoet, zeeschip, schip veer de groote vaart, in tegenstelling van de kustschepen. Lap, lap, doek, stofdoek, vaatdoek; Melapi of Mengelapi, met eon doek over jets heengaan, met eon doek af- on schoonvegen, enz. Lapang, w jd, ruim, open, vrij, enz. ; Tanah lapang, open vlakte, plain. Lapar, honger, honger hebben, hongerig zijn; Kelaparan, honger lijdon, verhongerd zijn ; Mati kelaparan, van den honger sterven, den hongerdood sterven ; Bola kelaparan, hongersnood. Lapau kedai (waroeng), winkel ; Lapau nasi, ml. restauratie waar gekookte eetwaren verkocht worden ; Lapau d jags moeda, idem, dock ongekookte eetwaren. Lapik, onderlaag, onderligger, wat onder jets geplaatst wordt, enz. Lapis, laag, bekleedsel, veering; Berlapis, in lagen liggend, govoerd zijn ; Melapis, voeren, be. kleeden ; Koewe lapis, Indische spekkoek, waarvan de bestandLAT. deelen laagsgewijs op elkander geplaatst zijn. Lapoek, schimmel, kaam.

Larrang, Melarang, verbieden ; elarangken, lets verbieden ; Larangan, wat verboden is, verbod, verboden zaak ; Barang larangan, verboden waar, smokkolwaar. Larat, langzaam vooruitgaan, verloopen, afdwalen, slippen (van eon anker), op zijn anker drijven (van eon vaartuig), afdrijven, enz. Lari, loopen, wegloopen, hardloopen, v luchten, drossen ; Berlari of Berlari-lari, hardloopen ; Melariken, hard met lets wegloopen, lets op stok brengen, wegvoeren, ontvoeren, schaken, enz. ; Lari-larian, hoen en wader hard loopen, ook de wallen om eon stad, enz. ; Pelarian, banket (van eon vesting), opgohoogd jaagpad, hordes aan eon huffs, enz. Lank, streep, lijn, rij ; Melarik, lUnen trekken, trekken of draaien op eon draaibank ; Pelarikan, draaibank. Lapis (Jay.), gewild, good van de hand gaan, goeden aftrek hebben, good verkoopbaar zijn (van koopwaren) ; Penglaris, hot op eon dag 't eerst vordiendo geld door den verkoop, zij hot ook met eenig verlies (van hot eon of ander) dat naar geloofd wordt, den verkoop der andere warm en artikelon, die men bij zich heeft, gemakkolijk kan maken. Laroet, door water medegevoerd worden. Laron, vliegende witte mier. Lasjkar, soldaat, matrons, scheepsvolk, lager. Lat, last, to last, over den tijd, enz. Lat (of Let), tusschenruimte (van tijd, enz.) ; Lat doewa hari, met eon tusschentijd van twee dagen, om de drie dagen, op den derden LATA. dag na dien, waarop men spreekt, enz. Late (of Latah) (Jay.), zenuwachtige toestand, waardoor men alles nadoet, wet anderen doen of zeggen. Later (Jay.), open grond, erf, pleats voor of achter een huffs, (ook Pelataran), effen plain. Latjak, (van een anker) langs den grond slepen en er niet in vast-

grijpen. Latji, laadje, lade, yak. Latjoer, ongelukkig, misfortuinlijk, mislukt. Latoe (Jay.), vonk, vuur. Lawa (of Lelawa), vledermuis. Lawa4awa, spin, ook spinneweb, spinrag en cocon van eon spin. Lawan, in strijd met, verzet, tegenstander, tegenpartii, mededinger, enz. ; Melawan, zich tegen jets verzetten, tegenweer bieden, tegenstand bieden, zich verweren, enz. Lawang (Jay.), deur; Lawang seketeng, open poort. Lawar (of Lelawar), gerecht bij de rijsttafel, gemaakt van kleine stukjes vleesch of gehakt met reboeng, enz. Lawat, Ml lawat, iernand nit deelneming bezoeken ; Melawati kamatian, een condoleance-bezoek bij iemand afleggen. Lawe (Jay.), grof, inlandsch garen. Lebang, hoog zwanger, op hat punt van to bevallen. Lebar, breed, wijd, ruim, breedte; Melebarken, breeder maken, verbreeden. Lebaran (Jay.), feast bij hat einde der groote vasten, gewoonlijk gevierd als hat inlandsch nieuwjaar. Lebat, dicht, dicht bijeen, dik opeon; oed j an lebat, dichte regen. Lebe (Jay. Soend.), dorpspriester. Lebih, meer, to veal, over, overschot, restant, enz.; Terlebih, uitermate, zeer, enz. ; Melebihv LEKI. 155 ken, meer geven, meer nemen, vermeerderen, vergrooten, zich verhefren boven, enz. Leboe (of Deboe), stof, stofje, straatvuil. Leboer, gesmolten, ook aan gruis, in duizend stukken, vernield, enz.; Meleboer, smelten, omsmelten (van metalen). Ledos, Meledos, openspringen, barsten (van eon zwaar gevulden zak). Lega, ruim, ruimte, wijd, groot, verruimd (van gemoed), zich op zijn gemak gevoelen, lekker zijn, voldoening smaken, opgeruiYnd zijn, enz. Legen (Jay. Soend.), palmwijn (ook

Toewakl, hot zoete sap, dat van den arenpalm getapt wordt en waarvan door koking de bekende bruin inlandsche suiker wordt verkregen. Legodjo, beul, scherprechter. Legok, deuk, get, verzakking, ingezonken deal, gedeukt, ingedeukt, verzakt, ingezonken, enz., laagte tusschen hoogten ingesloten, vallei, enz. Leher, hats. Lekah, scheur, spleet, opening; Melekah, openscheuren, scheuren, zich openen, splijten. Lekar (of Leker), opengewerkt mandje, waarop gotten of pannen geplaatst worden, tivanneer zij van hat vuur worden afgenomen. Lekas, vlug, spoedig, haastig, snel, schielijk, gauw, dra, binnen kort, eerlang, haast, spoed, spoed maken, haast achter jets zetten, enz.; Melekasken, bespoedigen, verhaasten, enz. Lekat, kieverig, plakkerig; Melekat, kleven, op of aan jets blijven kleven, plakken, enz. ; Melekatken, op jets plakken, doen kleven, aanplakken. Lekit (of Legit), taai, nog kleverig. v 156 LEKO. Lekoe, Melekoe, met den elleboog op jets rusten. Lekoeng, hol (van de oogen), zie Lekok. Lekok, hol, gedeukt, ingedeukt, holte, kuil, deuk, indrukking; Lekok mate, oogholte ; Mata lekok, hol, holle oogen ; Berlekok of Lekak-lekok, vol deuken, gaten, kuilon, enz., oneffen ; Melekokken, indeuken, induwen, maken dat in jets kuilen, deuken komen. Lelah, slap, mat, moo, vermoeid, afgemat. Lelang, vendutie, openbare verkooping, openbare veiling ; Melelang, in hat openbarr verkoopen, vendutie houden; Melelangken, jets op vendutie verkoopen. Lelap, wag, verdwenen, in diepen sleep, zonder bewustheid zijn, enz. Lele, eon veal gegeten wordende

visch, die in modderige wateren voorkomt. Leleh (of Lele), Meleleh, vloeien, langzaam vloeien ; Melelehken, langzaam vloeibaar maken, langzaam doen vloeien (bijv. gestolde was, enz.). Lemah, zwak, niet stark, slap, machteloos, op, afgemat, afgewerkt, impotent; Melemahken, verzwakken ; Kalemahan, zwakte, zwakheid, vermindering van krachten, enz. Lemak, vet, reuzel, talk, smear, enz., vet, machtig, lekker van smack, smakelijk, zacht en aangenaam van smack, enz. Lemang (of Lemeng), rijst of ketan (kleefrijst) in eon bamboezen koker gear gepoft. Lemari (Port.), kast; Lemari pakean, kleerkast; Lemari makanan, etenskast; Lemari boekoe, boekenkast; Lemari galas, glazen kast, kast met glasruiten. LENG. Lamas (of Lames), afgemat, zwak, goon kracht hebben, slap, machteloos, enz., ook verstikt, gestikt, gesmoord. Lembaga, model, oorspronkelijke vorm, type, kiem, eerste begin van jets, oorspronkelijk. Lembang, bias, hoog riot. Lemaar, draa,d, strong, ook vel, bled ; Tali tiga lembar, drie strengen touw; Kertas does lembar, twee vellen papier. Lembek, week, zacht, ook weekhartig, flauw. Lemboe, rund,~koe. Lemboeng, Melemboeng, zwellen, opblazen, opgeblazen zijn, zich als eon blaas vertoonen. Lemboet, week, zacht, buigzaam, lenig, veerkrachtig, zachtzinnig, gemoedelijk, gedwee, meegaand, feeder, enz.; Melemboetken, verteederen. Lames, zwak, slap, krachteloos, malsch, buigzaam, enz., minzaam, welbespraakt; lief, good kunnen spreken, enz. (verg. Lamas). Lemoesir (of Lemoengsir), de nieren. Lempar, Melempar, gooien, smijten, werpen, wegwerpen, op den grond werpen, enz.; Melempari, bewerpen; Melemparken, jets

naar,iemand enz. gooien, werpen. Lempeng, recht, rechtuit, rechtdoor, rechtstreeks ; Melempengken, recht maken, zonder bochten maken, aanleggen, enz. Lempeng, plak, platte dunne laag, pak inlandsche taba,k. Lempoeng, zacht, kneedbaar, klei, loom. Lender, slijmig, kleverig, slum, fluim, enz. Lengan, arm, moues (van eon kleed). Lengganan (of Langganan),vaste leverancier, iomand bij wien men geregeld koopt, ook abonne. Lenggang, slingerende beweging V LEND. van de armen; Berlenggang of Melenggang, onder hot loopen met de armen slingeren, de armen slingeren, de armen vooren achterwaarts zwaaien. Lenggang, rust, vacantie, ledige tijd, goon work hebben, vrij zijn, enz. Lenggok, zwaaiende, heen en wader buigende beweging. Lengkap, zie : Langkap. Lengkeng, Nephelium Litchi, Carob. nat. faro. der Sapindaceae, boom met zoete vruchten, die meest gedroogd worden gebruikt. Lengket, Melengket, kleven, plakken,zichhechtenaan,kleverig, Lengkoeng, bocht, bulging, gebogen, gewelfd, enz.: Melengkoeng, huigen, kromtrekken, in eon bocht zijn, enz. ; Pelengkoeng of Pelengkoengan, wat gebogen, rond gebogen, omgebogen is, eerepoort, enz. Lengkoewas, Alpinia galanga, Sw. nat. faro. der Zingiberaceae, eon plant waarvan de wortelknollen zoowel in de inlandsche keuken als in de geneeskunde gebruikt worden (ook Laos). Lengos, Melengos, met minachting hot gezicht van lets of iemand afwenden, enz. Lenjap, verdwijnen, uit hot gezicht verdwijnen, verdwenen. Lenting, Melenting, blaasjes vormen, eon blaar vormen (bijv. bij waterpokken). Lentjit, Melentjit, tusschen de vingers doorschieten, -glippen,

-uitspringen (bijv. van glibberige pitjes). Lep of Lip, dl8ve. bijv : Tamboerlep of Lep-tamboer, el8vetamboer. Lepa, pleister (van kalk, enz.) ; Melepa, pleisteren, bepleisteren. Lepas, los, losgelaten, losgemaakt, vrij, niet vastgemaakt, niet gebondon, ontslagen, in vrijheid, V LETO. 157 voorbij, over, enz.; Melepasken, loslaten, losmaken, losbinden, viii maken, in vrijheid stellen, vrij laten loopen, enz. Lepat (of Lepet), snoeperij van ketan, in klapperbiaderen go. wikkeld. Lepeh, vouw, plooi, gevouwen (als papier, waarin lets gepakt wordt); Melepehken, lets, dat men in den mond heeft, or uit stooten, uit gooien, enz. Leper, ondiep, vlak, plat (van eon bord, enz.). Lepoe, Ddelepoe, blaren vertoonen (bijv, van eon brandwond). Lepot, Berlepot, bemodderd, bevuild, smerig. Lesoe, loom, lusteloos, mat, flauw, slap, eon gevoel van zwakheid hebben, lusteloos zijn, zich afgemat gevoelen. Lesoeng, vijzel, roomier, rijstblok. Let, tusschenruimte, tusschentijd. Letak, barst, scheur; Meletak, barsten, springen, scheuren, stuk gaan, enz., ook (en Meletakken), op den grond neerzetten, lets op den grond leggen. Letis, Meletis, besprenkelen, sprenkelen (van vochten). Letjak, slikkerig, modderig, glibbong, doorweekt (van natten grond), ook verfrommeld. Letjat, spiegelglad. Letjeh, kieverig, plakkerig. Letjek, Meletjek, fijn wrijven, fijn maken (bijv. gekookte rijst). Letjek, gekreukt, verkreukt, met kreuken en vouwen, niet glad (van waschgoed bijv.). Letjer (of Letjer), rauw, nat, waterig (van eon wood, enz.). Letjat, geschaafd, geschramd, gekn eusd (van de huid). Letjat, Meletjet, uitglippen, uit springen (bijv. van eon glibberige

pit, die tusschen de vingers vastgehouden wordt). Letoek, Meletoek, dof knappen, 158 LETO. kloppen, suet eon dof geluid openspringen. -- barsten, enz. Letoep, Meletoep, springen, ontploffen. Letos, Meletos, ontploffen, met eon plof openspringen, - barsten. Liana, gat, opening, oog, nis ; Liana idoeng, neusgat ; Liana d.aroem, oog van eon naald. List, taai, leemachtig, elastisch ; Tanah hat, loom. Lidah, tong, ook hot uitgesneden deel eener . plank, dat in de gleuf der nevenpiank past; Anak lidah, de huig; Lidah timbangan, de evenaar, de naald eener weegschaal; Ikan lidah, tong (visch). Lidi, nerf van eon klapperblad ; Sapoe lids, bezem van doze nerven gemaakt. Lihat, Melihat, zien, kijken, bekijken, aanzien, opnemen, enz. ; Melihati, bekijken, bezien, naar iemand zien, -omzien, --kijken, enz. ook voorspellen, enz. ; Mclihatki n, iemand voorspellen, voor iemand in de toekomst zien, -lezen, enz.; Kalihatan, gezien, zichtbaar, in 't gezicht, to voorschijn komen, enz.; Penglihatan, hot gezicht, hetgeen gezien is, inzicht, enz. Lijo (Chin.), steerbakkerij, ook groote garden pot, pottebakkerij. Lila, inlandsch kanon van klein kaliber, klein koperen of bronzen kanon, draaibas. Lilih, zie Leleh. Lilin, was, kaars, waskaars, vetkaars; Lilin mentah, onzuivere, ongekookte was; Lilin masak, gezuiverde was. Lilit, slinger, winding om lets heen, enz.; Melilit, om lets heen slingeren, kronkelen, enz. (als eon slang, eon slingerplant enz.); Melilitken, lets om lets heen winden, -slingeren. Lim, lijm. LING. Lima, vhf, vijftal ; Berlima, met zijn vijven zijn; Kalima, de (hot)

vijfde, ten vijfde; Melima, de (hot) vijfde zijn. Limau, limoen, Citroen; Djeroek limau, Citrus limonelles Hassk, var, amblycarpa, kleine boom met geurige bladeren, die veel in spijzen en in waschwater gebruikt worden, terwijl de vruchten citroensap leveren, dat den smack van sambel verhoogt. Limas, pyramidevormig; Roemah limasan, huffs met vier schuins afloopende dakvlakken. Limbang, Melimbang, hots in eon kom enz. met water omroeren om daardoor hot vuil to verwijderen. Limboeng, topzwaar, can eon kant zwaarder dan can de andore, gemakkelijk kantelend, enz. Limps (of Limpah), de lever. Limpas, buiten de oevers treden (van eon rivier), kleine overstrooming door to zwaren regen on hot niet vlug genoeg afloopen van hot water. Limpau, Melimpau, Melimpauwi, om hots heen loopen, om hot to ontwijken ; lets omtrekken, om hot to ontwijken, enz. Lindoeng, beschermd, besehut, bedekt, gedekt, verborgen, enz. ook cal, kleine snort paling; Berlindoeng, schuilen, zich beschutten, bescherming zoeken onder of bij, zich onder bescherming stellen van ; Melindoeng, overschaduwen, beschermen, beschutten; Melindoengi, Melindoengken, beschermen, lets of iemand beschermen, beschutten, bedekken; Perlindoengan, blasts, waar men schuilt, zich verbergt, enz. Linggam, phallus, ook rood, mode kleur. Linggis, breekijzer, koevoet. Lingsir (Jay.), hot neigen of dalen der zon na den middag; Waktoe LIMO. lingsir, tusschen 2 en 3I /2 uur na den middag. Linoe, zie : Ngiloe. Lintah, bloedzuiger, ook fig. gebruikt voor woekeraar, afzetter, enz. Lintang, dwars, overdwars, in de breedte; Melintang, dwars liggen, dwars in den weg zijn of liggen, enz.; Melintangi, iemand

dwarsboemen, enz.; Melintangken, lets dwars leggen, dwars plaatsen, enz. Linting, katoenen, of garen lampepit, enz. Lipat (of Lipet), vouw, gevouwen, dubber; Berlipat, gevouwen, dubber zijn; Mehpat, vouwen, toevouwen. Lipoer, troost, vertroosting. Lipoet, Melipoet, omvatten, bevatten, behelzen, over jets heen liggen, enz. ; Melipoeti, jets omvatten, bedekken, omgeven. Link, lonk, zijdelingsche blik ; Melirik, lonken, zijdelings kijken, zijdelings een blik werpen, ook doorboren. Litjin, glad, glibberig, ook effen. Liwat (zie ook Laioe), voor bij, over; Meliwati, jets voorbijgaan, voorbijvaren, enz., voorbjjstreven, overtreffen. Loa (Chin.), groove mand; Tjina boa, Chineesche opkooper van en handelaar in oud roost, enz. Loba, begeerig, inhalig, begeerigheid, inhaligheid; Melobaken, jets begeeren, aftroggelen. Lobak, Raphanus caudatus, L. nat. fam. der Druciferae, range witte snort radijs. Lobang, gat, hol, holte, kuil, groove; Lobang idoeng, neusgat ; Lobang pantat, aarsgat; Lobang roman, porie; Lobang djaroem, oog van een naald; Berlobang, vol gaten, doorboord, porous. Lobilobi, Flacourtia rukam, L. & M. nat. fam. der Bixacea, boom met LOEM. 159 zuurzoete vruchten, die een lekkere gelei geven. Lodeh (Jay.), een snort sajoer (inlandsche groentesoep), als bijgerecht bij de rijst. Loderok, papperig (van vruchten, enz.), modderig, slikkerig, enz. Lodji, loge, factory, versterkt gebouw, woning van een hooggeplaatst persoon, hoofdkantoor. Lodoh, beursch, papperig,bedorven. Loe (Chin.), gij, jij, jou, je, uw. Loeber, overloopen (van een to vol gevuld glas bijv.), overvol zijn, overkoken, enz., ook smelten van metalen, als rood, enz. Loedah, speeksel, kwijl, spuug;

Berloedah of Meloedah, spuwen, kwijlen ; Meloedahi, bespuwen, op jets of iemand spuwen. Loedjoer (ook Djeloedjoer), Meloedjoer, rijgen, met grove steken naaien. Loegoet, de fijne, scherpe haartjes of vezeltjes aan de schutbladen van hot bamboes-riot, die in slokdarm of maag opgenomen on vastgezet, eon gevaarlijke outstoking daarvan veroorzaken. Loeka, wond, gewond. gekwetst. kwetsuur ; Meloekai, Meloekaken, verwonden, kwetsen, wonden toebrengen. Loekoe (Jay.), ploeg; Meloekoe ploegen. Loeloer, hot haasje (van slachtdieren). Loeloet, Meioeloet, door wrijving, enz. hot vuil van de huid verwjjderen. Loemajan (Jay.), desnoods, bij gebrek aan beter of moor, voorloopig voldoende, enz. Loemat, poeder, poedervormig, fij n as poeder; Memperloematken, tot poeder wrijvan, tot poeder fijn maken. Loemba, wedijver, wedstrijd; Berloemba-loembaan,met elkander om hot hardst jets doen (loopen, r 160 LOEM. rijden, enz.), wedijveren, wedrennen ; Perloembaa,n, wedijver, wedstrijd, wedren; Ikan loembaloemba, bruinvisch. Loemboeng, rijstschuur. Loemoer, vuil; Berloemoer, bevuild, besmeerd, vuil~ zijn, met vuil bedekt zijn; Meloemoer, vuil maken, met vuil besmeren, bevuilen, enz. ; Meloemoerken, lets op jets smeren. Loemoet, mos, kroos, wier, schimmel ; Berloemoet, berloemoetan, loemoetan, met mos, kroos, wier bedekt, beschimmeld, door vocht uitgeslagen, enz. Loempang, rUstblok, vijzel; Loempang batoe, steenen vijzel. Loempoeh (Jay.), verlamd, lam, (van leden, voornamelijk de beenon); Penjakit loempoeh, lamheld der beenen, beri-beri. Loempoer, modder, sl(jk, sub. Loenas, de kiel van eon schip, enz.

ook quitte, geheel afbetaald (van schuld, enz.). Loendjak Meloendjak ook Ngaloendjak, omhoog springen, omhoog streven, zich vorhoovaardigen, ook brutaal, aanmatigend zijn, enz. Loendjoer (of Londjor), uitgestrekt (van de beenen) buy. bij hot zitten) ; Beloendjoer of Meloendjoer, met de beenen uitgestrekt zitten, onder hot zitten enz. de beenen uitstrekken. Loemoer (Bat.), verkleuren, de verf loslaten, verschioton (van stoffen). Loepa, vergeten, zich niet moor herinneren, niet moor to binnen kunnen brengen, vergeten zijn; Meloepaken, lets vergeten, doen vergeten. Loepoet (Jay.), ontglipt, ontsnapt, ontkomen,vrij,bevrijd,verlost,mis, verkeken, mislukt; Meloepoetken, verlossen, bevrijden, doen ontkomen, onttrekken aan, doen mislukken, enz. LOEW. Loerah, groef, sponning, ook hoofd, dorpshoofd. Loeri (of Noeri), roods papegaai. Loerik, sterko geweven, meest blauw of blauwwit gekieurde inlandsche stof, gestreept (van kleur). Loeroeh, op zijn tijd afvallen (van oude bladoren, rijpe vruchten). Loeroeng, weg, straat. Loeroes, recht, zonder bochten, oprecht (van gemoed). Loess, den derden dag, overmorgen, [ook :~Hari loess). Loetar, Meloetar, lets gooien, werpen; Meloetari, naar lets werpen, lets boworpen ; Meloetarken, met lets werpen, lets ergens heen werpen, -gooien ; Peloetar, worptuig, werpmiddel, machine om to werpen, slinger, blij d e, enz. Loetjoe (Jay.), aardig, grappig, guitig, koddig, kluchtig. Loetjoet, ontglipt, ontschoten, tusschon de vingers doorgeglipt, doorglijden, doorschioten, ontglippen, ontschieten, ontglijden, enz. Loetoeng, een zwarte sap. Loetoet, de kni e ; Berloetoet, kniolen, op de knie rusten, enz. Loewak, eon snort bunsing of das.

Loewang, stil, bedaard, rustig, windstilte. Loewap, Meloewap, rijzen, gisten, zwollen, ook (van vlammen) hoog uitslaan. Loewar, buiten, uitwendig; DI loewar, buiten, nit, uitgenomen, uitgezondord, behalves Haloewar, naar buiten, buitenwaarts, naar buiten gaan, uitgaan, nitkomen, naar buiten komen, ook uit dienst gaan, den dienst verlaten ; Mengeloewari, uittrekken, tegemoet gaan ; tegemoet trokken ; Mengeloewarken, to voorschijn brengen, naar buiten brengen, voor den dag balm, -brengen, enz. uiten, zeggen. LOEW Loewas, ruim, breed, wijd, uitgestrekt, groot, u~itgestrektheid, enz.; Meloewasken, wijd maken, verwijden, uitbreiden, vergrooten; Kaloewasan,ruimte,uitgestrektheld, ook duur (van tijd). Loewek, Meloewek, open, open zijn, gapen (van een wond). Logam, metaal, metalen. Lograt, woordenboek, dictionnaire. Lohor, na den middag, de tijd voor hot middaggebed. Lojang, klokkenmetaal, messing, een mengsel van geel koper en zink, ook een koekvorm. Loleng, papieren lantaarn. Loloh, een kind voeren, door hot eten in den mond to duwen, enz. Lobos, los, afgegleden (bijv, van eon ring aan den vinger), loszitten, enz. ; Melobosken, afnemen, afhalen, losmaken enz. Lonzbok (Jay.) (ook Tjabe), Spaansche peper, Capsicum annuum, L. flat. fam. der Solaneae, waarvan vole soorten bestaan. Lombot (Mob. Mal.), afgemat, doodaf, doodmoe. Lompat, sprong ; Mebompat of Berlompat, een sprong maken, springen, huppelen ; Melompati of Mebompatken, over jets heen springen, jets overspringen. Londjong, fang en smal emdigend, scherp toeloopend, spits eindigend. Longgar, ruim, wijd, to wijd, los, loszittend; Melonggarken, wijder maken, verwijden, losser

maken, enz. Longkah, los, loslaten, afschilferen, afvallen (bijv. van boombast, opgelegd hout aan meubels, enz.). Longsor, Melongsor, in de lengte afglijden, glijden, (bijv. van eon LOTJ. 161 balk bangs een helling, hot schuifelen van een slang, enz.). Lontar, Borassus flabelliformis, L. eon hooge palm. Lonte (Jay.), hoer, straathoer, publieke vrouw. Lontjat, sprong; Melontjat, Berbontjat, springen, met de beide voeten tegelijk van den grond, enz. opspringen, enz. Lontjeng, klok, hangklok, pendule, bel, schel. Lontor, Mebontor, hot voodsel met gulzigheid opnemen, vreten. Lopak-bopak, tabakskokertje van matwerk, enz. ook dienende tot bewaring van betelpruimen. Lopis (Koewe bopis), zeker gebak van ketan. Lor (Jay.) (ook Oetara), noord, hot noorden, noordelijk, ten floor. den. Lorek (Jay.), gestreept ; Matjan lorek, de gestreepte tijgor, koningstijger. Loreng, zi e : Lorek. Lorod, Melorod, ergens afglijden, zich laten afglijden, afzakken, glijdend afvallen, enz. naar beneden komen. Losin (Roll.), dozijn, twaalftal. Loteng, zolder, zoldering, vliering. Lotjeng, zie : Lontjeng. Lotjok, stang, die in een bus, enz. op en neer kan gaan ; Mebotjok, in jets op en neer gaan (van den stang eener pomp bijv.), vulg. ook voor den coitus uitoefenen, eene vrouw beslapen,enz.; Lotjok ook : eon busje net stamper, waarin ouden van dagen de sirihpruim fijnstampen, om die to kunnen gobruiken. Lotjot, los, losgelaten, opengoreten, opengescheurd, afgevallon (van tanden, de huid, enz.). MALEISCH-HOLLANDSCH. 11 162 MA'. MAIN. M. Ma' (of Emak), moeder, ook in

't algemeen gebruikt tegenover bejaarde vrouwen. Maa.f (Ar.), vergeving, vergiffenis ; Mints maaf, zich verontschuldigen, enz. Maboer (Jay.), opvliegen, wegvliegen, wegloopen, op stokgaan, enz. Mabok, dronken, bedwelmd, dronken zijn, enz. ; Memabokken, dronken maken, bedwelmen ; Mabok laoet, zeeziek, zeeziekte ; Mabok darah, flauw, bedwelmd door bloedlucht, - bloedverlies, hot zien van blood; Pemabokan, dronkaard. Machdoem (Ar.) (of Makdoem), hear. Machloek (Ar.), schepsel. Madat (of Tjandoe), bereide opium ; Roemah madat, (ook Pemadatan), amfioenkit ; Pemadat of Pemadatan, opiumschuiver, iemand die verslaafd is aan hot gebruik van opium; Minoem madat, opium schuiven. Madja, Aegle marmelos, Rub. nat. faro. der Aurantiaceae, hooge boom met eetbare vruchten. Madjelis (Ar.), vergadering, raad, college, enz. ook audientie, audientiezaal. Madjikan (Soend.), hear, bags, chef. Madjir, onvruchtbaar, ongeschikt voor de voortteling. Madjoe, voorwaarts, vooruit, vooruitgaan, vooruitkomen, tegen jets optrekken, enz. ; Memad joeken, doen vooruitgaan, vooruitbrengen, enz. Mad joem, work (om to breeuwen). Madoe; zoet, honig, ook medeechtgenoot, mode. echtgen oote (verg. Maroe), medeminnaar, medeminnares ; A j er madoe, honigwater. Madrasah (Ar.), school, godsdienstschool. Magang (Jay.), inlandsch volgeling, die diem zonder loon, dock in hot vooruitzicht van to eeniger tijd aan eene vaste betrekking geholpen to worden, iemand die op hot bureau van den eon of anderen ambtenaar als boning werkt, enz., ook overrijp (van vruchten), op 't punt van to gisten (van vloeistoffen). Mage1, half gaar, half rijp, stokkerig. Magrib (Ar.), hot Weston, hot tijd-

stip waarop de zon onder de westerkim duikt, avondschemering, tusschen licht en donkey ; Sembajang magrib, hot avondgebed (even na zonsondergang). Maha, groot, best, uitmuntend, uitstokend, zeer, in hooge mate, enz. ; Maha soetji, zeer rein, bij uitstek rein, reinst; Maha moelia, hoog, aanzienlijk, edelst; Maha dews, de groote god, de hooge god, Siwah. (Dit maha wordt alleen in samenstellingen gebruikt en kan, zooals uit de hier aangegevon voorbeelden blijkt, dikwijls door den superlatief-uitgang worden teruggegeven); Iang maha tinggi, de Allerhoogste ; Iang maha soetji, d e All erhe iligste, enz. Mahal, duur, niet goedkoop, hoog in prijs, ook moeilijk to krijgen, zeldzaam, enz. ; Barang mahal, dure waar. Mahap, zie : Maaf (Ar.). Main, spelen ; Bermain, spelen, zich vermaken, voor zijn genoegen, enz. jets doen, zich voor zijn genoegen met iota bozig houden, MALT. op jets spelen, met jets spelen, lets bespelen, ook gekheid maken, gekscheren, boerten, enz. ; Bermam bodo, zich doze houden ; Main gila, gekheid maken, iemand voor den gek houden, enz.; Main kartoe, kaarten, kaartspelen, dobbelen; Bermaln mats, elkander lonkjes geven, toelonken, enz. ; Permaman, spel, vermaak, enz., ook speelgoed, speeltuig. Malt (Ar.), lijk, menschelijk lijk. Maja, schijn, schim, gezichtsbedrog, ook schijn, weerschijn, glinstering, enz. Majang, bloemtros van palmen, ook benaming van zekere snort voor de vischvangst op zee gobruikte inlandsche vaartuigen ; Kembar majang, de twee of vier aan stokken bevestigde, veel van bloemtrossen der palmen hebbende pluimen, die bij bruiloftsoptochten voor in den stoet gedragen worden. Maka, en, dat, daarom, toen, zoo, zoodat, waarom ; Maka itoe, Makanja, daarom, om die reden,

dientengevolge, enz. Makam, verblijfplaats, zetel, graf. Makan, eten, vreten, invreten, dringen, indringen, snijden (van scherpe voorwerpen), bijten (van vissehen), vatten, pakken (van raderen), trekken (van pleisters, enz.), nuttigen, gebruiken, rooken, opslurpen, slaan (bij hot damspel, bijv.), enz. ; Makan darah, zich opvreten van ergernis ; Makan gad ji, loon trekken ; Makan nasi, rijst eten ; Makan of Memakan ook invreten (van een avond, enz.), zich uitbreiden, overslaan (van vuur bij eon brand enz.), diep in den grond dringen (van boomwortels) ; Makanan, eten, eterij, spijs, voedsel, voeding ; Tempat makanan, etensbak, etensdrager; Toekang makan, MA LA. 163 stevig e eter, vreetzak ; Tempo makan, etensuur, etenstijd. Maki (of Maki-maki), schelden, uitschelden, uitmaken voor al wat leelijk is, schimpen, beschimpen, enz.; Maki (Mol. Mal.), naam van een snort visch. Makin (ook Mangkin), zooveel to eer, zooveel to meer, des to eer, des to moor, hoe .... hoe, hoe .. . zoo, enz. ; Makin lama, makin bsar, hoe langer hoe grooter, enz. Makota, kro on ; Makota rad j a, koningskroon. Maksoed (Ar.), doel, oogmerk, doelwit, bedoeling, beteekenis, zin, geest. Maktoeb (Termaktoeb) (Ar.), geschreven. Mal (of Emal), mal, vorm, model. Malah, to moor, des to moor, des to eer, zooveel to meer, wat meer is, enz. (ook : Malahan). Malaikat (Ar.), engel. Malam (Jay.), was. Malam (of Malem), de tijd na zonsondergang tot zonsopkomst, avond, nacht ; Semalem eon nacht, ook van nacht, den afgeloopen nacht; Malem Senen, Zondagavond, Zondagnacht, de avond (nacht) van Zondag op Maandag; Bermalem, overnachten, eon nacht overblijven, enz, ook eon nacht lang opblijven ; Memalemken, eon nacht over laten blijven, gedurende eon nacht

laten staan; Maleman, (gedurende de vasten) eon nacht (gewoonlijk van den 21en, 23en, 25en, 27en en 29en der vastenmaand) vieren door op to blijven en to illumineeren, alsmede offers aan de goden to brengen, enz. ; Kamaleman, to laat op den avond, door den nacht overvallen (worden). Malem (Jay.), vochtig klam, ook verflenst, verwelkt. Malang, dwars, dwars in den weg, 164 MALA. dwarsliggen,enz.;Kajoemalang, dwarshout, dwarsboom; Oentoeng malang, tegenspoed, ongeluk ; Memalangi, dwarsboomen, in den wag staan, enz., ook verhinderen, beletten. Malay, steeds, voortdurend, bij voortduring, ook : malah (zie aldaar.) Males (of Males), lui, traag, vadsig, lusteloos, loom, niet actief, geen lust hebben om jets to doen, geen opgewektheid gevoelen tot, enz. ; Percales, luiaard. Malela, niet gebloemd, niet gedamasceerd, effen, glad (van wapens, enz.). Maligai, paleis, vorstelijk verblijf, vorstel jke mooning. Malih, verandoren, anders worden, van kleur, gedaante enz. veranderen. Maling, dief (ook Pentjoeri); Pintos maling, achterd our, geheimo dour; Koentji maling, dievensleutel, looper; Memaling, een dief worden, als een dief doen, hat handwork van een dief uitoefenen,stelen,diefstal plegen,enz. Maloe, beschaamd, verlegen, beschaamd zijn, zich schamen, verlegen zijn, schaamte, verlegenheid, schande ; Memaloei, zich over jets of iemand schamen; Memaloeken, beschaamd maken,beschamen, tot schande strekken van, jets to schande maken, enz. ; Kamaloean, beschaamd, beschaamdheid, schande, ook schaamdeel. Ma'loem (Ar.), bekend, openbaar, bekend zijn met jets ; Mema'loemlken, bekend maken, openbaren, kennis geven, blootleggen, enz., publiceeren.

Mamah, kauwen, fjjnkauwen. Mamak, oom of tame, Mamanda, vorstelijke oom of tame. Mambang (ook Kemambang), drijven, bovendrijven, uit hat waMAND. ter boven komen, drijvende zijn, op hat water liggen, enz. Mambos, stinken. Ma'moer (Ar.) (of Mahmoer), welvarond,volkrijk, bewoond,bevolkt. Mampet, dicht, dichtgestopt, verstopt, vast in elkander gestampt, enz. ; Memampetken, verstoppen, stoppen, dichtstoppen, enz. Mampilai, bruid, bruidegom. Mampir, bij iemand aanloopen, aangaan, aankomen, aanwippen, eon kort bezoek brengen, enz. Mampoe, in staat, bij machte zijn, bemiddeld, gegoed, vermogend zijn, kunnen, vermogen. Mampoes (vuig.), dood, gestorven, gecrepeerd, verrekt, kapot. Mana, wet, walks, wear, hoe, enz ; Di mane, wear, wear tar plaatse; Dani mane, van wear, wear van dean; Kamana, waarheen, wear near toe; Bagimani, hoe, op walks wijze; Iang mans, wie, wet, walk ; Roemah mama, wel k huffs; Mana boleh, hoe is hot mogelijk, hoe ken hot; Dimanamana, overal, wear ook ; Kamana-mane, waarheen ook ; Bagimana djoega, hoe ook, hoe hot ook uitvalle. Ma'na (of Makna) (Ar.),beteekenis, zin, geest, bedoeling. Manarah, minaret, toren (bij eon moskee, enz.); Manarah,Manara of Menara (Mol. Mal.) gereedschap, voornamelijk vischtuig. Mandalika, Artocarpus rigida, BI. net. fam. der Artocarpeae, hooge boom met zuurzoete vruchten. Mandapa (of Pendapa) (Jav.), open gebouw, voor en aan woningen van inlandsche hoofden, enz. Mandi, baden, zich baden, een bad nemen, ook vergiftig, hot doel niet missend, gevaarlijk; Bermandi, baden, badende, zijn; Bermandi darah of mandi darah, in zijn blood baden, bloeden, geheel met blood bedekt zijn, MAND. enz. ; Memandiken, baden, laten

baden, doers baden, een bad geven, enz. (bijv. van een kind). Mandjat, zie : Pandjat. Mandjoer, vergiftig, venijnig, doodelijk (van een wapen, enz.), gevaarlijk, sterkwerkend, doeltreffend (van eon geneesmiddel, enz ). Mandor, mandoor, (inlandsch) opzichter over werkvolk. Mangap, den mend openhouden, opensperren,opengesperd houden, (in 't algemeen) open, opengesperd, gapend, enz. Mangga, Mangifera, L. de om zijne lekkere vruchten bekende, tot de Nat. fam, der Anacardiaceae behoorende boom, die in vole vorscheidenheden algemeen voorkomt en aangeplant wordt. De voornaamste soorten zijn : Mangga batjang, Mangifera foetida, L.; Mangga bembem of Kabembem, Mangifera laurina, L.; Mangga benggala, Mangifera indica. var. compressa. Bi. ; Mangga daging. Mangifera foetida, var. mollis, Bl.; Mangga dodol, Mangifera indica, var. dodol, BI.; Mangga-kaer, Mangifera indica, var. Kayer. Grtn; Mangga kalapa,Mangifera indica,var.Kalapa, El.; Mangga-kawini, Mangifera foetida, var. Kawini, B1.; Mangga oedang, Mangifera laurina, var. microcarpa, B1.; Mangga sengir, Mangifera laurina, var. Sangir, Bl. ; Mangga-telor, Mangifera laurina, var. Telor, Bl. ; Mangga wangi, Mangifera indica, var. gratissima, Bl. Manggar, do steel der bloom- en vruchttrossen van palmsoorten. Manggis (of Manggistan), Garcinia mangostana, L. Nat. fare. der Clusiaceae, middelmatige boom met heerlijke, gezonde vruchten. Manggoet,knikken (ten teeken van bevestiging), ook knikkebollen, MANT. 165 knikken van ouden van dagen. Mangkak, uitdijen, zwellen, ook overrijp, moor dan gaar, enz. (van vruchten en spijzen), overmoedig. Mangkat, sterven, overlijden (van vorstelijke personen) ; Mangkat beradoe, overlijden, ontslapen. Zie verder : Angkat. Mangkin, zie : Makin.

Mangkok, kom, kop, kommetje, kopje. Mangos (Termangoe-mangos), in droef gepeins verzonken. Mangoet (Jay.), eon wijze van bereiding van visch, zeker vischgerecht. Mangos (Jay.), zie : Moesim. Mangos, Mmangsa, mishandelen, in hot ongeluk storten, ongelukkig makers (Bandj.); Djikalau njawa memboeka moeloet, oenda membakar lalang, njawa poemj.a tempat seloekoet dan dini dimangsa, als gij verklaart, dat ik de slang-slang in brand hob gestoken, dan zal ik uwe woning in vlammen doers opgaan en zult gij in hot ongeluk worden gestort. Mani, sperms, menschelijk (dierlijk) zaad; Memantjar mani, zaad schieten. Manik (Manik-manik of Manimani), kieine kraaltjes van allerlei kleur. Manikam, edelsteen, karbonkol, robijn. Mania, zest, (ook van smack), zacht, lief, minzaam, vriendelijk, lieftallig, aanminnig, innemend, bevall ig, aanvallig ; Manisan, zoetigheid, confituren; Pemanis, wat zoet maakt, ook wat lieftalligheid bijzet, bevallig, lief, aanvallig maakt, enz. ; Memanisken, tegenover iemand een lief gezicht zetten, hem lief, voorkomend, minzaam behandelen, enz. Manoesia(Sk.), mensch,de mensch. Mantat, zie : Pantat. 166 MANT. Mantega, boter. Mantra, tooverspreuk, tooverformulier. Manl4ri, raadsheer, minister, ook titel voor bepaalde mlandsche ambtenaren van~minderen rang ; Perdana manteri, eerste minister, minister-president. Mantjawerna, veelkleurig, veelsoortig, van allerlei kleur en snort. Mantjing, hengelen, met den hengel visschen, (ook in fig. zin gebruikt), naar lets vorschen, achter lets trachten to komen, enz. Mantjoeng, hat dikke schutblad van den bloemkolf der palmen, puntig, spits uitloopend, enz. (bijv.

van een neus). Mantoe, schoonzoon of schoondochter. Mantok (of Mantoek), stil heengaan, weggaan, terug gaan, naar huffs gaan, enz. Maoe, wil, willen, den wil hebben tot, genegen zijn, verlangen, begeeren, ook noodzakelijk zijn, moeten geschieden, enz.; Maoe oedjan, hat wil (zal) regenen, hat dreigt to regenen; Saiamaoe poelang, ik wil naar huffs gaan, enz. ; Maoe ta' mane, tegen wil en dank. Maoeng, onaangenaam, vochtig, muf, duf, enz. riekend, niet versch, bedorven, ook : schimmel, kaam, enz. ; Maoengan, beschimmeld, met schimmel of kaam bedekt. Mapag, feestelijk inhalen,tegemoet gaan, tegemoet komen. Mar (of Emar), metalen buikband der vrouwen. Mara, ongeluk, onheil, lead; Mara bahaja, gevaar. March, boos, kwaad, toornig, nijdig, toorn, kwaadheid; Memarahi, toornen, boos zijn op iemand, iemand een standje maken, beknorren, enz. Marbot (Ar.), een ondergeschikt Mohammedaansch geestelijke. MASK. Mardjan, bloedkoraal. Marga, stain, yolk, volksstam. Marhoem (Ar.), wijlen, zaliger, (van een overledene gesproken). Mani (Kemari), herwaarts, hierheen, kom hier, herwaarts komen, enz.; Kasana kemari, her- en derwaarts; Marl, kom, komaan, welaan ! Mariam, kanon ; Boewah marlam, kanonskogel ; Mariam kodok, mortier. Marika (Marika itoe), zij, ztjlieden. Maroe (Jay.), made-echtgenoot, mede-echtgenoote. Martabat (Ar.), ambt, betrekking, bediening. Martil, hamer, cooker. Mas, (ook Emas), goud, gouden, verguld. Masa, tijd, tijdperk, seizoen, ook zou hat, hat zou wat, hat mocht wat, toch niet, enz.

Masak, gaar, rijp, gereed, klaar, enz., ook koken, gaar makes, enz.; Masak nasi, rijst koken; Masak-masak, allerlei gerechten klaar maken, kokerellen, enz. Masalat (Ar.), vraagstuk. Maram (of Masem, Asem), zuur, zuur zijn, ook verzuurd, enz., en stroef, strak, boos (van hat gezicht). Masdjid (Ar.) (ook Mesigit), moskee, Mohammedaansche kerk. Masih, nog, nog steeds. Masih (en Asin), zout, zoutachtig, ziltig. Masing-masing, ieder, ieder of zonderlijk, een iegelijk, elk, elk afzonderlijk, enz. Masjgroel (Ar.), bekommerd, bekornmerd zijn, zich ongerust maken over, ongerust zijn, vervuld van, beslommering, enz. Masjhoer (Ar.), (ook Termasjhoer), alom bekend, vermaard, beroemd (zijn). Masks (Masks poen), alh newel, MASO. hoewel, ofschoon, last staan dat, zelfs al, enz. Masoek, ingaan, binnengaan, binnentreden, binnenkomen, behooren tot, overgaan tot, ondergaan (van hemellichamen) ; Masoek kadalem roemah, in huffs gaan ; Masoek Islam, overgaan tot hot Mohammedaansch geloof; Matahari masoek, de zon gaat onder ; Masoek pelaboehan, eon haven, reeds binnen komen ; Masoek soldadoe, soldaat worden, zich als soldaat laten inlijven ; Kamasoekan, jets binnen krijgen, doordrongen van jets, enz. ; Kamasoekan setae, door den duivel bezeten; Memasoekken, lets ergens indoen, instoppen, induwen, enz. Mats, oog, ook eon klein gewicht voor kostbare zaken, als goud, opium, enz. ; Mata ajar, bron, wel ; Mata angin, windstreek ; Mats bedil, vizierkorrel van eon geweer; Mata-djaring, mass van een net; Mata gelap, tijdelijke zinsverbijstering ; Mata-goenting, de oogen van eon schaar; Mats-hari, de zon ; Mata-ikan kloine puistjes met witte puntjes;

Mats-kajoe, kwast in hout ; Mats kaki, de enkel ; Matakoetjing, eon edelgesteente, ook een soon hays, katoog ; Mata padoman,streek van eon compass Mats soesoe, tepel ; Tjermin mats of Katja mate, bril ; Mats-mata,spion, ondergeschikt politiebeambte; Mata tadjem, scherpe, scherpziende oogen ; Mats mania, zachte oogen ; Ajar mate, traan. Matahari, de zon ; Matahari nafk (terbit), de zon komt op ; Matahari masoek (toeroen), de zon gaat onder ; Matahari hidoep, hot Oosten, Matahari mats, hot westen ; Tjahaja matahari, zonneglans ; Panes MEGA. 167 matahari, zonnehitte ; Sinai' matahari, Sorot matahari, zonnestraal; Terang matahari zonnelicht. Matting, gear, rijp ; Mematengken, gaarkoken, gaarstoomen, nip maken, rijp laten worden, enz. Mati, dood, overloden, gestorven, dood gaan, sterven, overlijden, onbeweeglijk, stil liggen, uit, geeindigd, enz. ; Orang mats, 0011 doode ; Harga mati, de naaste prijs; Mematiken, dooden, doodmaken, vaststellen (van eon prijs), stil laten staan (bijv. eon klok), blusschen (eon lamp, een vuur), enz Matjam (of Matjem), soon, monster, vorm, model, steal, proof. Matjan (zie ook : Harimau), tijger, in 't algemeen alle dieren behoorende tot de tijgerfamilie; Mat,,jan lorek of --- loreng, de gestreepte koningstijger ; Matjan toetoel, de gevlekte tijger, panzer ; Matjan koembang, de zwarte tijger. Matoe, zeker goudgewicht, karaat; hnas ampat balsa matoe,goud van 14 karaat. Mauloed (Ar.), (of Rabi' oelawal), de derde maand van hot Mohammedaansche jaar, zoo genaamd naar Mohammeds geboortefeest. Maut (Ar.), dood, do dood, hot doodsuur. Mawar, roos, rozestruik; Boenga mawar, roos (de bloom); Pokok mawar of Poehoen mawar,

rozestruik ; .Ajar mawar, rozewat er ; Min jak mawar, rozenolie ; Djamboe mawar, zie onder : Djamboe. Medan, open pleats, plain, vlakte. Med j a, tafel ; Med j a boender, rondo tafel ; Med ja pe$agi, vierkante tafel;Medja maken, etenstafel ; Med ja main, speeltafel ; Medja toeiia, schrijftafel. Mega, walk. v 168 MEGA. Megan (ook Mekar), opengaan, zich openen, zich ontsluiten (van bloemen, aren, enz.), opkamen, rijzen, zwellen (van deeg), enz. Megrek (Jay.), afgejakkerd, afgebeuld tzijn), onder eon to zwaren last bezwijken, niet in staat zijn vender to gaan, enz. Mekoer, hokvast, to huffs zitton, hokkon, niet uitgaan, enz. Melainken, zie : Lain. Mla joe, Maleier, Maleisch ; Orang melajoe, Maleier ; Bahasa melajoe, de Maleischo thal, hot Maleisch ; Tanah melajoe, de Maleische landen. Melantas, recht door heen, door on door. Zie : Lantas. Melantjong, pierewaaien, uitgaan, slenteren, lantorfanten, uitloopen, enz. Molar, uitgezet, gezwollen, uitdijen, uitzetten, zwellen ; Melarken, Memelarken; doen uitzetten, uitrekken, in de lengte uitrekken, enz. Melarat, behoeftig, armoedig, gebrek lijdend, armoede, gebrek lijden, enz., ook rondzwerven, dolen, enz. Melati, Jasminum Sambac, L. Nat. fam. der Jasmineae, de Indische jasmun. Melek, de oogen open hebben, wakker zijn, wakende zijn, opblijven, diet slapen, wakende den nacht doorbrengen, enz. Melek, treffend, frappant gelijkend (van eon portret bijv.). Melekab,gespleten,gebarsten,splijten, barsten, openbarsten, openspringen, opengaan, enz. Meleng, onoplettend, nalatig, onverschillig, niet behoorlijk letten, passen enz. op hetgeen can zijne zorg is toevertrouwd, enz.

Melee, niet good dicht, niet good sluitend (van eon vloer bijv.), zoodat vocht enz. tusschen de voegen door kan sijpelen. MEMB. Mlingker,ineengekronkeld liggen (als eon slang), Melit, alles haarfijn willen woten, nauwkeurig naar jets vragen, informeeren, enz., ook : niet mild, niet geefsch, vrekkig, gierig, moor dan spaarzaam zijn. Mliwis (Jay.), eon kleine snort wilde eend, taling. Memadaken, zie : Pada. Memadamken, zie : Padam. Memageri, zie : Pager. Memagoet, zie : Pagoet. Memahat, zie : Pahat. Memakoe, zie : Pakoe. Memaksa, zie : Paksa. Memalang, zie : Palang. Memaloe, zie : Paloe. Memanasi, zie : Pangs. Memandang, zie : Pandang. Memandjangken, zie: Pandjang. Memandjat, zie : Pandjat. Memang, (Bat.), van ouds, van nature, natuurlijk, van zelf, van zelf sprekend, uit den acrd der zaak voortvloeiend, al vast, bij voorbaat, aitijd, zoo behoort hot, ook juist, zeker, enz. ; Memang begitoe, hot is zeker zoo, zoa behoort hot, enz.; Memang niat nja begitoe, hij was dit ook juist van plan, enz. Memanggang, zie : Panggang. Memanggil, zie : Panggil. Memangkoe, zie : Pangkoe. Memarang, zie : Parang. Memasang, zie : Pasang. Mematahken, zie : Patch. Memateri, zie : Pateri. Mematjak, zie : Patjak. Mematjoel, zie : Patjoel. Mematoek, zie : Patoek. Mematoet, zie : Patoet. Membabar, spreiden, uitspreiden, ontrollen (ook Membeber), ook baron, eon kind ten wereld brengen, enz. Memba,jar, zie : Bajar. Mmbalang, werpen gooien, slingeren; Membalangi, naar iemand v MEMB. of jets werpen, remand of jets

bewerpen; Membalangken, met jets werpen, bewerpen, jets naar jemand of jets toegoojen, enz. Membales, zie : Bales. Membalikken, zie : Balik. Membangkit, zie : Bangkit. Membangoeni, zie : Bangoen. Membaringken, zie : Baring. Membasoeh, zie : Basoeh. Membatalken, zie Batal. Membatja, zie : Batja. Membawa, zie : Bawa. Membawah, zie : Bawah. Membebat, zie : Bebat. Membedaki, zie : Bedak. Membedoeng, zie : Bedoeng. Membehagiken, zie : Behagi. Membehasaken, zie : Behasa. Membejaken, zie : Beja. Membekalken, zie : Bekal. Membelah, zie : Belch. Membelandjaken,zie: Belandja. Membeli, zie : Beli. Membenarken, zie : Benar. Memberi, zie : Ben. Memberita, zie : Berita. Memberkat, zie : Berkat. Membetoelken, zie : Betoel. Membinasaken, zie : Binasa. Memboengkem, zie : Boengkem. Membongkar, zie : Bongkar. Memboenoeh,zie : Boenoeh,moorden, vermoorden, dooden, doodmaken, doodslaan, enz., ook uitmaken, uitblazen (van vuur of licht), uitvegen, schrappen, doorhalen (van schrift); Pemboenoeh, moordenaar. Memedi (Jay.), spook, spookver schijning,geest,geestverschijning. Memegang, zie : Pegang. Memeliharaken, zie : Pelihara. Memeloek, zie : Peloek. Memendam, zie : Pendam. Memendekken, zie : Pendek. Memeniran, zie : Menir. Memenoehl, zie : Penoeh. Memerangi, zie : Perang. Memeriksai, zie : Periksa. v MEMP, 169 Memerintah, zie : Perintah. Memetik, zie : Petik. Memetjahken, zie: Petjah. Memetjoet, zie : Petjoet. Memid j et, zie : Pidj et. Memikat, zie : Pikat. Memikir, zie : Pikir. Memikoel, zie : Pikoel.

Memilih, zie : Pilih. Meminang, zie : Pinang. Memmdahken, zie : Pindah. Memindj am, zie : Pind j am. Meminta, zie : Pints. Memipis, zie : Pipis. Memisah, zie : Pisah. Memoedj a, zie : Poed ja. Memoedji, zie : Poedji. Memoekoel, zie : Poekoel. Memoelangken, zie : Poelang. Memoengoet, zie : Poengoet. Memoesar, zie : Poesar. Memoesingken, zie : Poesing. Memoetar, zie : Poetar. Memoetihken, zie : Poetih. Memoetoes, zie : Poetoes. Memoewasken, zie : Poewas. Memohon, zie : Pohon. Memotong, zie : Potong. Menzpedal, zie : Ampedal. Mempelam, zie : Ampelam. Mempelas, zie : Ampelas. Memper (Jay.), veer hebben van, gelijken op, gelijkenis hebben met, enz. Memperanakken, (zie : Anak)r ook : ter wereld brengen, bevallen van. Memperbanjakken(zie: Banjak)r vermenigvuldigen. Memperdengarken(zie: Dengar), doen hooren. Mempergoendikken (zie : Goendik), iemand (een vrouw) tot bijzit nemen. Memperhambaken(zie: Hamba), iemand tot dienaar, bediende aannemen,aanstellen,in dienst nemen. Memperhinggaken(zie:Hingga), tot grens stellen, als grens aannemen, bepalen. v 170 ZEMP. 1Vlemperolih, zie : Olih. Mempoenjai, zie : Poenja. Men, (verkorting van Mena, zie dit woord). Mena, reden, oorzaak, gissing, enz. Menaboeh, zie : Taboeh. Menaboer, zie : Taboer. Menadah, zie : Tadah. Menagih, zie : Tagih. Menahan, zie : Taban. Menahi, zie : Tahi. Menakar, zie : Taker. Menakoetken, zie : Takoet. Menalak, zie : Talak. Menambahken, zie : Tambah.

Menambak, zie : Tambak. Menambang, zie : Tambang. Menamboenken, zie : Tamboen. Menamoe, zie : Tamoe. Menampak, zie : Tampak. Menanak, zie : Tanak. Menandai, zie : Tanda. Menandak, zie : Tandak. Menandang, zie : Tandang. Menanding, zie : Tending. M.enandoe, zie : Tandoe. Menandoek, zie : Tandoek. Menandoer, zie : Tandoer. Menang, winst, overwinning, winnon, overwinnen; Kamenangan, winst, overwinning, wet gewonnen is, teeken van overwinn ing. Menangani, zie : Tangan. Menangas, zie : Tangan. Menangis, ziO: Tangis. Menanggalken, zie : Tanggal. Menanggoehken, zie: Tanggoeh. Menanggoeng, zie : Tanggoeng. Menanggok, zie : Tanggok. Menangkap, zie : Tangkap. Menangkis, zie : Tangkis. Menantoe, schoonzoon of schoondochter. Menapis, zie : Tapis. Menara of Menarah (Mol, Mal.), gereedschap, werktuig. Menari, zie : Tan. Menarik, zie : Tank. Menaroh, zie : Tarok. MENE. Menatoe, waschman, bleeker, zie ook : Tatoe. Menawar, zie : Tawar. Mendadak (Jay.), zie : Dadak, jets in alle haast doen, klaarmaken, klaarzetten, enz. Mendamai, op jets gelijken, aan jets geljjk zijn. Mendap, bezinksel, drab, bezinken. Mendehoeloei, zie : Dehoeloe. Mendekok, thuis zitten koekeloeren, ook zich gekromd to slapen leggen. Mendelik, groote oogen opzetten, staroogen, de oogen wijd openzetten. Mendem (Jay.), dronken, bezopen, bedwelmd(zijn).Zie ook: PendOm. Mendjadi, zie : D jadi. Mendjait, zie : Djait. Mendjak (Samendjak), sedert. Mendjangan (Jay.), (00k: Roesa), hert.

Mendjaroemi, zie : Djaroem. Mendjengat, achterover liggen, achterover slaan, achterover buigen, ook opengaan (van hot deksel van een kist, bijv.), opwaarts openslaan,achterwaarts,opwaarts gericht, enz. Mendjerit, zie : Djerit. Mendoeng (Jay.), bewolkt, betrokken, regenachtig (van de lucht), wol k. Menebah, zie : Tebah. Menebang, zie : Tebang. Menebas, zie : Tebas. Meneboes, zie : Teboes. Menedoehi, zie : Tedoeh. Menegahken, zie : Tegah. Menegoehken, zie : Tegoeh. Menegor, zie : Tegor. MOnekan, zie : Tekan. Menelan, zie : Telan. Menembak, zie : Tembak. Menembok, zie : Tembok. MOnempel, zie : Tempel. Menempoeh, zie : Tempoeh. Menendang, zie : Tendang. Menengah, zie : Tengah. u v MENE. Menengar, zie : Dengar. Menenoen, zie : Tenoen. Mnenoeng, zie : Tenoeng. Menentang, zie : Tentang. Menentoeken, zie : Tentoe. Menepi, zie : Tepi. Menepoeng, zie : Tepoeng. Menepok, zie : Tepok. Meneraboeng, zie : Teraboeng. Menerad jang, zie : Teradjang. Menerangken, zie : Terang. Menerap, zie : Trap. Menerbangken, zie : Terbang. Menerbitken, zie : Terbit. Menerima, zie : Terima. Menerka, zie : Terka. Meneroesi, zie : Teroes. Menetapi, zie : Tetap. Menetas, zie : Tetas. Mengaboerken, zie : Kaboer. Mengadaken, zie : Ada. Mengadang, zie : Adang. Mengadjak, zie : Adjak. Mengadjar, zie : Adjar. Mengad j i, zie : Adj i. Mengadjoki, zie : Ad j ok. Mengadoe, zie : Adoe. Mengadoni, zie : Adore. Mengail, zie : Kafl. Mengait, zie : Kaft.

Mengajak, zie :, Ajak. Mengajaken, zie : Kaja. Mengajeri, zie : Ajer. Mengajau, zie : Kajau. Mengajoeh, zie : Kajoeh. Mengajoen, zie : A j oen. Mengakak, zie : Kakak. Mengakoe, zie : Akoe. Mengalah, zie : Alah. Mengalap, zie : Alap. Mengalas, zie : Alas. Mengalih, zie : Alih. Mengalpaken, zie : Alpa. Mengamat, amati, zie : Amat. Mengambang, zie : Kambang en Ambang. Mengambil, zie : Ambil. Mengamboel, zie : Amboel. Mengamboel, zie : Amboel. Mengamoek, zie : Amook. u MEND. 171 Mengampoe, zie : Anlpoe. Mengampoengken, zie : Kampoeng. Mengampoeni, zie : Ampoen. Mengandoeng, zie : Kandoeng. Mengandoet, zie : Kandoet. Mengganggoer, zie : Anggoer. Menganginken, zie : Angin. Mengangkang, zie : Kangkang. Mengangkat, zie : Angkat. Mengangkoet, zie : Angkoet. Mengania j a~ zie : Aniaj a. Menganoegerahaken, zie : Anoegeraha. Mengantara, zie : Antara. Mengantih, zie : Anteh of Antih. Mengantjing, zie : Kantjing. Mengantjoek, zie : Antjoek. Mengantoek, zie : Antoek, slaap hebben, slaperig zijn, enz. Mengap, zie : Mangap. Mengapa, waarom, hoe komt hot, wet is or de reden van, enz. Mengapaken, zie : Apa. Mengapalaken, zie : Kapala. Mengapoer, zie : Kapoer. Mengapoesken, zie : Apoes. Mengarak, zie : Arak. Mengarang, zie : Karang. Mengaroeng, zie Aroeng en Karoeng. Mengaroeniaken, zie : Karoenia. Mengaron, zie : Aron. Mengasah, zie : Asah. Mengasihi, zie : Kasih. Mengasoeh, zie : Asoeh, Mengataken, zie : Kate.

Mengatas, zie : Atas. Mengatoer, zie : Atoer. Mengawinken, zie : Kawin. Mengebas, zie : Kebas. Mengedan, drukken, person (bij de ontlasting of bij eon bevelling). Mengeh, benauwd, near den adorn snakk en, hijgen, buiten adorn zijn (00k: Menggeh, Menggehmenggeh). Mengekah, zie' : Kekah. Mengeleh, zie : Keleh. Mengelek, zie : Kelelk. v 172 MENG. Mengelek, zie : Kelek. v Mengemasi, zie : Emas. Mengemboenken, zie : Emboen. v Mengemboes, zie :Emboen. Mengemoet, zie : Emoet en Kemoet. Mengenaken, zie : Kna. Mengenalken, zie : Kena1. Mengendahken, zie: Endah. Mengenjoet, zie : Kenjoet. Mengentak, zie : Entak, trekken, pijnlijk trekken, werken (van eon etterbuil, enz.). M ngentjingi, zie : Kentjing. Mengepi, stil thuis blijven, de kamer houden, in eon kamer blijven, niet uitgaan, (van eon zieke). Mengepit, zie : Kepit. Mengepoeng, zie :~Kepoeng. Mengerak, zie : Kerak --om jets vechten (van honden). Mengerasken, zie : Keras. Mengerat, zie : Kerat. Mengerdjaken, zie : Kerd ja. Mengeret, zie : Eret. Mengeringken, zie : Kering. Mengeroeboeng, zie : Keroeboeng. Mengerti, zie : ,Art!. Mengertlken, zie : Art!. Mengetam, zie : Ketam. Mengetjilken, zie :~Ketjil.

Mengetok, zie : Ketok. Mengidar, zie Idar. Mengidjabken, zie : Idjab. Mengidzmken, zie : Idzin. Mengigal, zie : Igal. Mengigau, zie : Igau. Mengijaken, zie : Ija. Mengikat, zie : Ikat. Mengikir, zie : Kikir. Mengikoet, zie : Ikoet. Mengilir, zie : Ilir en Kilir. Menglndjak,~zie : Indjak. Mengmgatken zie : Ingat. Mengipas, zie : Kipas. Mengirak n, zie : Kira. Mengiri, zie : Ini en Kin. u MENG. Mengiring, zie : Iring. Mengiroep, zie : Iroep. Mengisap, zie : Isap. Mengisl, zie : Isi. Mengitoeng, zie : Itoeng. Mengkal (of Mengkel), half rijp ; nog niet geheel rijp, beginners te rijpen (van vruchten). Mengkara, kreeft, hot sterrenbeeld de Kreeft, ook benaming voor zekere slagorde. Mengkeroek, den kop (hot hoofd) laten hangers, (van eon dior, dat niet wel is, enz.). Mengkoedoe, (ook Sangkoedoe of Koedoe), Morinda citrifolia, L. nat. Earn. der Rubiaceae, middelmatige boom, die eon roods kleurstof geeft. Mengkoet of Mamengkoet (Verg. Pangkoe -- Memangkoe), op of in den schoot dragon, enz. -fig. ook : belast zijn met enz.; Mamengkoet perentah, (Bandjerm.), de uitvoerder zijn van bevelen, bevel en ten uitvoer brengen, enz. Mengobah, zie : Obah. Mengobati, zie : Obat. Mengoebar, zie : Oebar. Mengoedjar, zie : Oedjar. Mengoedji, zie : Oed ji. Mengoedoengi, zie : Koedoeng. Mengoedoet, zie : Oedoet. Mengoekir, zie : Oekir. Mengoekoep, zie : Oekoep. Mengo ekoer, zie : Oekoer. Mengoekoes, zie : Koekoes. Mengoelas, zie : Oelas. Mengoeli, zie : Koeli.

Mengoelilingi, zie : Koeliling. Mengoeloer, zie : Oeloer. Mengoembah, zie : Koembah. Mengoembaliken, zie : Kombali. Mengoemboelk, zie : Oemboek. Mengoempil, zie : Oempil. Mengoempoelken,zieKoenlpoel-. Mengoendang, zie : Oendang. Mengoend j ook , zie : Oend j ook. Mengoendoerken, zie : Oendoer. V MENG. Mengoenjah, zie : Koenjah. Mengoentai, zie : Oental. Mengoentji, zie: Koentji. Mengoentoekken, zie : Oentoek. Mengoepa,jaken, zie : Oepa,ja. Mengoepamaken, zie : Oepama. Mengoepas, zie : Koepas. Mengoerai, zie : Oerai. Mengoerangken, zie : Koerang. Mengoera-oera, zie : Oera. Mengoerap, zie : Oerap. Mengoeroeng, zie : Oeroeng en Koeroeng. Mengoeroes, zie : Oeroes. Mengoeroet, zie : Oeroet. Mengoesahaken, zie : Oesaha. Mengoesap, zie : Oesap. Mengoesir, zie : Oesir. Mengoesoeng, zie : Oesoeng. Mengoesoetken, zie : Koesoet. Mengoetil, zie : Koetil. Mengoetjap, zie : Oetjap. Mengoetjoepi, zie : Koetjoep. Mengoetoeki, zie : Koetoek. Mengoetoes, zie : Oetoes. Mengoewasani, zie : Koewasa. Mengojak, zie : Ojak en Kojak. Mengok (ook: Mengor, Mengot), scheef, scheefgeplaatst, op zijde, schuin, enz. Mengolok-olok, zie : Olok. Mengopahken, zie : Opah. Mengorek, zie : Korek. Mengotj ok , zie : Kotj ok. Mengotorken, zie : Kotor. Menimba, zie : Timber. Menimbang, zie : Timbang. Menimboelken, zie : Timboel. Menimboen, zie : Timboen. Menimpa, zie : Timpa. Menindas, zie : Tindas. Menindih, zie : Tindih. Menindik, zie : Tindik. Menind j au, zie : Tired j au ; ook Menindjo of Melindjo, Gnetum gnemon, L. Nat. Fam. der Gnetaceae, een middelmatige boom,

walks bladeren en vruchten veal gegeten worden. Menind j oe, zie : Tired joe. V MEND. 173 Meninggal, zie : Tinggal. Meninggiken, zie : Tinggi. Menir, fijnkorrelige, gebroken rust, rijstgruis ; Meniran, Callicarpa cans, L. net. fam. der Verbenaceae(?) eon kleine heester met kleine, fijnkorrelige zaden, veal gebruikt in de inlandsche geneeskunde tegen vrouwenziekten ; Memeniran, een ziekte in den news, waarbij hat neusvlies(?) dikwijis kleine bobbeltjes vertoont, en neusbloeding pleats heeft (ook Mimisan). Menit, minuut. Menitahken, zie : Titah. Menitik, zie : Titik. Menitir, zie : Titir. Menitir, zie : Titis. Men j abit, zie : Sabit. Men j aboet, zie : T j aboet. Menjadiaken, zie : Sadia. Menjahoet, zie : Sahoet. Menjajangken, zie : Sajang. Menjajoer, zie : Sajoer. Men j akar, zie : T j akar. Men j aksiken, zie : Saksi. Menjala (of Menjalah), vlammen, ontvlammen, opvlammen, vuurvatten, ook afgaan (van vuurwerk, enz.) ; Menjalaken, aansteken, doen ontvlammen, enz., aanmaken (van vuur). Menjalahken, zie : Salah. Men jalamatken, zie : Salamat. Menjalin, zie : Salin. Menjamak, zie : Samak. M en j awaken, zie : Same. Menjamar, zie : Samar. Menjambat, zie : Sambat. Menjamboeng, zie : Samboeng. Menjamboet, zie : Samboet. Menjampaiken, zie : Sampai. Men j ampoernaken, zie : Sampoerna. Menjan, benzoe, wierook ; Memenjanken, met benzoe bewierooken, ook vermengen. Menjangga, zie : Sangga. Menjanggoepi, zie : Sanggoep. V 174 MEND. Menjangka, zie : Sangka.

Menjangsaraken, zie : Sangsara. Menjapa, zie : Sapa. Men j apoe, zie : Sapoe. Men jaroengi, zie : Saroeng. Menjasarken, zie : Sasar. Men jawah, zie : Sawah. Men jebar, zie : Sebar. Men j eberang, zie Se berang. Mend eboet, zie : Seboet. Men j edoeh, zie : Sedoeh. Men joker, zie : Tj eker. Men jelam, zie : Selam. Men j elesaiken, zie : Selesai. Men j e1idik, zie : Selidik. Men jelimpet, zie : Selimpat. Menjembah, zie : Sembah. Menjembajangi, zie : Sembajang. Menjembeleh, zie : Sembeleh. Menjemboehken, zie: Semboeh. Menjemboeniken, zie : Boeni en Semboeni. Menjemboer, zie : Semboer. Menjendal, zie : Sendal. Menjenderken, zie : Sender. Menjengget, zie : Sengget. Menjenje (Bat.), aldoor vochtig zijn, vocht afgeven, vloeien (van eon wond). Menjentak, zie : Sentak. Men j epit, zie : Sepit, ook D jepit. Menjepoeh, zie : Sepoeh. Menjerahken, zie : Serah. M njerampang, zie: Serampang. Menjesakken, zie : Sesak. ]den j esal, zie : Sesal. Menjewa, zie : Sewa. Meniarapken, zie : Tiarap. Ml n jigeraken, zie : Sigera. Menjikat, zie : Sikat. Menjiksa, zie : Siksa. Men jimpan, zie : Simpan. Men jindir, zie : Sindir. Menjingkir, zie : Singklr. Menjipat, zie : Sipat. Men j cram, zie : Slram. Menjisik, zie : Sisik. Menjisir, zie : Sisir. Men j oebit, zie : Tj oebit. V MEND. Menjoekarken, zie : Soekar. Menjoekoer, zie : Tjoekoer. Menjoelam, zie : Soelam. Men joeloehi, zie : Soeloeh. Mn joembang, zie : Soembang. Menjoempah, zie : Soempah. Menjoempit, .zie : Soempit. Menjoenat, zie : Soenat.

M n j oerat, zie : Soerat. Menjoeroeh, zie : Soeroeh. Men joesahken, zie : Soesah. Menjoesoel, zie : Soesoel. Menjoesoer, zie : Soesoer. Menjoetik, zie : Tjoetik. Menjoetji, zie : Tjoetji. Men joetjiken, zie : Soetji. Men joewap, zie : Soewap. Menjoga, zie: Soga. Menjogok, zie : Sogok. Men jorong, zie : Sorong. Menjoso, zie : Soso. Menjowek, zie : Sowek. Menoeba, zie : Toeba. Menoed jah, zie : Toed j ah. Menoedjoe, zie : Toedjoe. Menoedoeh, zie : Toedoeh. Menoekang, zie : Toekang. Menoekar, zie : Toekar. Menoelis, zie : Toelis. Menoeloeng, zie : Toeloeng. Menoembak, zie : Toembak. Menoemboek, zie : Toemboek. Menoempahken, zie : Toempah. Menoempang, zie : Toempang. Menoempoek, zie : Toempoek. Menoend joek, zie : Toend joek. Menoendoeng, zie : Toendoeng. Menoenggang, zie : Toenggang. Menoengging, zie : Toengging. Menoenggoe, zie : Toenggoe. Menoentoen, zie : Toentoen. Menoer, roset, knop, bal, ook eon snort witte steep. Mnoeras, zie : Toeras. Menoeroenken, zie : Toeroen. Menoeroet, zie : Toeroet. Menoesoek, zie : Toesoek. Menoetoek, zie : Toetoek. Menoetoep, zie : Toetoep. Menoewang, zie : Toewang. v MEND. Menolih, zie : Tolih. Menonton, zie : Tonton. Mntah, rauw, onrijp, ongaar, ongekookt, nog niet bereid. Mentang (Bat.), al is hat ook, is hat omdat, terwiji. Mentega, zie Mantega. Mentimoen, zie : Ketimoen. Mentja, zie: Pentja. Mentjeret, dun afgaan, buikloop hebben, aan diarrhea lijden, dunne afgang, buikloop. Mentjil, zie : Pentjil. Mentjoerat, uitgutsen, met een straal uitstroomen (bijv. van blood

uit een odor). Mentjok, op een tak zitten, neerstrijken, enz. (as vogels), ook ergens zijn verblijf houden, zich vestigen, enz. Mentjong (of Mentjeng), schuin gaan, een schuine richting nemen, scheef staan, -liggen, enz. uit de rechte ljjn gaan, --vallen, enz. Mentoewa, schoonouders, schoonvader, schoonmoeder; Mentoewa laki-laki, schoonvader; Mentoewa isteri, schoonmoeder. Merah, rood; Merah toewa, donkerrood, roodbruin ; Merah moeda, lichtrood, karmozijnrood; Merah betoel, vuurroad, vermiljoenrood; Merah telor, dooier van eon ei, oranjerood ; Memerahi, rood verven, ook langzaam aan rood worden. Merck, pauw ; Boentoet merak, auwestaart. Merang (Jay.), stroo, gedroogde halmen van de rijstaren; Ajer merang, bog, getrokkon uit gobrande rijstaarhalmen, gebruikt om de Karen to wasschen. Merapati, duff, gewone duff, huisdujf (ook : Boeroeng dare of Derpati). Merdoe, zacht, lief (van een stem). Merem, met gesloten oogen, de oogen sluiten, de oogen luiken (00k in fig. zin). MILI. 175 Merengoet, zuur zien, eon zuur gezicht zetten, een ontevreden gezicht toonen. Mares, zie : Peres. Mares, zie : Peres. Meriam, zie Mariam. Mriang (Jay.), koortsig, koortsachtig, koortsig zijn, eon koortsig gevoel over zich hebben,onwel zijn, de koorts voelen opkomen, enz. Meriap, zie : Riap. Merinjo, schout, inspoctour vary politie, ook eon ondergeschikt inlandsch politiebeambte, eon (op ondernemingon of landerijen) met de nachtwaak belaste persoon. Meritja (of Lada), paper. Meroewap, dampen, wasemen, naar alle kanten uitslaan, zich verspreiden (van damp, rook, enz.). Merosot, glijden, uitglijden, afglijden: glippen, uitglippen.

Mertja, zie : Moertja. 1Mertjoe, top, kruin, punt, hat hoogste gedeelte van jets. Mrtjon (Jay.), vuurwerk, voetzoeker, klapper. Mertoewa, zie : Mentoewa. Meson (Ar.), graf paaltje. Mesem, glimlach, glimlachen. Mesigit (Ar.), zie Masd jid. Meski, zie : Masks. Mesir (Ar.), Tanah mesir, Egypte. Mesoem, vuil, slordig, niet netjes; Anak mesoem, eon vuil kind, eon slordig kind, sloddervos,vuilik. Mesti, moeten, verplicht zijn, noodzakelijk zijn, hot moot, hot is noodzakelijk, zeker, zekerlijk, enz.; Mestmja begitoe, hot moot, hot behoort zoo, enz. Mewek (Bat.), pruilen, den mond plooien of vertrekken (van iomand die op 't punt stoat van to schroien). Milik, eigendom ; Memiliki, jets in eigendom bezitten, in bozit nemen, enz. ; Hak kamilikan, eigendomsrecht. Milir, (Jay. Bat.) stroomafwaarts 176 MIMI. gaan, eon rivier afvaron, zeewaarts gaan, enz. Mimi, de stekelrog (verg. Belangkas). Mimic, hagel, jachthagel, schroot, musschonhagel,ganzenhagel,enz.; Mimisan, eon neusbloeding hebben, enz.~(Zie ook : Memeniran onder Menir). Mimpi, droom ; Bermimpi, ook Mengimpi, droomen; Bermimpiken of Mengimpiken, over jets droomen. Minantoe, zie : Menantoe. Minatoe, zie : Menatoe. Minbar (of Mimbar) (Ar.),de preekstool, de kansel, hot spreekgostoelte in eon moskee. Minfaat (Ar.), nut, voordeel. Minggoe (Hari minggoe),Zondag; Saminggoe, eon week; Berminggoe, woken lang (duren, enz.) ; Lain minggoe, een volgende week, de andere week. Mingkin, zie : Mangkin. Minjak, olio, vet, smoer; Minjak tanah, petroleum; Minjak kalapa, kokosolie; Minjak katjang, olio geporst uit aardakers; Minjak wangi, odour; Minjak mawar, rozonolie; Minjak ikan,

traan, 1 evertraan ; Minjak kambing of gi, geiten- of schapenvet ; Minjak babi, reuzel. Minoem, drinken, lets drinken, eon drank innemen, gebl uiken, enz. ; Minoem anggoer, wij n drinken; Minoem obat, medicijn (drankjo) innemen; Minoem madat, opium gebruiken, schuiven, rookon; Minoeman drank, wat gedronkon wordt; Tempat minoeman, drankenzetjo, karat, enz. Mints, verzoeken, vragen, bidden om jets, naar jets sollicitoeren, enz. ; Mints-mints, bedelen ; Permintaan, vorzook, bode, sollicitatio, zie verder Pints. Mirah, rob jn, karbonkol. MOED. Miring, hellend, schuin, schuin afloopend, hellen, overhellen, naar een kant neigen, schuin afloopen. Misan (ook : Misanan, Soedara misan), neof, nicht, broers- of zusters-kind. Miskin, arm, armoedig, behoeftig. Misoeh(Jav.), schelden,uitschelden, uitmakon; Misoehi of Memisoehi, iemand uitschelden, enz. Modal, kapitaal, bedrijfskapitaal, boginkapitaal, handolskapitaal, waarmede men eon zaak begint, hoofdsom, inleg, fonds; Memodalken, iemand bedrijfskapitaal verstrekken, enz. Modar (Soend.), dood, gestorven, gecrepeerd, verrekt. Modin (Ar.), eon ondergeschikt geestelijke aan eon moskee verbondon, die de geloovigen tot hot gobod, enz. moot oproepon. Moe, bez. voornw van den Zen pers., verkorting van Kamoe. Moe'ala (Ar.), vorheven, subliem. Moe'alim (Ar.), leeraar, meostor, 00k: stuurman, loods. Moebal, uitslaan, omhoog waaion (van vlammen). Moebeng (Jay.), draaien, rondgaan, omloopen, om jets heen loopen, enz. Modda, jong, jougdig, onrijp (van vruchten), licht (van kleur); Radja moeda, onderkoning, ook kroonprins ; Bini moods, van twee vrouwen (echtgenooten) de jongstgenomone, de jongstge-

trouwde. Moedah, licht, niot moeilijk, gemakkelijk; Memoedahken, jets licht opnomen, gemakkelijk achten, geringschatten, ook : gemakkelijk waken, vergemakkelijken ; Moedah-moedahan, kan hot zijn, zoo mogolijk, moge hot gebeuren, ook: van lieverlede, zoo mogelijk, enz. Moedik, eon rivier opvaren, naar hooger gelogon streken gaan. MOED. Moedjoer, rechtuit, in ears bepaalde richting recht uitgestrekt, enz. ook gelukkig zijn (in hat spel bijv.), meeloopen (van hat geluk, enz.); Memoedjoerken, lets in een bepaalde richting recht uitstrekken, plaatsen, enz. Moega (of Moega-moega), moge (bij wensehen). Moeharram (Ar.), de eerste maand van hat Mohammedaansche jaar. Moehoen, zie : Pohon. Moeka, gezicht, aangezicht, gelaat, voorzijde, buitenzijde, oppervlakte, voor, vooraan; Di moeka, voor, vooraan; Moeka ajar, oppervlakte van h et water, waterspiegel, enz. ; Ajer moeka, gelaatsuitdrukking; Moeka mania, een lief, aangenaam, aantrekkeIijk gezicht; Memberi moeka, toegeven, toegevend zijn ; Memboewat moeka, een lief gezicht toonen, huichelen, iemand lekker maken ; Moeka medja, hat blad eener tafel; Moeka dengan moeka, van aangezicht tot aangezicht, onder vier oogen. Moekadas (Ar.), heilig, geheiligd. Moekah, overspel, echtbreuk, boel, boeleerster, overspeler, overspeelster; Bermoekah, zich aan echtbreuk schuldig maken, overspel bedrij yen. Moekim, gevestigd, wonend, vestiging, verblijfplaats, woonplaats, inwoner, bewoner, ingezetene, gemeente, kerspel, enz. Moela, begin, oorsprong, radon, oorzaak, aanioiding, waarom, daarom, eerst, aanvankelijk, enz. ; Bermoela, aanvankelijk, in den beginne, eon begin hebben, aanvangen, ten eerste, om to beginrnen,beginnen, enz.; Sabermoela,

ten eerste, in de eerste plaats (meest aan hat begin van eon verhaal) ; Memoelai of Moelaf, lets beginners, aanvangen, eon MALEISCH-HOLLANDSCH. MOEN. 177 begin met jets maken, enz. ; Permoelaan, begin. Moelas (of Moeles),. roering, pun. lijke roering, kramp (in den bulk), koliek (hebben). Moelia, aanzienlijk, edel, luisterrijk, roemrijk, verheven, doorluchtig, heerlijk, geeerd ; Memoeliaken, verheerlijken, hoogachten, eerbewijzen ; Kamoeliaan, luister, verheerlijking, ear, eerbewijs, enz. Moeloed, zie Mauloed (Ar.). Moeloer, uitrekbaar, elastisch, zich kunnen verlengen, uitrokken, enz. Moeloet, mond, bek, mull, opening, monding, gat, enz. ; Moeloet mauls, eon mond, die veal liefs kan zeggen; Moeloet kotor, v uilb ek ; Moeloet bedil, opening van een geweerloop, enz. Moendar-mandir, heen en wader gaan, heen en wader loopen, op en near gaan, enz. Moendoek-moendoek of Mendek-mendek, kruipend naderen, in een hurkende of gekromde houding naar jets toe gaan, jets of iemand bekruipen. Moenggahin (van een j ong meisj e) naar de woning van harm beminde overloopen (verg. Ngeberoek). Moenggoek, heuvel, aanhooging, enz. Moengil, klein en lief, dotterig, aanminnig, om to stolen. Moengkir, loochenon, ontkennen, eon belofte broken, meineedig zijn, afvallig zijn, zich terugtrekken,van jets niet moor willen weten enz. Moengoet, zie Poengoet. Moentah, braken, overgeven, vomeeren, ook van kleur verschieten (van geverfde stoffen, verg. Loentoer), braaksel ; Obat moentah, braakmiddel ; Moentah darah, bloedspuwing, bloedspuwen ; Memoentahken, uitbraken, uitspuwen. 12 178 MOEN.

Moentjerat, spatters (van vochten door drukking, enz.). Moentji, benaming, die aan inlandsche of Chineesche huishoudsters van Europeanen gegeven wordt; Moentji kari, (van hat Eng. carry), koppelaarster, vrouw die voor een man een bedgenoote zoekt enz. Moerah, goedkoop, laag in prijs, niet duur, mild, milddadig, gul, goedgeefsch, mededeelzaam, meegaand, grootmoedig; Kamoeraban, guihartigheid, mildheid, goedheid, enz.; Memoerahken, iemand verteederen. Moeram, somber, zonder glens, droevig (van hat gelaat), triest, donkey (van den dag). Moerid, leerling, discipel. Mooring-mooring, uit zijn humour zijn, pruttelen, brommen, grommen, kwaad-, boos zijn, ontevreden zijn, enz. Moerka, toornig, toorn, boosheid, woede. Moeroeng, bedroefd, droevig, droef geestig, treurig, neerslachtig, zwaarmoedig. Moeroep (of Moeroeb), vlammen, opvlammen, uitslaan (van vlammen), ook vuurrood. Moertad (Ar.), renegaat, afvallige, afvailig worden of zijn, een anderen godsdienst omhelzen, enz. Moert ja, bezwijmd, in flauwte, in zwijm, buiten kennis, tlauw vallen, bezwijmen, enz. Moesa (Nabs Moesa), Mozes, de profeet Mozes. Moesang (of Moensang), een snort wilde kat; Moesang djebat, civetkat. Moesim, jaargetijde, seizoen, moesson, bepaalde tjjd voor jets, enz.; Moesim panes, de droge moesson ; Moesim oed jars, de regentijd ; Moesim pantjaroba, de tijd der veranderlijke winders, de kentering; Moesim boewahMONG. boewah, de vruchtentijd, waarin vela en allerlei vruchten to krijgen zijn ; Moesim motong path, de oogsttijd van de rijst, de tijd waarin de rust gesneden wordt, enz. Moesjawarat (Ar.), beraadslaging, overlegging, ook read (lichaam); Memoesjawaratk en, over jets

beraadslagen. Moesoeh, vijand, tegenstander; Bermoesoehan, in vijandschap levers met, enz.; Memoesoeh, iemand a.ls vijand beschouwen, vijandig zijn, teals vijand behandelen, (verg. Seteroe). Moestahil (Ar.), onwaarschijnlijk, onmoge]ijk, onbestaanbaar, ondenkbaar, absurd, -- hoe is hat, mogelijk ! hat ken niet ! enz. Moestardi, mosterd. Moestika, bezoarsteen, steenachtige zelfstandigheid uit hat lichaam van menschen of dieren en nit pl amen of komstig. Moetlara, pare]; Koelit moetiara, parelschelp, paarlemoer (ook Endoeng moetiara). Moewara, uitmonding eener rivier, riviermond, haven, reede. Moewat, bevatten, inhouden, geladen zijn met; Memoewatken, op lets, in jets laden; Moewatan, lading, vracht. Mojang, grootvader; Nene-mojang, voorouders. Molek, mooi, lief, aanvallig, aanminnig, bevallig; Ketjil molek, klein en lief, dotterig, allerlief'st, om to stolen. Molar (Bat.), bijzit, boel, minnares, ook : slat, gemeen vrouwspersoon, straath oar. Molor, slapen, slaperig. Momo (of Momok), spook. Momong (Jay.), op iemand (een kind, enz.), passers, letters, iemand dienen, bedienen, enz. Mondok, zie Pondok. Mongkar (of Moengkar), een der twee doodsengelen (de andere MONJ. hoot Nakir), die de dooden in de graven ondervragen, alvorens zij tot den hemel worden toegelaten. Monjet, aap ; Roemah monjet, schilderhuisje, schildwachthuisje. Montjong, spits, spits toeloopend, kegelvormig, snuitvormig, vooruitstekend. Montjor, diarrhea, dunne afgang, waterige stoelgang, dun afgaan, buikloop hebben, loslijvig zijn. Montok, mollig, poezelig, ook wan de borsten) : rond, opkomend, rijVAMP. 179 zend, gezwollen, gevuld.

Montor, eon snort huiduitsiag in den vorm van kleine bobbeltjes of puistj es. Morong, eon snort pot of pan met eon of twee handvatsels. Moses, slavi n. Moslim (Ar.), Muzelman, Muzelmansch, Mohammedaan, Mohammedaansch. Motes (Ka'in motes), grofdoek; zeih doek. Mowa, paling, groote aal. N. Na, nu, ziet go wel ! (uitroep). Nabi (Ar.), profeet. Nachoda ~Perz.), (of Nakoda, ook Djoeragan), gezagvoerder van eon handelsvaartuig. Nadi, pols, polsader. Nadjis (Ar.), onrein, vuil, morsig, west onrein, vuil is. Nafas (Ar.), (of Napas), adorn, ademhaling; Menafas of Bernafas, ademen, ademhalen ; Menafasken, inademen ; Menarik nafas, zwaar ademhalen, zuchten. Nafsoe (Ar.), (of Napsoe), lust, begeerte; Hawa-nafsoe, hartstocht, drift, lust on begeerte; Bernafsoe,hartstochtelijk begeeren, lust hebben in, enz. Naga, draak. Nagasari, Mesua ferrea, L. nest. fam. der Clusiaceae, hooge, fraaie boom met ijzersterk hout en aangenaam riekende bloemen. Nahas, ongeluk, tegenspoed, ongelukkig voorteeken,onheil aanbrengend, enz. Nafb, plaatsvervanger, titel van den geestel jke, die de function van eon penghoeloe waarneemt. Naik, klimmen, opklimmen, stijgen, naar boven gaan, opgaan, naar de hoogte gaan, ook bevordering maken, enz. ; Naik toeroen, op en neder gaan, op on of klimmen ; Nafk di darat, aan wal gaan ; Nafk kapal, aan boord, scheep gaan ; Naik koeda, to paard rijden; Naik radja, koning worden; Naik pangkat, promotie maken ; Naik harga, in prijs stijgen; Menafk, stijgen, naar boven gaan, rijzen ; Menaiki, op lets gaan, op lets stijgen, op lets zitten, enz. ; Menafkken, doen stijgen, oplaten, enz. ; Kanafkan,voertuig,vaartuig, rijdier, waarop men zit, rijdt, enz.

Nakal, stout, baldadig, ondeugend, stout zijn, ondeugend zijn, stouterd, ondeugd; Kanakalan,stoutheid, baldadigheid, moedwilligheid, stoute, oiideugende streken. Names, naam, benaming, titel, titulatuur; Bernama, eon naam hebben, heeten, geheeten zijn ; Menamai, noemen, eon naam geven ; Menamaken, naar lets noemen; Ternama, van naam, beroemd, befaamd. Namnam, C,ynometra caeliflora, L. nest. lam. den Papilionacea, hooge boom met zuurzoote vruchten, die veel gegeten worden. Nampak, zie : Tampak. 180 NAMP. Nampik, zie : Tampik. Nampin, zie : Tampin. Nan = Iang, zie aldaar. Nanah, otter, Bernanah, etteren, met otter zijn ; Mengangkoet nanah, otter vormen (van eon zweer). Nanas, Annanassa sativa, L. net. lam. der Bromeliaceae, de bekende Ananas, waarvan men in India verscheidene varieteiten kept. Nandjak, zie Tandjak. Nangka, Artocarpus integrifolia, L. net. fam. der Artocarpeae, hooge, fraaie boom met mooi en stork hout on aangenaam smakende vruchten ; ook van dozen boom bestaan veal varieteiten. Nanti, straks, nog eon oogenblik, spoedig, enz.; Bernanti en Menanti, wachten, opwachten, afwachten, blijven wachten; Menantlken, op jets of iemand wachten, enz. Naoeng, lommer, schaduw, beschutting; Bernaoeng, zich onder lommer begeven, in de schaduw staan, organs beschutting zoeken, enz. Napes, zie : Nafas. Napsoe, zie : Nafsoe. Naraka (Sk.), de hei ; Isi naraka, helbewoners, verdoemden. Nasi, gekookte rust, over de verschillende rustbereidingen als Nasi koekoesan, (in eon koekoesan gaargestoomde rust); Nasi hwet, (rijst zonder koekoesan in eon pot gekookt) ; Nasi oelam, (rust met kleine vischjes, eieren, Kemangi-blade-

ren, enz.) ; Nasi kaboeli, (rust met vet en vleesch, enz.); Nasi koening, (met kurkumasap goelgekleurde rust) ; Nasi goerih, (rust met bouillon en kip, enz.), zie de bestaande kookboeken. Nasihat (Ar.), vermaning, read, toepassing of moraal van eon verhaal. v NGEL. Nasrani (Orang nasrani), Nazarener, Christen. Nata (Sk.), hear, vorst; Sang nata, de hear, de vorst. Natal, Hari natal, Kerstdag. Natar, vlak, effen, vlakke grond, waarop iota staat, bodem eener nvier, enz. Negara, zie : Negeri. Negeri, zie : Negeri. Negeri, stad, hoofdstad, hoofdplaats, land, gewest, rijk, staat; Iboe negeri, hoofdplaats, hoofdstad, zetel des rijks ; Anak negerl, ingeborenen, landzaten ; Pedoedoek negeri,ingezetenen, burgers, landgenoot, medeburger, stadgenoot. Nenek (verkort Nek), grootmoeder, oude vrouw, grootje, bas; Nenek-mojang, voorouders. Nentiasa, zie : Senantiasa. Ngajoeb Ngajoebi, Ngajoebken, iota of iemand beschaduwen, beschermen, beschutten. Ngakak, schaterond lachen, hardop lachen, schatoren. Nganga, open, opengesperd, wijd open; Menganga, den mond opensperren, openhouden, ook open staan, wjjd geopend zijn. Ngangoet, Mengangoet, sullen, versuft zitten mijmeren, ook den mond bewegen alsof men lets kauwt (zooals bu oude lieden gozien wordt). Ngatjeng, staan, bandeeren, in erectie komen (van hat mannelijk lid). Ngeberoek, overloopen van eon minnaar near hot huffs zijner geliefde), verg. Moenggahin. Ngeboel, Mengeboel, veel praats hebben, zwetsen, bluffen, enz. ook: rooken; Pengeboel, bluffer, zwetser, grootspreker. Ngeden, zie : Mengedan. Ngejong, Mengejong-ngejong,

mauwen van eon kat. Ngeloe, eon zwaar, drukkend gev NGEN. voel in hot hoofd hebben, hoofdpjjn hebben, enz. Ngengap, naar den adorn snakken, benauwd zijn. Ngenget, mot, ook aardvloo. Ngeram, Mengeram, broaden, op jets zitten, ook : ach terblijven, blijven zitten, zich in hot lichaam verzamelen (van ziektestoffen) ; Mengeramken, jets bebroeden, uitbroeden. Ngeres, grieselig, zanderig, stofferig op hot gevoel, zulk eon gevoel hebben, ook aangedaan, pijnlijk aangedaan, getroffen, bedroefd, enz., en: langzaam afnemen, uitteren. Ngeri, ijzen, kippevel krigen, hulveren, bang worden. ijselijk, huiveringwekkend, vreesaanjagend. Ngeriap, Mengeriap, krielen krioelen, wriemelen, in myriaden door elkander loopen (zooals groote hoopen mieren, enz.). Ngibing (Spend.), Mengibing, dansen (met eon dansmeid). Ngiler, Mengiler, watertanden, stork naar jets verlangen. Ngiloe, stroef, eggig, zoor (van de tanden bij hot eton van lets scherpzuurs bijv.), ook eon onaangenaam tintelend gevoel in de ledematen. Ngiri, Mengiri, lets benjjden, jaloersch zijn om lets, dat men eon ander ziet krijgen, enz. Ngorok, Mengorok, sn ork en. Niaga, handel, koophandel, ook inlandsch muzikant, inzonderheid bespeler van inlandsche muziekinstrumenten, tot den gamelan behoorende ; Berniaga, Meniaga, handeldrijven, handelen ; Perniagaan, han dal, koophandel ; Barang perniagaan, koopwaron. Niat, voornemen, plan, wensch, be. doeling; Berniat, van plan zijn, hot voornemen hebben ; Meniatl JAM. 181 ken, een wensch koesteren, lets in zijn schild voeren. Nikah (Ar.), huwelijkssluiting, hu-

welijk, echtvereeniging, hot trouwen voor den priester; Menikah, trouwen, in hot huwelijk treden ; Menikahi, iemand, met iemand trouwen, iemand tot vrouw nomen ; Menikahken, (van den priester) trouwen, in hot huwelijk bevestigen, hot huwelijk sluiten, --inzegenen, ook : doen trouwen, uithuwelijken. Nila, blauw, donkerblauw, indigoblauw, indigo (kleurstof en plant), Indigofera tinctoria, L. nat. fam. der Papiljonaceae. Nimat (Ar.) (of Nikmat), aangenaam, lekker, heerlijk, gemak, weelde, heerlijkheid, zaligheid. Nipah, Nipa fruticans, Wurmb. nat. fam. der Pandaneae, de moeraspalm, walks bladeren veal tot dakbedekking gebruikt worden. Nira (of Legen), ongegiste of ongekookte palmwijn, (verg. Toewak). Nista, smaad, verguizing ; Menis taken, smadelijk behandelen, verguizen. Nistjaja, zeker, zekerlijk, stellig, ongetwijfeld, vast, gewis, zonder twijfel. Nja, bez. voornw. van den 3en pers. (als achtervoegsel gebruikt), zijn, haar, hun, er van, ook dikwijls terug to geven door ons bepalend lidwoord. Njai, moeder, ook tame, ook : benaming voor de huishoudster, (inlandsche of Chineesche), van eon Europeaan. Nj ala, vlam, Bern j ala of Men jala, vlammen, ontvlammen, met eon vlam bronden, vlammend ; Menjalaken, doen ontvlammen, aansteken, aanblazen, enz. Nj all, gal, Kelemboengan n j all, galblaas. Njaman, gezond, frisch, aange182 NJAM. naam, lekker, opgewekt (van gevoel). Njamoek, muskiet, mug. Njamploeng, Calophyllum, jnophyllum, L. nat, faro. der Clusiaceae, hooge boom met prachtig mooii en stark hoot. Njangket,. kleverig, kleven (van verf, gom, enz.). Njanja, Menjanja, jets bakken of

braden in zijn eigen vet (zonder olio). Njanji, Menjanji, zingen ; Menjanjiken, jemand jets voorzingen, voor iemand lets zingen, ook iemand of lets bezingen ; Njanjian of Pernjanjian, gezang, lied, zang, zangstuk. Nj arang, Men j arang, zie : Sarang. Njaring, schelklinkend, holder, duidelijk, luid, ook : schel, schril, scherp~ (van geluiden), Menjari eken soewara, de stem verhe n. Njata, duidelijk, blijkbaar, klaar, gebleken, openbaar, waar, bekend, blijken ; Menjataken, duidelijk doen blijken, bekend maken, openbaren, bewijzen, verklaren, uitleggen, aantoonen, duidelijk waken, enz., ook een nauwkeurig onderzoek instellen naar hat al of niet waar zijn, hot al of niet bestaan van jets; Kanjataan, blijk, bewijs. Njawa, ziel, leven, adorn ; Poetoes njawa, sterven, den geest geven. Njedar, vast, deep (van den slaap). Njelap, walgelijk zoet; Menjelap, zie : Tjelap en Selap. Njioer (of Kalapa), de cocospaim; Boewah njioer, cocosnoot. Zie verder : Kelapa. Njiroe (of Niroe), rijstwan, zeef. Njonjah, mevrouw, benaming voor gehuwde Europeesche of Chineesche vrouwen. Nosc. Njonjong (ook Nonong), vooruitstekend (van hat voorhoofd, bijv.); Menjonjong, vooruitstekend zijn, ook bijv. de bovenlip vooruitsteken (zooals sommige dieren bij het ruiken doon), - pruilen. Noda, vlek, smet ; Bernoda, gevlekt, bevlekt, vuil. Noedjoem (Ar.), sterren ; A.chl' oelnoedjoem, sterrenwichelaar ; Ilmoe noedjoem, sterrenwichelarij; Mlihat noedjoem, de sterren raadplegen ; Memboeka noedjoem, iernands lot uit de sterren lezen, voorspellen, waarzeggen uit den stand der sterren. Noegeraha, zje : Anoegeraha. Noah (of Nabi Noeh), Noach, (de profeet Noach). Noer (Ar.), licht.

Noeri (Boeroeng noon), de roode papegaai. Noesa, eiland. Nokta, of Noktah (Ar.), vlek, punt, stip, tittel. Nomor, nommer, nummer, cijfer. Nonah, jongejuffrouw, benaming van ongehuwde dochters van een Europeaan of Chinees (sours ook van inlandsche hoofden en andero vreemde oosterlingen). Nongkrong (Bat.), hurkend zitten, hurken, met de beenen naar boven gebogen zitten, zoodat de kin bjjna op de knieen rust. Nono (Bat.), vrouwelijk schaamdeel, kut. Nonong, rechtdoor loopen zonder our of links en rechts to kijken. Verg. ook : Njonjong. Nonton (Jay.), Menonton, naar eon schouwspel kijken, eon vertooning bij wonen, naar eon best, eon optocht, enz. kijken. Noschat (Ar.), origjneol, copie, manuscript (waaruit wordt overgeschreven, enz.), voorbeeld model. OBAH. OEDI. 183 O. Obah, veranderd, anders geworden, verandering, ook beweging; Berobah, zich veranderen, anders worden, ook zich bewegen, in beweging komen ; Mengobah, veranderen, anders maken, wijvigen, enz., ook : bewegen ; Mengobahken, jets veranderen, verandering in jets brengen, enz., ook lets bewegen, lets in beweging brengen, bewegen, enz. bat (ook Penawar), medicijn, geneesmiddel, ook middel, om jets to weeg to brengen, toovermiddel, gif, tegengif, kruit, enz. ; Berobat, geneesmiddelen gebruiken, zich onder behandelirlg van eon geneesheer stellen, enz.; Mengobati, geneesmiddelen toedienen, medicijn geven (van eon geneesheer), iemand behandelen, enz. ; Mengobatken, jets tot medicijn geven, lets als geneesmiddel toedienen, enz. ; Obat nninoem, geneesdrankje; Obat gosok, wrijfmiddel; Obat tjatjing, wormpoeder, middel tegen ingewandswormen ; Obat pasang, kruit, buskruit ; Roemah

obat, apotheek, ook kruithuis. Obong, Mengobong, (Jay.), branden, verbranden, in brand steken. Obor, fakkel, toorts, flambouw, ook fig. ophitserjj, opstokerij, enz. ; Mengobor, iemand ophitsen, opstoken, enz. ; Mngobori, met eon fakkel, enz. verlichten, met eon fakkel, enz. naar lets rondzoeken. Obrol (Jay.), praats, geklets, go. zwets ; Mengobrol, zwetsen, snoeven, kletsen, onzin uitkramen, veer praats hebben, enz. ; Toekang obrol, kletskous, zwetser, snoever, enz. Oeban, grijs haar; Oebanan, grijs haar hebben, grijs worden. Oebar, los, open, uitgespreid ; Mengoebar, losmaken, losrollen, openrollen (van opgerold doek, bijv.). Oebeng, omtrek, kring, rondgang, ring om jets heen; Mengoebengi, om lets heen loopen, om lets rondloopen, ook : (een boom) gen. rinb Oar Mengoeber achtervolgen vervolgen, ~naloopen, opjagen; Oeber-oeberan, elkander naloopen, krijgertje spelen. Oebi, algemeene benaming voor aardvruchten en knollen, inzonderheid voor die van planten behoorende tot de nat. fam. Dioscorianeae, Solanaceae, Convolvulaceae en Euphorbiaceae. Van doze vruchten en planten bestaan vole soorten, Oebi dangder, Oebi djendral, Janipha Manihot, de cassava ; Oebi d j awa, Batatas edulis ; Oebi-ollanda of Kentang, Solanum tuberosum L. en Coleus tuberoses; Oebi lilin, Dioscorea alata; Oebi tjina, Dioscorea sativa, enz. Oebin (ook Djoebin), vierkante vloersteen, vloertegel, ook vierkant, ruitvormig. Oeboeng, zie : Hoeboeng. Oeboer-oeboer, kwal,zeekwal,ook: franje (evenals de pooten eener kwal). Oedang, zie : Hoedang. Oedara (Sk.), de lucht, hot uitspansel, hot firmament, hot luchtruim, de atmospheer. Oedik (Soend.), bovenloop eener ri vier, de daaraan gelegen hoogere

streken,de bovenlanden; Moedik, een rivier opvaren, naar de boven184 OEDJ. landen gaan, naar hot gebergte opgaan, enz. Oedja, Mengoedja, vechthanen tegen elkander ophitsen. Oedjah, zie : Oedji. Oedjan, zie : Hoedjan. Oedjar, gezegde, was gezegd words; Mengoedjar, zeggen, spreken, vertellen, enz. Oedji, hot toetsen, proof, bewijs ; Mengoedji, toetsen, beproeven, enz. ; Batoe oed ji, toetssteen. Oed joed, zie : Wood joed. Oedjoeng, zie : Hoedjoeng. Oedoet (Jay.), was gerookt words, sigaar, sigarette, pijp (tabak in eon pup), opium; Mengoedoet, rooken, schuiven ; Pngoedoet, rooker, schuiver. Oeget-oeget (Jay.), muskietenlarf, ook schimpnaam voor personen, die goon vast verblijf hebben, ook die van de eene vrouw naar de andere loopen, enz. Oegoet, Mengoegoet, iemand door middel van wapens, enz. bang maken, om jets to doen. Oekir, Mengoekir, graveeren, in snijden, uitsnijden, uitbeitelen, enz. (van figuren in hout, metaal, steep, enz.) ; Oekiran, snijwerk, graveerwerk, enz. ; Pengoekir, graveur. Oekoep, wierook; Mengoekoep, met wierook berooken, bewierooken ; Oekoepan, berooking met wierook, wierookvat. Oekoer, mast, lengtemaat ; Mengoekoer, meten, afmeten ; Mengoekoertanah, landmeten; Oekoeran, mast, lengtemaat, ook afmeting, resultant der meting. Oelama (Ar.), wijze, geleerde. Oelang, herhaaldolijk, dikwijls, telkens; Mengoelang, herhaaldelijk hetzelfde doen. Oelar (of Oe1er), slang, ook raps ; Oeler saws, de python; Oe1er bidoedak, deroodkoppige adder; OELO. Oe1er daoen, ode groene boomslang; Oeler belang, de bekende vergiftige, zwart en wit gekleurde slang; Oeler doemoeng, do pof-

adder; Oe1er tanah, de zwarte adder; Oe1er boeloe, de harige rugs ; Oe1er keket, eon groote, groene, gehoornde rugs, enz. Oelas (of Oeles), omhulsel, sloop, bekleedsel, sprei, beddelaken, enz.; Mengoelas, bekleeden,omhullen, bedekken ; Mengoelasken, jets tot bedekking, bekleedsel, sprei, sloop, enz. aanwenden, gebruiken, enz.; Oelasan, bekleedsel, omhulsel, bedekking, sloop, sprei, dek, deken, enz. Oelat, worm, rugs, made, larf ; Oelat boeloe, rugs ; Beroelat, wormstekig (van vruchten), vol wormen (van wonden, enz.) Oe1ek (Jav.) (of Oe1eg), lepel om jets om to roeren, stamper om jets fijn to wrijven; Mengoelek, jets omroeren, lets door wrijving fijn maken, fijn wrljven; Oelekan, was omgeroerd, fijngewreven is, ook hot werktuig dat daartoe gebezigd words. Oelet (of Woelet), taai, elastisch, moeilijk to broken. Oeli, eon snoeperij van deeg, gekookt in klappermelk; Mengoeli, knedon, deeg, enz, roeren, langzaam omroeren. Oelir, schroefdraad, kurketrekker, spiraal, schroef ; Mengoelir, schroeven, vastschroeven, losschroeven, met eon kurketrekker uithalen, eon kurketrekker in eon kurk draaien. Oelit, lief koozing; Mengoelit, door liefkoozingen tot bedaren brengen, liefkoozen, aaien. Oeloe, zie Hoeloe. Oeloen, dienaar, onderdaan, ik, wij, hij, zij. Oeloeng-oeloeng, de kiekendief, eon snort valk. Oeloep, ankerkluis. OELO. Oeloer, Mengoeloer, vieren, loslaten, aflaten (van een touw, enz.). Oembal (Jay.), vrachtrijder, vrachtschip, enz. ; Oembalan, wat aan vracht of passage betaald wordt, vrachtgeld, vracht, passagegeld. Oemban, werptuig, stinger, Mengoemban, wegwerpen, slingeren, wegslingeren, gooien. Oembara, Mengoembara, rondzwerven. Oembas, Mengoembas, snel weg-

loopen; Mengoembasken, wegjagen. Oembi, het deel waarmede jets ergens aan of in zit, wortel. Oemboel (Jay.), bron, wet, opborreling. oemboel-oemboel (Jay.), vaantje, vaandel,vlag aan een stack of stok. Oemboet (Soend.), palmist, het hart in de kroon der palmen. Oemi, iemand die noch lezen, noch schrijven kan. Oemoer (Ar.), ouderdom, leeftijd, levenstijd, levensduur, leven; Beroemoer, den leeftijd hebben van, ook oud zijn, bedaagd zijn. Oempak, newt, voetstuk. Oempan (of Empan), acs, lokaas, lokspijs, ook voeder. Oempat, achterklap, kwaadsprekerij; Mengoempat, kwaadspreken, iemands naam bekladden, enz. ; ook, zich schullhouden, zich verschuilen, enz. (zie : Oempet) Oempet (Jay.), stil, geheim, achterbaks;Mengoempet,zichverschuilen, zich verbergen; Mengoempeti, Mengoempetken, jets verbergen,geheimhouden, achterbaks houden. Oempil, hef boom, wrik; Mengoempil, met een hef boom oplichten, voortbewegen, voortdrtjven, wrikken, pagaaien, roeien. Oemplek, zie : Toemplek. Oenap, alleen, persoonlijk, onverzeld, zonder geleide. OENG. 18 5 Oendak, Mengoendak, zich bewegen, maar toch niet van plaatss veranderen, dobberen (van een vaartuig). Oendang, geroepen, uitgeroepen, gepubliceerd ; Oendang oendang, ordonnantie, publicatie, verordening, afgekondigd regeeringsbesluit, wet; Kitab oendang-oendang, wetboek, ver zameling van wetten en bepalingen, reglement ; Mengoendang, roepen, onnbieden, laten komen} ook uitnoodigen, inviteeren, enz.; Mengoendangken, publiceeren, of kondigen, doen omroepen, uitvaardigen, ter algemeene kennis brengen, enz. ; Koendangan, of Kondangan, als genoodigde op

eon feest komen. Oendar, drilboor. Oendjoek, zie : Toendjoek. oendjoek, aanbieding van jets, enz. ; Mengoendjoek, aanbieden, aangeven, overreiken, overhandigen ; Mengoendjoekken, jets overreiken, jets overhandigen, jets aanbieden, enz. Oendjoeng, vereering, verheerlijking ; Mengoend j oeng, eer bewijzen, vereeren; Mengoendjoengi, iemand hulde, eer bewijzen, verheerlijken, den kniekus brengen als bewijs van eerbied, enz. ; Mengoendjoengken, hetzelfde, ook jets als huldeblijk aanbieden. Oendoer, achterwaarts ; Mengoendoer of Moendoer, achteruitgaan, aftrekken, retireeren, wijken, deinzen, heengaan, terugtrekken, zich verwijderen, weggaan ; Mengoendoerken doen wijken, terugslaan, enz ; Oendoer-oendoer,mierenleeuw. Oengap, Mengoenap, naar den adorn snakken, den mond open en dicht maken om adem to halen (als eon visch op het droge, iemand, die benauwd is, enz.). 186 OENG. v OEPE. Oenggal, eon, eenig, zie : Toenggal. Oengkap, Mengoengkap, spreken, zich door woorden doen verstaan, jets in woorden to kennon geven, -- uitdrukken. Oengkil, Mengoenkil, jets door middel van eon hefbootn oplichten. Oengkit, Mengoengkit, jets even van den grond enz. optillen, opheffen, -opwippen ; Oengkit-oengkitan, wip, wipplank. Oengkoel, Oengkoelin (Bat.), to woord staan ; tevreden stellen. Oengkoet of Oengkoet-oengkoet, krom, gebukt, langzaam loopen (door ouderdom). Oengoe, zie : Woengoe. Oenoes, zie : Hoenoes. Oenoet, spoor, (oaken ; Mengoenoet, eons spoor volgen. Oentai, Mengoentai, slap neerhangen, bengelen, slingeren, beieren.

Oental, pjl, balletje ; Mengoental, pillen draaien, ook inslikken, opsl okken. Oentil, klein, slingerend, hangend ; Mengoentil, hangen, slingeren, bengelen (van kleine voorwerpen). Denting, Mengoenting, richten, mikken, stellen, waterpassen, in hey lood hangen, verticaal hangen ; Denting-oenting, schietlood, waterpas, vizier, vizierkorrel. Oentjang, reistasch, reiszak, necessaire. Oentjoei (of Oentjoewe) (Chin.), Chineesche tabakspijp. Oentoek, wet tot jets diem of bestemd is, doe!, aandeel, ook voor, ten behoove van enz. ; Mengoentoekken, deelen, toebedeelen, eon aandeel geven. Oentoeng, geluk, voordeel, fortuin, wins(, lot, lotsbeschikking, bast, kans, noodlot; Oentoeng balk, geluk, voordeel, voorspoed; Oen(oeng djahat, Oentjoeng malang (ook Tjilaka), tegenspoed, ongeluk, schade; Oentoeng oentoengan, op good geluk af, hot or op wagon, enz. ; Beroentoeng, gelukkig zijn, geluk hebben, voordeel hebben, winst waken ; Mengoentoengken, voordeel aanbrengen, bevoordeolen (ook Mengoentoengi). beschikken, bescheren. Oepah (of Opah), loon, belooning, werkloon, betaling voor godaan of geleverd work, enz. ; Mengoepah, beloonnn, loon geven, betalon voor geleverd work, enz.; Mengoepahken, iemand boloonen, ---betalen, jets als loon of belooning geven, enz. Oepaja, middel, hulpmiddel, list, enz. ; Da ja-oepaja, allerlei huip-, redmidden, uitvluchten, enz.; Mengoepajaken, jets als redmiddel, hulpmiddel enz. gebruiken, zich van allerlei middelen, listen, uitvluchten bedienen. Oepak (of Opak), donna, platte droge meelkoek, veal als snoeperjj gebruikt. Oepak, Mengoepak, aansteken, opstoken, aanblazen (van voor), ophitsen, stoken, aanmanen, aansporen, enz. Oepama (Sk.), bijvoorbeeld, gelijk als, voorbeeld, gelijkenis, parabel,

enz. ; Mengoepamai en Mengoepamaken, met jets vergelijken, bij jets vergelijken, aan jets gelijkstellen, jets ten voorbeeld stellen, enz.; Peroepamaan, gelijkenis, ook spreekwoord, vergelijking. Oepas, vergif, plantaardig vergif, ook oppasser, politiebeambte, politieagent. Oepatjara (Sk. Jay.), rijkssieraden, kroonsieraden, staatsie, praal, pracht, eerbewijs, dienstbetoon. Oepeti (SkJ, schatting, cijns, verplichte belasting, verplichte bijdraOEPI. go ale bewijs van onderdanigheid. Oepih(Jav.), de bladscheede van den pinangpalm en enkele andere palmen, veal dienende tot hot maken van Kepek's (zie dit woord). Oera, verspreid ; Teroera-oera, wijd en zijd verspreid ; Oeraoera, gezang, lied, d eun ; Mengoera-oera, zinger, eon deuntje zinger, enz. Oerai, los, losgewikkeld, losgebonden, ontbonden, open, uit elkander gehaald, loshangend ; Mengoerai, los zijn, loshangen, losdragen, enz. ; Mengoeraiken, losmaken, ontbinden, losknoopen, los later hanger (van hot haar, bijv.). Oerak, Mengoerak of Moerak, vervellen, ontvellen, ruien. Oerap, zalf, smeersel, enz., ook strooisel van geraspt kokosvleesch op spijzen, enz.; Mengoerap, smeren, besmeren, met zalf insmeren, ---bestrijken, enz., ook geraspt kokosvleesch op jets strooien. Oeras, Mengoerae, met water sprenkelen, besprenkelen (verg. Koeras). Oerat, pees, zenuw, ader, vezel, draad, spier, rib (van eon blad) ; Oerat nadi, polsader, slagador ; Oerat pemboenoeh of Oerat leher, de halsslagader. Oaring, sikje op de bovenlip in de holte order den news; Oeringoering, pruttelen, grommen, mopperon, boos zijn, (verg. Mooring). Oerip (Jay.), Hidoep. Oeroeg, aardhoop, aanaarding ; Mengoeroeg, aanaarden, met aarde bedekken ; Mengoeroegi,

jets met aarde bedekken, --aanaarden, enz. ; Mengoeroegken, met jets aanaarden, bedekken, ophoogen, enz. Oeroeng, zie : Woeroeng. oeroes, geregeld, in orde, enz., ook kras, streep, insnijding; Mengv oESE. 187 oeroes, regelen, bohartigen, nagaan, ordenen, enz. ook : lijnen trekken, schetsen, enz. ; Mengoeroesi, jets regelen, behandelen, ordenen, in orde brengen, enz. ; Mengoeroesken, voor iemand jets regelen, --in orde maken, -behandelen, enz.; Oeroesan, regaling, ordering, enz. ook wat tot de bemoeienis van iemand behoort, wat iemand op zich neemt to regelen;oeroes-oeroes, purgeermiddel, purgatie, laxans. Oeroet, in gelijke richting, in eon on dezelfde richting, langs ; Mengoeroet, masseeren, met de harden drukkend over een lichaamsdeel heenwrij van. Oesah, noodig, noodig zijn ; meestal alleen gebruikt in: Tiada oesah, Tra'oesah, enz., hot behoeft niet, hat is niet noodig, onnoodig, enz. Oesaha (Sk ), arbeid, vlijt, moeite, inspanning, bedrijf, work, enz.; Beroesaha, arbeiden, aan jets worker, eon bedrijf uitoefenen, enz. ; Mengoesaha, aan jets arbeiden, jets maken, jets doer ; Mengoesahaken, work van jets maken, moeite doer voor jets, zich beijveren, zich toeleggen Op; Peroesahaa,n, arbeid, work, inspanning, moeite, bedrijf, kostwinning ; Peroesahaan tanah, grondbewerking, landbouw. Oesap, streek met do hand over jets heen, streeling, enz. ; Mengoesap, streelen, over jets heen wrijven, enz. ; Mengoesapken, jets met hot eon of ander inwrijven, besmeren, insmeren, enz., lets op hot eon of ander smeren. Oesar, Mengoesar, wrijven, inwrijven, hard wrijven (ook buy. van twee stukken hout tegen elkander, om vuur to maken). Oeser, middelpunt waarom jets draait of gedraaid is; Oeseroeseran, hot middelpunt van eon draaikolk, ook haarwrong of haar-

188

OESI.

krul, haarkuiltje (op hot lichaam van paarden, enz.), kruin op eon menschelijk hoofd. Oesia (Sk.), leeftijd, ouderdom, levensduur. Oesik, Mengoesik, plagen, hindoren, overlast aandoen, kwellen, zich met anderen bemoelen, enz. Oesir, Mengoesir (Jav.), naloopen, najagen, verjagen, wegjagen, verdrijven,vervolgen,achternazetten. Oesoed (of Oesoet), Mengoesoed, tasten, voelen, al tastend voortgaan, -loopen, enz. Oesoeng, Mengoesoeng, met zijn velen transporteeren, --vervoeren, -- wegdragen ; Oesoeugan, draagtoostel, draagstoel, draagbaar, enz. Oesoes, ingewanden, Barmen. Oetak, hersenen (ook in fig. zin). Oetama, uitmuntend, zeer good, best, voortreffelijk, aanzienlijkst, enz. Oetan, bosch, woud, wildernis, enz. Zie : Hoetan. Oetang, zie : Hoetang. Oetar-oetar, klein rond schild, ook eon insect. Oetara, hot Noorden, Noord, Noordelijk (ook : Lor). Oetas, lijn, snoor, koord, tros. Oetja (Bat.), Mengoetja, Mengoetja-oetja, Mengoetja-oetjain, eon hond op jets of iemand aanhitsen. Oetjap, gezegde, woord; Mengoetjap, zeggen, spreken, uitspreken, opzeggen; Pengoetjap, spraakvermogen, uitspraak, spreker. Oetoe, zie : Woetoeh (Jay.). Oetoes, Mengoetoes, eon gezantschap tendon, iemand met eon tending bolasten ; Oetoesan, afgezant, gezant, zendeling, bcde. Oewak (of Oewa), oom of tame, oudere brooder of zuster van vader of moeder, on hunne respoctieve echtgenooten, ook: oud OLAH. oom of oudtante, oom of tame van vader of moeder. Oewan, zie : Oeban. Oewang (of Wang), geld, count, muntstuk, ook eon geldswaarde van 10 duiten of 81/9 cent, enz. ;

Oewang mas, goudgeld ; Oewang perak, zilvergeld ; Oewang tembaga, kopergold; Oewang petjah, pasmunt ; Oewang belandja, traktement, gage, ook : geld voor dagolijksche uitgaven, huishoudgeld; Oewang boeta, wachtgeld, non-activiteitstraktement,pensioen, (ookWangdjasa). Oewap, damp,walm,wasem, stoom, uitwaseming, ook : geeuw; Mengoewap, wasemen, dampen, enz., ook geeuwon, gapen ; Mengoewapi, Mengoewapken, aan heeten damp, stoom blootstellen, enz. Oewar, openbaar,publiek,algemeen bekend; Mengoewarken, publiceeren, algemeen bekend maken. Oewek, Mengoewek, kokhalzen, eon geluid maken alsof men braken wil of braakt, enz. Oga (of wegah) (Jay. Bat.), niet willen, goon lust, goon zin hebben iota to doen, tegen iota option enz. Ogah, Mengogah, lots, Bat in den grond vast zit heen on weder schudden, -bewegen, om hot los to maken of to krijgen. Ogam, Mengogam, iemand door toovermiddelen in extase, geestvervoering brengen. Ogel (Ogel-ogel), Mengogel, kwispelen (van eon hond), heen on weder wiebelen, waggelen (van de tanden), ook: de derriere heen on weder bewegen, eon draaiende beweging geven, --draaien, heen on weder schudden. Ojod (Jay.), zie : Akar, ook : slingerplant, liaan, enz. Olah, gesteidheid, manier van doen, enz. ; Mengolah, allerlei kuren OLAK. of kunsten verkoopen, op allerlei wijzen handelen, enz., ook spijzen gereedmaken, koken. Olak (of Oelek), draaiing, warreling, ronddraaiing ; Mengolak, warrelen, ronddraaien, draaien, in de rondte draa,ien ; Angin, berolak, wervelvind, dwarrelwind, windhoos ; Olak ajar, draaikolk. Oleh, door, uit, uit kracht van, enz. ; Oleh karena, o n reden, omdat, krachtens, tengevolge van; Oleh sebab, omdat, om reden, aange-

zien ; Beroleh, verkrijgen, erlangen, bekomen, in handers krijgen ; Boleh, kunnen, mogen, krijgen, verkrijgen, enz. ; Perolehan, was gekregen of verkregen words, verwerving,erlanging,verkrijging; Memperoleh, jets verkrijgen, verwerven, behalen, bereiken ; Memperolehken,voor een ander jets verwerven, -gedaan krijgen, iemand lets bezorgen, -doers krijgen, enz. Oleng, rank (van vaartuigen), ook hat slingeren (van een schip of prauw). Oles, Mengoles, Mengolesi, jets met den vinger op jets strijken, -smeren, enz., jets met den vingerr bestrijken, -besmeren. Oling, Mengoling-oling, hears en wader schommelen (van vaartuigen). Out, Mengolit, een kind sussen, -in slaap brengen, enz. door hat op de knieen to wiegelen. Olo-olo, trotsch, verwaand, pedant, blufferig, fatterig, enz. (vergel. Olok). Olok, spot, uitjouwerij, voor-dengek-houderij ; Mengolok-o1ok, iemand uitjouwen, bespotten, voor den gek houden. Ombak, golf, baar, defining ; Ombakmemetjah,brekende golven, brekers ; Ombak bersaboeng, tegen elkander in klotsende golO TTA. 189 Yen ; Ombak mmboenga 1epang, golven met wine koppen ; Berombak, golven, golvende zijn, in golvende beweging komen. Omel, zie : T jomel. Omong, gepraat, gesprek, gezegde ; Mengomong, praten,een gesprek voeren, spreken ; Mengomongomong, keuvelen, babbelen, een praatjemaken,enz.;Mengomongken, over jets spreken, jets of iemand bespreken, enz. Ompong, tandeloos. Onar, onaangenaamheden, ruzie, koopje, teleurstelling, verwarring in hat een of ander ; M1 ngonar, Mengonari, iemand in moeilijkheden brengen, last, moeite, onaangenaamheden bezorgen, eene zaak in de war brengen, enz. Onde, een snort van gebak in den

vorm van balletjes. Oneng (of Oneng-oneng), kind in den 5den graad, kleinkind van een achterkleinkind. De opvolging der nederdalende graders is : le graad Anak (kind), 2e graad Tj oetjoe of Poetoe (kleinkind), 3e graad Tjitji of Boejoet, (achterkleinkind), 4e graad Pioet (kind van een achterkleinkind). Onggas, vogel, gevogelte. Ongkak, kluisgat voor hat ankertouw. Ongkos (Holi.), onkosten; Berongkos, kosten, onkosten veroorzaken, -medebrengen ; Mengongkos, Mengongkosken, ten koste leggen, voor jets of iemand onkosten doers, enz. Onjot (of Enjot), Mengonjot, aan jets (een touw, een tepel, enz.), trekken. Onta, kameel ; Boeroeng onta, struis, struisvogel, ook casuaris. Ontak, Berontak, opspringen, capriolen makers, bokkesprongen makers, zich trachten los to werken, -- los to rukken, enz. 190 OPAH. Opah, zie : Oepah. Opas, zie : Oepas. Opih, Zie : Oepih. Opor, gefarceerd, gevuld gevogelte; Mengopor, gevogelte (meestal eon send) met vulsel toebereidon. Orak, schudding, geschud, enz. ; Mengorak, schudden (buy, eon tak om er de bloemen of vruchten of to later vallen) ; Orakarik, Mengorak-arik, alles door elkander schudden, -door elkander gooier, in wanorde door elkander werpen, schudden, enz. Orang, mensch, individu, persoon, lieden, menschen, yolk, men, ook onderhoorige, bediende, enz.; Saorang, eon mensch, eon persoon, iemand, alleen; Dengan saorang din, op zijn eentje, geheel alleen; Orang besar, een groot mensch, volwassen persoon, ook : groote, aanzienlijke, hooggeplaatst persoon; Orang ketjil, een klein mensch, dwerg, ook : de kleine man, de goringe man, hot yolk; Orang baro9, nieuweling, nieuw aangekomeno, baar; Orang banjak, de menigte, de groote hoop, Pa' (of Pak), verkorting van Bapa,

vader. Pada, aan, op, naar, b j, om, ter, ook gelijk, -- dient verder om eon collectief meervoud uit to drukken ; Kapada, aan, tot ; Dani pads, van, enz. ; Memadaken, vergelijken, in overeenstemming brengen, enz, zich go. l jkstellen aan. Padam, uit, uitgebluscht, uitgedoofd, opgehouden, bedaard, tot bedaren gekomen, enz. ; Memadamken, uitdoover, uitmaken, blusscher, doer ophouden, doer bedaren, stiller ; Pamadam, PADI. hot publiek ; Orang laki-laki of --lelaki, man ; Orang perampoean, vrouw ; Orang kaja, eon rijke, bemiddelde, gegoedo, ook titel van sommige Maleische hoofden ; Orang miskin, eon arms, behoeftige;Orang koelit poetih, eon blanke,een Europeaan; Orang koelit hitam, eon Afrikaan, eon zwarte; Orang oetan, eon boschmensch, wilds, ook : benaming van eon groote apensoort; Barang saorang, eon iegelijk, iedereen, de eon of ander, wie ook (ook Sasaorang) ; Orang-orangan, wat op eon mensch gelijkt, pop standbeeld. Orgol, orgel. Orong-orong, eon insect, de veenmol. Oteng, hot lioveheersbeestje. Oto, borstiap voor kleine kinderen in den vorm van eon driehoek met afgeknotten top, dat aan den hals en om hot middel met bandjes bevestigd wordt; Beroto, zulk eon borstiap aanhebben, --dragon. bluschmiddel, domper, blusscher, uitdoover. Padan, passend, gelijk, evenredig, partuur, gelijke, weerga. Padang, plein, void, open vlakte Padang belantara, eon vlakte tusschen bowoonde streken. Padat (of Padet), vast ingeduwd, vast ingestopt, vastgestouwd ; Memadat, vast inpakken, vast in stouwen ; Memadatken, vast instampen (buy. aarde). Padsri, geestelijke, christengeestelijke, priester, missionaris, pastoor, predikant.

Padi, Oryza sativa, L. rat. fam. P. PADJ. der Gramineae, de gewone op sawahs aangeplant wordende rijst, waarvan vole varieteiten bestaan ; Padjit j eras, Oryza montana, L. een spoedig rijpende snort; Padi tipar, Oryza praecox, Lour, een veel in hot gebergte op de hellingen aangeplante snort; Padi ketan of Ketan, Oryza glutinosa, Lour. de kleefrijst. Pad jak, horde, om visch, enz. er op uit to spreiden en to drogen. Padjek (Jay.), (of Padjek), belasting, cijns, pacht; Padjek boemi of Padjek tanah,landrente; Padjek pentjaharian, bedrijfsbelasting, patentbelasting; Padjek kapala, hoofdgeld; Padjek koeda, paardenbelasting; Padjek kendaraan, belasting~ op rij- en voertuigen; Padjek tembako, elms op de tabak; Padjek roemah, huistaks, verponding; Pad jek harts bends, personeele belasting. Padjang (of Poewadai), troop voor bruid en bruidegom, ook Patjang, (zie a,ldaar). Padjar (Ar.), dageraad, ochtendschemering, licht, verlicht, enz. Padma, de lotus. Padoe, Memadoe, vergelijken, nagaan of twee taken of voorwerpen bij elkander passen, aan elkander sluiten, door vergelijking keuren, enz. Padoeka, schoen, schoeisel, voet; Seri padoeka of Padoeka, Utel voor vorstelijke en hooggeplaatste personen. Pager (of Pager), omheining, schutting, palissadeering, hek, haag, omwalling, muur, bewanding ; Pager batoe, steenen mu ur, steenen omwalling; Pager betek, schutting, enz. van ineengevlochten bamboelatten; Pager ploepoeh, bewanding van platgeslagen bamboo; Pager hidoep, haag van levende planten; Pager PAJO. 191 besi, ijzeren hekwerk ; Memager, een omheining, enz. maken; Memageri, een omheining enz. om jets maken.

Pagi ochtend, ochtendstond, morgen; Pagi-pagi, 's ochtends, in de vroegte, in den ochtend, 's morgens vroeg. Pagoet, Memagoet, pikken (van vogels), bijten (van slangen). Pagon (Jay. Bat.), onveranderd, hetzelfde gebleven, gestadig, gedurig, voortdurend. Paha, dij, dijbeen, bout; Toelang papa, dijbeen; Pangkal pahat heup. Pahala, verdienstelijke handeling, verdienste, erkenning daarvan. Pahalawan, groot, stork, dapper, held, voorvechter, aanvoerder, legeraanvoerder. Paham, zie : Fahaxn (Ar.). Pahat, beitel; Memahat, beitelen, uitbeitelen, met den beitel bewerken, enz. Pahit (of Paft), bitter van smack. Pals, zie : Popes. Pajah, afgetobd, afgebeuld, afgemat, zwaar to dragon, moeiltjk, enz. in moeilijkheden verkeeren, afgetobd, afgebeuld zijn, zwaar lijden, zwaar, doodelijk ziek zijn, enz.; loeka pajah, zwaar gowond. Pajang of Majang, zegen, groot net, sleepnet, waarmede men in voile zee vischt; Peraoe majang eon vaax tuig dat bij doze visscherij gebruikt wordt. Pajoe (.Tay.), gewild zijn, goeden aftrek hebben, grif van de hand gaan, prijshalen, enz.; Memajoeken, jets can den man brengen, verkoopen, van de hand zetten, enz. Pajoeng, parasol, parapluie, scherm, zonnescherm, regenscherm; Berpajoeng, met eon zonne- of regenscherm loopon; Memajoengi, iemand eon zonne- ofregenschenn boven hot hoofd houden, ook iemand beschutten, beschermen, 192 PAK, in boscherming nemen, enz. Pak, pacht ; Pak apioen, amfioenpacht ; Kapala pale, hoofdpachter, pachter ; Ko~wasa pak, go machtigde van den pachter. Pakai (of Pake), Memakai, gebruiken, aanhebben, aandoen, dragon, omdoen, zich kleeden met; Memakaiken, remand kicedon, aankleeden, -jets aandoen, jets doon gebruiken, -lets aan-

trekken, enz. ; Pakaian, wat gebruikt wordt, kleeding, dracht, enz. ; Berpakaian met jets gekleed gaan, jets aanhebben, jets dragon; Terpakai, in gebruik, nuttig, bruikbaar; Tiada terpakai, onnut, niet to gebruiken, enz. Pakai, breeuwsel, work; M makal, breeuwen, naden met work dichtstoppen ; Pemakal, work, breeuwsel, breeuwer. Pakat (of Pekat) (Ar.), overeenstemming ; Sapakat, oensgezind, van dozelde mooning, van hetzelfde govoelen, enz. Pakoe, spijker, nagel, draadnagel; M makoe, spijkeren, dichtspijkeren, vernagelen. Pakoe, collectief benaming, voor alle varensoorten (ook Pakis); Pakoe adji, boomvaron (Polypodium simile L. nat. fam. der Polypodiaceao). Pakaa, dwang; Memaksa, dwingen, noodzaken, geweld plogen, gewelddadig tot jets brengen ; Pemaksa, dwang, geweld, ook geweldenaar, enz.; Pakerdjaan paksa, dwangarbeid. Pal, paal, afstand van 400 R. roedon, of 1506.94 meters. Pala, Myristica fragrans, Houtt. nat. fam. der Myristiceao, de notemuskaatboom; Boewah pale, muskaatnoot; Bidji pale, de eigenlijke neat, pit, kern; Boengaof Kembang pale, foolie; Minjak pale, notemuskaatolie. Palang, boom, dwarsboom, sluitPANA, boom, enz.; Memalang, met een palang sluiten; Memalangi, dwarsboomen, tegonwerken, lets met eon palang afsluiten, den toegang tot lets versperren, enz.; Kapalangan, door lets verhindord zijn, beletsol, moeilijkheid ondervinclen, enz. Palet, zalf, smear; Palet bibir, lippenzalf, lippenpomade ; Memalet, zalf enz. met den vinger op jets smeren. Paling, naar de andere zijde gekeerd ; Berpaling, Memaling, zich naar de tegenovergestelde zijde wenden, keeren, enz.; Memalingken, naar de tegenovergestelde zijde wenden, keeren, draaien, enz.; Paling diont ook

ter uitdrukking van den superlatief, bijv. Paling besar, grootst, hot grootst, enz. Palls, paleis, ook : boosziend, toornig; Memalis, boos kijken. Paloe, hamer, maker, in hot algemeen alle langwerpige en zware voorwerpen, waarmede men slaat; Memaloe,hameren,beuken,slaan, met eon stole of knuppel, knuppelen, enz. Palsoe, valsch, niot echt, nagemaakt, ook valsch van aard ; Memalsoe, vervalschen, zich voor eon ander uitgeven, jemand valsch, gemeen behandelen; Memaisoeken, jots vervalschen, namaken. Paman, oom, jongere brooder van vader of moeder; ook gebruikt bij hot aanspreken van bejaarde inlanders uit den geringen stand. Pamit (of Pamitan)(Jav.), afscheid, afschoidnemen. Pamor, damasceersel; Berpamor, gedamasceord : Memamor, damasceoron. Panah, bong, ook pijl;AnakPanah, pijl ; Memanah, boogschieten, met pijl en bong schieten; Memanahken, eon pijl organs op PANG. afschieten, eon piji uit den bong schieten, enz. Panakawan (Jay.), volgeling, lijfknecht, bediende. Panas, hoot, warm, verhit, hitte, warmte, zonnegloed, ook : driftig, oploopend, geergerd ; Demam pangs, heete koorts; Panas matahari,zonnewarmte; Memanas, iemand warm, driftig maken, opstoken, ophitsen, ook zich in den zonnegloed koesteren, in de zon loopen, enz. ; Memanasi, verhitten, driftig, boos maken, ergeren; Memanasken, opwarmen, warm maken, boven hot vuur zetten, enz. ; Kapanasan, verhit zijn, hot warm hebben, door to groote hitte geplaagd, enz. Panasaran, spijt, teleurstelling, jets tegen iemand hebben, iemand als de oorzaak beschouwen van zijn ongeluk, enz. Panau (of Panoe), min of moor lichte vlekken op de huid, eon snort huidziekte. Panawar, medicijn, geneesmiddel;

Awjer panawar, water, waarover door eon doekoen eon tooverformulier of gebed is uitgesproken en dat als geneesmiddel wordt toegediend; Panawar djambi, Cibotium djambianum Hassk. nat. fam. der Polypodiaceae en Cibotium glaucescens, Kaulf, --varensoorten, wier harige aanhangsels aan den stronk, veel als bloodstelpend middel gebruikt worden. Pandai, bekwaam, bedreven, knap, good workman, smid. 'andan, Pandanus odoratissimus L. nat. fam. der Pandaneao, middelmatige boom met zeer welriekende bladeren en bloemen. Tot doze familie van planten behooren vole soorten. Pandang; Memandang, aanzien, aankijken, beschouwen, - ook met hot oog op, ter wille van, enz. ; Pemandang, hot bekijken, MALEISCH-HOLLANDSCH. PANG. 193 beschouwing, enz. ; Pemandangan, ui tzicht, kijkj e, afstand van hot gezicht, gezichtsverte,enz. Pandita, geleerde, godgeleerde, predikant, dominee, ook heilige, kluizenaar, enz. Pandjak (Jay.), hot hoofd van eon troop rondreizende danseressen, ook medebespeler van inlandsche muziekinstrumonten, tooneelspeler. Panel j ang, lan g, uitgestrekt ; Pandjang boelet, cylindrisch, cylinder ; Oemoer pandjang, lang leven, hooge ouderdom ; Sapandjang djalan, langs de geheeie lengte van don weg ; Sapand jang hari, den geheolen d ag ; Tangan pandjang, lan ge vingers hebben, diefachtig zijn ; Lidah pandjang, eon lange tong hebben, van kwaadspreken houden ; Roemah pandjang, hoerohok, bordeel;Berpandjang, zich in de lengte uitstrekken, zich verlongen, langwijlig ; Memandjang, lang worden ; Memandjangken, lang maken, verlengen. Pandjar (of Pandjer), handgeld, voorschot. Pandjat, Memandjat, klimmen, beklimmen, zich klimnzend in de hoogte heffen, naar boven gaan,

eon hoogte opgaan, enz. ; Pandjatan, eon hoogte, enz, die men beklimt. Panel j i of Panel ji-panel ji, vlag, banier, standaard, ook wimpel, franje, enz. Pandoega, zie : Do egg. Pandoman of Padoman, cornpas. Pane, rondo houten bak, waarin de half gaargestoomde rUst omgoroerd wordt, om daarna weder in den Koekoesan toruggestort to worden (ook Pengaron). Panganan (Jay.), eterij, snoeporij, versnapering. 13 194 PANG. Pangeran, grins, titel van vorstelijke personages. Panggal, afgehouwen stuk, brok; Memanggal, in stukken hakken, houwen, --kappen, --verdeelen. Panggang, geroost ; Memanggang, roosters, roosteren, aan hot spit braden, boven vuur houden; Panggangan, wat geroost, boven hot vuur gebraden, enz. is, ook rooster. Panggil, geroep; Memanggil, roepen, aanroepen, ontbieden, uitnoodigen, noemen. Panggoel, heup. Panggoeng, stellage, stelling, een huisje enz, op palen, verheven wachthuis, enz. Pangkal, gedeelte dat hot dichtst bij den- oorsprong is, begin, enz. ; Pangkal poehoen, begin, voet van eon boom ; Pangkal tangan, handgewricht ; Pangkal paha, hot dikke deel eener dij ; Pangkal mate, de binnenhoek van hot oog; Pangkal idoeng, de wortel van den news; Pangkal tahoen, hot begin van hot jaar; Pangkalan, begin, aan drang. Pangkat, trap, graad, rang, waardigheid, bediening, ook : terras, verhoogde vloer, verdieping, enz. ; Pangkat radja, de vorsteltjke waardigheid ; Nafk pangkat, promotie makers, een hoogeren rang krijgen, enz. ; Members pangkat, iemand eon rang toekenn en, - met eon ambt begiftigen,~ - tot jets benoemen. Pangkeng (Bat.), kamer, slaapkamer, slaapvertrek.

Pangkoe, schoot ; Memangkoe, jets of iemand op den schoot nemen, -dragon, -houden, enz., ook ; hot beheer over jets voeren. Pangkoer, hot zeepaardje, ook middel ter voorkoming of gene zing van impotentie. Panglima, hoofd, bestuurder, aanPANT. voerder, krijgsbevelhebber, vloot~ voogd, enz. Pangling (Jav.), iemand niet herkennen. Pangoeloe (of Panghoeloe),hoofdpriester aan eon moskee, ook de met dien rang bekleede geestelijken, die als adviseurs zijn toegevoegd aan inlandsche rechtbanken. Pangoer, klapperrasp zooals die op Sumatra gebruikt wordt. (vergel. Paroet). Pangsa, stuk of deel, waarin sommige vruchten, als bijv. de sinaasappel, verdeeld zijn, ook : mu.skel, spier. Pangsi, dunne Chineesche zijde. Panoe, zie : Panau. Pantai (ook Tepi), zacht hellend, glooiend, strand, oever, zeestrand. Pantang, ontzegd, verboden, wat als niet good verboden is, enz. ; Berpantang, zich menageeren, zich onthouden van, dieet houden; Memantang, jets als schadeljjk verbieden ; Pantangan, wat verboden is. Pantas (of Pants), behoorlijk, betamelijk, good staand, deftig, enz., ook : handig, vaardig, vlug ; Berpantes, zich netjes kleeden, --voordoen, -houden, enz. ; Memantes, zich deftig houden, - als heel beschaafd voordoen, den schijn aannemen van deftig enz. to zijn, ook fraai makers, verfraaien, opdirken, enz. Pantat, onderste deel, bodem, achterste, derriere, fondament, de billen, enz. ; Mantat of Memantat, (vulgair), eon vrouw beslapen, den coitus uitoefenen. Pantek, pen, nagel, spijker ; Memantek, eon pen of spijker orgeris in slaan, nagelen, vernagelon, spijkeren ; Memantekken, jets ergens aan vastsp jkeren. Pantja (Sk.), vijf ; Pantjalima,

wichelarij ; Pantjadria, de vijf PANT. zinnen; Pantja robs, kentering, waarin de winders uit alle hookers waaien. Pantjak (of Pantjek), op jets geplant, -gestoken, -vastgezet; Memantjak, jets (bijv. ears vlaggestok op een huffs) op jets plaatsen. Pantjaka, brandstapel. Pantjar, straal; Memantjar, stralen, spuiten, uitspreiden, enz. ; Mmantjarken, doers spuiten, doers uitspuiten, uitspuiten. Pantjar (of Pandjer), penwortel. Pantjing, hengel, hack, vischhaak ; Mantjing of Memantjing, hengelen, met den hengel visschen, ook in fig. zin : uitvisschen, uithooren, enz. Pantjoeng (of Pantjong), punt, spits, slip, enz. ; Memantjoeng, pikken, met lets puntigs raken, enz., ook een sleep hebben, in een puntige slip eindigen, enz. Pantjoer, straal van lets, dat vloeit ; Mantjoer of Memantjoer, met kracht in eon straal organs uitspuiten ; Pantjoeran, fontein, water dat ult een goof of leiding enz. van zekere hoogte in eon straal neervalt. Pantoen, gedicht, puntdicht, versa Berpantoen, zulk een gedicht, enz. zingend opzeggen; Memantoen, zulk eon gedicht, enz. waken. Paoek, zie : Laoek. Panes (Ikan panes), walvisch. Paoet, aan lets vastzittend, -vastgeklemd, -bevestigd; Berpaoet, aan lets vastzitten, zich aan jets vastklemmen, enz.; Memaoet, jets good vasthouden, met kracht aanvatten, --naar zich toehalen, -naar zich toetrekken, enz. ; Pemaoet, trekker (van eon geweer). Papa, behoeftig, arm, armoedig, ellendig, verarmd, in armoedige omstandigheden verkeerend, enz.; PARA. 195 Kapapaan, armoede, verarming, ellende; Memapaken, verarmen, arm makers. Papah (Jay.), de steel, de hoofdnerf van palmbladeren, enz.

Papak, effen, gelijk, vlak ; Roemah papak, een huffs met eon plat dak ; Memapakken, jets vlak makers, effenen, enz. Papak (of Papag), Mapag (Jay.), tegemoet gaan ; Mapagi, iemand tegemoet gaan, remand afhalen, -inhalers, - tegemoet reizen ; Memapagken, iemand eon ander of jets (bijv. eon rijtuig) tegemoet zenden, iemand doers afhalen, --doers inhalers. Papah, plank, deal, bord, brad, wat vlak en plat is, -ook plaats, waar jets ligt, gebeurt, enz.; Roemah pagan, eon planken huffs; Papah tjatjoer, schaakbord ; Papah toelis, schrijf bord, lel, enz., ook hot brad, enz waarop geschreven moat worden ; Mapan, zich orgens opstellen, -plaatsen, enz.; Mapanken, lets of iemand orgens plaatsen, stationneeren, doers plaats nemen, enz. Papar, plat, gelijk, effen, geeffend, vlak ; Memapar of Mapar; plat makers, vlak makers, de oneffenheden van lets wegnemen, enz.; Memaparken, lets effenen, gelijk makers, - vlak makers, van oneffenheden ontdoen, enz. Papoewa, kroesharige inboorling van Nieuw-Guinea en omstreken. Para, deal, gedeelte, enz. ; dit woord diem ook om eon collectief meervoud to vormen ; Para lima, vijfde deal, vijfde ; Para manteri, de gezamenlijke ministers, de ministers. Para-para, horde, rak, droograk van latten, latwerk, stalling van latwerk, om or jets op to drogen, enz. Param (of Parem), eon verzachtend, geneeskrachtig smeersel ; 196 PARA. Memaramken, iemand met zulk een smeersel insmeren, de ledematen met parem besmeren, enz. Paran, richting; Memarani, near iemand of jets toe gaan, iemand of jets tegemoet gaan, enz. Parang, hakmes, kapmes, houwer; Parang-kajau, houwer waarmede koppen worden gesneld,koppensneller (Bandj.) ; Memarang, islet eon kapmes houwen, kappen, hakken ; Memarangken, eon kapmes, Babel, enz, tot hot toe-

brengon van eon houw bezigen, met eon kapmes, enz. houwen, Pares, gelaat, aangezicht, enz., ook glad, effen, vlak, gelijk ; Elok parasnja,~ hear (zijn) gelaat is schoon ; Memaras, gelijk maken, gelijk strijken, glad maken, effenen, enz. Pani (Ikan pan), do rog. Paring (Bandj.), hot jay. Pring, bamboo ; Paring batoeng, bamboo b~toeng. Pant, gegraven kanaal, gracht, biding, sloot, loopgraaf, mijngang, gleuf, groef, ook : drag, enz. ; Berparit, b egroefd, gegleufd ; Memarit, dreggen, met eon drag ophalen, enz. Paro (Jav.), helft, gedeelte; Saparo, de helft, eon gedeelte, half, gedeeltelijk; Maro, onder elkander verdeelen (door twee personen), deelen, in tweeen deelon, enz. Paroe (of Peparoe), ook Paroeparoe, long. Paroeh, bek (van eon vogel); Maroeh of Memaroeh, pikken. Paroet (of Paroed, o ok Paroedan), rasp; Memaroet, raspen. Pasang, pear, span, koppol, wet bij elkander behoort, weerga, ook vloed, hot wassen van hot water, getij de, enz. ; Pasang, Masang of Memasang, uitzetton, inzetten, bijzetten, spannen, aanspannon, aansteken, aanmaken, afsteken, enz; Memasang djaPATA. ring, netten spannen, -uitzettenstrikken zetten; Memasang lam, poe, eon lamp opsteken, -aansteken; Memasang karate, eon rijtuig inspannen ; Mmasang koeping, de ooren spitsen, good toeluisteren; Ajer pasang, hot water west, whet is vloed; Memasang meriam, eon kanon afschieten ; Memasang kartoe, op eon kaart inzetten; Memasangken, iemand strikken spannon of zetten, voor iemand inzetten, jets als inzet neerleggen, enz. Pasar (Jay.), markt, marktplaats (zie : Pekan). Paseban (Jay.), open huffs of loods, voor regentswoningen wear zij,die hunne opwachting bij den regent wenschen to maken, wachten tot zij geroepen worden ; hier moeten

ook de administratief gestrafte inlandsche ambtenaren gedurende hun straftijd verblijven. Pasiar, wandelen, kuieren, eon toertje to paard of per rijtuig maken, toeren. Pasir, zand, zandbank ; Goela pasir, gewone, gekristalliseerde witte suiker; Berpasir, zanderig zijn, van binnen korrelig zijn (van hot vleesch van enkele vruchten, bijv. de Salak). Pasisir, strand, kust; Tanah pasisir, kuststreek, landen can de kust; Orang pasisir, kustbewoner. Pasmen, passement. Pasoe (of Paso), tobbe, groote kom, waschtobbe. Pasoek (of Pasoekan), bende, troop, corps, menigte. Pasoeng, blok, waarin gevangenen worden gesloten; Memasoeng, iemand in hot blok sluiten. Pasts (of Pests, ook Mesti), zeker, gowis, vast, stellig; Mestiken, of Memestiken, vaststellen, vast op jets rekenen, enz. Patch, geknakt, gebroken, afgePATA. knot, breken (van harde lange voorwerpen); Mematahken, jets broken, -af breken, -af knotten, --knakken, enz.; Patch majang, natuurlijk golvend (van haar). Patala(Sk.),verdieping,laag,gewest, ook de onderwereld, de hel. Patar, groote vijl. Patek, de Spaansche pokken ; Patekan, de pokken hebben. Pateri, soldeersel; Materi of Memateri, soldeeren, jets soldeeren. Pati (Jay.), hat fijnste deal van jets, door parsing enz., verkregen, bloom, zetmeel, essence, enz. Patch (Jay.), titel van eon eersten minister of rijksbestierder, - op Java titel van den inlandschen ambtenaar, in rang volgende op den regent. Patik, slaaf, dienaar, ik. Patil, stekel (van eon visch, enz.) ; Mematil, met den stekel verwonden. Patiman, verglaasde garden of porseleinen pot met deksel. Pating, (ook Pantek), pen, houten pen, om er jets aan to hangen, enz. Dit woord diem ook om eon

meervoudige handeling, enz. aan to geven ; Pating bertereak, algemeen en door elkander schreeuwen, gillen, enz. Patjak, Mematjak, jets aan hot spit braden, ook eon vaartuig op stapel zetten, on jets regelen, ordenen, eon regaling voor jets maken. Patjang (Patjangan) (Jay.), wat voor elkander bestemd is, verloof den, geengageerden, ook : verloving, engagement,Pepatjangan, verloofd zijn, eon verloofde hebben; M matjangken, verloven, voor elkander bestemmen. Patjar, benaming van planten behoorende tot de nat. fam. der Balsamineae, Lythrarieae en Aurantiaceae, waarvan vole vorschejdenheden bestaan; Patjar, ook PEVA. 197 pap van de bladeren van deze planten, als belegsel op de nagels om doze rood to verven; Mematjar, de nagels met die pap roodverven. Patjat (of Patjet); kleine bloedzuiger, die springend op zijn proof afgaat. Patjoel (Jay.), hak, de inlandsche hak voor de grondbewerking; Mematjoel, met den hak werken, met don hak den grond bewerken ; Mematjoelken, Mematjoeli, den grond met den hak omwerken, ---bewerken. Patoek, schorpe snavel, puntige bek (van vogels) ; Mematoek, pikken (van vogels), ook bijten (van slangen), verg. Pagoet. Patoeng, pop, beeld, standbeeld, ook : deal, aandeel in jets; Berpatoeng of Berpatoengan, voor gezamenljjke rekening jets doen, enz., eon vennootschap sluiten, samen handelen, enz.; Mematoengken, iemand eon aandeel in jets geven, al s vennoot opnemen, enz. Patoet, behoorljjk, betamelijk, passend, gepast, geschikt, voegzaam, ovoreenkomstig enz.; Berpatoet, zich voegzaam kleeden, zich netjes voordoen, ook bij jets passend, voor jets geschikt zijn, enz. ; Mematoetken, jets in overeenstemming brengen met, --passend maken, -doen harmonieeren,

- opschikken, - versieren, mooi maken, enz. Patok (Jay.), stack, paal, paaltje, dat tot merkteeken of om or jets aan vast to leggen diem; zie ook Patoek. Patrem (Jay.), kleine dolk (wapen der vrouwen). Pawaka (Sk.), vuur. Pawana, (Sk.), wind. Pebejan, zie: Beja. Peda (Ikan peda), ingezouten visch, zoutevisch. v 198 PEDA. Pedah, voorteeken, beteekenis van een droom, enz. Pedang, Babel, houwer, zwaard, degen ; Pedang loeroes, rechte Babel, degen ; Pedang bengkok, kromme Babel, Turksche Babel; Memedang, met een Babel, enz. slaan, met een degen stooten ; Memedangken, een Babel enz. gebruiken om een houw toe to brengen ; Bermain pedang, schermen, met labels enz.vechten. Pedar, raps, garstig, stark van smack, enz. Pedal (of Pedes), heat, stark, bijtend, prikkelend, scherp; Makanan pedal, heat, stark gepeperd eten, enz.; Perkataan pedal, een scherp woord, -gezegde, enz. Pedati, kar, vrachtkar. Pedal (ook Penjet), plat, platgedrukt. Pedih (of Perih), schrijnen, steken, bijten, zeer doen, enz. (van een snijwond bijv. wanneer men or j mover op giet). Pedjoe, zaad, menschelijk (dierltjk) zaad. Pegal (of Pegel), afgemat, moo, verstijfd, scram, ook wrevelig, baloorig, enz.; Megalken, vervelen, ergeren, baloorig waken, enz. Pegang, Memegang, houden, in of met de hand houden, in de hand hebben, vasthouden, aanvatten, onder zich hebben of houden, besturen, waarnemen, aanhouden, tegenhouden, enz.; Memegangken, iemand jets in de hand geven, iemand jets laten vasthouden, enz. ; Memegang parentah, hat bestuur voeren, besturen, hat bestuur in handen

hebben ; Pegangan, moat men houdt, bestuurt, beheert, enz. Pegat, Megat, Memegat, iemand den wag afsnijden, organs afwachten en den doorgang be. letten. V V PELF. Pegawai, ambtenaar, beambte, landsdienaar, ook gereedschap, enz. ; Pegawai masd jid, be ambten can eon moskee verbonden; Pegawai main, speeltuig, speelgoed, enz. Pege1, zie : Pega1. Pogo (ook Pelo), onduidelijk spreken, stamelen (zooals kleine kinderen). Pehak, zie : Fihak. Pejot, oud, defect, bouwvallig, half omgevallen, gedeeltelijk gebroken, ook gerimpeld, gekreukt, enz. Pekah, niet goad kunnen hooren, ook : niet good hoorbaar, dofklinkend v(van metalen). Pekasem, zie : Bekasem. Pekat, dik, stark, lijmig, brijig. Pekat (Bandj.). rotting. Pekatoel, zie : Bekatoel. Pekerti, card, natuur, natuurlijke geaardheid, karakter, inborst. Pekoeng, kanker. Peladjar, zie : Adjar. Peladjaran, zie : Adjar. Pelampang, tijdelijke loods, om er in feast to vieren. Pelampoeng, boei, Jobber, drijver. Pelandoek, eon snort dwerghert. Pelangi, een snort gestreepte zijden stof. Pelangki, palankijn, ook eon palankij nvormige draagstoel. Pelanting, hot onderste boven; Terpelanting, hot onderste boven rollen, -- vallen. Pelataran, erf, plaats voor of achter eon mooning, waar niets op groeit. Pelatoek, de specht. Pelebagai, allerlei. Pelebaja (of Pelembaja), beul, scherprechter. Pe1er, de ballen, tosticuli. Pales, flesch, bottel, stopflesch Pelesat, Melesat, met eon vaart wegvliegen, -- wegspringen, -weggestooten worden, enz. (bijv. u

PELF. een bal, dien men met den voet wegschopt) ; Terpelesat, weggeslingerd, enz. Peleset, Meleset, glijden, uitglijden, afglijden, hot evenwicht verliezen, enz. ; Terpelesat, uitgegleden, enz. Pelet, vlek, gevlekt, ook : kleefmiddel, lijm, vogellijm, enz. en toovermiddel, om iemand gedwee, m eegaand enz. to maken ; Kajoe pelet, gevlekt, gevlamd hout ; Memelet, vogels, enz. door middel van lijnl vangen, ook : iemand door toovermiddelen tot zich laten komen, - aan zij n wil onderwerpen, enz. Deleting, bamboezen kokertjo. Peletjoek, Terpeletj oak, verstuikt, verzwikt. Pe1i (Jay.), de penis, hot mannelijk schaamdeel. Pe1ih, de lever. Pelihara (ook Piara), zorg, verzorging, onderhoud; Memelihara en Memeliharaken, houden, onderhouden, jets onderhouden, verzorgen, opvoeden, kweeken, opkweeken, houden, behoeden, bewaken, bewaren ; Pemeliharaan, verzorging, bewaring, behooding, bewaring, opvoeding, opkweeking, fokkerij, enz. Pelmtir, gedraaid, gewrongen, enz.; Mehntir, draaien, in elkander draaien, wringen. Pelipis, de slaap van hot hoofd. Pelipit, schuifzoom, ook rand, zoom,zelfkant (aan eon kleed,enz.). Pelita (Jay.), lamp, nachtlamp, inlandsche lamp met pit. Palo, zie : Pogo. Peloe, bewogen, aangedaan, treurig gestemd. Peloeh (Jay.), impotent ; Sakit ~peloeh, onvermogen, lmpotentie. Peloeh, zweet, verdikte wazem of damp, die zich op jets afzet ; Berpeloeh, zweeten. Peloek (of Pelok), omhelzing, omv PEND. 199 arming ; Memeloek, omarmen, omhelzen, met de armen omvatten, in de armen knellen, -gekneld houden. Peloepoeh (Jay.), platgeslagen

bamboo voor bewandingen, vloeren enz. Peloeroe (of Pelor), kogel, Pe1oeroe best lantai, kartets ; Pe1oeroe bolang-baling,kettingkogel; Peloeroe api(zie ook : Perijoek), bom, granaat. Pemad jangan (Jay.), (of Padjangan), bruidsvertrek, bruidsbed. Pemali (Soend.), verboden, ongeoorloofd, onder verbod liggend, wat als ongeoorloofd en onheilaanbrengend verboden is. Pembarep (Jay.), de voorste, de eerstgeborene, hot eerste kind. Pembawa zie : Bawa. Pembelokan, zie : Belok. Pemidangan, borduurraam. Pena, pen, schrijfpen. Penawar, zie : Panawar. Pendahan of Pendawan, werpspies. Pendapa, zie : Pandapa. Pendaringan, bewaarplaats.. van rijst. Pendek, kort, niet lang, niet hoog, bekrompen (van verstand) ; Memendekken, kort maken, bekorten, bespoedigen, verkorten. Pendem, Memendem, in den grond begraven, onder den grond stoppen, -verbergen. Pending, metalen plaat aan een buikgordel ; Tall pending buikband, gordelband, dikwijls ook geheel uit metalen platen bestaande. Pendjara, kerker, gevangenis ; Memend j ara, ook: Memend jaraken, gevangen zetten, in de gevangenis stoppen, kerkeren, enz. Pendjoenan, (Jay.), hoerehok, bordeel, huffs voor publieke vrouwen. v 200 PEND. Pendok (Jay.), metalen omhulsel of overtrek van een Keris-scheede. Penengeran, gehoor, zie verder Dengar. Pengadjar, onderwijzer, meester, leeraar, zie : Adjar. Pengadjaran, onderwijs, leer, hot geleerde, zie : Ad jar. Pengak, muf-,duf , kwalijkriekend. Pengakoe, bong, iemand die voor een ander borg staat, good spreekt, zie : Akoe.

Penganten, bruid, bruidegom, bruidspaar, ook : paar, bij elkander hoorend; Bedil penganten, een geweer met dubbelen loop. Pengaroe, gelukkig, door een geheimzinnige macht beschermd, enz. Pengempang (of Empang), vijver, vischvijver, vischkom. Pengeret, bent, bintbalk. Penghoeloe, zie : Pengoeloe. Pengki (of Poengki), stalmandje, vuilnismandje, klein plat mandje tar verwijdering van afval en ander vuil. Pengoeloe, zie : Pangoeloe. Pening, duizelig, een ljcht gevoel in hot hoofd, duizelig zijn, door een duizeling overvallen worden. Peniti, speld, ook : borstspeld, haarspeld enz.; Bantal peniti, speldekussen. Penjakit, kwaal, ziekte, ongesteldheid, zie : Sakit. Penjek, platgedrukt, geplet, ook Penjet (Bat.). Penjoe, zeeschildpad. Penoodjoe, juist van pas, tijdig, hot goad treffen, ook : toevallig, tegelijkertijd, enz., terwijl. P nosh, vol, gevuld, in menigte organs vereenigd ; Memenoehi, vullen, jets vullen, een ruimte geheel ~bezetten, enz. ; Memenoehken, jets aanvullen, bijvullen, ook volmaken, gevuld doen zijn, enz. Pental, Memental, slingeren, PE PA. wegslingeren ; Terpental, weggeslingerd, met een smak op een afstand neergegooid, enz. Pentang, gespannen, wat gespannen is, enz. ; Mementang, spannen, aan de beide einden strak trekken, jets breed en strak openleggen (bijv. van eon huid die nog nat is on gedroogd nioet worden). Pontes (Jay.), welbespraakt, niet op hot mondje gevallen, good kunnen praten, ook snibbig, preutsch, bits. Pentil, knop, bloemknop, vruchtknop, punt, ook tik met den tegen den duim aangedrukten en plotseling vooruitgeschoven vinger ; Pentil kembang, bloemknop ; Pentil boewah, vruchtkn op ; Pentil soesoe of Pentil tetek, de punt der borst, tepel;

Mementil, met den vinger op de vorenbedoelde wiize tikken, knippen,ook : knikkeren; Mementilken, lets tegen jets anders aan knikkeren. Pentjak (of Pentja), eon Maleische daps, snort krijgsdans, waarbij de dansers met lange stokken en andere wapens gewapend zijn; M mentjak of Mentjak, dien daps uitvoeren. Pentjalang (Peraoe pent] alang), een groot handelsvaartuig, ook eon kruisboot. Pentjing, overdreven nauwgezet, kieschkeurig. Pentjet, knijpen, knellen; Mementjet, knellen, jets of iemand tegen jets aandrukken, enz. Pentjok, (Jay.), eon snoeperij of gerecht van diverse groenten. Pentjong, scheef, schuin ; Mentjong, scheef staan, van de rechte richting afwljken, enz. Pentoeng, knuppel, knots ; Me. mentoeng, met een knuppel of knots slaan, knuppelen ; Mementoengken, jets als knuppel gebruiken om to slaan. Pepaja, Carica papaya, L. nat. fam, v PEPA. der Papayaceae, middelmatige boom met lekkere, gezonde vruchten. Pepak (Jav.),voltallig,volledig (zijn), alles bij elkander, geheel en al. Pepare, Momordica charantia, L. nat. fam. der Cucurbitaceae, een slingerplant, waarvan de vruchten veel worden gegeten. Pope (of Pepek), hot vrouwelijk schaamdeel (vulgair). Peper, jets waarmede men de derriere na de outlasting afveegt, ook : hot dwars afdrijven van een vaartuig; Meper, de derriere na de outlasting met jets afvegen, of door over jets heen to schuren schoonmaken (zooals de honden bijv. doen) - ook : afdrijven (van een vaartuig). Peper, (00k: Pepesan), visch of vleesch in een blad gewikkeld en zoo gaar geroosterd; Meper, visch of vleesch aldus toebereiden. Pepilis, zie : Pills (Jay.). Ppoedjoe, de baarmoeder.

Pepoeroes, de blaas, zie ook : Poeroes. Perabot, gereedschap, werktuig, huisraad, wat men noodig heeft, om to gebruiken ; Perabot roemah, meubilair ; Perabot dapoer, keukengereedschap, enz. Perada, klatergoud, bladgoud, ook, zilver in dunne bladen, bladzilver: verguld, verguldsel. Perahoe (00k: Prahoe of Peraoe), jnlandsch vaartuig, prauw. Perak, zilver, zilveren. Perampoean, vrouw, vrouwelijk, wijfje van eon dies ; Perampoean djahat, publieke vrouw, hoer. Peranakan, zie : Anak. Perang, oorlog, gevech t, slag ; Berperang, oorlog voeren, vechten, strijden, slag leveren; Peperangan, oorlog, veldslag, ook slagveld, tooneel van den oorlog, v PERG, 201 -van den strijd; Prang sabil, de heilige oorlog; Kapal perang, oorlogsschip ; Ilmoe perang, krijgskunde : Alat- of Perkakas peperangan, oorlogstuig. Perangkat (ook Peranggo), eon compleet stel van jets (bij v. kleederen, etc.). Peranti, wat benoodigd is of wordt, gereedschap, toestel; Peranti meloekoe, hot noodige voor hot ploegen, ploeggereedschap, enz. Prapatan, viersprong, kruisweg, hot punt waar twee wegen elkander snijden. Perapati, (of Perpati ook : Derpati on Merpati), duff, huisduif. Peras (of Pores), Mores, uitpersen, uitwringen ; Mores soesoe, melken; Mores kelapa, hot melksap nit hot geraspte vleesch eener kokosnoot person; Mores kafn basah, eon natte kafn uitwringen. Prat (of Pert), stroef, moeilijk gaand, nauw (van eon schroef bijv. in de moor), ook wrang. Perawan, maagdom, maagd (ook Anak dara). Perbana (of Peraani), Aj er perbana, doodtij. Perbehasa, (ook : Paribasa), gelijkenis, voorbeeld, spreekwijze, spreekwoord.

Prdoeli, zie : Fadloeli (Ar.). Perentah, last, bevel, gebod, verordening, voorschrift, bestuursmaatregel, enz. ; Merentah, bevelen, lastgeven, enz. ; Memerentahken, jets bevelen, last tot jets geven, eon verordening uitvaardigen, enz., regelen, besturen, hot bestuur over jets voeren, enz. ; Pemerentah, bestuurder, regelaar, be v elgever ; Pemerentahan, bestuur, regeering, enz. Pores, zie : Peras. Pert, zie : Prat. Pergi, gaan, weggaan, heengaan, zich begeven naar, zich vervoeV 202 FERG. gen tot, enz.; Pergt-datang, heen en wader gaan, heen en wader trekken, enz. ; Berpergian, uitgaan, uitloopen, hier en daar heengaan, enz. Pergol, verguld. Perhambaan, zie : Hamba. Perhinggaan, zie : Hingga. Peri, wijze, manier, trant, staat, gesteldheid, toestand, omstandigheden, eigenschap ; Peri hal, de gesteldheid saner zaak; Berperi, spreken, keuvelen over jets; Memeriken of Memperiken, jets tot hot onderwerp van een gesprek maken, enz. Peri, nimf. Perideran, omwenteling, rondwenteling. Zie : Idar. Perigi, put, bron:wel,gegravenput. Perth, zie : Pedih. Perijaji, inlandsch landsdienaar, ambtenaar. Peri joek, urnvormige, dikbuikige aarden of metalen kookpot ; Perijoek apt, born, granaat. Periksa, onderzoek, aanvraag ; Memeriksa, onderzoeken, een onderzoek instellen ; Memeriksai, jets onderzoeken, naar jets onderzoek, navraag doen, enz. ; Pemeriksaan, ook : Peperiksaan, onderzoek; Koerang periksa, beleefde uitdrukking voor: ik west hat niet. Peringgi, Frank, in 't algemeen Europeaan. Peristiwa, gebeuren, gebeurtenis; Sakali peristiwa, hat gebeurde sans. Pent (of Emprit), eene kleine

snort rijstvogel. Peritoengan, zie : Itoeng. Perkakas (ook Pekakas of Bekakas en Perabot),gereedschap, werktuig, benoodigdheden ; Perkakas roemah, huisraad; Perkakas toekang ka joe, timmermansgereedschap ; Perkakas perang, oorlogstuig, enz. FERN. Perkara, zaak, geval, omstandigheld, onderwerp, punt, enz.; Perkara besar, een groote, belangrijke zaak, een voornaam punt (van behandeling), enz.; Berperkera, een zaak, geding hebben, in een zaak gewikkeld zijn ; Memperkara of Memerkara, van jets eene zaak maken, iemand voor hat gerecht dagen, iemand eene zaak aandoen, in eene zaak wikkelen, enz. Perkasa, kloek, moedig, dapper ; Orang perkasa, een dapper man, een om zijn dapperheid beroemd man, enz. Perkoetoet, tortel, torteld uif. Perlahan of Perlahan-lahan, ook Pelan-pelan,langzaam,langzaam aan, bedaard, zacht, zachtjes aan, niet to vlug, niet voorbarig, met geduld, enz.; Memperlahanken, bedaard, langzaam doen gaan, enz. Perlak, verlakt. Perlente (Bat.), blufferig, nufng, koket, enz. Perloe, noodig, hoog noodig, noodzakelijk, verplicht, enz. ; Merioeken of Memerloeken, lets noodzakelijk achten, zich jets als noodzakelijk ten plicht maken, zich voor jets beij veren, --moeite geven, enz. ; Kaperloean, hat noodig,, hat noodzakelijke. Zie verder : Pardloe. Permadani, tapijt, tapijtwerk. Permaisoeri (Sk.), vorstin, enz. Permata, edelgesteente, juweel. Pernah (Jay.), ooit, immer, ook plaats, verhouding, graad ; Belom pernah, nog nooit, nooit, nimmer (ook : Tiada pernah) ; Pernah kaponakan, in den graad, de verhouding staan van neef of nicht to zijn (van iemand, die nom of tame genoemd wordt) ; Mempernahken, iemand of jets plaatsen, eon plaats aanwijzen, enz.

Perniagaan, zie : Niaga. V PERO. Peroenggoe, messing, klokkenmetaal. Peroengoes, opvliegend, driftig van aard, licht geraakt, een kruidje-roar-me-niet. Peroepamaan, zie : Oepama. Peroesahaan, zie : Oesaha. Peroet, bulk, onderbuik, ook ingewanden; Isi peroet, ingewanden; Berdoedoek peroet, zwanger ztjn; Sakit peroet, buikpijn, koliek in den bulk, enz. Peroewan, ra aan een mast. Perolehan, zie : Oleh. Ps~rsen, precept, cadeau, geschenk, en percent, ten honderd, rentecijfer, enz. Persero (beter; Bersero), ook Perseroan, voor gezamenlijke rekening lets doen, een vennootschap aangaan, ook : vennoot, deelgenoot, aandeelhouder. Persil, perceel. Pertama, eerste, de (hat) eerste, ten eerste, in de eerste plaats, om to beginners, enz. Pertja, Isonandra gutta, Hassk. pat. fam. der Sapotaceae, groote boom, die de bekende Getahpertja, levert. Pertjaja, geloof, vertrouwen, gelooven, vertrouwen ; Kapertjajaan, geloof, vertrouwen, vertrouwd, vertrouwd zijn of worden, vertrouweling;Mertjajaken,iets aan iemand toevertrouwen. Pertjoema, nutteloos, vergeefs, to vergeefs, voor niets, om niets, gratis. Perwatin, titel van sommi ge Maleische hoofden. Pesagi; vierkant ; Medj a pesagi, een vierkante tafel. Pesan of Pesen, last, opdracht, aanbeveling, boodschap, wat een stervende als zijn laatste wil to kennen geeft, enz., ook : bestellen, ontbieden, enz.; Memesan, Berpesan, opdragen, aanbevelen, gelasten, als laatste wil to kennen y PETE. 203 geven, enz., ook : bestellen, ontbieden, enz. ; Memesani, iemand lets aanbevelen, - jets tar harte

drukken, enz., ook : jets bestellen, lets laten komen; Memesanken, iemand een opdracht, bestelling, enz. medegeven, enz., ook : voor iemand lets bestellen, - ontbieden. Pesanggerahan (Jay.), tijdelijk logjes, pleisterplaats, logies, logeergebouw, voor reizende ambtenaren, enz. Pesawat, werktuig, machine, stoommachine, drijfriem, koord, ketting, streng, enz. Pesek, ingedeukt, plat (van den neus). Peser, halve dust of halve cent. Pesing, pislucht, naar urine stin kend, vunzig. Pesisir, strand, zeestrand, kust. Pesok (of Pesok), ingedeukt, een holte of deuk in jets (bijv. in een koperen pan); Berpesok, vol deuken of gaten, enz. Pests, feast, bal, partij. Pests, zeker, stelaig, gewis, ongetwijfeld. Pets, teekening, of beelding,portret, kaart, schilderij; Memeta, teekenen, of beelden; Memetaken, jets teekenen, jets schilderen, jets of beelden, jets in teekening, -- in kaart brengen, enz. Petak (Bermain petak), krijgertj e spelen. Petak, yak, bed, tuinbed, door dijkjes enz. afgesloten stuk van een bouwveld, afgeschoten gedeelte in hat ruim van een vaartuig, enz. Petang, donkey, duister, duisternis, avond, ook : de achternamiddag tegen hat dalen der zon. Petarangan, nest. voor kippers. Petasan (of Merton), vuurwerk, klappers, voetzoekers, enz. Pete, Parkia afrjcana, L. pat. fam. der Mjmoseae, hooge boom, met v 204 PETE. de bekende sterkriekende vruchten of boonen, die veel bij de rijst gegeten wordt. Petel, dissel. Pete, kist, koffer; Peti oewang, geldkist. Petik, Memetik, plukken, ie is plukken, afplukken, ook ontleenen can, tokkelen op eon snaar, enz.

Patir, ratelende donderslag, inslaande bliksem. Petis, visch- of vleesch-extract op inlandsche wijze bereid. Petjah, stuk, kapot, gebroken, opengebroken, gebarsten, bedorven, enz. ; Petjah belch, in stukken en brokken; Barang petjah belch breekbare waar; Soesoe petjah, geschifte melk; Memetjah, doorbreken, (van eon puist, enz.) ; Memetjahken, jets broken, --verbreken, - of broken, stuk maken, enz.; Petjahan, wat gebroken is, enz. ; ook breuk (in de rekenkunde). Petjat, ontslagen, ult zijne betrekking afgezet, -ontzet; Memetjatken, ontslaan, afzetten, uit eon ambt ontzetten, enz. Petjel, op bijzondere wijze toebereide kip of visch, eon toespijs bj} de rijst. Petjoet, zweep, karwats; Memetjoet, met de zweep of karwats slaan, zweepen, met de zweep klappen. Petjok, gedeukt. Zie : Pesok. Petjomberan (Bat.), modderpoel, pool, de vuilnishoek achter de keuken of hot badhuis, enz., waar al hot waschwater enz. in wordt gegoten of geworpen. Petoeroes (Pout.), panel, onderpand, teeken, blijk (van overeenstemming, onderwerping, enz.). Petoewah,bovennatuurl jkemacht door ascese verkregen. Zie: Toewah. Petok, Berpetok of BerpetokPILI. petok, kakelen, (van eon hen). Petong, jets, dat als teeken, panel enz. wordt gezonden en teruggebracht moot worden. Petopan, speelhuis, dobbelhuis. Zie: Top. Petor (Port.),factoor,handelsbeambte, hoofd van eon post, gezaghebber. Peal, lei (van eon haan), ook de kam. Pidit, dicht aaneengesloten, gedrang. Pidjak, Memidjak, op jets trap. pen, op jets treden, op jets loopen, vertreden, enz. Pidjet (ook Pid j it), M mid jet, masseeren, met de vingers of voile hand drukken en kneden.

Pidjetan, zje : Lansat (of Langsip). Pihak, zie : Fihak (Ar.), Ptjagem (Jay.), belasting, besluit van aanstelling. Pijala, drinkbeker, bokaal, drinkglas, kelk, beker. Pijatoe, ouderloos, zonder familiebetrekkingen, alleen op de wereld. Pijoet of (Pejot), scheef, verdraaid, verwrongen. Pikat, ~kooi met eon lokvogel or in; Memikat, vogels vangen door middel van eon lokvogel (Bandj.), ook : rotting (vergel. Pekat;). Piker, zie : Fikir. (Ar.). Pikoel, draagvracht voor eon man, ook : Indisch gewicht van 125 Amst. ponden of 100 Katies; Memikoel, jets over den schouder dragon, enz. ; Pikoelan, draagstok. Pi1eg, verkouden, verkouden zijn, ook (van dieren), droes, de droes hebben. Pilih, keus; Memilih, kiezen, uitkiezen, eene keuze doen, uitzoeken; Pilihan, keuze, wat gekozen wordt; Pemilih, wee kiest, ook eon kieschkeurige. Pills, geneeskrachtigof verzachtend smeersel op hot voorhoofd. PILO. Piloewang, stilts, windstilte. Pimpin, Memimpin, iemand leiden, bij de hand leiden. Pinang; Areca catechu, L. nat. lam. der Palmas, de betelpalm, welks rijpe noten bij hot sirih-kauwen gebruikt worden. Pinang, aanzoek, vrijerij, gevrij (van eon jongeling bijv. door eene jonge maagd to vel zoeken voor hem eon betelpruim klaar to maken); Meminang; eon meisje ten huwelijk vragen, aanzoek doen om de hand van eon meisje. Pindah, Berpindah, verhuizen, van plaats veranderen, zich verplaai son; Memindahken, verplaatsen, op eene andere plaats zetten, overbrengen, enz., ook in eon andere taal overzetten. Pindang, visch, kip, of vleesch met eon waterige pikante sans toebereid, eon sausgerecht bij de rijst; Pindang ketjap, eon dito gerecht, waarbij sofa wordt gebruikt; Memindang, visch, kip of vleesch

aldus toebereiden. Pindjam (of Pindjem), geleend, hot geleende; Memindjam, to loon, -in been vragen, van iemand leenen ; Memindjamken, aan iemand leenen, in loon geven. Pinggan (Jay.), schotel, bord, tafelbord, ook groote kom. Pinggang, gordel, middel, middenlijf, de lendenen, Boewah pinggang, de nieren ; Ikat pinggang, buikband, buikriem. Pinggir, rand, kant, zoom, boord, never, kust; Pinggir laoet, zoekust, strand; Pinggir kali, rivioruever; Pinggir mod j a, rand eener tafel; Pinggir perahoe, boord van eon vaartuig, enz. ; Minggir of Meminggir op ztj gaan, bangs den kant gaan ; Meminggirken, aan den kant van jets zetten, --plaatsen, op zijde zetten, enz. bangs den kant doen gaan. Pingit (Jay.), opgesloten, (bijv. van PIPA, 205 eon huwbaar meisje, dat in huffs moot blijven en niet vrij uit mag gaan) ; Memingit, iemand opgesloten, in huffs houden, enz. Pingsan, flauwte, bezwij ming, in flauwte, bezwij md, flauw vallen, bezwijmen, buiten kennis zijn. Pints, vraag, verzoek; bode; Mints of Meminta, om jots vragen, verzoeken, bidden, smeeken, enz. ; Mints-mints, herhaaldelijk vragen, enz. bedelen ; Memintaken, voor iemand jets vragen ; Memintaf, van iemand jets vragen, enz. ; Permintaan, vraag, verzoek, bode; Soerat permintaan, verzoekschrift, rek est. Pintal, in elkander godraaid, getwoernd, getwijnd, gesponnen, samengedraaid ; Memintal, in elkander draaion, tweernen, spinnon; Pemintal, machine daartoe, spinnewiel, spinrokken, enz. Pintar, zie : Pinter. Pintal, Memintal, den weg snijdon door eon rechte lljn to nemen, den korsten weg nemen ; Memintasi, iemand den pas afsnijden. Pinter, (ook Tjeredik, Bisa),knap, geleerd, bekwaam, bedroven, slim, slues, bij de hand, enz., slim zijn, geslepen zijn, enz. Pints ang, mank, kreupel, mank

loopen, kreupel zijn, enz. Pintos, dour, poort, ingang, uitgang, opening waar jets door heen kan gaan, ook blad, deurblad, vensterblad, blinds, enz. ; Pintos depan, voordeur, voorpoort; Pintos belakang, achterdeur; Pintos maling, verborgen dour, achterdeur; Pintos aj er, sluis. Pioet, kleinkind van eon kleinkind. Zie : Oneng. Pioetang, inschuld, schuldvordering, zie : Oetang. Pips, pup, tabakspijp, enz., ook vat, okshoofd, enz. 206 PIPI. Pipi, Wang. Pipih, plat; Tjatjing pipih, ook Tjatjing pits, lintworm. Pipis (Jav.), Memipis, op eon steep fin Wrijven; Pipisan, wrijfsteen met rol. Pipit, Memipit, olio uit kokosnopen, katjang, enz, person; Pipitan, oliepers. Piring, schoteltje, bord, enz. (zie ook : Pinggan), Piring dalem, eon diep bord, soepbord ; Piring tjeper, gewoon vlak bord, gewoon tafelbord. Pisah, Memisah, zich afscheiden, zich afzonderen, ook : scheiden, afzonderen; Memisahken, scheiden, van elkander scheiden, afzonderen, enz. Pisang, de banaan, behoorende tot de Nat. fam. der Musaceae, waarvan de voornaamste soorten zjjn Pisang radja, Pisang mss, P1. sang soesoe, Pisang ambon, Pisang rad j aseri, of --rad jasereh, Pisang kepok, enz. Piskal, fiskaal, officier van justitie. Piso, mes, Piso medja, tafelmes; Piso boewah-boewah, dessertme ; Piso belati, ook : Piso raoet, klein krom mes ; Pisopenna, pennemes : Piso pen joekoer, scheermes; Piso penjoenat, mesje voor de besnijdenis. Pista, zie : Pests. Pits, lint, koord, band; Tjatjing pits, lintworm. Pitak, witte vlek aan bet voorhoofd van paarden, ook horzel, paardebrems ; Koeda pitak, eon paard met zulk eon vlek, tiles. Pitena, zie : Fitnah (Ar.).

Pitera, zie : Fitrah (Ar.). Pitjak (Jay.), (of Pitjek), aan den oog blind, ook geheel blind. Pitjis, kleine count, count, dubbeltje. Pitjoe, slot van eon goweer. Po (of To-po), eon Chinoesch dobbelspel. Poedak, Pandanus moschatus POEL. Rmph, pat. fam. der Pandaneae, eon pandan-snort met stork geurendo bloemen. Poedja (of Poed jaan), offer aan de goden; Memoedja, den goden eon offer brengen, offeren. Poedji, prijs, lof, loftuiting: Memoed ji, loven, prijzen, ook ophemelen, vleien, in de hoogte heffen, enz. ; Memoed jiken, iomand jets toewenschen, enz.; Poedji-poedjian, loftuitingen, vleitaal, enz. Poejeng(Jav.),duizelig,een draaierig gevoel in hot hoofd hebben, hoofdpijn hebben, enz. vorg. Poesing. Poejoe, warrelen, ronddraaien; Angin poejoe, wervolwind, windhoos. Poejoeh, eon snort van kwartel; Poejoeh gonggong of -gonggong, de Indische patrijs. Poekal, klomp (bijv. van goud); Memoekal, tot eon klomp waken, tot eon klomp versmelten. Poekang, bout (van eon geslacht dier). Poekat, zegen, groot trek- of sleepnet; Memoekat, met zulk eon net visch vangen, - visschen. Poeki, vrouwelijk schaamdeel, kut. Poekoel, slag; Memoekoel, slann, kloppen, ranselen, ook vorslaan, beoorlogen, klop geven, bestormen, enz. ; Pemoekoel, werktuig waarmede geslagen wordt, enz., ook de persoon die slant. Poela, ook, opnieuw, wederom, weer, insgeltjks, bovendien, enz. Poelan (of Poelen), deegachtig, min of moor kleverig of slijmerig, e!astisch (van gaargekookte rijst). Poelang, terug, teruggaan, naar huffs gaan, terugkeeren, wederkeeren tot, weder worden als in eon vorig tijdperk, terugkeeren tot, enz. ; Memoelangken, t oruggeven, terugbrengen, terugbezorgen, terugzenden, enz.; Poelang ka rahmat Allah, tot de barm-

POEL. hartigheid Gods teruggaan, d. i. sterven. Poelas, glad ; Memoelas, jets glad wrijven, glad schaven, enz., ook wringen, omdraaien, enz. Poelasan (of Kapoelasan), Nephelium lappaceum, L. nat. fam. der Sapindaceae, eon ramboetansoort, waarvan de vruchten zeer gezocht zijn. Poelasarl, Alyxia stellata, R. & S. nat. fam. der Apocyneae, eon geneeskrachtige slingerplant,wier bast (altijd met venkel of adas) veal in geneesmiddelen wordt gebruikt. Poelau (of Poelo), eiland. Poelas, vast in slaap, in vasten slaap, slapen, inslapen,vast slapen. Poelih, hersteld, tot den vorigen staat teruggekeerd (zijn) ; Memoehhken, herstellen, in den vorigen staat terugbrengen, enz. Poelir, gedraaid, in elkander gedraaid, gekronkeld, getweernd, ook : geschroefd (van den loop van eon geweer) ; Memoelir, in elkander draaien, tweernen, omdraaien, eon schroefdraad in lets maken, eon spiraal ran jets vormen, enz. Poeloeh, tiental ; Sapoeloeh, eon tiental, tien ; Saperpoeloeh, eon tiende deal, tiende ; Berpoeloehpoeloeh, bij tientallen. Poeloeng, p11, balletje ; Memoeloeng, tot piilen, balletjes draaien, enz., pillen draaien. Poeloet, lijm, gom, kleefstof, klevenge zelfstandigheid ; Memoeloet, lets met lijm, enz. besmeren (om bijv. vogels to vangen), vogels, enz. met lijm enz. vangen; Pemoeloet of Poeloetan, lijmstokje, enz. Poenah, op, schoon op, geheel wag, ook door hot bijgeioof verboden, niet moor to gebruiken, enz. Poendak, schouder, schouderblad, bovenste deal van den rug; MePOEN. 207 moendak, lets op den schouder hoog op den rug dragon. Poendi of Poendi-poendi, beurs, geldbeurs, geldtaschje,zakje,tasch. Poenggawa, hoofd, bevelhebber, legerhoofd, ook groote, grande,

hooggeplaatst staatsdienaar, enz. Poenggoeng, hot dikke achter- of ondereind van lets, derriere, enz. Poenggoer, tronk, doode scam. Poengka, waaier, hangende of liggende waaier, machine om wind of tocht to maken, eon machinaal bewogen wordende waaier. Poengki, plat, ondiep, vuilnis- of stalmandje. Poengoet, Memoengoet, van den grond oprapen, opnemen, plukken, nemen, afnemen, inzamelen, aannemen, adopteeren; Anak poengoet, eon aangenomen, geadopteerd kind. Poenja (of Ampoenja), hebben, bezitten, in bezit hebben, eigenaar zijn van, enz.; Mempoenjai, lets hebben, lets bezitten, eigenaar van lets zijn, enz. ; Kapoenjaan, bezit, bezitting, eigendom. Poenoek (Jay.), butt, dikke opeenhooping van vleesch op hot schouderblad of in den nek ; Berpoenoek, zulk eon butt hebben. Poentianak, eon spook in de gedaante eener schoone vrouw zonder schaamdeelen of hover met eon doorboring tar plaatse daarvan, vandaar ook de naam Soendel oolong (ook bekend onder den naam Soendel malem). Poentjak, top, kruin, uiteinde van jets, hoogste punt van jets Poentjak goenoeng, bergtop ; Poentjak roemah, nok van eon huffs ; Memoentjak, in eon punt eindigen, spits uitloopen, enz. Poentoel (ook Toempoel), stomp, niet scherp, bot. Poentoeng, stompje, eindje, over 208 POEP. gebl even stuk, enz. ; Poentoeng roko, eind van eon sigaar. Poepoe, graad van bloedverwantschap in de zijlinie ; Sepoepoe, bloedverwant in den eersten graad in de zijl inie, voile neef of nicht; Anak sepoepoe, neef of nicht, brooders- of zusterskind. Poepoek, pap of smeersel, enz. op hot voorgedeelte van hot hoofd, of op de fontanel ; Memoepoek, zulk eon pap gebruiken ; Memoepoekken, lets tot zulk eon pap aanwenden, ook iemands hoofd

met zulk eon pap beleggen of in hot algemeen lets nats of nattigs daarop leggen, hot hoofd compresses, enz. Poepoer, smeersel, blanketsel, poeder (voor hot gelaat), verg. Bedak. Poepoes, geheel en al op, verbruikt, enz. (van geld, bijv.) ook de top, de kruin van palmon, do jongste bladeren (van andere planten). Poepoet, wind, geblaas, ook : gejaagd, haastig, enz. ; Moepoet, gejaagd zijn, jets haastig doen, enz. Poera, Poera-poera, hot uiterlijk van jets aannemen, veinzen, huichelen, den schUn aannemen van, voorgeven, goveinsd, enz. ook gekheid, uit gekheid, gekheid maken. Poerba (Sk.), begin, oorsprong, oorspronkelijk, vroeger, enz. ; Poer ba-kale, in vroeger tijd, oudtijds, eertijds, in overoude tijden, enz. Poera, binnenste deal van eon paleis, burcht, binnenstad, vorstelijk verblijf, enz. Poernama, vol ; Boelan poernama, voile mean. Poeroes, spie of pen aan eon balk, enz. die in een opening in eon anderen balk enz. past, en waardoor de verbinding geschiedt, ook (vulgair) de penis. POET. Poesaka, erfgoed, erfenis, nalatenschap, familiestuk, erfstuk, wet van ouder op kind overgaat, overgeerfde gewoonten, enz. ; Barang poesaka, erfstuk, erfgoederen ; Adat poesaka, overgeerfde gewoonten en gebruiken, enz. ; Hak poesaka, erfrecht. Poesar (of Poesar), navel, get of kuil, enz. door draaiing ontstaan of gevormd, kolk, enz.; Memoesar, in de rondte of in eon spiraallijn ronddraaien ; Poesar- of poeseran ajar, draaikolk ; Poesar kapala, de kruin, de spiraalvormige draaiing der harm op hot hoofd ; Angin poesar, wervelwind, windhoos. Poesat (ook Poesar), navel, middelpunt. Poesing, duizelig, draaierig, ronddraaien, om eon as wentelen, in

de rondte draaien, enz. ; Memoesingken, doen draaien, ronddraaien, doen wentelen, enz., ook iemand duizelig maken, hoofdpijn bezorgen door hem to hinderen, enz. ; Poesing kapala, hoofdpijn, duizeligheid, enz. ook allerlei beslommeringen, muizennissen, enz. Poesoet, priem, els, lancet. Poesaa, bloom. Poestaka, bezweringsformulier, wichelboek. Poetar (of Poeter), draaiend, gedraaid, enz. ; Memoetar, draaien, in de rondte draaien, ronddraaien, omdraaien, opwinden, opdraaien, ook uitvluchten to beat semen, enz. ; Poeteran, machine on1 lets to doen draaien, enz.~rad, windas, haspel, enz. ; Poeteran kemoedi, stuurrad; Berpoetarbalik, draaien in zij ne verklaringen, zijno woorden verdraaien, enz., ook : om lets heen dentelen. Poetera (Sk.), vorstelijk kind, grins of prinses. Poetera (Sk.), prinses, vorstin. POET. --p PONT. 209 Poetih, wit, blank, zuiver, holder; den, verzoeken, vragen; BermoMemoetih of Memoetihken, lion, afscheid nemen; Permowit maken, witten, bl eeken. honan, bode, verzoek, aanvraag ; Poetjang, de stam van de Areca- Soerat permohonan, smeekpalm, schrift, verzoekschrift, rekest. Poetjat (of Poetjet), bleek, ver- Pokang, bout van eon geslacht dier. bleekt, flets van kleur. Pokeng (00k: Toekoeng), staarPoetjoek, punt, top, kruin, uiteinde, teloos (van gevogelte). jonge spruit, teeder uiteinde van Poko, Piperomia javanica, Miq. pat. planten. Poetjoeng, Pangium edule, Rwdt. pat. fam. der Pangiaceae, hooge boom, waarvan de zaden als Keloewak in vole spijzen gebruikt worden. Poetoe, kleinkind (ook : Tjoetjoe), ook : benaming van zeker meelgebak. Poetoeng, gebroken, afgeknot, stomp, overgebleven eind, enz. Poetoes, gebroken, afgebroken, in tweeen (van touw, enz.), ook : afgedaan, geeindigd, beeindigd; Memoetoesken, of broken, afsnijden, enz., ook : eon zaak afdoen, afmaken, -beslissen, enz. (ook Memoetoesi) ; Poetoes njawa, sterven, den geest geven, enz. Poewadai (of: Poewade), troop,

zitplaats voor bruid en bruidegom. Poewan, kwispeldoor, ook : klonterig; Kelapa poewan, eon kokosnoot met klonterig vleesch. Poewas, verzadigd, genoeg hebben aan jets, voldaan zijn, tevreden gesteld; Memoewasken, verzadigen, bevredigen, tevreden stollen, genoeg geven, enz. Poewasa, do vasten, de Mohammedaansche vasten ; Boelan poewasa, de vastenmaand (Ramadlan of Ramadan), de 9e maand van hot Mohammedaansche jaar. Pohon (of Poehoen), plant, boom, ook : oorsprong, begin, grondslag, oorzaak, enz.; Pohon kajoe,boom (maar speciaal die hout levert),enz. Pohon (of Poehoen),verzoek, bode, enz. ; Memohon, smeekon, bidMALEISCH-HOLLANDSCH. fam. der Piperaceae, eon snort pepermuntplant; Minjak poko, olio daaruit verkregen. Pokok, plant, boom, scam, ondereind van eon stam of stengel, oorsprong, begin, hoofdzaak, kapitaal, inleg, inzet, enz., grondslag, grondwoord, enz. Poleng (Jav.Soend.Bat.), strepen op lijnwaden, gestreept ; Kain poling, gestreept good. Poles, Memoles, polijsten, politoeren, enz. Polisi, policie. Polong, peulvrucht, peul, peulen, boontjes (ook: Katjang polong). Polos, glad, effen. Polpol, pap van fijngemalen bladeren, enz. ter belegging van hot voorhoofd of de slapen. Verg. Pills. Pompa, pomp, spuit, brandspuit, ook : klisteer. Pon (of Poen), nu, ook, zelfs, enz. Pondok,tijdelijk verblijf,logies, hut, enz.; Mondok of Memondok, ergens logoeren, -overblijven, tijdelijk verblijf houden; Memondokken, jets of iemand tijdelijk ondor dak helpen, iemand logeeren, enz. Pongkol (of Pongkot), ondereind of onderste deel van jets. Pongpong, doorboord;Mongpong, Memongpong, Mongpongi, doorboron, eon gat in jets (bijv. in eon kokosnoot) maken, - bijten. Pontang, afwisselend van kleur,

regelmatig afwisselend gekleurd, gevlekt; Golok pontang, eon kapmes waarvan de scheede op 14 210 POPO. geregelde afstanden met zilver is beslagen. Popok, luur, luier, kinderdoek. Popokan of Pokpokan, eon snort spook. Popor, kolf (van eon geweer, enz.). Porak (Porak-parik), verward door en uit elkander geslagen (van eon leger bijv.). Port, port, portwijn. Porok, vork. Poros (ook : Poeroes), as, wagonas, enz. Potol, op, geheel op, verbruikt, verspeeld, al zijn geld bij hot spel of door speculatie verliezen,lens,platzak, straatarm, enz. ; Memotolken, iemand al zijn geld doen verliezen, -platzak maken, - straatarm maken, enz.; Potol, ook Poetoeng, en Protol; zie aldaar. Potong, afgesneden, doorgesneden, stuk, afgesneden of afgenomen stuk of deel, enz.; Memotong, snijden, afsnijden, doorsnijden, slachten, kelen, ook aftrekken, verminderen, van lets of houden, -- afnemen, enz. ; Memotongken, voor iemand legs snijden, slachten, enz., lets van lets of trekken, enz. RADJ. Praboe, vorst. Prabot, zie : Perabot. Pradana, geschenk, gift, edelmoedig, milddadig, ook voornaamste, eerste; Pradana manteri, eerste minister, minister-president, rijkskanselier. Pradjoerit, soldaat, inlandsch soldaat, voornamelijk gewapende politiesoldaten. Prameswari, zie : Permaisoeri. Prasman, Franschman, Fransch; Daon prasman,Eupatorium aijapanna, Vent. nat, fam. der Compositae, en Gendarussa vulgaris, Noess nat. fam. der Acanthaceae, beido geneeskrachtige kruiden, die in de inlandsche geneeskunde veol worden gebruikt. Prawira, heldhaftig, moedig, dapper, kloek.

Priaji, zie : Perijaji (Jay.), ook in hot algemeen titel of benaniing voor inlanders van adellijke geboorte (op Java). Protol, kaal, zonder haar of veder, kaal door hot uitvallen van de haren of vederen; Mrotoli, ruien, afvallen (van de haren of vederen), enz., kaal worden, enz. R. Raba, betasting, bevoeling, streeling, hot strijken met de hand over jets heen; enz. ; Meraba, tasten, betasten, met de hand over lets heenstrijken, enz. ; Raba (Mol. Mal.), op good geluk. Rabana, tamboerijn. Rabi'(Ar.), Heer(van God of tot God). Rabit, gescheurd, ingescheurd, nitgescheurd (bijv. eon oorlel). Raboek, zwam, tondel, tonder, ook asch, most, meststof, enz. Rad, raad, rechtbank, vierschaar, gerecht ; Rad sambang, omgaand gerecht, omgaand rechter. Rada, eenigszins, eon weinig, wat --ook terug to geven door ons achtervoegsel: aehtig. Radon (Jay.), adellijke titol op Java; Radon-Adipati, de titel van de rijksbestuurders van Soerakarta en Djogjakarta, ook van regenten in de gouvernementslanden op Java, in rang hooger dan de Toemenggoeng's. Radja, vorst, koning, ook : vorstinr koningin, --hoofd, voornaamste, enz.; Radjamoeda,onderkoning, RADJ. ook: kroonprins; Radja singe, syphilis, chancre; Radja poetih, witte vloed; Radja wall, arend, adelaar, enz.; Meradja, zich als eon vorst voordoen, den schijn aannemen van eon vorst to zijn, enz.; Meradjaken, iemand als vorst aanstellen, - huldigen, enz. ; Meradjal, iemand als vorst behandelen, -erkennen, enz., ook als vorst heerschen, regeeren, enz. ; Karad j aan, koningschap, koninklijke waardigheid, ook : koninkrijk, koninklijk, vorstelijk. Radjah, de lijnen op de handpalmen, uit wier richting, enz. voorspellingen gedaan worden ; Ilmoe radjab, chiromantie, de kunst om uit de lijnen der hand iemands lot to voorspellen, enz.

Radjasiuga, zie : Radja. Radjat, zie : Deradjat. Radjawali, zie : Radja. Radjin, vlijtig, ijverig, naarstig, arpeidzaam, werkzaam (zijn) ; Meradjinken din, zich beijveren; Keradjinan, ijver, vlijt, werkzaamheid, arboidzaamheid, enz. Radjoek, Meradjoek, pruilen, mopperen, ontevreden zijn, aan zijn ontevredenheid lucht geven. Radjoet, network, zakje of boursje van network; Meradjoet, netten maken, knoopen, breien, haken. Raga, grof en doorzichtig of a jour gevlochten mend, bon of korf, ook bal van katoen of rotan voor hot Sepak-raga, of vootbalspol. Ragam, manier, wijze, luim, kuur, gril, ook : wijze (in de muziek), melodie, air, kleur, tint. Ragang, zie : Regang. Ragi, gist : Meragi, met gist mengen, gist in lets doen. Ragoe, verward, in verwarring, beteutord. Ragoem, schroef, bankschroef. Rahang, keelholte, mondholte ; Toelang rahang, kaak, kakebeen. RAKS. 211 Rahasia(Sk.),(ook:Rasia, Roesia), geheim, geheimenis; Menjimpan rahasia, eon geheim bewaren, -eerbiedigen; Memboeka rahasia, eon geheim openbaren, -bekend maken, -schenden. Rahat, spinnowiel, ook drijfwiel. Rahib (Ar.), monnik. Rahim (Ar.), barmhartig, grootmoedig, genadig, mededoogend, ook de baarmoeder. Rahman (Ar.), barmhartig. Rahmat (Ar.), barmhartigheid, genade, ontferming, mededoogen, enz. Raja, groot, voornaam, grootsch, heerlijk, enz.; Djalanraja, groote, voorname weg; Hari raja, eon groote dag, feestdag; Merajaken, lets groot maken, vieren, feestvieren, feostelijk herdonken, verheffen, enz. Rajap (Jav.),witte mieren, kruipen d insect; Merajap (als de witte mieren), kruipen, overal hoen kruipen, zich kruipend, --langzaam voortbewegon, enz. ; Merajapi, op lets kruipen, bekruipen,

enz. (van kleino insecten), (verg. Anal-anal). Rajat (Ar.), onderdaan, yolk, hot yolk. Rakit, vlot, ook : wet aan elkander gebonden wordt, wet bij elkander behoort, span ; Merakit, samenbinden, aan elkander binden, op eon vlot zitten of varen, enz Merakitken, tot eon vlot samenbinden, tot hot maken van eon vlot aanwenden, aan elkander vast maken, enz. ; Roemah rakit, huffs op eon vlot, drijvend huffs; Koeda sarakit, eon span paarden. Rakoes, gulzig, vraatzuchtig. Raksasa (Sk.), reus, titan, daemon. Raksi, odour, parfum, geparfumeerd, welriekend ; Min jak rak1 si, welriekend gemaakte olio, met odour enz. vermengde olio; Me212 RAM. raksi, jets parfumeeren, welrieken d maken, enz. Ram, raam, venster. Ram (of Eram), Mengeram, broaden, op alarm zitten, ook steeds thuis zitten, zijn plaats niet verlaten, enz. Rama, vader; Rama-adji, vorstelijke vader. Ramadlan, de 9e maand van hot Mohammedaansche jaar, de vastenmaand,ookBoelanPoewaea, genaamd, zie : Poewasa. Ramai, zie : Rame. Ramal, horoskoop, voorspelling van iemands lot door hot lezen en berekenen van allerlei teekens, enz. ; Membilang ramal, iemands horoskoop trekken, zijn lot voorspellen (ook : Memboeka ramal), door vaste berekeningen uit bestaande wichelboeken iemands toekomst voorspellen, enz. Ramas (of Rames), Meramas, kneden, met de handen kneden, -drukken, ook : krauwen, hard aanvatten (bijv. van iemands gezicht). Rambak, in de breedte uitgebreid, -uitgespreid (van planten), hat breed hebben, bemiddeld, gegoed zijn (van menschen); Merambak, zich verspreiden, --verbreiden (van planters), hat er good van nemen (van menschen). Rambat, kruipend, slingerend zich

uitbreidend; Merambat, zich verspreiden, naar alle kanten uitbreiden, tegen of langs jets opkruipen (van slingerplanten of planters met rankers, ook van insecten) ; Merambatken, eon klim- of slingerplant tegen jets op laten klimmen, enz. Ramboet, haar, hoofdhaar, haar op hot lichaam, manen, staartharen; Beramboet, hang, behaard (zijn). Ramboetan, Nephelium mutabile, Bl. nat. fam. der Sapindacea e, RANG. boom met lekkero vruchten. Rame (of: Ram:ai), levendig, druk, lustig,vrooltjk,wakker, lustig, ook volkrijk, talrijk, met zijn velen, enz. ; Rame-rams, met zijn velen, in talrijk gezelschap, enz.; Brame-ramean, zich onder of met elkander amuseeren, enz.; Merameken, opvroolijken, venlevendigen, vroolijk maken, eon feast, enz. geanimeerd maken, enz. Rameh (of Rami), Boehmeria nivea Gaud. nat. fam. der Urticaceae, heester, waarvan hot Rameh-vlas of Goni verkregen wordt. Rampai (ook : Ramps), mengsel ; Boenga rampai, mengsel van allerlei bloemen overgoten met welriekende olio. Rampas, Merampas, met geweld afnemen, ontnemen, in beslag nemen, verbeurd verklaren, rooven, buitmaken, enz, Rampasan, buit, roof, ook wat geconfisqueerd is. Ramping, tenger, slag, dun van middel, rank, schoon van~leest. Rampok (of Rampog), Merampok, met zijn velen, op jets of iemand aanvallen, in benden op roof uitgaan, - rooven, -kapen ; Rampok of Perampok, roover, kaper, vrijbuiter; Kapala rampok, rooverhoofdman. Randa (of Djanda), weduwe (zoowel bestorven ais onbestorven). Randjang (Soend. Bat.), ledikant, nustbank, ook vlechtwerk. Rand jau (of Randjoe), voetangels, doorgaans van aangepunte en gebrande bamboo (ook Borang). Randoe (of Pohon kapoek), Eriodendrum anfractuosum, DC.

nat. fam. den Sterculiaceae, boom, die de Kapoek, (boomwol) levert. Rangga (Jay. Soend.), ambtstitel van ondorgchikte Javaansche hoofden in de Vorstenlanden. RANG. Rangga, onvermoeid ; Merangga onvermoeid bezig zijn, - werkon, enz. ; Meranggaken din, zich overwerken. Rangga, getakt, gewei ; Roesa berangga of Mendjangan Rangga, hart met een gewei. Ranggah, Meranggah, alle vruehten plukken, -inzamelen, -oogsten. Ranggon (Jay.), klein wachthuisje op hooge stijlen to midden der rijstvelden, een kleine Goeboek op hooge stijlen en met verheven vloer. Rangkak, zie : Rangkang. Rangkang, Merangkang, op handen en voeten loopen, kruipen. Rangkap (of Rangkap), dubbel, paar, enz. ; Berangkep, dubbel zijn, een paar vormen; Merangkep, twee zaken tegelijk doen, twee of meer ambten tegelijk waarnemen, enz. ; Rangkepan, wat tot dubbele diem, voering, enz Rangke (of Rangkai), tros, bos, wat samengebonden of sarnenvereenigd eon geheel uitmaakt ; Merangkai, samenbinden, samenvoegen, bijeenbinden, verbinden. Rangkang (of Serangkeng),krat, groote van stevige fatten gemaakte kooi (voor wilds dieren), ook afperking van een terrain door staketsel. Rangket, Merangket, afranselen, afrossen, met een karwats, stok, enz. ranselen, rietslagen geven. Rangkoem, hoeveelheid die men in eons nemen of opnemen kan ; Merangkoem, met de beide handen of armen opnemen, samenvatten, enz. (ook : Merangkoep). Rangkoep, zie : Rangkoem ; ook aaneongesloten kvan wenkbrauwen). Verg.: Rangkap. RANT. 213

Rangkoet zie : Angkoet ; Merangkoet, iemands eigendom, goed enz., bij zijn eigen goed inpakken en medenemen (wetend of onwetend). Rangkang, opvliegend, driftig, enz.; Merangkang, op iemand aanvliegen, iemand in drift attaqueeren, enz. Ranoe (of Danau), meer, plas, waterplas, ook kraal voor wilds dieren. Ransoem, rantsoen, portie, enz. ; Meransoem, op rantsoen stellen, eon bepaalde portie geven, enz. Rantang, mand of korf tot barging van eetwaren of keukengereedschap. Rantau, streak, landstreek, uitgestrekte kust, kuststreek langs een zee, moor of rivier ; Merantau, langs de kust varen, gaan, enz. Rants (of Rantai), ketting, halsketting,collier,keten; Rants mas, gouden keten ; Badjoe rants, malienkolder ; Rants orlodji, horlogeketting ; Berante, geketend, gekluisterd, aan eon ketting vastgelegd, enz. ; ketens dragen ; Meranteken, ketenen, kluisteren, in de ketting sluiten; Orang rants of Perantean, kettingganger ; Perantean of Roemah perantean, kettingkwartier, kwartier voor kettinggangers. Ranting, twijgje, takje zoilder bladeren, ook spichtig ; Meranting, kaal worden, de bladeren verliezen (van boomen of takken), ook : or spichtig uitzien, spichtig worden, en : snoeien, toppen, aftoppen, enz. Rantjak, Merantjak, snoeien ; Merantjakken, eon boom enz. snoeien. Rantjana, schriftelijk opstel, hot geschrevene ; Merantjanaken, lets schriftelijk opstellen, -in schrift stellen, -opschrijven. Rantoenan (Bat. slagersterm), 214 RAGE. hot vleesch, dat aan de binnenzijde der ribbon tusschen dozen en de vetlaag om de Barmen enz., zit. Raoeng, Meraoeng, hard huilen, weeklagen. Raoep, zooveel als men in de aaneengesloten handen kan vatten ; Meraoep, met de beide aaneen-

gesloten handen jets opnemen of opscheppen, ook : hot aangezicht wasschen. Raoet, Meraoet, met eon mes de scherpe kanten van jets wegnemen ; Piso raoet, klein mes, Bat daarvoor gebruikt wordt. Rapat, dicht, good gesloten, dicht aan elkander,aaneengesloten,enz., ook : raadsvergadering, gerecht, rechtscollege;Merapatken, dicht maken, doen sluiten, good laten sluiten, good bijeenvoegen, enz. Rapi (Bat.), netj es, geordend, alles op zijn behoorlijke plaats, enz. Rapoeh, broos, brokkelig, kruimig, kruimelig, vermolmd, verteerd, breekbaar, enz. Rarak, Merarak, afvallen en verstrooid liggen (van bladeren enz.) ; Berarak of Belarak, afgevallen kokosblad. Rarak (ook : Rerak of Rerek), Sapindus rarak, DC. nat. fam. der Sapindaceae, hooge boom met kleino vruchten, die veel in de plaats van zeep voor hot wasschen van good, enz. gebruikt worden. Raron (Jay.) (of Laron), vliegende witte mier. Rasa (ook : Ajar rasa), kwikzilver. Rasa, gevoel, gewaarwording, smack, gevoelen, mooning, opinie, enz. ; Berasa, gevoelen, voelen, ook eon smack hebben ; Merasal gevoelen, ondervinden, proeven ; Merasaken, jets doen gevoelen, jets ondervinden, jets proeven, enz. ; Perasaan, hot gevoel, de smack, gevoelen, mooning, enz. Rasamala, Liquidambar altingi a RAWA. Bl. nat. fam. der Hamamelideae, hooge boom net good timmerhout. Rasa, civetkat. Rasia, zie : Rahasia. Rasoel (Ar.), gezant, afgezant; Mohammad rasoel .Allah, Mohammed (is) de gezant Gods. Rat, vast, stevig; Mengerat, vast, stevig binden ; Mengeratken, eon bindsel starker car halen, enz. Rata, gelijk, vlak, effen, glad, plat, gelijk verdeeld, overal, gelijkelijk, enz. ; Meratai, over alles en allen gelijk gaan, handelen, enz. geljj-

kelijk bedeelen, overal heengaan, enz. ; Meratai sanegeri, heel hot land door bezoeken, enz. ; Merataken, effen maken, effenen, gelijk maken, enz., ook : gelijkelijk verdeelen, enz. Ratap, rouwklacht ; Meratap, jammeren, weekiagen. Ratio, voortdurend, zondor ophouden ; Meratib, zon der ophouden jets doen, bijv. de formula van de geloofsbelijdenis opzeggen. Ratjau, M ratjau ook : Mengatjau of Mengatjo, wartaal spreken, ijlen. Ratjik, fijngesneden, gekorven Meratjik, fijnsnijden, kerven ; Meratjlkken, ingredienten enz., voor hot eon of ander fijnsnijden, -gereedmaken ; Ratjikan, wat fijngesneden, gekorven is. Rat oen, vergif ; Meratjoen ook Meratjoeni, vergiftlgen, vergeven, vergif toedienen, enz. Ratna, edelgesteente, juweel. Ratoe, vorst, vorstin. Ratoes, hon derdtal ; Saratoes, eon honderdtal, honderd ; Beratoes-ratoes 01 Beratoesan, bij honderden. Rawa, moeras, pool, groote plas stilstaand water. Rawan, ongerust, angstig, bezorgd, enz. ; Merawanken, angstig maken, bezorgd maken, aandoen RA WA. (van hot gemoed), treurig stemmen, enz. Rawat, zorg, oppassing, orde, enz.; Merawati, voor jets zorg dragen, jets oppassen, jets in orde houden, veizorgen, verplegen, onderhouden, behandelen, enz. Reale, fluim, kwalster; Break, kwalsteren, fluimen ; Mereakken, jets of iemand bekwalsteren, -befluimen, -bespuwen. Reba, zie : Rebah. Rebah, jnlandsche tweesnarige viool. Rebah, omgevallen, in de lengte op den grond liggend, in de lengte uitgestrekt liggend, omvallen, omvervallen, neerstorten, liggen, in de lengte uitgestrekt liggen, enz. ; Merebahken, doen omvervallen, doen nedervallen, vellen, in de lengte uitgestrekt doen liggen, enz.; Rebah-rebah,

op zijn gemak liggen, liggend uitrusten, enz. Rebana, tamboerijn, handtrom. Rebo (Ar.) (Hari Rebo),Woensdag; Malem Rebo, de avond (nacht) van Dinsdag op Woensdag, Dinsdagavond (-nacht). Reboeng, jonge bamboespruit ; Mereboeng, jonge spruitjes vormen (van bamboo) ; Sajoer reboeng, waterige toespijs hij de rijst, van reboeng gemaakt; Atjar reboeng, zuur van reboeng. Reboes, Mereboes, in water koken; Reboesan, wat in water gekookt is. Reboet, Mereboet, met zijn velars om jets vechten, trachten eon ander voor to zijn, ontrukken, schielijk grijpen, met geweld afnemen, enz. ; Reboetan, twistappel, hot voorwerp waarom gevochten enz. wordt, ook met elkander om jets vechten, twisters, enz. en grabbelpartij, naam van eon Chineesch feast waarbij zulk REMB. 215 eon grabbelpartij plaats heeft (ook : Tjioko, Chin.). Redi (Har. of Sap.), sleepzaknet. Redjab (of Red.jeb), naam van de 7e maand van hot Mohammedaansche jaar. Redjasa (of Timah), tin. Redjeki (of Rezeki) (Ar.), levensonderhoud, dagelijksch brood, nooddruft,levensbehoeften,geluk, fortuin, enz.; Redjekinja deras, zijn fortuin stroomt snel toe, hij verdient geld a]s water. Redjoek, Meredjoek, voorwaarts en in de hoogte springen, huppelen (van vogels bijv.). Raga, zie : Harga. Regang, stiff gespannen, strak aangetrokken, enz.; Meregang,strak spanners, uitspannen, rekken ; Peregangan of Ragangan, raam, enz., waartusschen jets strak gespannen is, borduurraam, enz. Raged (Jay.), vuil, smerig. Reges, kaal, zonder bladeren, schraal (van boomers). Reja, reaal, ook benaming van zeker goudgewicht. Reka, maatregel, ook streak, uitvlucht, verzinsel, middel; Mere-

ka, jets uitdenken, verzinnen, kunstig samenstellen, enz. Rebah (zie ook: Lekah),gebarsten, opengesprongen ; Merekah, barston, oponspringen (van vruchten, enz.). Remadja, halfrijp, bijna nip (ook Mengkel), aan hot rijpen (van vruchten), bijna huwbaar (van eon jongeling of meisje) ; Remad j a-poeteri, eon m eisja van 14 a 15 j aren, dat bijna huwbaar is. Remang, overeind, to barge go. rezen (van do harm). Remat (of Remet), met de handen kneden. Zie : Ramas. Rembes, doorzijgen, sijpelen, nitzweeten, vochtig zijn, nat zijn. Rembet, Merembet, kruipen, 216 REMB. voortkruipen (van slingerplanten), zich naar alle kanten uitbreiden, naar alle kanten grijpen, enz., ook : (van eon zaak buy.) telkens uitgebreider, ingewikkelder worden, enz. Remboeg(Jav.),beraadslaging,overleg,raad,raadgeving;Beremboeg, met iemand overleggen, beraadslagen, enz. ; Meremboegken, iemand radon, -raadgoven, enz. Remen (Jav.) (of Demon), veal van jets houd en, behagen in jots scheppen, lief hebben, beminnen, enz. ; Remenan, waar men veal van houdt, lievelingskost,geliefdo, beminde, ook : in 't geheim mjnnehandel drijven, enz. Remeng (Remeng-remeng), halfduister, schemering. Remes, zie : Ramas en Remat. Remoek, in gruis, vergruisd, verbrijzeld, vermorzeld; Meremoekken, stuk maken, verbrijzelen, vermorzelen, broken. Rempah (of Rempah-rempah), gedroogde medicinale kruiden, enz., drogerijen, specerijen. Rempelas, zie : A.mpelas. Rempeloe, de gal, galblaas. Rempoeh, Merempoeh, zich met geweld ergons doorheon eon wog banen. Zie 00k: Tempoeh. Rempoh, afgemat, afgetobd, afgejakkerd, afgewerkt, op van vermoeidheid. Rempon (boter : Roempon), staketsel of palm met twijgon, enz. behangen midden in vischrijke

wateren, dienende om de visch daarheen to lokken on zoo gemakkelijk to vvangen. Renang, Berenang, zwemmen ; Memberenangi, bezwemmon, in eon nvier enz. zwemmen, naar lets toe zwemmen, enz., eon rivier enz. zwemmend oversteken; Memberenangken, jets laten zwemmen, op hot water laten drij. van, ook met jets wogzwemmen, RENG. jets zwemmend meevoeren, enz. Renda,kant,kantwerk, speldowerk. Rendah, laag, nedorig, onderdanig, ootmoedig, bescheiden; Merendahken, lager maken. verlagen, vernederen, enz.; Karendahan, nederigheid, onderdanigheid, bescheidenheid ; Tanah rendah, lags grond, lags streak. Rendam, Merendam, lets in eenig vocht laten staan weaken, enz. ; Berendam, in hot water zitten, eon zitbad nemen, enz. in hat water gedompeld zitten. Rendang (of Rendeng), bladerrijk, vol bladeren, enz. (van boomen); Moesim rendang, hot jaargetijde, waarin de boomen zoo zijn, regenseizoen. Rendang, baksel in vet of olio; Merendang, in vet of olio bakken, fruiten. Rang (Jay.), panlat. Rengas (ook : Rangas), eon snort kleine witte mieren. Rengas, Gluta benghas, L. nat. fam. der Anacardiaceae, hooge boom, waarvan hot hout veal voor meubels gebruikt wordt, dock eon scherp, zeer vergiftig melksap bevat. Rengat, barst, spleet, gebarsten, gespleten, gescheurd (van harde voorwerpen), enz., ook kramp, snijding, stekende pijn, enz., ook naam van eon snort heel kleine vliegen (00k: Rengit of Rengat geheeten). Renggang, wijd uit elkander, met eon ruimte or tusschen, gespleten, gebarsten, enz., ook in fig. zin : verwijderd, vervreemd, bekoeld, koel ; Merenggangken, lesser maken, wijder maken, verwijden, van elkander aftrekken, enz. Rengges, zie : Rages.

Rengit, zie : Rengat. Rengkeh, krom on wager door oudordom of ziekte. v RENG. Rengoes, stuursch, norsch (zijn); Merengoes, norsch, barsch, stuursch zijn, --kijken, enz. Rengoet, Merengo et, eon stuursch, barsch, norsch, ontevreden gezicht zetten, pruilen, pruttelen, mopperen, enz. ; Merengoetken, tegen iemand een stuursch, enz. gezicht zetten, iemand barsch, norsch, enz. behandelen. Renjah, croquant, knappend, broos (zooals bijv. versehe komkommers). Rentak (of Rentek), Merentak of Merentek, tegen of op jets stooten (van een vaartuig), ook bibberen, beven, kreunen, enz. (van een zieke, enz.). Rentjana, ordelijke, behoorlijke schikking of samenstelling; Merentjana, behoorlijk schikken, samenstellen, --opstellen. Rentjong, aan eon leant schuin of puntig toeloopend, een snort dolkmes. Root of Reat-rent (Jay. Bat.), heen en weder wiegelend van ouderdom, half defect, oud en scheef, op instorten staand, bouwvallig. Repak (of Repas), broos, licht brekend, niet veerkrachtig, taai. Repeh, Merepeh, met de handen in stukjes broken, --brokkelen, enz. (buy. gebak). Repot, drukte, drukte maken, hot druk hebben, enz. Rerok, Mererok of Melerok, van terzijde Zion; Mererokken, iemand van terzijde bekijken, ook den blik van hem a.fwenden. Rerot, Mererot, in eon lange rij achter elkander gaan, -loopen, enz. Resan, Meresan, Meresanken, iemands woorden op zichzelf toepassen, zich eon gezegde aantrekken, enz. Resap (of Resep), Meresap, orgens binnendringen, (ook van RIDL. 217 vochten) indringen, doordringen, opgenomen worden.

Resemi, manier, tweede natuur, wijze, ook bjjslaap. Real, heilige, heilige kluizenaar. Restoeng (ook Restroeng, Lestroeng), syphilitische verzwering in of aan den news. Retak, barst, gebarsten; Meretak (uok: Meletak),barsten,springen, spiijten ; Retak tangan, de lijnen in do handpalmen. Retek, Meretek, knetteren (van gebakken zout, of eon met water in aanraking geweest zijnde lampepit). Retja, beeld, afgodsbeeld, ook : pop. Retjik, spat; Meretjik, spatten, in kleine druppels vallen, spronkelen. Zie ook : Ritjik. Retjoep, Meretjoep, in massa opspringen (van kleine visschen bijv.), in menigte uitbotten, enz. (van gras, enz.). Retna, zie : Ratna. Rewang, kameraad, makker, helper, ook : (Merewang), gieren (van eon vaartuig). Rezeki, zie : Redjeki. Riak, zie : Reale. Riam, stroomversnelling in eon nvier. Riba (of: Ribaa n), schoot, ook : woekerrente, woeker; Meriba, op den schoot houden, ook: woekeren, woekerrente innen, enz. Riboe, duizendtal ; Sariboe, eon duizendtal, duizend; Beriboe, Beriboe-riboe, Beriboean, bij duizenden, bij duizendtallen. Riboet, storm, ook : geraas (van eon groote in beweging zijnde menigte), verward, in de war, beteuterd, verbouwereerd, enz. ; Angin riboet, storm, stormwind, orkaan ; Meriboet, stormen ; Meriboetken, jets of iemand in de war brengen, -sturen, enz. Ridla (Ar.), (of Karldlaan), gunst, tevredenheid, toestemming, goed218 RIJAP. keuring; Meridlaken, toestemmen, goedkeuren, aan jets zijne goedkeuring hechten, met jets tevreden zijn, enz. Ri jap, Merijap, loshangen (van hat haar bijv.); MerJjapken, los laten hangen. Ri jas, zie : Hi jas. Rimau, zie : Harimau. Rimba, woud, zwaar bosch.

Rimbas, dissel; Marimbas, met een dissel bewerken, -bekappen. Rindoe, stark verlangen naar jets of remand, zucht naar jets, weemoed, heimwee, smachten naar jets of iemand, reikhalzen, enz. ; Rindoe dendam, stark, rejkhalzend verlangen, enz. Ringan, licht, njet zwaar, verlicht (van ziekte enz.); Meringanken, verljchten, licht maken, ook : jets licht opnemen. Ringgit, inkervingen aan den rand van jets, -rijksdaalder, dollar, Spaansche mat; Ringgit boeroeng, de Amerikaansche dollar; Ringgit mas, goudstuk tar grootte van een dollar. Ringik, M1 ringik, dreinen, zaniken, aanhoudend op huilenden toon om jets vragen (zooals sonsmige kieine kinderen kunnen doen). Ringkas (of Ringkes), samengetrokken, bekort, beknopt, in kleiner volume teruggebracht, enz., ook : netjes aan kant genet, in of op orde gebracht, geregeld; Meringkas, bekorten, beknopt maken, tot een kleiner volume enz. terugbrengen; Ringkesan, samentrekking, enz., korte inhoud van jets. Rinti, Merinti, stenen, kreunen, kreunend jammeren (van pijn, enz.). Rintik, spat, stip, vlak, vlekje, spikkel; Berintik, gespikkeld; oed jan rintik-rintik, regen dje ROEA. met enkele fijne druppels valt, motregen. Rioeh, luidruchtig, levendig, woehg; Merioeh, luidruchtig ztjn, leven maken. Rink, zie : Rerok. Risik, Berisik, leven, leven maken, luidruchtig zijn, zie ook Bisik. Riwa jat, verhaal. Robah, veranderd, gewijzigd, ook beweging, verandering, enz. ; Berobah, veranderen, anders worden, bewegen, zich bewegen; Merobah, Merobahken, veranderen, wtjzigen, anders maken, wijziging in jets brengen, enz. ook : bewegen, in beweging bren-

gen, -zetten, enz. Robek, gescheurd; Merobek, scheuren, stuk scheuren, verscheuren. Robok, Merobok, opborrelen en tevens een klokkend geluid voort brengen (zooals een onder water gehouden ledige flesch). Roda, rad, wiel ; Beroda, op wielen, met wielen, wielen hebben, ook in een op wielen rustend voertuig rijden, zitten, enz. Roda, tuil, bouquet, ruikertje van aaneengebonden of gestoken bloemen; Merod ja, bloemen aaneenvoegen, tot een tuiltje, enz. Rod jol (Jay.), Merod jol, uit sane opening plotseling of met kracht vooruitschieten (bijv. een kind bij de geboorte, enz.), uit eeno opening schielijk to voorschijn komen, enz. Rodok, Merodok, met eon rang en puntig voorwerp in jets (een boschje, kreupelhout, sane wand, enz.), steken of poken, om wat daarin verborgen is er uit to drij van. Roe, een Rijnlandsche roads, mast van 12 voeten lengte. Roea, straat. Roeang, wijd, ruim, ook: ruim van eon vaartuig (verg. Petak). ROEA. Roeas, hot gedeelte tusschen twee geledingen (bid ,~. van de bamboo, enz.); Teboe saroeas, eon gobding suikerriet, d. i. zooveel als tusschen twee geledingen daarvan gelegen is. Roeba, fooi. Roeboeh, instorten, omvallen, invallen,omvervallen ; Meroeboehken, omvervallen, vellen, doen omvallen, enz., ook : op jets vallen; Roeboehan, hot omvallen, enz. Roeboeng, zie : Keroeboeng. Roedjah, Meroedjah, met eon puntigen stok, enz. naar jets steken, om hot to krijgen of om to voelen, of hot or is. Roedjah, snoeperij, bestaande uit eon mengsel van rijpe of onrijpe vruchten enz., overgoten met eon hoots, zoete Spaansc,he pepersaus. Roedji, de dagelijksche hoofdspijs, d. i. fonder de inlanders) rijst; -ook spank (van eon wiel), tralie (in eon raam, enz.). Roedjoek, in overeenstemming

zijn, overeenstemming, hot good met elkander kunnen vinden, welgezind, meegaand, enz. Roegi (en Karoegian), schade, nadeel, verlies ; Karoegian, schade lijden, nadeel hebben, op jets verliezen ; Meroegiken, iemand schade berokkenen,--verlies doen lijden, -benadeelen, enz. Roegoel, Meroegoel, schenden, onteeren(van eon vrouw of meisje). Roejoeng, de stain, hot harde hout van palmboomen. Roekoen, steunpilaar, ook : overeenstemming, enz. (verg. Roed book) ; Roekoen islam, de vij f pilaren van den Mohammedaanschen godsdienst. Room, Griekenland, Byzantium, Turkije. Roema, de fijne haartjes op den nek on hot lichaam, dons. Roemah, mooning, huffs; Roemah kolong, eon huffs op neuten ROEN. 219 Roemah makan, logement, hotel ; Roemah bola, socioteit ; Roemah miskin, armenhuis, weezeninrichting, verzorgingsgesticht; Roemah gila, krankzinnigengesticht; Roemah setan, vrijmotselaarsloge; Roemahkoening of Roemah panel j ang, bordeel, hoerehok ; Roemah monjet, schildwachthuisje; Roemah tembok, -gedong, --batoe, eon steenen gebouw; Roemah papan, eon huffs met planken bewandingen, enz.; Roemah gendeng, eon huffs met pannen gedekt : Roemah atap, eon hubs gedekt met atap (zie dit woord) ; Roemah papak, eon hubs met eon plat dak; Roemah kantjing, knoopsgat ; Roemah tangga, huishouding, gezin, families Isi roemah, de gezamenlijke bewoners van eon huffs; Beroemah, eon huffs hebben, gevestigd zijn, wonen ; Roemah kantjin(g) (Mol. Mal.) eon hubs met houten geraamte en gabs-gabs-bewanding ; Roemah tempo, tijdelijk ziekenverblijf, ziekenzaal van licht materiaal opgetrokken; Roemah tikoes, cel, voornamelijk in eon gevangenis, (zie ook : Kamar tikoes) en schildwachthuisje. Roembai (of Roembe), kwast,

franje, neerhangend versiersel aan jets, enz. Roempoen, stool, struik, enz. (van planten, die uitstoelen als de rijstplant, de bamboo, enz.). Roempoet, gras, ook : onkruid ; Roempoet kering, gedroogd gras, hoof; Toekang roempoet, grasverkooper, grassntjder, grasleverancior. Roendjah, Meroendjah, steigeren, de voorpooten opheffen (van eon paard, enz.). Roend joeng, keel, pyramids, kegelvormig; Meroend joeng, ke gelvormig zijn, - omhoog loopend, 220 ROEN. enz. (als eon stapel kogels, bijv.). Roenggai (of Roengge), aar, rijstaar, enz. Roengkoek, ineengedoken, gokromd, or ouwelijk uitzien, veal van eon oud mannetje hebben, enz. Roengkoep, schuin tegen elkander oploopend, als bijv. de twee vlakken van eon vol papier, dot gevouwen is. Roentai (of Roenti), slordig neerhangen, sleepen, enz. van jets (bijv. eon touw) dot opgebonden of gorold behoort to zijn. Roentoeh, invallen, instorten, ook vallen, afvallen, verg. Rontog. Roentoehan, ook : Roentoekan, afval van eon geslacht dier, als de ingewanden, enz. Roepa, uiterlijk, gedaante, vorm, uiterlijk voorkomen, gestalts, snort, schijn, wijze of manier van doen, enz. ; Roepa-roepa, allorlei, allerhande ; Roepan ja, naar hot schijnt, de vorm, enz. or van js ; Beroepa, den vorm, de gedaante, hot voorkomen, enz. hebben, - aannemen, enz. ; Meroepaken, jets maken, eon vorm enz., goven, enz. Roepiah, gulden, ropij ; Saroepiah perak, eon gulden zilver, d. j. 100 Ned. centen; Saroepiah tembaga, eon gulden koper, d. i. 100 nude duiten of 8.3'J$ cent. Roeroet, afglijdon, afglippen, afvallen (van ringen bijv.), ook : aftrekken, afstrijken (door jets met de hand vast to houden en doze daarover heen to trekken, bijv.: de afzondorlijke korrels van eon

aar), (ook : Meroeroet). Roesa hort, edelhert; Roesa berangga, hart met gewei; Babi roesa, hertzwijn. Roesak, bedorven, geschonden, gehavend, beschadigd, vernield, to gronde gericht, ook : onteerd (van eon meisje), bedorven, beschadigd ROKO. raken, broken, stuk zijn, enz. ; Meroesakken, bedorven, beschadigen, stukmaken, vernielen, to gronde richten, broken, onteeren, enz. Roesoeh, lawaai, geraas, geweld, opschudding, getier, levee, levee maken, razen, tieren, in opschudding zijn, enz. Meroesoehken, in opschudding brengen, door lawaai enz. hinderen. Roewah (Ar.), (00k: .Arwah, Sjaban of Saban), de 88 maand van hot Mohammedaansche jaar waarin de graven schoon worden gemaakt ; Meroewah, aanroepen, toeroepen, ook : eon offermaal aanrichten ter sere van de zielen der afgestorvenen. Roewak, Meroewak, zich uitbreiden, zich vorbreiden, toenomen, enz. (van vuur, enz.). Roewam, uitslag in den vorm van kleine puistjes. Roewang, zie : Roeang. Roewas, zie : Roeas. Roewat, Meroewat, onttooveren, eon offer aan de geesten aanbieden, om hot eon of ander,gedaan to krijgen; Meroewatken, voor of in hot belong van iemand zulk eon offer, enz. brengen. Roh (Ar.), geest, ziel; Roh'oelkoedoes, de heilige geest. Rogo, Merogo, met de hand naar jets, dot in hot water, in struikgewas enz. verborgen is, tastend zoeken, --den arm in jets stoken om wat to grijpen (bijv. van eon vroedmeester om eon kind voor deli dog to halen), - in of door jets heen tasten (buy. in eon bears). Rogol, Merogol (Bat.), onteeren, eon vrouw ofmeisje onteeren (door bijv, in haar ledikant to gaan liggen, onverschillig of de bijslaap al don niet uitgeoefend wordt). Roko, sigarette, strootje, sigaar; Roko manilla, eon Manilla-si-

ROMA. gear, ook in 't algemeen, sigaar ; Roko kawoeng, strootje met dek van kawoeng, hot geprepareerde bled van den arecapalm ; Roko kiobot, idem gemaakt van hot dekblad van de djagoengvrucht ; Roko wangi, strootje, welks tabak vermengd is met eon weinig benzoe. Roman, gedaante, vorm, uiterlijk, voorkomen, houding, verg.: Roepa. Rombak, omvergehaald, afgebroken, gesloopt, veranderd ; Merombak, sloopen, of broken, omverhalen, uit elkandor nemen, wijzigen, veranderen, anders maken. Rombeng, geschaurd, aan flarden, stuk, in lappen ; Rombengan, vod, oude gescheurde lap, enz. Rompang, geschaard, met schaarden, ook : bijna geheel tandeloos, oneffen (van eon gebit) ; Rompang-ramping,overal geschaard, aan flarden, enz. Rompjok, tros, boa (vruchten, sleutels, enz.) ; Berompjok of Merompjok, in trossen hangen. Ronda, rondo, nachtwacht, wachtvolk dat in de rondte gaat, patrouille, enz. Sa, voorvoegsel met de beteekenis : eon, heel, gansch, geheel, enz. ; Sahari, heel eon dag, eon ganschen dag, eon dag; Saroepa, eon van gedaante, van dezelfde gedaante, enz. Scat (Ar.), oogenblik, tijdstip. Saben (Ar.), zie : Roewah on Saben. Saber(Ar.),geduld,lankmoedigheid, geduldig, lankmoedig, geduldig zijn, geduld hebben, geduld oefenon; Menjabarken, met jets SAFE. 221 Ronggeng, dansmeid.~ Rongkong, (ook : Kerongkong Kerongkongan, Rerongkong), strottenhoofd, slokdarm, luchtpijp, ook : hot achtorgedeelte van den rug van vogels, enz. Rongsok, zie : Rosok. Ronjok, slap, zacht, verfrommeld, verkreukeld (van iota dat hard on stiff was of moot zijn). Rontak, Berontak, Merontak,

allerlei bokkesprongen maken, tegenstribbelen, zich verzetten, stei geren, enz. Rontog, afvallen (van heron, vruchten, enz.), uitvallon (van tanden). Rorot, Merorot of Melorot, afglijden, afzakken (van eon brook bijv.). Ros, zie : Roeas. Rosok (Rosokan), oud, vervallen, afgeleefd, niet bruikbaar moor, oud afgelegd good enz., vod, oude lappen, enz. Rosot, Merosot, afglijden, zich laten afglijden, glippen, ontglippen, enz. Rotan, rotting, rottingriet. Roti, brood; Roti kismis, krentebrood ; Toekang rots, broodbakker; Roti mania, zoet brood; Roti item, roggebrood. geduld hebben, -geduld oefenen, enz., geduldig op jets wachten. Sabda (Ar.), woord, gezegde; Bersabda, spreken, zoggen, bevelen. Sabelah, zie : Belch. Sabelas, elf. Saben, iedere keer, telkens, telkenmale, elk ; Saben hari, elkon dag, dagelijks. Saberang, do overzijde, de overwal, de overkant, (van eon rivior, enz.) overwalsch, van de overzijde; Menjaberang,naar den overkant s. 222 SAGE. oversteken, enz. ; Menjaberangken, jets of iemand near den overwal overzetten, enz. ; Penjaberangan, pleats, waar men oversteekt, -waar men over wordt genet, ook wadde, waadbare plek in een rivier, enz. en veer, veerschuit, pout; Perahoe penjaberangan, schuit, enz. waarmede men over wordt genet. Sabot, slag met een lang voorwerp, striem, enz. ; Menjabet, met jets langs slaan, zweepen, striemen, enz. ook : met een sabel kappen, -- houwen. Sabil (Ar.), weg; Perang sabil, de heilige oorlog. Sabit, sikkel, ook: duidelijk, klaar; Menjabit, met een sikkel snijden, ook, duidelijk, klaar aan den dag komen. Saboek, linnen of katoenen den wel zijden band om den gordel,

sjerp, gordelband, buikband ; Bersaboek, een gordelband aanhebben, enz. Saboen (Ar.), zeep;Menjaboen,zeepen, inzeepen, met zeep wasschen, enz. Saboeng, vechthaan ; Bersaboeng, Menjaboeng, vechten als hanen door tegen elkander in to vliegen,~ vechten, enz. ; Menjaboengken, tegen elkander laten vechten, enz. ook twee voorwerpen tegen elkander slaan, tegen elkander laten botsen. Sadoer, niet goad uit elkander to onderkennen, gewemel, door elkander wemelend ; Men jaboer, zich onder een wemelende meni to mengen. Saboet, harigo of vezelige bast van een kokosnoot (ook : Saboek of Samboek). Sabtoe (of: Saptoe), Hari Saptoe, Zaterdag, de zevende dag der week ; Malem saptoe, Vrijdagavond (-nacht), d e avond (nacht) van Vrijdag op Zaterdag. SAGO. Sadia (of: Sedla), klaar, gereed, bereid ; Bersedia, zich klaar waken, zich gereed houden ; Tersedia, klaar genet, gereed gemaakt ; Tersediaken, klaargezet voor, bestemd voor ; Menjediaken, lets gereed waken, klaar zetten, bereiden, enz., ook : jets voor hot een of ander bestemmen. Sadiakala (of Sedekala), vroeger, oudtijds, eertjjds. Sadja, zie : Sahadja. Sadjahtera, voorspoed, welvaren, rust, vrede, veilig, rustig. Sadji, gerecht, spijs, enz. gereed om opgedischt to worden ; Me. njadji, gerechten enz. op schotels enz. plaatsen en gereedmaken, om ze op to disschen ; Men j ad jiken, gerechten, enz. op. disschen, --op tafel brengen, enz. ; Sadjian, disch, meal, maaltijd, wet opgedischt wordt. Sadoer, dunno laag metaal op hot eon of ander aangebracht ; Menjadoer, eon dunno laag metaal op jets brengen ; Sadoer was, verguldsel. Safer (of Sapar) (Ar.), de 2e maand van hot Mohammedaansche

jaar. Saga, Abrus praecatorius, L. net. fam. der Papilionaceae, een slingerplant, die veel in de inlandsche geneeskunde gebruikt wordt. De kleine pitjes worden gebruikt o. a. ook voor hot wegen van edele metalen. Sagang, geveld, schuin of hellend gehoudon, enz. ; Men jagang, vol. len (bijv. een geweer, enz.), ook een stok of stut tegen jets plaatsen, om dit tegen to houden of voor vallen to behoeden. Sagoe (of Sago), de sagoe, hot bekende meet uit den sagoe-palm, ook in 't algemeen meal; Sagon, versnapering veal hebbende van gebakken sagoe. SAH. Sah (Ar.), gaaf, zonder gebreken, echt, just, zeker, rech t, geldig. Sahabat (Ar.), (ook: Sobat), vriend; Bersahabat, bevriend zijn, vriendschap sluiten, enz. Sahadja, slechts, enkel, alleen, eenvoudig, enz., ook : voornemen, wil, willons, opzettelijk (zie : Sengadja). Sahaja (gewooniijk samengetrokken tot Saja), ik, ook terug to geven door ja, bijv. in eon antwoord als Sahaja, toewan, TJw dienaar, mijnheer ! Tot uw dienst, mijnheer ! Ja, mijnheer! ook: slaaf; Samba sahajanja banjak, hij (zij) heeft (hebben) vole dienaren on slaven. Sahib (Ar.), hear, meester. Sahoer, (in de vastenmaand) eten voor hot aanbreken van den dag. Sahoet, antwoord, wederwoord ; Menjahoet, antwoorden, antwoord geven; Menjahoetken, op jets antwoord geven, jets be. antwoorden ; Bersahoet-sahoetan, elkander over en wader antwoord geven (bijv. bij hat zingen). Said (Ar.), (of Sajid), hear, titel voor fatsoenlijke Arabieren, eigenlijk voor nakomehngen van Mohammed. Saing, Bersaing, samen varen (van schepen). Sair, zie : Sjair (Ar.). Saris (0. K. v. Sum), paardejongen staljongen. Saja, zie : Sahaja. Saja'(of Sajak), eon vrouwendracht

(voornamelijk onder de z.g. jnlandsche Christenen), bestaande uit eon stijfgeplooiden saroeng, die als eon rok gedragen wordt, niet met eon jaquet maar met eon Kabaja, waarvan de mou wen aan de poison vastgeknoopt zijn. Sajang, deernjs, medelijden, sympathie, genegenheid, ook jets jammer vinden, zonde vinden, beSAKT. 223 gaan zijn met jets, enz., jets ontzien ; Sajang sekali koeda itoe mati, het is (zeer) jammer, dat hot paard dood is, enz. Sajap, vierk, vieugel; Bersajap, gevleugeld (zijn), vlougels hebben. Sajoer, toebereide groente, enz., eon snort van waterige inlandsche soap, als toespijs bij de rijst; Sajoeran, groenten, moeskruiden, ook allerlei plantaardige toespijzen; Menja,joer, groenten enzz tot vorenbedoelde toespijs klaarmaken, -aanwenden, enz. ; Sajoer-majoer, allerlei soorten groenten. Sakalian (of Sekalian), alle, alien, ailes. Zie : Kali. Sakarang (of Sekarang), nu, thans, op dit moment, tegenwoordig, enz. Sakelat (of Sangkelat)(Ar.), taken. Saking (Jay.), door, uithoofde van, omdat. Sakit, ziek, ongesteld, pijnlijk aangedaan, ziekte, kwaal, ongesteldheid, pun, ziek zijn, pun hebben, ongesteld zijn, enz.; Sakit kapala, hoofdpijn ; Sakit hati, orgernis, hartzeer; Salkit-sakitan, dikes jls ziek, ziekelijk; Penjakit, ziekte, kwaal; Penjakit sampar, epidemie; Menjakiti, iemand pijnigen, martelen, ziek waken, enz. Sakoe, zak (in eenjas of brook, enz.). Saksi, getuige; Bersaksi, getuigen hebben ; Men jaksiken, jets door getuigen laten bevestigen, iota door getuigen bewijzen, enz. ; Menjaksi, als getuige dienen, optreden, enz.; Menjaksii, iota bijwonen, persoonlijk bij de eon of andere gebeurtenis tegenwoordig zijn, enz., ook : als getuige omtrent jets sane verklaring afleggen, -jets bevestigen of ont-

kennen, enz. ; Kasaksian, getuigenis. Sakti (Sk.), machtig, heilig, boven224 SALA. natuurlijke macht hebben, met wondermacht begaafd zijn, enz. ; Kasaktian, bovonnatuurlijke macht, wondermacht, heiligheid. Salah, mis, verkeerd, lout, misslag, dwaling, schuld, vergissing, hot mis hebben, enz., verkeerd handelen, zich aan eon overtreding enz. schuldig maken, 00k: niet bij elkander passend, van elkander verschillend, enz. ; Bersalahan, schuld hebben, eon lout begaan hebben, zich aan eon misslag schuldig gemaakt hebben, enz., ook verschillen met, ondorscheiden zijn van, niet passen bij, enz. ; Men j alahi, iemand de schuld van lets geven; op iemand de schuld gooien, enz. ; ook : zich verzetten tegen, niet voegen of passen bij, enz.; Menjalahken, iemand beschuldigen, schuldig verklaren, in hot ongelijk stellen, lets vorwijten, enz. ; ook : eon slag of houw, enz. doen misses, --ontwijken, pareeren,etc.; Kasalahan,schuld, font, vergrijp, misslag, misdrijf, misdaad, onz. Salai, zie : Sale. Salak, Zalacca edulis Rwdt. not. lam, der Palmas, eon lags palmsoort met zoetwrange vruchten, die veel gegeten worden. Salem (Ar.), vrede, hell, vredegroet; Members salam, groeten, den vredegroet brengen; Bersalaman, elkander groeten ; Salem alaikoem of Assalam alaikoem, vrede zij over u (hot gewone begroetingsformulier, dot beantwoordt wordt met) Wa alaikoem salam, en over u zij vrede! Salamat (of Selamet), (Ar.), hell, voorspoed, gezondheid, welvaren, geluk, enz., ook gozond, ongodeerd, behouden, niets mankeerend,enz.: Selametan, eon heiloffer, eon offermaal voor hot hail, enz. van iemand (geven, aanrichten, enz.); SAMA. Menjelametken, voor, in hot belong van, ten behoove van iemand of lets eon offermaal

aanrichten, -aan de goden enz. offeren, ook iemand gelukkig of zalig maken, behouden, wel doen varen, enz. ; Kaselametan, geluk, welvaren, voorspoed, gezondhoid, enz. Salang, mandje voor eetwaren. Salang, Men j alan , iemand krissen, met eon keris dooden door hem tusschen de schouderbladen to doorsteken. Salat (Ar.), gebed. Salawat (Ar.>, gebeden; Salawatan, gebeden opzeggen. Sale, in de zon of boven hot vuur gedroogd ; Pisang sale, aan reepjes gesneden en in de zon gedroogde rilpe pisang (eon snoeperij). Salib (Ar.), kruis, kruishout ; Mensalibken of M n j alibken, iemand kruisigen, aan een kruis nagelen, enz. Salin, verandering van kleeding, enz.; Menjalin, verwisselen (van kleeding, enz.), vervangon, vortalen, overschrijven, overbrengen, overgieten, enz. ; Bersalin, verwisselen of veranderen van kleederen, enz., ook in de kraam komen (van vrouwen),~ bevallen, baron ; Salinan of Persalinan, wisselkleederen, ook : overzetting, vertaling, enz. ; Salin (Bandj.), van meester veranderen ; M zij alinkan tanah kapada goebernemen, grond afstaan aan hot gouvernement, enz. Soling (Bat.), over en wader, elkander ; Soling poekoel, over en wader, elkander slaan. Saber of Saloeran, goot, dakgoot, buffs tot afvoer van water, waterloiding, enz. Soma, gelijk, even als, eveneens, eenerloi, hetzelfde, tegolijk,samen, to zamon, met; Menjamal, aan SAMA. jets gelijk zijn, met jets of iemand overeenstemmen, -in overeenstemming zijn, enz. ; Menjamaken, aan jets gelijkmaken, --gelijkstellen, --gelijk achten, alles over een kam scheren, gelijk behandelen, enz.; Bersama-same, to zamen met. Samak, run, looisel; Menjamak, looien, leder bereiden; Toekang samak, leerlooier.

Samantara, onderwijl, intusschen, enz. Zie : Antara. Samar, verborgen, niet duidelijk, vermomd, niet good to onderscheiden, enz.; Menjamar, vermomd zijn, onkenbaar zijn, enz, ; Menjamarken, jets of iemand onkenbaar maken, vermommen, enz. Sambal (of Sambal), hosts, storks toespijs bij de rijst, waarvan de Spaansche peper eon der hoofdbestanddeelen is ; Sambal oeleg, fijngewreven Spaansche peper met eon pear anders bijmengselen ; Sambal goreng, een stork gekruide toespijs, waarvan de bestanddeelen met elkander gofruit worden; Sambal-sambalan, allerlei, als de sambal, meest stork gekruide toespijzen bij de rijst, enz. Sambang, rondgaande beweging, draaiing, draaierigheid, enz. ; Rad sambang, omgaand rechter, omgaand gerecht; Penjakit sambang, duizeligheid, eon snort van vallende ziekte. Sambar (of Samber), Menjamber, lets in molls vaart grijpen, snol op lets aanvliegen of of komen om hot to grijpen (zooals roofvogels bijv. op eon proof vallen), treffen (van den bliksem), enz. Sambet, gejammer, geweeklaag, hulpgeroep ; Men j ambat, weeklagen, jammeren, om hulp roepen, enz., ook met jets buigzaams dean, en aaneenlasschen, verMALEISCH-H.OLLAI DSCB. SAMP. 225 hinden ; Bersambat of Bersambatan, weeklagen, enz. Sambet (Jav. Bat.), (Kasambet), door den duivel bezeten, door booze geesten geplaagd of ziekgemaakt, plotseling ongesteld worden, eon toeval krijgen, enz. Sambil, terwijl, tegelijkertijd, jets tegelijkertijd, gelijktljdig met jets anders doen. Sambilan (of Sambilan), negen ; Sambilan poeloeb, negentig ; Sambilan ratoes, negen honderd, enz. Sambit (Bat.), wore; Menjambit, werpen, naar lets werpen, naar jets gooien ; Menjambitken, lets naar hot een of ander gooien,

enz., jets bewerpen met. Samboek, zie : Saboet (Jay.). Samboeng, verbonden, gelascht, aangezet, verlengd ; Menjamboeng, lasschen, verlengen, aanzetten; Menjamboengi, iemands verhaal enz. vervolgen, - aanvullen; Menjamboengken, jets aan jets anders verbinden, --las schen, -aanzetten, jets met hot een of ander verlengen, enz. Samboet, Menjamboet, beleefd ontvangsn, recipieeren, een gast inhalen, jots beleefd aannemen, -in ontvangst nemen, enz. ; Bersamboetan, in overeenstemming zijn met; Samboetan, ontvangst, beleefde ontvangst. Samoan, Menjamoen, op hot land, op eenzame plaatsen straatof struikroof plegen ; Penjamoen, struikroover. Samoewa (of Semoewa), ails, alien, alles, hot geheel, heel en al. Sampab (Jay.), allerlei droog en ander vuil, afval, enz. Sampai (of Sampe), gekomen tot, tot, tot aan, bij, aan, genoeg, genoegzaam, voldoende, toerelkend, zoodat, zoo zelfs dat, tot jets komen, enz.; Menjampai15 2.26 SAMP. ken, jets aan iemand doen toekomen, tot of bij iemand brengen, aan iemand bezorgen, enz., ook jets vervullen, aan jets voldoen, enz.; 11Menjampalken perdjandjiannja, zijne belofte gestand doen, daaraan voldoen, enz.; Sampal hat!, hot hart hebben tot, hardvochtig zijn ; Sampai mat!, tot de dood (er op volgt, enz.) ; Sampai patch tangannja, totdat hij den arm brak, enz. ; Below sampal, nog niet genoeg, nog niet voldoende, enz.; Sampai djandjinja, zijn stervensuur heeft geslagen. Sampan, een so ort vrij - gro o t e inlandsche vaartuigen. Sampang, inlandsch verlak of vernis; Menjampang, verlakken, vernissen, ook pagaaien (van een roeier, die op de voorplecht eener schuit zit). Sampar, pest, epidemie (onder menschen en vee).

Sampi (Jay.), (of Sap!), rund, koe; Sampi laki-laki, stier; Sampi keblri, os ; Sampi potongan, slachtos, rund dat voor de slachterij bestennd is; Anak sampi, kalf; Pamotongan sap!, runderslachterij; Toekang sapi,bediende, speciaal belast met de zorg voor de runderen zijns meesters; Toekangmotong sampislager, slachten van runderen; Soesoe sampi, koemelk. Sampil, bout van een geslacht dier. Samping, zijde, karat, ook een Saroeng, onderlijfskleed, beenbedekking; Di camping, ter zijde, van ter zijde, aan den karat van ; Menjamping, ter zijde, langss den karat gaan, enz., verg. Simpang. Sampir, Menjampirken, lets over jets heen, aan jets, enz. hangen, ophangen; Sampiran, kapstok,stelling enz. waaraan een en ander gehangen ken worden. SAND. Sampirin (Bat.), (of Ampirin), bi, iemand aangaan, aankeeren, aanwippen, om hem of to halen, iemand gaan of h al en, enz. Sampoel, overtrek, sloop, kap of helm (waarmede sommige dieren en kinderen geboren worden), enveloppe ; Bersampoel, van een overtrek, enz. voorzien zijn Menjampoelken, lets met hot een of ander overtrekken, toedekken, insluiten, bedekken, van een overtrek voorzien, enz. Sampoerna, volmaakt, zonder gebreken, volledig, voltooid; Menjampoernaken, volmaken, voltoolen; Kasampoernaan, volmaking, volmaaktheid, volkomenheid. Sampok, Menjampok, tegen jets aanioopen, -aanstooten, enz. Sane, daar, ginds ; Di sana, daar, aldaar, ginds ; Kasana, daarheen, near ginds toe; Dan sana, van daar, ginds van dean. Sanak, nabestaande, bloedverwant, maag; Sanak soedara, bloedverwanten, familiebetrekkingen. Sanat (Jay.), jaar. Sandang, bandelier, schouderriem, draagband over den schouder, enz. Menjandang, lets omhangen, --aan eon band of bandelier han-

gend dragon (bijv. eon zwaard, een ridderorde, enz.). Sandang (Jay.), (Sandangan), kleeding, enz. Zie : Pakai, Pakaian. Sander (of Sender), geleund ; Bersender, leunen, geleund zijn ; Menjandarken,lets doenleunen, ergens tegen aan zetten ; Pesandaran, waartegen geleun d wordt,leuning(van eon stool, bijv.). Sanding, naast, viak naast, bij de hand liggend; Bersanding, naast lets liggen, enz. Sandoeng, Menjandoeng, met den voet stooten, --aanraken, tegen jets stooten; Kasandoeng, SAND. met den voet tegen jets stooten, over jets gestruikeld zijn of struikelen, enz. aan jets blijven haken. Sandoeng, de trapper van een weeftoestel. Sandoengan, lussen in een rijtuig, om er de armen in to steken en zoo gemakkelijker to kunnen zitten ; - ook : (van eon paard enz.) dikwijls struikelend, niet vast op de beenen, enz. Sang, titel voor eon godheid of doorluchtig persoon; in fabels ook gebruikt voor namen van dieren, enz. Sangat (of Sanget, ook Banget en Amat) zeer, uitermate, erg. Sangga, stut, drager, steun, wat belet, dat jets valt, enz., ook een hoeveelheid van 5 gedeng's padi (rijst) ; Menjangga, steunen, stutten, met de handen ophouden, tegenhouden, enz.; Sangga wedi of Sangga-oedi, stijgbeugel. Sanggerah, aderlaten. Sanggoel, opgebonden haarwrong, bijzondere wijze van haardracht der inlandsche vrouwen. Sanggoep, jets op zich nemen, aannemen, aandurven, durum doen,instaanvoor,enz.;Menjanggoepi, voor jets instaan, aannemen jets to doen, jets op zich nemen, enz. Sangit, aangebrand, branderig-riekend; Walang sangit, eon insect, dat bij drukking, enz., eon scherp onaangenaam riekend, vocht afscheidt. Sangka, mooning, vermoeden, argwaan, veronderstelling, verden-

king, gedachto, enz.; Menjangka, vermoeden veronderstellen, verdenken, meenen, enz. Sangkak, verhinderd, belet, beletsel, verhindering, Menjangkak, verhinderen, beletten, tegengaan, tegenwerken, enz. Sangkal, Menjangkal, ontkennen, niet bekennen, niet erkenSANT. 227 nen, loochenen, verloochenen; Menjangkalken, jets ontkennen, enz., ook : weren, tegenhouden, beletten, enz. Sangkar, steel of handvat van werktuigen (als dissels, enz.),kooi, ook ring om een houten voorwerp om hot splijten to beletten. Sangket, gehaakt, vastgehaakt; Menjangketken, jets ergens aan vasthaken, aan eon hank bevestigen, -hangen, enz. ; Sangketan, hank ; Sangketan kelaxnboe, boddehaak, gordijnhaak. Sangkoer, bajonet. Sangkoet, vastgehaakt, hakend, vastzittond, erlz. ; Tersangkoet, Kasangkoet, ergens aan blijven haken, ergens aan vastgehaakt zijn, enz., ook : haperen, blijven steken; Menjangkoetken, jets e1 gens aan laten haken, -ergens aan vasthaken, --aan eon haak hangen, enz.: Sang koetan, haak, ook belemmering, beletsel, enz. Sanglir (Jay.), (van eon paard, enz.), met eon bal (testikel). Sangoe, loeftocht, mondvoorraad op rein, reisvoorraad, al wat men op refs noodig heeft en medeneemt. Sangsang, Menjangsang, aan jets blijven hangen of haken; Kasangsang, hetzelfde; aan lets vastzittend, -haken, enz. Sangsara, bed, kwelling, plaag, marteling, lijden, enz.; Menjang saraken, ieman d kwellen, piagen, pijnigen,martelen,doenlijden, enz. Saniri, raadsvergadering van hoof den (11101. i11a1.) ; Saniri-negeri, raad van negory-hoofden; Saniri tanah, raad van de verzamelde hoofden eener geheele landstreek; Oetoesan saniri, bode, deur-

waarder bij zulk eon raad. Santak, stomp, vuistslag; Menjantak, stompen, stooten met de vuist. 228 SANT. Santan (of Santen), kokosmelk, hot uitgeperste sap van geraspt kokosvleesch. Santer, snel, vlug, driftig, onstuimig, heftig, snelstroomend, enz. Santeri, boning eener Mohammedaansche priesterschool; ook vroom, enz. Saoedara, zie : Soedara. Saoeh, anker, dreg. Sapa (of Siapa), wie; M njapa, iemand vragen wie hij is, iemand vriondelijk aanspreken, enz. ; Sapada (of Siapa ada), wie is daar ? Saparo (Jay.), (of Separo), half, de helft; eon deel van jets, gedeeltelijk. Sapatoe (of Sepatoe), schoen, laars, bottine, enz. ; Toekang sepatoe, schoenmaker. Saperti, als, gelijk, evenals, overeenkomstig, gelijk als, zooals, als ware hot, om zoo to zeggen, bij voorbeeld, enz. Sapi, zie : Sanzpi (Jay.). Sapih (Jay.), Menjapih, heengaan, scheiden, spenon, enz. ; Anak sapihan, eon gespeend kind. Sapir, sappeur. Sapoe, bezem, veger, garde, kwast ; Men, apoe, vegen, afvegen, met eon bezem, enz. over jets heen strijken, de stof van jets afnemen, uitstoffen, afstoffen, afwisschen, enz., ook : iemand met eon stok enz. op zijn derriere slaan, geeselen, enz. ; Sapoe-tangan of Setangan, doek, zakdoek, handdoek, hoofddoek; Setangan kapala, hoofddoek ; Sapoe lids, bezem of garde van de harde ribbon van palmbladeren; Sapoedoek, bezem van de harige vezels van eon area-palm ; Sapoe merang, keukenbezem van rijststroo. Sapoet, bedekt, duister; Menjapoet, bedekken (van wolken). SARO. Sapoetangan zie : Sapoe. Sarang, nest; Sarang boeroeng,

vogelnest; Sarang semoet, mierennest; Bersarang, eon nest hebben, gonesteld zjjn; Men jarang, eon nest waken, nestelen, zich ergens vestigen, ergens verblijven, enz. Sarangan, de Indische kastanjeboom en --vrucht, (Castanea argontea, Bl. Nat. fam. den Cupuliferae). Sarap, huiduitslag (vooral bij kloine kinderen). Sarat, zwaar beladen, vol geladen, zijn volle dracht of lading hobbend; Boenting carat, hoog zwangor. Saratoes, zie : Ratoes. Sarekat, medeplichtig aan, aan jets deelnemen, enz. (Pout.). Sari, hot fijne van jets, de essence, bloom, enz. ook fig. voor : vrouw, meisje. Saring, doorgezogen, gefiltreerd; Men,jwring, filtreeren, door baton zijgen; Saringan, leksteen, fiitreer, filter; A j er saringan, gefiltreerd water. Saring (ook Njaringl, schelklinkend. Saroe (Jav.), niet passend, ongepast, onbetamelijk, leelijk, enz. Saroeng, overtrek, scheede, koker, huisje van jets, hulsel, omhulsel, sloop, hoes, ook hot bekende onderlijfskleed, welks einden aan elkander genaaid zijn (ook Kafn saroeng) ; Saroeng pedang, scheede van eon sabel; Saroeng bantal, kussensloop ; Saroeng kerosi, hoes over do rugleuning van eon stool; Saroeng tangan, handschoen ; Bersaroeng, eon saroeng hebben, --aanhebben, daarvan voorzien zijn; Menjaroeng, eon saroeng aantrekken; Menjaroengken, jets in eon saroeng steken, -eon saroeng aandoen, SARO. --van een saroeng voorzien, jets tot saroeng aanwenden, enz. Saron (Jay.), muziekinstrument behoorende tot den gamelan en bestaande uit platte metalen staven, die op een hollen bak rusten. Sarsar (of Sarsaran), dwaas, mmn of meer getroubleerd, zot, enz.

Sasak, grof vlechtwerk van bamboelatten, ook vlot van bamboe. Sasar, schijf, doel, schietschijf, ook : niet wel bij her hoofd, verward, in de war, de goede richting missend ; Kasasar of Kesasar, verdwaald, verdwalen (vergel. Sasat). Sasat (of Sesat), verdwaald, verdwalen ; Menjasatken, doen verdwalen ; Sasatan of Kasasatan, dwaling, verdwaling. Sasie (Sap. en Har.) verbod, beperkende bepaling (eig : een krans van bladeren om boomen in bosschen of negorijaanplantingen, ten teeken, dat hat verboden is, van de vruchten to plukken (gedurende eenigen tijd, nl. zoolang de Sasie aan de boomen bevestigd is), Menaroh sasie, zulk een verbod op jets leggen, uitvaardigen ; Memboeka sasie, zulk een verbod opheffen. Sastra (Sk.) letter, boek, heilig boek, wicheiboek. Sastrawan, (Sk.), geletterde, iemand die in geheline wetenschappen bedreven is, wichelaar, astroloog. Sate (of Sesate), gebraden of geroosterd vleesch, enz. aan speetjes gestoken. Satija, trouw, getrouwheid ; Satijawan, getrouw. Sato, (Jay.), dier, beast, wild dier. Satoe, een (verk. van Soewatoe, dikwijls nog verkort tot Sa) ; Saorang voor Satoe orang, een v SEBA. 229 mensch, eon persoon : Salah satoe, een (onverschillig walk) van alien; Koeweh satoe, een snort droog gebak. Satroe, zie : Seteroe. Satwa, beast, dier ; Mergasatwa, wild dier. Saudagar, koopman, groothandelaar ; Bersaudagar, koophandel drijven, handelen. Sawah (Jay.), rijstveld van water voorzien, bewaterbaar rijstveld ; M njawah, een sawah bebouwen, beplanten, enz. Sawan, stuipen (bij kinderen) ; Sawan tjeleng of Sawan babi, duizeligheid, epilepsie.

Sawang, roetafzetsel, ook : spinneweb, cocon eener spin, enz. Sawat of Pesawat, middel-, machine om jets in beweging to brengen, beweegmiddel, drijfmiddel, veer, enz. ; Pesawat asp, stoommachine ; Pesawat djantera, drijfwiel, drijfrad, drijfriem. Sawet (Jay.), band aan hat juk van eon ploeg, tar bevestiging daarvan aan of op den nek van hot trekdier. Sawi (of Sesawi), Sinapis alba, L. Nat. faro. der Cruciferae, de witte mosterdplant. Sawo, Mimusops kauki, L. Nat. fam. der Sapotaceae, groote boom met prachtig hout en eetbarevruchten; Sawo manilla, Achras sapota, L. met lekkere zoete vruchten (sapodilla-pruimen of West-indische mispels). Sebab, reden, oorzaak, omdat, om, tar wille van, om reden, tar norzake van, wegens, door toedoen van, tengevolge van, enz. ; Bersebab, tot reden, tot oorzaak hebben, enz. ; Menjebabken, veroorzaken, aanleiding geven tot, aanleiding zijn tot, enz., ook jets als oorzaak opgeven, --tot oorzaak maken van, enz. Sebak, overvol, overvloeiend, boor. devol, enz.; Menjebak; over iei s 2 3 o SERA. heen stroomen, enz. (van water, enz.). Sebal (of Sebe1) (Jay.), ongelukkig, misfortuinlijk, niet kunnen slagen in hetgeen men wenscht to krijgon. Sebar, uitzaaiing, ~uitspreiding, ultstrooiing ; Menjebar, zaaien, uitstrooien ; Menjebarken, jets ergens op zaaien, --ergens op uitstrooien, enz. ; Sebaran, hot zaaien, hot gezaaide. Sebelah, zie : Belch. Seberang, zie : Saberang. Seberot, Menjeberot (Jay.), kapen, rooven, jets op den loop brengen, -loopend jets wvegkapon, met eon snelle beweging jets van iemand afnemen. Sebit, klein afgoscheurd stuk, stukje, rafel; Menjebit, in kleine stukjes scheuren, uitrafelen, in stukjes uit elkander trekken, enz. Dendeng sebit, eon gorecht, bestaande uit in kleine stukjes

geseheurd vleesch, in olio of boter gebakken. Seboet, vermelding ; Men jeboet, meldon, vermelden, uitspreken, uiton, noemen ; Menjeboetken, jets vermelden, lets noemen, van jets melding waken, jets uitspre ken, jets uiten, enz.; Terseboet, vermeld ; Seboetan, wet geuit, uitgesprokon wordt, vermelding, ultspraak, prononciatie. Sedang, juist, juist van pas, juist good, niet to greet, niet to klein, ook : middelmatig, terwijl, dewijl, dear, enz. ; Sedang besarnja, juist greet genoog, juist good van grootto, enz., ook : middelmatig ~groot. Sedap (of Sedep), lekker, aangenaam voor do zintuigen (behalve hot gezicht), smakelijk, genoegolijk, wolriekend, enz. ; Menjedapken, eon lekkeren, aangenamen smack can jets geven; Sedep malem (ook : Soendel malem), V sEDo. Polyanthes tuborosa, L. Nat. fam. der Amaryllideae, eon snort van witte lelie met stork riekende bloemen. Seder, zich van jots bowust zijn, bewustzijn hebben, tot bewustzijn komen, enz. (ook : Menjedar) ; Men j edari of Men j edarken, iemand tot bewustzijn brengen, doen bijkomon, ook waarschuwen, op ~iets wijzen, enz. Sedekah (Ar.), aalmoozen, ook offerrnaal, offerande can de goden, bij allo belangrijke gobeurtenissen in hot ~leven gegeven ; Men j edekahken, jets als aalmoes, gift, enz., geven, jets ten offer brengen, als offer aanbieden, enz., ook : voor of ten behoove van jemand eon offermaal aanrichten, om de goden , unstig to stemmen. Sedekala, steeds, immer, altijd, to alien tijde, al den tijd, enz. ; Adat Sedekala, gewoonte van oudsher, nude gewoonte, enz. Sederhana,de juiste mast hebbend, hot juiste middon houdend ; niet to veel, niet to weinig ; precies good, enz. Sedih, bedroefd, treurig, weemoedig, aangodaan, droovig gestemd zijn, spijt, leodwezen, hartzoer

(hebben). Sedija, zie : Sadi ja. Sedikit, weinig, eon weinig, eon beetje, beetje, kleinigheid; Sedikit-Sedikit, btj beetjes, langzaam can. Sedjak (ook : Sendjak, Semendjak), sedort, sinds, van dien tijd af. Sedjoek, keel, frisch, koud, verkoolend, verfrisschend, koude. koelte; Kasedjoekan, kou vatten, hot koud hebben, verkleumd zijn, koud goworden. Sedoe, ten j edoe, met kokend, hoot water begieten, besproeien ; Menjedoe teh, thee zetten. Sedoet, onaangenaam gestemd, v SEDO. verdrietig, aangedaan, uit zijn humour. Sedot, trek aan een sigaar, enz., inademing van den rook bij h et rooken; Menjedot, bij hot rooken den rook inademen, een trek doers aan een sigaar, enz. Segala, al, alle, geheel, gansch ; Segala roepa, alle soorten, all erlei, enz. Segar (of Seger), frisch, gezond, opg ewekt, lustig, versch, welig, krachtig, verkwikt; Menjegarken, verkwikken, verfrisschen, enz. .Segara, zee, oceaan. Segi, zijde, kant; Bersegi, of (gewoonlijk) Persegi of Pesagi, zjjden of kanten hebben ; Ampat pesagi of Pesagi, vierzijdig, vierhoekig, vierkant. Sehat (Ar.), gezond, gezondheid ; Mesehatken, gezond makers. Sehadja, zie : Sahadja. Sehaja, zie : Sahaja. Seka, veger, scoffer, stoflap, waarmede men stoft of afveegt, enz.; Menjeka of Seka, afvegen, afstoffen, schoonwrijven, schoonmaken, enz., ook met eon lap of de hand enz. over jets heenstrijken. Sekadar (of Sekedar), naarmate dat. Zie : Kedar. Sekaker, gierig, inhalig, niet mild, (ook : Kikir). Sekalian, al, alle, geheel, gansch, allegaar, apes, enz.

Sekam, kaf, bolsters van gepeldo rijst, enz. Sekarang, nu, op 't oogenblik, tegenwoordig, in dozen tijd, enz. Sekati (Jay.), naam van een gamelan. Sekep, Menjekep, vruchten nip makers, poffen, door ze to broeien of onder den grond to stoppers, ook een kind in de armen gesloten houden, om hot tegen koude to beveiligen, een kind steeds v SELA. 231 binnenshuis houden, enz. ; Sekepan, wat door broeiing rijp is gemaakt. Sekerobi, scheer je weg, schrob je weg, maak dat jewegkomt, enz. Sekeroep, schroef. Sekijan, aldus, zoodanig, zooveel, enz. Zie onder : Klan. Sekoetoe, deelgenoot, compagnon lid, maat, handlanger ; Perse koetoewan, doelgenootschap, maatschappjj, compagnieschap, enz. ; MenjekoetoeI, iemand als compagnon helpers, enz. Sekolah (of Sekolo), school ; Kapala sekola, hoofd eener school; Anak sekola, schoolgaand kind leerling eener school. Sekongkel (of Sekongkol), konkelen, knoeien, helen, knevelen. Seksek, houtkevertje, houtmot. Sela, ruimte, tusschenruimte tusschen twee voorwerpen, enz. ; Sela paha, de lies. Sela, zadel. Selada, salads. Seladang, wilds stier, (verg. Djawi). Seladeri, selderij. Selah, zie : Sela. Selak, Menjelak, op zijde schuiven (bijv. eon gordijn, enz.), opschorten (eon kleed), oplichten, opwerpen, om to zien wat or onder of achter is. Selaka, zilver (ook : Perak). Selaloe, voortdurend, gedurig, gestadig, steeds door, onophoudelijk, enz. Selam, Mohammedaansch; Orang selam, Mohammedaan, inlander, enz. Selam (Men jelam), duiken, naar jets duiken (ook : Seloeloep).

Seiama, zie : Lama. Selang, zie : Sela, ook ruimte van tijd, tusschentijd, tusschenpoos, terwiji, enz. ; Men jelang, afwisselend work verrichten, de eons bezigheid met de andere afwisV 282 SELA. selen, enz., ook tusschen twee v oorwerpen lets invoegen, etc. Selangka, sleutelbeen. Selangkang (of Selangkangan), de liezen, ook de ruimte tusschen de dijen. Selapoet, dekvlies, netvlies (bijv. our de hersens), ook : bedekt, go. heel bedekt met (stof bijv.). Selasa(Hari selasa) (Ar.),Dinsdag; Malem selasa, de avond (nacht) van Maandag op Dinsdag, Maandag avond (-nacht). Selasar, galerij aan eon hues met eon lageren vloer dan hot middenhuis. Selasi, Ocimum bacilicum, L. nat. fam. der Labiatae, heester met geneeskrachtige eigenschappen on waarvan de slijmige zaadjes veel met siroop, enz. gebruikt worden. Slat, zeestraat, straat, zeeengte, ook eon bonaming voor Singapoera; Menjelat, door eon straat varon. Selatan, hot Zuiden, zuid, zuidelijk, (00k: Kidoel), Angin selatan, zuidenwind. Selawe (Jay.), vijf on twintig. Seleboe, onbegrensd, zonder grenzen. Seleder, slordig, slof, lioderlijk. Selempang, ongerust, bezorgd, bevreesd, bang, ongorust, enz. zijn, vreezen, ook : jets niet vertrouwen ; Menjelempangken, iemand bang, ongerust, bezorgd maken, gevaarlijk zijn (bijv, van eon huffs dat op invallen staat), gevaar meebrengen, enz. Selempang (Jav.), bandolier, schouderband waaraan jets (bijv, eon sabel) gedragen wordt, enz. Belendang (Jay.), lang, smal schouderdoek, huge sjaal die over den schouder gedragen wordt, sours ook diem, our or jets in to dragon, dan wel als borstkleod. Selendro(Jav.),een soortgamelan. V

SELO. Selepa (Soend.), metalen doosje of busje dat men bij zich draagt en waarin tabak enz. bewaard wordt, ook sigarenkoker of beteldoosje van gevlochten matwerk. (ook Selepi). Selesai, (of Selese, ook : Selesih), uitgemaakt, beslecht, outward, geschikt, vereffend, in orde, afgedaan, klaar, enz. ; Menjelesaiken, uitmakon, beslechten, ontwarren, schikken, veref onen, in orde brengon, afdoen, enz. Selidik, Menjelidik, nauwkeurig onderzoeken, zie : Sidik. Seligi, korte werpspies, spoor; Menjeligi, met eon spoor werpen, eon spoor naar jets werpen. Selimoet, dek, dekkleed, mantel deken, beddedeken:Berselimoet, Berselimoetan, zich dekken, bedekken, onder eon deken liggen, eon dekkleed of mantel gebruiken, enz. ; Men j elimoetken lets of iemand toedekken, met eon deken of mantel dekken, enz. Selimpet, M njelimpet, eon slip per maken, stillotjes weggaan, zich heimelijk verwijderen. Soling, zie : Slang. Selioe (Kaselioe), verzwikt, den voet vorzwikken, met den voet uitglijden, en dion verstuiken. Sehr, bijwljf, bijzit. Selisik, Men jelisik, zoeken, uitpluizen, ook : luizen, naar luizen zoeken on de veeren glad strijken, (van vogols). Slit, geklemd tusschen twee voorwerpen (bijv. eon keris tusschen den gordelband on hot lijf); Menjelit, tusschen twee voorwerpen geklemd zitten (bijv. eon stuk vleesch tusschen de tanden). Seloear, (ook : Seroewal en Tjelana), brook, huge brook. Seloekoet (Bandj.), lichte iaaie, groote brand waarb j de vlammen hoog uitslaan ; Menjeloekoet, in vlammen opgaan(doen opgaan), v SELO. in lichte laaie staan (doen staan). Seloeloep, zie: Se1am (Men jelam). Seloembat, aangepunt stuk bout of metaal tot bet schillen van eon kokosnoot; Menjeloembat,

eon kokosnoot met zulk een voorwerp schillen. Seloemoe, (ook : Saroeng oeler), afgeworpen slangenhuid. Seloeroeh, geheel, gansch; Se1oeroeh toeboeb, hot geheele lichaam. Seloewar, zie : Seloear. Seloka, vers. Selokan, goot, sloot, waterleiding. Selompret, trompet; Menjelompret, op de trompet blazon. Selongsong, (00k: Belongsong), peperhujsjo, omhulsel van jets, enz. Soma-soma (of: Selesema), verkoudheid. Semadja, alleen, enkel, slechts. Semajam, Bersemajam, zich ergens bevinden, ergens blijvon, verblijven, zich ergens vestigen, enz. Semalk, ruigte, struikgewas, ruig, dicht begroeid, wild, wildornis. Semamboe, Daemonorops grandis Gruff, nat. fam. der Palmae, eon groote en zees gezochte rottingsoort. Semangka, Citrullus edulis, Spach, nat. fam. der Cucurbitaceae, de bekende groote watermeloen. Semantara, onderwijl, ondertus schen,intusschen,enz.,zieAntara. Sembah (Jay.), eerbiedige groet door de tegen elkander aangedrukte handen tar hoogte van hot voorhoofd op to heffen met de duimen tegen den news aan ; Menjembah, op bovenbedoelde wijze groeten, aanbidden, huldigen ; Men j embahken en Mempersembahken, jets eerbiedig (van eon sembah vergezeld) zeggen, melden, rapporteeren, aanbieden, over eiken, enz.; Persemv SEMB. 233 bahan, wat onder hot maken van. eon sembah wordt gezegd, modegedeeld, aangeboden, enz., modedeeling, bericht, geschenk, enz. Sembahjang (meestSemba jang), vereering, aanbidding der godheid, gebed; Bersembahjang, Menjembahjang, bidden, eon gebed uitspreken, de godheid aanbidden, enz.; Menjembahjangken of Menjembajangi, voor jomand

bidden, bij eon lijk bidden, enz. Sembarang, elk, ieder, onverschillig walk of wie; Sembarangan, onverschillig zijn ; Menjembarangken, jets of iemand met onverschiliigheid behandelen, ten opzichte van jets of iemand onverschillig zijn. Sembari (Bat.), tegelijkertijd jets (met jets anders) doen; Bernjanji sembari berdjalan, onder hot loopen (tegeljjk) zingen. Sembat, Menjembat, onder hot. voorbijgaan lots snel grijpen, -pakken, -meenemen, enz. Sembeleh, Men jembeleh, slachten, den strot doorsnijden. Semben (Jay.), bijwerk, tijdvel drijf, tijdkorting; Pakerdjaan sem-ben, eon work, dat men uit tijdverdrijf verricht. Somber, onzuiver, onaangenaam trillend geluid, als bijv. van eon gebarsten bekken, wanneer men er op slaat. Semberani, eon mythisch, gevleugeld paard. Sembilan, negen ; Sembilan poeloeh, negentig ; Sembilan. ratoes, negen honderd. Sembodja, Plumeria acutifolia, Poir. nat. fam. der Apocyneae, boom met schoone, geurige bloemen, veal op begraafplaatsen aangeplant. Semboeh, genezen, hersteld,weder gezon d ; Men jemboehken, genezen, gezond maken. Semboeng, Conyza macrophylla, v 234 sEMB. Bl: net. fam. der Compositae, een heester met geneeskrachtige eigenschappen. Semboeni (of Semboenji), verborgen; Bersemboeni, zich verbergen, -verschuilen, zich v erborgen houden (ook : Menjemboeni) ; Men j emboeniken, jets of iemand verbergen, verschuilen, iemand een schuilplaats verleenen, jets achterbaks houden, enz. Semboep, bol, onnatuurlijk vol, gezwollen (van een gelaat). Semboer, Menjemboer, spuiten, uitspuiten, bespuiten, spuwen, bespuwen (met water of medicament, zooals de inlanders doen). Semboejan, sein, teeken, signal,

wachtwoord, enz. Semboerit, Menjemboerit, pee derastie bedrijven. Semi (Jay.), jonge loot, jong takje, boomknop, enz. ; Bersemi, jonge loten hebben, jonge loten krtjgen, uitbotten. Semoe (Jay.), schijn, bedrog, enz., ook : -achtig ; Semoe koening, geelachtig, min of meer geel, een gelen scl~ijn hebben. Semoedra, zie : Samoedra. Semoeka (of Samoeka), sender van gelaat. Zie : Moeka. Semoet, mier; Semoetan of Kasemoetan, inwendige tmteling der ledematen, het slap+en der ledematen. Semoewa, zie : Samoewa. Sempal (Jay.), afgebroken, dock gedeeltelijk nog vastzittend (bijv.van een boomtak, die hangen blijft), geknakt (zijn). Sempana, gezegend, gelukaanbrengend. Sempat, den tijd tot jets hebben, gelegen komen, convenieeren, geschikte tijd. Semprong, holle cylinder, open koker, kort blaaspijpje, waarmede list vuur in de keuken wordt aangeblazen, enz.; Semperong SEND. lampoe, lampeglas. Semperot, spun, lavementspuit, klisteer ; Men j emperot, spuiten, inspuiten, bespuiten, ook uitspuiten, met kracht uit jets spuiten ; M n j emperotken, jemand of jets bespuiten, met list eon of ander tegen jets aanspuiten, doen spuiten, enz. Sempit, nauw, eng, bekrompen, smal, niet ruim, weinig ruimte aanbiedend. Sempok, Menjempok, in ht voorbijgaan tegen jets aankomen, -aanstooten, enz. Semporna, zie : Sampoerna. Sen, cent. Senak (of Senek), eon drukkend, benauwd, mislijk gevoel in de maag (hebben) Senang (of Seneng), kalm, tevre den, rustig, gerust, op zijn gemak, vergenoegd. Senantijasa, steeds, voortdurend, aldoor, altijd. Senapan, geweer, snaphaan.

Senapati (Jay.), legerhoofd, legeraanvoerder. Sendal, ruk naar boven, ruk in opwaartsche richting; Menjendal, met eon ruk naar boven halen, met eon ruk optrekken, enz. Sendang, natuurlijke waterkom om eon broil of wel, -bron, wel. Sendat,bekneld,beklemd,benauwd, verstopt (zijn). Sendawa, salpeter, ook buskruit. Sender, zie : Sander. Sends, gewricht, geleding, scharnler, enz. Sendiri, zelf, persoonlijk, alleen, eigen; Anak sendiri, eigen kind; Saja sendiri, lkzelf; Sendirian, alleen, alleenig, zonder iemand and ers er bij, enz. Sendjata, wapen, ook geweer, vuurwapen, (Sendjata bedil, Send j ate api) ; Bersend j ate, gewapend zijn, ook met eon geweer schieten; Menjendjata, n SEND. schieten, met een geweer schieten. Sendoe, bedroefd, treurig, weemoedig. Sendok, lepel, potlepel, schepper ook troffel van een metselaar, al wat diem om to scheppen; Menjendok, scheppen, met eon iepel, enz. scheppen. . Senen (Jay.), (of Itsnam), Hare Senen, Maandag, de tweede dag der week. Sengadja, opzettelijk, met opzet, opzet, wil, voornemen, plan ; M~anjengadja of Bersengadja, jets opzettelijk doen, -met opzet doen, enz., opzettelijk voornemens zijn. Sengal, stram, stiff, pijnlijk (van de ledematen). Sengget, Menjengget, jets dat hoog hangt, met een langen stok er of harem -afhaken, --met eon hack, enz. aflichten, plukken, enz. (bijv. vruchten van eon boom); Sengget ook eon putwip, (Senggetan soemoer). Senggoek (of Senggoet), Bersenggoek, knikkebollen. Senggol, Menjenggol, jets of iemand tegen hot lijf loopen of stooten, eve aanraken. Senggot, zie : Sengget. Sengkak, Mend engkak, druk-

kende, plotseling eon duw opwaarts geven (bijv. den bulk). Sengkel, Bersengkelan apa apa, jets bijzonders uitvoeren, doen, enz. Sengkelek, (van eon arm of been) gebrol en on or los of slap bij hangend, zoodat d'r niets mode gedaan kan worden, zie ook Engkelek. Sengkelit, us of lus aan de voeten bij hot beklimmen van boomen. Seni, fijn, dun; Ajer semi of Seni, pis, urine; Berseni, urineeren. Senjar, hot tintelend gevoel in den arm bijv. wanneer men den SE PI. 235 olleboog ergens tegen stoot. Senjoem, glimlach; Bersenjoem, glimlachen (ook : Mesem). Senoenoeh,betamelijk, behoorlijk, gepast; Tiada senoenoeh; ongepast, onbetamelijk. Sentak, ruk aan lets, ook : snauw, bits woord, enz.; Menjentak, rukken, trekken, met eon ruk trekken, enz., ook : snauwen, toesnauwen, bits en grof aanspreken, enz. ; Menjentakken, lets wegrukken, -met een ruk wegtrekken, enz., ook : remand toesnauwen, enz. Sentiasa, zie : Senantijasa. Sentil, zie : Djentil en Tjentil. Sntiong, Chineesch kerkhof, Chineesche begraafplaats. Sentosa (of Sentausa, Santausa), rust, vrede, veiligheid, veilig, vredig, rustig, gerust; Sasantosan, vrede, rust; Bersentosa, in vrede zijn, rustig zijn, veilig zl~n. Sepah, betelkauwsel, uit~gekauwde betelpruim. Sepah, trap met den voet of poot, achterwaarts of ter zijde ; Men j epak, op die wijze trap. pen of slaan; Sepak-raga, voetbalspel. Sepandri, infanterist 1 klas. Sepat (of Sepet), wrang, bitter samentrekkend ; Ikan sepat, gedroogde, gezouten visch, die veer wordt ingevoerd. Sepatoe, schoen, laars, bottine, ook : schoen aan eon rijtuig, enz.; Sepatoe koelit, lederen schoen, enz. ; Sepatoe kafn, stoffen

schoen; Toekang sepatoe, schoenmaker ; Toko sepatoe, schoenwinkel. Seperai, sprei, beddelaken. Sepi, eenzaam, stir, kalm, verlaten, ledig, bedaard; Tempat sepi, eon eenzame, verlaten plaats. Spit, (zie ook : Sempit), tang, tangetje, wat als zoodanig diem; 236 SEPO. Men j epic of Mend j epit, met een tang grijpen, knijpen, knellen. Sepoeh (Jay.), oud; Menjepoeh, metaal harden, aan goud of zilver een donkeren glans geven, vergulden, verzilveren, enz. ; Pen j epoeh, bad, waarin men metaal dompelt om hat to harden, enz. Sepoet, dof van kleur; -- ook epoed (op dienstbrieven, enz.). Sepon, spons. Sarah, overgave; Menjerahken, overgeven, overhandigen, toevertrouwen, jets aan iemand overlaten, overleveren. Serbi (of Sereh), een welriekende grassoort veal in de inlandsche keuken en geneeskunde gebruikt. Sera,ja, terwiji, tevens, enz. Serak, schor, schor zijn, heesch zijn, ook benaming van een nachtvogel. Seraka (of Serakah), inhalig, hebzuchtig, moeilijk to voldoen, lastig. Seram, zich samentrekken (door koude), staan, to barge rijzen (der haren), kippevel krijgen.~ Serambah, Men jerambahk n, gelijkgesteld worden aan, vergeleken worden met, enz. Serambi, galerij, voorportaal, stoop. Serampang, een snort van vork of harpoon, om to steken of to w erp en ; Men j erampang, met een Serampang steken of werpen, ook in 't algemeen met lets langwerpigs (een stuk hout, enz.) werpen. Serang, stuurman aan boord van eon inlandsch vaartuig, ook verwoede aanval ; Men j erang, aanvallen, aantasten, bestormen, overvallen. Serani, Christen, inlandsch Christen, Masoelk serani, Christen worden ; Men j eraniken, als Christen doopen, in do Christelijke leer opnemen.

Serba, al, allerlei, geheel, compleet, v SERE. geraad, enz. ; Serba djenis, allerlei snort, allerlei; Serba roemah, huisraad. Serban (Ar.), (ook : Destar en Sorban), tulband. Serbat, sorbet, eon snort kruidendrank. Serbat, servet; Gelang sorbet, servetring. Serboek, poeder, pulver, stof, gruis ; Men j erboek, vermalen, tot poeder malen, -stampen, enz. Serdadoe (of Soldadoe), soldaat; Serdadoe sepandri, infanterist der 18 kiasse; Serdadoe kampir, geemployeerd soldaat, d, i. eon, die met bijzondere diensten is belast, bijv. schoenpoetsen on dergelijk work moor. Serean, sergeant, ook benaming voor een ondergeschikt politiebeambte. Serenzpet, Menjerempet, rakelings langs jets gaan, (b jv, van eon vaartuig langs den never eener rivier, enz. Sereng (Serengan), misnoegd, vertoord, boos, in hooge mate ontstemd (zijn). Serengat, zie: Sjariat. Serenta (ook : Serta), met, tevens, benevens, zoodra. Zie verder Serta. Serep (Jav.),kennis,bekendheid,enz; Menjerepin of Menjerepken, iemand omtrent jets uithooren, in hot geheim of langs omwegen enz. achter jets trachten to komen, in 't geheim eon onderzoek naar jets instellen, enz. Seresah, stof, vuil, rafels, afval, kruimel, enz. Seret, sleep, ook de vergulde strepen op de zonneschermen van inlandsche grooten en hoofden; Menjeret, sleepen, moesleepen, achterna sleepen, sleuren, meesleuren. Seret (Jay.), trek aan eon sigaar of pijp ; Menjeret, rooken, inzonderv SERG. held amfioen rooken, amfioen schuiven, enz. Sergah, door verschrikken plotse-

ling doen stilstaan ; Marika itoe menjergah kidjang, die lieden hebben dwergherten in hunne vlucht gestuit (door ze aan 't schrikken to brengen, enz.). Sergap, Menjergap, iemand overvallen, onverwachts bij iemand komen (ook : PergokMergokken). Seri, gelijk op, kamp op, gelijk. Seri, glans, luister, heerlijkheid, ook geplaatst voor vorstelijke namen en titels. Serijawan, spruw, scheurbuik. Serikaja, Anona squamosa, L. eat. fam. derAnonaceae, middelmatige boom met zoete, gezonde vruchten, ook de naam van eon snort inlandsch gebaksaus; Ketan serikaja, kleefi ijst metbedoelde sans. Serindit, kleine, groeno parkiet. Sering (00k: Sering-Sering, Sering-kali), dikwerf, dikwijls, herha,aldelijk, keer op keer, meermalen. Serit, fine haarkam (voornamelijk dienende om hot vuil enz. uit de haren to verwijderen). Serkoep, stole. Sere, bamboezen staketsel in zee om visch to vangen ; Men jero, visch in zulk eon staketsel vangen. Serod, Menjerod, glijden, afglijden over lets zachts of glads, enz.; Men j erodin of Men j erodken, jets laten afglijden, fangs eon helling neerlaten, to water laten (van eon schip, enz.). Seroe, hard, luid (van eon geroep, enz.); Berseroe, hard, luid roepen, levee maken. enz.; Menjeroe, iemand luid reopen, aanroepen, enz. Seroendeng, eon toespijs bij de rijst. Seroet, schaaf; Menjeroet, schav en. Seroetoe, sigaar. SETA. 237 Seroewal, zie : Se1oear. Serok, schepper, ook : kleine inham of baai, enz.; Menjerok, lets scheppen, met eon schepper ophalen, enz. Serombong (Jay.), cylinder van gevlochten bamboo, dienende om pas geplante of jonge boomen tegen beschadiging to beveiligen, of om, gevuld met groote steenen, eon dam enz. to vorrnen.

Serong, schuin, scheef; Menjerong, schuin gaan, scheef gaan, van de rechte richting afwijken. Serta, met, benevens, mode, en, zoodra; Beserta, met, benevens, medegaan,vergezellen;Menjerta, samendoen; Menjertaf, samen met iemand zijn, iemand vergezellen, met lets samen doen, aan lets deelnemen; M1 njertaken, doen vergezeld gaan, medegeven, bijvoegen enz. Sesak (of Sesek), nauw, eng, gedrongen, beklemd, overvol, in hot nauw; Mien jesakken, benauwen, benauwd maken, overvol maken, alle ruimten innemen, enz. Sesal (of Sesel), spijt, berouw; Menjesal, spijt hebben, berouw gevoelen, berouw aan den dag leggen, enz. ; M n j esalken, doen berouw hebben, doen spijten, enz. Swap (of Sesep), Menjesap, orgens onder kruipen, zich ergens onder verschuilen, enz. (zooals bijv. eon slang onder eon hoop vuilnis). Sesat, verdwaald, verdwalen ; Menjesatken, doen verdwalen. Setabelan, artillerie, vesting-artillerie ; Orang Setabelan, artillerist ; Setabelan setringan, void. artillerie; Setabelan setiloor berg-artillerie. Seta1, stal. Setamboel, Constantinopel. Setae (of Sjaitan), duivel, Satan, geest, spook ; Roemah setae, vrijmetselaarsloge. v 238 SETA. Setangan, doek, zakdoek ; Setangan kapala, hoofddoek. Zie verder : Sapoe. Setanggi (of Istanggi), wierook. Seteng, puistje (strontje) aan hot oog. Seteroe, vijand, persoonlijke vijand; Berseteroe, eon vijand hebben, met eon ander in vijandschap leven ; Men j eteroei, iemand vijan dig zijn, --als eon vijand beschouwen, -behandelen : Perseteroean, vijandschap; Memperseteroeken, iemand tot vijand maken. Setija, zie : Sat ja. Setinggi, gording, geitouw. Setiwel, stovel, laars.

Setolop, stole, lampestolp. Setop, stoof, gestoofd gerecht. Setorl, ruzle, onaangenaamheden, geschil, lawaai, enz. ; Bersetori, ruzie krijgen of maken, enz. Setreng, strong (aan eon tuig voor eon rijtuig, kanon, enz.); Orang setrengan, stukrijder. Sewer, huur, pacht, huurpenningen, pachtgeld; Menjewa, huren, pachten; Menjewaken, verhuren, verpachten, in huur geven, enz.; Kareta sews, huurrijtuig, huurwagen; Roemah sews, huurhuis ; Sewer roemah, huishuur ; Persewaa n, verhuurderij (van rijtuigen, enz.), ook : verhuring, verpachting. Si, voorvoegsel voor eigennamen, enz., of: bij eon vraag : toch ; Si Sidin, die (de bedoelde) Sidin; Apa si, wat toch ? Sia (of Sia-sia), ijdel, onnut,. vergoefs ; Menjia-njia, met onverschilligheid behandelen; Menjianjiaken, lets met onverschilligheid behandelen, --als onnut beschouwen. Sial, ongelukkig in ondernemingen, enz., tegenspoed, tegenloopen, enz. ; Sial dangkal, eon echte ongeluksvogel, zeer ongelukkig SIKS. I in all es. Slang, dag, daglicht, holder; Slang malem, dag.en nacht; Ka; siangan, to last op den dag, door den dag overvallen. Siapa, wie ? Barang siapa, al wie, wie ook. Siar, Menjiar, de voegen van jets aanstrijken, soldeeren, enz., ook : verspreid, verspreiden. Siasat, straf, lijfsdwang. Sidang, vergadering, bijeenkomst (vooral in de moskee). Sidik (00k: Selidik), nauwkeurig onderzoek; Menjidik, Menjelidik, onderzoeken, nauwkeurig onderzoeken, naspeuren, doorsnuffelen, enz. Sifat (Ar.) (of Sipat), hoedanigheid, eigenschap. Sigar (Jav.), gespleten, in twee stukken, ook: halve dolt of halve cent (ook Poser). Sigera, snel, vlug, spoedig, haastig, gezwind, onverwijld, dadelijk, enz.; Bersigera, z ich haasten,

spoed maken; Menjigeraken, bespoedigen; Dengan sigera, met spoed, dadelijk, onmiddellijk. Sihat (Ar.) (of Sehat), volkomen gezond, welvarend, enz. welstand, welvaren. Sikap, postuur, gestalts, hooding. Sikat, kam, schuler, borstal; Sikat ramboet, haarkam; Sikat sepatoe, schoenborstel; Menjikat, kammen, uitkammen, borstelen, schuieren; Menjikati, lets kammen, -borstelen, - schuieren. Sikap (Badjoe sikep), nauwsluiten d buisj e. Sikoe, elleboog, winkelhaak, hook; Sikoe-sikoe, kromhouten in eon vaartuig, ook eon ijzeren wapentuig tar lengte van eon elleboog, en dat bij hot gebruik ook daartegen wordt gehouden. Sikaa, straf, kastijding, pijniging, enz.; Menjiksaken, _ straffen, SILA. kastijden, pijnigen, martelen. Sila, (Jay.) Bersila, met de beenen onder hot lijf gekruist zitten, zitten op do onder het lijf gekruiste beenen. Silat, Bersilat, M njilat, op zijn inlandsch vechten of schermen, waarbij zoowel handen als voeten dienst doen. Silau (of Silo), schemerend, verblind (van de oogen door hot licht). Silir, zacht (van wind) ; Angin siliran, eon zacht windje, zephyr. Sloe, aangedaan, geroerd, getroffen. Siloeman, geesten die zich in allerlei vormen vertoonen. Silsilah, keten, serie, geslachtslijst, geslachtslinie. Simbar, eon parasietplant, enz. Simpai (of Simpe), hoepel, beugel, band, ring om lets heen (bijv. om eon vat). Simpan, Menjimpan, bewaren, bergen, opbergen, wegleggen, in voorraad hebben of houden, op zijde leggen, opleggen tot voorraad, enz. ; Simpanan, wet bewaard, opgeborgen, weggelegd, opgespaard, in voorraad gehouden is, enz. Simpang, ter zijde, afwijkend van de rechte richting; Menjimpang, eon zijweg inslaan, op zijde gaan,

van de rechte richting afwijken, enz., ook (bij hot afleggen van een verklaring, enz.) : van hot onderwerp afwijken, enz.; Menjimpangken, lets ter zijde brengen, -op zijde doen gaan, -eon zijweg doen inslaan, enz. Simpat (Bat.) (Sasimpatan), lets in hot verkeerde keelgat krijgen, zich verslikken, enz. Simpir, de vleugels laten hangen (bijv. van vogels die ziek zijn). Simpoel, haarwrong, knoop in lets (bijv. eon zakdoek); Simpoel mats, vaste knoop ; Simpoel, idoep, schuifknoop. SING. 239 Sinar, straal, lichtstraal, schijn ; Sinar matahari, zonnostraal ; Bersinar, stralen, licht uitstraion, glinsteren, flikkeren, flonkeren, (bijv. van sterren); Sinar terang, dageraad. Sindir, zinspeling, bespotting, (ook Sindiran), Bersindir of Men jindir,zinspelen op,steken onder water geven; Menjindirken, op iemand zinspelen, iemand eon steek onder water geven, bespo tten, enz., glossen op iemand maken. Singe, leeuw; Radja singe, syphilis, chancre. Singgah, Bersinggah, ergens aangaan, aanleggen, aanwippen, eon pleats aandoen, ergens tijdelijk komen of vertoeven; Mnjinggahi,bij lets aanleggen,enz.; Menjinggahken, iemand doen aangaan, --verzoeken aan to komen, enz.; Persinggahan, ploisterplaats. Singgang (Jay.), jonge rijsthalmen, die na den oogst to voorschijn komen, of uitspruiten. Singgasana, troop, verheven zitplaats. Singgat (Jay.) (of Belatoeng), wormachtige larven van vliegen, enz. in rottend vuil, enz. Singit, hellend, niet loodrecht, opzijde liggen, scheef staan, aan eon kant zwaarder, enz. Singkap, opgelicht, weggeschoven, opgeslagen, geopend (bijv. vann eon gordijn, enz.); Menjingkap, Menjmgkapken, lets oplichten, openen, openslaan, wegschuivon,

enz. (om to zien wet or in of achter zit, den wel om or door to gaan, enz.). Singke, volbloed Chinees, pas uit China aangekomen Chinees. Singkir, Menj ingkir, op zij d e gaan, uit den weg gaan; Menjingkirken, op zijde zetten, opbergen, bergen, aan kept zetten. 240 SING. Singsat, opgeschort, opgebonden, nauw aangehaald, enz. (van kleeding). Sini, hier (00k: di sini), hier tar plaatse. Sioeman, zich van jets bewust (zijn), b j zinnen, bij ztjn verstand, nuchter (zijn), bijgokomen (uit eon bezwijming, enz.). Sioeng, (Jay.), slagtand. Sipat, lijn, streep, regal, rochte richting, enz. ; Tall sipat, richtsnoer, timmermanslijn; Sipat gantoeng, schietlood; Sipat mate, verf voor de oogleden; Menjipat, met eon lijn eon streep maken, enz. ook meten, afmeten, richten, enz. Sipit, fijngespleten, niet wijd-open (van do oogen zooals die der Chineezen), Sipoet, in hat algemeen voor schelpdier, schelp, mossel, aliekruik, slak, enz. Siram, Menjiram, sproeieu, besproeien, begieten; Menjirami, jets begieten, --besproeien ; Menjiramken, jets over jets heen gieten, --op jets gieten ; Bersiram, eon bad nemen, baden (door hot water over hot lijf to gieten) ; Siraman of Pan jiraman, gieten, gietemmer. Sirap, houten dakpan; Roemah crap, eon huffs met houten dakpa,nnen godekt. Sirat, Menjirat, knoopen, samenbinden, breien, rijgen, enz. ook eon web maken (van spinnen). Sirat, straaltj a van hot eon of ander vocht; Menjiratken, jets sprenkelon,iets bosprenkelen, met hot eon of ander vocht sprenkelen. Sirap (Jay.), stil, doodstil, ook : toovermiddel om al wat lovend is en in den omtrek gevonden wordt, in slaap to doen vallen of machteloos to maken ; Men jirep, zulk ~eon ~middel gebruiken ; Me-

njirepken, iemand door zulk eon SITQ. middel in slaap doen vallen of machteloos maken, enz. Sirih, Chavica betle, Miq. flat. fam. der Piperaceae, de betelplant, waarvan vale soorten bestaan; Tempat sirih, beteldoos; Makan sirih, betel kauwen; Oewang sirih, fooi, geld om betel to koopen; Sirih masak, klaargemaakte betelpruim, bestaande uit twee a drie sirihbladeren, waarover wat gebluschte kalk gestreken is, eon stuk gambir, eon stuk pinang noot, en eon pruim tabak. Sisa, rest, restant, overblijfsel, overschot, kliekje; Menjisaken, jets voor eon ander, enz, laten overschieten, resten, enz. Sisi, zjjde, kant, flank. Sisik, schub, vischschub, ook schubbig vuil op hot lichaam, schilferig huiduitslag, enz.; en tabakspruim, waarmede de sirih-kauwen de tanden en lippen schoonmaakt, Bersisik, schubben hebben, schubbig, geschubd zijn; Menjisik, schubben, afschubben, de schubben of krabben, enz., ook met eon tabakspruim over de tanden of lippen wrijven. Sisip, tusschen twee voorwerpen gekneld, enz.; Menjisip, tusschen twee voorwerpen gekneld zitten, vastzitten, enz.; Menjisipken, jets ergens tusschen steken, tusschen twee voorwerpen in steken, knellen, enz. Sisir, kam (zoowel voor hot hoofd, als voor hot weefgetouw, enz.), ook; kamvormig onderdeel van eon tros pisangs; Den jisir, kammen, uitkammen; Pasisir, strand, kust. Sita, dagvaarden, dagvaarding ; Soerat site, schriftelijke dagvaarding, exploit; Menjita, dagvaardon, voor hat gerecht dagen, enz. Sitoe (Dl sitoe), daar ginds, daar SIT 241 ter plaatse; Ka sitoe, daarheen ; Dani sitoe, dear van dawn, van dear. Sitoe (Soend) (of Setoe), kom, vijver,klein meertje, gevormd door

de indijking van eon riviertje, enz. Siwalan, vrucht van den Lontarpalm (Borassus flabelliformis, L. Nat. fam. der Palmae), ook voor den palm zelf gebruikt. Siwoer (Jay.), schepper, waterschepper. (van den harden dop eener kokosnoot, blik, enz.), in 't algemeen, wet diem of gebruikt wordt, om water enz. to schepper. Sjaban (Ar.) (of Saban, ook : Roewah of Arwah), de 8e maand, van hot Mohammedaansche jaar. Sjadjarah (of Sedjarah), geslachtlijst, geslachtboom, stamboom. Sjah, worst. Sjahadan (Ar.), voorts, verder, en, ook. Sjahadat (Ar.), getuigenis, belijdenis, hot geloofsformulier der Mohammedanen ; La ilaha ills Allah wa Mohammed rasoel Allah, or is goon god den Allah en Mohammed is zij n gezant. Sjahbandar, havenmeestor, hoofd der kooplieden. Sjahwat (Ar.)(of Sahwat), begeerte, lust (voornamelijk tot den bijslaap). Sjaich (of Sech) (Ar.), adellijke Arabische titol, inzonderheid voor afstammelingon van Mohammed's sahabat's. Sjair, dichter, poezie, gedicht, lied. Sjaitan, zie : Setae. Sjak, argwaan, achtordocht, twijfel; Menaroh Sjak, twijfel koesteren, betwijfelen, argwaan hebben ; Mengadaken--, Mendatengken- of Mendjadiken Sjak, argwaan wekken, doen betwijfelen, twijfel doen ontstaan, enz. Sjams, de zon. Sjara (of Sjarat), goddelijke wet. Sjarbat, zie : Serbat. M ALEISOR-HOLLANDSCH. Sjariat, godsdienstinstelling, voorschrift, wet. Sjarif (of Sjerif), adellijke Moh. titel. Sjart, boding, voorwaarde, bepaling, voorschrift, reglement, wet ; Sjart djabatan, instructie voor eenig ambt. Sjawai (of Sawai), de 10e maand van hot Mohammedaansche jaar, op den lo waarvan hot z.g. in-

landsch nieuwjaar (bij hot erode der ti asten) gevierd wordt. Sjoekoer (ook: Soekoer, Sokoer), dank, dankzegging, goddank, enz.; als interjectie of toeroep (in goeden zin) ook : Dat dot mu genoegen ! Gelukkig ! (in kwaden zin) : Je hebt je verdiende loon! Mengoetjap Sjoekoer, dankzeggen, darken, ook : (in kwaden zin) r Goed zoo!" zeggen, wanneer iemand bijv. eon ongeluk, enz. getroffen heeft; "Schadenfreude" over jets hebben. enz. Soa (Amb. Mal.), negorij, kampong; Kapala-Soa, hoofd eener negorij, (direct ondorgeschikt aan den radja). Sobat, zie Sahabat. Sobek, gescheurd, ingescheurd, enz. ; Menjobek, scheuren, jets scheuren, eon stukje van lets afscheuren, enz. Sodja (Bat.), bulging (voor de godheid) ; Menjodja, buigen, eon bulging maker (zooals de Chineezen voor hunno godheden). Soeban, splinter; Kasoeban of Kasoesoeban, eon splinter krijgen. Soebang of Soebeng, (ook: Keraboe), groote oorknop der inlandsche vrouwen. Soebhana Allah (Ar.), lof zij God! Soebhanahoe, lof zij Hem ! Soebik, klein schourtje, kras, enz. ; Menjoebik, van lets eon klein stukje afnemen, --afscheuren, enz., ook graveeren, enz. 16 242 SOEB. Soeboeh (Ar.), dageraad, ochtendschemermg; Sembahjang soeboeh, ochtendgebed. Soeboer, gezond, frisch van aanzien, welig, welig groeiend, enz. ; Men j oeboerken, gezond maken, een frisch, gezond aanzien geven. Soedagar, zie : Saudagar. Soedah, afgedaan, gedaan, beeindigd, voltooid, klaar, reeds, al, uit, bereids, genoeg, enz. ; Soedahlah, genoeg, laat hat genoeg zijn, scheid er made uit, enz. ; Soedah malem, hat is reeds avond (nacht) ; Men joedahi, verwezenlijken, aan een verzoek enz. voldoen, enz ; Menjoedahken, jets beeindigen, een. eind aan

jets maken, jets afmaken, jets afdoen, enz.; Kasoedahan, einde, beeindiging, afdoening, enz., ten slotte. Soedara, broader of zuster, ook in hat algemeen bloedverwant ; Soedara tin, stiefbroeder of -zuster. Soedi (ook : Bersoedi), genegen zijn, zich vorwaardigen tot, genoegen nemen net, verkiezen, goedvinden, gewillig zijn tot, willen, enz. ; Tiada s oedi, niet genegen, onwillig, niet verkiezen to doen, enz. Soedjana, deugdzaam, welwjllend. Soedji, borduurwerk, borduursel, enz. ; Menjoed ji, borduren, enz. Soedji (of Soedjen), speetje, pin, pennetje, waaraan o. a. de stukjes vleesch voor de Sesate gestoken worden. Soedjoed, eerbiedige buiging, nederbuiging ; Bersoedjoed, eerbiedig nederbuigen, een eerbiedige bulging maken (voornamel jk voor de godheid), enz. Soedoe, lapel, snavel van een send, enz. ; Menjoedoe, met een lapel scheppen, lepelen, enz. (zooals eenden, ganzen, enz. doen). Soedoek, schoffel, ook puntig werkSOEK. tuig om to steken, steekwapen, enz. ; Menjoedoek, schoffelen, met jets puntigs steken, enz. Soedoer, horizontaal vooruitstekend ; Menjoedoer, horizontaal vooruitsteken, geveld zijn ; Menjoedoerken, jets horizontaal vooruitsteken, vellen (bijv. een lans), enz. Soegi, klein, langwerpig puntig voorwerp, prism, els, enz. ; Menjoegi, met zulk een voorwerp in jets steken, peuteren, enz. ; Soegi landak, pen van een stekelvarken ; Soegi gigi of Pesoegi, tandenstoker. Soegoeh(Jav.),onthaal, wat daartoe opgedischt wordt, enz.; Menjoegoeh, onthalen, trakteeren q Menjoegoehken, iemand op jets onthalen. Soeka, vreugde, genoegen, vermaak, blijdschap, verheugd, blijde, behagen, wensch, genoegen hebben, behagen scheppen, bltj zijn, zich gelukkig gevoelen, vreugde

smaken, enz., ook : houden van, ljef hebben, beminnen, enz. ; Bersoeka-soekaan, pleizier maken, zich verlustigen, pleizier hebben, zich amuseeren, enz. ; Menjoekaken, iemand pleizier, genoegen, enz. bezorgen, -verheugen, -blijmaken enz. ; Kasoekaan, vreugde, blijdschap, enz., ook: dat, waarvan men houdt, enz. Soekak (Kasoekakan), een graat in de keel hebben, of krijgen. Soekar, lastig, moeilijk, zwaar, enz., ook : vujl ; Kasoekaran, moeilijkheid, moeilijke omstandigheden. Soekatjita, blijdschap, vreugde, vergenoegdheid, blij, verheugd, enz. Soekma (Sk.), geest, ziel. Soekoe, voet, poot, been, deal, onderdeel, bestanddeel, tak (van een volksstam), enz. Soekoen,debroodvrucht en-boom SOEI. (Artocarpus incisa, L. nat. fam. der Artocarpeae). Soekoer, zie : Sjoekoer. Soela, spietspaal, waarop misdadigers gespietst worden ; Menjoelaken, op zulk een paal spietsen. Soelam, borduurwerk ; Men j oelam, borduren (vergelijk : Soedji) Soelap (00k: Soenglap), op elkander gelegd, gevoerd, enz., ook goochelarij ; Menjoelap, op elkander leggen, in lagen leggen, enz., ook : goochelen. Soelasi, zie : Selasi. Soelet, Menjoelet, aansteken, in brand steken, jets doen ontbranden (ook in fig. zin). Soeling, fluit; Menjoeling, Bersoeling, ook : Bermain soeling, op de fluit spelen, -blazen. Soeloeh, fakkei, toorts, aangestoken pit om bij to lichten, ook spion, geheime verspieder, enz. ; Menjoeloeh, Men joeloehi, met een fakkei, enz. bijlichten, onder het licht van een fakkei, enz. naar jets zoeken, enz., ook : bespieden, in het geheim nagaan, bespionneeren, enz. Soeloer, spruit, rank, puntig uitloopsel van sommige planten,

enz. ; Menjoeloer, kruipen, zich kruipend voortbewegen, ranken, enz. Soeltan, sultan, vorst, alleenheerscher. Soemangat, levensgeest, ziel, bewustzijn. Soembang, onwelvoegelijk, wanstaltig, ongepast, onzedelijk, krenkend voor het gevoel, beleedigend, onwelluidend, enz., ook bloedschande ; Menjoembang, bloedschande bedrjjven. Soembang (Soembangan) (Jay.), cadeau, geschenk, bijdrage tot een feest ; Menjoembang, als deelnemer of geinviteerde een geSOE I. 243 schenk of bijdrage voor een feest enz. aanbieden. Soembing (of Sombeng), geschaard, schaardig (zijn), enz. ; Soembingan, stukje, dat van jets afgevallen, -afgebrokkeld is, enz., ook : schaarde; Bibir soembing, hazelip. Soemboe, pit (voorr licht), lampepit, kaarsepit, lout. Soemit (Pout.), snor, knevel. Soemoer, put, waterput, ook : diep gat in den grond; Ajer soemoer putwater. Soempah, eed, vloek,,vervloeking; Bersoempah en Men joempah, een eed doen, ook : vloeken, vervloeken ; Menjoempahi (ook Menjoempah), iemand een eed afnemen, beeedigen, enz., ook lets door een eed bevestigen,en iemand vloeken, -vervloeken, enz.; Menjoempahken, iemand vervloeken, jets slechts toewenschen, enz. ; Kena soempah, door een vloek getroffen (worden), vervloekt (zijn) ; Persoempahan, eedsafneming, beeediging, enz. Soempe (of Soempai), hoepel (om een ton, enz.), band, ring. (Zie: Simpai). Soempel, stop, waarmede men een gat, opening enz. dichtstopt; Menjoempel, een gat enz. stoppen ; Menjoempelken, een gat enz. met jets dichtstoppen, jets in een gat enz. stoppen, om dit dicht to maken, enz., ook (van het een of ander) : in eon gat enz. vastzitten, waardoor dit verstopt raakt; Soempelan, wat tot stop diem,

stop, enz. Soempet, nauw, eng, niet ruim. Soempit (Soempitan), een blaasroer, blaaspijp; Menjoempit, met eon blaasroer jagen, kogeltjes of pijltjes, enz. uit een blaasroer blazon; Soempit, ook : Sempit, Soempet. Soemsoem (of Soengsoem), merg. 244 SOEN. Soenan (Jay.) (Soesoehoenan), titel van den vorst van Soerakarta, nasal van hot koninkrijk der Nederlanden. Soenat, besnijdenis; Menjoenatken, besnijden. Soendal (of Soendel), ontuchtige vrouw, boeleerster, hoer, publieke vrouw; Bersoendel (ook : Menjoendel), hoereeren, hot bedrijf van hoer uitoefenen, zich aan ontucht overgeven (van eon vrouw); Menjoendel, zich met hoeren afgeven, enz. (van eon man); Soendel malem, zie onder: Sedap. Soengai (ook : Kali), rivier; Anak soengai, riviertje, book : Pergi kasoengai, naar de rivier gaan, fatsoenlijke uitdrukking voor: zijn gevoeg doen. Soengar, kwasterig, fatterig. Soengging, versiering met schilderwerk, geschilderde figuren,enz. Menjoengging, lets versieren met allerlei schilderwerk, jets beschilderen, enz. Soengkit, zie : Soengkit. Soenggoeh, waarachtig, wezenlijk, werkelijk, in ernst, inderdaad, juist, in waarheid, zeker, zekerlijk, enz. ; Sasoenggoehnja, werkelijk, in waarheid, enz.; Soenggoehpon, wet is waar, ofschoon, hoewel; Bersoenggoeh-soenggoeh, zijn uiterste best doen, ook : jets met ernst doen, ernstig opvatten, enz. ; Men j oenggoeh, zijn uiterste best doen ; Menjoenggoehi, zijn uiterste best voor jets doen, zich er geheel aan wijden, jets in alien ernst opvatten, -aanpakken, enz. Soengkit (of Songkit), borduurwerk ; Men j oengkit, borduren. Soengoet, voelhoren, knevel (van dieren), ook : norsch, stuursch ; Bersoengoet, eon zuur gezicht

zetten, mokken, morren. SOER. Soengsang tegen hot beloop in, hot onderste boven, omgekeerd, enz. ; Menjoengsang, hot onderst boven hangen, loopen, enz., op de handen loopen. Soengsoem, zie : Soemsoem. Soenji, eenzaam, stil, ledig, woest, onbewoond, verlaten, weinig be. zocht ; Tempat soon ji, eenzame, verlaten plaats; Bersoenji, zich afzonderen, enz. Soenting, versiersel achter hot oor of in hot haar op hot achterhoofd (bijv. eon aan een pen gestoken bloom, enz.) ; Bersoentmg, zulk een versiersel dragon. Soepaja, opdat, ten einde, om. Soerabl (of Serabi), eon snort van groote poffertjes van rijstemeel. Soerah (Ar.), hoofdstuk uit de Koran. Soerat, hoofdhaar, tang, losgedragen hoofdhaar(alleen vanvorsten), manen (van eon leeuw, enz.). Soerak, gejuich, jubelkreet, krijgsgeschreeuw, enz. ; Bersoerak of Menjoerak, juichen, jubelen. Soeralaja (Jay.), hot godenverblijf, de hemel. Soeram (of Soerem), verduisterd, duister, donkey, zonder glans, somber. Soerat, geschrift, brief, zendbrief, book, enz. Soerat kiriman, zendbrief; Soerat pas, pas, verlofpas, reispas, enz. ; Soerat perd land jian, schriftelijke overeenkomst, contract; Soerat tanda tangan, schriftelijk bewijs, kwitantie; Soerat wasiat, testament; Soerat gads, pandbriefje; Soerat konde, hoofdgeldbiljet (van Chineezen); Menjoerat, schrijven : Mengarang soerat, eon geschrift opstellen: Menoells soerat, eon brief schrijven; Pen j oerat, schrij ver ; Pasoeratan, brievenpost,brievenbesteller,overbrenger van brieven, enz. Soerau (ook: Langgar), kleine bidBOER kapel, bedehuis, dikwijls dienende ook tot school. Soeri (Jay.), manen (van een paard, enz.). Soeroeh, boodschap, last, bevel; Menjoeroeh, gelasten, bevelen,

laten doen, ook iemand ergens hears zenden, met een boodschap belasten, enz. Soeroep, hat ondergaan van zon of maan, enz. Soeroet, afloopen, ebben(van water) zakken, verminderen, achteruitgaan, eb. Soesah, moeilijk, lastig, zwaar, moeite, last, zorg, verdriet, enz.; Menjoesahken, moeite, last bezorgen, iemand verdrietig stemmen, hat iemand moeilijk makers, bemoeilijken; Kasoesahan, moeite, zorg, last, verdriet, moeilijkheid, in zorg enz. zitten, enz. Soesoe (ook : Tete), borst (van een vrouw), boezem, main, uier, ook melk; Ajer soesoe, melk; Anak soesoe of -soeson, zuigeling, zoogend kind, ook : zoogkind; Baboe soesoe of Baboe tats, min, zoogster; Menjoesoe, zuigen, aan de borst zitten; Menjoesoet, zoogen, de borst geven. Soesoek, zie : Toesoek. Soesoek, fuik, vischfuik; Menjoesoek, met een fuik visschen. Soesoet, Menjoesoet, achterna gaan, achterna loopen, achtervolgen, enz. (om in to halen) ; Kasoesoel, ingehaald. Soesoen, stapel van op elkander geplaatste voorwerpen; Bersoesoen, op elkander gestapeld zijn of liggen; &jars joesoen, opstapelen, enz. Soesoep, Menoesoep of Menjoesoep, ergens onder of doorheen kruipen; Menjoesoepken, jets ergens onder steken of schuiven (om hat to verbergen). Soesoer (Jay.), tabakspruim. Soesoer, rand, zoom (van een trust, ` OEW. 245 bijv.); Soesoer pantai,~ kuststreek, kust, strook; Menjoesoer, tangs jets gaan, ears kust volgen, enz. Soesoet, vermindering, afneming; Menjoesoet, verminderen, afnemen, sunken, minder worden. Soetan, zie : Soeltan. Soetra, zijde, zijden stof; Oelat soetera, zijdeworm. Soetji, zuiver, rein, heilig, schoon, niet vuil, gezuiverd, gereinigd,

oprech t (van gemoed), enz. ; Bersoetji, rein zijn; Menjoetjiken, reinigen, heiligen, zuiveren ; Persoetjian, zuivering, heiliging; Kasoetjian, reinheid, heiligheid, enz. Zie ook : Tjoetji. Soewak, uitgeslagen stuk (uit jets), inham, baai, bocht, enz. Soewal, vraag, vraagstuk ; Bersoewal, vragen, vragen doen, vraagstukken opgeven. Soewam, lauw, lauw-warm. Soewami, echtgenoot, man, gemaal ; Bersoewamiken, tot echtgenoot, tot man hebben ; Mempersoewamiken, uithuwen (van eon meisje), aan een meisje iemand tot man geven. Soewang, gemakkelijk, licht, zonder moeite. Soewap, hap, beta, mondvol; Menjoewap, met de hand eten, telkens een hap eten met de hand in den mond brengen, enz.; Menjoewapken, eon kind enz. laten eten door hat telkens eon hap eten met de hand in den mond to stoppers, enz., voeren (met de hand), enz. Soewara, stem, toon, geluid; Bersoewara, geluid geven, spreken. enz. ; Men joewarai, iemand aanspreken, toespreken, -toeroepen. Soewasa, spinsbek. Soewatoe (ook : Satoe) een ; Sasoewatoe, hot (de) eon of ander; Barang soewatoe, eenig 246 SoEW. ding, onverschillig welk, eon van alien ; Bersoewatoe, alleen zijn, ook : hot eons zijn met eon ander; Mempersoewatoeken, tot eon maken, bijeenbrengen, vereenigen, enz. Soewir, gescheurd, afgescheurd, gespleten, en z. Soewita, Bersoewita, dienen, de bevelen (van eon vorst, enz.) opvolgen, enz. Soewoeng, ledig, onbezet, onbewoond, verlaten, eenzaam, zie Soon j i. Soga, rondo of roodbruine verf stof verkregen van den bast van eon plant; Kain soga, kleedjes daarmede geverfd. Sogok, Men jogok, met eon lang voorwerp steken, -peuteren,

enz., ook : iemand aanzetten, ophitsen, enz., iemand in hetgeheim waarschuwen, iemand in hot geheim jets geven, om hem to winnen, iemand door geschenken enz. omkoopen. Sohor (Kesohor), geroemd, beroemd, befaamd, bekend, vermaard, berucht. Sokong, schoor, stut, steun, jets dat tegen jets aan gezet wordt om dit to steunen, voor omvervallen to behoeden; Menjokong, stutten, steunen, schoren. Solaiman, Salomo. Soldadoe, soldaat, zie : Serdadoe, Soldadoe laoet, marjnier. Solor, sloot, slootje, (00k: Soeloer, Soeloeran), boekje, stroompje. Sombong, verwaand, opgeblazen, fatterig. Sompek, aan den rand beschadigd, gescheard, enz. Sompelak (Bat.), afgebroken, afgebrokkeld, afgescheurd (van eon stuk uit jets) enz. Sompoh, Menjompoh, jets (bijv. eon kind, enz.) schrijlings dragon, ook jets op de handen dragon, met de handen ophouden, enz. Soso. Sondol, Menjondol, met den kop, met neergebogen kop stooten (van buffels, enz.). Songket, borduurwerk; Menjongket, borduren, met goud bestikken, doorweven, enz. Songkok (Jay.). eon snort van hoed zonder bol met eon klep, zooals de Javanen veel dragon. Songsong (Jay.) (of Patijoeng), zonnesch erm, staatsie of ambtszonnescherm der ml. ambtenaren op Java. Songsong, tegen jets in; Men j ongsong, tegen jets ingaan, jets tegemoet gaan, enz. Sontak, gescheurd ; Sontak gerowak, met vole on groote scheuren (van linnen, enz.). Sop, soep. Sopan, gemanierd, bescheiden, beleefd, beschaafd, ingetogen, enz. Sore, achternamiddag, vooravond, avond. Sorga (ook : Swarga of Soewarga) (Sk.), hemel, verblijf der gelukzaligen. Sorok, Menjorok, jets ergens

onder schuiven of stooten, enz., .ook iemand (eon ambtenaar, enz.) omkoopen door jn hot gehejm hot eon of ander geschenk onder zijne papieren, enz. to schujven. Sorong, duw, ook : geschenk, enz. dat gegeven wordt, om iemand om to koopen ; Men jorong, duwen, voortduwen, voortschujven, toeschuiven, enz., ook : voorstelle1n voorstellen doen, en omkoopen, door den omgekochte jets jn de hand to duwen ; Kareta sorong, krujwagen; Kena sorong, omgekocht zijn; Sorongan, omkoopsom, enz. Soso, Men joso, de rust wit stampen, ---wjt maken door stampen en verwuderjng van hot dunne vliesje dat om do korrels zit. Sosok, fuik zonder bodem, in den vorm van eon stole om visch to solo. vangen in ondiep water; Menjosok, met zulk een fuik vischvangen. Sosol (of Sosor), Menjosol of Menjosor, met vooruitgestoken hats fangs den grond near jets toeschuiven om to bijten (zooals ganzen enz. doen). Sowangan, windharp in den vorm Ta' (verkoaring van Tiada), niet, -- ook uit to drukken door ons voorvoegsel on-; Ta'oesah, hot behoeft niet, hot is onnoodig ; Ta'dapat tiada, hot moot volstrekt. Taala (Allah taala) (Ar.), de Allerhoogste, de verheven God. Tabaos (Sap. of Har.), met trommelslag (op de Tifa) bekend maken, -doen bekend maken, --verkondigen, ---omroepen- fiabiat, karakter, natuurlijke geaardheid, inborst. Tabib, geneeskundige, dokter ; Ilmoe tabib, geneeskunde. Tabik (of Tabe), groet, heilgroet, heilwensch, gegroet, woes gegroet. Tabir, voorhang, gordijn, : ook droomuitlegging ; Mentabirken, verklaring geven van een droom, seen droom uitleggen. Taboeh.h korte, van eon veerkrachtigen knop voorziene stok, waarmede op de trom of andere slaginstrumenten geslagen wordt ; Menaboeh, met zulk een stok op eon instrument slaan, -een

instrument bespelen ; Taboehtaboehan,allerlei slaginstrumenten. Taboeng (verg.: Boemboeng), koker van bamboo oln or jets in to bewaren, bamboezen spaarpot ; Taboengan, wet in zulk een koTAGI. 247 van een bong aan vliegers bevestigd, ook een vlieger van zulk een geluidgevend instrument voorzien. Sowek (of Soewek), gescheurd ; Menjowek,scheuren(bijv. papier, lijnwaad, enz.); Menjowek-njowek, in flarden scheuren, enz. Swarga, zie : Sorga. ker bewaard wordt, spaargeld, enz. Taboer, zaaisel, wet gezaaid is, oplegsel van edelgesteente; Menaboer, zaaien, strooien; Menaboeri, jets bezaaien, --bestrooien, dicht met jets beleggen, enz. ; Penaboer, zaaien, ook schroot, hagel, (ook : Penamboer), Pendok di taboeri intan eon scheede (van een Keris, enz.), bezaaid met diamanten. Tachta(Ar.),troon,vorsteltjke zetel; Bertachta, gezeteld zijn, op eon troop zitten, enz. Tadah, Menadah en Menadahi, jets opvangen ; Menadahken, jets met, op, in jets opvangen, ---hot eon of ander onder jets plaatsen of houden, om hot op to vangen. Tadbir (Ar.), regeling, leiding, bestuur ; Mentadbirken, leiden, besturen, enz. Tadi, zooeven, pas, zoo pas, kort geleden, daareven, nog niet fang geleden, enz. Tadjam (of Tadjem), scherp, puntig, scherpheid, suede, scherpe kant; Menadjemken, scherpen, scherp maken, wetten, slijpen. Tadji, spoor, kunstspoor (voor eon vechthaan), lancet, vlijm. Tafeir (Ar.), verklaring (van den Koran). Tagih, groote trek, lust in jets, verlangen near jets, (hebben), T. 248 TAGI. -ook waning, vordering, enz. ; Katagihan, zeer stark naar jets verlangen, zeer belust zijn op lets, enz. ; Menagih, lemand manors,

jets vorderen, -invorderen. Tagil (of Tegil), natuurlijke spoor van ears haan. Tahak, boar, oprisping; Bertahak, boeren, een boar laten. Tahan, uithouden, verdragen, verduren, tegenhouden, duurzaam zijn, volharden, enz. ; Bertahan, verduren, verdragen, uithouden, enz. ; Menahan, tegenhouden, beletten, verhinderen, beperken, beteugelen ; Menahani, jets verduren, --verdragen, --uithouden, tegenhouden, -beletten, enz. ; Menahanken, jets tegen jets aanhouden, jets als middel gebruiken, om jets tegen to houden, enz. Tahang, ravijn, bergkloof, ook vat, kuip, ton. Tahi, stront, drek, vuil, uitwerpsel, afscheidsel, poop, enz.; Tahi mate, hat vujl der oogen ; Tahi koeping of Tahi telinga, oorsmeer ; Tahi lalat of ---laler, sproet, moedervlek; Tahi besi, ijzerroest; Tahi geregadji, zaagsel ; Tahi minjak, bezinksel, drab van olio, ook de stof, die overblijft na hat person der olio uit de boonen, enz. ; Tahi ajam, kippendrek;Tahi angin,Cassytha filjformjs, L. nat. fam. der Laurinae, een aan plantenslijm rijke plant, die in de inlandsche geneeskundo veal tegen buikaandoeningen gebruikt wordt, ook ijdel geklap, onzin; Menahi, roesten, verroesten. Tahil, als gowicht voor edele metalon wegende 0.054 K.G. en onderverdeeld als volgt : 1 Tahil -- 2 Real, --- 1 Real = 4 Soekoe, -- 1 Soekoe = 2 Tall, en t Tall - 3 Oewang; - als gewicht voor opium wegende 0.0386 K.G. en TAKR. onderverdeeld als volgt : 1 Tahil -- '/ 16 Kati = 111 s o Pikoel =10 Tji - 1 Tji = 10 Timbang, Mata of Hoen. Tahi,, zuiver, rein, onbesmet; Mentahirken, reinigen, zuiveren. Tahoe (of Taoe), waters, kennen, met jets bekend zijn, verstand van jets hebben, vorstaan, in lets bedreven zijn, van jets bewust zijn, kunnen, gewoon zijn, enz. ; Tiada tahoe, niet weten, enz.

ook: niet gewoon ; Mengatahoei lets waters, met jets bekend zijn, kennis van jets hebben of dragon, enz. ; Mengatahoeken of Members tahoe, kennis geven, jets laten zien, enz. ; Katahoean, bekend zijn, bekend raken, gesnapt worden, gezien worden, enz. ; Pengatahoean, bekendheid met, kennis, wetenschap. Tahoe, eon snort, van Chin, meelgerecht, dat in platte koeken verkocht wordt on in vole Chineesche schotels wordt gebruikt. Tahoen (of Taoon), jaar; Tahoen bahroe,nieuwjaar; Hari tahoen, verjaardag; Bertahoen, verjaren, eon jaar duren ; Bertahoen-tahoen of Bertahoenan, jaren duren, jarenlang, jaren achtereen ; Menahoen, organs een jaar lang overbltjven, verblijven, enz. ; Sabers tahoen, elk jaar,jaarlijks. Takaboer, ingebeeld, verwaand, verbeelding, verwaandheid. Takdir (Ar.), beschikking voorbeschikking, raadsbesluit ; Takdir Allah, Gods raadsbeslujt, -beschikking; Mentakdirken, vooruit bepalen, voorbeschikken. Takoet, vrees, angst, bevreesd, beangst, bloo, laf, bang, bang zijn, enz. ; MOnakoeti, bevreesd, bang, enz. zijn voor jets, ook r vreeswekkend, om er bang voor to zijn, enz. ; Menakoetken, bangmaken, vrees aanjagen, enz. Takrim (Ar.), eerbetoon, vereering. TAKE. Taksir, Menaksir, taxeeren, schatten, den prijs, de waarde, enz. van jets bepalen, enz. ; Taksir, Taksiran, schatting, waardebepaling, taxatie. Takwim (Ar.), almanak, dagwijzer. Talak (Ar.), de wijze van echtscheiding, waarbij de man zijne vrouw eenvoudig een ontslagbriefje als zoodanig geeft en haar wegstuurt, wat driemalen mag gebeuren, zoodat hij haar tweemalen terug kan nemen, zonder dat de gescheiden vrouw eerst met een ander getrouwd moot zijn geweest, zooals na de derde wegzending bij eventueele hereeniging hot geval is.

Talam, presenteerblad. Talang, dakgoot. Talar, openhartig, ronduit, onbewimpeld, enz. Talon (Jay.), kwartje, 25 centstuk. Tali, touw, lijn, koord, zeal, reap, band, strong, draad, enz. ; Tall doek, touw van de harige vezels van den arenpalm ; Tall api, vuurtouw, lout voor hot aansteken van sigaren ; Tali sipatan, timmermanslijn; Menaliken, een touw orn jets slaan, jets met een touw vastbinden, enz. Talkin(Ar.), hot onderricht der dooden; Membatja talkin, eon overledene, nadat hij in hot graf is neergelaten, voorzeggen wat hij to antwoorden heeft wanneer de doodsengelen Moengkar en Na kir hem komen ondervragen. Taloe, begin, aanvang, praeludium. Taloek (Ar.), onderworpen, onderhoorig, of hankelijk ; Menaloekken, onderworpen, ten onder brengen, of hankelijk maken, enz. Tamat (Ar.), geeindigd, einde (van eon geschrift), ook : volleerd, eon cursus geheel doorloopen hebben; Menamatken, eon geschrift beeindigen, eon slot daaraan maken, TAME. 249 ook : eon feast geven tar eere van hot verlaten der school (van eon kind). Tambah, bjjvoebsel, wat bij jets komt, tooname, vermeerdering; Bertambah, aangroeien, toene-men, vermeerderen, ook : zooveel to meet, enz. ; Menambahi, jets vermeerderen met jets; Menambahken, jets aan jets toovoegen, om hot to vergrooten, to vermeerderen, enz.; Tambahan, toevoegsel, bijvoegsel, wat bij jets gevoegd moot worden, enz. Tambak (Jav.), dijk, bedijking, dam, ingedijkte vischvijver, beschoeiing van een rivieroever, dok, enz.; Menambak, bedijken, indijken, opdammen, beschoeien, enz. Tambal (of Tambel), lap, stuk, dat in eenig kleedingstuk, enz. genet is; Menambal, in eon kleed enz. eon lap of stuk zetten, eon gescheurd of beschadigd

kleed, enz. lappen; Tambalan, gelapt, met lappen, enz., ook hott gelapte deel, lapwerk. Tambang, touw; Menambang, touwslaan, touwdraaien ; Menambangi, vastbinden, aan eon touw vastleggen. Tambang, mijn ; Menambang, eon mijn graven, mijnwerk doen; Anak tambang, mijnworker ; Kapala tambang, hoofd eener mijn, mijnopzichter, enz. Tambang, yacht, passagegeld voor hot overvaren, overbrengen, enz. ; Menambang, overvaren tegen betaling, enz. ; Menambangken, jets of jemand tegen betaling overzetten, overbrengen, overvaren, enz.; Perahoe penambang of -tambangan, schuit, waarin men wordt overgebracht, enz. ; Oewang tambangan, yacht, overvaargeld, enz.; Tambangan, wat tot vervoer van passagiers dient ; Kareta tambangan, 250 TAME. huurrijtuig, dat geen passagiers heeft, dus hog vrij is. Tambar, (van gepelde rijst) gekleurd, niet wit. Tambat, Menambat, aan jets vastbinden, - vastleggen, jets verbinden; Pertambatan, verband Tambera, een lekkere zoetwatervisch. Tambi, jongere broeder; titel of benaming waarmede men Klingaleezen aanspreekt. Tamboel, toespijs bij de thee, enz., ook : goochelarij, hekserij, enz. ; Menamboel, goochelen, tooveren, enz. Tamboen, vet, goed in 't vleesch, dik, ook : stapel, hoop, mijt, enz. (ook : Tamboenan) ; Menamboen, opstapelen, ophoopen, ook vetmesten ; Bertamboen, opgestapeld (zijn), in hoopen (zijn) ; Penamboenan, opstapehng, enz. Tamboeng, brutaal, vermetel, onbeschoft, baidadig, enz. ; Menamboeng, brutaal, onbeschoft zijn, balddadigheden plegen, enz. Tamboer, tamboer, trommelsiager, ook : trom. Tamboel, onder asch geroosterd, ook onder den grond gepoft, om

rijp to worden ; Menamboesken, jets onder asch roosteren, gaarbakken, enz., vruchten onder den grond laten rijpen, enz. TPameng, schild (ook in fig. zin). Tam'lik (Ar.), wat aan iemand in ejgendom (all zijn voile eigendom) wordt overgedragen, zoowel bij schenking all bij koop, erfenis, enz. ; Tamalloek, hetgeen op die wijze in eigendom wordt ontvangen of genomen ; Menamlikkan, iemand jets in vollen eigendom afstaan, schenken, enz. Tamoe (of Tetamoe), gast, visite, bezoek, ertamoe, een visite maken, op bezoek gash, enz., ook visite hebben. Zie : Djamoe. TANA. Tampa, opvatting, beschouwing; Salah tamps, verkeerde opvatting; Menampa, opvatten, beschouwen, meenen, enz. Tampah (Jay.), wan, rond, plat vlechtwerk met lagen rand, dienende om to wannen, enz. Tampak, zichtbaar, zichtbaar zijn, gezien kunnen worden, enz. ; Menampak, kunnen zien, zien ; Menampakken, laten zien, laten blijken, toonen, vertoonen, enz. Tampal, lap, waarmede jets bedekt wordt, pleister; Menampal, lappen, oplappen, verstellen, eeii pleister op jets zetten, enz. Vergel.: Tambal. Tampah, welgemaakt, schoon van gestalte, ook : zich goed voordoen, een flunk voorkomen hebben, enz. Tampar (ook : Tamper), klap, slag met de vlakke hand, oorveeg, mep ; Menampari, iemand klappen geven; Bertampar tangan, jets bij handslag beloven, enz. Tampers, glad afgekapt, gelijk gekapt, effen gekapt, enz. ; Menampas, de oneffenheden van jets (bijv. een levende haag) weg snijden, weg kappen, gelijk kappen, enz. Tampeg (of Tampek), de mazelen; Sakit tampeg, de mazelen hebben. Tamps, wan, rijstwan; Menampi, wannen, rijstwannen, enz. Tampik, weigering, om jets aan to nemen, enz. ; Menampik, weigeren, verwerpen, van de hand wijzen, wraken, versmaden, niet

willen aannemen, enz. Tampin, klaar gemaakt, ineen gedraaid all een peperhuisje, peperhuis; Sirih satampin, een klaargemaakte Sirih-pruim. Tamsil(Ar.),vergelijking, gelijkenis, parabel, allegorische voorstelling, enz ; Menamsilken, vergelijken. Tanah, aarde, aardbodem, bodem, grond, land, landstreek, landeTANA. rijen, enz.; Tanah hidoep, bebouwde grond; Tanah m,ati, onbebouwde, verlaten grond; Tanah m ngandjoer, landtong, uitstekende punt in zee, schiereiland ; Tanah hat, klei ; Tanah lempoeng, barn; Tanah paair, zandgrond; Tanah tinggi, hooggelegen grond, -streak; Tanah rendah, laaggelegen grond, s Creek ; Tanah goepermen, gouvernements grond, landsdomein; Tanah merdika, particuliere grond, grond van particuliere bezitters, enz. Tanak, Menanak, rijst koken, koken ; Djoeroe tanak, kok. Tanam (of Tanem), Menanam, planten, in den grond zetten, pooten, ook : in of onder den grond begraven, leggen, plaatsen, enz.; Tanaman, plantsoen, wet geplant, begraven, enz. wordt, aanplant, enz.;Tanam-tanaman, allerlei planten. Tanda, mark, teeken, merkteeken, kenteeken, voorteeken, bewijs, enz. ; Tanda tangan (ook : Tapak tangan), handteekening, ook : schriftelijk bewijs, kwitantie, enz. ; Tanda mats, souvenir, aandenken, geschenk tot aandenken ; Bertanda, van een teeken voorzien zijn, geteekend zijn, eon teeken hebben, enz. ; Menandal, van eon teeken voorzien, merken, een hen dteekening onder jets plaatsen, enz. ; Menandaken, jets als voorteeken beschouwen; Pertanda, beul. Tandak, inlandsche daps, ook dansmeid; Menandak, (op zijn inlandsch) dansen. Tandan (ook : Toendoen), eon tros van vruchten (bijv. pisang). Tandang, bezoek zonder bepaald doel; Bertandang of Menan-

dang, op bezoek gaan, bezoeken afleggen, zonder bepaald doel, zich begeven near hat tooneel TANG. 251 van een strijd, enz. Tandil, onderofficier aan boord, met eon rang onder dien van ears Serang, (sergeant). Tending, vergelijking, wet tar vergelijking mast jets anders of tegenover jets anders gesteld of geplaatst wordt ; Bertanding, zich tegenover jets stellen (om to vergelijken), eon weerga hebben ; Menanding on Menandingken, voorwerpen met elkander vergelijken, tegenover elkander stellen, enz. Tandjak, opwaarts, omhooggaand, steigend; Tandjakan,steilte,aanhoogte, steil opgaande wag, enz. Tandjoe, muurlamp, ring aan eon muur, enz, waarin eon lamp] e hangt. Tandjoel, lasso, werpstrik; Menand j oel, met eon lasso werpen ; Menand j oeli, lasseeren, met eon werpstrik vangen. Tend joeng, uitstekende landpunt in zee, hook, kaap, landtong, ook de naam van eon hoogen boom (Mimusops elengi, L. net. faro, der Sapotaceae) met kleine welriekende bloemen, die veal gebruiktworden; Menandjoeng, een kaap omvaren. Tandoe, draagstoel,draagpalankijn, enz. ; Bertandoe, in eon draagstoel zitten, reizen, enz. Tandoek, hoorn ; Bertandoek, gehoornd (zijn), hoorns dragon, -hebben; Menandoek, met de hoorns stooten, jets op de hoorns nemen, enz. Tandoer (Jay.), Menandoer, planten, (inzonderheid van rijst). Tangan, hand, arm, moues, enz. ; Tangan kanan, rechterhand, rechterarm ; Tangan kin, linkerhand, linkerarm ; Tangan badjoe, moues van eon badjoe; Tangan kemoedi, h ~lnstok aan een roar; Iboe tang , de duim ; Daridji tangan, de vingers; 252 TANG. Tapak tangan, de palm van de hand (zie ook : Tanda) ; Mata tangan, hot handgewricht : Ta-

ngan pand jang, lange vingers hebben, diefachtig (zijn) ; Menangani, jets met de handen aanvatten, de hand aan jets slaan, met de hand behandelen, enz. Tangas, warm bad, dampbad, stoombad; Menangas,een warm-, damp- of stoombad nemen of geven, aan warmte of hitte blootstellen, stoven, broeien, enz. Tangga, ladder, trap, trede (van eon rijtuig) ; Roemah tangga, huffs en trap, d. i. hot geheele huffs, met al wat daartoe behoort, huishouding ; Beroemah-tangga, eon huishouden hebben, als gehuwd persoon ergens gevestigd zijn; Anak tangga, sport, trod e ; Tatangga of Tetangga, buur, bureii ; Toeroen-tangga, (van eon aantal kinderen bijv. die naast elkander geplaatst worden) eon geregelde of regelmatige afdalende of opgaande rij vormend, regelmatig in hoogte verschillen als de treden van eon trap. Tanggal, los, losgaan, loskomen, uitvallen (van eon tand bijv.), weder to voorschjjn komen (van de maan), datum (00k: Tanggal boelan); Menanggalken, dateeren, eon datum op jets plaatsen. Tanggala, ploeg. (Zie : Loekoe). Tanggam; zwaluwstaart (eon houtverbinding); Menanggam, met zwaluwstaarten aan elkander hechten, verbinden. Tanggang, geveld, horizontaal, vooruitstekend ; Menanggang, vellen, geveld houden. Zie ook Sagang. Tanggoeh, uitstel; Bertanggoeh, met jets wachten, dralen, jets uitstellen; Menanggoehken of Mempertanggoehken, jets ultTANG. stellen, tot later verdagen, verschuiven, enz. Tanggoeng (Jay. Bat.), onvoldoende, niet genoeg,ontoereikend, ten halve, enz. Tanggoeng, borg, borgstelling, borgschap, enz. ; Menanggoeng, voor jets instaan, borg staan, zich borg stellen,verantwoordelijk zijn, jets op zich nemen, dragon, yendragon, ondergaan, l jden, dulden,

enz.; Menanggoengken,iemand jets opdragen, --met jets belasten, --voor jets verantwoordelijk stellen, enz.; Tanggoengan, verantwoordelijkheid, verplichting, enz., ook dat, waarvoor men verantwoordelijk is, en wat als borgstelling, zekerheid, enz. gegeven wordt ; Penanggoeng, borg, die zich als borg stelt, -wat als zekerheid dient, ook: gijzelaar,enz. Tanggok, bolvormige, a jour gevlochten mand, of zeef zonder deksel, dienende als vergiettest, en dikwijls ook gebruikt om visch to vangen ; Menanggok, visch met zulk eon mand of zeef vangen. Tangis, geween, gehuil; Menangis, huilen, weenen, tranen storten; Menangisi, iemand beweenen; Menangisken, iemand doen huilen, enz., ook : over jets of iemand weenen ; Tangisan, geween, gehuil, gejammer. Tangkai, (of Tangke), steel, stengel, handvat ; Tangkai kmbang, bloemsteel. Tangkai, talisman, behoedmiddel,, amulet, enz. (ook : Penangkal) Menangkal, eon onheil, enz. door eon talisman afweren, krachteloos maken. Tangkap, Menangkap of Menangkep, vatten, grijpen, pakken, oppakken, vangen, gevangen nemen, enz. Tangkar, borst, borstbeen (van eon kalf, bijv.). TANG. Tangkas, snel, vlug, kwik (in beweging of gang). Tangkis, afweririg, parade, pareering; Menangkis, pareeren, afweren, afslaan, of wenden ; Menangkisken, eon slag enz. met jets pareeren, afslaan, of wenden; Bertangkis-tangkisan, elkanders slagen enz. over en wader pareeren, schermen. Tangkoel, totebel, groot kruisnet; Menangkoel, met een totebel visschen. Tangkoep (of Tangkeb), tegen of op elkander sluitend ; Menangkoep of Bertangkoep, tegen of op elkander sluiten; Menangkoepken, tegen of op elkander doen sluiten.

Tanglong (ook : Loleng), Chin, papieren lantaren. Tangsi (00k: Roemah tangsi), kazerne, barak. Tarsi, (Jay.), landbouw, landbouwbedrijf uitoefenen Orang tarsi, landbouwer; Pakerdjaan tans, landbouw, landbouwbedrijf. Tan ja, vraag ; Bertan ja, eon vraag doen, navraag doen; Menanja, vragen, naar jets vragen, informeeren, informatics inwinnen ; Menanjaf, iemand naar jets vragen; Menanjaken, iemand ondervragen, verhooren, enz., omtrent hot eon of ander bij iemand informeeren, iemand omtrent jets vragen doen, enz. Tanger, oven, bakoven. Tantera (of Tantara), lager; Bales tantera, lager, legerscharen ; Pertanteraaan, legerplaats, kampement, tramp. Tapes (Sk.), boetedoening, boats, afzondering, kluizenaar, asceet; Brtapa, in afzondering levers, boete doen, eon ascetisch levers leiden; Pertapa, kluizenaar, .asceet, boetedoener; Pertapaan, kluis, woning van eon kluizenaar, ook boete, boetedoening. TARO. 253 Tapak, handpalm, voetzool, ook indruksel daarvan of van de pooten van dieren, voetspoor, mark, enz. ; Tapak tangan, handteekening, ook : de palm van de hand. Tapelak, tafellaken, tafelkleed. Tapi (of Tape), eon snoeperij van gegiste rijst. Tapih (Jay.), hot lange beenkleed der vrouwen ; Bertapih, zulk ears kleed aanhebben. Tapir, zeef, teems; Menapis, zeven, doorzijgen, filtreeren; Tapisan, filter, west tot hot doorzijgen gebezigd wordt, -ook: hat gefiltreerde. Tapoek, kroontje boven of op sommige vruchten (zooals de Manggis). Tares, effen, gelijk, plat, weinig hellend, bijna vlak (van eon desk, bijv.). Tapak, onthouding, dieet ; Bertarak, zich van jets onthouden, zich menageeren, dieet houdon. Tarang (Petarangan), nest voor eon broedsehe of leggende kip.

Tareak, Bertareak, schreeuwen, gillen, hard roepen. Tan, Menari, dansen. Tarich (Ar.), jaartelling, tijdrekening, enz.; Tarich mesehi, de Christelijke jaartelling. Tank, Menarik, trekken, naar zich toe trekken, naar zich toe halen, aanhalen, ook : innen, invorderen, enz. ; Menarik boenga, renters trekken. Tarima, zie : Terima. Taring, oogtand, hoektand. Taroeb (of Taroep), uitbouwsel aan eon huffs of Pendapa, afdak, ook afzonderlijk gebouwtje van licht materiaal met eon plat desk tot tijdelijk gebruik. Taroem (of Tom) (Jay.), de indigo. plant (Indigofera tinctoria, L. nest. fam. der Papilionaceae), die de bekende indigo of Nila van den handel geeft. 254 TARO. Tarok, Menaroh, leggen, neerleggen, plaatsen, zetten, opzetten, inzetten, deponeeren, stellen, enz.; Bertaroh of Bertarohan, met iemand tegen een inzet wedden ; Petaroh of Tarohan, pand, inleg, inzet, bedrag der weddenschap. Tartib, orde, regel, regelmaat. Tasbih (Ar.), rozekrans, bidsnoer. Tasik, moor, binnenzee, groote plas water. Tatah, beitel ; Menatah, beitelen, met een beitel bewerken, ook inzetten van edelgesteenten in goud, enz. Tatal, spaander ; Tatal kelam, houtkrul. Tatang (Menatang), jets in de holte der hand, of in de tegen elkander aan gehouden handen dragon, opvangen, enz. Tating, Menating, zie : Tatang. Tatkala, toen, ten tijde, tijdens, wanneer. Tatoe (Jay.), wond, (zie : Loeka). Tauge (Chin.), ontkiemde Katjang idjo,(zaadjes van Phaseolus radiatus L. nat. fam. der Papilionaceae), die veel als groente gebruikt worden (ook Ketjambah genaamd). Tauke (Chin.), hoofd, chef, bass. Taulan, vriend, makker, kame-

raad, mast, gezel, bondgenoot. Tawa (Tertawa of Tetawa), lachen ; MenawaI, om jets lachen, iemand uitlachen; Menawaken, doen lachen, aan bet lachen brengen, enz., ook : uitlachen, enz. Tawakoel, op God vertrouwen. Tawon, krijgsgevangene, buit; Menawan, gevangen nemen, buit maken. Tawar, flauw, laf, (van smaak), sniakeloos, niet hartig, krachteloos, enz.; Menawar, krachteloos maken (van vergift, enz.); Menawari, door bet een of U TEB 0. ander flauw, smakeloos, krachteloos maken, betooveren, enz. r Menawarken, iemand ontmoedigen ; Penawar, geneesmiddel, tegengif. Tawar, bod; Menawar, eon bod doen, bieden, dingen, afdingen Menawari, to koop aanbieden, Menawarken, lets to koop aanbieden ; Penawaran of Tawaran, bod, ook aanbod, aanbieding, enz. Tawas, alum. Tawon, bij (insect); Tawon, madoe, de honigbij ; Tawon endas of Tawon gong, eon groote, gevaarlijke snort wesp; Tawon kelantjeng, eon klejne wesp, die vrij goede was levert. Tebah, slag met jets langs of plats; Menebah, met eon stok, enz. plat op jets slaan, beuken, dorschen. Teba1 (of Tebe1), dik (van platte voorwerpen, als een plank, enz.), dicht, dicht opeen, dicht bijeen (van onkruid bijv.), talrijk (van eon menigte), ook hardvochtig, onbeschaamd; Moeka tebel, eon onbeschaamd gelaat, eeri schaamteloos mensch, enz. Tebang, Menbang, omkappen, vellen, neerhouwen (van boomen, enz.) ; Tebangan, wat gekapt op den grond ligt. Tebas, Menebas, wegkappen van klein bout, struikgewas, enz., ook tegen een overeongokomen. loon eenig work aannemen, enz. Tebeng, sc;hut, scherm, schild, wat

daartoe diem of als zoodanig beschouwd wordt; Bertebeng, achter eon scherm enz. zitten, schuilen; Menebengken, iemand tot scherm enz. dienen, beschermen, beschutten, enz. Tebing, bongo kant van jets, talud, never, enz. Teboe, suikerriet; Penggilingan teboe, suikerrietmolen, suikeru TEBO. fabriek ; Goela taboo, suiker uit suikerriet bereid ; Ajar teboe, suikernetsap; Kebon teboe, suikerriettuin. Teboes, Meneboes, lossen, loskoopen, vrijkoopen ; Peneboes of Teboesan, losgeld, losprijs, prijs waarvoor men lets of iemand vrijkoopt; Peneboes, ook degeen die lost, of koopt, vrijkoopt. Tebok, M1 nebok, eon klinkenden slag met do hand of de vuist geven. Tedas (Bat.) (van eon Babel, enz.), scherp of stork genoeg om ergens in to kunnen dringen, jets of iemand to kunnen snijden, to kunnen kwetsen, enz. Tedja, glans, schijn, schittering, avondrood, enz. Tedoeh, lommerrijk, beschaduwd (van plaatsen), stil, bedaard, kalm, enz. (van hot wader); Bertedoeh, ergens onder schuilen, onder dak zijn ; Menedoehi, jets beschutten, beschaduwen. Tegah (ook : T j egah), Menegah of Menjegah, beletten, tegenhouden, tegengaan, weerhouden, verhinderen, enz. Tegak, overein d, rechtop ; Menegak, zich oprichten, rechtop staan ; Menegakken, overeind zetten, enz. Tega1(ook : Tegalan),niet of slecht bewaterbaar, mmn of moor hoog gelegen bouwveld, niet geschikt voor de natte rijstteelt. Tegap, krachtig, stork, gespierd, kloek, flunk, stevig, enz. Tegar, onbuigzaam, stiff, hard, enz.; ook: onverschrokken, moedig, enz. Tegar (Jay.), to paard rijden, eon toertje to paard maken, ook om hot paard to dresseeren; Panegar, piqueur. Tegi1, zie : Tagil.

Tegoeh, hecht, stork, stevig, vast, standvastig, duurzaam ; Bertegoeh, zich stevig houden, enz. ; TELA. 255 Menegoehken, jets hecht maken, bevestigen, enz., ook zich stevig can lets houden, standvastig zijn, enz. Tegok, slok, teug. Tegor, Menegor, toespreken, aanspreken,aanroepen,toeroepen,ook: aanmerking maken, berispen, enz. Teh, thee (zoowel de plant als hot blad); Daoen teh, de theebladeren ; Ajer teh, thee (drank) ; Minoem teh, thee drinken; Masak teh, thee zetten. Tekak, hot achterdeel van hot verhemelte, hot orgaan van den smack, -de smack;Anaktekak, de huig. Tekan (of Token), druk op jets ; Menekan, drukken, aandrukken, neerdrukken. Tekap, bolvormig deksel of kap over jets ; Meciekap, met zulk eon deksel of met do holle hand jets bedekken, toedekken, enz. Tekak, zie : Tokek. Tokek (Bat.), Menekek, iemand bij den nek of den hals pakkeri en neerdrukken, den hals toeknijpen, worgen. Token (Jav.), stok, wandelstok,ook druk op jets ; Meneken, op lets drukken, enz., ook : zich van eon stok tot steun bedienen. Teki, eon kleine grassoort, waarvan de wortelknolletjes veal gebruikt worden als medicament (Cyperus rotundus, L., Kyllingia monocephala, Rottb. enz. nat. fam. der Cyperaceae). Teko, Chin. trekpot, theepot. Tekoek, gevouwen, vouw, bocht; Menekoek, gevouwen zijn, eon vouw maken, eon bocht maken, -vormen ; Menekoekken, jets vouwen, enz. ; Tekoekan, vouw, bocht, kromming. Tekoekoer, h outduif. Telaga, moor, put, vijver, kom. Telah, al, reeds, bereids ; Satelah, nadat. 256 TELA. Telampoeng, zie :~Tombong. `Telan, slok ; Menelan, inslikken, doorslikken, opslikken.

Telandjang, naakt, bloot, ontbloot, ongekleed, ongedekt ; Telanc jang boelat-boelat, poedelnaakt; spiernaakt, moedernaakt; Bertelandjang, naakt, bloot, geheel ongekleed loopen, -zijn ; Menelandjangken, iemand geheel ontkleeden, ontblooten,naakt uitkleeden, jets ontblooten, enz. ; Kaki telandjang, bloote voeten, barrevoets. Telandjoer (Bat.), Keteland joer, to ver gegaan, to ver, niet moor to verhelpen, enz. Telapak, zie : Tapak. Telatah, kenmerk, teeken,gezichtsuitdrukking, enz. Telatah (Jay.), zorgvol, zorgvuldig, nauwgezet, geduldig, zorgvuldigheid, nauwgezetheid, geduld bij eenig work, enz. Teledoer (of Teledor), onverschillig, niet nauwgezet, onachtzaam, zijn plicht verzaken, enz. ; Meneledoerken, jets veronachtzamen, met onverschilligheid behandelen, enz. Telentang(ook: Tjelentang), achterover op den rug liggend ; Bertelentang, achterover op den rug liggen : Menelentangken, achterover op den rug leggen, plat neerleggen, enz. fielinga (verg. Koeping), oor, kruk; Daoen telinga, oorscholp, oorlap; Tjoeping telinga, oorlel. Teloek (of Telok), baai, inham, zeeboezem, golf. Teloend joek, ook : Dj ari teloendjoek, de wijsvinger. Zie: Toendjoek. Teloet (zie : Loetoet), knie ; Berteloet, knielen. Telor, e1, kuit ; Telor assn, gezolten ei (meest van eenden) ; Telor teroaboek, gezouten knit (van eon snort Indische elft), TEMB. kaviaar; Bertelor, eieren leggen. Teman, vriend, makker, metgezel, kameraad (vergel. Kawan) ; Berteman, bevriend zijn, ook : in gezelschap van; Menemani, als vriend helpen, vergezellen, gezelschap houden, enz. Teman (of Teman) (Jay.), oprecht, welmeonend, enz., ook: goad, deugdelijk, enz. en: werkelijk, erg, enz.; Panes temen, good warm, erg

warm ; Menemenken, jets met oprechtheid, ook good, met alien ernst doen, enz. Tembaga, koper, koperen, van koper; Tembaga koening, goal koper; Tembaga mesh, rood koper; Tembaga poetih, pleat, Berlijnsch zilver. Tembak, Menembak, met eon vuurwapen schieten, vuren, afvuren, eon schot lossen; Menembakken, eon kogel, proj ectiel, uit eon geweer, enz. schieten. Tembako, tabak ; Tembako roko, rooktabak voor sigaren of sigarotten; Tembako soesoer, pruimtabak ; Tembako rad.angan, gekorven tabak; Tembako lempengan, gekorven tabak in pakjes van bepaalde afmeting ; Tembako pepean, gekorven tabak, in de zon gedroogd ; Tembako garangan, gekorven tabak, boven vuur gedroogd; Tembako tongboe, sterke, gesausde gekorven rooktabak ; Daoen tembako, tabaksblad ; Pohon tembako, tabaksplant (Nicotiana tabacum, L. hat. fam. der Solanaceae). Tembam (of Tembem) (Bat.), bol, mollig, gezwollen (van hot aangezicht). Tembel, lapj e, wet op jets is gelapt, geplakt, enz. (zie ook : Timbil) ; Menembel, plakken, kleven, vastzitten; Menembelken, lets op jets plakken, -doen kleven, enz. v TEMB. Temberang, staand want op een vaartuig. Temboes, door en door, doorboord, geheel door jets heendringend; Temboesan, hot punt waar jets, dat geheel door een lichaam gedrongen is, uitkomt. Tembok, muur, steenen muur, wal, dijk, beer; Bertembok, van muren, enz. voorzien zijn ; Menembok, een muur, enz. om jets heen bouwen, een muur, enz. opzetten, ook jets met klei enz. bepleisteren. Temen, zie : Teman. Temenggoeng (Jay.), (of Toemenggoeng), regentstitel op Java.

Temoe, Bertemoe, ontmoeten, tegenkomen, aantreffen ; Bertemoe dengan, iemand of lets ontmoeten, met iemand een samenkomst hebben ; Menemoeken, iemand tegemoet gaan, om hem to ontmoeten, enz., ook (bijv. bruid en bruidegom) bij elkander brengen, elkander doen ontmoeten, enz. ; Ketemoe, ontmoet, aangetroffen, enz., ook gevonden ; Nemoe of Menemoe, jets vinden. Temoe-koentji, Kaempferia rotunda., L, nat. fam. der Zingiberaceae, een geneeskrachtige knolplant, waarvan de jonge wortels veal gegeten worden. Temoekoes (of Kemoekoes), staartpeper (Cubeba ofhcinalis, L. nat. fam. der Piperaceaej. Temoelawak, Curcuma Zerumbet, Rxb. nat. fam, der Zingiberaceae, een geneeskrachtige knolpant, in de inlandsche geneeskunde veal gebruikt. Tempajak, larva van een mien, bij of wasp. Tempajan, martevaan, groote, wijdmondige pot, urnvormige, groote pot, enz. Tempat, plaats, plek, oord, verMALEISCH-HOLLANDSCH. TEND. 257 blijfplaats, enz. ; Tempat toempah darah,geboorteplaats; Ternpat berhenti, pleisterplaats ; Bertempat, een plaats innemen, ergens geplaatst zijn, gevestigd zijn ; Menempati, een plaats innemen, een plaats bezetten, op een plaats gevestigd zijn, ergens wonen, enz. ; Menempatken, lets ergens plaatsen, een plaats gev en, enz. ; Katempatan barang gelap, in hot bezit bevonden worden van gestolen goed,enz. Tempel (Menempel), plakken, kleven, aan jets vastzitten, aan jets grenzen, palen, belenden,enz. ; Menempeli, jets beplakken met; Menempelken, jets doen kleven, doen plakken, aanplakken, enz. Tempias, hot instuiven van den regen, van golven, enz. Tempihng: oorveeg, klap, mop; Menempiling, een klap, enz. geven. Tempo, tijd, termijn, ten tijde;

Tempo dehoeloe, de oude tijd, eertijds,vroeger,enz.; Mints tempo, uitstel vragen, enz. Tempoeh, aanval ; Menempoeh, aanvallen, bestormen, enz. Tempoeh (Jav.),schuld aan, oorzaak van, enz. ; Menempoehken, iemand de schuld van jets geven, voor jets verantwoordelijk stellen, enz. ; Katempoehan, de schuld van jets krijgen, schadevergoeding moeten betalen, enz. Tempoeling, harpoon, hack, enterhaak, werpspies met ijzeren punt en w eerhaak. Tempolong, kwispedoor, spuwbak. Temporong, harde dop van eon kokosnoot; Temporongkapala, schedel ; Temporong loetoet, knieschijf. Tenang, (van water), stil, stilstaand, kalm, onbewogen. Tends, tent, zonnetent, ook : tent van eon ledekant, wagon, enz. Tendang, schop, trap ; Menen1 258 TENG. dang, schoppen, trappen, eon schop of trap geven; Menendangi, iemand of jets schoppen, herhaaldelijk schoppen, trappen geven. Tong (of Ting), groote papieren lantaarn, ook in hot algemeen lantaarn van wat ook gemaakt. Tengadah, -Menengadah, de oogen opwaarts slaan, naar boven kijken, brutaal kijken, enz.. Tengah, madden, in hot madden, to madden, middelpunt, centrum, helft, godeelte; Satengah, half, de helft, madden, to madden, ten halve; Tengah hari, madden op den dag,middag;Tengah malem, middernacht : Di tengah, in hot madden, juist madden in; Menengah, naar hot madden gaan, zich in hot madden verplaatsen, naar hot madden schuiven, enz.; Menengahken, jets in hot madden plaatsen, naar hot madden schuiven, enz. Tenggelem, verzonken, zinken ; Menenggelemken, jets doon zinken, laten zinken, enz. Tenggiling (of Terenggiling), de Javaansche mierenetor (eon schubdier).

Tengik, raps, ranzig, garstig, stork van reuk of smack (van olien en vetten). Tengkawang, hoogo, tot de Hopea-soorten (Nat. fam. der Dipterocarpeao)behooronde boom, die hot onder den naam Minjaktengkawang of Tengkawangolie bekende plaiitenvet levert. Tengkoe (ook : Toewan koe), Maleische adellijko titel. Tengkorak, schedel, bekkeneel, doodshoofd. Tengok, Menengok, naar jets kijken, zien, omzien, omkijken, enz. ; Menengokken, naar jets of iemand gaan zien, iemand bezoeken om to Zion hoe hij hot maakt, enz. v TEPI. Tenoek, de tapir. Tenoen, Menenoen, woven, (ook: Bertenoen), bezig zijn met woven, enz. ; Tenoenan, weeftoostel, ook wat geweven wordt of is. Tenoeng, waarzegging, voorspellerij, voorspelling, tooverij ; Menenoeng, waarzeggen, voorspellen; Petenoeng, ziener, waarzegger. Tenong, gevlochten mandon of doozen van diverse vormen on met deksels, dienende tar bewaring van eotwaren, kleoderon, enz. Tentang, betreffendo, met betrekking tot, ten aanzien van, nopens, aangaande, tegenover, tegenovergep aatst,enz.; Menentang,recht uitkijken op, vlak tegenover jets geplaatst zijn, enz. Tentang, Menenteng, jets in de hand (hangend) dragon, jets in de hand can eon touw, in eon zak, onz. meevoeren, enz. Tentoe, stellig, bepaald, zeker, vast, uitgemaakt, zekerheid, enz. ; Menentoeken, jets vaststellen, verzekeren, bepalon, uitmaken, enz., ook: zeker, stellig op jets rekenon, enz.; Katentoean, zekerheid, bepaling, vaststelling, enz. Tepak, Menepak, met de hand afweren, bijv. eon toegeworpen voorwerp, enz. Tepak, dons van vlechtwerk, moest dienende tot beteldoos. Tepat, juist, recht, in de goode streak, niet afwijkend, enz. ;

Menepat, recht op jets afgaan, in de juiste richting gaan, enz. Tepi, kant, zoom, rand, strand, oever, boord, grens, enz. ; Tepi laoet, zeestrand ; Tepi soengai, rivieroever; Tepi langit, de grens van den hemel, de horizont; Bertepi, van eon rand, zoom, lUst, enz., voorzien (zijn) ; Menepi, naar den kant, oever, enz, gaan; Menepiken, jets naar den kant, oever, enz. brengen, balm, trekv TEPO. ken, roeien, enz., ook jets van een rand, zoom, lust enz. voorzien. Tepoek, zie : Tepok. Tepoeng, meet; Menepoeng, meet maken, jets tot meet stampen, vermalen, enz. Tepok, klap, slag met de vlakke hand; Menepok, eon klap of slag met de vlakke hand geven, met de vlakke hand klappen, eon slag geven, enz. ; Bertepok tangan, in de handen klappen. Tera, stempel; Menera, stempelen, eon stempel op jets drukken, zegelen, drukken, enz. ; Perteraan, hot stempelen, enz., drukkerij. Teraboeng, Meneraboeng, op jets aanvliegen, aanstuiven, aanvallen, enz. (zooals twee hanen tegen elkander, zoodat de veeren jn de rondte vliegen). Terada, zie : Tiada. Teradjang, Mneradjang, op jets aanvliegen, -invliegen, -instuiven, -aanvallen, tegen jets aanloopen, jets omvorloopen, eon verwoeden aanval op jets doen. Teradjoe (Jay.), balans, schaalbalans, weegschaal, enz. eig. de naald daarvan. Teran, Meneran, person, drukken (bijv. bij hot doen eener natuurlijke behoefte). - ook Menged an. Terang, holder, licht, klaar, duidelijk, doorschijnend; Menerang, inlichting vragen, opheldering verzoeken, enz. ook : ljcht, helderschijnend zijn ; Menerangi, jets verlichten ; Menerangken, jets opheldoren, verklaren, omtrent jets inlichting geven, enz. ; Katerangan, toeljchtjng, opheldering, verklaring.

Teras, de kern, hot hart (van hout), zuivere korrel (van graan) onz. ; Meneras, hout tot op hot hart bewerken, alleen hot hart daarvan nemen, rust enz. wit stampen. u TERI. 259 Terasi, fijno garnalen of visch fijngestampt on daarna gedroogd, toespijs bij de rijsttafel voornamelijk in Sambel gobrujkt. Teratai (of Terate), Nelumbium speciosum, Wild. nat. faro. der Nelumbiacoae, eon waterlelie. Terawang (Terawangan), a jour bewerkt, als kant bewerkt, enz. Tertian, tamboerijn (zie : Rabana). Terbang, Menerbang, vliegen, stuiven, opstuiven (van stof), wegvliegen, enz. ; Menerbangken, doen wegvliegen, loslaten (van vogels), met lets wegvliegen, jets vljegend meevoeren. Terbit, voortkomen, voortsprui ten, ontstaan uit, opkomen, oprjjzen, ontspringen, ujtbreken, enz.; Menerbitken, jets to voorschijn brengen, doen uitkomon, doen ontstaan, bewerken, enz. Terdjoen, zi ch van eene hoogte, enz. afstorton, van jets afspringen, enz. ; Menerdjoenken, van jets afsmijten, afwerpen, enz. Terejak, schreeu w, gil ; Berterejak, schreeuwen, gillen ; Menerejakken, iemand doen gillen, ook iemand luid roepen, toeroepen, enz. Teri, kleine (meest gedroogde) vischjes. Terigoe tarwe, (Titricum vulgare, L. nat. fam. der Gramineae, -- ook Gandoem), rogge (Secalo coreale, L. nat. fam. der Gramineae) ; Tepoeng terigoe, rogge- of t arwemeel. Terik, stiff aangehaald, strak gospannen of getrokken, klemmend, stevig, enz. ; Panas terik, smoorheet ; Menerikken, spannen, stiff aanhalen, strak trekken, stevig binden. Terima, ontvangen,aannemen,enz.; Menerima, jn jets berusten, tevreden zijn, jets good opnomen, enz.;Menerimaken, jets ter hand stellen, aanvleden, doen ontvanu 260 TERI.

gen,enz.,ook met ietstevredenzijn, met jets tevreden stellen; Tenma kasih, dank, dankbaar (zijn); Menerima kasih, darken, bedanken, zijn dank beturgen, zich dankbaar toonen, enz. Teripang,zeebloedzuiger,zeeworm, veal door Chineezen in den handel gebracht en gegeten. Terka, vermoeden, verdenking,enz. Menerka, vermoeden, gissen, radon, verdenken, iemand verdenken, enz., ook : beschuldigen, jets ten lasts logger; Menerkaken, jets to radon, to vermoeden geyen, iemand van jets verdenken, enz.; Penerka, degeen, die verdenkt, enz. ; Penerkaan, vermoeden, verdenking, enz. Terkam, Menerkam, met eon vaart op jets springen, bespringen, zich met eon vaart op jets werpen, enz. Teroeboek, eon zoutwatervisch, snort elft, waarvan de kuit gezouten in den handel gebracht en veal wordt gegeten. Teroempah, sandaal, ook : houten klomp met eon knop die tusschen den grooten en tweeden teen wordt vastgeklemd. Teroes, door, rechtdoor, door en door, door jets heen, doorboord, recht uit, recht toe, recht aan, regelrecht, doorgaand, enz, ; Teroes-terang, ronduit, zonder omwegen, rond voor de vuist, oprecht, enz. ; Meneroes, door jets heendringen, doordringen, doorloopen, enz.; Teroes-meneroes, door en door, geheel doorgedrongen, enz.; Meneroesken, jets doorsteken, doorgraven, doorboren, jets door jets heen steken, enz., ook : lets door later gaan (bijv. eon feast), vervolgen, voortzetten, doorzenden, voortschikken, enz.; Teroesan, doorgraving, kanaal, doorgang, enz., ook voortzetting van lets, enz. v TETA. Teroesi (of Peroesi), Sulphas cupri, kopervitriool. Terong, benaming van vole heesters behoorende tot de rat. faro. der Solaneae, waaronder Terong gelatik, Solanum pseudo-unda-

tum, Bl. var. leucocarpum ; Terong gods, Solanum melongena, L.; Terong pat, Solanum undatum, Dam. ; Terong wianda, Lycopersicum esculentum, Mill. Teropong, pijp, blaaspijp, buffs, kijker, verrekijker, enz. ; Teropong bintang, sterrekijker, t eloscoop ; Teropong koetoe, mlcroscoop ; Meneropong, met eon buffs of pijp jets blazon, aanblazen (bijv. vuur), met eon kijker naar jets zien, enz. Tertawa, lachen. Zie : Tawa. Terweloe (ook : Kaweloe) (Jay.), hags, konijn. Tesmak (Jay.), bril. Zie ook: Katjamata. Tetak, houw, slag met eon scherp wapen, hak, enz. ; Menetak, houwen, hakken, enz. ; Menetakken, met eon Babel enz. naar jets houwen, slaan, enz., -eon Babel enz. gebruiken, om eon houw, enz. toe to brengen. Total (of Tetel), dicht, compres, samengepakt, samengeperst, samengedrukt, enz.; Menetal, dicht ineendrukken,samenpersen, drukken, aandrukken, enz. Tetamoe, gast, bezoek, visits. Zie Tamoe. Tetampah, wan, groote, rondo, platte mand met lager rand. Zie Tampah. Tetap, vast, stevig, bestendig, standvastig, rustig, bedaard, kalm, enz.: Menetapi of Menetapken, bevestigen, stevig vastmaken, enz., ook ; fixeeren, enz. ; Katetapan, v astheid, bevestiging: volharding. Tetapi, dock, evenwel, maar,echter. Tetas, doorgeslagen, doorgehakt, TETE. doorgebroken, enz., gebarsten, losgetornd ; Menetas, doorbreken, doorslaan, openbreken, uitbroeden (van eieren), enz.; Menteasken, jets doorbreken, doen uitbroeden, enz. Tetek (Bat.), (of Tete), vrouwenborst, uier; Menetek, ~aan de borst zuigen, zuigen; Menetekken, doen zuigen, de borst geven, zoogen; Baboe tetek, min, zoogster. Tetes (Jay.), druppel, drop, ook melasse, lekstroop, keukenstroop, en:

welbespraakt, goad en vlot, rad kunnen spreken (ook : Pentes), enz. Tiada, niet, neen, niet zijn, niet bestaan, enz. ; Meniadaken, maken, dat jets er niet is, vernietigen, enz.; Ta' dapet tiada, hat moat, bet moat volstrekt. Tiara, buik (bepaaldelijk van een zwangere vrouw). Tiang, stijl, pila,ar, paal, mast, zuil, stut, enz. ; Tiang kapal, scheepsmast; Tiang bandera, vlaggestok, vlaggemast; Bertiang, van een mast voorzien (zijn), een mast (of masten) hebben, enz. ook : as een mast (zijn), op een mast gelijken, enz. ; Meniangken, jets van een mast voorzien, enz. Tiap (of Tiap-tiap), ieder, elk, telkens; Tiap-tiap hari, elke dag. Tiarap, op den buik, voorover h ggend, (liggen) (00k: Bertiarap.) Meniarap, voorover op den buik gaan liggen; Meniarapken, op den buik leggen. Tiba, ergens aankomen, belanden, enz., ook : gebeuren ; Tiba-tiba, eenskhaps, onverwachts, plotseling. Tida (of Tidak), neen, niet, zie Tiada. Tidoer, slaap, rust, slapen, rusten, liggen, enz. ; Menidoeri, op jets liggen, op jets slapen, enz., ook TIMA. 261 beslapen, eerie vrouw beslapen; Menidoerken, laten liggen, doen liggen, in slaap brengen, sussen, enz., ook : eerie vrouw beslapen ; Katidoeran, vast ingeslapen, over den tijd slapen, to laat wakker worden, enz., ook : beslapen zijn (van een vrouw), enz.; Petidoeran of Tempat tidoer, slaapplaats, legerstede, ledekant, enz. Tiga, drie, drietal; Tiga betas, dertien ; Tigapoeloeh, dertig ; Tiga ratoes, drie honderd ; Bertiga, met zijn drieen (zijn), alle drie ; Pertiga of pertigaan (pertigan), derde, derde deal; Katiga, de (hat) derde, ten derde ; Tiga-tiga, drie aan drie, ook : alle drie. Tikal (of Tike1), dubbel, gevouwen, enz. ook een streng garen

(zie : Toekel). Tikam, steek, por, stoot (met een puntig voorwerp); Menikam, met jets puntigs (een dolk, enz.) steken, stooten, doodsteken, overhoopsteken, enz. ; Menikamken, eon puntig voorwerp in jets steken, stooten, enz. Tikar, mat, zitmat, ligmat; Tikar rotan, rottingmat; Tikar pandan, fijne mat van in i eepjes gesn eden pandan-bladeren. Tike (Jay.), bereide en voor hot rooken klaar gemaakte opium. Tikoes, muffs, rat; Roemahtikoes, schildwachthuisje, ook : cal. Tilam, matras, bultzak. Tilik, Menilik, aandachtig opnemen, zien, bekijken, enz. ; Meniliki, iemand een bezoek brengen, om to zion hoe hij hot maakt. Tim, Mengetim, jets in eon pot stoven, gaarstoomen, enz.; Nasi tim, rijst in eon gesloten pot gaar gestoomd, door den pot in kokend water to plaatsen, enz. Timah, tin, hood, zink; Timah 262 TIMA. poetih, tin; Timbh item, lood; Timah sari, zink. Timang (Jay.), gasp, gasp aan een gordelband. Timber, schepper, schepemmer, putemmer; Menimba, putten, water putten, hoozen, uithoozen. Timbal, weerga, tegenhanger, wet tegen lets opweegt. enz. ; Brtimbal, een tegenhanger hebben; Menimbal, tegen lets opwegen, tegenhanger zijn. Timbang, gewicht, tegenwicht, evenwicht; Menimbang, wegen, wikken, overwegen, enz. ; Timbangan, w eegschaal, balans, unster, ook : overweging, en wet all tegenhanger tot hat behoud van hat evenwicht gebruikt wordt. Timboel, Artocarpus incise, L. net. fam. der Artocarpeae, de broodvrucht (boom). Timboel, opkomen, to voorschijn komen, verrijzen, vlotten, drijven, bovendrijven, uit hat water boven komen drijven, enz.; Batoe timboel, drijfsteen, puimsteen; Boelan timboel, wassende, opkomende maan; Timboelnja boelan, de opkomst der maan;

Menimboelken, doen opkomen, doen verschijnen, to voorschijn, to berde, tar sprake brengen, aanhangig maken, enz. Timboen, opgehoopt, hoop, ophooping, stapel, mijt; Bertimboen timboen, op elkander gehoopt, opgestapeld (zijn), enz. Timboel, zie : Tamboes. Timoen (of Ketimoen), komkonimer; (Cucumus sativus L. net. fam. der Cucurbitaceae) ; hiervan bestaan vole soorten. Timobr, Oost, hat Oosten, oostelijk. Timpe, Menimpa, op jets vallen, neervallen, neerkomen, enz., ook (van eon dronkaard, bijv.): vole glaasjes naar binnen slaan, goad op den drank aanvallen, (en fig. vulgair) ook : op cone vrouw valTING. ion, hear beslapen; Menimpaken, lets op lets laten vallen, neerkomen, enz. Timpak, zichtbaar, to Zion zjjn, (zie ook : Tampak). Timpal (00k: Timpalan), tegenhanger, weerga, good bij lets passend, enz., eon span met jets' uitmakend. Timpang, mank, kroupol; Bertimpang, Menimpang, mank, kreupel gaan (zijn), hinken, enz. Timpe, zie : Tempo. Timpoek, Menimpoek, met lets gooien, werpen, enz.; Menimpoeki, iemand of lets begooien, bewerpen,enz.; Menimpoekken, jets naar iemand of lets gooien, werpen, enz. Tindas (of Tinder), druk, verdrukking, enz. ; Menindas, drukken, verdrukken, ondordrukken, platdrukken, dooddrukken, doodknijpen (van ongedierte bijv. door ze tusschen de nagels to verpletteren), enz. Tindih, Menindih, op jets liggen, jets met zijn gewicht bezwaren, door er op. to gaan staan, liggen, enz. ; Menmdihi, op jets liggen, jets drukken, enz.; Menindihken, jets op jets anders plaatsen, om dit laatste to drukken, op jets hot eon of ander voorwerp, of gewicht neerleggen, zoodat hot gedrukt wordt, enz. Tindik (Jay.), Menindik, jets zachts en duns (bijv. de ooren)

doorboron, eon gaatje er in maken, enz. Tindis, zie : Tindas on Tindih. Tind jau, Menind j au, met gerekten hats naar lets uitkijken, van eons hoogte naar jets uitzien, jets bespieden, enz.; Penmdjau, spion, bespieden, verspieder. Tindjoe, vuist; Menindjoe, met do vuist slaan of stooten, boksen. Ting (Chin.), lantaarn, papieren lantaarn. TING. Tinggal, bliven, achterblijven, overbljjven, op dezelfde plaats blijven, onveranderd blijven, liggen blijven, verblijven, ergens verblijf houden, woven, enz., ook achterlaten, achter laten blijven, vertrekken zonder mode tenemen, enz.; Meninggal, overlijden, sterven, doodgaan (met acht.erlating den overlevenden) ; Meninggalken, achterlaten, vel laten, nalaten, doen achterblijven, enz., ook : jets laten, in den steek laten, niet meevoeren, niet voortzetten, enz., ook : eon huffs, enz. bewonen, bezetten, er zijn verbljjf in yestigen, enz. Tinggi, hoog, verheven, hooggeplaatst, ook hoogmoedig, trotsch, uit de hoogte, verwaand, enz. ; Meninggiken, in de hoogte heffen,opheffen,verheffen,verhoogen, enz. ; Petinggi, desahoofd (voorna,melijk in Oost- en West- Java). Tinggi (Jay.), wandluis. Tingkah, kuur, dwaze inval, manier van doen of zijn, enz.; Tingkah-lakoe, manier van doen en laten, manier van zijn, gedrag, gedragingen; Bertingkah, kuren hebben, enz. Tingkap, naar boven openslaand luik of klep ten sluicing van eon opening, ook: venster,kijkgat,enz.; Meningkap, eon luik opennn, om er door to kijken, door eon luik of venster zien. Tingkat, verdieping, terras, dek. Tingting (Chin.) (of Tengteng, ook : Tenteng), eon soon droge snoeperij of droog gebak met Katjang-boontjes, enz. Tints, inkt ; Tempat tints, inktkok er. Tinting, Meninting, jets in eon wan heen en weder schudden,

schuddend wannen van jets korreligs, om de groote en kleine korrels van elkander to scheiden, enz., tie ook: Tenteng. TITI. 263 Tioep, geblaas; Menioep, blazon, wegblazen, waaien, enz, ; Menioep selompret, op de trompet blazon. Tipis, dun, niet dik, fijn, dente, dunheid, fijnheid, enz.; Bibir tipis, dunne lippen; Menipisken, dun, dunner maken, verdunnen. Tipoe, misleiding, bedrog, list; Bertipoe, listig zijn, zich van listen bedienen, enz.; Menipoe, bedrog plegen, iemand bedriegen, misleiden; Tipoe-daja, listen en streken; Penipoe, bedriegen. Tirai (of Tire), gordijn, voorhang. Tiram, nester; Petiraman, plaats waar nesters gevonden wordeii, oesterbank. Tiras (Jay.), rafel, losgetornd draad nit stukjes linnen, enz., pluksel. Tin, stief-, Bapa tin, stiefvader; Ma-tiri, stiefmoeder; Anak tin, stief kind. Tins, Meniris, lekken, uitlekken, zijpelen, bij druppels ergens uitkomen, enz. (van vloeistoffen). Tiroe, nabootsing, namaak, enz., (ook: Tiroean), Meniroe, nabootsen, nadoen, namaken, enz. Tiroes, dun, smal dock niet puntig uitloopend, (bijv. van eon kin, eon vinger, enz.). Tisi (of Tisik), Menisi, stoppen (met de naald), eon scheur of gat in eon kleedingstuk stoppen. Titah, vorstelljk woord, bevel; Bertitah, spreken, bevelen, enz. (vary eon vorst) ; Menitahken, iemand eon last opdragen, bevelen, met eon tending belasten, tendon, enz. (door eon vorst). Titi, nauwgezet, nauwkeurig, gegeduldig in hot work, shpt, enz. Titik, stip, punt, spat, druppei, klein vlekje, enz.; Bertitik, met stippels of kleine vlekjes. gevlekt, gepareld, enz. ; Menitiki, stippeltjes op jets maken, lets bedruppelen, enz. Titip (Jav.), Menitip,Menitipken, 264 TITL jets bij iemand deponeeren, in bewaring geven, enz.

Titir (Jay.), alarm, alarmsignaal op hot rijstblok (bij moord- en roof partijen) ; Menitir, alarm slaan, enz. ; Titiran, windmolentjes op de velden om vogels en andere dieren to verschrikkon (ook : Kitiran). Titis, druppel, drop, (zie : Totes), ook:incarnatie,mensch-ofvle_eschwording (van eon godheid) ; Menitis, druppelen, afdruppelen, enz.,ook: zich incarneeren,mensch worden, enz. (van eon godheid). Tiwas, ongeluk, tegenspoed, enz., ook eon ongeluk krijgen, hot onderspit delven, hot tegen eon ander afleggen, enz. Tj abang, tak, twijg, enz., tak, zijtak, rivierarm, zijrivier; Bertjabang, gotakt (zijn). Tjabe, Capsicum annuum, L. nat. fam. der Solaneae, do gowone Spaansche peper, waarvan vole sooi ten bestaan, -- ook eon andere, moor in de inlandsche geneeskunde gebruikt wordende pepersoort, de z.g. lange peper van den handel, Chavica offlcina,rum, Miq. nat. fam. der Piperaceae, waarvan mode verscheidene soorten bestaan. Tjaboek, hot hoogste stadium van melaatschheid, - zie verder Tj amboek. Tjaboel, brutaal, pochend, snoevend, blufferig, vermetel, stout, roekeloos, onbeschaamd, onbeschoft, niets ontziend, onzedelijk, losbandig, enz. Tjaboet, Mentjaboet, uittrekkon, uitrukken, uit den grond, of waarin lets bevestigd is of vast zit, trekken (bijv, eon plant, eon tand, enz.), ontblooten (eon wapen bijv.). Tjadas (Soend ), harde, rotsachtige grond, verweerde rotsgrond, ook mergelgrond. TJAM. Tjagak, pawl, stut, stijl, wat tut steun van lets, dat tegen omvalion behoed moot worden, diem; Menjagak, stutten, steunen, schragen, schoren, enz. Tjagak, voet of bok (bijv. voor schietwapens), vork, gaffel, yorkvormig wapen van gardoe-wachters ; Menjagak, iemand met zulk eon vork to lijf gaan, tegen-

houden, aanhouden, enz., ook : eon schietwapen op eon schraag of bok enz. plaatsen, om to schioten. Tjaing, eon hoeveelheid padi van 200 bossen. Tjair, zie : Entjer. Tjaja (of Tjahaja), zie : Tjehaja. Tjakap (of Tjakep), or good uitziend, van eon flunk voorkomen, deftig, ook : vaardig, handig, kunnen, in staat zijn tot, bereid zijn tot, durven, ook : bluffen, grootpraten, enz. ; Bertjakap, jets op zich nemen, aannemen jets to doon, enz. Tjakar, klauw, poot (van vogels en viervoetige dieren), krab met dew nagels, enz.; Mentjakar of Men akar, krabben, krabbelen, omkrabbelen (zooals kippen buy. den grond met hunne pooten bewerken); Tjakar ajam, kippepoot, hanepoot, krabbelig slecht schrift, enz. Tjakera (Sk.) (of Tjakra), rondo schijf, werpsch jf. Tjakerawala (of Tjakrawala), hemelgewelf, heolal, horizont, kim, gezichteinder. Tjakoep, Men jakoep, naar jets happen. Tjaling, hoektand, slagtand. Tjamat (Soend.), titel van eon inlandsch hoofd, assistent-wedana. Tjambang, baard, bakkebaard; Bertjambang, gebaard. Tjamboek, zweep, rijzweep, karwats ; Bertjamboek, met eon zweep, karwats, enz. to open, enz. ; Ment jamboek, Men jamboek, TJAM. met een zweep slaan, klappen, enz. ; Menjamboeki, jets of iemand met eon zweep enz. slaan, afrossen, afranselen, enz. Tjampab, flauw, laf van smack, (van spijzen bijv.) onkiesch (van w oorden), onwelluidend (van muzi ek enz. Tjampak; spies, werpspies ; Menjampakken, jets neersmij ten, smakken, enz. Tjampoeng, geknot, getopt, van hot boveneind beroofd. Tjampoer, gemengd, vermengd, dooreen, dooreengehaald, enz. ; Bertjampoer, zich mengen in, zich afgeven met, zich bemoeien met; Menjampoer, mengen, ver-

mengen, dooreenmengen. ; Menjampoerken, jets bij of met jets anders mengen, vormengen, enz. ; Tjampoer baoer, geheel vermengd, verward dooreen; Tjampoeran, mengsel, vermenging, enz., ook : de bestanddeelen van eon mengsel, enz. Tjanang, omroepersbekken; Mentjanang en Mentjanangken, jets bij bekkenslag bekend maken, enz. Tjanda (Bat.) (Bertjandat, stoeien, ravotten, enz. Tjandak (Jay.), bereikt, ingehaald gegrepen; Menjandak, bereiken, inhalen, achterhalen, krijgen, grij p en. Tjandi, ruins nit den Hindoe-tijd, Hindoetempel. Tjandoe, bereide opium. Tjanggah, vork, gaffel, vorkvormig wapen van gardoewachters, zie : Tjagak. T j angking, Menj angking, jets onder den arm dragon, -ook dragon in de armen of handen, enz. Tjangkir, kopje, kommetje, be. kertje. Tjangkoe, een snort hak of patjoel (voor de grondbewerking. TJAP. 265 Tjangkok, aflegger, ant (van eon boom enz. bestemd om afgesneden en op zichzelf geplant t e worden) ; Menjangkok, van eon tak van eon boom, enz. eon aflegger of ant maken, door or eon deal van de schors of bast van of to nemen on dit deal met cards to omwikkelen voor hot wortelschieten; Tjangkokan Tjangkok. Tjantik, lief, bevallig, aardig, net van voorkomen. Tjanting (Jay.), klein koperen busje met handvat en tuft, dat bij hot batikken van kleedjes gebruikt wordt. Tjantang, Menjantjang, Menantjang, jets can eon touw vast leggen (bijy. eon paard), jets orgens can vastbinden, enz. Tjantoem, (van twee lichamen) elkander aanrakend, tegen elkander aangedrukt; Menjantoem, twee lichamen, enz. tegen elkander aanbrengen, can elkander

vastspelden, enz. Tjap, zegel, stempel, cachet, afdruksel, druk ; Hoeroef tjap, drukletter ; Tjap soerat, zegel op eon brief, postzegel, enz. ; Mengetjap, zegelen, stempelen, drukken ; Mengetjapken, op jets eon zegel, stempel, enz. drukken, jets bedrukken ; Pengetjapan, drukkerij ; Kertas tjap, gezegeld papier, ook : papier bedrukt met eon hoofd enz, of drukpapier. Tjapai, Mentjapai, naar jets grijpen, jets aanvatten, enz. Tjape, moo, moede, vermoeid, afgemat. Tjaping (Soend.), (of Tjapil, ook Toedoeng), inlandsche, breedgerande zonnehoed. Tjapio (Chin.), hoofddeksel, hoed. Tjapoek, teekens, litteekens, vlekken (van pokken, enz.). 26f3 TJAP. Tjapoeng, glazemaker, juffertje (insect). Tjara, wijze, tram, manier, mode, gebruik ; Tjara inggris, op zijn Engelsch, op de wijze enz. der Engelschen. Tjarang, jonge loten of takjes (bijv. van de bamboo, enz.). Tjari, zie : Tjehari. Tjarik (Jay.), schrijver, klerk, desaschrijver. Tjarik, gescheurd, gekrast, enz., kras, iijn, streep; Tjorak-tarik, in alle richtingen gekrast, gebarsten, gescheurd ; Mentjarik, scheuren, krassen, bekladden met strepen, enz. Tjarita, zie : Tjeritera. Tjaroet, vuile, gemeene taal;.Mentjaroet, vuile, gemeene taal uitkramen, vull spreken, vuilbekken; Pentjaroet, vuilbek. Tjarpoe (of Tjaripoe), sandaal. Tjat (of Tjet), verf, olieverf, verf stof; Mengetjat, verven. Tjatjah, prik, steak met eon dun fijn voorwerp als eon naald, onz., fijngesneden stuk, haksel ; Menjatjah, prikken, beprikken, tatoueeren, ook bijv. eon jonge nlangga met eon mes in fijne stukjes hakken, enz. Tjatjah (Jay.), aantal, bedrag, cijfer (van zielen, vee, enz.).

Tjatjap (.Tay.), compres, nat verkoelend smeersel op hot hoofd ; Menjatjap, zulk eon smeersel gebruiken. Tjatjar, de pokken, kinderpokken; Tjatjar betoel, de echte pokken; Tjatjar ajar, de waterpokken; Menjatjar, Menatjar, inenten ; Menjatjarken, iemand met pokstof enz. inenten. Tjatjing, aardworm, rogenworm, pier, ingewandsworm, ook : haarstaart (van eon Chinees) : Tjatjing keroewit of --keremi, aarsmaden ; Tjatjing pits, lintworm (ook : Tjatjing pipih). v TJEK. Tjatoer, schaakspel; Papan tjatoer, schaakbord ; Boewah tjatoer, schaakstukken. Tjawan, kopje, kom, kommetje. Tjawat (of Tjawet), onderlijfskleed, dat tussch en de beenen doorgehaald wordt; Tjawatan of Bertjawat, eon onderlijfskleed op die wijze dragon. Tjebak, Mentjehak, graven, delven, eon loopgraaf waken, enz. Tjeblos (Jay. Bat.), opening, waardoor iemand of jets heenzakt ; Ketjeblos, in zulk eon opening geraakt, enz. Tj eboer, plomp, plof (in water) ; Ketjeboer, per ongeluk in hot water gevallen ; Mentj eboer of Menjeboer, in hot water plompen, ploffen, zich in hot water werpen; Menjeboerken, iemand of jets in hot water gooien, du. wen, enz. Tjebok, Mentjebok of Menjebok), na hot doen van eene natuurlijke behoefte zich wasschen. Tjebol, kort, ineengedrongen, dwerg. Tjegoek, slok, teug, ook : hik, de hik hebben ; (Tjegoekan). Tjehaja, glans, schijnsel, licht, luister ; Bertjehaja, glanzen, glinsteren, enz., glans verspreiden. Tjehari, Mentjehari, zoeken, naar lets zoeken, opzoeken, opsporen, navorschen ; Mentjehariken, voor iemand jets zoeken, enz.; Pentjeharian, kostwinning, broodwinning bedrijf, enz. ; Mentjheari akal, jets bedenken, naar eon middel tot hot

eon of ander zoeken, uitzien ; Mentjehari redjeki, levenson derhoud zoeken, enz. Tjekap, Mentjehap, met de hand omvatten, omklemmen. Tj ekek, Mentj ekek, Men j ekek, iemand de keel toeknijpen, worgen, enz. Tjeki, eon Chineesch kaartspel met v TJEK. de bekende kleine speelkaarten. Tjekot (Jay.), pjjnlijke inwendige steek; Menjekot of Bertjekottjekot, pijnlijk stokers, -trekken (van een zweer, bjjv.). Tjela, gebrek, font, onvolmaaktheid, vlek, smet, enz., ook : berisping, blaam; Mentjela of Menjela, berispen, afkeuren, blameeren, smaden, bekladden, enz. ; Mentjelaken, iemand jets verwijten, over jets berispen, enz. Tjelah, spleet, nauwe tussehenruimte, kloof, root, nauwe opening, enz.; Bertjelah, met spleten. Tjelak, verfctof (meestal zwart), voor de oogleden. Tjelaka, ongeluk, ramp, onheil, tegenspoed, ellende, ongelukkig, rampzalig, onheilaanbrengend, verderfelijk, enz.; Mentjelakaken,ongeluk veroorzaken, iemand ongeluk aanbrengen, -ongelukkig makers, enz. Tj~lana, broek, lange tot gars de enkels reikende broek, (00k: Seloear) ; Bertj lava, een broek aan hebben; Mentjelanaken, een broek aandoen, -doers aantrekken, enz. ; Tj elana bamboo, blauw katoenen broek voor stukrijders (artillerieterm). Tjele (Bat.), geruit lijnwaad. Tjelempoeng (Jay.), een snort van inlandsehe either. Tjeleng (Jay.) (ook : Babi oetan), wild zwijn. Tjelengan (Jay.), spaarpot in den vorm van een varken of wild zwijn, in hot alg, spaarpot, ook de inhoud daarvan; Menjelengi, sparen, in een spaarpot bewaren, doers, enz. Tjelepoek, eon nachtvogel aan wiens geschreeuw bijgeloovige beteekenis wordt gehecht. Tjeloep, Mentjeloep, Menje-

loep, jets under water duwen, onderdompelen, indompelen, sopv TJEM. 267 pen, enz., ook lijnwaad enz. in blauwsel, indigo verven; Tjeloepan, wat in indigo blauw is geverfd. Tjeloepak (Jay.), inlandsch lampje zijnde een garden open reservoir met een pitje er in. Tjeloeroet (of Tjeroeroet), de stinkrat. Tjelos, Mentjelos, in een met water gevuld gat trappers, zoodat hot water er nit spuit, nit jets vallen waarin een gat is (b(v. van geld uit een gescheurde beurs). Tjemar (of Tjemer), vuil, vies, onrein, morsig, onzuiver, onzedelijk, bevuild, beklad, enz. ; Kain tjemar, eon vuile kam, ook de menstruatie; Berkain tjemar, menstrueeren; Mentjemari. Mentjemarken, bevuilen, vojlmaken, bekladden, enz.; Katjemaran, vuiligheid, onreinheid, onzedelijkheid, onzedelijke handeling, enz. Tjemara, vlecht, valsche haarvlecht, losse haarvlecht,ook: naam van den Casuarina equisetifolia, L. en Casuarina nodiflora, Forst, nat. fam. der Casuarineae, hooge boom met haarachtige blaadjes; Ajam tj~mara, hoen met fijne, veel van grof haar hebbende veeren. Tjemboeroe, jaloersch, ijverzuchtig, naijverig, achterdochtig (ook Tj emboeroean). Tj emer, zi e : Tjemar. Tjemeti, zweep, karwats. Tjempak, rondo hond, lastige jeukerige huiduitslag (00k: Biang keringet). Tj empaka, Michelia champaca, L. nat. fam. der Magnoliaceae (ook Kantil genaamd) hooge boom met welriekende bloomers; van dozen boom bestaan verseheidene varieteiten; Tjempaka poetih, Michelia longifolia, L.; Tjempaka goenoeng, Michelia montana, L.; u 268 TJEM. Tj empaka gondok, Taulama pumila, Andr. enz.

T jempedak, Artocarpus polyphema, Pers. pat. fam. der Artocarpeae, eon Nangka-snort met lekkere vruchten. Tjempelek (of Keplek) (Jay.), snort van kruis of muntspel. Tjemploeng, plof; Menjemploeng, in hot water ploffen, in hot water springen; M1 Djemploengken, in hot water smjjten, enz.; Katjemploeng, in hot water gevallen. Tj endana, Santalum album, L. pat. fam. der Santalaceae, de sandelhout-boom, die hot kostbare weiriekende sandelhout levert. Tjendawan, paddestoel, schimmel, zwam, zwammige of paddestoelachtige uitwas. Tjendera (of Tjandra), de maan. Tjenderawasi (of Tjandrawasa), de paradijsvogel. Tjendol, verkoelende drank of snoeperij. Tjenela, slof, pantoffel, muil. Tjengang (Tertjengang), Tertjengang-tjengang, verbaasd, verbluft, verstomd (staan to kijken), zich verwonderen, zich verbazen. Tjengis, vies, walgelijk (van reuk). Tjengkang, wijd uit elkander (bijv. van de boenen). Tjengkaroek, snoeperij van gedroogde on daarna gebraden rijst met suiker, enz. Tjengkeh, Caryophillus aromaticus, L. pat. fam. der Myrtaceae, de kruidnagel (-boom). Tjengkeram, tusschen of in de klauwen vatten, grijpen, met de nagels vasthouden, krabbend va~stgrijpen, enz. (Menjengkeram). T j engkeran, ook : T jingkiran (Pout.), kook- of stookplaats, snort van open haard op de voorplecht v TJER. (hot voordek) van eon sampan of bidar. Tjengkeroeng, kuiltje, holto (in de wang, bijv.). Tjengkir (Jay.), jonge kokosnoot, waarvan de schaal nog niet verhard is. Tj engkolong, :Menj engkolong, jets of houden, --inhouden, -af-

trekken, -korten van eenig loon enz., ook : (in de rekenkunde), of trekken. Tjengkong (of Tjingkong), verdraaid, krom, verwrongen, mismaakt (van eon arm bijv.). Tjentong, platte, bladvormige rijstlepel van hout, voornamelijk om de rijst om to roeren. Tjeper, plat, vlak, ondiep (van schalen, enz.) ; Piring tjeper, gewoon, plat, ondiep bord; Batoe tjeper, platte steep, keil. Tjepet (of Tjepat), vlug, snel, gauw, gezwind, vaardig, behendig, bij de hand. Tjepit, zie : Djepit. Tjeplok, versierd met opgeplakte figuren, vlek of kring op jets, enz.; Te1or tjeplok, kalfsoog, spiegelei. Tjepoek, busje of - doosje, behoorendo bij eon beteldoos, waarin de verschillende ingredienten voor hot Sirih-kauwen bewaard worden. Tjerabah, niet netjes, niet proper, vuil, onzindelijk, enz. Tjerah, holder, klaar, doorschijnend. Tjerai (of Tjere), geschoidon, uit elkander gegaan; Bertjerai, scheiden, echtscheiden, van elkander gaan ; Mentjeraiken, scheiden, van elkander doen gaan, enz. ; Padi tj erai, Oryzaa montana, Lour. pat. fam. der Gramineae, eon vroegrijpe rijstsoort, waarvan de aren meest ook niet zoo gevuld z jn als van de ardere soorten. v TJER. Tjeraken (Jay.), inlandsche apotheek, bak met vakjes waarin medicamenten zijn. Tjerat, kraan, tuft; Mentjerat, aftappen; (Moentjerat), uitspuiten, met een straal uit lets komen (van vochten). Tjeredik (of T jerdik), slim, snugger, bij de hand, slues, leap, schrander, verstandig, enz. Tjeremai (of Tjerme), Cicca nodiflora, Lam. nat. fam. der Euphorbiacea, boom met zure vruchten, die veal gebruikt worden. Tjeremi (of Keremi), made, aars-

made, kleine ingewandswormen. Tjeremin, (of Tjermin), spiegel ; Tjeremin mate, bril, lorgnette, oogglas, ook : pupil van hat oog; Bertjeremm, in een spiegel kUken. Tjerepelai, wezel. Tjerat, klein, plotseling uitkomend straaltje van lets; Mentjeret, donna ontlasting, diarrhea (hebben). Tjerat (Jay.), ketel, waterketel. Tjeretjak, pokdalig, hier en daar op hat gelaat een litteeken van pokken hebben. Tjerewet, lastig, moeilijk to vol. doen (zijn), mopperig, veal praats hebben, enz. ; (Mentjerewet), ook : leven maken, bedillen, opspelen, enz.; Mentjerewetken, hat iemand lastig maken, iemand lastig vallen, hinderen, met iemand kibbelen, enz. Tjeripoe, sandaal. Tjerita, zie : Tjeritera. Tjeritera, verhaal, vertelling, vertelsel, mededeeling, geschiedenis, enz. ; Mentjeritera, verhalen, vertellen, enz., ook : spreken, zeggen ; Mentj eriteraken, lets verhalen, vertellen, mededeelen. Tjerobo (Jay.), onbeschaamd, onkiesch, onfatsoenlijk; Mentjerobo, onbeschaamd, onkiesch zijn; TJIN. 269 Mentjeroboken, iemand onkiesch, onfatsoenlijk bejegenen. Tj eroetj oak, staketsel, paalwerk. Tjeroetoe, zie : Seroetoe. Tjet, zie : Tjat; Tjet-to, Chineesche glanzende roodbruine verf. Tjetek, ondiep, ondiepte, wadde, waadbare plants. Tjetjak (of Tjitjak, gewone of huishagedis; Tjitjak koebin of Tjitjak terbang, de vliegende hagedis. Tjetjap (of Tjetjep), Mentjetjep, met de punt van de tong aanraken om to proeven, proeven, enz.; Mentjetjepi, lets proeven. Tjewer, dun, waterig, verdund, (bijy, van gazette koffle, enz.). Tai, een opiumgewicht = '/1o Thail. Tjidera, bedrog, list, geschil, oneenibheid, schade, nadeel, ongemak, enz.; Bertjidera, geschil hebben, enz., ook : bedrog plegen,

iemand teleurstellen, zijn wooed niet gestand doen,enz.; Mentjideraken, over lets geschil hebben, oneenigheid krijgen, enz., iemand schade, nadeel berokkenen, enz., iemand bedriegen, teleurstellen, enz. Tjidoek, scheppertje, lapel, enz.; Mentjidoek of Menjidoek, met een nap, scheppertje, lapel, enz., opscheppen, scheppen, enz., ook roeren, omroeren; Menjidoekken, lets opscheppen,voor iemand lets opscheppen, enz. Tjikar (Jay.), vrachtkar. Tjikoetan, de hik hebben. Tjina, Chinees, Chineesch ; Negeri tjina,China Orangtjina,Chinees. Tjindai (of Tjinde), gebloemd, gevlekt; Kain tjindai, gebloemde zijde. Tjing of Goela tjing, leksuiker, stroopsuiker, keukenstroop. Tjinggai (of Djengge), Chineesch maskeradefeest, waarbij verschillende onderwerpen voorstellende figuren enz.worden rondgedragen. 270 TJIN. Tjinta, liefde, toegenegenheid, belangstelling, deelneming, zorg, kommer, bezorgdheid, verlangen naar lets, wensch,enz.; Bertjinta, bekommerd, bezorgd (zijn), met liefde aan jets denken, enz.; Mentjintai, jets of iemand lief hebben, genegenheid toedragen, enz. zich over jets bekommerd, bezorgd, ongerust maken, stork naar lets verlangen, enz.; Pertjintaan, liefde, kommer, zorg, enz. Tjintjang, Mentjintjang, Menjintjang, hakken, fijnhakken, in stukken hakken, enz.; Tjintjangan, wat fijngehakt is, gehakt, frikkadel. Tjintjau, eon verkoelende zoete drank. Tjintjin,ring,metalen band,schalm, schakel. Tjioe, Chineesche arak. Tjioem, zoen, kus ; Mentjioem, Menjioem, kussen, zoenen, ruiken. Zie ook: Oetjoep (Mengoetjoep). Tjiri (Jay.), gebrek. Tjirit; klein straaltje; Kepetjirit, onwillekeurig,zonder or jets tegen to kunnen doen, jets jn zijn brook doen.

Tjita, sits, gebloemd katoen; ook: gewaarwording, gevoel, begeeren, lust, verlangen, wensch, enz. ; Soeka-tjita, blijdschap, vreugde; Doeka-tjita, droef held, kommer, smart. Tjitak, norm, stempel, druk; Mentjitak of Menjitak, drukken, afdrukken, boekdrukken; Penjitak, drukken, hot drukken, hot afdrukken; Pertjitakan, druk. kerij. Tjitjir (of Tjetjer), bij kleine hoeveelheden vallen, storten, verspreid raken ; Katjitjiran, overal verspreid, bij kleine hoeveelheden verspreid (bijv. van rijstkorrels Tangs eon weg) ; Mentjitjirken, bij kleine hoeveelheden storTJOE. ten, uitstorten, verspreiden. Tjoea, proof; Mentjoba, Menjoba, beproeven, probeeren, proeven; Mentjobai, jets beproeven, jets probeeren, jets aanpassen, jets of iemand op de proof stellen, enz. Tjoe, zje : Tjioe, ook benaming voor de muskietenlarve. Tjoebit, kneep, greep, met den duim en eon der vingers; Mentjoebit, Menjoebit, knippen, tusschen duim on vinger knellen. Tjoeka, azijn. Tjoekai (of Tjoeke), schatting, pacht, tol, cijns, accijns, belasting, recht, enz. ; Memoengoet t joekai, belasting garen, tol, pacht, cijns, recht heffen, schatting innon, enz.; Melariken tjoekai, met belasting enz. op den loop gaan, belasting enz. ontduiken, smokkelen. Tjoeki, vrouwelijk schaamdeel. Verg. Poeki. Tjoekil (of Tjoengkil), voorwerp, waarmede men jets ergens uitpeutert, opwipt, enz. ; Mentjoe kil (Menjoekil), jets, dat ergens in bevestigd is of vastzit, or ultpeuteren, opwippen, in de hoogte heffen, enz. (om hot los to maken). Tjoekin (Chin.), badhanddoek, kort badkleedje. Tjoekoep, genoeg, genoegzaam, toereikend,voldoende,ook: genoeg hebben, bemiddeld zijn, enz.; Menjoekoepi, jets voltallig, voldoende maken, enz., 00k: voor jets voldoende zijn, genoeg zijn

om jets to doen, enz. ; Menjoekoepken, jets voldoende doen zijn, enz. Tjoekoer,Mentjoekoer, Menjoekoer, scheren, afscheren ; Pentjoekoer, scheerder, barbier; Piso pentjoekoer, scheermes. Tjoela, hoorn of hoornachtig uitsteeksel midden op hot voorhoofd; Tjoela badak, rhinoceroshoorn. Tjoelik of Tjoelik-tjoelik, eon TJOE. geheimzinnig persoon of geest, die volgens hot bijgeloof kinderen de oogen uitsteekt. Tjoelim, hoeveelheid opium voor eon maal pijpen ; ook de opiumpijp zelf. Tjoema, alleen, enkel, slechts, enz.; Pertjoema, Tjoema-Toema, ijdel, vergeefs, to vergeefs, ook kosteloos, gratis, enz. Tjoemboe (Jay.), mak, tam, aanhalig. Tjoemi of Tjoemi-tjoemi, de inktvisch. Tjoemik, sikje of haartjes in hot kuiltje of gleufje van do onderlip. Tjoeping, lel, oorlel ; Tjoeping idoeng, neusvleugel. Tjoepoe, holte, knil, waarin bijv. eon paal of mast past, ook : busje of doosje. Tjoerah, waterval, neerstortend water, enz.; Mentjoerah, storten, neerstorten, uitstorten, uitgieten, uitschudden ; Mentjoerahken, op jets neergioten, uitstorten, enz. Tjoeram, helling, glooiing, hellend vlak, steilte. Tjoerang, valsch, niet eerlijk, oneerljjk. Tjoerang (of Djoerang), ravijn, kloof, bergkloof. Tjoerat, Mentjoerat, met eon straal ergens uitstroomen, ultspuiten, enz. Tjoeri, Mentjoeri, stolen, diefstal plegen, enz. ; Pentjoeri, stel er, dief ; Pentjoerian, diefstal, hot gestolen0 ; Tjoeri-toeri steelsgewijs. Tjoeriga, prism, dolk. Tjoetji, Mentjoetji, Mnjoetji, wasschen, afwasschon, schoonwasschen, schoonmaken (met water), reinigen, enz. ; Tjoetji (Mentjoetji) maid, iemand de huid volschelden, den mantel

vegen, uitschelden voor al wat leelijk is. Tjoetjoe, kleinkind ; Anak-tjoeTJOM. 271 tjoe, kinderen en kindskinderen, nageslacht, nakomelingen. Tjoetjoek, pen of speetje, om or jets aan vast to rijgen, of om or jets mode vast to steken ; ook spitso snavel of bok (van vogels) ; Tjoetjoek konde, haarspeld, haarnaald ; Mentjoetjoek, met jets duns en puntigs steken, pikken. Tjoetjoep, Mentjoetjoep, slurpen, ook : hard kussen, zuigend zoenen. Tjoetjoer (of Tjotjor), groote druppel, straal ; Mentjoetjoer, met groote druppels, in eon straal ergens uitkomen (bijv. van blood), gutsen, vlieten, stroomen. Tjoetjoer, spits uitlooponde snob, snuit (van sommige dieren), ook zeker gebak. Tjoetjoet, haai. Tjoewatja, holder (van hot woder, enz.). Tjokek, dansmeiden, die Chineesche dansen uitvoeren on meest ook in dionst zijn van Chineezen. Tjokelat, chocolade, ook : de cacaoboom (Theobroma cacao, L. nat. faro. der Buttneriacoae). Tjokot (Soend.), Mentjokot, Men j okot, bij ten, steken (van insecten). Tjolet (of Tjolek), veeg, likjo met den top van eon vinger ; Mentjolet, Menjolet, lets met den vingertop aanraken, met den vingertop over jets heonstrijken, enz. Tjolok, pitje of vlammotje om bij to lichton, ook: steek in hot oog; Menjolok, Mentjolok, iemand of jets in hot oog of do oogen steken. Tjolong, Menjolong, stolen. Tjomblang, koppelaar, koppelaarster, tusschenpersoon om eon samenkomst tusschen eon man en eon vrouw to bewerkstelligen ; Bertj omblang, zich van eon tjomblang bedienen ; Menjom272 TJOM. blang als tjomblang dienst doen. Tjomel (Jay.), gepruttel, gemopper,

lawaai, enz.; Bertjomel, Menjomel, pruttelen, mopperen, enz.; Menjomelken, iemand beknorren, berispen, enz. Tjomil (of Tjoemil), lief, bevallig, aardig, enz. Tjondong, Bertjondong, hellen, naar jets hellen, overhellen, tot jets neigen, genegen zijn tot. Tjongkah, met de punt jn de hoogte stekend. Tjongkak, zeker spel ; Papan tjongkak, sehuitje met gaten of kuiltjes, waarmede djt spel gespeeld wordt. Tjongkelang, galop, ook : voorrijder ; Bertjongkelang, jn galop rijden ; Menjongkelang, galoppeeren (van een paard), ook : dienst doen als voorrijder, in galop ergens heen gain, enz. ; Menjongkelangken, doen galoppeeren. Tjongok, Mentjongok, Men j ongok, met voorujtgestoken hals naar jets kijken, ook : met opgericht bovenlijf zitten, enz. Tjongol, Mentjongol, ergens gedeeltelijk uitsteken, uitkomen, uitpuilen. Tjonto, model, vorm, monster, staal, voorbeeld; Mnjonto, jets tot model, voorbeeld enz. nemen. Tjoplok, los, afgevallen, uitgevallen, losgeraakt, losraken, afvallen, uitvallen. Tjorek, streep, onregelmatige streep, kras, enz. ; Mentjorek, Menjorek, een streep door jets halen ; Tjorak-tjorek, geheel vol strepen, beklad, enz. Tjorong, trechter, pijp, buffs; Tjorong asp, schoorsteen, schoorsteenpijp. Tjorot, tuft, kraan, mondstuk, (van een ketel, enz.). Tjotjok, overeenkomend,kloppend, kloppen, overeenkomen, overeenTOED. stemmen, enz. ; Mentjotjokken, doen overeenkomen, doen kloppen, kloppend maken, met lets overeenstemmen, omtrent jets dezelfde meening hebben, enz. Tjowek(Jav.),plat aarden schaaltje, waarin de sambel wordt fijngewreven. Tlahir, zie : Lahir (Ar.). Tloehoer, zie : Loehoer (Ar.). Tobat (Ar.), berouw, afkeer ; Ber-

tobat, berouw, of keer hebben, zich vast voornemen jets nooit meer to doen,enz.;Mentobatken, doen berouwen, afkeer van jets doen hebben, bekeeren. Toeba, Pongamia volubilis, Z. & M. nat. fam. der Papilionaceae, slingerplant, waarvan de vergiftige wortels veal gebruikt worden om visschen to bedwelmen. Toeboeh, lichaam, lijf, romp; Bersatoeboeh, eon van lichaam zijn, den bijslaap uitoefenen. Toebroek, Menoebroek, plotseling op jets vallen, plotseling aanvallen, aanvatten, grijpen, vasthouden, enz., ook : met een vaart tegen jets aanloopen, enz. Toedjah, zie : Toendjang (Jay.). Toedjoe, richting, strekking, koers, duel, bedoeling, enz., ook : toovermiddel ; Menoedjoe, op jets afgaan, koers zetten naar, koerson op, mikken op, doelen op, enz. ; Satoedjoe, eon van richting, bedoeling, enz.; 8ersatoedjoe, van dezelfde meening zijn, dezelfde bedoeling, hetzelfde oogmerk hebben, enz. Menoedjoeken, jets ergens heen richten, - op, naar jets richten, met eon geweer enz. op jets mikken, enz. Toedjoeh, ~zeven, zevental ; Toedjoeh belas, zeventien ; Toedjoeh poeloeh, zeventig ; Bertoedjoeh, met zijnzevenen zijn); Katoedjoeh, zevende, de (hat) zevende, ten zevende. Toedoeh (Jay.), Menoedoeh, aanTOED. wijzen, aanduiden, beschuldigen, enz.; Penoedoeh, aanwijzer, aangever, beschuldigen. Toedoeng, al wat tot bedekking diem, hoed, zonnehoed, sluier, enz. ; Brtoedoeng, een hoofdbedekking gebruiken, ook : ergens onder schuilen; Menoedoengi,bedekken, beschutten, beschermen. Toegoer (Jay.), ergens voortdurend blijven, zich van een plaats niet verwijderen (bijv. bij het waken bij een zieke, enz.). Toehan, de Heer, God, de godheid; Toehan Allah, de Heer God. Toehfat (of Tauhfat) (Ar.), uitmuntend, uitstekend, enz. Toehoer, laag, ondiep, oppervlak. kig.

Toekal (of Toekel), pak, streng (van garen). Toekang, bags, bedrevene in eenig handwerk; Toekang kajoe, timmerman; Toekang besi, ijzersmid, smid; Toekang mas, goudsmid ; Toekang batoe, metselaar; Toekang sepatoe, schoenmaker; Toekang mendjait, kleermaker, modiste, naaister ; Toekang ajam, kippenverkooper ; Toekang babi, verkooper van varkensvleesch; Toekang ajer, waterdrager; Toekang api, stoker; Toekang roempoet, grassnijder, grasverkooper; Toekang roedjak, roedjak-verkooper ; Toekang roti, broodbakker, broodverkooper; Toekang soesoe, meikboer, melkverkooper, enz. Toekar, ruil, geruild ; Menoekar, ruilen, verruilen, wisselen, verwisselen, vervangen, enz. ; Menoekar (Bertoekar) tj intj in, ringen verwisselen als teeken van ondertrouw; Menoekarken, lets tegen lets wisselen, ruilen, inwisselen, verruilen. Toekar(Jav.),twist,geschil;Bertoekar of Toekaran, twist hebben, MALEISCH-HOLLANDSCH. TOEL. 273 met elkander twisten, enz. Toekoel (Jay.), kiem, spruit, ontkiemen, uitspruiten, opkomen (van planten); Toekoelan, jongeplant, kiem, enz., ook : ontkiemde katjang idjo, veel als groente gebruikt (Tokolan). Toeladan, voorbeeld, model, voorschrift, kopie; Menoeladan, een voorbeeld aan lets nemen, lets tot voorbeeld nemen, lets navolgen, enz. Toelah, ongeluk als gevolg van een vloek, enz.; Katoelah, door zulk een ongeluk getrofren. Toelak, duw, scoot; Menoelak, duwen, stooten, voortstooten, van zich afstooten, afduwen, afwijzen, van de hand wijzen, enz., weren, afweren, verwerpen. Toelang, been, beenderen, gebeente, knook, bot, graat, nerf, bladnerf, steel, enz. ; Toelang moeda, kraakbeen ; Toelang paha, dijbeen ; Toelang belakang, ruggegraat ; Toelang daoen,

bladnerf; Toelang dajoeng, steel van een roeiriem; Toelang ikan, vischgraat. Toelar, besmetting; Menoelar, besmettelijk~ ztjn; Menoelari, Menoelarken, besmetten, aansteken ; Katoelaran, besmet. Toelen (Jay.), echt, onvervalscht, onvermengd. Toeli, doof, hardhoorig, doof held; Boeta-toeli, doof en blind, onverschillig, om niets geven, vermetel, roekeloos (zijn) ; Orang toeli, eon doove. Toelis, schrift, teekening, kras, schrap, lijn, enz.; Menoelis, schrijven, teekenen, figuren op jets maken, schilderen, enz.; Menoelisi, lets beschrijvon, beteekenen, beschilderen, op lets schrijven, - teekenen, enz.; Djoeroe-toelis, schrijven, klerk; Batoe-toelis, lei; Papan-toelis, schrijfbord, waarop geschreven enz. is 274 TOEL. wordt; Medja-toelis, schrijf tafel. Toeloeng, hula, bijstand; Menoeloeng, helpen, bijstaan, huip verleenen; Menoeloengi, iemand helpen, bijstaan, bijspringen, enz.; Menoeloengken, iemand met hot een of ander helpen, jets als huip aan iemand geven, afstaan, enz.; Penoeloeng, helper; Penoeloeng bitjara, woordvoerder voor een ander, pleitbezorger, procureur, advocaat; Pertoeloengan, huip, hulpverleening. Toema (Jay.), luis. Toeman, verwend, gewend geraakt aan, gewoon aan. Toembak, laps, piek, lang steekwapen, ook : een mast voor brandhout voornamelijk, metende 6 X 6 X 6 of 216 Kub. voeten. Toembal (Jay.), toovermiddel tot afwering van onheilen. Toemboeh, opkomen, uitspruiten, ontkiemen, groeien (van planten) dag komen, enz. ; Toemboehan of Katoemboehan, de pokken ; Toemboehan, ook : inwendig abces, bijv. aan de lever, de milt, enz. en een snort kankerachtig gezwel of z.g. wild-vleesch in hot lichaam : Toemboeh toemboehan, planten in hot algemeen.

Toemboek, stomp, stoot, duw; Menoemboek, stompen, stooten, duwen, beuken, bonzen, stampen, fijnstampen, enz.; Menoemboeki, iemand of jets herhaaldelijk stompen geven, op jets beuken., enz. Toemboeng, uitgezakt, verzakt, uitzakking, verzakking (b jy. van de baarmoeder). Toemboeng (of Tombong), hot bolvormig, sponsachtig lichaam, dat men in kokosnoten vindt, de kiem eener kokosnoot. Toemenggoeng, titel van een regent op Java, en hier en daar in TOEM. Maleische landen, ook van een voornaam staatsdienaar. Toemis, groenten in olio gaargebraden of gestoofd; Menoemis, groenten zoo toebereiden. Toemit, hiel. Toempah, storten, uitstorten, ergens uitstorten (van vochten); Menoempahken, storten, uitstorten, doen storten, uitgieten, vergieten, plengen; Menoempahi, op jets storten, op jets vallen (van vochten). Toempang, stapel, hoop, ophooping, enz. ; Menoempang, zich bij jets of iemand voegen, vervoegen enz. om mode to doen, mededoen, bij iemand logeeren, tijdelijk verblijven, enz., ook : stapels vormen, opstapelen; Menoempangken, jets boven op jets leggen, -plaatsen, enz., ook jets of iemand bij een ander tijdelijk deponeeren, tijdelijk doen logeeren, inkwartieren; Menoempangi, boven op jets liggen; Toempangan, stapel, hoop, opeenhooping, enz., ook : tijdelijk verblijf, logies, inkwartiering, enz., de persoon enz. die tijdelijk aan de zorg enz. van iemand wordt toevertrouwd. Toempas (of Toempes), verdelgd, vernietigd ; Menoempas, verdelgen, vernietigen, uitroeien. Toempoe (ook : Toemboenn), steun, steunpunt; Menoempoe, op jets drukken, op jets steunen; Menoempoeken, op jets doen steunen, op of tog en jets doen rusten, enz. ; Toemboean kaki, voetbank, rust- of steunpunt voor

den voet, enz. Toempoek, hoop, stapel, groep, troop, enz. ; Menoempoek, Bertoempoek, stapels, hoopen, opeengedrongen groepen enz. vormen, opeendringen; Menoempoekken, opstapelen, ophoopen, op elkander stapelen, enz. ; ontstaan, to voorschijn, aan den TOEM. TOEN. 275 Toempoekan, hoop, stapel, enz. Toempoel (Bat. Jay.), bot, stomp, niet snijdend; Menoempoelken, stomp, bot maken (van snijdende voorwerpen), afstompen. Toen, zje : Toewan. Toenang, engagement, verloving; Menoenang, zich verloven meet; Menoenangken, verloven (door de ouders) ; Toenangan, verloofde; Bertoenangan, verloofd, geengageerd zijn, eon verloofde hebben. Toenas, knop, uitspruitsel; Bertoenas, uitbotten. Toendjang (Jay.), stut, steun, schoor; Menoendjang, stutten, steunen, schoren, ook : tegen jets aanloonen; Menoendjangi, jets steunen, stutten, schoren; Menoendjangken, jets tegen jets aan zetten, -plaatsen (tot stut of steun), jets tegen jets laten leunen, enz. Toendjoek, Menoendjoek, wijzen, aanwijzen, toonen, aandujden, aantoonen, vertoonen, laten zjen; Menoendjoekken, jemand jets wijzen, -aanwijzen,--toonen, -aantoonen, -laten zien, enz. ; Teloendjoek of Djari teloendjoek, wijsvinger. Toendjoeng, Nymphaea lotus, L. nat. fam. der Nymphaeaceae, do waterlelie of lotus, waarvan verschejdene soorten bestaan. Toendoek, met hot hoofd benedenwaarts gekeerd, gebukt, neergebogen, enz.; Bertoendoek, Menoendoek, bukken, buigen, neerbuigen, gebukt gaan, zich onderwerpen, enz. ; Menoendoekken, doen bukken, gebukt doen gaan, neerbuigen, naar beneden drukken, onderwerpen ten onder brengen, enz.: Alamat toendoek, teeken van onderwerpjng. Toendoeng, Menoendoeng, (Jay.),

wogjagen, bannen, ujtzetten, weren, enz. ; Toendoengan, weggejaagde, banneling. Toenei (of Toenai), comptant ; Oewang toenai, coinptant geld. Toenggal, eon, eenig, eenigst, enkel. Toenggang, hot onderste boven, omgekeerd; ;Menoenggang, hot onderste boven gekeerd zijn. Toenggang, Menoenggang, op jets zitten, rijden, enz. ; Menoenggangi, jets berijden, op of in jets zitten, enz. (vulg.) ook : eon vrouw beslapen ; Menoengganken, jets of jemand op jets laten zitten, rijden, enz. Toenggangan, waarop gozeten of gereden wordt, ritjdier, rijtuig, enz. Toengging, de posjtie, waardoor hot achtereind of achterste van jets in de hoogte wordt geheven; Menoengging, met hot achterste in de hoogte liggen, enz., het achtereind in de hoogte heffen, enz.; Menoenggingken, jets of iemand zoodanig plaatsen, dat zijn achterste hoogtr komt to staan, dan hot overige gedeelte van hot lichaam. Toenggoe, Menoenggoe, wachten, op jets wachten, toeven, bewaken, op jets passen, oppassen, bij jets waken, enz. ; Menoenggoef, op jets wachten, jets opwachten, verbejden, verwachten, bewaken, oppassen, enz. ; Penoenggoe, wachter, bewaker, oppasser, enz., ook : de beschermengel of beschermgeest, die verondersteld wordt jets of iemand to bewaken. Toenggoel, stronk, stam zonder takken of kroon, enz. Toengkak, hiel. Toengkat, stok, wandelstok, stut, steun ; Toengkat kateak, kruk. Toentoen, Menoentoen, leiden, bij de hand of aan eon stok, enz. leiden, (bijv. eon blinde, eon paard aan eon lijn, enz.). 276 TOEN. Toentoet, Menoentoet, volgen, achterna; volgen, najagen, naar jets koersen, vorderen, eischen, afvragen, enz. Toepai, eekhoorn; ook : Badjing. Toeras, Menoeras, filtreeren, doorzijgen, door eon zeef halen,

enz. (van vloeistoffen). Toerki, Turksch; Tanah (negeri) toerki, Turkije; Orang toerki, Turk. Toeroen, dalen, afdalen, neerkomen, naar beneden gaan of komen, of klimmen, nederdalen, ondergaan, enz. ; Menoeroenken, naar beneden halen, doen dalen, doen beneden komen, van zich doen afstammen, enz. ; Menoeroeni, naar jets heen dalen, naar jets toe afklimmen, enz.; Toeroenan, helling naar boneden, waarlangs men daalt, enz., ook : afstammeling, nakomeling, nederdalende familielinie; Toeroen-toeroenan, nakomelingschap. Toeroen (.Tay.), stek, kort stuk van eon boomtak, om geplant to worden (zooals met vole schaduwboomen in koffie- en andere tuinen gedaan wordt). Toeroet, Menoeroet, volgen, navolgen, achterna volgen, medegaan, mededoen, gehoorzamen, in acht nemen, enz. ; Bertoeroettoeroet, in eon ru achter elkander; Satoeroet, in opvolging van, in navolging van; Toeroetan, voorbeeld enz. ter navolging, ook: gewillig, gehoorzaam (zijn). Toesoek, steek, doorboring; Menoesoek, steken, doorboren, jets ergens in of doorsteken, enz., ook iemand opstoken, ophitsen, warm maken, enz. en : steken, pijnlijk trekken (van eon zweer bijv.). Toetoek, Menoetoek, kloppen, met eon of ander op jets kloppen, hameren, enz. Toetoel, vlek, plek, smet, indruksel, TOEW. moot; Menoetoel, met eon stomp voorwerp (eon vinger, eon dot, enz.), aanraken, -aandrukken, enz.; Matjan toetoel,de gevlekte tjjger, panter. Toetoep, wat tot dekking van jets diem, deksel, dek, dekkleed, enz. ; Menoetoep, dekknn, bedekken, tot dekking strekken, toedekken, dichtmaken, enz. ook : sluiten, opsluiten, in de gevangenis, achter de tralies zetten, enz.; Menoetoepi, jets bedekken, toedekken, dichtmaken, afsluiten, enz. ; Menoetoepken, jets tot hot be.

dekken van jets aanwenden, met hot eon of ander toedekken, enz. ; Toetoepan, deksel, wat bedekt, enz , ook: gevangene, opgeslotene, enz.; Toetoep medja, tafelkleed. Toetoer, Bertoetoer, Menoetoer, praten, spreken, keuvelen, babbelen; Menoetoeri, Menoetoerken, jets tot iemand zeggen, hem op jets attent maken, enz. Toewa, bejaard, oud, rijp, voldragen, versleten, donkey van kleur, enz.; Orang toewa, eon oud mensch, ouders, ook: oudste, hoofd eener negorij, enz.; Emas toewa, fijn (oud) gouda Merah toewa, donkerrood; Meretoewa of Maratoewa, schoonouders, schoonvader of schoonmoeder; Mentoewaken, oud maken, tot hoofd aanstellen, ook : metalen zuiveren, louteren, enz. Toewah, voorspoed, geluk, gelukkig, voorspoedig ; Bertoewah, voorspoed hebben, gelukkig zjjn in ondernemingen, enz. Toewak, palmwijn, ook : Legen (Jay. Soend.). Toewan, heer, meester, mijnheer, mevrouw,enz.;Toewankoe,heer, mijnheer, (alleen van eon vorstelijk personage); Toewan poeteri, mevrouw de prinses; Jang dipertoewan, die heer genoemd wordt (titel van eon regeerenden vorst). TOEW. Toewang, Menoewang, gieten, schenken, uitgieten, overgieten in jets (eon glas, bijv.) inschenken, Tofan, orkaan, cycloon, typhoon. Tokek (of Tekek), gekko, grooto soon hagedis. Tolih, Menolih, zijwaarts, achterom kijken. Tombong, zie : Toemboeng. Tong, ton, vat, aam, tobbe, kuip. Tongkeng, Pergularia odoratissima, L. Nat. fam. der Asclepiadeae, slingerplant met geurige bloemen. Tongkol, blok, vormelooze klomp. Tongtong, uitgeholk blok, waarop alarm- en andere signalers geslagen worden. Tonton (Jay.), Menonton, naar jets kijken, toekijken, toeschouwen, WALA. 277 enz. ; Tontonan, schouwspel,

vertooning enz. Top, dobbelspel ; Bermain top, dobbelen. Topeng, masker, mom, tooneelspel met gemaskerde acteurs. Topi, hoed, mots, hoofddeksel van niet-inlandsch maaksel. Toro(Bat.),een lange bijna tot aan de vooten reikende badjoe (voor mannelijke bedienden). Totang tatoueersel ; Betogang, getatoueerd zijn, enz. Totok, edit', onvervalscht,volbloed; Totok welanda, eon pur sang Hollander. Tsalatsa (of Selasa) (Ar.), Dinsdag; Malem selasa, do avond (nacht) van Maandag op Dinsdag. Tsaldjoe (Ar.), sneeuw. W. Wa (Ar.), en. Wadja, staal, ijzeren braadpan (ook: Koewali wadja of Wadjan). Wadjib (Ar.), plicht, verplichting, wat als plicht op iemand rust, plichtmatig, betamelijk, behoorlijk; Mewadjibken, iemand jets ten plicht stellen, jets als verplichting opleggen enz. Wadjik, snoeperij van kleefrijst of Ketan in suiker gekookt. Wadoek (Jay.), pens, maag, bulk. Wadoeng, groote bijl. Wafat (Ar.), deed, overlijden, overladen, gestorven. Wab joe (Jay.), goddelijke open. baring, ook : glans, mister. Wajang poppers van lever of hoot, voorstellende personen nit den voortijd en de Hindoe-Javaansche mythologic, waarmede vertooningen van tooneelen daaruit worden gegeven ; Wajangan, zulk eon tooneelvertooning geven ; Wajang orang, zulk eon tooneelvertooning door menschen uitgevoerd;Wajang koelit,pop van lever, tooneelvertooning daarmede; Wajang golek, houten wajangpop, ook : tooneelvertooning daarmede ; Wajang keroetjil, rdem als voren, dock plane poppers van hoot of lever ; Wajang potehi, Chineesch marionettenspel. Wakaf (Ar.), stichting ten algemeenen none, liefdadige instelling. Wakil (Ar.), plaatsvervanger, gevolmachtigde, vertegenwoordiger,

za akgelastigde, agent, enz. ; Mewakili, iemand tijdelijk vervangen, iemand vertegenwoordigen, enz.; Mewakilken, iemand tot gemachtigde aanstellen, zich door iemand laten vortegeYiwoordigen, enz. Waktoe (Ar.), tijd voor lets, tijdstip, uiu, gelegenheid, ook de verschillende tijdstippon, voor de voorgeschreven gebeden. Walanda (of Wolanda), Hollan278 WALA. der, Hollandsch ; Negeri walanda, Holland, Nederland. W slang (Jay.), sprinkhaan. Wall (Ar.), vriend, vertrouwde vriend, voogd, naaste beschermer. Walikoekoen, Schoutenia ovata, Korth. nat. fam. der Tiliaceae, boom met good hout. Wang (of Oewang), geld, -- ook eon waarde van 10 duiten of 8h/ ~ cent. Wangi, geurig, welriekend ; Ajer wangi, reukwater, odour. Wangkang, eon snort Chineesch vaartuig. Wani (Jay.), dapper, moedig, durven. Zie : Berani. Warangan, rattenkruit. Waras, gezond, welvarend. Warawiri, heen en weder (gaan, loopen, enz.). Warlngin,Urostigma benjaminum, Miq. nat. fare. der Artocarpeae, hooge, groote boom. Warirang, zwavel. Waris, grif van de hand gaan (van koopwaren) ; Warisan, gelukkig zijn met zijn handel. Wants (of Waris), erfgenaam ; Ahliwaris, de gezamenlijke erf genamen ; Warisan, erfenis, erfdeel. Warns (00k: Werna), kleur, ook: gedaante, vorm ; Ml warnaken, eon kleur, gedaante, vorm aan jets geven, jets maken, enz. Waroe, Hibiscus elatus, Sw. nat. fam. der Malyaceae, boom met lenig hout. Van dozen boom bestaan verscheidene soorten. Waroeng inlandsch kraampje, winkeltje. Warts, bericht, tjjding, nieuws, WOER. gerucht, mare ; Mewartaken,

lets berichten, meedeelen, ruchtbaar maken, enz.: Pewarta berichtgever. Wasangka, kwade vermoedens, achterdocht. Wasiat (Ar.), uiterste wil, testament, opdracht, lastgeving, aanbeveling ; Soerat wasiat, testament, laatste wilsbeschikking ; Berwasiat, zijn testament maken ; Mewasiatken, jets bij testament vermaken. Wasir (of Bawasir), aambeien. Water,grens,grensscheiding,grenspaal ; Berwates, grenzen aan, begrensd zijn door; Mewatesken, door jets begrenzen, door teekens enz. de grenzen van jets aangeven. Watoek (Batoek), hoest, hoesten. Wazir (Ar.), vizier, eerste minister. Wedana (Jay. Soend.), districtshoofd. Weloet (Jay. Soend.), aal. Werna, zie : Warns. Weslah (Ar.), hot vereenigingsteeken in hot Arab. schrift. Wetan (Jay.), Oost, hot Oosten, oostelijk, ten oosten. Widjen, Sesamum indicum, Dc. nat. fam. der Sesameae, heester, die de Sesam-olio (Minjak widjen), geeft. Wira, dapper, moedig, heldhaftig. Woedjoed, hot bestaan, hot wezen, gedaante, vorm. Woeli, korenaar, rijstaar. Woengoe, paars, pencde. Woeroeng of Oeroeng(Jav.Soend. Bat.), niet doorgaan, mislukken, goon gevolg hebben. ZAKA. Zakat (Ar.) (of Djakat), zuivering, aalmoes, verplichte bijdrage aan den priester. Zaman (of Dzaman, ook :Djaman) (Ar.), t jd, tijdperk, eeuw; Zaman sekara'ng, de tegenwoordige tijd. ZOEM. 279 Zina (Ar.) (of Djina), overspel Berzina, overspel bedrijven,overspel plegen. Zoemroed (of Djamroed), (Ar.), ook: Djemeroed, smaragd,groengekleurde edelsteen. Z. A. Aal, m., beloet, weloet, ikan mowa, lindoeng.

Aalfuik, v., boeboe beloet. Aalgeer, m., serampang, tjerengkeng. Aalmoes, v., derma, sedekah; Verplichte of zuiverings aalmoes, zakat, dzakat, djekat; Aalmoezen geven, memberi derma,memberi sedekah ; Aalmoezen vragen, minta derma, minta sedekah, Yninta-minta,meminta-minta;Iets tot aalmoes geven, mendermaken, menjedekahken. Aam, o., tong, lager, tong gede (besar). Aambei, v., wasir, bawasir, poeroe sembilik. Aamborstig, sesak dada, bengek, mengi ; Aamborstigheid, v., sakit bengek, sakit mengi. Aamechtig, menggeh menggeh, lesoe, letih, letih-lesoe, pajah. Aan, pada, kapada, bagai, akan, dengan, bagi, ka, di, sama, roepa, enz., ook uitgedrukt door den transitief-uitgang i van werkwoorden; Aan mijnheer, pada-, kapada-,bagai-,bagi-,sama-toewan;Aan wal, di darat ; Tot aan, sampai, sampai di, sampai ka, hingga; Gestorven aan een ziekte, mati dengan penjakit (sakit) ; Aan geld, roeda oewang. Aanaarden, mengoeroeg, menambak. Aanaarding, v., oeroegan, penambak, tambakan. Aanbakken, angoes (van de stof zelf), mengangoesken (van de persoon, die bakt). Aanbaksel, o., angoes, kerak. Aanbeeld, o., landasan, landesan, paron. Aanbelang, o., zie : Belang. Aanbesteden, memborongken, memborongken pakerdjaan. Aanbesteding, v., pemborongan pakerdjaan, lelangan pakerdjaan, pendjoewalan pakerdjaan. Aanbevelen (prijzen), memoedji; (opdragen), menjerahken. Aanbeveling, v., poedjian; Aanbevelingsbrief, m., soerat poedjian. Aanbiddelijk, patoet di sembah, haroes di sembah. Aanbidden, menjembah, menjembah soedjoed; Afgoden aanbidden, menjembah berhala. Aanbiddenswaard, zie : Aanbiddelijk.

Aanbidden, m., penjembah, orang jang menjembah. Aanbidding, v., sembah, penjembahan, poedji. Aanbieden (overreiken), mengoendjoek, mengoendjoekken, kasi, menerimaken; (aan een meerdere), mempersembahken ; Te koop aanbieden, menawarken, mengidjabken ; Zich vrijwillig aanbieden, mempersahadjaken din; Een baker aanbieden, menjoelang piala; Zich aanbieden (van een gelegenheid), ada, ada peni hal, ada 282 AANB. djalan; Aanbieden van geschenken, om iemand om to koopen, menjorong. Aanbieden, m, pengoendjoek, penjoelang. Aanbieding, V., pengoendjoekan, penjoelangan, persembahan. Aanbijten, menggigit, makan. Aanbieden, mengikat, mengikatken, menaliken, menambat; (aaneenhechten), mengoeboeng, menjamboeng; (aan jets hechten), memboelang. Aanblaffen, menggonggonggi. Aanblazen, menioep, mengemboes; (van den wind), niemoepoet. Aanblijven, berkandjang, tinggal. Aanblik, m., kedjap mats, pemandang, pemandangan, penglihatan. Aanbod, o., (voorstel), djandji, (ten verkoop), idjab, (van geld tot een troop), tawar, tawaran. Aanbonzen, ketok, mengetok, m en ep o ek ; Tegen lets aanbonzen, kebentoer, kebentoes, membentoer, membentoer, melanggar ; Tegen elkander aanbonzen, bersentoeh-sentoeh. Aanbotsen, langgar, melanggar, bentoer, membentoer. Aanbouw, m., bikinan,pembikinan, pemboewatan, pemberdirian. Aanbouwen, bikin, membikin, memboewat, memperdiriken. Aanbranden, angoes, zie : Aanbakken. Aanbreken (van den dag), slang, fadjar, padjar, dinahari, ring, merekah, rembang, merekah fadjar, enz. ; (komen), datang ; (af brokkelen), meloewak. Aanbrengen, membawa, menda-

tangken, menjampaiken; (Eene zaak aanbrengen), mengadoeken perkara. Aandacht, v., ingatan. Aandaehtig, dengan ingatan, dengan mengingatken. Aandeel, o., bagian, behagian; AanAAND . deel hebben in eene zaak, tjampoer, bertjampoer, masoek ; Aandeel hebben in eene handelszaak, besero, berseroan, bersekoetoe, menjekoetoei, samodal dengan. Aandeelhouder m., (vennoot), sjarik, persero, sekoetoe. Aandenken, o., peringatan, tanda peringatan. Aandieden, (iemand -), memba wa masoek, bawa menghadep menghadepken. Aandoen, (aantrekken), pakai, memakai, mengenaken ; (doers aantrekken), kasi pakai, me makaiken, mengenaken; (veroorzaken), kerdja, bikin, meng adaken, mendatangken ; Leed aandoen, menjoesahken, menjakitken hati, mendatangken soesahnja, mendjadiken soesahnja, mempersakiti ; Het hart aandoen, merawanken hati, mempertjintaken, menjedihken; Verdriet aandoen, mendoekaken, mendoekatjitaken, menjoesahken hat!, membikin soesah hat!; Eene plaats aandoen, singgah-, bersinggah kapada, mampir, mengampiri; Geweld aandoen, memaksa,mengerasi,menggagahi. Aandoening, V., tjita,rasa,perasaan hati, rawan, saj oe ; Aandoening van vreugde, soekatjita, girang hati; Aandoening van smart, doeka-tjita, soesah, soesah hati. Aandoenlijk, jang merawanken hati, jang melemasken hati, jang melemboetken hati, jang menjedihken hati. Aandragen, zie: Brengen en Dragen. Aandrang, m., (tot lets, - des gemoeds), gerak hat!, kepengin, ingin ; (tot eene natuurlijke behoefte, resa, belet, kabelet; (dringend verzoek), ketj ek,

perinintaan dengan keras. AAND. Aandrlft (neiging),v.,himmat,nafsoe, nepsoe, ook : ganggoe, perganggoean, gerak hati; (geestdrift), gairat. Aandrijven, (aanzetten, aansporen), mengadjak, memaksa, memboedjoek, mengentjangken, mengerasken; (tegen jets-) berdampar, terdampar; (van yolk tot eenig werk), mengerah. Aandringen (aanhoudend verzoeken, enz.), minta dengan keras, minta dengan berkandjangkandjang, beroelang-oelang meminta, mengetj ek, bergesa-gesa, meminta-minta ; (tegen jets), menghempet, menjesakken. Aandrukken, zie : Drukken. Aanduiden, toendjoek, menoendjoek, menoendjoekken; (te kennen, to verstaan geven), kasi tahoe, memberi tahoe, mengetahoeken, kasi mengerti, mengertiken, memberi katerangan, menerangken, menjataken. Aandurven,berani melawan (jets-) berani meiakoeken, berani mendjalanken. Aanduwen, sorong, menj orong, menjorongken. Aaneen (verbonden), bersamasama, terhoeboeng, terikat, tersamboeng, berlengket, rapet; (achtereen), bertoeroet-toeroet, bertoeroet-toeroetan, beroelangoelang. Aaneensluiten, rapet ; (doers-), merapetken. Aaneenvoegen, menjambat, menjamboeng, mempertemoeken, menghoeboengken, melengketken, merapetken, mengikat. Aanerven, zie : Erven. Aanfokken, piara, memelihara, memeliharaken; (doers vermenigvuldigen), memperbanjakken, mendjantanken. Aanfokking,v., pamiaraan, pemeliharaan. Aangaan (ergens-), singgah, AANGr. 283 bersinggah, mampir ; Bij iemand aangaan om to zien hoe hij het maakt, tilik, menilik, meniliki; (razen, tieren), geger, roesoeh, meroesoeh; (viammen),

menjala, (beginners), moelai ; Een verbond enz. aangaan, berdjandji, mendjandji, tnembikin perdjandjian, memboewat perdjandjian ; Een huweUjk aangaan, kawin, nikah ; Dat gaat niet aan, itoe ta'boleh; Dat gaat mu niet aan, itoe boekan perkarakoe, itoe saja ta'ferdoeli. Aangaande, akan, atas, tentang, dari. Aangapen, mengamat-amati, mengangai. Aangeboren (ingeschapen), choelki- (oorspronkelijk), ash, sedia. Aangedaan, peloe, siloe, sajoe, sedih, hiba. Aangelegenheid, v., hal, peni hal, perkara. Aangenaam, enak, sedap, nimat of nikmat ; (voor de zintuigen), manis (van woorden enz,) ; Aangenaam van manieren, balk perinja, balk lak oenja. Aangenomen (geadopteerd), angkat, poengoet; Een aangenomen kind, anak angkat, anak poengoet, (overgenomen) ; Een aangenomen gewoonte, adat ! j ang beharoe (baroe) ; Aangenomen, dat, sandainja, saoepama. Aangeven (aanreiken), mengoendjoekken, kasi, mengasiken, mengoeloer,rrengoeloerken;(kennis geven, enz.), mengadoeken, kasi bertahoe, memberi tahoe. Aangezicht, o., moeka, paras ; Van aangezicht tot aangezicht, berhadep-hadepan. Aangezien, sebab, dari sebab, oleh karma, karma, sedang, selang, tegal. Aangifte (kennisgeving),v., pemberitaan, pemberian tahoe, per284 AANG. bilangan ; (klacht, enz.), pengadoean, da'wa, dakwa. Aangorden,menjandangken,pakai. Aangrijnzen, mengenjoet, meringisi, mengerenjit,. Aangri jpen, pegang, mememang, menangkep; (aanvallen), menjerang. Aangroeien (toenemen), tambah, bertambah, bertambah-tambah. Zie verder : Groeien. Aanhaken, menggait, ni enggaitken.

Aanhalen (trekken), menarik, menerik, mengerat, menghela ; (confisqueeren), merampas; (citeeren),mengambil,memoengoet, memetik, menjeboet, menjeboetken; (aaien), memboedjoek, mengeloes-aloes. Aanhang (secte), m., oemat; (vol. gelingen),pengiring,pengiringan. Aanhangen (hangen), gantoeng, bergantoeng, tergantoeng, menggantoeng : (kleven), iekat, berlekat, berlengket, bersangkoet. Aanhangig (van een zaak), below terpoetoes, below di poetoesken. Aanhangsel, o., hoeboengan, tambahan. Aanhankeltjk, bergantoeng kapada, terlekat kapada. Aanhebben, pakai, memakai ; lets aanhebben, berpakaian, memakai, mernakaiken. Aanhechten, menjamboeng,menghoeboengken. Aanhef, m., permoelaan ; (van een gezang), angkatan ; (inleiding), dibadjat, permoelaan. Aanhitsen,mengasoet,mengoepak, mengatjoem, menoesoek, menoesoek-noesoek, mengaroe, mengaroeken ; (van dieren), menggalakken, mengoetja-oetjaken. Aanhoogen, zie : Aanaarden, Ophoogen. Aanhooren, mendengarken, menengarken. AANK. Aanhoorig, di bawah, terbawah, toeroet, taloek. Aanhoorigheid, v., dairah, daIrah ta'loek, djadjahan. Aanhouden (jets of iemand -), menahan,menangkep,memegang; (goederen-), menahan, merampas; (volharden), berkandjang, dada berhenti ; (gedurig verzoeken), beroelang-oelang; (niet afleggen, van kleederen buy.), tiada berganti, dada bersalin, tiada menanggalken; (near eene pleats koersen), menoedjoe ; (eene zaak-), melambatken, mempertanggoehken ; Clang duren), lama, lambat. Aanhoudend (achtereen), bertoeroet-toeroet, dengan dada berhenti, dengan tiada berkapoetoesan ; (voortdurend), sentiasa,

senantiasa. Aan "ken, melihat, memandang, tengok ; Stark aankijken, mengamat-amati. Aanklacht, v., dawa, dakwa, penoedoeh, pengadoean; Een aanklacht indienen, mengadoe, mendakwa, menoedoeh. Aanklagen, mendakwa, menoedoeh, mengadoeken; Valschelijk aanklagen, menoekas. Aanklampen (aanvallen), menjerang, melanggar; (enteren), menggait, mendempokken, menjampak. Aankleeden, memakaiken, kasi pakai, mengenaken pakaian ; Zich aankleeden, berpakaian} berpakai. Aankloppen, mengetok,menepoek (pintoe). Aanknoopen (met een knoop vastmaken), menjimpoelken, mengikat; (een gesprek, enz.), moelai bitjara, moelai berkata, memasang bitjara, moelai mengomong, menegor. Aankomen, dateng, tiba, sampai; Bij iemand aankomen (aan AANK. gaan), singgah, bersinggah, mampir ; Ergens aan komen (met de handen), mendjabat, pegang, memegang ; lets op iemand laten aankomen (aan hem overlaten), memoelangken, menanggoengken ; Het komt er niet op aan, tiada mengapa, tiada djadi apa apa, tra'ferdoeli ; Komaan, marl, marilah, ajo. Aankomend (bijna volwassen), anak dara, remadja, remadja poetera (van een jongen), remadja poeteri (van een meisje). Aankondigen, kasi tahoe, member tahoe, mengchabarken, mema'loemken, mewartaken. Aankondiging, v.,pemberitaan,pechabaran, pewarta. Aankoop, m., pembelian. Aankoopen, bell, membeli. Aankweeken, piara, miara, memeliharaken, (van kennis enz.), menoentoet. Aanlanden, (belanden), djatoh, (aan wal gaan), naik ka darat. Aanlasschen, menjamboeng. Aanleeren, adjar, beladjar. Aanleg (neiging, enz.), m., pekerti,

boedi pekerti ; (ontwerp, enz.), dinah, rentjana, atoeran, tjonto ; (uitvoering), perboewatan, bikinan, pasangan. Aanleggen (van een stad, en z.), menjoesoek, memboewat, memasang, mengatoer, merentjanaken ; (mikken op), mengintjer, membetoeli, menoedjoeken ; (jets als doel nemen), bermaksoed, mane; (een verband, enz.), memboeboeh ; (boeien, enz.), mengenaken, membeloenggoe, merantai ; (met opzet toeleggen), menjehadjaken, menjengadjaken ; (gemeene zaak waken), safakat, bermoeafakat. Aanlegplaats, v., persinggahan, tempat persinggahan. Aanleiding (oorzaak), v., sebab, moela, pohon, lantaran ; Zonder AANN. 285 eenige aanleiding, dengan tiada samena-mena ; Gesehikte aanleiding (gelegenheid), paksa jang balk; Aanleiding geven tot, menjebabken, djadi sebab. Aanlengen, membikin entj er, mengentjerken, mentjaerken. Aanlokkeujk, elok, manis, bagoes, mengemenginken. Aanloopen (stooten), rnembentoes, membentoer, melanggar, bersoentoeh, kabentoes. kabentoer ; (bij iemand, ergens), mampir, bersinggah. Aanmaken (vervaardigen), memboewat, bikin, membikin; (vuur-), memasang, menjalaken, mendja,diken. Aanmanen (aanzetten), mengadjak, soeroeh, menjoeneh ; (maven), menagih. Aanmatigend, angkoeh, poengah, besar hati, berani, olo-olo. Aanmengen, menjampoer, menjampoerken; (zie ook : aanlengen). Aanmerking (berisping), v., tjela, pentjelaan ; (opmerking), timbangan, pengrasaan, fikiran ; (ook : overweging), ingatan, penilikan; Aanmerking waken, menjela, mentjela, merasai, mengingat, mengingatken ; Veel en dikwijls aanmerkingen waken, tjerewet. Aanminnig, manis, elok, permai. Aanmoedigen, mengadjak, mem-

beraniken, menggambiraken, kasi hati, memberi hati, menggalakken. Aannemelijk, boleh di terirna, boleh di pertjaja, boleh di lakoeken ; (bevattelijk), enteng kapala, ringan kepala, gampang di adjar. Aannemen (in ontvangst nemen), terirna, menerima, menjamboet; (van een kind), mengangkat, memoengoet ; (veronderstellen), merasa, kira, me286 AANN. njangka; (voor waar houden), pertjaja ; (op zich nemen), sanggoep, menjanggoepi, menanggoeng, mentjakep,berdjarldji, mendjandji ; (een werk-), memborong ; (een godsdienst-), masoek ; (een naam-), memakai nama ; (een wet-, vaststellen), menentoeken. Aannemer (van een werk), m., pemborong, orang jang memborong pakerdjaan. Aanpakken, memegang, menangkep, mendjabat ; (aanvallen), melanggar, menjerang. Aanpassen, tjoba, mentjoba, menjoba. Aanplakbiljet, o., soerat tempel, soerat templekan, pelekat. Aanplakken, menempelken, menemplekken. Aanplant, m., taneman. Aanplanten, tanem, menanem. Aanporren (aansporen), mengadjak : (ophitsen), mengasoet, mengoepak. Aanprijzen, memoedji. Aanpunten, merantjoeng, melintjipken, menadjemken. Aanraden, memberi nasihat, meremboekken. Aanraken (met de hand), mendjamah, meraba, memegang, menjoentoeh, mengoesik ; (met de punt van de tong om to proeven), mentjetjap ; (even met den vinger), mentjoewit, menggamit, mendjawil; (tegen iets stooten); melanggar, bersoentoeh,menjenggol. Aanraking, v., pendjamahan, senggolan, soentoeh ; Met iemand in aanraking komen, berkenalan, bertemoe, berdjamoe. Aanranden,melanggar,menjerang;

Iemand in zijn eer aanranden, menjempok. Aanraken, mengoendjoek, mengoendjoekken,menerimaken,mengoeloengken, mengoeloerken. AANB. Aanrennen, dateng dengan berlari-lari. Aanrichten (opdisschen),menghidangken, membawa makanan, mengangkat makanan ; (doers ontstaan), menaadaken, mendjadiken ; (verwoestingen-), mengadaken kabinasaan, membinasaken ; (onheil-), mendjadiken tjelaka, membawa tjelaka, menjelakaken. Aanrijgen (aan een snoer njgen), mengoetas, menoesoek, menoetjoek, menganggit, menggoebah ; (losjes naaien), djeloedjoer, mendjeloedjoer. Aanroepen fluid toeroepen), menjeroe ; (tot zich roepen), panggil, memanggil ; (van een schildwacht), menjapa, mengorda ; (den naam van God), menjeboet. Aanroeren, zie : Aanraken ; (van iets spreken), menjeboet, membitjaraken. Aanrollen, dateng bergoeloenggoeloeng, dateng bergoeling-goeling (van golven). Aanrukken, menampil, merapat, dateng. Aanscherpen, menadjemken, mengasah, menggosok. Aanschijn (voorkomen), o.,roepa, tlahir, lahir, loewar ; (gezicht), moeka, paras, wadjah. AanschouweUjk, kalihatan,tlahir, lahir. Aanschouwen, melihat, memandang. Aanschrappen, menandal, menjorek, menjoreki. Aanschnijven(noteeren), menjoeratken, menoelisken ; (schrif'telijk bevelen), memberi perentah dengan soerat, mengirim soerat perentah. Aanschnijving,v., soerat perentah, soerat titah, ook : soerat pertanjaan, soerat permintaan, soerat peringatan. AANS. Aanschroeven, memoetar, me-

moetarken, sekeroep, mengentjengken sekeroep, menetapken sekeroep. Aanslaan (in de belasting), mengenaken boa, mengenaken padjek; (vastslaan), melantak, melantakken ; (van een zeil), mengajak,memasang,menambatken; (van roet, enz.); menjoolang; (van honden), menjalak, bergonggong, menggonggong; (van een bekendmaking), menempelken, menemplekken. Aanslag (van roet, enz.), m., soelang,djelaga, sawang; (booze toeleg) ,arah,pengarah,makar; (in de belasting),taksiran padjek,taksiran boa, pertamtoean padjek, boa, - tjoekai. Aanslagbiljet, o., soerat padjek, soerat boa, soerat tjoekai, piagem. Aansluiten (dicht opeendringen), menghempet, merapet, berapet, berdamping, mendesek ; Doers aansluiten, merapetken, menghempetken. Aanspannen (van paarden voor een rijtuig), memasang, merakitken. Aanspijkeren, memakoe, memakoeken. Aanspoelen (aangespoeld worden), terdampar ; (op het strand werpen), mendampar, mendatnparken. Aansporen (aanzetten, enz.); mengadjak, menggeretakken : (de poren geven), mematjoe. Aa nspraak (toespraak),v., perkata~in, bitjara, pertjakapan; (recht), hak ; (eisch), dakwa, da' w a ; Aanspraak hebben op, menpoenjai hak atas ; Aanspraak makers op, mendakwa atas. Aansprakelijk (zijn), menanggoeng, memikoel tanggoengan, katanggoengan, bertanggoeng. Aanspreken (toespreken), menjapa, menegor, berkata kapada; AANS. 287 (tot een vorst), bersembah kapada; (van een worst), bertitah kapada; (iemand aanspreken, ter verantwoording roepen), mengatai, menegori; (berispen), memarahi, rnnasihatken ; (iemand in rechten aanspreken), mendakwa; (zijn kapitaal aan-

spreken), makan modalnja, makan pokoknja. Aanstaan, (bevallen, genoegen doers), soeka,berkenan, ridla (vann den persoon), menjoekaken, memperkenanken ; (van de zaak). -Aanstaan (van een deur, enz.), terboeka sedikit,, menganga. Aanstaand (op handers zijnd), jang akan datang ; jang nanti datang; jang dekat, di hadepan ini, di depan ini, djemah, jang ampir datang, di moeka ini ; (nog in aanmaak, wording, enz. zijn), bakal; De aanstaande week, minggoe di depan ini ; minggoe jang akan datang ini, enz. Aanstaande (verloofde), toenangan. Aanstalte (aanstalten makers.n tot), v., sedia,bersedia,berlangkap, berdjaga-djaga. Aanstampen (van den grond),, mengasak, mengerat, mengenjak, menoemboek, memadetken; (van een lading in een vuurwapen), melantak, melantakken. Aanstappen (loopend aankomen), datang dengan berdjalan kaki; (zijn stag versnellen)r mentjepatken-, nlelekasken djalan, berdjalan dengan tjepat. Aanstaren, memandang, memandangi, mengamatamati, merenoeng, melihati. Aanstekelijk, mendjangkit, menoelari ; Een aanstekelijke ziekte, sampar, penjakit sampar, penjakit menoelari. Aansteken, (besmetten), mendjangkit, menoelari; (ontsteken), a 288 AANS. memasang, menjalaken ; (in brand steken), membakar, menaroh api, menjoelat, menjoemet, mentjoetjoeh ; (vast steken), menoesoek, mengikat dengan peniti ; (bederven), memboesoekken, mendjadiken boesoek. Aanstellen (benoemen), menggelar; mengangkat, mendjadiken, menetapken;(tot gemachtigde), mewakilken ; Zich aanstellen als, memboewat-boewat, rnelakoeken dini seperti, poera-poera, salakoe seperti.

Aanstelling (benoeming), v.,gelaran, angkatan ; (acts), soerat gelaran, soerat angkatan, soerat pangkat, piagem. .Aanstoken (ophitsen), meng,oepak, menoesoek, menoesoeknoesoek, mengadoe; (een twist), mengadoe perbantahan, mendjadiken perbantahan, meramaiken perbantahan ; (een vuur), mengoepak api, menjalaken, membesarken, menggalakken api. Aanstonds, sabentar, sabentar lagi, kelak. Aanstoot (schok), m., soentoeh soentoehan, bentoer, bentoes ; (ergernis), sjak; Aanstoot geven, memberi sjak, memberi maloe, memaloeken, tiada patoet, tiada laik. Aanstooten, menjoetoeh, mengantok, kabentoer, kabentoes, membentoes, membentoer, melanggar, menjenggol, menjampok; De lading van een vuurwapen aanstooten, melantak, mengasak ; Een deur aanstooten, menoelak pintos; Het hoofd tegen iets aanstooten, menoemboekken kapala ka (di) ; De glazen aanstooten, bertemoeken piala, menggentoesken piala. Aanstrijken (met kalk), melaboer-, menjapoe-, menjikat AANV. dengan kapoer, mengoesapken kapoer ; (met verf), mengetjat, mengetjat, menaroh tjat ; (van voegen tusschen steenen enz.), menjiar ; (van een lucifer), memantik, menggeretken. Aantal (hoeveelheid), o., banjak, bilangan, dj oemlah ; Groot aantal, kabanjakan. Aantasten, menjerang ; (van vuur, zich verbreiden), mendjangkit, mendjilat, menghembet, merembet ; Iemands ear aantasten, memfitnahken, melanggar kahormatan ; Aangetast worden(door een ziekte), kena. Aanteekenboek,o.,soerat peringatan, boekoe peringatan, boekoe toelis, boekoe tjatetan. Aanteekenen (merken), menandai, menarohi tanda ; (noteeren), menjoerati, menoelis, menoelisi, menjoerat di daftar, menoelis di

boekoe, menjateti. Aanteekening (om to onthouden), v., peringatan ; (aanmerking), timbangan, kira, perkiraan. Aantijgen, menoedoeh; (valschelijk--), menoekas. Aantocht, m., datang;In aantocht zijn, lagi datang, lagi berdjalan. Aantoonen (wi jzen), menoendjoek, mengoendjoek, menoendjoekken, mengoendjoekken ; (duideli jk waken, enz.), menjataken, menerangken. Aantreffen, bertemoe, berdjoempa, katemoe dengan ; (vinden), dapat, mendapat. Aantrekkelijk, zie : Aanlokkelijk Aantrekken (van kleederen, enz.), pakai, memakai ; (trekken), menarik ; (inzuigen), mengisap; Zich sane zaak enz. aantrekken, memfadloeliken, bertjinta akan, berketjil hati ; De stouts schoenen aantrekken, memberaniken din. Aanvaarden (ontvangen), meAANV AANZ. 289 nerima, menjamboet; (de regeering), mendjabat; (eene refs), herangkat, berdjalan, berlajar; (eene rein naar Mekka), naik hadji. Aanval, m., penjerangan, penjerboean, penempoehan, penerpaan, pelanggaran ; (verwoede -), pengamoekan. Aanvallen, menjerang, menjerboe, melanggar, menerpa, menempoeh, mengamoek; (met een sprong), menerkam, menjeregap. Aanvangen, m o el al. Aanvankelijk, moela-moela, bermoela, $rtama. Aanvaren (tegen elkander), melanggar, menempoeh. Aanvatten, pegang, memegang, menangkep, mendjabat, mendjeramah. Aanvechting,v.,(zinnelijke lust), sahwat, sjahwat ; (des duivels), goda, penggoda, was-oewas. Aanvegen, menjapoe. Aanverwant, m., sanak, koelawarga, koelawangsa ; Aanverwanten, sanak-soedara, kaum koelawarga ; (van de wederzi jdsche ouders van gehuwden onderling), besan, berbesanan. Aanvliegen (vliegend komen),

datang terbang, menjamber ; (op iemand-), melanggar, menerpa. Aanvoer, m., pembawaan, pemasoekan. Aanvoerder, m., kapala, penghoeloe, penglima, pahalawan. Aanvoeren (aanbrengen, enz.), membawa, memasoekken ; (een lager, enz.), mengepalai, mengepalaken, mengandjoer; (citeeren, enz.), menjeboet, menjeboetken. Aanvraag, v., pernnintaan, permoehoenan. Aanvragen, minta, meminta, memoehoen. Aanvullen (hat ontbrekende), melangkapken, mendjangkepken, menambahi, memenoehi. Aanvulling, v., tambahan. HOLLANDSCH-MALEISCH. Aanwaaien,men gipas,memoepoet; (van den wind), berpoepoet. Aanwas, m., tarnbah, pertambahan; (van hat water), pasang, ajar pasang. Aanwenden (gebruiken), pakai, memakai, mengoepajaken, mempergoenaken ; (appliceeren), mengenaken, memakaiken. Aanwennen, biasa, djadi biasa, membiasaken. Aanwezen, o., kaadaan. Aanwezend, ada, hadlir, berhadlir. Aanwtjzen, menoendjoek,menoendjoekken, menoeding, menoedingken. Aanwinst, m., oentoeng, laba, perolihan, tambahan. Aanwitten, melaboer, menjapoe, -meloemas dengan kapoer. Aanwrijven (iets ten lasts leggen), menomdoeh, menoedoehi, menoedoehken ; (valschelijk), menoekas, menoekasi. Aanzeggen (kennis geven), kasi tahoe, memberi tahoe, memberitaken, mengchabarken, mema'loemken ; (gerechtelijk-), me. njita. Aanzegging, v., pemberian tahoe, perma'loeman ; Gerechtelijke aanzegging, sits. Aanzetriem, m., koelit pengasahan piso, gaboes. Aanzetten (aanvoegen), menjamboeng ; (scherpen), mengasah, gosok, menggosok, menadjemken; (aansporen),mengadjak,soeroeh, menjoeroeh, menggalakken; (van

paarden), melariken; (een deur), memboeka sedikit ; (de lading van een geweer, enz.), melantak ; (van root, enz.), angoes, bersoelang, berkerak ; (van een knoop, enz.), memboeboeh, mernasang. Aanzien, o., (hat zien), pemandangan, pengamat-amatan ; (uiterlij k), roepa, tampik, lahir kalihatan ; (gezag), koewasa ; 19 290 AANZ. In aanzien zijn, di hormatk~n, terhormat, kabilangan, di bilangk~n ; Iemand van aanzien orang besar, orang b~rkoewasa, orang moelia ; Ten aanzien van, akin, tenting. Aanzien (aankjjken), m~mandang, melihatk~n, melihati, menanoeng, merenoeng, mengamatamati ; Met groote oogen aanzien,membeliak, memendelikken; Met aandacht aanzien (beschouwen), menindjau, mengamat-amati ; Hot last zich aanzien, dat : roepanja, kalihatannja. Aanzienlijk, moelia, oetama, berkoewasa, besar; (van geboorte), bangsawan,berasal;(zeer belangrjjk), amat, sangat; (van waarde), indah, berharga. Aanzienlijke, m., orang besar, orang berasal, bangsawan, orang kaja, orang moelia. Aanzijn, o., kaadaan ; Het aanzen geven,mengadaken,mendjadiken. Aanzitten, doedoek, berdoedoek. Aanzoek, o., (verzoek), permintaan, permoehoenan ; (huwelijks-), pining, penglamar, lamaran ; Aanzoek doers, meminta, meminang, menglamar. Aap, m., kera, monjet; De zwarte aap, loetoeng; De langarmige grijze aap, oewa-oewa ; Eon jonge aap, koenjoek; De Gibbon-aap, siamang ; Do groote mensch-aap, orang-oetan, mawas, majas. Aapachtig, kaja monjet, tjara monjet. Aar (korenaar, enz.),v.,boelir,woeli, roenggai, majang; (ader), oerat. Aard, m., (inborst),perangai,pekerti, boedi-pekerti, adat, choeloek, to bias, dasar ; (wjjze, manier), djalan, peri,peri hal;(eener zaak),

pen, peni hal ; (snort), roepa, bagai ; Korzelig van aard, bengis ; Vroolijk van aard, gemar, girang, bergirang hati, AARD. bersenang hati ; Minzaam van aard, manic, aloes, beradat aloes, berperangai jang lemah lemboet. Aardachtig, saroepa tanah, seperti tanah, kaja tanah, tertjampoer tanah. Aardaker, m., kembili. Aardappel, m., (Europeesche), kentang; (inlandsche), oebi. Aardbeving, v., gempa,gempa boemi, lindoe, tanah bergojang, tanah tergojang, gojang tanah. Aardbodem, m., boemi ; (oppervlak), moeka boemi. Aardbol, m., boemi, boelat boemi. Aarde,v.,(aardboh,boemi;(grond), tanah ; Eetbare aarde, ampo, tanah ampo, papal ; Ter aarde vallen, djatoh di tanah ; Ter aarde werpen, membanting di tanah, mendjatohken ka tanah, memboewang di tanah ; (iemand-), mendjeroemoesken di tanah. Aarden, (van aarde), tanah, dani tanah. Aarden, (overeenkomen met, enz.), saperangai,memerangaiken, menoeroet perangainja, rnenoeroet adatnja ; (zich op zi jn gemak gevoelen, enz.), senang, berasa senang, kerasan; (tieren enz. van planters), toemboeh. Aardewerk,o.,bangsa petjah,bangsa petjahan; Verglaasd aardewerk, tembekar, beling, bangsa beling, pining-mangkok ; Onverglaasd aardewerk, belanga, bangsa koewali, perabot tanah. Aardgeest, m., antoe tanah, koertjatji. Aardhoop, m., boesoet, timboenan tanah, oeroegan tanah, poendoeng, poentoek. Aardig, (lief), bagoes, manic, elok, tjantik, djblita ; (grappig), djinaka, loetjoe. Aardigheid, v.,(verrassing,voorwerp), baring jang indah, (grip), djinaka, senda, sanda, banjolan ; AARD, Een aardigheid verkoopen, berdjinaka, membanjol, memba-

doet. Aardkluit, m., goempal tanah. Aardlaag, v., lapis tanah. Aardluis, v., koetoe tanah, kamitetep. Aardnoot, v., katjang tanah. Aardolie, v., minjak tanah, minjak latoeng, minjak petroleum. Aardrijk, o., boemi, doenia. Aardri jkskunde, v., ilmoe boemi. Aardsch, doenia, dari doenia; Aardsch goed, barang doenia. Aardschgezind, bernafsoe doenia, soeka doenia. Aardschok,m., gerak boemi,gempa boemi, lindoe. Aardslak, v., sipoet tanah. Aardspin, v., laba-laba tanah, katel. Aardvloo, v., koetoe tanah, kamitetep. Aardvrucht, v., oebi. Aardworm, v., tjatjing, tjatjing gelang. Aars, m., pantat, doeboer, dzoeboer. Aarsgat, o., lobang pantat, hang pantat, dzoeboer, doeboer. Aarsworm, v., tjatjing keroewit, keroewit, keremi. Aarzelen, bimbang, bergoendah, takoet, bata-bata. Aarzeling, v., bimbang, goendah, kabata-bataan. Aas, o., oempan, empan, mangsa, makanan ; (kreng), bangkai ; (in bet kaartspel), as. Abortus, m., goegoeran, goegoeran anak, keroeron, keloeron; Middel om abortus to veroorzaken, obat pendjoeloek, obat akan menggoegoerken anak. Abuis,o.,salah,salah mengerti,salah tampa; Abuis hebben, salah, bei-salah, tiada betoel, salah mengerti. Accoord, o., (overeenkomst), per. djandjian ; Een accoord aangaan, berdjandji, memboewat perdjandjian; (goed, in orde), balk, betoel, tjotjok. AGHT. 291 Accordeeren(overeenstemmen) satoedjoe ;(overeenkomen), berdjandji, memboewat perdjandjian. Accijns, v., bea, tjoekai. Accijnskantoor, o., pabean. Ach, ah, adoeh. Achillespees, m., oerat keting. Acht (oplettendheid), m., ingat, pengingat, djaga; Acht slaan op, ingat, mengingat, mengingatken ;

In acht nemen, mendjaga. Acht (telwoord), doelapan, delapan; Acht dagen, delapan hari, sami nggoe ; Kwart over acht, poekoel delapan laloe sapei ampat. Achtbaar, moelia, moeliawan, besar, terhormat. Achtbaarheid, v., kamoeliaan, moehtasjam. Achtbeenig, berkaki delapan. Achtbladig, berdaoen delapan. Achteloos, lalai, tiada ferdoeli, koerang ferdoeli, koerang ati-ati. Achten (hoogschatten, enz.), mengindahken,membilangken,mempermoeliaken, menghormati, mengoepamaken, memberi hormat; (meenen), kira, mngira, ingat; Gelijk achten, menjamaken. Achtenswaardig,soedjana,haroes di indahken, patoet di hormati. Acht en twintig, doea poeloeh delapan, delapan likoer. Achter, di belakang, di balik; Ten achter, kabelakangan ; Achter elkander, beriring, bertoeroettoeroet; Er steekt wat achter, ada rahasianja; Naar achter, kabelakang; Van achter, dari belakang; Achter op een ru dier, di boentoet ; Achter op een vaartuig, di boerit; Achter lets zijn of komen, mendapat, mengerti. Aehteraan, di belakang. kabelakangan ; Achteraan btijven, kabelakangan, katinggalan. Achteraf', di belakang, djaooh. Aehterbaks, di belakang, semboeni, semboenji; Achterbaks 292 ACHT. houden, menjemboenjiken, menjemboeniken, menjimpen. Aehterbeen, o., kaki belakang. Achterblijven, tinggal, tinggal di belakang, katinggalan. Achterbout, m., paha, paha belakang, poewer. Achterbuurt, v., kampoeng belakang. Achterdeel, o., belakang, bagian di belakang, pantat, boerit. Achterdeur, v., pintoe belakang; (geheime deur), pintoe maling ; men achterdeurtja hebben, berdaja-oepaja. Achterdocht, v., sjak,sangka,tjemboeroe, was-oewas. Achterdochtig, bersjak, bersang-

ka, tjemboeroean, tiada pertjaja. Achtereen, bertoeroet-toeroetan, dengan tiada berkapoetoesan, dengan tiada berhenti. Achtereinde, o., zie : Achterdeel. Achteren (van), zie : Achter. Achtererf,o..pekarangan belakang, $lataran belakang, kebon belakang. Achtergebouw, o., zie : Achterhuis. Achterhalen, soesoel, menoesoel, menjoesoel, mengambat; (vinden, snappen), mendapati. Achterhals,m.,tengkok,leher belakang. Achterhoede, v., toetoep, penoetoep, boentoet bala, enz. Achterhoofd, o., belakang kapala. Achterhouden, menjemboeniken, menjimpen ; (verzwi jgen), mendiamken. Achterhuis, o., roemah belakang. Aehterkamer, v., bilik belakang, kamar belakang. Achterkant, m., belakang, sebelah belakang, boeritan. Achterklap, m., fitnah. Achterkleinkind,o.,tjitji, tjitjinda. Aehterkwartier, o., kampoeng belakang ; (derriere), pantat. Achterlader, m., senapan (meriam) ACHT. kopak, senapan (meriam) bermoeloet di belakang, senapan (menam) jang di isi dari belakang. Achterlaten, meninggalkeci ; (een opdracht, enz.-), berpesan, me. mesan. Achterlijk, (in groei), boengkik, keredik, ketjil ; (niet viug van verstand), lambat,kabelakangan, gebleg, bodo, berat kapala ; (in zijn werk), males, lam bat. Achtermast. m., tiang belakang, tiang penjoeroeng. Achtermiddag, m., asar, sore, petang;Achtermiddaggebed,sembahjang asar, sembahjang sore. Achterna, di belakang, dari belakang; ((later), kamoedian, achir, di achirnja, di belakang ; Achterna loopen, toeroet berdjalan di belakang, menoesoel, menjoesoel, mengoesir. Achterdeef, m., anak soedara misan, soedara kadoewa poepoe. Achternicht, v., zie : Achterdeef. Achterom, dari belakang, moebeng

ka belakang. (di boentoet. Achterop, di belakang, di boeritan, Achterover, (van bet hoofd) lenggak ; (zitten) bersender; (liggen) telentang, tjelentang, bertjelentang ; (vallen) djatoh telentang; (buigen) melioek, melengkoengken ka belakang. Achterpoort, v., pintoe belakang, gerbang belakang. Achterpoot, m., kaki belakang. Achterschip, o., boeritan, boeritan kapal, boeritan pezaoe. Achterste, jang belakang sekali, jang kabelakang sekali ; (derriere), o., pantat; Het achterste voren, terbalik, soengsang, menjoengsang. Achterstallig,lama,belom di bajar, masih beroetang. Achterstand,m.,(van schuld), katinggalan oetang; (van werk), katinggalan pakerdjaan, toenggakan. ACHT Achtersteven, m., boerit, boontan. Achterstuk,o.,zie:Achterkamer. Achteruit, oendoer, di belakang, kabeiakang; Achteruitdeinzen, Achteruitgaan. Achteruittreden, moendoer; Achteruitgaan (van taken), soeroet, roesak, roegi; Achteruit loan, (van een paard), sepak, menjepak; Achteruitzetten, mengoendoerken. Achteruitdeinzen,zie:Achteruit. Achteruitgaan, zie : Achteruit. Achteruitsaan, zie : Achteruit. Achteruit treden, zie : Achteruit. Achteruit zetten, zie : Achteruit. Achtervoegsel, o., hoeboengan, tambahan. Achtervolgen, menoesoel, menjoesoel, mengoesir, mengambat, memboeroe. Achtervolgens, dengan menoeroet, bertoeroet. Achterwaarts, moendoer, kabelakang, moendoer kabelakang. Achterwege, di belakang, katinggalan ; Achterwege blijven, tinggal, katinggalan ; (niet gebeuren), tiada sampai, tida djadi, w o ero en g ; Achterwege houden,menjimpen,menjemboeniken. Aehterwiel, o., roda belakang.

Achterzeil, o., lajar belakang, lajar penjoeroeng. Achting, v., hormat. Achtjarig, beroemoer delapan taoen, -delapan taoen lamanja. Achtkant, m., astakona, bersegi delapan. Aehtmaal, delapan kali. Achtpootig, berkaki delapan. Achtste (deal), o., perdelapan; De (het) achtste zijn, mendelapan ; Ten achtste, kadelapan, kadelapan kalinja. Achttien, delapanbelas; Achttien honderd vi4jf en negentig, sariboe delapan ratoes sambilan poeloeh lima. Achttiende, perdelapanbelas; De ADMI. 293 (bet) achttiende, kadelapanbelas, jang kadelapanbelas. Aehtvoud, o., delapan kali, delapan lapis. Achtzaam,ingat-ingat,ati-ati,jakin. Acts, v., soerat ; Authentieke acts, v., soerat jang sah. Adder, m., beloedak, oeler beloedak, oeler bedoedak. Adel, m., asal bangsawan; Van adel, berasal, bangsawan, toeroenan asal. Adelaar, m., radjawali. Adelborst, m., d j ongk er. Adelen, membangsawanken, memberi pangkat bangsawan, memoeliaken. Adelijk, boesoek, berek. Adelltjk, berasal, bangsawan, toeroenan besar, berbangsa. Adelstand,m.,pangkat bangsawan; In den adelstand verheffen, menoegerahken (memberi) pangkat bangsawan. Adem, m., nafas, napas; Den adem inhouden, menahan napas ; Buiten adem zijn, menggeh-menggeh ; Den laatsten adem uitblazen, poetoes napas, poetoes njawa, coati, meninggal, mangkat, mangkat beradoe. Ademen, bernafas, bernapas, menarik napas, menapas. Ademhalen, zie : Ademen. Ader, m., (gewone ader), oerat, oerat darah; Slagader,oerat nadi, oerat berdenjoet; Halsslagader, oerat pemboenoeh; (in gesmeed ijzer, enz.), pamor; (in warmer, papier, enz.), koerai, bank, lank;

(van erts in den grond), karang. Aderlaten, sanggrah, menjanggrah, memantik oerat, menjoentik oerat, memboeka oerat. Aderslag, m., zie : Polsslag. Adjudant, m., kapit, pengapit, adjid an. Admiraal, m., laksamana,panglima laoet. Admiraalschap, o., djabatan (dara294 ADMI. djat) laksamana. (rnana. Admiraalschip, o., kapal laksaAdmiraalsvlag, v., bandera laksamana. Adres, o., (van ears brief), alamat, alamat soerat; (verzoekschrift), soerat pers~mbahan, soerat pormoehoenan. Adresseeren, mongalamatk~n. Advertentie,v., p~mbOritaan, pemberita, pemberi tahoe. Advies, o., bitjara, r~mboek. Advocaat, m., penoeloeng bitjara, p~ngatjara, pengawam ; (de vrucht), boewah thmpoeroeng, boewah apokat. Af (van af),dari,dari pada (gedaan) soedah, habis, poetoes, soedah djadi; Af en toe, adang-adang, kadang, kadangkala, terkadang; Berg op en af, naik goenoeng, toeroen goenoeng ; (naar beneden), toeroen, monoeroen ; Stroom af, milir; Van iets of zijn, l~pas, thrl~pas; (afgemat), l~tih, l~mah, 1~soe, pajah, satengah coati ; Bij hat kantje af, hampir, koerang sedikit. Af bakenen, menandai, menarohi tanda wates, mewatesi. Afbeelden, memeta, memotaken, menggambar, menggambarken, meroepaken, menoelis gambarnja. Af beelding, v., pets, gambar. Af betalen, membajar habis, mombajar loenas, mOloenaskOn, mOngimpaskOn; Afbetaald, impas, loenas. Afbeulen, mOnjiksa, mOnjiksakOn, mOnsiasatkOn, mOlabrak, mOnjoesahkin. Afbidden (Gods zegen), mOminta (mOmoehoen) bOrkat Allah; (van gevaren), bOrminta doa akan di loepoetkon dari pada bOhaja. Afboenen, mOnjikat, mOnjeka, mOnjapoe. Afborstelen, mOnjikat, mOm-

boendOr. Af braak,m.,bongkaran,rombakan; AFRO. lets voor afbraak verkoopen, mOndjoewal akan di bongkar. Af branden (door vuur verteerd worden), habis tOrbakar, habis di makan api, hangoes, angoes; (in brand steken), mOmbakar habis. Af breken (sloopen), mOrombak, mOmbongkar; (een gesprek, touw, enz.), mOmoetoeskOn; (in kleine stukj es), mongoetil, (takjes of bloemen), mOnggOntas ; Afgebroken, rombak, bongkar, poetoes, gOntas, patch, pOtjah, pokiek, ook : habis, bOrhOnti; (van een onderzoek, enz.). Af brengen (naar beneden brengen), mOnoeroenkOn, mOmbawa toeroen; (van den rechten wag), mOnjOsatkOn, mOnjasarkOn, mOnjimpangkOn ; (van een voornemen), mOmbalikkOn. Af breuk,v., roegi; Af breuk doers, mOroegikOn; Afbreuk ljden, karoegian, dapet roegi ; lemands rechten of breuk doers, mOlanggar haknja orang. Afdak, o., emper, sOngkoewap. Afdalen, toeroen,mOnoeroeni; (van hat gebergte naar de vlakte), mengilir, milir. A.fdammen, membendoeng, mOmbfndoengknn, mOnOrbis, mOnObat, mgmbikin bOndoengan, mOnambakkin. Afdanken, mOlepasken, mOngloewarknn,m,moelangken,kasi lOpas, mOmbOri lOpas. Afdeelen, membOhagi, mOmisahkOn. Afdeeling,v., bagian, behagian, pegangan, distrik ; (yak, lade), petak, kotak; (van een boek), fatsal, bab ; (van krtjgsvolk), pasoek, pasoekan,katoemboekan; (in vruchten, als bijv. de oranjeappel), pangsa. Afdeinzen, oendoer, moendoer ; Doers afdeinzen, mOngoendoerkon. Afdoen (van een werk), menghaAFDR. bisken, menjelesaiken, menjoedahken, memoetoesken; (van een scbuld bij paiementen), menitjil, menjoesoetken, membajar

dengan sedikit-sedikit; (van een scbuld geheel--), membajar loenas, membajar habis, meloenasken; (afleggen van kleeren, enz.), mmboeka, menanggalken. Afdrijven (met den stroom), anjoet, hanjoet, impar, membabas, milir, mengilir ; (van een ongeborenvruchtl,menggoegoei ken. Afdrogen, seka, menjeka, mengesat, mengesatken, menggosok, mengeringken, menjapoe. Afdruipen, bertitik, menetes, berlinang-linang, berhamboeran. .Afdruk, m., tjitak, tjitakan, penjitakan, peneraan, teraan, tjap, tjapan, (afdruksel van een spoor,enz.), bekas. Afdrukken (van drukwerk), menjitak, menera; (van stempels), men era, memetrai, mengetjap, memboeboeh tjap; (van kleedjes), nlengetjap, menjitak. Afdruppelen, zie : Afdruipen. Afduwen, menoelak. Afdwalen, swat, bersesat, kasesat, kesasar ; Doen afdwalen, menjesatken, menjasarken, menjimpangken. Afeischen, menoentoet, meminta dengan keras, meminta dengan paksa. Affuit, o., kareta meriam, alas meriam, alasan meriam. Afgaan (naar beneden gaan), toeroen; (outlasting hebben), memboewang ajer, berak, pergi kabelakang; (van een schot), berboenji, meletoep; (van een voornemen,enz.), meninggalken, melepasken, laloe dari pada ; (recht op lets), menoedjoe; (van een prijs, verminderen), koerang,mengoerangi, boleh koerang, toeroen. Afgang, m., (balling, enz.), toeroeAFRA. 295 nan,tjoeram,iringan;(stoelgang), boewang ajer, berak; (de stof), tahi, berak; Dunne afgang, tjeret, mentjeret, montjor, moeroes; Bloed-afgang, boewang ajer darah, medjen. Afgebrokkeld, rompang, sombeng, goegoer. Afgedaan, soedah, soedah habis, soedah djadi, rampoeng, selesai. Afgeknot, poetoes, patch, boentoeng.

Afgeleefd, toewa sekali, terlaloe toewa. Afgelegen (ver), djaoeh; (eenzaam), soenji, sepi. Afgemat, letih, lesoe, letih-lesoe, lames, lelah, lelah djerih, tjape, pajah, satengah coati. Afgevaardigde, m., soeroehan, oetoesan. Afgeven (overreiken), kasi, memberi, mengoendjoekken, menjerahken, menerimaken; Zieh afgeven met, tjampoer, bertjampoer, bersahabatan, berdjinakan; (van verf), mendjangkit, melengket, meloekang (van gekleurd lijnwaad, enz.), loentoer, meloentoer. Afgezant, m., kiriman, soeroehan, oetoesan. Afgod, m., berhala. Afgodendienaar, m., orang menjembah berhala. Afgodendienst, m., penjembahan berhala. Afgodsbeeld, o., patoeng, patoeng berhala, artja, retja. Afgrijzen (afkeer), o., geli ; (tjzing), ngeri. Afgrond, m., tjoeram, djoerang; (diepte der zee), loeboek, toebir. Af gunst, v., dengki. Afgunstig, dengki, berdengki, tjemboeroean. Af haken, menggantj oe, melepasken. Af hakken, memotong, menetak, memanggal, memantjoeng, me296 AFHA. nendas, menebas, membabat. Afhalen (inhalen, ontvangen), mendjempoet, mengaloe, mapag; (afstroopen), mengoepas, beset, membeset, mengeset; (near beneden halen), menoeroenken. Afhandelen, m.enjoedahi, menjelesaiken, merampoengken, memoetoesken, menghabisken. Afhandlg-maken, mengambil, mereboet, mengakalken. Afhangen (neerhangen), bergantoeng, tergantoeng. Afhankelijk, di bawah, bergantoeng kapada, berhadjat akan, ta'loek, di bawah perentah. Afhellen, miring,. tjoeram. Afhouden (op zijde gaan), menjimpang; (korten), menjengkolong, memotong ; (van lets

terughouden),m elarangk en,m enahan, menahanken; (verwijderd houden), mendjaoehken. Afhouwen, memotong, memanggal, menetak, meng erat, mengoetoengken. Afhuren, sews, menjewa. Afkapen, merampas, menjebrot. Afkappen, zie : Afhouwen. Afkeer, m., djemoe, djemoean, geli, moewal, djidji ; (heat), bentji; Een of keer van lets hebben, djemoe dari, bermoewal, geli ; (van iemand), bentji, membentji. Afkeeren (zich--, afwenden), berpaling, berbalik, oendoer, moendoer, melergos (weren, pareeren), menangkisken. Afkeerig, berdjemoe, geli, moewal, bentji, berbentji; Afkeerig zijn, tiada soeka, bentji, membentji, moengkir ; (van werken), segan, bersegan. Afkeuren (berispen), menjela, menjelaken, menegor; (verwerpen), tiada mane terima, tiada menerima, menoelak, melarangken. Afklimmen, toeroen. Afkloppen (afrossen), memoeAFKO. koel, menghantem, memaloe, mengelaberak. Afknabbelen, memepak, memapak, memorot, mengoetil, menggerogoti. Afknakken, mematahken, menggentas, memotel, memotelken. Afknippen, menggoenting. Afkoelen, menjedjoekken, mendinginken. Afkoken, menanak, mereboes, memasak, mematahken. Afkomeling, m., toeroenan. Af komen (near bededen komen), toeroen, menoeroen, menoeroeni; (van lets bevrijd worden, enz.), lepas dari, loepoet dari, terlepas dari, diloepoetken dari ; (op iemand), mendatengi, mengoesir, memarani, mendapetken, menghampiri, menampoeh, menampoehi; Goed van lets afkomen, beroentoeng. Afkomst,v.,asal,bangsa,toeroenan; Van voorname of komst, berasal, berbangsa, toeroenan

besar, bangsaw an; (van een woord), pohon, pokok, asal. Afkomstig, asal, berasal, toeroen. Afkondigen, mengoewar-oewar, mengoewarken, mengoendangken, berseroe-seroeken, mewartaken. Afkooksel, o., reboesan, ajar masakan, koewah. Afkoop, pembelian, paneboes, teboesan, pembajaran,Afkoop van heerendiensten, pembajaran, (paneboes, teboesan) giliran pakerdjaan kompenian. Af koopen (loskoopen), meneboes; (omkoopen), menjorong; (de doodstraf), memberi bangoen, membajar diet. Af korten (porter maken), memendekken, memandakken, menjoesoetken;(vanwoorden,enz.), mematahken, meringkasken; (afhouden van geld, enz.), memotong, tjengkolong. AFLA. Afladen,menoeroenken moewatan, membongkar moewatan. Aflaten (neerlaten), menoeroenken, mengoeloerken ; (uitscheiden), memberhentiken, berhenti. Afleeren (vergeten), loepa, meloepaken ; (doers verleeren), mengapokken, menobatken, mengadjar, menghilangken tingkahnja. Afleggen (van kleeding), menanggalken, memboeka ; (van een gewoonte, enz ), meninggalken; (van getuigenis), bersaksi, menjaksiken, nark saksi; (van een bekentenis), mengakoe ; (van een eed), bersoempah, menjoempah ; (van een gelofte), berkaoel, mengaoel; (van een lajk), mengerdjaken malt, merawatken malt; (een weg, enz.), berdjalan, mendjalani, menjoedahi; (onderdoen), tiwas ; (sterven), coati, meninggal. Afleiden (van water), menjimpangken, mengalirken; (iemand van zijn werk), mengganggoe, menj oesahken ; (van den rechten weg), menjasatken, menjasarken. Afleiding, v., (van water enz.), simpangan, seloeran; (afstamming), toeroenan, asal; (van verdriet, enz.), lipoer, pengli-

poer hati. Afleveren, menjerahken, membawa masoek, menerimaken. Aflichten, mengangkat, mengangkat toetoepnja, memboeka. Aflikken, rnendjilat, mendjilati. Afloeren, mengintai, mengintip. Afloop,m.,(einde), soedah,kasoedahan ; (van water), alir, pengalir; (eb), soeroet; (helling), miring, iringan, toeroenan, tjoeram, djoerang; (serer zaak), kasoedahan, poetoes, penghabisan, poetoesan. Afloopen, (dalen), toeroen, menoeroen ; (van een klok), berhenti; (van bet water), soeroet, AFNE. 297 mengalir; (eindigen), berkasoedahan, berhenti, berpoetoes, poetoes, habis ; Clangs een helling, zooals een schip van stapel), loentjoer, nieloentjoer, melondjor; (schuin, hellend), miring; (plunderer), mendjarah ; (rondloopen in), berkoeliling, menandang; (geheel to voet afieggen), mendjalani sampai soedah, menghabisken d jalan ; (van tranen), berlinang-linang; (van tweet), berhamboeran ; (uitmoorden), mengamoki, memboenoehi. Aflossen (vervangen), mengganti, bergilir ; (elkander), bergantian, bergiliran, ganti-berganti; (uit den lombard), meneboes; (schulden), membajar; (van een kapitaal), merrYoelangken modal, memoelangken pokok, mengombaliken. Afmaken, (beeindigen), menjoedahi, menghabisken, mengerdjaken habis, merampoengken, menjelesaiken, memoetoeskerl, memberhentiken; (dooden), memboenoeh, menghabisken, mematiken, bikin coati ; Zich van iets afmaken, melepasken dini dari pada. Afmalen, (teekenen), menggambar, menggambarken, meloekis, menoelis gambar; (verhalen), mentjeriteraken; (malen), menggiling habis. Afmatten, (coos makers), mentjapeken, melelahken; (verzwakken), melemahken, melemasken. Afmeten, (meters), mengoekoer; (afpassen), mendjangka; (verdeelen), membehagi, membehagiken ; (met een inhoudsmaat),

menaker; (naar iets), mematoetken, membandingken. Afnemen, mengambil, mengangkat, memboeka; (aftrekken), memotong, mengoerangken, menjengkolong; (met een doek of vegen), menjeka, mengesat; (van bet water), soeroet, toeroen; 298 AFPA. (verminderen), koerang, djadi koerang, berkoerangan, menjoesoet; (eon eed), menjoempah. Afpalen, (voor merkteekens de grenzen aangeven), menandat, mewatesi; (afperken), memageri, menjampadani, membatesi. Afpassen, mendjangka, mendjangkaken. Afpellen, mengoepas, memboewang koelitnja. Afperken, zee: Afpalen. Afpersen, mengambil dengan paksa, beroleh dengan paksa, mereboot, merampas, menganiaja. Afplukken, menggentas, memetik, mengalap, mengambil. Afraden, menasihatken, menjegahken, melarangken. Afranselen, labrak, melabrak, menghantem, memoekoel, memaloe, menggasak. (kat. Afrels, v., peninggal, pangkat, angAfreizen, berangkat, berdjalan; (over zee), berlajar; (een land), mengoelilingi, mendjadjahi. Afrekenen, membandingken itoengan, membetoelken itoengan, menghabisken peritoengan; (betalen), membajar, meloenasken. Africhten, mengadjar. Afroepen, mengoewarken, memaloemken. Afronden, memboentarken, memboenderken, memboelatken. Afrossen (ranselen), melabrak, menghantem, memaloe, memoekoel, menggasak. Afrukken, menjentak, menjendal, meroentas, meragoet. Afschaffen, meniadaken, memboewang, melepas, melepasken, memberhentiken. Afschaven, menjeroet, mengetam; (van de hued), letjet,meletjetken. Afscheid, o., (nemen), bermohon, mints poelang, kasi tabs, member tabs; (geven), melepasken, kasi (memberi) lepas. Afscheiden, mentjeraiken, meng-

AFSC. asingken, memisah, memisahken, mendjaoehken, menjebelahken. Afscheiding, v., pentjeraian, pisahan ; (grens), bates, orates. Afschepen, mengirimken dengan peraoe (kapal); lemand beleefd afschepen, menglepasken(mengloewarken) orang dengan kata gang manes. Afscheppen, menjidoek, menjendok. Afscheren, mentjoekoer, menjoekoer; (van de schapen), menggoenting; (van eon 'haag), memaras, memangkas, membabat. Afschetsen, merantjanaken, menoelis,menggambar,(verhalend), mentjeriteraken, membitjaraken. Afscheuren, mentjarik, menjobek, menjowek, merobek, robek, soewek, sobek; (kleine stukjes van iets), mengoetil. Afschieten (van eon vuurwapen), memasang, memboenjiken, menembak; (van eon pijl), melepasken, memanahken ; Een ruimte enz. afschieten, zee : Afscheiden. Afschilderen (teekenen), memetaken, menggambarken, membikin gambarnja;(verhalend),mentj ere teraken. Afschillen, mengoepas, memboewang koelitnja. Afschoppen, menendang. Afschrappen, mengikis, mengerik, mengeroek; (van eon lijst), menghapoesken. Afschrift, o., toeroenan (salinan) soerat. Afschrijven, menjalin soerat, menoeroen soerat. Afschrik, m., takoet. Afschrikken (bangmaken), menakoeti, menakoetken, membikin takoet, mendjeraken; (terughouden), menahan, menahanken. Afschubben, menjisik, menjisiki. Afschudden (van zich schudden), mengirap, mengirapken, AFSt mengebas, mengebasken, mengeboet, mengeboetken; (vruchten enz. van een boom, enz.), mengojak, menggojang, mengorak, mengorakken. Afschuieren, menjikat, memboen-

der. Afschuimen, memboewang oentoek. Afschuiven (naar beneden schuiven), menjorong kabawah, melorod, melorodken; Een zaak van zich afschuiven, melepasken. Afschutten, memageri, mendindingi, menjakat ; (een rivier, enz.), membendoeng, membendoengi. Afschuw, v., geli; (ijzing), ngeri ; (haat), bentji. Afschuweli jk, haiban, boesoek sekali, Afslaan (hat hoofd, enz.), menendas, menetak, memantjoeng ; (afweren), menangkisken; (den vijand), mengoendoerken; (weigeren), menoelak, tiada mane terima; (den prijs), menoeroenken, mendjatohken harganja ; (van kleederen de stof -), mengebasken, mengeboetken. Afslag,m.,(weigering),enggan,penoelak ; (van prijs), toeroen harga ; (van straf), pengoerangan hoekoeman (siksa) ; (van geld), potong, potongan, tjengkolong. Afslijten, memakai sampai boeroek, -sampai roesak ; (van hat voorwerp zelf) djadi roesak, djadi boeroek, djadi loesoeh. Afsloven, menjoesahken, melelahken, memajahken, menjapeken. Afsluiten, menoetoep ; (met een slot), mengoentji ; (met eon dwarsboom), menjakat, menjengkang, memalang, (met een gespannen touw, enz.), merentangi ; (met eon versperring of vertakking), mengempang. nl Afsna njenta~ Afsnijden, 1~ at, mengeratken;~uen naves gang) menjiat poesat, mengerat poesat, mernotong poeser ; (van hot haar), memotong, meragas; (van den neus), merompongken; (den hale), memotong leher, menjembeleh, menggodot, menggorok ; (van mouwen), mengoetoengken ; (van een wag), memotong, merentas, menjakat djalan ; remand den wag afsni jden, memalangi, menjegat, menjegati;

(de hoop), memoetoesken pengharepan, memoetoesken asa, menghilangken pengharepan ; (met eon schaar), menggoenting;(takken van boomen,enz.), meranting, merampal, memangkas Afsnoeien, meranting, merantjoeng, merampal, memangkas. Afspoelen (reinigen), mentjoetji, menjoetji, mengoembah ; (van grond door water), larat, laroet, terbawa ajar; (uitspoelen, meevoeren door water), makan, melaroetken, membawa; De zorgen afspoelen, rnenenggelemken kasoesahan dalem minoeman. Afspraak, v., djandji, perdjandjian ; Eon afspraak makan, bard j andji, berdjandjian, mendjandji ; Zich aan eon afspraak houden, menetapken perdjandjian ; menjampaiken perdjandjian ; Afspraak bi j handsiag, perdjandjian dengan bertampar tangan; Eon afspraak verb reken, mengobahken perdjandjian. Afspreken, djandji, berdjandji, berdjandjian, mendjandji ; Vast afspreken, bertegoh-tegohan, djandji. Afspringen (van boven),terdj oen, menerdjoen, melompat dari atas, Y . R Afstt,~;.;.: w~ rgaw'~ ), m~nj~rahk~n, meninggalk~n, m~l~pask~n ; (verwijderd staan), b~rdiri djaoeh dari pads. Afstammeling, m., toeroenan, anak, peranakan ; Afstammelingen, anak-tjoetjoe, toeroent~moeroen, dzoeriat. Afstammen, toeroen, asal, berasal, borpant jar, m~nitis. Afstamming, V., toeroenan, pantjaran, titisan, asai. Afstand (verte), m., djaoeh; (tusschenruimte), antara, antaranja, lit, slang, djarak; (van lets, het afstaan), p~nj~rahan, s~rahan ; (van hat gezicht, zoover als hat oog reikt), joedjana, widjana ; Afstand doers van, molepask~n, m~mbiark~n, m~njerahk~n, m~ninggalk~n ; Van afstand tot afstand plaatsen, m~njelang, m~nj~langk~n ; Op een afstand, dari djaoeh. Afstappen, toeroen (van een on-

derwerp), tiada mgmbitjaraken lagi, m~mbiark~n. Afsteken (van wal), m~noelak, b~rlajar ; (van een vuurwerk), memasang ; (in kleuren), b~rlaman roepa, berlaman warna ; (met een beitel), m~mahat, mmotong ; (~erschillen) beda, b~rb ed a ; Iemand de loe f afsteken, m~nd~hoeloeI, m~ngalahk~n, m~nang. Afstammen, m~noelak. Afsterven, coati, wafat, meninggal. Afstij gen, toeroen. Afstoffen, m~njeka, m~njikat, mnja,poe. Afstompen, toempoel, m~noempoelk~n, m~mbikin toempoel. Afstooten, m~noelak, m~n~rdjoenk en. AFTR. Afstorten (vallen), djaooh, terdjoen; (doers vallen), mendjatohken, menerdjoenken ; (van vochten), mentjoerahken.Zie verder: Storten. Afstraffen, menjiksa, menghoekoem, mengadjar, memberi pengadjaran. Afstralen, bersinar. Afstri jken (afvegen), menj eka ; (met de hand), melorot; (de top. pen der vingers ergens op), mentjolet,menjolet; (ears lucifer), memantik, menggeret, menggeretknn. Afstroomen, mengalir, berhiliran ; (benedenwaarts van een rivier, enz.), milir, mengilir ; (ebben), soeroet ; (van tranen), berlinang-linang; (van tweet), berhamboeran. Afstroopen (villen), membeset, mengeset, mengoepas, mengoeliti; (plunderer), mendjarag, menjamoen. Afetuiten (terugstooten), memantoel, mengamboel, sentak ; (weren), menoelak. Aftakelen (een schip, enz.),mengangkat kalangkapannja. Aftappen (overgieten), menjalin, menoewang; (van palmwijn), rnenjadap ; (een rivier), mengalirken ajernja ; (bloed), menjang-

gerah, mengerat oerat. Afteekenen, menoelis gambar, menggambar, menggambarken, memetaken. Aftocht, m., oendoer, oendoeran, angkat, angkatan kombali. Aftoppen, memantjoeng. Aftrappen, menendang, menendang poetoes, menerdjoenken ; (korrels van de aren), menggiles dengan kaki. Aftrek, m., (hebben), lakoe. Aftrekken (rekenkunde) memotong, tjengkolong, menjengkolong ; (de huid enz.); mengoeliti, menjojak, mengoepas, meAFT R ngopek, mengeset, membeset; (terugtrekken), moendoer, batik; (met een ruk); menjentak, menjendal; (in water), menjedoeh, mereboes, mengoekoes, masak; De hand van iemand aftrekken, melepasken, membiarken, tiada merdoeliken. Aftrekking, v., potong, potongan, tjengkolong. Aftuimelen, berhoembalang, terdjoen, djatoh kadjoengkel, djatoh terbolak-batik. Aftuinen, memageri. Afvaardigen, mengirim, menjoeroeh, mengoetoes. Afval (vuiinis), m., sampah,ampas, kotoran ; (rest), sisa; (ontrouw), riddat, doeraka. Afvallen (vallen), djatoh, loeroeh, goegoer; (vermageren), djadi koeroes; (ontrouw zijn), meninggalken, mendoeraka, djadi moertad. Afvallig, doeraka, riddat, moertad. Afvaren (wegvaren), berlajar; (sane rivier), milir. Afvegen, seka, menjeka, menjekai, mengesat, menjapoe. Afvijlen, mengikir, mengikirken. Afvloeien, mengalir. Afvoeren (vervoeren), membawa, menoeroenken ; (tangs een rivier), mengilirken. Afvorderen, menoentoet, memaksa, meminta dengan keras, me nagih. Afvragen, menanja, menanjai, menjelidik. Afvuren, memasang, menembak, memboenjiken. Afwachten, menanti, menantiken,

toenggoe, menoenggoe; fonder wag), mengadang, menjegat; (jets met geduld), menjabarken, menoenggoe dengan sabar. Afwasschen, membasoeh, menjoetji,mentjoetji,mentjoetjiken;(zich afwasschen, -baden), mandi, bermandi; zich afwasschen, de ge 44 bok; mema~. Afwatere Afwegen, menrr11L b. Afwenden (zich), berpaling, berbalik, berbalik moeka, berbalik mata, melengos ; (jets), memalingken,menoelak,menangkisken, menahanken, menjimpangken, membelokken, membahkken, mendjaoehken. Afwennen, meninggalken, meloepaken. Afwentelen, menggoelingken, menggoeloengken. Afweren, menangkisken, menoel ak ; (van een onhell), menangkal. Afwerken (afmaken), menjoedahken, menghabisken, merampoengken. Afwerpen, melempar, meloentar, melemparken, meloentarken, memboewang, mendjatohken ; (voordeel), membawa hash, mendatangken hash, mengoentoengken. Afwezend, tiada ada, tiada hadlir, tiada berhadlir, djaoeh. Afwijken, menjimpang, menjelimpang, melentjong, mentjeng, mentj ong, membias, (verdwalen), swat, bersesat, kasasar ; (van een wet, enz.), melaloel, meliwati, melanggar, bertjidera; (verschuiven), gingser, gingsoer ; (verschillen), beds, berbeda. Afwijzen, tiada terima, menoelak, mengengganken ; Ieman.d of wijzen, menghempaken, tiada mane terima. Afwisschen, menjeka, mengesat, menjapoe. Afwisselen, berganti, bergantian, menggantiken, menoekar, menoekarken, beralih ; (om den andere-), berselang, menjelang, ALGA. er-

, b~rjai, b~Afwr ~., -~i uggosok, menjeka. Afzadelen, memboeka $lava, mengangkat p~lana, m~ngangkat sela. Afzagen, mtngg~radji, m~ngg~rgadji. Afzakken (zakken), toeroen, m~lorot, geloeloer; (met den stroom), milir, anjoet, mombias. Afzeggen, zie : Herroepen, Veranderen. Afzeilen, b~rlajar. Afzenden, m~njoeroeh, m~ngirim, m~ngoetoes; (een brief), mngirim, m~ngirimken. Afzetsel, o., (van boomers, enz.), tjangkok. tjangkokan. Afzetten (afnemen),m~ngangkat, m~noeroenk~n; (berooven), menjamoen, m~nipoe, m~mp~rdajaken, m~ngakalk~n, meminta dengan paksa ; (van boomers, enz.), m~njangkok, m~mbikin tjangkokan; (van een arm, enz.), m~motong, m~ngoedoengk~n, m~ngoetoengk~n;(uit een ambt), melepas, mem~tjatken, mengloewarkpn, m~mb~ri (kasi) lepas, Afzetter, m., penipoe. Afzichtelijk, kagolian, boesoek sekali, djelek s~kali, m~nggolik~n. Afzien (van iets), mel~pask~n, meninggalk~n, membiarken, tiada merdoelik~n lagi; (leeren door zien), m~lihatk~n, b~ladjar dengan melihat. Afzijn, zie : Mwezend. Afzi jpelen, berhiliran, menetes, rembes. Afzonderen, mengasingken, mentjzraikrn, memisa,hken, mendjaoehken, menjimpan, menjingkirken ; Zicli afzonderen als kluizenaar, bertapa. Afzonderli jk, berasing, satoesatoe, satoe-persatoe, sendirisandiri, masing-masing, sendiri sehadja. Afzweren (ears godsdienst, enz.), memboewang. Agaat, m., akik, akit, jakoet. Agent, m., wakil, wakil moetlak, polmak, koewasa. Agio, o., basi, sarf. Agurk, m., timoen tikoes, ketirnoen ketj ul ; Agurk in zuur, atj ar ketimoen.

Ajjuin, v., zie : Ui. Akelig (van gevoel), tiada enak ; (van uiterlijk, enz.), kangerian, menggilaken, mengkirikken, menakoeti; (eenzaam), soenji, sepi. Akker, m., bendang, tanah jang di tanemi; (zonder bevloeiing), ladang, tegal ; (hoog in hat gebergte en tijdelijk), tipar, hoerna; (van levend water voorzien), sawah. Akkerbouw, m., peroesahaan tanah, pakerdjaan tanah,pakerdjaan tani,pertanen; Akkerbouw drijven (op matte velden), mengnrdjaken sawah, menjawah ; (op droge velden), berladang, mengerdjaken ladang, menegal, mengerdjaken hoerna. Al, (reeds), soedah, telah; (geheel), semoea, segala, serba, sawwa, sakalian, antero; Al te, terlaloe. amat, teramat ; (zelfs), djikalau, djikaloe, biar, kendati, lagi, sambil ; Geheel en al, belaka. Alarm, o., hoeroehara, haroebiroe, gadoeh, gempar, roesoeh; (sein), semboejan. Alarmblok, o., (van een uitgeholden boomstronk enz.), tongtong, kentongan ; Op hat alarmblok slaan,memoekoel tongtong. Alarmklok, v., genta semboejan, lontjeng semboejan. Alarmsein, o., semboejan, tanda karoesoehan. Albast, v., poewalam, batoe poewalam. ALBS. Albedil, m., orang tj~rewet, toekang tj~rewet. Albino, m., orang balar, orang saboen. Aldaar, disana, disitoe. Aldus, b~gini, d~mikian. Aleer, l~bih dehoeloe, sab~lomnja. Algemeen, aam, oemoem, moetlak; Het algemeen, orang banjak, kabanjakan orang. Alhier, sini, di sin i. Alhoewel, maski, maskipoen, k~ndati, kendatipoen, k~ndatilah, djikalau ... sekalipoen. Alle, s~moea, s~gala, s~kalian, semoeanja. Alledaagsch, kepalang, memang, saben hari, sahari-harian, biasa. Alleen, (slechts), hanja, tjoema, sehadja, dj oewa; (onverzeld),

s~ndiri, sa'orangdiri, s~ndirian, kendiri, k~ndirian; (afgezonderd), terpisah, b~rasing. Allegaar, s~moea, s~moea sekali, sama s~kali, kas~moeanja. Allegaartje, (mengelmoes), tjampoeran. Alleman, sekalian orang, segala orang, s~barang orang, orang banjak, kabanjakan orang. Allengs, p~rlahan-lahan, pelanp~lan, lama lama, dengan sabar. Allenthalve, di mana-mana. Allereerst, p~rtama-tama, jang pertama sendiri. Ahergrootst, terlaloe b~sar, b~sar s~ndiri, thrlaloe amat b~sar. Allerheiligst, maha soetji. Allerhoogst, mahatinggi, ta'ala, terlaloe tinggi. Allerlei, roepa-roepa, segala roepa, b~rdj~nis-djenis, bagai-bagai, aneka, aneka-w~rna. Allerliefst, terlaloe manis, manis sekali, bagoes sekali, teram at bagoesnja, t~rlaloe elok, teramat indah. Allermeest, thrbanjak, jang banjak sendiri, terlaloe banjak, terlebi h banjak. ALTIJ. 303 Allernaast, (van een prijs), harga coati. Allerwegen, di mana-mana. Allen, s~moea, s~moeanja, kas~rnoeanja, s~gala, s~kalian, s~kaliannja. Alleszins, s~kali-kali; (volstrekt), ta'dapat tiada. Allicht, moedah-moedahan. Allooi, o., kadar. Almacht, v., kodrat, maha koewasa. Almachtig, maha koewasa, kadir. Aloe, m., (een gewone snort), nanas w~landa; (een kleine snort), lidah boeaja. Aloehout, o., kajoe garoe. Alom, di mana-mana, barang di mana, pada sebarang thmpat. Aloud, d~hoeloe kala, dari dzaman dehoeloe kala. Alphabet, o., abdjad, alif-ba-ta. Alphabetisch, d~ngan p~ngatoeran abdjad, m~noeroet hoeroefnja, menoeroet alif-ba-to-nja. Alreede, soedah, t~lah. Als (gelijk), kaja, s~p~rti, laksana; (indien), djika, djikalau, kaloe, sedang, s~dangkan ; (toen), tat-

kala, apabila ; (op de wijze van), sabagai ; Als het maar (nits), anal ; Als het maar niet, kaloe kaloe djangan, lamoen djangan. Alsdan, pada waktoe itoe, tatkala itoe, pada mana itoe. Alsmede, dan lagi, sabagai poela, sabagai lagi, djoega, djoega lagi. Alsnog, lagi, poela, s~karang djoega, sekarang lagi. Alsnu, sekarang, s~karang ini, pada sekarang mi. Alsof, sabagai, s~p~rti, kaja, kajak aj a. Altaar, o., madzbah; Chinoesch altaar, medja t~paikong. Altegader, s~moea, s~kalian, semoeanja. Altemet, t~rkadang-kadang, barangkala, barangl ali. Aithans, semadja. Altijd (steeds, voortdurend, 304 ALTIJ. enz.), selaloe, s~lama, s~lamanja, s~nantiasa, s~d~kala, men ng. Altijddurend (bestendig), ~kal. Altoos, zie : Altijd. Alum, v., tawas. Aluinaarde, v., tanah tawas. Aluinachtig, s~p~rti tawas, thrtjampoer tawas. Aluinsteen, m., batoe tawas. Aluinwater, o., ajor tawas. Alvorens, sab~lomnja, l~bih dhoeloe, terd~hoeloe. Alwaar, mans, dimana, barangdimana. Alweder,, poela, lagi, lagi s~kali, kombali lagi. Alzoo, b~gitoe, b~gitoe djoega, demikian, begitoe roepa, s~bab itoe, karma itoe, dari itoe, maka itoe, djadi. Amalgams, o., tjampoeran. .Amandel, m., boewah k~nari wlanda. Ambacht, o., k~rdja, p~kerdjaan toekang. pertoekangan; (fi,jn), kapandaian. Ambachtsgezel, m., kawan toekang, t~men toekang. (dai. ,A.mbachtsman, m., toekang, panAmbassadeur, m., oetoesan. Amber, o., ambar, batoe ambar. Ambt,o.,djabatan, djawatan, martabat, pak~rdjaan; Een ambt aanvaarden, masoek djabatan; Een

ambt waarnemen, m~lakoek~n djabatan; Uit een ambt ontslaan, memetjatk~n dari pads djabatan, melgpaskgn. Ambteloos, tiada memegang djabatan, tiada m~lakoekbn pakerdjaan, tiada poenja pakOrdjaan, m~nganggoer. .Ambtenaar, m., pegawai, p~ndjabat, priaji. Ambtgenoot, m., thman djabatan, thman pakerdjaan,kawandjabatan. Ambtsbezigheid, v., pakordjaan, djabatan. Ambtshalve, karma wadjibnja djabatan. ANKE. Ambtszegel, o., tjap djabatan, mat~rai djabatan. Amen, amin; Amen zeggen, mengoetjap amin, mengamini. Amethist, m., batoe ketjoeboeng, permata biroe. Amfioen,o.,(onbereid),apioen; (bereid), madat, tjandoe, tike; Amfloen schuiven, minoem madat, makan madat, mengisep mada,t, monjeret; (vuil in de ptjp), djitjeng, kelelet, tahi apioen. Amfloenkit, v., roam ah madat, pamadatan. Amfloenpacht, v., pak apioen, pemborongan apioen. Amfloenpachter, m., kapala pak apioen. Amfloenpijp, v., boeloe madat, bdoedan, pedoedan. Amfloenschuiver, m., pgmadat, toekang minoem madat. Amulet, o., djimat, penangkal. Ananas, v., nanas. Ander, lain; Om den ander, berselang, berselang seling. Anderdaagsch, let sahari. Anderdeels, tambahan poela, lagipoen. Anderhalf, satoe satengah, tengah doewa. Andermaal, lagi sekali, sekali lagi, pads lain kali, kadoewa kalinja. Anders, lam, lain roepa, melainken, hanja. Angel, m., sengat, antoep : Met den angel steken, menjengat, mengantoep. Angst,v., tjinta, pertjintaan, soesah, soesah hati, sjoegroel, takoet.

Angstig, takoet, bertjinta, bersoesah, berasa soesah hati; Angstig van aard, penakoet. Angstvallig. Zie : Angstig. Anijs, v., adas manis, bidji adas manis. Anker, o,, (scheeps-anker), djangkar, saoeh; Ten anker komen, memboewang djangkar, berlaboeh; Het anker lichten, menANKE. gangkat djangkar, bgrlaj ar ; Voor anker ri jden, b~rtahar ; Anker in eon muur, pengikat tembok. Ankeragegeld, o., boa $laboehan, roeba-roeba. Ankerblad, o., daoen saoeh, daoen djangkar. Ankerboei,m., lampoeng djangkar. Ankeren, b~rlaboeh. Ankerkluls, o., oeloep. Ankerplaats, v., p~laboehan. Ankerring, m., tjintjin saoeh (djangkar). Ankerschacht, v., batang saoeh, kajoe djangkar. Ankerspaak, m., pengoengkil saoeh. Ankertouw, o., tall saoeh, tall djangkar. Antagonist, m., s~t~roe. Antwoord, o., sahoet, sahoetan, pnjahoetan, djawab, djawaban; (op eon brief), pembalgsan. Antwoorden, m~ndjawab, m~njahoet, (op eon brief), m~mbal~s, m~mbal~si soerat. Apotheek, v., roemah obat, k~dai obat. Apotheker, m., toekang obat, kapals roemah obat. Appal, o., (Zie ook : Hooger beroep), p~rmintaan pap~riksaan dan $rtimbangan pads hakim jang 1~bih tinggi; Appelleeren, (In appal gaan, enz.), mints pa$riksaan dan p~rtimbangan pads hakim jang l~bih tinggi, masoek appal. Arabesk, o., s~limpat. Arabia, tanah (n~g~ri) arab. Arabier, m, orang arab. Arak, v., arak. Arakstokerij, v., p~rarakan, p~ngarakan. Arbeid, m., k~rdja, oesaha, p~roesahan.

Arbeiden, k~rdja, b~k~rdja, b~roesaha, m~ngoesaha, mentj~hari makan, m~ntjOhari r~dj~ki; Aan HOLLANDSCH-MALEISCH. ARM. 305 lets arbeiden, m~ng~rdjak~n, m~mbikin. Arbeider, m., koeli, orangb~kgrdja, toekang. Arbeidsloon, o., oepah, oepahan, oepah k~rdja, bajaran kerdja; (per maand), gadji, belandja boelanan, pembajaran boelanan. Arbeidzaam, radjin, soeka k~rdja. Archipel, m., kapoelauan, perkoempoelan poelau-poelau. Arduin, o., batoe loko. Areca, v., pinang, boewah pinang; Areca-palm, poehoen pinang, pokok pinang. Arend, m., radjawali. Arendsneus,m.,idoeng mantjoeng. Arendsoog, o., mats tadj~m. Argeloos, toeloes hati, tiada m~naroh sjak, tiada ingatan djahat. Arglist, v., tipoe, daja, tipoe-daja, akal djahat. Arglistig, b~rtipoe, berakal djahat, tj~redik. Argwaan, m., sjak, sangka, kira ; Argwaan koesteren, menjangka, m~ngira, menaroh sjak. Argwanend, menaroh sjak, selempang. Aria, v., (melodie), ragam, lagoe; (zangstuk), njanjian. Arm, m., (lichaamsdeel), lengan, ook : tangan; De onderarm met de hand, tangan ; De onderarm zonder de hand, roewas sikoe; Rechterarm, l~ngan (tangan) kanan ; Linkerarm, l~ngan (tangan) kiri ; Arm (van een rivier), anak soengai, batang soengai, simpangan soengai (kali); Arm (steel), p~megangan, hoe. loe ; Met de armen slingerend loopen,m~lenggang,berlenggang; In de armen sluiten, b~p~lok, m~m~lok ; De armen op do beret kruisen, bersOdak~p. Arm (behoeftig), miskin, papa, m~larat; Een arm mensch, orang miskin, orang papa, orang m~larat; Arm worden, djadi 20 306 ARMS. miskin, djatoh melarat ; Arm

makan, memapaken, memelaratken, mendjadiken papa, mendjadiken melarat. Armband, m., gelang; (voor den bovenarm), gelang pon toh, pontoh. Armbestuur, o., pamerentahan atas orang miskin. Armengeld, o., derma, oewang derma. Armenhuis, o., roemah miskin. Armenkas, v., peti derma. Armoede, v., melarat, kamelaratan, kapapaan, miskin, kamiskinan. Armoedig, zie: Arm. A.rmpijp, v., toelang lengan. Armring, m., zie : Armband. Armstoel, m., koersi bertangan, koersi persenderan. Armvol, sapameloek. Armzalig, hina, tjelaka, boeroek, zie ook : Arm. Aroma, o., haroem, aroem, wangi. Aromatisch, haroem, aroem, wangi, berbaoe aroem, berbaoe wangi. Arsenaal, o., gedong slat paperangan, gedong perabot paperangan, gedong sendjata. Arsenik, o., warangan. Artikel, o., fatsal, perkara. Artillerie, setabelan. Artillerist, orang (soldadoe) setabelan. Arts, m., tabib, dokter, doekoen welanda. Artseni j, v., obat, penawar. Artsenjjkunde, v., ilmoe obat, ilmoe menjampoer obat. As, m., inden, indjen, poesat, as, poeroes. Asch, v., aboe, leboe, deboe. Aschbak, m.. tempat aboe. Aschgrauw, kelaboe. Aschkleur, roepa (warns) aboe. Aschregen, m., hoedjan aboe. Assisteeren, zie : Helpers. AZEN. Assistentie, v., pertoeloengan, zie : Hulp. Astroloog, m., sasterawan. Aterling, m., haram d j adah, anak haram, anak soendel. Atmospheer, v., haws, oedara. Atoom, o., koeman, dzarrah, loeloeh. Attentie, v., ingatan, perhatian,

penglihatan; Zijn attentie op lets vestigen, mengingati, melihat, melihatken, memandang. Attribuut, o., sifat. Audientie, m., perhadapan, penerimaan ; Audientie verleenen, menerima peroendjoekan, mendengarken peroendjoekan. Augurk, v., zie : Agurk. Authentiek, sah, terang, halal ; Authentieke acts, v., soerat jang sah. Avanceeren, madjoe, mOnampil, menampil kahadepan. Avond, m., sore, petang, malem. Avondeten, o., makan malem, santap malem. Avondgebed, sembahjang magrib. Avondmaal, o., makan sore, makan malem, santap malem; Het heilige avondmaal, korban. Avondrood, o., tedja, sandja. Avondschemering, v., magrib, kaboes, sandja, waktoe sandja, waktoe samar moeka, remeng-remeng, repet-repet. Avondster, v., bintang sore, bintang babi, bintang dzoe-harat. Avondstond, m., sore, waktoe sore, petang, petang hari. Avonduur, o., zie : Avondstond. Avonturier, m., orang jang mentjehari oentoeng; orang jang tiada poenja kerdja tentoe. Avontuur, o., oentoeng ; (goad), oentoeng balk; (slecht), oentoeng djahat. Avontuurlljk, rambang-rambang. Azen (op lets), mentjehari makan, mentjehari empan, menjerai. AZIJN. Azijn, v., tjoeka ; (inlandsche), wrak, tjoeka djawa. Azi jnfiesch, v., botol tjoeka. Azijnstel, o., tempat tjoeka. BAD. 30? A.zuur, biroe, biroe langit, lazoewardi. ,Azuursteen, m., batoe lazoewardi. B. Baai, o., (wollen stof), kam boeloe, kain soef; (zie ook : Boezem). Baaitje, o., badjoe; (met korte mouwen) badjoe koetoeng; (ge-

heel dicht, alleen met een openingvoor het hoofd),badj oe koeroeng; (nauw sluitend), badjoe takwa, badjoe sik~pan; (lang, tot aan de enkels reikend, gesloten), badjoe taro ; Een baaitje aan hebben, b~rbadjoe; Op zijn baaltje krjjgen, k~na poekoel, di poekoel, di lab~rak, di b~ri. Bask, tanda, tiang tanda. Baal, karoeng, kampil, boengkoes, boengkoesan, gendang, k~ndang, goendang ; (van gedroogde visch), baban, b~ban ; Een baal rijst, sakaroeng bras; Een baal papier, sag~ndang (-k~ndang, -goendang) kertas; Een baal gedroogde visch, sab~ban ikan k~ring. Baan, v., (weg), djalan : (van een hemellichaam), p~rideran ; (van geweven stoffen), piss, lirang; ladjoer; Heirbaan, djalan raja, djalan b~sar ; Op de lange baan schuiven, m~landjoetk~n, mlambatk~n; Langs de baan, sapandjang djalan. Baar, v., (draag-). lerang, oesoengan, gotongan, djodang, djondang; (li.jk-), dj~mpana; djinarat, gotongan majit, tangga-tanggamajit ; (groote golf), ombak, aloen, g~loembang ; (zandbank voor de monding van een rivier, enz.), gosong, beting boesoeng; (modderbank), lenjau, (nieuweling), orang btharoe (baroe), totok; (staaf), batang; (bloot, open), r~mbang, njata, terang, b~toel. Baar geld, oewang toenai, oowang kontan. Baard,m.,djenggot,djenggot baoek, tj ambang;(stekel van visschen), doeri ; (van het koren, enz.), ranting, ramboet. Baardig, b~rdjenggot, ramoes. Baardtangetje, o., angkoep, spit angkoep, tjatoet. Baarmoeder, v., p~poedjoe, rahim, kandoeng, p~ranakan, kandoeng p~ranakan. Bass, m., toekang, pandai ; (meester), toewan. Den bass spelen, m~ngatas-atask~n din, m~ngalahk~n hoekoem, m~radja lela. Bast (voordeel), o., labs, oentoeng; (nut), faedah, goena, p~rgoenaan, p~rtoeloengan. Baatzucht, v., tams, kakikiran,

lobs. Babbelaar, m., toekang ngomong, toekang ngotjeh, orang b~rbantjang-bantjang, orang g~latak, toekang tjomel. Babbelarij, v., omong, omongan, omong kosong. Babbelen, m~ngomong, b~rtoetoer, m~ngotjeh, b~leter, b~rbantjang. Babbolkous, orang b~leter, orang tjeramah, toekang ngomong, toekang ngotjeh. Babbelzucht, v., tj~ramah. Bad, o., p~rmandian; (warm-, stoom-), permandian ajar pangs, permandian tangas, tangas; (voor metalen), s~poeh, s~poehan. Een bad nemen, mandi, bermandi, Een warm, stoombad nemen, 308 BADE. b~rmandi ajar pangs, m~nangas. Metalen in hot bad zetten, menjopoeh, menjepoehk~n. Baden (zich), mandi, b~rmandi, siram, b~rsiram ; (iemand), m~mandikOn, m~njiramken; (na eon bevelling), mandi wiladat; (na den 4Oen dag van het kraambed), mandi nifas ; (na een zaadstorting, of na den coitus), mandi djinabat, mandi djoenoeb; (in blood), mandi darah, bgrtjortjoran darah; (in tranen), bgr~ndam (b~rtjotjoran) ajar mats. Bader, m., orang mandi. Badhuis, o., roemah mandi,roemah p~rmandian, g~dong p~rmandian; (drijvend), balai kambang, roemah p~rmandian di atas getek. Badkamer, v., kamar mandi, bilik p~rmandian. Badkleed, o.,kaIn mandi,kain basahan, thl~san, tjoekin. Badkuip, m., thmpat mandi, paso p~rmandian;(gemetseld),koelah, koelam. Badstoof, v., tangas, tangasan. Badwater, o., ajar mandi, ajar p~rmandian. Bagage, v., barang-barang. Bajonet, v., sangkoer, mate sangkoer. Bak, m., (van aardewerk), paso ; (gemetseld), koelam, koelah ; (houten,waarin de rust wordt omgeroerd), p~ngaron, pane, (van hout als presenteerbiad), talam, doelang. Bakboord, o., sab~lah kirinja kapal

(p~rahoe). Baken, zie : Beak. Baker (vroedvrouw),v., doekoen, doekoen b~ranak, doekoen baji. Bakermat, m., asal, nl~gOri (t~mpat) kadjadian, n~g~ri (tempat) kalahiran, thmpat toempah darah, thmpat kaloewar. Bakerspeld, v., p~niti b~sar. Bakkebaard, m., - tjambang. Bakken (3n eon oven), membakar; BALL. (in eon pan), m~nggoreng; (in vet of olio), m~ri~ndang: (boven vuur), m~manggang; Een eierstruif bakken, mendadar. Bakker, m., toekang roti. Bakkerij, v., thmpat (roemah) p~mbakaran roti (koewe-koewe). Bakmeester, m., djoeroe makanan. Bakoven,m., dapoer,dapoer pembakaran. Bakpan, v., p~nggorengan, wadjan, koewali. Baksel, o., gorengan, bakaran, r~ndangan. Bakspier, m., timbangan p~rahoe. Baksteen, m., bats, batoe bats, batoe baker. Baktand, v., graham, gigi graham. Bal, m., (voor eon snort kegelspel), k~tai; (voetbal van rotting), raga; (biljart-; enz.), bola; (balletje, pi), oental; (testikel), peler, boewah paler; (dansparti j), pests, pests dangsa. Balans,v., naratja, thradjoe, timbangan; (unster), datjin, datjinan; (rekening), p~rbandingan itoengan. Baiddadig (boosaardig), djahat; (brutaal), b~rani ; (stout), nakal, tamb~ng. Balddadigheid, v., nakal, kanakalan, kadjahatan, kab~ranian, angkara ; Balddadigheden plegen, b~rboewat angkara, b~rboewat kanakalan, b~rboewat roesoeh. Balein, o., isang ikan panes. Belie, v., (bak), paso. Baliemand, v., bakoel besar, kOrandjang. Balk, m., balok, batang kajoe, gOlondong. Balkon, o., langkan. Ballast, v., toelak bars, alas moewatan. Ballasten, mOmoewatkOn toelak

bars. Balling,m.,orang boewangan, orang pOmboewangan. BALL. Ballingschap, v., boewangan, pemboewangan, p~ri hal kaboewa= ngan. Baloorig, sakit hati, marsh, moering-moering, m~r~ngoet, tiada enak hati. Balsam, m., masoeh, minjak raksi, minjak kasai; (troost, enz.), p~nawar. Balspel, o., permaman k~tai ; (met den voet), sepak raga, p~rmainan sepak raga. Baisturig, t~gar, k~ras hati. Balzak (scrotum), m. ,kontol, kantong paler. Ban (uitsluiting), m., pengoetjilan, p~ngoesiran, pemboewangan; (gebied), p~rentah, hoekoemat : In den ban doers, m~ngoetjilken, memboewang, m~ngloewarken, min goesir. Banaan, v., pisang, boewah pisang. Banaanboom, m., poehoen pisang, pokok pisang. Band (bindmiddel), m., ikat,p~ngikat, ikatan, hoeboengan, tambatan; (lint), pits; (hoepel), tjintjin, simpai; (touw), tali; (boekdeel), djilid. Bandolier, m., sandang, s~lempang. Bandiet, m., p~njamoen, begal, pgrampok, bangsat. Banen, m~nj~diak~n, m~mbikin, m~ratak~n. Bang, takoet, katakoetan; (van aard), p~nakoet; Bang makers, menakoeti; (angstverwekkend), haiban, haibat. Bangheid, v., takoet, katatoekan, k~tjil hati, koewatir. Barrier, v., slam, alamat, bandera, toenggoel, pandji-pandji; De barrier ontplooien, mengibarken, m~ngembangk~n, m~mperdirik~n. Bank (inlandsche), v., p~ntas.katil, bale, bale-bale; (Europeesche), bangkoe; (geldinstelling), bang, kantor oewang; (rechtbank), bale hoekoem, mahkamat, pengaBARM. 309 dilan ; (zandbank), biting, boesoeng, gosong; (modderbank), l~njau; (koraalbank), karang ;

(van leaning), roemah pegadean, p~gadean. Bankbil jet, o., soerat bang,oewang kertas. Bankbreuk, v., moeflis, bank~roet, djatoh; Bedriegelijke bankbreuk, v., djatoh paljit d~ngan tipoe. Bankbriefj e, o., zie : Bankbil jet, ook: soerat gade, (pandbriefje). Bankers (hazardspel), b~rmaIn kartoe, bOrmain top. Banket (gastmaal), o., p~rdjamoean ; (gebak), koewe-koewe. Bankhouder, m., toekang m~megang pagadean. Banknoot, v., zie : Bankbil j et. Bankroet, o., zie : Bankbreuk. Bankroetier, m., saudagar jang soedah djatoh, -jang moeflis, -jang paljit. Banneling, m., orang boewangan, orang toendoengan, p~rantean. Banners, m~mboewang, m noon= doeng, m~ngoesir, m~ndjaoekh~n, mengloewark~n. Bar (onbebouwd, keel, droog), kering, tandoes; (koud), dingin, sedjoek; (erg), thrtaloe, t~ramat, amat. Barak, v., tangsi, bangsal. Barbaar, m., orang b~ngis, orang tlalim, orang kafir. Barbaarsch, b~ngis, tlalim, zalim. Barbier, m. toekang tjoekoer, pnjoekoer, toekang motong ramboet, hadjim. Baron (bevallen), b~ranak, b~rsalin, b~rpoet~ra; (veroorzaken), mengadak~n, mendjadik~n. Barensnood, m., sakit b~ranak. Berg, m., babi k~biri. Bark, v., kapal dagang, p~rahoe b~sar. Barkas, m., sekotji b~sar, sampan. Barmhartig, kasihan, rahim. Barmhartigheid, v., kasihan, rah310 BARN. mat; Barmhartigheid betoonen, m~ngasihani. Barnsteen, m., batoe ambar, ambar koening. Barrevoets, b~rkaki tolandjang, b~rtelandjang kaki. Barsch, bongis. Bartt, v., retak, l~tak, ran get, tj ~lah, b~lah, rOkah. Barsten, mer~tak, m~l~tak, morekah, m~lekah, r~ngat, petjah, m-

letek, melotos. Bassen, zie : Blaffen. Bassin, o., koelam, koelah. Basstem, v., soewara jang garau, soewara dal~m. Bast, m., koelit, djangat; (van een kokosnoot), saboet, samboek. Baste, soedah, soedahlah, b~rh~ntilah. Bastaard,m.,anak k~ndak,anak ha ram, harem djadah, adak soend~l. Bastion, o., selekoh. Bataljon, o., pasoekan, bataljoen. Bate, v., oentoeng, goena. Baton, b~rgoena, ads goenanja. Batist, o., kain asahan. BattertJ, v., koeboe benteng, rentengan meriam. Bazuin, v., nafiri. Beambte, m., p~gawai. Beamen, m~ngamini, m~ngijak~n, membenark~n, m~norima, ridla, meridlakon. Beangst, takoet, katakoetan, b~rtjinta, soesah hati, chawatir, koewatir. Beangstigen, m~nakoeti, m~mpertjintakin, mengchawatirk~n, menjoesahken hati. Beantwoorden, men jahoeti, membalesi, mendjawab; (overeenkomen met), berpatoetan, satoedjoe dengan, membandingken. Beantwoording,v.,djawab,pendjawab, balesan, pembalOsan, sahoet, penjahoetan. Bearbeiden, mengerdjaken, mOndjadikin,m,mboewat,menggarap, mngoesahake n, meroepaken. BEDS. Bebloed, berloemoeran darah, bermandi darah. Beboeten, mendenda, mendjatohken denda, memberi hoekoeman denda. Bebouwen, mengerdjaken, menggarap, mengoesahaken. Bed (ledekant), o., tempat tidoer, petidoeran, peradoean ; (matras), kasoer, tilam, bolsak; (in een tuin),petak; (eener rivier),dasar. Bedaagd, toewa, beroemoer. Bedaard (rustig, enz.), senang, senang hati, ajem; (stil), diam, sentausa, bersantausa, sopan, santoen, tedoeh; (langzaam

aan), perlahan-lahan, pelan-pelan. Bedachtzaam, bidjaksana, ati-ati, dengan kira-kira. Bedanken, menerima kasih, membilang terima kasih; (weigeren), tiada terima, enggan, mengengganken, menoelak; (afdanken), melepas, melepasken, memetjatken, memberi lepas ; (zelf bedanken), mints lepas, mints berhenti. Bedaren (bedaard worden), diam, djadi diam, berhenti, bersenang lagi, djadi tedoeh, djadi padam, menahan hati. Bedauwen, mengemboenken. Beddedeken, v., selimoet, kain selimoet. Beddegoed, o., salinan tempat tidoer. Beddehaak, m., tjantelan kelamboe. Beddelaken, o., seperai, toetoep tempat tidoer. Bedding, v., dasar, loebir. Bode, v., pints, pintaan,permintaan, permoehoenan ; (tot God), doe. Bedeelen (een deal geven), memberi behagian, membehagiken ; (armen-), memberi derma, menjedekahken. Bedeesd, maloe, sopan, sopan santoen. Bedehuis, o., roemah sembahjang, BEDS. langgar, m~sdjid, m~sigit, g~redja. Bedekken, m~noetoepi ; (overdekken), m~noedoengi ; (verbergen), m~nj~mboenik~n ; (omhullen), menj~loeboengi, m~ngloeboengi, m~nj~limoetk~n, memboengkoes ; (met aarde), m~ngoeroegi, m~ngoeroegk~n tanah ; (beschermen), m~lindoengi. Bedekking, v., toetoep, toetoepan, toedoengan, $noetoepan, p~noedoengan, selimoet, toedoeng ; (geleide), periringan, orang mngiring, orang djaga, orang p~ngmng. Bedekt (geheim), t~rs~mboeni, g~lap ; (beschut), thrlindoeng ; (toegedekt), thrtoetoep ; In bedekte termen spreken, b~rsindir, menjindir. Bedelaar, m., orang mints-mints. Bedelen, mints-mints, mints derma, mints s~d~kah.

Bedelmonnik, m., fakir, darwisj. Bedelstaf, m., toengkat orang minta-mints; Tot den bedelstaf geraken,djadi miskin, djadi mMarat. Bedelven (onder den grond), m~noetoepi d~ngan tanah, m~nan m, m~nan~mk n, m~ngoeroegi, m~ngoeroegk~n ; (onder golven, enz.), m~nimboes. Bedenkel jk, soesah, soekar, pajah ; Bedenkelijk ziek, sakit pajah. Bedenken (overdenken), ingat, m~ngingat, mengingatk~n, fikir, b~rfikir, m~mikir, m~mfikirk~n, m~ngira ; (overwegen), m~nimbang ; (middelen, enz.), m~ntjhari akal, m~ntj~hari oepaja. Bedenking, v., fikiran, pikiran, timbangan, ingatan, penilikan,bitjara; (bezwaar), smpang ; Bedenking waken, tiada m~notjogi, m~mbantahk~n, m~ntjid~rak~n, melawan. Bederf, o., (verderf), karoesakan, kabinasaan;(beschadiging,enz.), karoesakan, kaboesoekan. BEDO. 311 Bederven, m mbinasak~n, m~roesakk~n, membikin roesak, m~mboesoekken, djadi boesoek, m~mbikin boesoek. Bedestond, m., waktoe s~mbahfang. Bedevaart,v.,(naar Mekka),hadj; Ter bedevaart gaan, naik hadji; (naar een andere plaats),ziarah. Bedevaartganger, m., hadji. Bedgenoot,m ,tem~n tidoer,sakatidoeran, kawan tidoer, kawan b~radoe. Bedgordijn, o., k~lamboe tempat tidoer, tirai p~tidoeran. Bediende, (huffs-), m., boedjang, k nek, hamba, boedak, djongos, kawan, thm~n, p~lajan, ehadim. Bedienen, m~iajan, m~lajani, djaga, m~ndjaga ; (een ambt), meng~rdjak~n, melakoek~n, m~ndjalank~n. Zich van lets bedienen, m~makai. Bediening,v.,djabatan, pak rdjaan, djawatan, djaga, pendjagaan, pelajan, pglajanan. Bedijken, m~mb~ndoeng, m~mbendoengi, menambak. Bedilal, m., orang tj~rewet,toekang tjomel, orang serakah, $ntj~la.

Bedillen, tjerewet, tjomel, mnjomel, m~ntj~la, m~nj~la. Bedilziek, soeka tjorewet, soeka m~nj&a. Beding, o., djandji,perdjandjian.Onder boding dat, asal, melainken, d~ngan djandji. Bedingen, b~rdjandji, m~mbikin p~rdjandijan. Bedisselen (in orde brengen, enz.), m ngatoer, m~njMiaken, memathngken. Bediegerig, sakit,sakit.sakitan,tiada bisa kaloewar dari s~bab sakit. Bedoelen (voornemens ztjn), b~rniat, b rmaksoed, mane, mmaksoedk~n ; (naar lets streven), m~njahadjak~n, mi3nj~ngadjak~n. Bedoeling, v., (voornemen, enz ), 312 BEDO. niat, maksoed, mane ; (zin, enz.), anti, kiss, makna. Bedompt (vunzig), apok ; (benauwd, somber), s~sak, g~lap. Bedotten, menipoe, m~mperdajak~n, membodoken. Bedrag, o., bilangan, djoemlah, goenggoengan. Bedragen, djoemlahnja, bankjanja, goenggoengnja. Bedreigen, mbngantjam, m~ngantjam-antjam, m~ngamang-amang. Bedreiging,v., p~ngamang,p~ngantjam. Bedremmeld, bingoeng, l~ngoeng. Bedreven, bisa, pandai, biasa, mahir, m~ng~rti, Bedriege "k, d~ngan tipoe. Bedriegen, m~nipoe, m~nipoeI, memp~rdajakgn ; Zich bedriegen, salah kira, salah mgng~rti. Bedrieger: m., pi~nipoe, bangsat. Bedriegerij, v., tipoE, tipoe daja. Bedrjjf (werk), v., k~rdja, p~k~rdjaan; (dead) p~rboewatan; (van een tooneelvoorstelling), lakon. Bedr&jven, berboewat, m~ng~r djak&n. Bedrijvig, radjin, soeka k~rdja. Bedrinken (zich), minoem sampai mabok, memabokkon din. Bedroefd, bOrtjinta, berdoeka-tjita,

soesah hati, sedih ; (neersiachtig), moeram, moeroeng,iba,s~b~l. Bedroeven, mendoekak~n, mOn doeka-tjitaken, mi3masjgoelken, m~njakitk~n hati, m~njoesahk~n hati, moroesakk~n hati, menjg dihk~n. Bedrog, o., tipoe, tipoe daja, p~rdajaan : (verraad), s~moe, p~rsmoean ; (fopperij), kitjau, lags, p~rlagaan ; Bedrog plegen, mnipoe, m~mperdajak~n. Bedruipen, m~nitiki, mem~rotjiki; (zich zelven), m~ntjehari r~djeki s~ndiri,bisa hidoep d~ngan senang. Bedrukt, sendoe, t~rs~ndoe. Zie vender : Bedroefd. BEEL. Bedstede,v..jt~mpat tidoer, potidoeran, p~radoean. Bedsti jl, m., tiang tempat tidoer. Beducht, takoet, katakoetan, s~l~mpang, chawatir, koewatir. Beduiden (verklaren, enz.), mnoendjoekken, m~ng~rtik~n, mnjataken, m~ng~naken ; (beteekenen), artin ja. Beduidenis, v., anti, makna. Bedunken, o., sangka, kira, rasa, agak, p~ndapOtan, p~ngrasa, p~nmoe. Bedwang,;o.,paksa,pemaksa,t~gah, tahan ; In bedwang houden, m~maksa, menahan. Bedwelmd, mabok, m~ndam, $ning kapala, poesing, poesing kepala, kal~nger. Bedwelmen, m~maboki, mema bokken, momoesingk~n kapala, memoej~ngk~n. Bedwingen, menahan, m~nahani, menahank~n, m~n~gahk~n, m~ng= gagahi ; (ten onder brengen)~ m~naloekk~n, memaksa ; (temmen, enz.), m~ndjinakken. Beeedigd, soedah b~rsoempah (van een verklaring), jang di sertak~n d~ngan soempah; --jang dengan di tanggoeng soempahnja. Beeedigen (met eede bevestigen), soempah, borsoempah; (den, eed afnemen), m~njoempah, menjoempahi. Beek, v., anak soengai, batang soe-

ngai, aliran, aloeran, kali ketjil. Beeld (geteekend), o., gambar, toelisan; (voorbeeld), toeladan; (gelijkenis), ibarat, oepama, peroepamaan ; (standbeeld, enz.), patoeng, artja, retja, orang-orangan, boneka ; (afgods-), berhala. Beeldendienaar, m., orang menjembah berhala. Beeldendienst, m., persembahan berhala. Beeldhouwen, memahat (monem pa) patoeng. Beeldhouwen, m., toekang(pandai) BEEL. m~mbikin (m~mahat) patoeng. Beeldig, elok, p~rmai, bagoes. Beeldrijk, banjak ibaratnja. Beeldspraak, v., ibarat, peroepamaan. Beeltenis, v., gambar, p~ta, roepa, toelisan. Beemd, o., tanah peroempoetan, padang p~roempoetan, padang gombalaan. Been(gebeente),o., toelang;Vel en been, koeroes-k~ring; (licbaamsdeel), kaki ; fonder de knie), betis ; (boven de knie), paha ; (van eon sprinkhaan), ketik ; (van bout), kaki kajoe, serombong : Op de been brengen, n~~ngoempoelk~n, m~nghimpoenk~n, m~mp~rdirik~n ; Op een been staan, berdiri kaki satoe. Beenbreuk,v.,patah toelang, patch kaki. Beenvlies, v., s~lapoet toelang. Beer (muurstut), n~., sokong tembok; (waterkeering), terbis; (de Maleische), biroewang; (mannetjes varken), babi laki-laki, babi lblaki, babi djantan; (schuld), oetang ; (drek), tahi ; De groote Beer (bet gesternte), bintang bidak. Beerenhuid, v., koelit biroewang. Beerenklauw, m., kaki biroewang. Beerenvet, o., g~moek biroewang. Beerput, m., djamban, soemoer kakoes. Berven, mewarisi, mempoesakal, b~roleh poesaka, dap~t poesaka. Beast, o., binatang, haiwan; Wilde dieren, binatang liar, haiwan oetan, m~rgasatwa ; Tamme dieren, binatang djinak; Den boost spelen of uithangen, meradjalela.

Beestachtig, s~p~rti binatang, doerdjana, kasar. Beet (hap), v., gigit, soewap,t japlok; (gevangen), k~na, katangkep, thrpegang ; lets beet hebben (in handen hebben), m~megang; BEGS. 313 (begrijpen), m~ng~rti; Iemand beet hebben, m~lagak~n, momperdajaken, m~nipoe. Beetje,o.,sedikit;Laatste beetjes, sisa, koredan ; BJj kieine beetjes, sedikit sedikat. Beetpakken, memegang, menangkep. Befaamd, t~rnama, masjhoer, t ~rmasj boar. Begaafd, pint~r, pandai, boediman. Begaan (betreden), m~ndjalani, meliwatk~n ; (bedrijven), b~rboewat, m~mbikin ; (laten--), m~mbiarken, m~ndiamken, mninggalk n ; (begaan ztjn met), sajang, b~rkasihan, mengasihani. Begeeren, k~pingin, b~ringin, b~rkah~ndak, m~ngah~ndaki, mfr ngahendakk~n ; (van zwangere vrouwen), idam, m~ngidam (naar lets verlangen), b~rgemar akan, k~pingin, b~ringin, rindoe, rindoe d~ndam, kangen. Begeerig, k~pingin, b~ringin, b~rkah endak ; (inhalig), kikir. Begeerlijk, patoet di k~pinginir haroes di ingink~n, elok, permair bagoes ; (inhalig), kikir. Begeorte (lust, wench), v., inginr ka.lnginan, k pingin, kahgndak nafsoe, hawa-nafsoe, hasrat; sjarak ; (zinneljjke lust), sjahwat, pertjaboelan, loba ; (naar sp~js of drank), ketagihan, idam Begeleiden (vergezellen), menjgrtai, menghanterken, b~rdjalan bersama-sama;(een meerdere - )r m~noeroet, m~ngikoet,m~ngiring. Begenadigen (beloonen), m~nganoegerahi ; (vergeven), m~ngampoeni, m~maaf kin, memb~ri,. ampoen. Begeven (zich ergens been-), pergi ka, m~noedjoe, langsoeng, melangsoeng ; (schenken), mm~ beri, menganoegerahken, mengaroeniaken ; (zich op rein--), beran gkat ; (zich naar huffs-), poelang, poelang karoemah ; (zich. 314 BEGI.

op zee-), pergi berlajar ; (verlaten), m~ninggalken ; (zich in hot huweli jk begeven), kawin, nikah ; (van eon man), b~rbini, berist~ri ; (van ears vrouw), b~rlaki, bersoewami. Begieten, m~njiram, m~njirami, m~ndiris ; (met eon starkers straal), mendj~rami;(met warm water), menjedoeh. Begiftigen, kasi, memb~ri, mng~roeniai, m~ng~roeniak~n, me. nganoegerahi,menganoegerahken. Begin(aanvang), o.,moela,permoelaan, awal ; (voorste deal, enz.), hoeloe, pangkal ; (grondslag), pohon, pokok ; In den beginne, pertama, pads, permoelaan. Beginners, moelai, memoelai. .Beginsel (stelregel), o., roekoen, atoeran; (grondslag), pohon,asal, moela. Begluren, menghintai, mengintip ; (van tar zi.de), mongOrling, melerokken. Begoochelen, menjilap, menjilapi; Eene vrouw begoochelen, menawari. Begoocheling, v., silap, silap mats; (eener vrouw), penawaran. Begooien, melempari, menimpoeki, mOloetari. Begraafplaats, v., pakoeboeran. Begrafenis, v., pengoeboer. .Begrafeniskosten, v., belandja mengoeboerken, ongkos mengoeboerken. Begrafenismaal, o., sedekah koeboer, sedekah soertanah. Begrafenisstoet, m., periringan majit. Begraven, menanemken, mengoeboerkvn. Begrensd, berhingga, berbates, berwates, terhingga, di watesi. Begrenzen (aan lets tot grens strekken),mewatesi,djadi water, meinperhinggaken. .Begrijpelljk, terang, njata ; Begrijpelijk makers, menerangBEHA. ken, menjataken; (bevattelijk), ringan kapala, gampang mengerti. Begrijpen (verstaan, vatten), mengerti, menangkep;(bevatten, inhouden), moewat, termoewat, masoek, masoek bilangan ; Ver-

keerd begrijpen, salah tamps, salah mengerti, Begrip (vermogen om to begrijpen), o., pengertian, akal, boedi; (meaning), rasa, pendapetan ; (kort begrip van lets), ichtisar, ringkasan ; Vlug van begrip, ringan kepala, terang akal boedi, enteng kepala; lets tot eon kort begrip samentrekken meringkasken, mengichtisarken. Begroeten, memberi salam, kasi tabe ; Elkander begroeten, bersalaman. Begrooten, kira-kira, mengira-ngiraken, menaksir, menilai. Begrooting, v., perkiraan, taksiran, nilaian, Begunstigen; mongaroeniaken, menganoegerahken, mengasihi, mengaroenial, menganoegerahi ; Eon zaak begunstigen, menoeloengi. Begunstiging, v., karoenia,anoegeraha, kasih, pertoeloengan. Beha g1iJk. enak, sedap, seneng; lets behaagUjk vinden, berkenan. Behagen (genoegen), o., soeka, seneng, ridla, karidlaan, kenan; Behagen scheppen in, berkenan akan, soeka, menjoekai; Makers, dat iemand behagen schept; memperkenanken. Behagen, berkenan pads, memperkenanken ; Hot behage U, silakan, silakanlah ; Indian hat Gode behaagt, insja'Allah; djikalau di ridlaken Allah. Behalen, beroleh, dapat, mendapet; winst behalen, berol eh labs, mendapet oentoeng ; De overwinning behalen, mOnang, mengalahken. BEHA. Behalve, m~lainken, lain dari, katjoewali. Behandelen, m~megang, m~ndjawat, m~ndjabat; Een zaak behandelen, memegang, m~lakoek~n ; Een work behandelen, m~ng~rdjak~n; Een zieke behandelen, m~ngobati ; De wapens behandelen, m~ndjabat sendjata; Een onderwerp behandelen, membitjaraken; Iemand goad behandelen, berlakoe dengan balk (d~ngan sapatoetnja) pads sa'orang.

Behandeling, v., p~rboewatan, pmegangan, kalakoean. Behangen, m~nggantoengi, mnempelk~n k~rtas boenga. Behangsel (draperie), o., langsai, tirai, k~lamboe ; (papier), k~rtas boenga aken di tempelk~n. Behartigen, m~meliharak~n, mngingatk~n, m~mp~rhatik~n,m~ndjaga, m~mp~rdoelik~n. Beheer (bestuur), o.,pegangan, pmegangan, perentah, p~meren tahan ; (zorg), pem~liharaan, p~ndj agaan. Beheerder, m., p~merentah, p~ngampoe. Beheeren, m~megang, mengampoe, m~m~rintahken; (verzorgen), m~m~liharak~n, m~ndjaga. Beheerschen, mem~rentahken m~nghoekoemk~n, m~megang ; (bedwingen), m~nahank~n. Beheeracher (vorat), m., jang dip~rtoewan ; (bewindvoerder, enz.), pam~rentah. Behelpen (zich), memakai, mmadak~n din; m~noeloeng diri. Behelzen, moewat, thrmoewat, brisi; (van eon brief), ters~boet di dal~mnja, b~rboenji, boenjinja. Behendig (schrander, enz.), tjr~dik, pinthr, pandai; (vlug), tj~pat, pantas. Behouden (beschermen), m~m-

liharak~n, m~noeloengi. djimat. Behoedmiddel, o., obat, p~nangkal. BEHU. 315 Behoedzaam, bidjaksana, ingatingat, ati-atL Behoef, o., kadla, hadjat; Ten behoove van, akin, akin goenanja, boewat; Zijn behoef doen, kadla, hadjat, m~mboewang ajar, berak.

Behoefte, v., hadjat, p~rloe, kakoerangan. Behoeftig, miskin, papa, melarat, kakoerangan. Behoeftigheid, v,kapapaan,kamiskinan, kam~laratan, kakoerangan. Behoeven (gebrek aan lets hebben), koerang, kakoerangan; (noodig hebben), b~rh adj at, prbe m~niakai, mane pakai ; Niet behoeven, ta'oesah, tiada oesah ($rloe). Behooren (moeten), haroes ; (betamen), patoet, l aik ; (toebehooren aan), poenjanja,ampoenjanja; (tot lets behooren), masoek, thrmasoek, masoek bilangan, toeroet; Naar behooren, d~ngan saharoesnja, d~ngan oepamanja. d~ngan sapatoetnja, d~ngan sajagjanja, haroes, patoet, b~toel. Behoorlijk, haroes, patoet, btoe!. Behoud (redding, enz.), o.,s~lamat, kaloepoetan tj~laka. Behouden, dengan s~lamat, s~lamat, tiada koerang apa-apa, t~rloepoet dari pads mars-b~haja. Behouden (bezitten), m~mpoenjai, m~megang, m~mjimpan; (redden), m~m~liharak~n, mnj~lam~tk~n, m~loepoetk~n dari pada mars-bthaja. Behoudens, m~laink~n, lain dari pada, k~tjoewali, dengan mng~tjoewalik~n, hanja. Behouwen, memahati, m~mbatjoki, menatahi. Behuisd, b~roemah. Behulp, o., p~rtoeloengan. Behulpzaam, soeka m~noeloeng. Behuwdbroeder,m., ipar, ipar lakilaki. 316 BEHU. Behuwddochter, v., mantoe (mbnantoe) p~rampoean. Behuwdmoeder, v., mentoewa (mertoewa) p~rampoean. Behuwdvader, m., mentoewa (m~rtoewa) laki-laki. Behuwdzoon, m., mantoe (m~nantoe) laki-laki. Bebuwdzuster,v.,ipar, ipar p~rampoean. Beide, kadoewa, kadoewanja, doewa-doewa, doewa-doewanja;

Met zijn beiden, berdoewa; gars beide zijden, pads kadoewa_ fihak, s~b~lah m~njebelah, sabrang-menjabgrang. Beiden (wachten), bbrnanti, m~nanti, m~nantik~n. Beiderlei, doewa roepa, doewa matj~m, doewa bagai, doewa dj~nis. Beijveren (zich), mengoesahakt n din, m~radjink~n din. Beitel, m., pahat, tatah; gouty- of steenbeitel,,pahat gating, pahat batoe; Ronde gleufbeitel, pahat pengoekoe. Beitelen, m~mahat, m~mahati, m~natah, mbnatahi. Bejaard, toewa, soedah ada oemoer, soedah b~roemoer. Bejag, o., toentoean, tjarian. Bejagen (streven naar), m~noentoet, mentjahari, bermaksoed, m~ngh~ndaki, b~rkahendak, b~rniat ; (na jagen), m~mboeroe, m~mboeroei. Bejammeren, sajang, m~njajangi, menj~sal, m~njesalken. Bejegenen (ontmoeten), b~rthmoe, katemoe d~ngan, m~nemoek~n ; (overkomen), m~ndapet, b~rlakoe atas, kadathngan ; (behandelen), m~lakoek~n, beriakoe pads, m~mboewat; Goed bejegenen, m~ngasihi; Slecht bejegenen, m~nganiajal. Bek, m., (van vogels, slangen, enz.), paroeh, tjoetjoek; (van andere dieren), moeloet; (spitse), djoengoer, tjoengoer. BEKIJ. Bekaaid, (bedorven, enz.), roesak, boesoek; (verlegen), maloe, tj~nges, djenga. Bekalken, menjapoek~n kapoer, m~ngapoer, m~ngapoeri. Bekampen, m~lawan, momerangi. Bekappen, m gnarah, m~mbatj oki. Bekeeren, mentobatk~n, m~nobatk~n; Tot het Christendom bekeeren, mOnj~ranik~n; Tot den Mohammedaanschen godsdienst bekeeren, m~ngislamkdn, m~nj~lamken ; Tot een nieuwen godsdienst bekeeren, masoek (m~masoehk~nj agama b~haroe. Bekeerling, m., orang moealaf, orang b~haroe masoek agama; Bekeerlingen makers, m~moea-

laf ken, m~ndjadik~n moealaf. Bekend (gekend zijn), ma'loem, ma'roef, masjhoer, t~rmasjhoer, katahoean, njata; Bekend waken, kasi tahoe, m~mberi tahoe, m~ntlahirken, mema'loemken, m~mberita, mengchabarkon, mwartak~n, m~masjhoerken, mnj~rantak~n, m~ngenalkon ; Met elkander bekend zijn, kOnal, bbrk~nalan. Bekende, m., k~nalan. Bekendmaking, v., p~mbbrita n, pemberian tahoe, ma'loemat; (schriftelajke),soeratma'loemat, oendang-oendang,soerat oendangoendang. Bekennen, m~ngakoe, ikrar, b~rikrar; (belijden van een geloof), m~mbawa iman, m~ngoetjap sjahadat; (Eene vrouw --)} bersetoeboeh dbngan sa'orang p~rampoean, m~makai, menidoeri, m~njoeki, memantat. Bekentenis, v., pengakoean, ikrar. Beker, m. piala. Bekeuren, m~nd~nda, m~nd~ndar, m~ndjatohken hoekoeman d~nda. Bekijken, m~lihati, m~nengok, mbmandangi. Bekijven, m~njomelk~n, enema. BEKK. rahi ; Zie verder : berispen. Bekken, o., (groote kom), mangkok b~sar, bokor ; (presenteerblad), talam; (scheer-), pinggan tjoekoer ; (omroepers-), tjanang, ggmbreng; (diverse muziekinstrumenten), gong, k~nong, bonang, k~romong, ketoek ; Bi j bekkenslag bekendmaken, m~ntjanangk~n, m~ngg~mbrengkon. Bekkeneel, o., thngkoerak, toelang kapala. Beklaagde, m., sakitan, p~sakitan, orang jang di toedoeh, orang jang di dakwa. Bekladden, m~loemoerk~n, m~ntj~rnark~n, m~ngotork~n, m~mboesoekken. Bekiag, o., (klacht), pen oedoehan, p~ngadoehan, dakwa; (bejammering), p~njajangan. Beklagen, m~njajangi, m~ngasihani, m~ratapi ; Zich beklagen, m~ngadoe.

Beklagenswaard, haroes di sajangi, haroes di kasihani, kasihan. Beklauteren, o., m~mandj at, naik, m~naiki. Bekleeden (aankleeden), mYnakaik~n, m~ng~nak~n pakaian ; (voeren, overtrekken), m~njaloet, m~lapisk~n, m~ngalask~n, m~mbebatk~n ; (beschoeien), m~norap; (een ambt), m~megang djabatan, m~lakoek~n (m~ndjalank~n)pak~rdjaan; Iemand met een ambt bekleeden, m~mb~ri djabatan, m~ng~roeniak~n djabatan ; lemands plaats ti j deUjk bekleeden, m~ngganti, m~wakil, m~wakilk~n, djadi gantinj a, djadi wakilnja. Bekleedsel, o., koelit, lapis, saloetan, p~njaioetan, b~batan,saroeng, saroengan. Beklemd (nauw), s~sak ; (van de borst), s~sak dada; (tusschen lets), thrs~pit, thrdj~pit, kadj~pit, ters~lit ; (bezorgd), b~rtjinta, BEKO. 317 soesah hati, masjgroel, chawatir, koewatir. Beklemmen, m~nj~pit, m~ndj~pit, m~n~kan. Beklimmen, naik, m~naik, mnaiki, m~mandjat. Beklinken (met spijkers, enz.), m~makoe ; (van een verdrag, enz.), m~n~goehk~n, m~netapk~n, m~ndjadik~n. Beknopt, pendek, ringkas, ichtisar, simpan. Beknorren, m~nggegeri, m~r~diki, m~marahi, m~n~gori. Bekoelen, djadi dingin, djadi sdjoek, padam : Laten bekoelen, m~ndingink~n, m~njedjoekk~n, m~madamk~n. Bekomen (krijgen), dap~t, m~ndapet, oleh, b~roleh, thrima, mngrima ; (wel bekomen van spijzen), m~ntj~rna; (van een ziekte, enz.), djadi balk, s~mboeh, poelih. Bekommerd, soesah, soesah hati, b~rtjinta, chawatir, koewatir, goendah, masjgroel, b~rtj~mas. Bekommeren, m~njoesahk~n, mem$rtjintaken, m~ndjadik~n soesah hati, m~nggoendahk~n ;

Zich om lets bekommeren, b~rsoesah hati, b~rtjinta, chawatir, koewatir,f~rdoeli,m~rdoelik~n. Bekomst, v., (zijn -- hebben), k~njang, soedah k~njang, boson, soedah boson. Bekoorlijk, bagoes, elok, p~rmai, dj~lita, djoawita, manis, s~dap di pandang, m~nd~m~nk~n. Bekoren (betooveren, enz.), mrahi, m~rahik~n, m~mp~rahik~n, m~nghobatk~n, memb~ri rawan, m~narik hati ; (verleiden), m~mboedjoek,m~nawari,m~nj~satken. Bekoring, v., rahi, birahi, sir, pnawar, hobat, s~rana. Bekomen, memendekk~n, mgringkask~n, m~mintas, m~ngichtisark~n. Bekostigen, memb~landjak~n, m318 BEKR. ngloewark~n b~landjanja, m~mbajar ongkosnja. Bekrabben, m~ntjakar, m~ntjakari, m~njakari, m~nggaroeki, mengaisi. Bekrachtigen, m~n~goehk~n, mn~tapk~n, m~ngoewatk~n. Bekreunen (zich -- om), f~rdoeli, merdoelik~n, mengindahk~n. Bekrimpen (zich -), m~ngoerangk~n b~landja (ongkos). Bekrompen (armoedig), kakoerangan, koerang tjoekoep, miskin; (nauw), s~sak, s~mpit, k~tjil; (van verstand), hina boedi, bodo, berat kgpala, boentoe. Bekronen (met een kroon), mng~nak~n makota, m~makaik~n makota; (bekransen), m~nghiasi dongan karangan boenga; (met een prijs), memb~ri tanda kahormatan, m~mb~ri hisnat. Bekruipen (een vi jand, enz.), m~ndatengi d~ngan s~mboeni ; (van de lust tot lets), m~nginginkOn. Bekwaam, bisa, pandai, pint~r, faham, paham, m~nggrti ; (geschikt), patoet, laik. Bekwaamheid, v., kapandaian, kapint~ran, kabisaan. Bekwamen (zich -), m~ngoesahak~n diri,b~ladjar,memfahamk~n

din; (Iemand -), m~ngadjark~n. Bel, v., (waterbel), g~l~mboeng, k~l~mboeng; (klok, schel, enz.), g~nta, lontjeng, tjir-tjir, k~rontjong, kelintingan; De bel luiden, m~nggojang lontjeng, m~mboenjiken lontjeng. Belabberd, tj~laka, hina, boesoek, djahat. Belacheljjk, patoet di tertawak~n (k~tawakon), haroes di sindirken. Belachen, menertawai, mengetawal, m~nertawakOn, mengetawaken ; (bespotten), menjindirken. Beladen (zijn), moewat, memoewat, termoewat; (met lets ), BELA. memoewati memoewatken ; (zwaar beladen zijn), sarat, lebat; (met schulden), tenggelem dalem oetang ; (met zonden), menanggoeng doss. Belagen, mengadang, mengadangi. Belanden, sampai, tiba, datan g, djatoh. Belang, o., penting, perkara besar, hal besar; (voordeel), oentoeng, laba; (nut) goena, pergoenaan ; Van groot belang, boekan kapalang, jang amat bergoena, jang amat besar, jang amat berpenting; Van geen belang, kapalang, tiada ada goenanja ; Dit Is In uw eigen belang, Itoe memang bergoena (ada goenanja,-) pads angkau sendiri ; -itoe memang bisa (boleh) membawa oentoeng (goena besar) pads-moe (toewan). Belangeloos, toeloes, toeloes hati, tiada mentjehari oentoengnja sendiri. Belangen ; Dit werkwoord wordt meest teruggegeven door akan; Wat mi j belangt, akan dakoe. Belangri jk, penting, besar, bergoena. Belasten (beladen), moewat, memoewati, mOmoewatkon ; (opdragen), berpesan, memesan, memesanken, menjoeroeh, menanggoengk,n; (belasting opleggen), mengenaken boa, mengenak)n tjoekai,mengenaken padjek, memadjekken, memadjeki. Belasteren, memfitnahken, mengoempat, menoedoehken dengan

tiada sabenarnja. Belasting (opdracht, enz.), v., pesan,pesanan,tanggoengan;(schatting, enz.), boa, tjoekai, padjek; (op den grond), padjek tanah, padjek boemi ; (op het bedrtjf), padjek pentjarian, padjek penggaotan; (op vischvijvers), padjek pengempang; (personeele) BELA. padj~k harts b~nda; (patent), padj~k pak~rdjaan, padjek pentjarian; (op tabak), boa tembako; (op rijtuigen), padjek karota, padjek kendaraan ; (op paarden),padjek koeda;bedrijfsbelasting, ook : boa p~ntjarian. Voorts kept men op Sumatra onder den naam boenga ook verschillende belastingen, als boenga kajoe, boenga pasir, en z. Belastingschuldige, m., orang jang kena padjek (boa, tjoekai). Beleedigen, menghinaken, memaloeken, membentjanaken, member maloe. Beleefd, sopan, sopan-santoen, tahoe adat, beradab, hormat. Beleefdheid, v., sopan, sopan-santoen,tahoe adat,adab,hormat; Een beleefdheid bewijzen, member hormat, menghormatken. Beleenen (geld op pared geven), memegang barang gadean, memb~ri oewang atas barang gadean ; (geld op pared opnemen), menggade, menggadeken, bergade; (met lets beleenen, bekleeden), menganoegerahken, mengeroeniaken. Beleenbank, v., roemah gadean, pegadean. Beleening, v., gadean, penggadean. Beleg, o., kepoengan, pengepoengan ; Het beleg opbreken, memperhentiken kepoengan, melepaskhn kopoengan. Belegen (niet versch), toewa. Belegeren, mengepoeng. Belegering, v., zie : Beleg. Belegeringsgeschut, o., m~riam pengepoengan. Belegeringsschans, v., k o eb o e, benteng. Beleggen (dekken met), menoetoep, menoetoepi, memboeboehi, menerap, m~nerapken, menandoeri, m~naroh, menarohi, me-

masang, memasangi; (een raad, BELL. 319 enz.), memboewat, mempersilaken ; (geld op rents zetten), memboengaken, mendjalanken, menganakken; (met goud, enz.), menjaloet. Belegsel, o., (bedekking), toetoep, toetoepan, saloet, saloetan, torap, lapis; (versiersel), perhiasan. Beleid, o., akal, akal bitjara, bidjaksana. Belemmeren, menahan, menahanken, menjoekarken, memalangi, menjoesahi, menjoesahken; (sere weg-), menjesakken, menjempitk)n. Belemmering, v., sangkoetan, palangan, rintangan, tahan. Belenden (aan lets grenzen), berwates, berdamping, bertempel, berpinggir, berlengket. Belending, v., pinggir, orates. Belet, o., anal, oedzoer, tiada sempat ; Belet geven, tiada bisa terima, menjahoet, tiada sempat. Beletsel, o., anal, tegah. Beletten, menegahken,memalangi. Beleven, mendapet tahoe, tahoe, melihat. Belhamel, m., (ram), domba djantan jang di kaloengi gents; (hoofd van muiters, enz.), kpala berandal, kepala keraman, kepala ketjoe; pengadjak. Beliegen, mendoestal, mendjoestaken. Believers (welgevallen vinden. In), soeka, ridla, soedi, berkenan, mao e ; Als het u belieft, d j ikalau (toewan) soeka, djikalau (toewan) soedi,silakan,silakanlah; (welgevallig zijn aan), member soeka, menjoekaken hati, mengambil hati, memperkenanken ; (welgevallen), o., soeka, kasoekaan, ridla, karidlaan. Be "den, ikrar, berikrar, mengakoe. Bell jdenis, v., (bekentenis), pengakoean; (geloofs-), sjahadat. Bellen, menarik lontjeng, meng320 BELO. gojang lontjeng, memboenjik~n lontjeng (g~nta). Beloeren, m~ngintai, m~ngintip, m~njoeloehi, m~ngadang.

Belofte, v., djandji, pordjandjian; Eon belofte houden, m~njampaik~n $rdjandjian; Eon belofte schenden, mengobahken perdjandjian. Belommeren, menawoengi, menedoehi, m~ngajomi. Beloonen (vergelden), inembales, membalesken ; (loon geven), mongoepahi, memberi oepah. Belooning, v., balesan, pembalesan, gandjaran, pahala, oepah. Beloop, o., (gang), djalan, pgri djalan; (bedrag),djoemlah,goenggoeng; (vorm), bangoen, soesoet; lets op zijn beloop laten, mOmbiarkOn, mOninggalkOn, mOnantikrn ; Tegen hot beloop in, soengsang, kabalik, tOrbalik. Beloopen (bedragen), djoemlah, goenggoeng, bOrdjoemlah, naik sampai ; (door eon storm), kOna angin riboet; (begaan), mOndjalani. Beloven, bOrdjandji, mOndjandji; (een gelofte doers), bOrnadzar, bOrkaoel, mOngaoel. Beluisteren, mOnOngarkOn, mOndOn garken, memasang koeping (tolinga). Belust (zjjn op), ingin, beringin, kOpingin ; (van eon zwangere vrouw), mOngidam. Bemachtigen, mOngalahkOn, mOrOboet. Bemannen, mOlangkap dOngan anak (awak) pOrahoe. Bemanning, v., anak (awak) p0rahoe (kapal), chalazi, mantOroes, batoer. Bemantelen (met een mantel dekken), mOnjOlimoetkOn, mOnjOlimoeti; (bedekken), mOnoetoepi, mOnoedoengi, mOngoedoengi ; (van eon vesting), mOngoeboei. BENA. Bemerken, mOlihat, mOndapOt tahoe, mOrasa. Bemerking, v., rasa, pOrasaan, pOnglihatan; (aanmerking),tjela, pOntjOlaan. Bemesten, mOmbadja, mOmboeboehi badja, mOraboeki, mOmboeboehi gOmoek. Bemiddelaar, m., wasit, pOrantara, pOngantara; (voor eon huwe "k, enz.), tjomblang. Bemiddeld, kaja, hartawan, mam-

poe, poenja barang, tjoekoep. Bemiddelen, mOmpOrdamaikOn, mOngantarai, mOwasiti. Bemiddeling, v., pOrantaraan, pOrdamaian. Beminde, v., kOkasih ; (verloofde), toenangan; (in hot geheim), kOndak ; Eon beminde hebben, bOrtoenangan, bOrkOndakan. Beminnelijk, manis, patoet (haroes) di kasihi. Beminnen, mOngasihi, soeka, bOrkOnan, (verliefd zJjn), birahi, mOmbirahikOn, soeka, mOnjoekai; Elkande beminnen, bOrkasihkasihan. Beminnenswaardig, zie : Beminnelijk. Bemodderen, mOloempoeri, mOloemoerkOn dOngan loempoer. Bemoedigen, mOmbOranikOn, mOnggambirakOn, mOmbOri hati, mOnghiboerkOn. Bemoeial, m., orang sOliwing, toekang bOrtjampoer dalOm segala pOrkara. Bemoeien (zich), fOrdoeli, mOmfOrdoelikOn, bOrtjampoer, masoek, toeroet-toeroet. Bemorsen, mOntjOmOrkOn, mOngotorkOn, mOngloemoerkOn. Bemost, bOrloemoet, bOrloemoetan. Bemuren, mOnembok, mOmagori dOngan tembok, mOmagOri dOngan batoe, mOmaggri batoe. Ben, v., bakoel. Benadeelen. mOroegikOn, mOroesakkOn, mOmbawa karoegian. BENA. Benaderen (zich toeeigenen), memgambil, merampas ; (in hot rekenen), mengira-ngira, mengitoeng dengan kira-kira. Benaming, v., nama, penamaan. Benard, soekar, kasoekaran, pajah, soesah, soesah sekali. Benauwd (eng), sesak, sempit (van hart), soesah hati, chawatir, koewatir, takoet; (van borst), sesak,sesak dada; (verstikkend), melemesken badan, menjesakken napas; Benauwd zijn, sesak, soesah menarik napas, katakoetan. Bende, v., (troop), kawan, pasoek,

pasoekan, katoemboekan; werzameling), pakoempoelan, perhimpoenan. Beneden (onder), di bawah ; Naar beneden, kabawah. Benedeneind, o., oedjoeng jang di bawah, kaki, bawah, toempoean ; (van een boom, enz.), pangkal, bongkot, pokok. Benedenloop,m.,(van een rivier), hilir. Benedenrand, m, pinggir, jang di bawah, tepi jang di bawah. Benedenste, jang di bawah sendiri. Benemen (ontnemen), mengambil, mereboet, merampas ; (hot leven -), memboenoeh; zie verder : Nemen en Ontnemen. Benepen, soesah, soesah hati, soekar, kasoekaran, masjgroel. Beneveld (van de lucht), redoep, kelam kaboet ; (van de oogen), kaboer, lamoer, tiada terang. Benevens, serta, beserta, dengan, beserta dengan. Bengel, m., (klokje), genta, lontjeng; (ondeugende jongen), anak nakal. Bengelen, menggojang lontjeng, menarik lontjeng; (slingeren), kontal-kantil, terkontal-kantil. Benieuwd (- zijn), soeka tahoe, kepingin tahoe, hendak mengatahoei. HOLLANDSCH-MALEISCH. BEPE. 321 Benijden, dengki, berhati dengki, berdengki, mendengkiken, bertjemboeroean, mentjemboeroei, mentjemboeroeken. Benoembaar, boleh (dapat, haroes, patoet) di beri pangkat. Benoemen (een naam geven), menamai, menamaken; (met een ambt begiftigen), memberi pangkat, menganoegerahken pangkat, mengangkat, memberi djabatan, menggelar. Benoeming, v., penamaan, angkatan, gelaran ; (besluit van-), soerat pangkat, soerat angkatan. Benoodigd, perloe, perloe di pakai, misti di pakai, koerang. Benoorden, disebelah oetara, di sebelah bor. ! Benuttigen, mempergoenaken,me-

makai. Benzoe, v., nlenjan, kemenjan. Beoefenen, beladjar, mengadji, bergoeroe, mengoesahaken. Beoefening, v., peladjaran, pengadjian, oesaha, pergoeroean. Beoogen (bedoelen),berkahendak, berniat, bermaksoed, mane; (mikken), mengintjar, menoedjoe. Beoordeelen (een oordeel vellen over), menghoekoemken, menimbang; (gissen), mengagak-agak, mengira-ngirai. Beoordeeling, v., timbangan, pertimbangan, agak-agak, kira-kira. Beoorlogen, memerangi. Beoosten, di sebelah timoer, di sebelah wetan. Bepaald, tentoe, pesti, tetep; (werkelijk), soenggoeh. Bepalen (met palen afzetten), memageri dengan kajoo; (vaststellen), rnenentoeken; (bedingen), berdjandji. Bepaling, v., (begrenzing), pager, wates;(vastgesteld),katentoean, perentah; (schriftelijk), soerat perentah,soerat oendang-oendang. Bepeinzen, memfikirken, memi21 322 BEPE. kirk~n, m~nimbang, mOngira-ngirai. Bepekken, m~nggala, m~nggalal, momboeboehken gala, m~ng~tir. Beperken (omheinen), m~mag~ri, m~masangi pager; (intoomen), m~nahani, m~ngandaki. Beperkt, sOsak, s~ndat; (van verstand), bodo, koerang boedi, sm~ntoeng, g~bl~g. Bepissen, m~ng~ntjingi. Beplakken, monempeli, m~nampali. Beplanten, m~nanomi. Beplanting, v., taneman, p~nanman. Bepleisteren (met cement, enz.), m~norap, melepa, m~njaloeti kapoer, m~l~ster. Bepleiten, membitjaral, m~madoek en. Beploegen, menanggalaI, meloekoel. Bepoten, menanemi. Bepraten (door praten overhalen, enz.), memboedjoek, merajoe;

(over lets praten), membitjarakon. Beprikken (tatoueeren), m entj atj ahi. Beproeven (probeeren), mentjoba, menjoba, menjobal; (toetsen van goud, enz.), mengoedji. Beproeving, v., pertjobaan, gods, penggodaan; (van goud, enz.), pengoedjian. Beraad, o., bitjara, timbangan, pendapetan, ingatan, fikiran ; In beraad nemen, membitjaraken, menimbang, memfikirken; In beraad staan, bimbang ; T jd van beraad, tenggang daja, tempo borfikir. Beraadslagen, berbitjara, bermoesjawarat, bermoeafakat; Beraadslagen over lets, membitjaraken, momoesjawaratken, menimbang. Beramen, mengoepajaken, mengBERG. ichtiarken, mereka, merantjanakcn. Berde, (Te -- brengen), menjeboetk,n, membitjaraken. Berechten, menghoekoemken. Beredderen, mengatoer, mengatoerkdn, membetoelken, mengoeroesken, memegang, mendjoeroe, memerentahken. Beregenen, menghoedjani. Bereid (gereed), sedia, tersedia; (- zijn), bersedia, mane, sanggoep, menjanggoepi. Bereiden (gereedmaken), m enjediaken, melangkapken, membikin; (leder -), menjamak. Bereids, soedah, telah. Bereidvaardig,dengan soeka hati, dengan ridla, dengan karidlaan, soeka, mane, tjoekoep, sanggoep. Bereidwillig,zie: Bereidvaardig, Bereiken (tot lets komen), sampai ; (verwerven), dapet, mendapat, beroleh; Zijn doel bereiken, beroleh maksoed. Bereizen, mendjalani, meliwati. Berekenen, mengitoeng, menghisabkkn, mengira-ngira. Berg, m., goenoeng, boekit; Vuurspuwende berg, goenoeng api ; Top van een berg,poetjak (poentjak) goenoeng; Voet van een berg, kaki goenoeng; Te barge rijzen, menjeram, berdiri.

Bergachtig, bergoenoeng goenoeng, berboekit-boekit. Bergaf, toeroen goenoeng. Bergartillerie, setabelan setiloor. Bergbewoner,m.,orang goenoeng, orang pagoenoengan. Bergen (bewaren), menjimpan; (behouden), meloepoetken; (van de zeilen), menoeroenken, menggoeloeng; (hat lijf), lari, minggat, semboeni, bersemboeni. Bergengte, v., zie : Bergkloof. Berggeest, m., antoe goenoeng. Bergketen, m., pegoenoengan, barisan goenoeng (boekit), goenoeng (boekit) barisan. BERG. Bergkloof, v., tj~lah goenoeng, loerah, limboengan, tjoeram, djoerang. Bergkristal, o., habloer goenoeng, kinja.ng. Bergland, o., tanah pagoenoengan. Bergop, naik goenoeng. Bergpas, m., zie : Bergkloof. Bergplaats, w., t~mpat simp~nan. Bergtop, m., poetjak (poentjak) goenoeng. Bergwerk, o., tambang, galian. Bergzout, o., gar~m tanah. Bericht, o., chabar, kabar, warta, $mb~rita, p~mb~rian tahoe; Bericht geven, m~mb~rita, m~ngchabark~n, m~wartak~n ; Bericht vragen, minta chabar. Berichten,m~ngchabark~n,m~ngabarkcn, m~wartak~n, m~mb~ri tahoe, kasitahoe, m~ngirimkabar. Berijden, mengendarai, m~naiki, m~noenggangi; Een paard bertjden, b~rkoeda, naik koeda, m~noenggangi koeda. Berispelijk, tiada balk, haroes di tj~1a, patoet di tjatjad. Berispen, m~ntj~la, m~nj~la, mnjatjad, m~nghardik, m~n~gor, m~marahk~n, m~marahi; fonder verwijting van genoten weldaden), m~mbangkit. Beroemd, t~rnama, thrs~boet, masjhoer, k~soehoer. Beroemen (zich -), m~m~gahk~n diri, m~mb~sarken din. Beroep, o., (ambt), djabatan, djawatan, pak~rdjaan ; (bedrijf ), pak~rdjaan, oesaha, p~roesahaan ;

(kostwinning), p~ntjarian, p~nghidoepan, p~ngoepa djiwa; (in rechten), pindahan bitjara, p~rmintaan timbangan l~bih tinggi, permoehoenan, p~rmintaan; Hooger beroep (zie : Appel), p~rmintaan pap~riksaan den pertimbangan pada hakim, jang lebih tinggi; In hooger beroep gaan, mime appel. Beroepen (zich -- op), m~njaksiBES. 323 kin, m~narik saksi, b~rpindah bitjara. Beroepsbezigheid, v., p~k~rdjaan djabatan. Beroerd, djahat, boesoek, tj~Iaka. Beroeren(aanraken),m~ndjamah, m~nangani, m~megang ; (omroeren), m~ngoeb~k, m~ngotjak; (in opschudding brengen), m~ngharoe-biros, m~roesoehken, mengasoet. Beroerte, v., (ziekte), sawan bangkai, pitam babi. Berokkenen, m~ngadakOn, m~njbabk~n, m~ndjadiken, m~mbawa; Leed berokkenen, m~mbentjanak~n, m~mbawa (rn mboewat) bentjana, m~njoesahk~n hati. Berooid, miskin s~kali, papa sang~t, m~larat. Berooken, m~ngas~pi, m~ngoekoepi, meraboeni. Berooven, m~rampasi, m~reboeti, m~ndjarahi ; (op weg), m~njamoeni, m~rampoki; (op zee), membadjaki; (van het leven), m~mboenoeh ; (van ells middelen), m~n~landjangk~n, memelaratknn. Berouw, o., weal, tobat; Berouw hebben, menjesal, bertobat. Berouwen, zie : Berouw. Berrie, v., lerang, oesoengan, gotongan, djempana, djinarat. Beret, v., retak, letak, rekah, lekah, belah, rengat, petjah; (in een rots, enz.), tjelah. Bersten, meretak, meletak, merekah, melekah, thrbelah, rengat, p&tj ah ; (met een ontploffing), meletos. Berucht, thrnama kedji (boesoek). Beruiken, mentjioemi menjioemi. Berusten (in bewaring zijn), tersimpen, di simpen, ada di, terpegang oleh ; (gegrond ztjn op),

berdiri atas ; (vertrouwen), pertjaja; (afhangen van), bergantoeng. Bes, v., (oude vrouw), nenek, 324 BESG. nenek-nenek, orang perampoean toewa. Beschaad, tahoe adat, adab, boedi behasa, aloes, sopan santoen, anggoen. Beschaamd, maloe, senoenoeh ; Beschaamd maken, memaloeken, memberi maloe, membikin maloe; Beschaamd uitkomen, katjiwa, djenga, dapet maloe. Beschadigd, roesak, karoesakan. Beschadigen, meroesakken, membikin roesak. Beschadiglng, v., roesak, karoesakan, peroesakan. Beschaduwen, menawoengi, melindoengken, membajangken, mengajomi. Beschamen, memaloeken, member maloe, membikin maloe. Beschansen, membentengken, mengoeboei. Beschaven (met de schaaf bewerken), menjeroet, ml njeroeti, mengetam, mengetami, memasah, memasahi; (door onderricht), mengadjar, mengadjarken sopansantoen, mengadjarken adat, menjampoernaken boedinja. Bescheid, o., (antwoord), djawab, sahoet, pendjawaban, penjaoetan; (bericht), chabar, kabar, pemberita, pemberian tahoe. Bescheiden (zedig), sesoenoeh, bidjak, bidjaksana, sopan, sopansantoen. Bescheiden (ontbieden), memanggil, soeroeh dateng; (beleefd), mempersilaken. Beschenken, zie: Begiftigen. Bescheren (bestemmen ), menentoeken, mengoentoekken, mentakdirken. Besehermen, melindoengken, memeliharaken, menawoengi, menoeloengi. Beschermgeest, m., soemangat, danjang. Bescherming, v., perlindoengan, pemeliharaan, pertoeloengan. BESG. Beschieten (op jets schieten), menembaki, membedili, melem-

pari peloeroe; (van een beschot voorzien), mendindingi, melapisi. Beschijnen, menjinarken, menerangken, memadangken. BeschiLjten, memberaki. Beschikken (ordenen, regelen), mengatoer, mengatoerken, mengoeroesken, mendjoeroeken, mematoetken, memegang, merantjanaken; (besturen), memerentahken, melakoeken, mengerdjaken. Beschikking, v., perentah, atoeran, rantjana,tartib;(Laatstewjls--), wasiat. Besehilderen (grof), mengetjat, melaboeri tjat, menarohi tjat, menjapoei tjat; (fijn, met $guren), menoelisi dengan ga,mbar, mengetjat dengan gambar, menggambari dengan tjat; (tatoueeren), mentjatjahi. Beschimmeld, djamoeran, berlapoek, lohok. Beschimpen (hoonen), menistaken, menjindiri. Beschoeien, menorap, memasangi ambaroe, mengoeroengi. Besehonken, mabok, mender. Besehot, o., pager, dinding. Beschouwen (bekijken), memandang, memandangi, melihat, melihati, mengamat-amati ; (houden voor), memandang, membilang seperti; (beoordeelen), menimbang, memfikirken, mengira. Beschreien, menangisi. Besehrijven, menjoerati, menjoeratken, menoeloesi, menoelisken ; (duidelijk maken), mensifa,tken, menerangken ; (lijnen trekken), menggaris ; (verhalen), mentjeriteraken. Beschrijving, v., penjoeratan ; (verhaal), karangan, tjerita, tjeritera; (verduidelijking), sifat: BESG. Beschroomd, takoet, tjabar, mabe. Beschuldigen, menoedoeh, menjalahken, mendakwa; (valschelijk), menoekas, menoekasi. Beschuldiging, yr., penoedoeh, dakwa ; (valsche), penoekas. Beschutten, melindoengi, melindoengken, memeliharaken, menawoengi, men oeloengi, menedoehi,

membelal. Besef, o., (bewustzijn), sedar, rasa, $ngrasa, perasaan ; (begrip), ingatan, pengertian. Beseffen (begrijpen), mengerti ; (gevoelen), berasa, merasa. Beslaan (plaats innemen), bertempat ; (van ears paard, enz.), mengenaken besi koekoenja, memasangi besi koekoenja ; (een beslag, bekleedsel om jets leggen), memasangi, menjaloet, mengikat, menjendi,menjendiken; (van meal), mengadon, mengadoni ; (dof worden). soeram, djadi soeram, berlapoek. Beslag, o , (van meal), adonan ; (op goederen), penahanan, perampasan ; (van goud), saloetan ; (van metaal aan stokken), sampak ; (aan ]coffers), patam ; (aan vaten), simpai ; (aan een wiel),besi roda; (aan een paard), besi koekoenja. Beslapen,meiiidoeri; (een vrouw), menidoeri, bersetoeboeh (ber djima) dengan saorang perampoean, mengampoet, mendjabat, memantat, mengewe, menoenggangi. Beslechten, memoetoesken, mengabisken, menjelesaiken. Beslijken, meloempoeri, meletjahken, mengotorken. Beslissen, memoetoesken, men entoeken, menghabisken. Beslissing, v., poetoesan, kapoetoesan; (inn rechten), kapoetoesan hoekoem. Beslommering, v., masjgroel, soesah, poesing kepala, hoeroe-hara. BESP. 325 Besluit, o., firman, titah, perentah, kapoetoesan ; (eind), kasoedahan, chatam, tamat, penghabisan. Besluiteloos, goendah, bimbang, bingoeng, chawatir, koewatir, tiada tahoe membikin apa. Besluiten (omvatten), moewat, termoewat ; (eindigen), menghabisken, memperhentiken, menjoedahken,mengchatamken;(beslissen), menentoeken, memoetoesken ; (bepalen, van de godheid), mentakdirken. Besmeren (bestrij ken), men j apoe;(inwrbjven), menggosokken ; (vuil makers), meloemoerken, mentjemarken, mengotorken. Besmetteujk, djangkit, menoelari ;

Besmettelljke ziekte, penjakit sa,mpar, penjakit menoelari. Besmetten (van ziekten), mendjangkit, melampar, menoelari ; (vuil makers), mengotorken, mentjemarken, menadjisken. Besmetting, v., (aansteking), toelar, penoelar, pendjangkitan, sampar ; (bezoedeling), pentjemaran. Besnedene,m.,orang jang di soenat, orang terchatan, orang jang di potong (di boewang, di kiat, di karat) koelepnja. Besnijden (der voorhuid), menjoenati, menjoenatken, mengchatanken, mengerat (memboewang, menjiat) koeloep ; (van bout, enz.), memaras, meraoet, mengoekir. Besnijdenis, v., soenat, chatan. Besnoeien (van boomers), meranting, merantjoeng, memotong ; (van geld), mengoerangken, memotong. Bespannen, memasang, memasangi, mengenaken, merakitken ; (met de hand), mendjengkalken. Bespanning, v., pasangan, rakitan, pendjengkalan. Besparen, menjimpan, menarol. 326 BESP. Bespatter, mem~rotjiki, m~njip~rati. Bespelen, main; (van eon snaarinstrument), mgm~tiki ; (van eon strijkinstrument), monggosok;(van slaginstrumenten), m~maloe, rn naboeh. Bespeuren, melihat, mondapet tahoe, mondengar. Bespieden, mengintai, m~ngintip, m~njoeloeh. Bespieden, m., soeloeh, p~njoeloeh, mats-mats. Bespiegelen, (zich --), borkatja, betjermin, melihat di katja, mgngatja. Bespoedigen, m~l~kaskon, menjigorakOn, membangatken, mOnjipatken. Bespoelen (tegen lets aan spoelen), mombasoehi. Bespotteli jk, patoet di ketawaken, patoet di sindirken, patoet di olok-olok. Bespotten, mengetawaken, mengolok-olok, mempermainken,

menjindirken. Bespraakt, berfasihat, bisa bitjara, pandai berkata-kata. Besprek, o., bitjara, remboek ; In besprek zijn, lagi berbitjara, lagi beremboek. Bespreken, membitjaraken, meremboekken ; (bestellen), berpesan, memesan. Besprengen, memeretjiki, mendiriskrn, menjiperati, menjirami. Besprenkelen, zie : Besprengen. Bespringen (zich op lets werpen), menerkam, menerpa, menoebroek, menjeregap ; (dekken van paarden, enz.), mendjantan. Bespronien, menjirami, mendirisi. Bespuiten, menjemboer, memantjari, menjemproti. Bespuwen, meloedahi. Best, balk sokall , terbaik, terlebih balk, teroetama; (voortreffeliljk), moelia ; Zijn best doer, BEST. bersoenggoeh-soenggoeh hati. Best, o., (nut, voordeel), goena, oentoeng, selamet. Bestaan, o., (hot zijn), kaadaan, woedjoed, dzat; (broodwinning), pentjarian,pengoepa djiwa,redjeki, penghidoepan. Bestaan (ziLjn), ada, berwoedjoed; (ondernemen), bertjakap, bersanggoep, berani memboewat, berani melakoeken : (van kracht zijn), berlakoe; (voortduren), berkandjang ; (verwant zi jn), bersanakan; (lever), hidoep; (uit), berdiri, djadi, djadi (terbikin) dari, daripada. Bestaanbaar, ada, boleh djadi. Bestand, o., (wapenstilstand), perhentian perang ; Bestand, tahan, bisa tahan, betah, kebal, dapet melawan. Bestanddeel, o., bahagian, bagian. Besteden (van geld), membelandjaken, memakai, memboewang; (van tijd, enz., aanwenden), mempergoenaken, memakai. Bestek, o., (plaats), tempat;(plan), rantjana. Bestekamer, v., djamban, kakoes. Besteken ; menikami, mentjoetjoeki, menoesoeki. Bestelen, mentjoerii.

Bestellen (een bestelling doer), memesan, berpesan, soeroeh memboewat, soeroeh membikin, mints di kirimken ; (regelen), mengatoer, mengatoerken, memerentahken ; (bezorgen), menjampaiken, membawaken, mengirimken. Bestelling, v., pesbnan. Bestemmen, menentoeken, menjsdiaken ; (van de godheid), mentakdirken. Bestemming, v., (lot), nasib, oentoeng, djandji ; (doel), niat, maksoed, mane, kahendak. Bestempelen (een naam geven), menamaken, menjeboetken; (met eon stempel bedrukken), meBEST ngetjap, m~mboeboehi tjap, mmetraik~n. Bestendig (duurzaam), k~kal, baka, awet, lama, s~nantiasa, kandjang; (standvastig), t~tap, tiada b~robah, karar. Besterven, coati, coati dari s~bab, coati oleh karma. Bestieren, zie : Sesturen. Best~jgen, m~naiki, m~noenggangi. Bestoken, m~nampoeh,m~nj~rang, m~langgar, m~ndjoedjai. Sestormen, m~nj~rang,m~langgar, tampil m~nj~rang ; (Iastig vallen), m~nj~r~gap, m~ngganggoe. Bestorven (van een weduwe, enz.), kamatian. Sestraffen, m~nghardik, m~ngadjar, m~nghoekoem. Sestraffing, v., hardik, adjaran, hoekoeman. Bestralen, m~njinark~n. Bestraten, m~ndasark~n djalan d~ngan batoe. Bestrij den (tegenstand bieden), m~lawan ; (redetwisten), m~mbantahi, m~mbantahk~n; (beoorlogen), mem~rangi. Bestri}ken (besmeren),m~laboer, m~laboeri, menjapoe, m~njapoeken, meloeloeti, mgnggosoki ; (met kalk), mengapoer, me ngapoeri; (van een pan met boter, enz ), melengser; (een viool -, bespelen), menggosok. Bestrooien, menghamboeri, m~naboeri, memboeboehi, menjawoeri. Bestudeeren, beladjar, m~ndaras.

Besturen, memerentahken, memeliharaken, mengampoeken, mendjoeroe, memegang. Bestuur, o., perentah, pemerentahan, koewasa; Gewestelijk bestuur, o., pamerentahan negeri, pamerentahan karesidenan ; Plaatselijk bestuur, pame rentahan afdeeling ; Hoofd van gewesteUjk (plaatselijk) bestuur, o., kapala pamerentahan BETS. 327 negeri, -karesidenan (afdeeling). Bestuurder, m., pemerentah, pendjoeroe. Bestuursvergadering, v., rapatPo pemerentahan, madjelis pam~rentahan. Betaalbaar, dapat di bajar, boleh di bajar. Betaalmiddel, o., pembajaran ; (wettig -), pembajaran jang sah; (onwettig -), pembajaran jang tiada sah. Betalen, membajar ; Comptant betalen, membajar toenai, membajar kontan; In termijnen betalen, mengangsoer, mentjatjoe, menitjil; Met koopwaren betalen, menimbang, menimbangken; (betaald zetten, vergelden), membales. Betaling, v., pembajaran, bajaran ; (- in termtjnen), angsoeran, penitjilan. Betamelijk, patoet, dengan patoet, dengan sapatoetnja, laik, semenggah, sajogjanja, haroes, panths, wadjib. Betamen, patoet, lark, wadjib, pantes, haroes. Betasten, mendjamahi, merabaI, meraba-rabai. Beteekenen (een beteekenis hebben), artinja, ada artinja; (te kennen geven), memberi tahoe dengan di sita. Beteekenis, v., arti, makna. Betel, v., sirih. Beteiblad, o., daoen sirih. Beteldoos, v., tompat sirih, tjerana, dj orong, poewan. Beteldoosdrager, m., pendjawat poewan. Betelnoot, v., boewah pinang, pinang. Betelpruim, v., sakapoer sirih, saadonan sirih; (uitgekauwde --), sepah; Een betelpruim

gebruiken, makan sirih. Beter, lebih balk daripada; $star worden, djadi balk, semboeh, 328 BETS. djadi l~bih balk; Beter makers, m~mbalkken, m~mbikin l~bih balk, m~ndjadik~n l~bih bask. Beteren, (zie : Beter worden, - makers, onder Beter) ; Zich beteren, tobat, b~rtobat. 3eterschap, v., s ~mb o eh, waras. Beteugelen, m~nahan, menahani, m~nahankon. Beteuterd, l~ngoeng, thrmangoe mangos, ragoe, bingoeng. Betichten, menoedoeh, mendakwa, m~n~rka. Betitelen, m~ngg~lar. Betoog, o., dalil, p~mb~rian kathrangan, bitjara. Betoogen, m~ndalilken, mgn~rangk~n, mentlahirk~n, m~njatak~n. Betoomen, zie : Beteugelen. Betoon, o., oendjoek, oendjoekan, tanda. Betoonen, m~ngoendjoekken, m~nandaken, m~njatak~n. Betooning, v., pengoendjoekan, penjataan. Betooveren, m ngobatk~n, mtnawari, mong~naken mantra ; (verrukken), m nggairatken, menggilak~n. Betovergrootouders, m., mojang. Betrachten, m~ngingatk~n, mngindahk n, m~ndjalani, melakoek~n, m~ng~rdjak~n, m~ngoesahak~n. Betrappen, mendap~ti, m~ndap~tkrn. Betreden (op jets treden), mngindjak, m ngindjaki; (bewandelen), m~ndja,lani; (vasttreden), m~ndjedjak, m~ndjedjaki; (van een hen door een haan), m~mbekak. Betreffende, akan, adapoen, dari. Betrekken (in gebruik nemen), masoek, m~ndoedoeki; (in rechten), m~ndakwa, mbngadoek~n, m~narik di hadepan hakim ; (in eons zaak --), m~narik, m~nnasoekkan, menjampoerk~n : (van bet gelaat), m~ndjadi soeram BETW. (moeram); van de lucht), mredoep, m~ndoeng, tt~doeh.

Betrekking, v., (rang), pangkat; (ambt), djabatan, djawatan, pak~rdjaan, pegangan; (faniilie--), koelawarga, sanak, p~rsanakan, sanak soedara, poepoe; (verband), p~rhoeboengan. Betreuren, bertjintak~n, m~nangisi ; (sptjt hebben), menj~sal, m ~ratapi. Betrokken (zijn in eon zaak), t~rsangkoet, (bijv. door een toevallige omstandigheid); Hij is onwetend in die zaak betrokken geworden., d~ngan tiada dikatahoeinja, maka is t~rsangkoet dalem perkara itoe; katarik, (bijv. door een beklaagde als mededader aangewezen) HiJ word door den beklaagde in die zaak betrokken, da1~m p~rkara itoe, maka is katarik oleh jang didawa; bertjampoer (bijv, door helm, enz.) Hij was als baler in die zaak betrokken, is b~rtjampoer dalem hal itoe d~ngan m~mbeli barangnja ; (van bet gelaat), soeram, moeram; (van de lucht), redoep, t~doeh, m~ndoeng. Betrouwen, zie : Vertrouwen, Toevertrouwen. Batten, rn mbasahi, Inembasoehi, m~mbasoehk n, m~ndj~ramken, m~ndjeloemk~n. Betuigen, bilang, m~mbilang, m~ngataken, b~rsaksi, m~njaksiknn, menjataken, mengoendjoekken ; Dank betuigen, menerima kasih, membilang thrima kasih ; Zijn instenlming betuigen, membenarken, menotjokknn. Betweter, m., orang bantahan. Betw$jfelen,goendah,bergoendahr tiada pertjaja. Betwisten (tegenstand bieden), melawan ; (redetwisten), membantahi, membantahken. BEU. Beu, djgmoe, moewal, bosen. Beugel, m., tjintjin, kokot, chalkat, Beukelaar, m., p~risai, seloekoeng, i tameng. Beuken, m~noemboek, m~nindjau, m~nggotjo, memoekoel, m~maloe. i Beukhamer, m., paloe, godam, ganden, martil besar. Beul, m., (scherprechter), algodjo, legodjo, pelabaja ; (wreedaard),

orang b~ngis, orang tlalim. Beuling, m., sosis. Beuren, zie : Opnemen, Optillen, Ontvangen. Beurs, v., kantong, kantong oewang,poendi-poendi, dompet,kandoeng ; (geknoopte of gebreide ---), radjoet, k~rawang; Geld in een beurs doen, m~ngantongkbn, meradjoetken, m~masoekk~n di dal~m kantong (dompet, radjoet). Beursch (van vruchten), lodoh, bonjok, t~rlaloe toewa. Beurt, v., gilir, giliran ; Om beurten, ganti-b~rganti, b~rganti ganti, b~rgilir. Beurtelings, b~rganti-ganti, bergilir, ganti-berganti. Beuzelachtig, sia-sia. Beuzelen, meng~rdjak~n barang jang sia-sia. Beuzelpraat, m., omong kosong. Beuzelwerk, o., pekerdjaan jang s~dikit goenanja. Bevaarbaar, dapat (boleh) di djalani (liwati) p~raoe (kapal). Bevallen (behagen aan), m~mperk~nanken ; (behagen scheppen in), b~rk~nan, berk~nank~n ; (baren), beranak, bersalin, b~rpoet~ra ; Ontijdig bevallen, goegoer, kaloeron, kagoegoeran. Bevallig, manis, tjantik, elok, p~rmal. Bevalling, v., hal beranak, hal bersalin, hal berpoetera ; Ontjjdige bevalling, karoeron, kaloeron, kagoegoeran. Bevangen (bedwelmd), mabok, BEVI. 329 poej~ng ; (door koude), kadinginan;(door vrees), katakoetan; (door de hitte), kapanasan ; (door schrik), thrk~djoet. Bevaren, meliwati, m~ndjalani, m~lajari; Bevaren zijn, biasa b~rlajar, biasa di laoet. Bevattelijk, terang boedi, terang kepala, enteng k~pala, gampang mengerti, gampang (lekas) bladjar. Bevatten (inhouden), moewat, memoewat, termoewat, b~risi, m~lipoet, b~rboenji; (begrijpen), m~ngerti. Bevechten, memerangi, melawan, m~lawani. Beveiligen, mem~liharak~n, m-

njentausak~n, melindoengi, mnj~mboeniken; Zich beveiligen, b~rlindoeng, b~rsembo~ni. Bevel, o., wan God, enz.), firman; (van een worst, enz.), titah, sabda, perertah, soeroeh ; Onder de bevelen staan van, di bawah perm tahn j a ; Schriftelijk bevel, soerat perentah. Bevelen, berfirman, bLrtitah, b~rsabda, m~njoeroeh, m~merentah, memerentahi, m~m~rentahk~n ; (aanbevelen), b~rp~san, memesan, memesanken, menj~rahken. Bevelhebber, m., kapala, panghoeloe, hoeloebalang, panglima. Bevelschrift, o., soerat $rentah, soerat titah. Beven, ketar, g~tar, g~ntar, goem~tar, goem~ntar, derodok ; (van de aarde), bergempa, b~rgojang, lindoe. Bevestigen (vastmaken), m~ntapk~n, men~goehken, m~ngoewatk~n ; (toestemmen), m~mbenarken, m~njoenggoehken, mngijak~n; (in een godsdienst), m~ngidjabk~n; (in het huwelijk), m~nikahken. Bevind, p~ndap~tan, k~dar: Naar bevind van taken, sakedar halnja,sak~dar pendapetan halnja. 330 BEVI. Bevinden (aantreffen), m~ndapet, mendapeti; Zich ergens bevinden, ads, bersemajam, berdoedoek ; Zich tegenover lets bevinden, menghadep, menghadepk~n ; Zich bevinden (gevoelen), merasa, berasa. Bevinding, v:, pendapetan. Beving, v., getar, gentar, gemetar; (van de aarde), gempa, gojang, gontjang, lindoe. Bevlekken, mentjemarken, mengotorken, meloemoerken; (ontheiligen), menadjisken. Bevloeren, memasangi dasar, mendasarkrn. Bevochtigen, membasahken, mgndirisken. Bevoegd (recht hebbend), memegang (mempoenjai) hak, wadjib, patoet, haroes, laik ; (bekwaam), bisa, pandai, mengerti.

Bevoegdheid, v., hak, kapatoetan. Bevoelen, mendjamahi, merabai, menangani. .Bevolken, mengisi dengan orang, menarohi orang, meramaiken. Bevolking, v., isi negeri, orang negeri, orang isi negeri. Bevolkt, banjak isi negerinja, ramai, ma'moer. Bevoordeelde (bij levensverzekering), orang, jang misti trims oewangnja. Bevoordeelen, mengoentoengken. Bevoorrechten, mengeroeniaken, menganoegerahken, membedaken. Bevorderen (verhaasten), membangatken, melekasken, mOntjepatken ; (in rang), mengangkat, menaikken-, meninggiken pangkatnja. .Bevrachten, memoewati, memoewatken. .Bevredigen (tevreden stellen), menjenangken, mendiamken, memadaken; (voldoen), menjampaikkn; (vrede doers makers), mendamaiken, memperdamaiken; BEWA. (den honger, en z.), memoewasken. Bevreemden, mengheranken, menghairanken, mendjadiken hairan. Bevreesd, takoet, penakoet, katakoetan; (beschroomd), tjabar, maloe ; Bevreesd ;oaken, menakoeti. Bevriend, bersahabat, bersahabatan, bersobatan. Bevriezen, djadi bekoe, berbekoe, membekoe. Bevri j d (los), terlepas, lepas, bepoet. Bevrjjden (verlossen), melepas, melepasken, meloepoetken; (slaven), memerdikaken; (vrijstellen van), membebasken ; (uit de ketenen), mengoeraiken rantainja. Bevroeden,mengerti, rasa, merasa, kira, mengira. Bevruchten, menghamilken, memboentingknn, mengandoengken. Bevuilen, mentjemarkgn, mengotorkin, membikin kotor, meloemoerken. Bewaarheden, menjoenggoehken,

membenarken, (waar makers), menjataken. Bewaarplaats, v., tempat simpenan, tempat menaroh. Bewaken, mendjaga, mendjagai, menoenggoe, menoenggoei, memeliharaken, melindoengken, mereksa. Bewaker, m., pendjaga, penoenggoe, orang djaga, kawal, kemit. Bewallen, mengoeboei, mengidari koeboe, membentengi. Bewandelen, mendjalani, menoeroet djalan. Bewapenen, melangkapken dngan sendjata, memberi sendjata. Bewaren (bergen), menjimpan, menjingkirken, menaroh; (behoeden), memeliharaken, melindoengken, mendjagai; (van een geheim), menanggoeng rahasia. BEWA. Bewaring, v., p~meliharaan, p~rsimp~nan, p~rlindoengan; In bewaring geven, m~narohk~n, m~nitip, m~nitipk~n. Bewasemen, mengoewapk~n, mngoewapi. Bewateren (besproeien), m~ngajeri, membasahk~n, m~rend~m; (bepissen), meng~ntjingi. Beweegbaar, dapat (boleh) di g~rakk~n. Beweegreden, v., s~bab, moela, karma, lantaran. Beweenen, menangisi, menangisken. Bewegen, (zich --), bergerak, (in beweging brengen), menggerakken, menggojangken, menggontjangknn; (opruien), mengoepak, mengaroeken, mengharoebiroeknn; (overhalen), memboedjoek, mentjenderoengken; (van hemellichamen), beridar, mengidar ; (schommelend bewegen), mengajoen; (golvend), berdjoeloer, mendjoeloer. Beweging, v., gerak ; (opschudding), haroe-biros, hoeroe-hara, roesoeh, karoesoehan ; (der hemellichamen), perideran; (gemoeds-), gerak hati. Beweren, mengataken. Bewerken, mengerdjaken, membikin, mengoesahaken, mereka ; (veroorzaken), mengadaken,

mendjadiken, menjebabken. Bewerkstelligen, mengerdjaken, mendjadiken, melakoeken, menjampaiken, mengadaken. Bewerktuigen, melangkapi dengan perkakas. Bewerpen, melempari, meloentari. Bewesten, di sebelah barat, di sebelah koelon. Bewierooken (met wierook berooken), mengoekoepi, (loftuiting),m,moedji,memoedji-moedji. Bewijs, o., tanda, alamat, kanjataan ; (in rechten), tanda biti, tanda boekti; (door getuigen), BEWU. 331 kasaksian; Schrifteljjk bewijs, soerat tanda tangan, soerat katorangan. Bewijsgrond, m., hoedjat. Bewijsstuk (corpus delicti), o., tanda biti, tanda boekti; (acts), soerat katerangan, soerat kenjataan. Bewijzen, menjataken, menerangken, menoendjoekken, menjaksiken; (Eer bewljzen), menghormatk(n, memoeliaken; Genade bewijzen, mengampoeni, mengampoenken, memaaf ken ; (van de godheid), memberi rahmat. Bewilligen, mengidzinken, mengaboelkln, meridlaken, meloeloesken, memberi (kasi) permisie. Bewimpelen, menoetoep, mernbawa oedzoer. Bewind, o., pemerentahan, tadbir perentah; Het bewind hebben (voeren), memerentahken, melakoeken perentah, mentadbirken perentah. Bewindhebber, m., pemerentah, kepala perentah. Bewogen (van het hart), tergerak. Bewolkt, tedoeh, mendoeng, disapoet awan. Bewonderen, mengindahken, hairan dari. Bewonderenswaardig, haroes di indahken, adjaIb, teramat bagoesnja. Bewondering, v., , hairan, heran. Bewonen, mendoedoeki, mengadiami, menempati. Bewoner, m., (oorspronkeli jke), orang boemi, anak negeri, (inwoner), pendoedoek, pedoedoek ; Bewoners van een huffs, isi

roemah. Bewoording, v., perkataan, penjeboetan. Bewust, tahoe, ma'loem; Zich van iets bewust zijn, sedar, tahoe, mengatahoel. Bewusteloos, tiada tahoe apa 332 BEWU. apa, tiada ingat, kalengar, pingsan, moertja. Bewustheid, v., ingat, s~dar, soemangat. Bewustzijn, o., zie : Bewustheid. Bezaaien, menaboeri, menj~bari. Bezaan, v., lajar penjoeroeng. Bezaansbras, m., tali k~lat lajar p~njoeroeng. Bezaansmast, m., tiang p~njoeroeng, tiang di belakang. Bezadigd, sabar, sopan, sopan-santoen, s~nang, berhati sabar, b~rhati s~nang. Bezeeren, menjakiti, m~njakitken; (wooden), m~loekai. Bezegelen, memboeboehi tjap, menarohi tjap, m~ng~tjapk~n; (bevestigen), menetapkOn. Bezeilen, melajari, berlajar sampai. Bezem, m., sapoe, s~sapoe, penjapo e ; (van de ribbetj es van palmbladeren), sapoe lidi; (van de borstelige harem van den aren palm), sapoe doek. Bezemmaker, m., toekang sesapoe. Bezemsteel, m., gagang s~sapoe, batang (kajoe) s~sapoe. Bezending, v., kiriman. Bezet, (het druk hebben), tiada sempat, banjak kerdja; (op de borst), sesak, s~sak dada; (zwanger, van een dier), boenting. Bezeten (van den dowel), kamasoekan setan, terk~na, slap, thrsampok; (dol, krankzinnig), djoenoen, madjnoen, gila. Bezetene, m., (van den duivel); orang kamasoekan setan, orang terk~na ; (gek), orang gila. Bezetten (plaats innemen), m~nempati ; (van een bezetting voorzien, veroveren), mengambil, menarohi bala; (beplanten), menanemi; (met edelgesteenten) m~natahk~n, menaboeri; (een post), memegang, bertempat, berdoedoek, mendoedoeki. BEZO.

Bezetting, v., (in bezit name), pengambilan, p~natahan, pengepoengan, pengalahan; (garnizoen), isi kota, kawal negeri, soldadoe jang di taroh di dalem kota ; (op de borst), sesak, s~sak dada. Bezichtigen, melihat, m~lihati, memandang, menonton, merrlriksai. Bezielen (levend waken), menghidoepknn ; (met geestdrift), menggairatk~n, menggambiraken memb~ranik~n. Bezien, memandang, m~lihat, mm~riksai. Bezig (zijn), lagi (masih) bekerdja; Zich bezig houden met, mngerdjak~n, m~ngoesahaken. Bezigen, memakai, m~nggoenaken; (van geld), membelandjaken. Bezigheid, v., kerdja, pakerdjaan, oesaha. Bezijden, di sebelah, di sisi, di pinggir, di tepi ; Bezi jden de waarheid, tiada betoel, djoesta; bohong. Bezingen, memoedji-moedji, menjanji dari; (God -), berdikir, mentahlilken. Bezinken, toeroen, doedoek, mendap, mendeg. Bezinksel, o., endap, endeg endeg, ampas. Bezinnen (zoeken), mentjehari, menjari; (bedenken), fikir, ber= fikir, memikirken; (herinneren), ingat, rnengingat, mengingatken. Bezit, o., poenja, ampoenja, milik; In het bezit zijn van, mempoenjal, memiliki; In bezit nemen., mengambil, mengampoenjakmn. Bezitten, mempoenjai, rnemiliki. Bezitter, m., jang mempoenjaI (m emiliki). Bezitting, v., milik, kapoenjaan. Bezoarsteen, m., moestika, goeliga. BEZO. Bezoedeld, tjemar, kotor, koemal, nadjis. Bezoedelen, mentj~marken,m~loemoerk~n, mengotork~n, m~ngoe-

malk~n, m~nadjisk~n; Iemands naam bezoedelen,m~ng~djiken. Bezoek, o., (visits), p~rkoendjoengan, tamoe, thtamoe, djamoe; Bezoek krijgen, kadatangan djamoe(tamoe,t~tarnoe);Bezoek ontvangen, t~rima (menerima) djamoe (tamoe, tetamoe) ; Een bezoek brengen, b~rtamoe, berdjamoe, m~ndapatk~n, b~rdjoempa, b~rkoendjoengan, b~rsaba. Bezoeken, berdjamoe, bertamoe, berkoendjoengan, berdjoempa, b~rsaba, m~ndapatk~n, mengoendjoengi, rr~lawati, mampir. Bezoeking (beproeving), v., goda, p~nggoda, tjoba, p~rtjobaan; (wrack Gods), toelah. Bezoldigen, m~ngoepahk~n, m~mb~landja, m~mberi gadji, m~mbajar. Bezoldiging, v., gadji, b~landja, bajar, p~mbajaran. Bezondigen (zich --), berdosa, h rboewat dosa. Bezorgd, bertjinta, soesah, bersoesah hati, chawatir, koewatir, masjgroel, takoet. Bezorgen (zorgen voor), m~mliharak~n, menj~lengkark~n, m~ndjagai; (overbrengen), m~inbawa; (zenden), mengirim, m~ngirimk~n; (gereedmaken), menjmdiaken; (regelen), mengatoer, mengoeroesken. Bezuiden, di sebelah selatan, di seb~lah kidoel. Bezuinigen, menghimatk n, mendjimatkgn, menjimpan. Bezuren, kena pembalesan. Bezwaar, o., soesah, kasoesahan, kaberatan. Bezwaard, kaberatan; (bekommerd), soesah, kasoesahan, bertjinta, teraniaja. BIGG. 333 Bezwaarlijk, soekar, soesah, herat. Bezwadderen, memfitnahken. Bezwalken (iemands naam), mengedjiken, memboesoekken nama orang. Bezwangeren, menghamilken, memboentingken, mengandoengken. Bezwaren (zwaar waken), memberatken, memberati; (moeilijk waken), memberatken, menga. niaja; (zich over lets bezwa-

ren),mengadoe,mengadoeken hal. Bezweren (met eede bevestigen), bersoempah, menjoempah; (den duivel), memboewang setan, mgndjaoehken (mengoesir) setan. Bezwijken, tiwas, kalah, coati, meninggal. Bezwijman, kalenger, djatoh kalenger, pingsan, moertja. Bibberen, gemetar, gementar, menderodok. Bidden, berdoa, minta doa, sembahjang, bersembahjang; (verzoeken om lets), memoehoen. Biduur, o., waktoe sembahjang. Biecht, v., pengakoean doss; De biecht aheggen, mengakoe dosa, berkata benar. Bidden (dingen), tawar, menawar; Tegenstand bieden, melawan ; Het hoofd bieden, mendada; De hand bieden, menoeloeng, menoeloengi. Bier, o., bir. Bierflesch, v., botol bir. Bierkruik, v., goetji bir. Bies, o., keretjoet, welingi; Zijn biezen pakken, lari, minggat. Bieslook, o., koetjai. Bietebouw, m., antoe, setan, memedi, djoerig. Big, v., babi ketjil, anak babi. Bigamie, v., perhidoepan dengan bini (laki) doewa; perangkepan bini (laki) doewa. Biggelen, melinang, berlinanglinang. 334 BIJ. Bij (insect), v., tawon, l~bah ; Hommelbi j, kombang; Honigblj, tawon madoe. Bij (nabs j), dokat, ampir ; (aan), pads, kapada, di, d~ngan, (voor telwoorden ook uitgedrukt door b r-) ; (tot), sampai ; BtJ geval, sakoenjoeng-koenjoeng, tiba-tiba ; Bij God, d~mi Allah; BIj elkander, bOrsama-sama; Bij wi jze van spreken, oepamanja, sandainja; Bij honderden, b~ratoes-ratoes, b~ratoesan; Bjj wijlen, siring-siring, tempotempo, thrkadang, thrkadangkadang; Bij kas, m~mpoenjai doewit; Blj de hand, radjin, s~r~gap, pinter. Bijaidien, kaloe, djika, djikalau, djikalau kiranja.

Bijbel, m., alkitab,kitab'oelkoedoes; De bijbel der Christenen, alkitab'oelkoedoes orang m~sehi (n azaran i) ; De bi j bel der Mohammedanen, al'koran. Bijbelleer, v., p~ngadjaran alkitab'oelkoedoes. Bijbetalen, menambahi p~mbajaran. Bljbll jven (in hot gaan), m~noeroet, menj~rtai, (onthouden), ingat, tiada loepa, tiada meloepaken. Bijbrengen (aanbrengen), membawa ; (uit eon flauwte), menjwdarkln. Blj de hand, pinter, tjeredik, tjepat. Bij de handsch, kin, jang sabelah kin. B jdoen, menambah, menambahi, menambahken. Bijdraaien (van een schip), m embelok; (toegeven, enz.), memanisken kata, menahanken din, borsabar, menjorong damai. Bijdrage, v., (gift), pemberian, derma; (voorgeschreven - aan de priesters), dzakat; (hulp), pertoeloengan, perbantoean. Bl jdragen (toevoegen), menamBIJGE. bahi, menambahken; (helpen), menoeloeng, menoeloenai, membantoe. Bijeen (semen), sama-sama, bersama-sama; Dicht bijeen, rapat, d~ket satoe sama lain. Bijeenbinden, mengiket djadi satoe, merangkai. Bi jeenblijven, tinggal bersamasama. Bl jeenbrengen, mengoempoelken, menghimpoenken. Bijeendoen, menjampoer, menjampoerknn, menjertaken. Bl jeendr jven, mengawanken, menggiring djadi saperkoempoelan. Bijeengooien, memboewang djadi satoe toempoekan (timboenan). Bijeenkomen, berkoempoel, berhimpoen. (perhimpoenan. Bijeenkomst, v., perkoempoelan. Bijeenroepen, mengoempoelken, mengerahken. Blj eenstaan,berdiri bersama-sama. Bi jeenstroomen, berkoempoel, mengoempoel. Bijeentellen, mendjoemlah.

Bi jeenvoegen, mengoempoelken, menghoeboengken,menjamboeng, merapatken. Bl jeenzamelen, mengoempoelken, menghimpoenken. Bijeenzljn, ada bersama-sama, berkoempoel, berhimpoen. Bi jeenzitten, doedoek bersamasama, doedoek berkoempoel. Bi jenangel, m., sengat lebah, antoep, antoep tawon. Bijenkoningin, v., radja tawon. Bi jenkorf,v.,(nest), roemah tawon, sarang lebah, sialang, sarang tawon. Bijennest, o., zie : Bi.jenkorf. Bljenzwerm, m., kawan madoe. Bijgaand, di pesertaken, bersamasama. Bijgebouw (van eon woonhuis), roemah samping, roemah gandok, roemah belakang. BIJGE. Bijgelegen, berhampiran, deket. Bijgeloof, o., kap~rtjajaan jang tiada b~toel. Bijgenaamd, b~rg~lar. Bijhouden (in het gears, enz.), toeroet, m~nj~rtai, tiada katinggalan. B jkans, hampir, njaris, koerang s~dikit. B ijkomen (van een flauwte), s~dar, b~rs~dar, b~rsoemangat ; (inhalers), m~njoesoel;(gelijken), hampir, saroepa, same roepa. Biji, v.. kapak, kampak. Bijlage, v., soerat p~rhoeboengan, lampiran. Bijleggen (van een geschil), m~nj~l~saik~n; (verliezen), roegi, karoegian ; (bijdoen), m~nambahi, menambahk~n. Bi jmengen, m~njampoer, m~njampoerknn. Bijna, hampir. Bijnaam, m., g~lar, nama timangan, nama tambahan ; (spotnaam), nama sindiran. Bljoogmerk, o., niat jang thrs~mboenik~n. Bijpad, o., simpangan, djalan simpangan. Bijpassen, m~nambahi, m~nambahkan. Btjrivier, v., batang soengai, kali simpangan. Bijschikken, m~nghampirk~n, mrap~tkon.

Bl jschuiven, mbnghampirk~n, m~ndampingk~n, m~njorongk~n. Bijslaap, m., b~rsatoeboehan, ampoet, ampoetan ; (onwettige), p~rk~ndak~n, dzina. Bljstaan, m~noeloeng, menoeloengi, m~mbantoe, membantoei. Btjstand, m., p~rtoeloengan, p~mbantoean. Bijster (verward), bingoeng ; (zeer), thrlaloe, amat sanget. Bijten, menggigit ; (van vogels, slangen), m matoek, mbmagoet; (inbijten van scherpe vochten), m~makan, m~ng~ratk~n ; BILJ. 335 (op de lippen), m~ng~tap (menggigit) bibir. Bijtend (scherp), p~das, p~rih, p~dih;(scherp zuur vansmaak), siring; (van spot, enz.), tadjemw Bljti jds, pada waktoe jang patoet, siang-siang. Bijvoegen, m~nambahi, m~nambahkon. Bijvoegsel, o., tambahan, soerat perhoeboengan, lampiran. Bijweg, m., djalan simpangan. Bjjwerk, o., kerdja tambahan. Bljwijf, o., (ten opzichte van denn man), goendik, s~lir ; (tegenover de wettige vrouw), madoe, maroe ; Tot bijwijf nemen, m~mp~rgoendik, m~mp~rgoendikk~n, m~nj~lir, m~nj~lirken. Bljwi jlen, terkadang, kadang-kadang, tempo-tempo. Bijwonen (tegenwoordig zljn), ada, b~rhadlir ; (bij of met een ander worsen), m~noempang, m~ndoedoeki saroemah. Bljzetten (van een lijk), m nan m, m~ngoeboerk n ; (van zeilen, m~masang, membabar. Bijziend, boeta ajam, kaboer. Bijzijn, o., hadlirat. Bl jzit, v., k~ndak ; Een b: jzit hebben, b~rkendak, b~rk~ndakan ; Eene vrouw als bijzit hebben, m~ng~ndaki. Bijzonder (buitengemeen), amat, thrlaloe, sang t, boekan-boekan, boekan-kapalang ; (elk afzonderlljk), masing-masing, s~ndirisendiri ; (speciaal), istimewa, choesoes ; (zeldzaam), djarang ; (fraai), indah; (verwonderltjk),

adjaib, garib. Bl jzonderheid, v..(iets vreemds)> p~rkara jang garib ; Alle bljzonderheden (van een zaak, enz.), s~gala p~ri hal ahoewal. Bil, v., pantat, boewah pantat. Bil fart, o., medja p~rmainan bola. Bil jartbal, m., bola. Biljarten, b~rmain bola. 336 BILJ. Biljartkamer, v., kamar bola. Biljartspel, o., permainan bola. Biljet, o., soerat, soerat ketjil. Bills jk, patoet, laik, pantes, adil. Billtjken, meloeloesken, memperkenanken. Binden (vastbinden), mengikat ; (omwinden), membebat ; (van een zak met een koord, enz.), memoendjoet, menaliken ; (van een boekwerk), mendjilid ; Zie verder : Samenbinden, Verbinden, Bindgaren, o., benang kasar. Bindrotting, v., $ndjalin, rotan. Bindtouw, o., tali, tali pengikat. Binnen (in), dalem, di dalem; Naar binnen gaan, kadalem, masoek, masoek kadalem ; Van binnen komen, dari dalem, kaloewar, kaloewar dari dalem ; Van binnen en van buiten, loewar dalenn ; Te binnen schieten, ingat, terkenang, sedar. Binnenbrengen, membawa masoek (kadalem). Binnendeur, v., pintoe dalem (di sebelah dalem). Binnendringen, masoek. Binnengaats. di moewara, di pelaboehan, masoek moewara, masoek koewala Binnengaan, masoek, memasoeki. Binnenhalen, membawa masoek, memasoekken. Binnenhof, o., pelataran dalem (di sebelah dalem), poeri $daleman. Binnenkamer, v., bilik (kamar) dalem (di sebelah dalem). Binnenkant, m., sebelah dalem. Binnenkomen, masoek Binnenkoorts, v., demaln di dalem. Binnenkruipen, masoek berangkang. Binnenland, o., hoeloe, oedik, tanah oedik (pegoenoengan), pasak, darat. Binnenloopen, masoek ; (onaangediend ergens ), mendjelen-

toeng. BLAA. Binnenmuur, m., pager tembok di sebelah dalem. Binnenpad, o., djalan ketjil, simpangan ketjil. Binnenplaats, v., pelataran (natar, halaman) di sebelah dalem. Binnenshuis, di dalem roemah. Binnenskamers, di dalem kamar (bilik). Binnenmands, di dalem negeri. Binnensmonds, di dalem moeloet ; Binnensmonds praten, mengoering-oering, meremeh, merenj eh. innenste, dalem, jang di dalem sendiri ; (gemoed), o., hats, batin. Binnenstuiven, (van den regen), ternpias ; (hard inloopen), masoek dengan berlari-lari, melari masoek. Binnentreden, masoek. Binnenvaart, v., pelajaran di soengai (kali). Binnenwaarts, kadalem, kasabelah dalem. Binnenweg, m djalanan ketjil. Binnenwerk, o., pakerdjaan di daleln (sebelah dalem). Binnenzijde, v., sebelah dalem. Bis, lags sekali. Bisam, v., kastoeri, djebat. Bisamkat, v., moesang. Bisamrat, v., tikoes, kastoeri. Bismuth, o., mas woeroeng. Bit, o., kang, kekang, legam, kendali. Bits, bengis, njengoes, tadjem. Bitter (van smack), past, pahit sepat ; (voor het gevoel), pedih, sedih, sakit, tjelaka, doekatjita. Bitter, o., (drank), pahit, sopi pahit, inoeman pahit; Bittertje, pahit, sopi pahit. Blaad j e, o., zie : Blad. Blaam, v., tjela ; (faster), fitnah, oempat. Blaar, v., bintil, lepoeh; Een blaar vormen, melepoeh, rnelemboeng. Blaas, v., (pisblaas), pekentjingan; (dierli jke), poendi-poendi, kelemBLAA. boengan, paroe-paroe ; (blaar). lepoeh. Blaasbalg, m., pengemboesan. Blaasinstrument, o., boenji-boenjian jang di tioep.

Blaaspijp, v., soempitan; (korte, om hot vuur cars to blazon), s~Ynp~rong, s~m$rong dapoer. Blaasroer, o., soempitan ; Met ears blaasroer j agars (blazers), m~njoempit. Blad, o., daoen ; (van palmen), papah ; (van een tafel), daoen, pagan; (papier), k~ping, lumbar helai; (van een zaag), mata g~rgadji; (schenkblad), talam, doelang, baki; (schutblad aan sommige planters), kelopak; Droog, afgevallen blad van den kokospaim, b~larak; Droog pisangblad, k~risik; Andere droge, afgevallen bladeren, k~l eang, daoen keying. Bladerloos, tiada berdaoen, goendoel. Bladerrijk, banjak daoennja, rampak, r~ndang. Bladgoud, o., perada, mas p~rada. Bladluis, v., koetoe daoen. Bladsteel, m., tangkai daoen, gagang daoen. Bladstil, diam, tiada ada angin sama s~kali. Bladwi jzer, m., daftar isi kitab (boekoe). Bladzijde, v., moeka, moeka soerat, sjatar, katja. Blaffen, m~njalak, m~nggonggong; Huilend blaffen, m~mbaoeng. Blaken (zengen), m~ngangoesken, membakar, m~ngganggang, mlajoer; (van drift), march, march sanget ; (van hot vuur), b~rnjala, m~njala. Blakeren, m~ngangoesk~n. Blameeren, mentj~la, m~nj~la. Blank (wit, rein), poetih, soetji; (bleak), poetj~t; (blinkered), berkilap, mengkilap; (uit de scheede), thrhoenoes ; (bloot, HOLLANDSCH-MALEISCH. BLEE. 337 naakt), telandjang; (overstroomd), kabandjiran, dilipoeti ajar. Blanketsel, o., b~dak, boreh, poepoer. Blanketten, m~mb~daki, m~moepoeri, m~moepoerk~n, memakaiken bedak ; Zich blanketten, berbedak, memakai bldak (poepoer). Blaten, mengembek, berboenji kaja kambing.

Blauw, biroe, belaoe; Hemelsblauw, biroe langit, biroe laoet ; Licht blauw, biroe moeda; Donkey blauw, biroe toewa; Indigo-blauw, nila, biroe nila; Blauwe plek op 't lichaam door een stoot, enz., lebam ; Bont en blauw, biroe-lebam. Blauwsel, o., biroean, kandji biroe, belaoe. Blauwtje,o.,tampik,tampikan;Ears blauwtje loopen, di tampik. Blauwverven, mombironi, mom.. biroeken, tjelep, menjelep, mengetjet biroe (belaoe). Blauwverven, m., toekang tjelep. Blazers, menioep, mengemboes, mernoepoet; In hot oor blazon, berbisik-bisik, membisikken. Blazoen, o., (veldteeken), pandjipandji, bandera. Bleak, poetjat, poetjet, perang, leseh; (licht, van kleuren), moeda; Bleak-rood, merah moeda ; (grasveld), tempat pendjemoeran barang. Bleeken, memoetihk~n, mendjemoer barang tjoetjian. Bleaker, m., menatoe, minatoe, toekang menatoe, binara, pembasoeh, toekang tjoetji. Bleekertj, v., tempatnja menatoe melakoeken pakerdjaannja. Bleekgeel, koening moeda, poetih koening, warna koelit langsep. Bleekgeld, o., wang m~natoe, pembajaran rnenatoe. 22 338 BLEE. Bleekgoed, o., barang tjoetjian, barang dj~moeran. Bleekgroen, idjo moeda. Bleekheid, v., poetj~t, kapoetjt an. Bleekrood, merah moeda. Bleekster, v., toekang tjoetji. Bleekveld, o., thmpat p~ndjemoeran barang. Bles, v., petak, koeda petak. Blijde (verheugd), soeka, soeka hati, soekatjita, g~mar; Bii jde ztjn, b~rsoeka hati, bersoekaan, girang, b~rgirang; Bli jde makers, m~njoekak~nhati,mengg~marken, m ~n ggiran gk fin. Blijdschap, v., kasoekaan hati,

kag~maran, kagirangan. Blljgeestlg, soeka hati, b~rsoeka hati, ria. Blijk, o., tanda, alamat; Duidelijk biijk, tanda thrang, tanda kathrangan. Bitjkbaar, njata, t~rang, lahir, ketara. Biijken, njata, b~rnjata, thrang; Doers biijken, menjataken, mnerangk~n, m~noendjoekk~n. Bi ,jkens, thrnjata dari. Blijmare, v., kabar balk, kabar jang mthnggirank~n. Biijmoedig, zie : Blijgeestig. Bhjjven, tinggal, thtap, kandjang, berkandjang; Te huis blijven, tinggal di roemah ; Staan blijven, tinggal b~rdiri, borlthnti; Stil biijven, b~rh~nti, tinggal diem; Achter blijven, tinggal di b~lakang; Laten blijven, achterlaten. m~ninggalk~n; (van iemand die in den oorlog sneuvelt), coati di p~$ran gars ; (van eon schip dat vergaan is), kar~m. Blijvend, thtap, k~kal, salama-lamanja, s~nantiasa. Bilk, m., (oogopslag), k~djap, kedjap mata,pandang,$mandang; Eon scherpe bilk, mats tadj~m ; (vertind ijzer), ajan, b~si poetih, BLIN. kaleng ; (bus enz. van bilk), kaleng, koepi. Blikken (van bilk), kaleng, dari kaleng, dari b~si poetih; (met de oogen knippen), m~ngdjapk~n (m~ngedepken) mate ; (zien), m~mandan,g, m~lihat. Biiksem, m., kilat, gelap, geledek; Door den bliksem getroffen, kena kilat, di sarnb~r gelap, di samb~r g~ledek; De bliksem schoot onophoudeujk door de lucht, kilat poen b~rsaboengan (saboeng-m~njaboeng). Bliksemafieider, m., besi penangkal kilat, besi geledek. Biiksemen, ada kilat, berkilat. Bliksemfiits, m., zie : Biiksemstraal. Bliksemschicht, m., zie : Bilk. semstraal. Bliksemstraai, m., male petir, panah petir, halilintar.

Biiksemvuur, o., api kilat, api geledek. Blikslager, m., toekang kaleng. Blikslagerswinkei, m., kedai (waroeng) toekang kaleng. (leng. Biikwerk, o., barang-barang kaBlind (niet kunnen zien), boeta; (vensterluik), o., papan tingkap, toedoeng tingkap, papan djendela; (dom), bodo, gebleg; Blind makers, memboetak~n. Blinddoek, m., kaIn penoetoep mate. Biinddoeken, menoetoep mate dengan kain; (figuurlijk), membodoken, memperdajaken. Biinde. m., orang boeta. Blindelings, boeta-toeli, dengan boeta-toeli. Blindeman, m., zie : Blinds, Blindemannetne spelen, bermain babi boeta. Blindgeboren, boeta dari kaloe~ war moela, di peranakken boeta. Blindheid, v., boeta, kaboetaan ; (fig.), bodo, kabodoan; Met bllndheid slaan, memboetaken. BLIN. Blinkers, gilap, kilap, gilang goemilang, b~rkilap, bergilap, mengkilap, goemirlap, tj~m~rling. Blood, o., darah ; Van hetzelfde blood, sadaging-darah ; Van edel blood, bangsawan ; Waterig blood, darah entj er ; Geronnen blood, darah k~nte1, darah b~koe; Blood, dat na de geboorte wordt uitgestort, darah p~ngiring boedak ; Naar blood dorsten, mabok darah, mane m~lihat darah ; Kwaad blood zetten, menaroh d~ndam (d~ngki), berd~ndam, b~rdengki, menjakiti hati, m~nd~ndamk~n; Blood vergieten, m~noempahk~n darah ; B1oed aftappen, meng~rat oerat, m~njangg~rah ; (sukkel), orang bodo, orang g~b1~g. Bloedbad, o., p~ngamoekan, pemboenoehan orang banjak. Bloedbraken, m~moentah (moentah-moentah) darah. Bloeddorst, m., soeka m~lihat darah. Bloeddorstig, mane (soeka) m,noempahken darah,soeka m~lihat darah, b~rhati batoe. Bloeddrijvend, m~loentoerk~n

darah ; Bloeddrijvend middel, obat (djamoe) l~loentoer. Bloedeloos, tiada ada darahnja. Bloeden, b~rdarah, kaloewar darahnja; (voor lets boeten), katempoehan, kena ganti, kena m~mbajar. Bloedgeld, o., oepah m~mboenoeh orang. Zie ook : Bloedprtjs. Bloedgetuige, m., sjahid. Bloedhond, m., (bloeddorstig mensch), orang bengis, orang soeka melihat darah. Bloedig, b~rdarah, m~ng~moe darah, b~rloemoeran darah. Bloedkleur,v.,warna(roepa) darah. Bloedkoek, m., darah kent l (bekoe). Bloedkoraal,v., merdjan, poealam. BLOE. 339 Bloedloop, m., boewang ajer darah, m edj en. Bloedprijs, m., bangoen, diat,denda pemboenoehan orang; Met eon bloedprijs verzoenen, m endiatken. Bloedrijk, banjak darahnja. Bloedrood, merah seperti darah. Bloedschande, v., soembang ; Bloedschande bedrijven, menjoembang. Bloedschender, m., penjoembang, orang bersoembang. Bloedschuld, v., oetang darah. Bloedschuldig, salah (borsalahan) memboenoeh orang. Bloedschuw,takoet m~lihat darah. Bloedspuwen, memoentah (moentah-moentah) darah. Bloedspuwing, v., permoentahan darah, moentah darah. Bloedstelpend, menahan darah, menasak darah; Bloedstelpend middel, penasak, obat menahan darah. Bloedstorting, v., toempahan darah, darah toempah. Bloedvat, o., oerat darah. Bloedvergieten, menoempahken darah, memboenoeh, mengamoek. Bloedverlies, o., hilang darah. Bloedverwant, m., sanak; De bloedverwanten, koelawarga, sanak-soedara; De naaste bloedverwanten, sanak-soedara jang damping (deket). Bloedverwantschap, v., koelawarga, persanakan, sapoepoean. Bloedvin, v., bisoel darah, bisoel.

Bloedvlag, v., bendera merah. Bloedvlek, v., bekas (tanda) darah. Bloedvloeiing, v., toempahan darah ; (na de geboorte), darah nifas, darah pengiring boedak; (de maandeljjksche - der vroii.wen), kaln kotor, kain tjemar. Bloedwarm, soeh, soewang koekoe. Bloedwateren, berkentjing (mengontjing) darah. 340 BLOE. Bloedwond, v., loeka berdarah. Bloedwraak,v., bola kisas; Bloedwraak nemen, membela kisas, memoentoet bola. Bloedwreker, m., penoentoet bola. Bloedzuiger,m., lintah; (afzetter), pengisap darah orang ; orang mengisap darah orang. Bloedzuiverend, membersihken darah, menjoetji darah. Bloedzweer, m., bisoel, bisoel mengemoe darah, barah. Bloei (in - staan van planten), m., berkembang, berboenga ; In den bloei des levens, kamoedaan, sedang koewatnja ; (van den handel), ramai ; (van een land), ramai, ma'moer. Bloeien (van planters), berkembang, berboenga; (voorspoedig zijn), ramai, ma'moer, sampoerna, selamat, berselamat, bertambahtambah baiknja. Bloeiti jd (van planters), m., moesim berboenga(berkembang);(van een rijk, enz.), waktoe besar koewasanja. Bloem,v., poespa, boenga, kembang; Enkelvoudige bloom, boenga asa; Dubbele bloom, boenga soesoen; Opene bloom, boenga (kembang), mekar ; Gesloten bloom, boenga (kembang) koentjoep ; Welriekende bloom, boenga (kembang) wangi ; (van palmen), majang ; (in hout), barik-barik ; (van meel, enz.), tepoeng, tepoeng aloes; (keur), pilihan ; Aaneengeregen bloemen, boenga (kembang) soenting; Nagemaakte bloom, boengaboengaan, kembang-kembangan. Bloembed, o., petak boenga (kembang), pakembangan. Bloemblad, o., daoen boenga (kembang). Bloembol, m., oembinja boenga

(kembang). Bloemengeur, m., haroemnja boenga (kembang), wanginja boenga BLOE. (kembang), baoenja boenga (kembang). Bloemenhandel, m., pendjoewalan boenga (kembang), dagangan boenga (kembang). Bloemenmaker, m., toekang boenga-boengaan (kembang-kembangan). Bloemenmand, v., bakoel boengaboenga, tempat kembang. Bloemhof, m., taman poespa (boenga), pekembangan, kebon kembang. Bloemist, m., orang miara kembang, toekang kembang, orang nanem kembang. Bloemkelk, v., keloepak. Bloemknop, m., koentoem, koentjoep. Bloemkrans, m., karangan boenga (kembang). Bloemkweeker, m., toekang kembang, toekang kebon jang menanem kembang. Bloemkweekerij,v.,kebon boenga (kembang), pemiaraan boenga (kembang). Bloemlezing, v., boenga rampal. Bloemmarkt, v., pasar (pekan) boenga (kembang). Bloemmeel, o., tepoengnja (deboenja) boenga (kembang); ook : tepoeng aloes. Bloemperk, o., petak boenga-boenga (pekembangan). Bloempot, m., tempat boenga (kembang). Bloemrijk, banjak boenganja (kembangnja). Bloemsteel, m., tangkai boenga (kembang). Bloemstof, v., deboenja (tepoengnja) boenga (kembang). Bloemstofdraad, m., sari. Bloemstuk, o., pigoera kembang, gambar boenga. Bloemtuiltje, o., karangan kembang. Bloemtuin,m., kebon boenga (kemBLOE. bang), taman poespa, pek~mbangan. Bloemvaas, v., thmpat boenga

(k~mbang). Bloemwerk, o., karangan boenga, oekiran. Bloesem, m., boenga, k~mbang ; (van palmen), majang; (van de pisang), d j anto en g. Blok, o., (takel), kerek, kerekan, lorak ; (van een houthakker), lands, land~san ; (in een gevangenis ter kluistering van gevangenen), b~lok, pgmb~lokan, pasoeng, pasoengan ; (aan den poot van een dier), sengk~la; (van een schaaf ), roemah ktam, roemah pasah ; (overgeschoten stuk hout), poentoen g; (van tin), bidoer, tampang; (deel van een land of gebouw, enz.), petak. Blokhuis, o., (wachttoren), koeboe, bangoenan ; (gevangenis), pasoengan, p~ndjara, boewi. Blokkade, v., pengepoengan; (met schepen), pair. Blokkeeren, mengopoeng, mOmajiri, memgpat. Blokken, radjin mengoesahak~n dirinja dal~m pakerdjaan, tiada b~rh~nti bek rdja. Blokschtjf, v., kerek, kerekan, poet~ran kerekan. Bloktin, o., timah tampangan. Blond (van haar), soma : koening, soma : poetih. Bloodaard, m., $maloe, p~nakoet, orang tjabar, orang koerang brani. Bloode, maloe, takoet, tjabar. Bloohartig, maloe, takoet, p~nakoet, tjabar, koerang b~rani. Bloot (naakt), thlandjang ; (uitgetrokken, van labels, enz.), thrhoenoes, thrtjaboet; (enkel, slechts), sahadja, sadja, tjoema, djoea; Een bloot gerucht, kabar angin; Onder den blooten hemel, di bawah langit. BOED. 341 Blootheid, v., telandjang, ketelandjangan. Blootleggen, m~mboekak~n, menjataken, menerangken. Blootliggen, tidoer berthlandjang, berbaring dengan telandjang. Blootshoofds, kepala telandjang, goendoel, tiada memakai toetoep kepala.

Blootstellen, memadjan, memadjanken; (aan de zon), memanasken; (aan den regen), menghoedjanken. Blos, m., merah moeka, seri. Blozen, berseri, bermoeka merah, berpipi merah; (van verlegenheid, in goeden zin), bersipoewan moeka; (van schaamte, in kwaden zin), maloe, kamaloean, berbera. Bluf, m., tjakap angin, olo olo, kotjak. Bluffers, bertjakap angin, olo-olo, kotjak, mengatjak, berhati besar. Bluschmiddel, o., pemadam. Blusschen, memadamken, mematiken. Bluts, v., bengkak. Bobbel, m., (op het water), gelemboeng ; (op het lichaam), bengkak, boetjoeh, pelenting. Bochel, m., bongkok. Bocht, v., (in iets), eloek, keloek. bengkok, pelengkoeng, belikoe ; (inham), telok, loeboek. Bochtig, berbelikoe, bengkak-bengkok, melengkoeng, melengkangmol,ngkoeng,menggak-menggok. Bod, o., tawaran, penawaran. Bode, m., soeroehan, oetoesan. Bodem, m., pantat, loenas, bawah, tanah ; (schip), kapal, perahoe; Eene zaak den bodem inslaan, membatalken. Bodemerij, v., pegadean perahoe atau moewatannja. Boedel, m., (al de bezittingen), harta, harta-benda; (nalatenschap), harta poesaka, harta peninggalan, barang-barang poe342 BOED. saka; (inboedel), porkakas roemah, sbrba roemah; Een boedel aanvaarden, m~nerima harts poesaka ; Een boedel verstooten, mbnoelak harts poesaka; Een boedel verdeelen, mombOhagi harts poesaka; Een boedel beredderen, mbmOrentahken harts poesaka, mOngoeroeskOn pOninggalan (warisan). Boedelafstand, m., ponoelakan harta poesaka (warisan), lOpasan warisan. Boedelbeschrijving, v., pOnjoeratan harts poesaka, pOnjoeratan barang-barang pOninggalan, p0noelisan barang warisan.

Boedelkamer, v., porbOndaharaan harts poesaka. Boedelscheiding, v., pOmbahagian harts poesaka (warisan). Boef, m., bangsat, pOntjoeri, maling, orang djahat. Boefachtig, djahat, bOrakal bangsat. Boeg, m., haloewan, tjoengoer; Dwars voor den boeg, mOlintangi haloewan; Den boeg wenden, mOmbelokkOn, mOnggilirken; Het over een anderen boeg gooien, bOrganti bitjara, m0mbitjarak0n lain pOrkara; lets voor den boeg hebben, bakal mOndapbt. Boeganker, o., djangkar (saoeh) haloewan. Boegen, mOlakoekOn p0rahoe (kapal), mOmegang kOmoedi, mOngatoer djalannja pOrahoe (kapal). Boegseeren, mOnoenda, mOnoendakbn. Boegseerli jn, v., tali pOndarat, tali toenda. Boegspriet, m., tjoetjoer,tjoengoer, sOmandera. Boegsprietzeil, o., lajar tjoetjoer, lajar kOlewer, lajar sOmandera. Boegstuk, o., (geschut), mOriam haloewan; (balk), kajoe babewan. BOEK. Boei, v., (van een anker, enz., lampoeng, pOlampoeng,timboelan; (kluister), b0l0nggoe. Boeien (in boeien slaan), mbmbol0nggoe, mOmasangi bOlOnggoe, mOrantaikOn; (bekoren), mOrawankOn hati. Boek, o., soerat, kitab, boekoe ; (deal), djilid ; (onderdeel van een werk), soerat; (papier), koeras;,Te boek stellen, mOnjoeratkan, mOnoeliskOn,mOntalifkOn. Boekband, m., djilid kitab, djilid boekoe. Boekbeslag, o., saloetan kitab. Boekbinden, mOndjilid, mOndjait. Boekbinden, m., toekang mOndjilid boekoe, toekang mOndjait boekoe. Boekdeel, o., djilid. Boekdrukken, mOnOra kitab, mOnjitak kitab, mOngOtjap boekoe. Boekdrukker, m., toekang mOnOra(mOngOtjap,mOnjitak)boekoe. Boekdrukkerjj, v., pOrtOraan (p0ngOtjapan, pOnjitakan) boekoe

(kitab). Boekdrukkunst, v., ilmoe mOnOra kitab (boekoe), ilmoe t0raan (tjitakan) boekoe (kitab). Boekel, m., (haarkrul), ikal. Boeken, mOnjoerat (mOnoelis) di daftar, m0masoekkOn di daftar. Boekenkast, v., almari kitab, 1Omari boekoe. Boekenkraam, v., k0dai p0ndjoewalan boekoe. Boekenminnaar, m., orang jang soeka boekoe. Boekerij, v., pOrhimpoenan kitab, pOrkoempoelan boekoe. Boekhandel, m., pOrniagaan (dagangan, pOndjoewalan) boekoe (kitab). Boekhandelaar, m., pOndjoewal boekoe, orang jang bOrdagang boekoe-boekoe. Boekhouden, mOndaftarkOn itoengan, mOnjoerat di daftar sOgala pamasoekan dan pakOloewaran bOlandja (oowang). BOER. Boekhouder, m., penjoerat (pnoelis) bilangan. 3oekverkooper, m., zie : Boekhandelaar. Boekverkooping,v.,p~ndjoewalan boekoe (kitab), lelang boekoe (kitab). Boekwiekel, m., toko boekoe, kdai p~ndjoewalan boekoe-boekoe. Boel, m., (menigte), banjak, kabanjakan ; (ontuchtig mensch). k~ndak, moekah, soend~l. Boeleerder (-star), m. (v.), orang jang b~rk~ndakan (jang b~rmoekah, jang b~rdzina). Boeleeren, b~rkendak, bermoekah, b~rdzina. Boender, m., sikat, boendor. Boenen, sikat, m~njikat, m~mboend~r, m~nggosok, m~njeka, m~mb~rsihk~n. Boer, m., (landman), orang tarsi, orang m~ngoesahak~n tanah, orang b~k~rdja tarsi ; (gears stadbewoner), orang doesoen, orang goenoeng, orang oedik, orang hoeloe ; (oprisping), sordawah, tahak. Boeren, mglakoek~n pakgrdjaan tanah, m~lakoek~n p~roesahaan

tanah, b~k~rdja tarsi, b~rtani, m~rtani. Boerenarbeid, m., pak~rdj aan ($roesahan) orang tarsi. Boerendracht, v., pakaian orang tarsi. Boerenhuis, o., roemah orang tarsi. Boerenkinkel, m., orang g~bl~g (kikoek), orang b~radat kasar. Boerenkost, m., makanan orang tarsi. Boerenleven, o., p~nghidoepan (tj era) orang tan). Boerenstand, m., p~ri hal orang tarsi, pangkat orang tan), perkoempoelan orang tarsi, orang goenoeng, orang padoesoenan. Boerenwerk, v., p~k~rdjaan (pbroesaha~in) orang tan) (orang doesoen, orang goenoeng). BOK. 343 Boersch, tjara orang tan) (doesoen, goenoeng), kikoek, kakoe. Boert, v., s~nda, goerau, p~rmainan, djinaka. Boerten, b~rs~nda, b~rgoerau, b~rmain, b~rmaln gila, berdjinaka. Boertig, djinaka. Boete, v., (straf), d~nda ; (in afzondering), tape ; (berouw), tobat, sesal, (voor bloedschuld), bangoen, chat; Boete doers, bertapa, m~rtapa. Boetedoening, v., tape. Boeteling, m., orang taps, orang b~rtapa, p~rtapa. Boaters (straf krijgen), k~na siksa, k~na hoekoeman, melakoeken hoekoeman, kena d~nda, m~mbajar d~nda, kathmpoehan ; (in godsdienstige afzondering), b~rtapa ; ~bevredigen), m~moewask~n, m~lakoek~n ; (herstellen), m~mbaiki, m~mboeboel, m~mbenarken ; (inboeten) ; m~njoelam, m~njoelami ; (met hat levee), m~mbela, membela mati. Boetseeren, m~roepaken, menoeladank~n, m~mbikin. Boetvaardige, m., orang b~rtobat. Boevenstreek, m., akal bangsat. Boeventaal, v., b~hasa maling, b~hasa orang djahat. Boezem, m., (borst), dada ; (borsten saner vrouw), soesoe, tetek ; (inham), telok. Boezemvriend, m., sobat k~ras,

sobat b~toel, taulan b~nar, handai b~nar. Boezeroen, m., badjoe pendek. Bogen (pochen), m~mbesark~n din, kotjak, m~ngatjak, berkotjakan. Bok, m., (mannetj esgeit), kambing djantan, kambing laki-laki, kambing l~laki, bandot ; (op ears rtjtuig), bok, thrpoel, t~mpat doedoeknja koesir; (lompertl) orang koerang adjar, orang tiada tahoe adat, orang kakoe ; 344 BOKA. (schraag), koeda koeda ; (font), salah ; .Een bole schieten, m~mboewat salah. Bokaal, v., piala. Bokachtig, pangkoeh, kakoe, kasar, gebleg, tiada tahoe adat, koerang adjar. Bokkenhaar, o., ramboet kambing. Bokkenleer, o., koelit kambing. Bokkenlucht, v., bane bandot, bane aring. Bokkensprong, m., girip, djompalit ; Bokkensprongen waken, b~rgiripan, bordjempalitan. Bokkig, zie : Bokachtig. Boles, v., djotos, p~ndjotosan, gotjo, tindjau. Boksen, m~ndjotos, berdjotosan, menindjau, monggotjo. Bokshoorn, m., tandoek kambing. Bokshoornzaad, o., k~labet. Bokspoot, m., kaki kambing. Bol, m., (bal), boelat, boewah boendor, bola; (van seas bloem), oembi, oebi ; (hoofd), kepala ; (knap mensch), orang pandai (pinthr); (stole), toetoep,toedoeng. Bol (road), boelat, boend~r ; (gebogen), bengkok, melengkoeng ; (dik), teb~l, temb~m, s~mboeb ; (gezwollen), b~ngkak, s~mboeb. Bolrond, boelat, boentar, boender. Bolster, m., koelit; (van de kokosnoot), saboet, saboek, samboek ; (van de rijst), sekam. Bolsteren, mengoepas, memboewang koelitnja, m~mboeka koelitnja. Bolvormig, roepa boendor, boelat, boentar. Bolwerk, o., baloewarti, k~taloem, benteng, koeboe, salika, dinding. Born, v., (projectiel), pelor api, p~loeroe api, ook : pgrijoek api, (stop in een vat), soembat,

so empel ; (rinkelbom), r~bana ; (vaartuig), p~rahoe poekat, p'rahoe majang. Bombardement, o., penembakan dengan pelor (api), penembakan. BOOR. Bombardeeren, m~nembaki d ngan p~loeroe (api). Bomgat, o., lobang soempat, lobang soemp~l, hang soem$1. Bon, m., soerat bon, soerat pesenan barang. Bond, m., (verbond), perdjandjian, p~rs~koetoean. Bondbreuk, v., p~rombakan djandji, $robahan perdjandjian. Bondgenoot, m., sakoetoe, temen, kawan. Bondgenootschap, o., persekoetoean, p~rdjandjian. Bondig, tegoeh, ringkas, terang. Bonk, m., (been), toelang; (stuk), panggal, potong, potongan besar. Bops, m., toemboek, toendjang; Den bona geven, mengeloewarken, m~ngoesir, mel~pasken, m~noelak. Boast, (gevlekt) ; bolang ; (veelkleurlg), b~lang-bonteng, pantja warns, warna warna ; (op het lichaam, door een slag), biros, lebam, biros-l~bam ; (idem door ziekte), b~lar ; (boat en blauw), belang-bonteng, biros lebam. Boast, o., (bontwerk), koelit berboeloe, beloelang jang ads boeloenja. Bonzen, toemboek, menoemboek, mendampak, meloepoeh, memb~ntoer, mombentoerken ; (van den troop) ; m~ngg~rakkon, mengoesir, mendjatohken ; (tegen den grond). membanting. Boodschap, v., (bericht), chabar, kabar, warts, berita ; (last), penjoeroeh, pesanan, soeroehan, (gevoeg), boewang ajer, hadjat, kadla hadjat. Boodschappen, membawa chabar (warts, berita), kasi tahoe, member tahoe, mengchabarken, mewartaken. Boodschappen, m., soeroehan, oetoesan, pemberita, pewarta, jang membawa chabar. BOOG. Boog, m., (schietboog), boesoer,

boesar, iboe panah, gandewa, 00k: panah; (kromming), ~loeng, p~lengkoeng, bengkokan, lengkoeng ; Met een bong schieten, m manah. Boogbrug, v., djombatan berlengkoeng. Boogpees, v., tali boesar (boesoer), tali gandewa. Boogschot, o., p~manah, pemanahan. Boogschutter, m., p~manah, soldadoe ,jang bergegaman panah. Boogsgewijs, lengkoengan, b~r1~ngkoengan. Boom, m., pohon, poehoen, pokok ; (van een wagon), kajoe boedjoer, gandau, boom; (sluitboom), sakat, palang, kantjing, pengantjing ; (om eon schuit voort to bewegen), galah ; (draagstok), p~ngoesoeng, p~nggandaran, pikoelan; (tolkantoor), pabean, kantor pabean; (ter afsluiting van een vaart), batang, batangan. Boombast, v., koelit pohon, koelit kajoe. Boomblad, o., daoen, daoen pohon. Boomers, b~rgalah, m~nggalahkon, m~njoeroeng d~ngan galah, mnoelak d~ngan galah. Boomgaard, m., k~bon, taman, k~bon boewah-boewahan, tanman boewah-boewahan. Boomgaardenier, m., toekang kbon, djoeroe k~bon, djoeroe taman. Boomhevel, m., $ngoengkil. Boomhof, m., zie : Boomgaard. Boomkikvorsch, in., katak pohon, kodok bantjet. Boomknoest,m.,boengkoel, boengkoel (bonggol) kajoe. Boomknop,m.,koetoem,koentjoep. Boomkweeker, m., toekang kebon, jang m~nanem s~gala roepa pohon, djoeroe tan~m pohon. Boomladder, v., tangga apitan, tangga sokong. BOOR. 345 Boomloot, o., daoen-daoen. Boommerg, o., hatinja kajoe, ampoeloer. Boommos, o., loemoet pohon, tahiangin, djamoer. Boomolie, v., minjak kawang.

Boomschender, m., orang jang m~roesakk~n tan~man kajoe. Boomschors, v., koelit kajoe. Boomslang, v., oelar pohon, oelar daoen. Boomsnoeier, m., orang jang meranting pohon, orang jang merantjoeng pohon, orang jang memotong tangkai-tangkainja p0hon. Boomstam, n1., batang kajoe, toenggoel, bongkot, rebatang. Boomstronk,m., poenggoer, toenggak. Boomtak, m., tjabang, tjawang, dahan, tangkai, ranting. Boomvaren,v.,pakoe,pohon pakoe. Boomvrucht, v., boewah pohon. Boomwachter, m., djoeroe (penoenggoe) batangan, penoenggoe kantor pabean. Boomwas, o., lilin pohon. Boomwol, v., kapoek. Boomwortel, m., akar pohon. Boomzwam, o., koelat, tjendawan, djamoer pohon; (van den suikerpaim), raboek. Boon (in hot algemeen), v., katjang; (dunne, lange snort), katjang pandjang; (aardnoten), katjang tanah, katjang tjina; (gewone), katjang boontjis; (sojaboon), katjang kedele ; (groene),katjang idjo; (erwten), katjang polong, katjang kapri! (bruine), katjang djoho. Boonenschil, v., koelit katjang. Boonenstaak, m., toendjang katjang, pendjaleran, pelandjaran. Boor, v., goerdi, djara, boor. Boord (karat), m., en o., pinggir, tepi, bibir, birai, birih; (aan een moues, enz.), pangkal; (verschansing van een vaartuig), 346 BOOR. rimbat ; Aan boord, di kapal (perahoe), toeroen ka kapal (perahoe); Aan boord klampen,melanggar, menggait; .Aan boord nemen, menoempangkOn, mOmoewatkgn. Boorden, m~mangkalken, m~ndjait pinggirnja. Boordevol, ponoeh s~kali, sobak, ponoeh sampai di pinggirnja (bibirnja). Boordsel, o., tali ajer, sebir, birih,

bingkai. Boorijzer, o., besi goerdi, b~si p~nggirik. Boorschaaf, v., seroet b~sar. Boos (toornig), marsh, amarah, moerka, galak; (slecht), djahat; doerdjana, bisa; (goddeloos), fasik, kapista; (stout), nakal, d~lap; Zich boos houden, poerapoera marsh ; Boos worden, marsh, moerka, goesar, m~ngambil goesar ; Boos makers, memarahken, memoerkaken. Boosaardig, djahat, galak, bengis. Boosdoener, m., pendjahat, orang djahat, orang berdosa, doerdjana. Boosheid, v., (toorn), marsh, moerka; (slechtheid), kadjahatan, kadoerdjanaan. Booswicht, m., pendjahat, orang djahat, bangsat, orang fasik, doerdjana. Boot, v., (naar den worm, de grootte, enz.), perahoe, sampan, kolek, bidoek, tambangan, sekotji, djoekoeng. Bootsgezel, m., anak perahoe (kapal), awak perahoe (kapal), chalasi, orang perahoe (kapal), matroes. Bootsman, m., serang, djoeroe tinggi. Bootsmansfluit, v., pelesit. Bootsmansmaat, m., tandil, toekang kanan, toekang kin. Bootstouw, o., tali sampan. .Booze, m., (een slecht mensch), orang djahat, pendjahat; (de duivel), sjaitan, setan. BURR. Borax, o., pemidjar, pathri, tingkal. Bord, o., (schotel), pinggan, piring; Diep bord, piring dalem; Plat bord, pinggan (piring) tjeper; (schrijf of speelbord), papan. Bordeel, o., roemah soendel, roemah djobong, roemah pandjang, pelontean. Bordeelhouder, m., djoeroe (kbpala) roemah pandjang (soendOl, lonte, djobong), kepala pelontean. Bordeeltaal, v., behasa soendel (djobong, lonte). Bordenrek, o., para-para, pendjemoeran piring. Bordpapier, o., k~rtas djilid, kertas kajoe. Borduren, menjoelam, menjoedji, meloekis.

Borduurpatroon, o., tjonto soelaman (soedjian). Borduurraam,o.,pembidang,pemidangan. Borduursel, o., soelaman, soedjian, loekisan. Borduurwerk, o., soelaman, penjoelaman, loekisan, soedjian, pakerdjaan soelaman. Borers, menggirik, mengeboer; een schip in den grond boron, menembak sampai tenggelem; Iemand in den grond borers, membinasaken. Borg, m., (waarborg), tanggoeng, tanggoengan, penanggoeng, pengakoe, kafil; Borg bl ven, djadi hantar, menanggoeng, memikoel tanggoengan; Borgstellen, member tanggoengan, menanggoengken. Borgen (koopen op credit), beli (membeli) dengan beroetang; (op crediet verkoopen), djoewal (mendjoewal) dengan mengoetangken, memberi oetang. Borgstelling, v., tanggoengan, andelan, hantaran. Borgtocht, m., zie: Borgstelling. Borrel; m.,(bel),gelemboeng;(slok), BORR. g~logok, tjbgok,satjegok sopi,sopi. ~orrelen, bergel~rnboengan, berdidih, m~ndidih. Borrelflesch, v., botol minoeman, botol sopi. Borreling, v., g~lemboengan, didih. Borst, v. en m., (voor-bovenlijf ), dada; (boezem van een vrouw), soesoe, tetek; De borst geven, menjoesoei, moneteki, m~mb~ri soesoe(tetek); Slap neerhangende borsten, soesoe (tetek) kopek ; Een ingedeukte borst, dada lekok, dada tjekoeng, dada l~gok; Een scherp vooruitstekende borst, dada ajam; Een hooge borst opzetten, angkoeh ; Zich op de borst slaan, m~napoek dada; Tegen de borst stuiten, mendj~moek~n ; Aan de borst drukken, m~meloek, merangkoel; (jonge man), orang moeda, anak djedjaka, djaka, taroena. Borstbedekking, v., $noetoepan dada; (van de vrouwen), kmban. Borstbeen, o., toelang dada, toelang rawan, sandoeng lamoer.

Borstdoek, m., (der vrouwen), kemb~n. Borstel,m., (varkenshaar), boeloe (ramboet) babi; (schuier), sikat, boend~r. Borstelen, menjikat, m~mboender. Borstelmaker, m., toekang sikat, toekang m~mbikin sikat. Borstgezwel, o., sakit b~ngkak di dada. Borstharnas, o., badjoe b~si, baroet dada. Borstkwaal, v., sakit dada, sesak dada. Borstlap, m., baroet, oto. Borstmiddel, o., obat sakit dada. Borstrok, m., koetang. Borstspeld, v., p~nitih badjoe. Borststuk, o., (van een geslacht flier), dada, daging dada, sandoeng lamoer. Borstvin, v., dajoeng, kepet dada. BOTE. 347 Borstwering, v., apilan, dinding, koeboe, kota, kota mars. Borstziekte, v., sakit (penjakit) dada. Borstzweer, m., bisoel di soesoe (tetek, dada). Bos, m., (bundel), ikat, boengkoes, toek~l, b~rkas, goeloeng, gedeng. Bosch, o., oetan, hoetan, alas, rimba, hoetan-rimba, rimba raja; (moerassig), baran ; Kreupelbosch, oetan ketjil, b~loekar. Boschachtig, banjak oetannja, beroepa oetan. Boschbewoner, m., isi rimba. Boschduif, v., boeroeng tekoekoer, boeroeng deroek. Boschduivel, m., antoe-alas, antoe-oetan. Boschhaan, m., (-hen), v., ajam biroega, (alas). Boschhond, m., andjing oetan, andjing rimba. Boschkat, v., koetjing oetan. Boschmensch, m., orang jang hidoep di dalem oetan. Boschnimf, v., pen. Boschroover,m., penjamoen,begal. Boschslang, v., oelgr oetan. Boschwachter,m.,pendjaga oetan. Bosschage, o., rimba-rimbaan. Bossen, mengikat-ikat,memberkas. membelingkas, memboengkoes, menggeloeng, menggedengken. Bot, v., (knop), toenas, dahan,

rantjing, koentjoep, koetoem; (knook), toelang ; Ztjn hartstochten botvieren, mbmeewasken (menoeroetken, mengoeloerken1 haws nafsoenja. Bot (niet scherp), toempoel, koerang tadjem ; Botmaken, menoempoelken; (dom), bodo, doengoe, sementoeng, bebal, gebleg; Botweg, teroes-terang, dengan teroes-terang. Botanie, v., ilmoe tanem-taneman. Boter, v., mentega ; Boter bJj de visch, kontan, toenai, oewang toenai; Boter makers (karnen), 348 BOTE. membikin mentega, menoemboek mentega. Boterachtig, kaja mentega, seperti mentega, saroepa mentega. Boterboer, m., toekang bikin dan djoewal mentega. Boterham,v., roti dengan mentega. Boterkarn, v., tong toemboekan mentega. Boterpot, m., tempat mentega. Botersaus, v., koewah mentega, sans mentega. Boterschaal, v., pin ggan mentega. Boterspaan, v., sendok mentega. Boterton, v., tong mentega. Botervlootje, o., tempat mentega. Botmuil, m. en v., orang bodo, orang gebleg. Bots, v., soentoeh, toemboek, bentoer, bentoes. Botsen,bersoentoeh, menoemboek, melanggar, membentoer, kabentoer, kabentoes. Botsing, v., soentoehan, toemboekan ; (in meaning), pelawanan bitjara, tjidera bitjara. Bottel, v., botol. Bottelari j, v., sepen, goedang. Bottelen, membotolken, mengisiken di botol. Bottelier, m., toekang sepen. Botten, berpoetjoek, bertoenas, toemboek, toekoel. Botterik, m., orang gebleg, orang bodo. Botweg, teroes-terang, dengan teroes-terang. Boud, berani, dengan berani. Bougie, v., him, him dian. Bouillon, m., kaldoe. Bout, m., (nagel, spijker), pakoe, pakoe besar, pena besi, pakoe kantjing, pasak; Een bout in

lets drijven, memasak, m emakoe dengan pakoe besar (kantjing) ; (van een geslacht dier), paha, poekang ; (eendvogel), itik, bebek. Boutje, o., (liefje), mas, hati, tjinta. Bouw, m., (lichaamsgestalte), BOVE. lembaga, sikap, dedeg; (aanbouw), pembikin, pemboewat, boewatan, bangoenan. Bouwen, menega, mengerdjaken, membikin, memboewat, mernperdiriken ; Op iemand bouwen, pertjaja, mengharep-harep. Bouwgereedschap, o., perkakas memperdiriken roemah sabagainja. Bouwlieden, m., toekang-toekang. Bouwloods, v., bangsal, pondok toekang-toekang bekerdja. Bouwkosten,m.,belandja(ongkos). Bouwland, o., tanah peroesahaan, bendang; (rijstland), sawah ; (niet of moeilijk bevloeibaar), tegal, tipar, ladang, hoema. Bouwstof, v., bakal, ramoewan. Bouwval, m., roeboehan, rombakan, petjahan. Bouwvallig, toewa, roesak, ampir (mane) roeboeh. Boven, atas, di atas ; Naar boven, ka-atas ; Van boven, dari atas ; Boven over lets been, laloe dari atas, meliwati atasnja; Te boven gaan, melebihi, meliwati, melipoeti, terlampau; Het onderste boven, soengsang, menjoengsang, kabalik, terbalik ; Boven komen, timboel, bertimboel, naik ka-atas; Een gevaar, enz. to boven zijn, loepoet dari, terlepas dari ; Iemand de hand boven bet hoofd houden, memeliharaken, melindoengken. Bovenaan, di hoeloe, di kepala, di atas sendiri. Bovenal, terlebih lagi, istimewa poela, jang perloe sendiri. Bovendeur, v., pintos diatas. Bovendien, lagi, lagi poela, tambahan lagi, lain dari itoe, terlebih poela. Bovendorpel, m., ambang (soendoek) diatas. Bo vendrijvend, timboel, bertimboel, hanjoet. BOVE.

BRAK. 349 Boveneinde, o., hoeloe, pangkal, kepala. Bovengemeld, jang terseboet diatas. Bovengevel, m., moeka roemah jang diatas. Bovengoed, o., nakaian di loewar. Bovenhand, v., De bovenhand hebben, menang, mengalahken. Bovenhuis, o., roemah diatas, roemah loteng, roemah andjoeng. Bovenkaak, v., boekoe asem, boekoe diatas. Bovenkamer, v., bilik (kamar) di atas, kamar loteng. Bovenkant, m., sebelah atas. Bovenkleed, o., badjoe loewar. Bovenland, o., tanah hoeloe, tanah oedik, tanah pegoenoengan. Bovenlander, m., orang oedik, orang goenoeng. Bovenlandsch, hoeloe, dari hoebe (oedik, goenoeng); (wtjs), tjara oedik, tjara orang goenoeng. Bovenltjf, o., behagian badan jang sabelah atas, badan di atas. Bovenlip, v., bibir jang diatas. Bovenlucht, v., oedara, angkasa. Bovenmate, terlaloe, terlaloe amat, terlampau, terlebih, tersanget. Bovenmenschelijk, sakti. Bovennatuurl&jk, sakti. Bovenop, di atas. Bovenraam, o., djendela (tingkap) jang diatas. Bovenrang, m., pangkat jang pertama (tinggi sendiri). Bovenstaand, jang terseboet diatas. Bovenste, jang paling di atas, jang di atas sendiri. Bovenstreep, v., barbs di atas, fatah (tar aangeving van den a-klank). Bovenstuk, o., behagian jang diatas. Boventand, m., gigi diatas. Boventoon, m., moeloet besar ; Den boventoon hebben, bermoeloet besar, mengalahken kata orang lain. Bovenverdieping, v., loteng. Bovenzijde, v., sebelah atas. Bovenzinneli.jk, rohani. Braadolie, v., minj ak goreng, minjak perendang. Braadpan, v., penggorengan, wa-

djan, koewali. Braadsel, o., gorengan, rendang. Braadspit, o., panggangan, pemanggang, patjak. Braadstuk, o., daging gorengan. Braadvet, o., gemoek gorengan. Braadworst, v., sosis goreng. Braaf (deugdzaam), balk, betoel, loeroes hati, salih ; (dapper), berani, perkasa, gagah. Braaf held, v., kabalkan, kaloeroesan hati; (mood), perkasa, kaberanian. Braak, v., (inbraak), pemboekaan, penggalian, pembongkaran. Braak, tiada di kerdjaken, tiada di peroesahaken, tandoes. Braakland, o., tanah (padang) tandoes, tanah jang dada di kerdjaken (peroesahaken), ara-ara. Braakmiddel, o., obat moentah. Braakpoeder, o., obat loemat boewat moentah. Braaksel, o., moetah, moentah. Brabbelen (wartaal spreken), mengomong dada karoewan, mengotjeh, berbitjara koesoet, mengaroet. Brabbeltaal, v., bitjara koesoet (dada karoewan), behasa katjoekan. Bracelet, v., gelang. Braden (in eon pan), menggoreng, merendang ; (boven vuur), memanggang; (aan hot spit), mematjak ; (in eon oven), membakar, (zonder vet, olio of boter), menj anj ah ; fonder haste asch), menamboes, membembem. Brak, asin, masin. Braken, moentah, moentah-moen350 BRAM. tab; Bloed braken, moentah darah ; (van hennip, enz.), menjerboek, menjerboekken. Brambras, m., kelat lajar saboer, kelat lajar pengapoeh. Bramgijtouw, o., tali singsing lajar pengapoeh. Bramra, v., pgmbawan lajar pOngapoeh. Bramstenrg, v., tiang pgngapoeh. Bramstengewant, m., thmberang tiang pengapoeh. Bramzeil, o., lajar saboer, lajar pengapoeh. Bramzeilskoelte, v., angin sedeng boewat menjoeroeng lajar pengapoeh.

Brand, m., angoes, angoesan, toenoean, kabakaran ; In brand staan, kabakar, terbakar, kena api; In brand steken, mOmbakar, menjalahken, inenjoelet, menjioet; Door den bliksem in brand raken, di samber gelap (kilat, geledek), kena kilat; Brand blusschen, memadamken, mematiken ; In den brand zitten, kasoesahan, berdoedoek dalem kasoesahan; Brand roepen, berseroe-seroe ada api, mendjeritdjrrit ada roemah angoes ; (hitte in bet lichaam), kapanasan, barah; (in bet koren), kalajoeran. Brandbaar, dapet (boleh) di bakar, gampang terbakar (menjalah), gampang (lekas) di makan api. Brandemmer, m., ember koelit, ember pompa. Branden (in brand zijn), angoes, toenoe, berapi, menjalah, di makan api, terbakar; (verbranden), ml mbakar, menoenoe,memasang; (van de oogen, enz.), pedih, perih; (van een zweer), angkot, bertjekot-tjekot, mengentek, menoesoek-noesoek; (met een beet i jzer), menjelar, mengOtjap; (van verlangen), rindoe-dendam, berkaliwara. BRAN. Branderij (van arak), v , perarakan, pengarakan. Brandewi jn, m., berendi. Brandewijn$esch, v., botol brendi. Brandgevaar, o., behaja api (angoes, kabakaran). Brandglas, o., katja api. Brandhaak, m., pemaoek, gait, gaitan, penggaitan, gantol. Brandhout, o kajoe api, kajoe bakar. Brandig (van lucht), bobaoe angoes, sangit ; (scherp van smaak), pedes, rasa angoes; (van de oogen), kelat, perih, pedih ; (ontstoken), keroepang. Brandtjzer, o., besi selar, besi tj ap. Branding (der zee), v., geloera bena, bakat, petjahan ombak, ombak berdampar. Brandkas, v., peti besi. Brandklok, v., gents semboejan,

l ontj eng kabakaran, tongtong angoes. Brandladder, v., tangga boewat naik di atas roemah, terbakar. Brandlucht, v., bane angoes, bane sangit. Brand.merk, o., tanda selar, tanda tjap pangs, tanda jang di bakar. Brandmerken, menjelarken, menahori tanda tjap pangs; (schandvlekken), mentjela, mentjelaken, memaloeken. Brandmiddel, o., pembakar. Brandnetel, v., daoen gatel, dje latang. Brandoffer, o.korban,persembahan toenoe. Brandoven, m., dapoer, dapoer pembakaran. Brandpunt, o., (van een brandglas), poesat katja api. Brandschade, v., roegi dari kabakaran. Brandschatten, menarik (mLmoengoet) oepeti perang. Brandspuit, v., pompa. BRAN. Brandspuitgast, m., orang pompa, k awan pompa. Brandstapel, m., timboenan api, pantjaka. Brandstichten, membakar, menoenoe, menjoelet, menjioet. Brandstichten, m., pembakar, orang jang membakar, orang jang menoenoe. Brandstof, v., bakal api, makanan api, bakal bakaran. Brandwond,v., loeka angoes, loeka kabakar, loeka kena api. Bras, v., tali kelat, tali bahoe, tali bawat. Brassen (in brassen aanhalen), menarik tali kelat ; (slempen), makan minoem dengan ramairamaian. Braveeren, tiada mengindahk en, tiada ferdoeli, menghinaken, memoedahken, menggampangken. Bravo, baiklah, bagoes, sjabas. Breed, lebar, boekak, loewas, bidang, tjoepoel, besar; Het niet breed hebben,koerangtjoekoep; Breed maken,melebarken,membesarkan; Breed uitweiden, mentjeriteraken segala hal-ahoewalnja, melandjoetken tjeritera; Set is zoo lang all breed,

lama djoega, satali tiga oeWang. Breedsprakig, pandjang (landjoet, beroelang-oelang) bitjaranja (tjeriteranja, ornongnja). Breedte, v., lebar, loewas, boekak, bidang, lintang; Noorder breedte, lintang oetara (lor). Breedtegraad, m., deradjat lintang. Breedvoerig, landjoet, pandjang. Breedvoetig, kaki lebar, berkaki lebar. Breekbaar, rapoeh, getas, lekas petjah, gampang petjah; Breekbare waar, barang jang getas (gampang petjah). Breekijzer, o., linggis. Breeuwen, memakal. BREN. 351 Breeuwhamer,m.,pemoekoel(ganden, martil) pakal. Breeuwmes, o., pilau pemakal. Breeuwsel, o., pakal, pemakal, madjoem. Breidel, m., kekang, tom. Breidelen, mengenaken kekang (torn); De driften breidelen, menahanken (rnendiamken) hawa nafsoe. Breien, meradjoet, menjirat; Kousen breien, meradjoez saroeng kaki (kaos) ; Netten breien, menjirat. Breigaren, o., benang radjoet. Brein, o., oetak, ingatan. Breinaald, v., djaroem radjoet. Breiwerk, o., radjoetan, kerawangan. Breken (van bout, enz. ), patch; (van een steep, glas, enz.), petiah; (van touw, enz.), poetoes; (doen breken), mematahkenmemetjahken, memoetoesken ; (in stukken brokkelen), merepah ; (een verbond), merombak (mengobahken) perdjandjian; teen blokkade), melintangpajir; teen eed), memakan soempah; Iemand bet hoofd breken, memoesingken kepala; Door een heining enz. breken, mendobrak pager; (uit den kerker), lari dari boewi (pendjara) ; Den val van iemand breken, menahan djatohnja; (den oogen), mendelik; (met iemand-), djadi moesoehnja (seteroenja), berseteroean.

Breken, m., (in zee), tampoewan, tampoewan geloembang. Brews, v., lalat (baler) koeda, pikat, pitak. Brengen (made brengen), membawa; (begeleiden), menghanter, menghanterken, mengiringken; San den man brengen, van koopwaren, mendjoewal, melakoeken; Aan den man brengen, van meisjes, mengawin852 BRES. kin, melakik~n ; To bed brengen, m~nidoerk~n, kasi tidoer; In orde brengen, mombonark~n, memb~toelk~n, menjelesaiknn, mengatoer; Op het papier brengen, menoelis, menoelisken; Ten onder brengen, menaloekkdn, mengalahken; Om hot levee brengen, momboenoeh, mematiken; Ter wergild brengen, beranak, berpoetera, memperanakknn, bersalin; Aan hot licht brengen, menjataken, m e1 ahirk en ; Tot stand brengen, mendjadiken, mengadaken, membikin, meroepaken; Ten einde brengen, menghabisken, menjoedahken, menjelesaiken, merampoengken; Voor den dag brengen, mengloewarken; Aan hot verstand brengen, mengingatkan, mengertiken, menasihatken ; Ten uitvoer brengen, mendjalanken, melakoeken; Zich iets to binnen brengen, ingat, teringat; Iemand ergens toe brengen, momboedjoek mengadjak, membawa, mengharoe; Op de gedachte brengen, mengingatken, memberi ingatan, kasi ingat. Bres, v., (geschoten opening), tOtasan, perohong; Voor iemand in de bras springen, mengantarai, membantoe, membantoei, menoeloeng, menoeloengi. Breuk, v., (hot gebrek), boeroet; De breuk hebben, berboeroet; (in de rekenkunde), petjahan; (knak), patch ; (barst), rengat, retak, letak, petjah; Vredebreuk, perombakan perdamaian. Breukband, m., pengikat boeroet. Brevet, o., soerat djabatan, soerat daradjat. Brief, m., soerat, soerat kiriman, warakat, warkat; Een brief

schri jven, menoelis soerat ; Eon brief verzenden, mengirim soerat, melajangken soerat ; BRIT. Een brief ontvangen, menerima soerat; (met felicitaties), soerat memberi selamat; (van rouwbeklag), soerat penghiboeran; (van hulde), soerat sembah ; van echtscheiding door den man afgegeven), soerat talak; Inhoud van een brief, boenji, boenjinja, isinja. Briefport, o., oepah soerat, bajaran soerat. Briefsttjl, m., karangan soerat, atoeran soerat. Briefwisseling, v., perkiriman soerat. Brier, v., angin tegang kelat. Brieschen (van eon paard), mentjarit, mengengeh ; (van eon leeuw), menikas, menderoe. Brievenbesteller, m., opas kantor pos, pasoeratan. Brievenboek, o., boekoe soeratsoerat, perkoempoelan tj ontotjonto soerat. Brievenpost, v., pos soerat. Brieventasch, v., tempat soerat, tempat simpenan soerat, selepa, selempang. Brtj, v., boeboer. Brijlepel, m., sendok boeboer. Brik, v., kitji, perahoe kitji, kapal bertiang doewa. Bril, m., katja mate, tjeremin mats ; (van eon secreet), papan djamban (kakoes). Brilleglas, o., katj a tj eremin mats. Brillehuis, o., roemah (saroeng) katj a mate. Brilleman, m., orang bertjeremin (berkatja) mats. Brilleeren, berkilau, mentjorong, goemirlap. Brillen, pakai (memakai) katja (tjeremin) mats, berkatja mats, bertjeremin mats. Brillenmaker,m.,toekang (pandai) bikin katja mats. Brits, v., gerai, papan petidoeran, tempat tidoer papan. BRO G. BROK. 353 Broche, v., $nitih dada. Brocheeren, ingndjait boekoe. Broddelen, b~k~rdja koesoet, be-

kerdja tiada karoewan. Broddelwerk, o., pakerdjaan koesoet, pakerdjaan tiada karoewan. Broad, o., anak pengereman, pengerdman. Broaden, mengerem, mengeremkrn; (met heat water), mentjnloer; (veroorzaken), mbngadaken, mengerem. Broader, m., (in bet algemeen), saoedara, soedara; (van dezelfde ouders), saoedara (soedara) lakilaki (lelaki) saiboebapa; tweeling--),soedara kembar; (zoog--), soedara soeson; Oudere broader, kaka, kakak, kakang, kakanda, abang; Jongere broader, adi, adik, adinda; Aangehuwde broader, ipar laki-laki; (van dezelfde moeder maar eon anderen wader of omgekeerd), soedara andjing. Broederliefde, v., kasih soedara bersoedara, kasih antara soedara. Broederlijk, sepbrti bersoedaraan. Broederloos, tiada poenja soedara laki-laki. Broedermoord, o., pemboenoehan soedara. Broedermoorder, m., pemboenoeh soedara, orang jang memboenoeh soedaranja laki-laki. Broederplicht, m., wadjibnja soedara, wadjibnja orang bersoedara. Broederschap, v. en o., persoedaraan, persahabatan, perkoempoelan sakoetoe. Broedersdochter, v., keponakan, (kemanakan) perampoean,soedara misan perampoean. Broederskind, o., kaponakan, kemanakan. BroederszQon, m., keponakan (kemanakan) laki-laki, soedara misan lelaki. Broedersvrouw, v., bininja soedara, ipar perampoean. HOLLAIcDSCH-MALEISCH. Broedertje, o., (gebak), apem, koewe apem, koewe beloeder. Broedertjeskraam, v., kedai pendjoewalan koewe apbm. Broedertrouw, v., setia soedara. Broedertwist, m., perbantahan soedara dengan soedara. Broedsch, masah, hendak mengerrm. Broedsel, o., zie : Broad.

Broeien (met heat water), mentjoloer; (met beet water begieten), menjedoeh; (van de lucht), mengandoeng goentoer, papas ; Zie warder : Broaden. Broeihen, v., ajam mengerem. Broeitijd, m., tempo (mass) mengorem. Brook, v. en o., (kleedingstuk), lang), seroewal, seloewar, tjelana, tjelana pandjang; (fort), tjelana pendek, tjelana koetoeng, katok; (wijd), tjelana lobar (longgar), katok kombor ; (slaap-), tjelana tidoer; (van eon kanon), ekor meriam; Een brook aan hebben, bertjelana,memakai tjelana; (moeras), rawa, paja. Broekband, m., tali tjelana, kolor, tali kolor. Broekengoed, o., kain tj~lana, kain sembagai. Broekgesp, v., gesper tjelana. Broekland. o., tanah paja (sawah), tanah basah. Broeksknoop, m., kantjing tjelana. Broekzak, m., kantong tjelana. Brok, m., (stuk), panggal, potong, karat, bahagian, bagian, petjahan, poengkah; (overgeschoten),sisa. lebihan, katinggalan; Aan stukken en brokken, antjoer, b~rpetjah-petjah. Brokkelen, berpetjah-petjah ; (in stukken broken), memetjahmttjahkrn, mengantjoerken, mrapoehken ; (af brokkelen), sombeng. Brokkelig, rapoeh. 23 354 BROK. Brokstuk, o., potongan, petjahan, patahan. Brommen tvan dieren), menggeram, menggereng-gereng ; (pruttelen), bersengoet, moering-moering, meradjoek, menjomel. Brompot, m., toekang njomel, toekang marsh. Bromtol, m., gangling, gangsingan, gangling jang berboenji. Bromvlieg, v., lalat (laler) langau, laler tahi. Bron, v., (wel), mats ajar, perigi, soember; (minerals), mats ajar merdani ; (saner rivier), hoeloe; (oorsprong, enz.), hoeloe, pang-

kal,pohon,asal,moela,pennoelaan. Bronader, v., mats ajar. Bronx, o., gangsa. Bronst, v., hendak (mane) berdjantan (berlaki), mane berbekak. Bronstti d, m., moesimnja binatang binatang berdjantan (berlaki, berbekak). Bronwater, o., ajar perigi, ajar hidoep, ajar soember. Bronzen (van brons), gangsa, dari gangsa; (de kleur van brons geven), meroepaken (mewarnaken) kaja gangsa. Brood, o., roti ; (versch), roti beharoe, roti pangs ; (oudbakken), roti toewa, roti lama; (wit), roti poetih; (rogge-), roti item; (kostwinning), redjeki, pentjarian, pengoepa-djiwa, penghidoepan ; (krente-), roti kismis ; (krans--), roti gelang, roti kerakeling ; (ongezuurd -), roti manic ; (gezuurd -), roti tertjampoerragi; (neergeslagen-), roti bantoet; (geroosterd -), roti panggang; Brood bakken, membakar rv~i, membikin roti. Broodbak, m., tempat roti. Broodbakker, m., toekang roti. Broodbakkerij, v., tempat membakar roti, pembakaran roti. Broodboom, m., pohon soekoen, pohon timboel. BROU. Broodbord, o., Airing (pin ggan) roti. Brooddeeg, o., tepoeng roti, roti mentah. Brooddronken, nakal, ladak, lantjang, perlentai. angkara, mews. Broodeloos, tiada poenja penghidoepan (pengoepa-djiwa, pekerdjaan), miskin, papa, tiada poenja makan. Broodeter, m., toekang makan roti. Broodgebrek,o., kakoeran gan roti, kakoerangan makan, kakoerangan redjeki. Broodje, o., roti ketjil; Zoete broodjes bakken, memboedjoek, memboedjoek-boedjoek. Broodkorst, v., koelit roti. Broodkruim, o., remah roti. Broodmand, v., bakoel (rantang) roti, tempat roti. Broodmes, o., pilau roti.

Broodniajd, v., dengki (bentji, tjemboeroean) dari hal penghidoepan (redjeki). Broodschri jver, m., penjoerat miskin, jang kapeksa menjoerat boewat bisa hidoep. Broodsmaak, m., rasa roti, Broodsuiker, v., goela pasir, jang beroepa koekoesan. Broodverkooper, m., toekan g mendjoewal roti, toekang roti. Broodvrucht, v., soekoen, boewah soekoen. Broodwagen, m., kareta (gerobak) toekang roti. Broodwinkel, m., kedai toekang roti, toko roti. Broodwinning, v., redjeki, pentjarian, penghidoepan, pengoepadjiwa. Broos, rapoeh, getas, gampang petj ah (patch), gam pang antj o er, lekas petjah (patch); (van hat leven), fang; (zwak), lemah, lames, tiada koewat, dlaif. Bros, zie : Broos. Brouwen (bier -), masak, m emasak; (veroorzaken), mengaBRUG. dak~n, mendjadiken, m~mboewat, m~nj~babk~n; (gebrekkig spreken), b~rtiloer, b~rkata d~ngan til oar. Brug,v., (gewone), dj~mbatan; (op. haal - ), dj~mbatan angkatan, (djoengkatan); (steenen-), dj~mbatan batoe; (schip --), dj~mbatan p~rahoe; (gier -), dj~mbatan boewai (an.joet) ; (bong --), dj~mbatan b~rl~ngkoeng; (smalls --, vlonder), titi, titian, pal~mban, djembatan ketjil, wot; Een brug leggen, memboewat (in~mbikin, m~masang) dj~mbatan. Bruggegeld, o., bea dj~rnbatan. Bruggenhoofd, o., dermaga, k~pala djembatan. Brui, m., Den brui van lets geven, tiada mane ferdoeli lagi, tiada m~rdoeliken lagi, bertobat. Bruid, v., mampilai p~rampoean, p~nganten perampoean ; (voor de huwelij ksvoltrekking), toenangan p~rampoean. Bruidegom, m., (voor de huwelijksvoltrekking), toenangan lelaki ; (daarna), p~nganten (mampilai) laki-laki (l~laki).

Bruidsbed, o., pelamin, p~laminan, t~mpat tidoer pbnganten. Bruidsdagen, m., hari rajanja orang kawin, hari b~rdjaga-djaga; De bruidsdagen vieren, b~rdjaga-djaga. Bruidskamer, v., bilik (kamar) p~nganten (mampilai). Bruidskoets, v., (waarin de bruid gedragen wordt), dj~mpana, p~rarakan. Bruidsachat, m., (aan de bruid), Xmas kawin ; (aan de ouders der bruid), mater, djoedjoer, hanthran, pas~rahan. Bruidstooi, m., pakaian p~nganten (mampilai), p~rhiasan pnganten (mampilai). Bruidstroon, m., poewadai. Bruidsuiker, v., goals-goela pnganten. BUFF. 355 Bruikbaar, dapat (boleh) di pakai, thrpakai, masih balk, masih b~rgoena. Bruikleen, o., pindj~m, sangg~m; In bruikleen vragen, m~mindj~m, m~njangg~m ; In bruikleen geven, m~mindj~mk~n, mnjangg~mk~n. Bruiloft,v.,p~rdjamoean p~nganten (mampilai), perthmoean penganten, k~rdja (pasta) kawin, p~rdjagaan; Op een bruiloft uitnoodigen, m~manggil, mengoendang, m~njilak~n, m~madahk~n. Bruiloftsdag, m., hari kawin. Bruiloftsfeest, p~rdjamoean mampilai (penganten), p~rthmoean penganten, pests (k~rdja) kawin. Bruiloftsgast, m., thtamoe orang kawin, orang kondangan, orang panggilan, orang berdjaga-djaga. Bruin, merah toewa, warns sawn mating ; Licht bruin, merah perang; Lieht bruin van huidskleur, item manis. Bruinachtig, rada merah, merah perang, perang. Bruineeren, mengoepam, mengoepamken, memerahken. Bruinharig, beramboet (berboel oe) perang. Bruinoogig, matanja perang. Bruinsteen, v., batoe kawi. Bruinvisch, m., ikan loemba-

loemba. Bruin, v. en o., (schuim om den mond), boesa. Bruisen (der golven) goemoeroeh, berdengoeng, bergalora; (opborrelen), moentoek ; (van woede), ingar bangar. Brullen, menikas, menderoem, menggeroeng. Brusk (opvliegend), perang-peroes, berangasan. Brutaal,berani, koerang adjar, moeloet rampoes. Budget, o., daftar segala belandja (ongkos) negeri. Buffel, m., kerbau, kebo; Witte 356 BUFF. buffel,k~rbau baiar, k~rbau boele; Jonge buffet, k~rbau m~njama; Jong van een buffet, anak k~rbau, goedel; (lomperd), orang koerang adjar (tiada tahoe adat, kasar, g~bj~g). Buffelachtig, s~p~rti (kaja) kerbau, koerang adjar, gebl~g, tiada tahoe adat, kasar. Buffelhoorn, m., tandoek k~rbau. Buffeljuk, o., sawat, rakitan, pa. sangan. Buffelkaif, o., anak k~rbau, goedel. Buffelkoe,v., kerbau b~tina ($rampoean). Buffelshuid, v., koelit k~rbau. Buffeisleer, o., koelit k~rbau. Bu#felstier,m.,k~rbau djantan (lakilaki, 1~1aki). Buffelvleesch, o., daging k~rbau. Buffelwachter, m., gombala kerbau, orang djaga k~rbau, toekang angon kerbau. Buffelwed,o., koebang, thmpat k~rbau borkoebang, kobak, thmpat p~rmandian kOrbau. Buffelziekte, v., $njakit kerbau, boendoeng. Bui, v., (ongunstig wader), riboet, hoedjan-angin, angin riboet, hoedjan riboet, poepoet bajoe, pantjaroeba; (donder-), goeroeh, goentoer; (luim), tingkah. Buidel, m., kantong, radjoet, kandoeng, poendi-poendi, dompet; (pak), boentelan, boengkoesan. Buidelrat, v., koesoe, koeskoes. Buigbaar, 1~mboet, lOmbek, fiat, gampang di bengkokk~n. Buigen (krom -), m~mb~ntoek, mi~mb~ntoekken, m~mbengkokk~n, mOlengkokkgn, m mbikin

bengkok, mel~ngkoengken, melen toer, melentoerken ; (bet hoofd buigen), bertoendoek, menoendoekken kepala, ta'loek; Per aarde buigen, soedjoed, bersoedjoed, menjembah soedjoed, mengantjoekken din; De kniei n buigen, berlipet loetoet; BUIK. (overhellen), membawat, miring, mentjenderong; Doorbuigen, mendelong, melentoer. Bulging, v., (kromte), bengkok, bengkokan, pelengkoeng, enggokan; (van de stem), lemesnja; (van bet lichaam), toendoek. Buigtang, v., besi djepitan, pendjepitan, kakatoewa. Buigzaam, zie : Buigbaar. Bulk, m., (lichaamsdeel), peroet, tian; (dit laatste woord alleen in de uitdrukking, bermandi tian d.i. een zit- of buikbad nemen); (van een schip, enz.), badan, peroet, keloemat ; (van een zeil), lemboeng, lemboengan ; Een dikke bulk, peroet gendoet, peroet besar; (van een zwangere vrouw), boenting, hamil; Een platte bulk, pero et kempes; Een gezwollen bulk, peroet kempoet ; Twee harden op een bulk, bersafakat, safakat ; Den bulk dienen, menleliharakbn peroet, makan minoem anak ; Op den buck liggen, tiarap, mengkoerep. Buikband, m., ikat pinggang, kendit, pending, saboek, ikat pgroet. Buikgordel, m., zie : Buikband. Buikig, berperoet besar (gendoet). Bulkholte, v., rongga peroet, ggronggong peroet. Buikloop, m., tjeret, tj eret ; Bulkloop hebben, mentjgret. Buikpijn, v., sakit peroet. Buikmade, v., keremi. Buikontlasting, v., tjahar; (Middel tot j--) pentjahar. Buikriem, m., zie : Buikband; (aan een zadel), tall pgroet, amber peroet. Buiksnijding,v., (kramp), moeles. Buikspier, v., oerat peroet, oerat pengetoel. Buikspreker, m., orang jang bisa mengloewarken soewara dari dalem peroet.

BUIK. Buikvlies, o., s~lapoet p~roet. Builkwaterzucht, v., boesoeng, p~njakit ajer di dalem peroet. Buikwee, o., moel~s, sakit $roet. Buikworm, m., tjatjing, tjatjing peroet. Buikzuiverend (middel), pentjahar. Buil, v., bendjoet, bengkak, djendol ; (bakkerszeef ), tj~rkai. Builen (zeven), m~nj~rkai; Gebuild brood, roti jang di bikin dari thpoeng tj~rkaian. Buffs, o. en v., (kleedingstuk), badjoe; (pup), p~l~ting, tjorong, saloeran. Buit, m., rampasan, barang rampasan (djarahan, reboetan), rampokan, barang rampokan ; Op buit varen, m~rampok di laoet; Op bust uitgaan, pergi m~rampok (mgngetjoe, m~maling, men tjoeri, merampas, membegal); Buit maker, merampas, mereboot, merampok ; Zie verder Plunderer, Rooven, Vrijbuiten. Buiten, loewar, di loewar ; Naar buiten, kaloewar ; Van buiten, dari loewar; Buitenshuis, di loewar roemah; Buitengaats, di loewar moewara (koewala), di tengah-tengah laoet; Buiten adem, menggeh-menggeh ; Buiten kennis, pingsan, kelenger ; Buiten boord, di loewar kapal, di laoet; Van buiten leeren, beladjar loewar kepala, mengapalapalken ; Buiten iets kunnen, tiada perloe memakai, tiada beroesah, tiada berhadjat ; Naar buiten gaan, kaloewar, mengeloewari ; Naar buiten brengen, mengeloewarken, membawa kaloewar;(buitenplaats),roemah di loewarkota,pondok di loewar kota. Buitenbeentje, o., anak loewar kawin, anak djadah, anak haram. Buitendeur, v., pintos loewar (di loewar). BUTT. 357 Buitendien, lain dari (dari pads) itoe, mOlainken, lagi poela. Buitengemeen, terlaloe amat, boekan barang, boekan-boekan, boekan kepalang, terlebih, terlampau.

Buitengewoon, zie : Buitengemeen. Buitengewoon, badiat, Buitengewoon geval, o., hal jang badiat. Buitengracht, v., pant di loewar (di sebeiah loewar). Buitenhoek Evan het oog), m., ekor mata. Buitenhof, m., astana loewar, tempat penghadepan. Buitenhuid, v., koelit loewar. Buitenkans, v., oentoeng jang tiada di harep. Buitenkant, m., sebelah loewar. Buitenland, o., negeri lain, negeri sabrang, negeri asing. Buitenlander, m., orang negeri lain, orang asing. Buitenlandsch, dari lain negeri. Buitenlucht, v., hawa di loewar. Buitenman, m.. orang doesoen, orang hoeloe, orang oedik, orang jang tinggal di loewar kota. Buitenmuur, m., tembok di loewar (di sebelah loewar). Buitenplaats, v., zie : order Buiten. Bultenreede, v., pelaboehan di loewar (di sebelah loewar) sekali. Buitenshuis, di loewar roemah. Buitensingel, m., d jalan perideran mengoelilingi kota. Buitensluiten, mengoetjil, mengoetjilken. Buitensporig, terlaloe, terlaloe amat, terlaloe sanget, terlampau, terliwat,keliwat;(verkwistend), boros. Buitenstad, v., kampoeng moeka, kota moeka, kota loewar. Buitenste, jang di loewar sekali, jang di loewar sendiri. Buitenttjds, pads mass (w ktoe, tempo) jang tiada tentoe. 358 BUTT. Buitenwaarts, kaloewar, ka sbb~lah loewar. Buitenwacht, v., p~ngawal (djaga) di loewar. Buitenwerk, o., benteng loewar (di s~b~lah loewar). Buiter, m., p~rampok, badjak. Bukken, toendoek, b~rtoendoek ; (onderdoen), monoendoek, tiwas, ta'loek; (op de hurken), djongkok, berdjongkok ; (voorover), m~ndj~rongkong;(voorover met het achterste near boven), m~noengging, m~ndj~ngking; Ie-

mand doen bukken,ten onder brengen, m~ngalahk~n, m~niwask~n, m~na'loekk~n. Buks, v., s~napan, s~napan pendek, terkoel, s~napan d~ngan woeloeh oeliran. Bul, m. en v., (stier), sapi (lemboe) djantan (laki-laki, l~laki) ; (gezegeld bewijs van een hoogeschool), soerat tjap madrasah. Bulderen (van den wind, enz.), goemoeroeh, dengoeng, goemeloedoeg, g~gap, gegap-goempita ; (tieren), roesoeh, ingar-banger. Bulken, b~rthngoh, b~rt~reak. Bullepees, v., tjamboek dari koelit. Bult, m., (van een mensch), bongkok ; (van een dier), poenoek ; (bull), dj~ndol. Bultenaar, m., orang bongkok. Bultje, o., bisoel k~tjil, b~ndjoet, bintit. Bultos, m., sap! (lOmboe) b~rpoenoek. Bultzak, m., kasoer, tilam, bolsak. Bundel, m., ikat, gedeng, b~rkas, Cabaal, o., roesoeh, hoeroe-hoera, gadoeh. Cabretleder, o., koelit kambing. Cabriolet, v., bends. Cacao, v., tjoklat, boewah tjoklat. CACTI. goloeng, goeloeng, beban, boengkoes, boengkoesan. Bunder, o., Deze mast van 100 o roeden of 10000 o M. kept de Maleier niet; een ongeveer daarmede overeenkomende is de bahoe van 500 o R. roeden of '7096,50 M. Bureau, o., kantor. Buren, m~ngomong-omong (b~romong-omong) d~ngan t~tangga. Burengerucht, o., roesoeh di da1~m kampoeng. Burg, m., kota, boeroedj. Burger, m., orang isi n~g~ri, orang bandar, p~doedoek n~g~ri, anak neggri ; (vrije), orang merdika. Burgers j, v., s~gala isi neg~ri. Burgerlijk, tjara doesoen, tjara orang k~tjil, civiel, Burgerlijk recht, o., hoekoem civiel, Burgerltjke rechtsvordering, v., dakwa civiel. Bus, v., koepi, tjOmboel, bos. Buskruit, o., obat b~dil, obat pasang.

Buskruitton, v., tong obat b~dil. Buur, m., orang sakampoeng, orang seb~lah, orang tetangga, thtangga. Buurman, m., = Buur. Buurpraatje, o., omong-omongan d~ngan thtangga. Buurt, v., (wJjk), kampoeng; In de buurt, d~kat. Buurtbriefje, o., soerat kampoeng. Buurtheer, m., kepala kampoeng. Buurtzaak, v., perkara kampoeng. Buurvrouw, v., pOrampoean sakampoeng (thtangga). Cachet, o., tjap, m~t~rai. Cacheteeren, mong~tjap, memtorai. Cachot, o., pendjara, pasoengan, boewi. C. CAC H. Cachou, o., gambir. Cadaver, o., majit, bangkai. Cadeau, o., zie ; Geschenk. Cahier, o., boekoe p~noelisan, boekoe toelis. Caisson, v., kareta obat m~riam. Cajaputolie,v.,minjakkajoepoetih. Caleche, v., bendi. Campement, o., t~mpat perhentian soldadoe. Canaille, o., orang hina-dins. Canape, v., bangkoe. Canon, o., kanoen ; (geschut), mriam. Canonade, v., boenji meriam. Canoniek, kanoen ; Het canoniek recht, hoekoem kanoen. Cantillewerk,o.,p~kerdjaan renda. Cantina, v., roemah bola soldadoe. Capitulatie, v., $rdjandjian srahan. Capriole, v., soesang, djingkgrak. Caramboleeren, kab~ntoer, thrb~ntoer,m~mb~ntoer,mnnjampok. Caravanserail, o., roemah wakaf, roemah pasangg~rahan. Cargo,v.,moewatan kapal(p~rahoe). Caricatuur, v., gambar sindiran, gambar p~ngolok-olok. Carton, o., kertas djilid, kertas kajoe. Caserne, v., tangsi, roemah tangsi. Caserneeren, m~mondokk~n di tangsi. Cassatie, v., kapoetoesan m~niadak~n kapoetoesan jang soedah di djatohk~n.

Cassatie, v., hal m~niadak~n kapoetoesannja hakim ; Hof van Cassatie, divan istigatz ; In cassatie gaan, naik hoekoem istigatzah. Cassava, v., oebi kaspe, k~tala djendral, k~tela pohon. Cassette, v. $ti pgnoelisan. Caste, v., bangsa. Castreeren, meng~biri. Catalogue, m., daftar boekoe-boekoe. Catechu, v., zie : Cachou. CHRE. 359 Categoric, v., b~hagian, pangkat. Cavalerie, v., bans koeda. Cavalerist, m., soldadoe b~rkoeda. Cayennepeper, v., tjabe (lombok) rawit (setan). Cedel, v., daftar, soerat ; Huurcedel, soerat sews. Ceintuur, v., ikat pinggang, tali pinggang, oed~t, saboek, pending, tali pending. Cel, v., kamar k~tjil. Cellulair, b~rpetak-petak ; Cellulaire gevangenis, p~ndj ara b~rpetak-petak, p~ndjara dengan kamar toetoepan ketjil-k~tjil. Cement, o., p~rekat, semen; Portland-cement, semen blaoe. Cent, m., son, doewit. Centenaar, m., (gewicht van 100 katie of 125 Amst. ponden), pikoel. Centraal, t~ngah-thngah, poesat. Centrum, o., $rthngaban, poesat. Ceremonie, v., istiadat, oepatjara. Ceremonieel, o., adat istiadat. Ceremoniemeester, m., pemrentah oepatjara, djoeroe mengatoer adat-istiadat. Certificaat, o., soerat kathrangan. Chair, v., bendi. Champignon, m., tjandawan, djamoer. Chaos, m., tjampoer baoer. Chef, m., k~pala. Chevron, m., pas~men di tangan badjoe soldadoe. Chinaasappel, m., dj~roek (limau) manis, dj~roek tjina. Chinees, m., orang tjina ; Volblood Chinees, tjina singkek ; In Ned. India geboren Chinees, p~ranakan tjina, baba. Chineesch, tjina, tjara tjina. ChirurgtJn, m., tabib, doekoen darah, djarrah, dokter.

Chocolade, v., tj okelat. Cholera, v., p~njakit kolera. Chrestomathie, v., boenga rampai, karangan soerat pilihan dari lainlain kitab. 360 CHRI. Christeltjk, m~s~hi,. Christen, m., orang s~rani, orang m~s~hi ; Christen worden, masoek s~rani, masoek agama mgs~hi. Christendom, o,, (geloof), agama m~sehi, agama nasarani ; (al de Christenen), sogala orang s~rani, kaoem nasarani. Christenleeraar, m., pandita (padri) m~s~hi (s~rani). Christenvolk, o., kaoem nasarani. Christus, m., Almesi h, Nabi Isa, Isa almgsih. Chronogram, o., sjiar bilangan tahoen, tjandra sgngkala. Cigaar, v., roko, s~roetoe, tj~roetoe ; Een - cigaar rooken, minoem roko, minoem s~roetoe. Cigarenkoker, m., tempat roko. Cigarenpi jp, v., pips roko. Cigarette, v., (van palmblad) roko kawoeng, roko nipah; (van djagoengblad), roko kelobot ; (van papier), roko k~rtas; Cigaretten-papier, k~rtas roko ; Eon cigarette rooken, minoem roko, m~ngoedoet. Ci jfer, o., angka, nom~r. Ctjferen, zie : Rekenen. Oi jferkunst, v., zie : Rekenkunst. Cijferraam, o., (der Chineezen), sipoea. Oijns, m., (tol), bee, tjoekai, padj~k; (schatting), oep~ti ; Cijns be. talon, m~mbajar bee (tjoekai, padj~k, oepeti). Cijnsbaar, k~na membajar oe$ti (bee,, tjoekai). (torak. rCilinder, m., batang boelat, boelat. Cipier, m., penoenggoe $ndjara, djoer-oe pasoengan, sipir. Cirkel, m., dairah, boelat, sipat boelat. Cirkelboog, m., boesoer. Cirkelvormig, saroepa boelat, melingkoeng berslpat boelat. Citaat, o., poengoetan potikan, seboetan. Citadel, v., benteng, boerdj, COMI. Citeeren, menjeboetken, memoe-

ngoet, memetik. Citer, m., ketjapi ; Op den citer spelen, bermain ketjapi, Cito, lekas, lekas-lekas, sigerah, dengan sigerah. Citroen, m., djeroek tipis (nipis). Citroensap, o., ajar djeroek. Citroenschil, v., koelit djeroek. Civet, v., kastoeri, djebat, dedes. Civetkat, v., rase, moesang kastoeri. Civiel, zie : Burgerlijk. Clown, m., badoet. Club, v., perhimpoenan, perkoempoelan. Code, v., ki tab hoekoem oendangoendang. Codicil, o., tambahan soerat, hoeboengan, lampiran, sematan. Cognac, m., berendi. Cognossement, o., soerat moewatan kapal. Collateraal, charadjat barang poesaka. Collationeeren, membandingken, m~ngesahken. Collects, v., poengoetan derma. Collecteeren, Ynemoengoet (mengoempoelken) derma. College, m., sakoetoe, temen bekerdja, sadoedoek. College, o.,perhimpoenan,perkoempoelan, madjelis. Collier, o., kaloeng ; Eon collier aanhebben,. berkaloeng ; Eon collier doen gebruiken, mengaloeregkon. Colonie, v., tanah jang di doedoeki orang jang pindah dari negennja. Colonist, m., orang jang kaloewar dari negerinja, berdoedoek di tanah lain. Colonise, v., katoemboekan, ambalan soldadoe. Colossaal, besar sekali, teramat besarnja. Comfort, o., nikmat, kaenakarn. Comie c, m., badoet. COMI. CRED . 361 Comisch, djinaka, loetjoe, mengetawak~n. Commandant, m., komandan, pm~rentah, k~pala. Commandeeren, m~m~rentah,mmeren tahk fin. Commandeer, m., komendoer.

Commando, o., p~m~rentahan. Commies, m., komis. Commissaris, m., komisaris ; Commissaris-generaal, kornisarisdjendral ; Commissaris van politie. s~kaoet. Commissie, v., komisie, polmak. Commissionnair, m., polmak, wakil, tangkoelak, tjingkau. Communicatie,v.,(mededeeling), p~mb~rita, p~mb~rian tahoe. Compact, ringk~s, pad~t, mampet. Compagnie, v., (de O.-I. Compagnie, de regeering), komp~ni; (handelsvereeniging), p~rs~koetoean, kongsi ; (legerafdeeling), pasoek, pasoekan, katoemboekan. Compagnieschap, v., p~rseroan, p~rs~koetoean, kongsi. Compagnon, m., sakoetoe, persero. Comparant, m., orang jang m~nghadep (b~rhadlir). Compareeren, m~nghad~p, dateng m~nghad~p. Compilatie, v., p~n,goetipan. Compilator, m., pbngoetip. Compleet, langkap, g~nap, djangkep. Completeeren, m~langkapk~n, m~ngg~napk~n, mendjangk~pken. Compliment, o., tabe, tabik, salam; (lof). poedji, poedjian. Compositiemetaal, o., pantjalogam. Compote, v., manisan boewah-boewah, masakan boewah-boewah. Compres, o., (omzwachteling), baroet, djaram, kompres; (dicht ineen), rapt, ringk~s. Comptant, toenai, kontan ; Comptant geld, wang toenai (kontan, s~dia); Comptant betalen, rn mbajar toenai, membajar kontan. Concept, o., rang, rantjana, konsep. Concessie, v., idzin. Conditie, v., djandji, pgrdjandjian. Conducteur, m., p~nghant~r. Confisqueeren, m ~rampas. Confituur, v., manisan, halwa. Conform, satoedjoe, balk, moefakat, safakat. Confrater, m., kawan, t~m~n, taelan. Confronteeren, m~mbandingk~n. Confuus, maloe, bingoeng, kikoek, Consent, o., idzin. Consentbiljet, o., soerat idzin. Consenteeren, m~ngidzink~n, mt,loeloesk~n.

Constructie, v., (van eon zin), $ratoeran p~rkataan; (van een huffs, enz.), bangoenan, $rboewatan, p~mbikinan, a.toeran Consul, m., wakil, koensoel. Contract, o., p~rdjandjian, soerat perdjandjian. Controleur, m., konterlir. Copie, v., (geschreven), toeroenan ; (voor den drukker), toeladan tjap. Coquet, p~rlente. (djah. Cornac, m., pawang (gombala) gaCorpus delicti,o.,tanda biti(boekti), boetamal. Correspondeeren, b~rkirim (mngirim) soerat. Corrigeeren, m~mbaiki, m~mbtoelk~n, Ynemb~nark~ri. Corset, o., koetang, p~ngarnpoe soesoe, korset. Costuum, o, pakaian b~sar, pakaian jang thlah di tamtoeken atas pangkatnja. Courant, v., soerat kabar (chabar), soerat lelang. Courtage, v., belandja tangkoelak, basi. Couvert, o., toetoep soerat, saloetan, sampoel. Crediet, o., pioetang; Op crediet koopen, m~mbeli hoetang, memb~li d~ngan b~rhoetang; Op cre362 ORED. diet verkoopen, m~nghoetangkin, mendjoewal dengan menghoetangken, memberi samboetan dagangan. Orediteur, m., orang jang mengoetangi. Oreool, m., peranakan orang koelit poetih. Orepeeren, coati, mampoes. Orimineel, siksa, dengan siksa; Crimineel recht, hoekoem siksa. Oritiek, v., pOngetjaman. DAAR. Critiseeren, mengetjamken. Croquant, garing. Cultuur, v., peroesahaan (pbkerdjaan) tanah (taneman). Cures, o., badjoe rantai, badjoe besi. Curateele,v., perentah wall, waliat; Onder curateele stellen, menaroh di bawah perentah wall. Cureeren, mengobati, mengobat-

kun, menjemboehken. Curious, indah, adjaib, garib. Curiositeit, v., nadirat. Cursief, soeratan berpangkoe. D. Dead, v., perboewatan, pekerdjaan; Goede dead, perboewatan balk, perboewatan aural; Op heater dead betrappen, mendapeti sedang berboewat ape-ape. Daadzaak, perboewatan, perboewatan jang njata, perboewatan jang tlahir. Daag (van--), hari ini, ini hari, pads hari mi. Daags (per dag), sahari(over dag), pads slang hari; Daags to voren, kelemarinja, kbmarennja; Daags daarna, kaesoekan harinja. Daagsch, sahari-hari, saben hari, tiap tiap hari, sasahari. Dean (Wear van--), dari mane; (Dear van-), dari sitoe ; (Hier van-), dari sini. Dear (op die pleats), sitoe, disitoe, sans, disana ; Hier en dear, di sane sin!; Daar near toe, kasana, kasitoe ; (aangezien), sedang, sebab, selang, tegal, karma, dari sebab. Daaraan, pads itoe, padanja, dngan itoe, same itoe. Daarachter, di belakangnja, di belakang itoe, di balik itoe. Daaraf, dari atas itoe. Daarbeneden, dari bawah itoe, di bawah itoe. Daarbenevens, serta (beserta) dengan itoe. Daarbi j (nabs j), d~k~t, d~k~t itoe (disitoe, kasitoe), disitoe; (bovendien), tambah, tambahan poela, Daarbij bli jven, tetep atas itoe. (dalemnja. Daarbinnen. didalem itoe, di Daarboven, di atas itoe, di atasnja. Daarbuiten, di loewar itoe, di loewarnja. Daardoor, dari sebab itoe, oleh karma itoe, make itoe; (door lets been), teroes di sitoe (disana). Daarenboven, lagi, den lagi, tambahan lagi, istimewa poela, sabagai poela, salamnja dari. Daarentegen, lain dari pads itoe, melainkgn, hanja, tetapi, aken tetapi. Daargelaten, bier, kendati. Daarheen, kasana, kasitoe.

Daarin, didalem itoe, di dalemnja. Daarlangs, bertoeroet, toeroet, menjoesoer, liwat. Daarlaten, membiarken. Daarmede, dengan itoe, same itoe, oleh itoe. Daarna, kamoedian, kamoedian dari pads itoe, telah itoe, sasoedahnja itoe, laloe, lamas, habis begitoe. PAAR. Daarnaar, m~noeroet itoe, satoedjoe d~ngan itoe. Zie verder Daarheen. Daarnaast, di s~b~lah itoe, di sb~lahnja, di sisinja. Daarnevens, b~rsama-sama itoe, b~s~rta d~ngan itoe; (bovendien), tambahan poela; Zie verder: Daarnaast. Daarom, s~bab itoe, dari s~bab itoe, karma itoe, maka itoe. Daaromheen, m~ngoelilingi itoe, m~ngoeb~ngi itoe. Daaromtrent (ongeveer), kirakira; (dichtbij), d~k~t itoe, d~kat di sitoe, hampir. Daaronder, di bawah itoe, di bawahnja, di antaranja. Daarop (bovenop), di atas itoe, di atasnja; (daarna), laloe, sasoedahnja itoe. Daarover (over lets heen), diatas itoe ; (aan den overkant), di sab~rang; (aangaande), t~ntang itoe, dari pada itoe, atas itoe. Daarstellen, m~ngadakOn, mendjadik~n, m~mbikin. Daartegen, b~rsender di, b~rdamping d~ngan ; (in strijd met), m~lawan d~ngan, b~rsalahan dengan. Daartegenover, t~ntang, di sabrang itoe. Daartoe, akan itoe, boewat itoe, bagai itoe, pada itoe ; (tot aan), sahingga itoe, sampai itoe. Daartusschen, di antaranja, di thngah-thngahnja. Daaruit, dari pada itoe, dari itoe. Daarvan, dari itoe, dari pada itoe. Daarvoor (van plaats), di hadpan itoe, di moeka itoe; (van tijd), sabglomnja, dehoeloe dari pada itoe ; (doel), aken, akan, boewat. Daarzijn, o., ada, kaadaan.

Daces, m., pikat. Dacapo, sekali lagi, lagi sekali. Dadel, v., chorma, korma, boewah korma. PAGE. 363 Dadeltjk, lantas, kelak, sigerah, dongan sigorah, sabentar, sabentar lagi, nanti sabentar. Dadelijkheden, v., perboewatan, perboewatan jang njata. Dadelpalm, m., pohon (pokok) chorma (korma). Dader, m., pemboewat, orang jang memboewat (melakoeken). Dag (tegenover nacht), m., siang; (tijdsbepaling), hari, jaum,ring; Dag worden, djadi siang (padjar) ; 8iJ dag, pada siang hari ; Dag en nacht, siang malem ; Alle dagen, sahari-hari, saben hari, tiap-tiap hari ; Den geheelen dag, sahari, saharian, sahari moepoet, antero hari; Op zekeren dag, pada soewatoe hari ; De vorige dag, hari kelemari, kelemari, kemaren ; De volgende dag, kaesoekan hari, besoek ; Over 14 dagen, lagi lima-betas hari ; Om den anderen dag, berselang sahari, let sahari ; Deze dag, heden, ini hari, hari ini ; De jongste dag, hari kiamat, jaum'oeddin; Aan den dag komen, ketara; njata, terang; Aan den dag brengen, menjataken, mentlahirken, memboekaken, mengoendjoekknn ; Voor den dag halen, mengloewarken. Dagblad, o., soerat chabar (kabar), soerat lelang. Dagboek, o., soerat (boekoe) peringatan sahari-hari, boekoe tjatetan perboewatan saben hari. Dagdief, m., pemales, orang jang bekerdja dengan males. Dagdieven,bekerdja dengan males. Dagel:jjks, sahari-hari, saben hari, pada tiap-flap hari. Dagel:jjksch, zie : Dagelijks. Dagelijksch brood, redjeki, penghidoepan, pengoepa-djiwa ; DageUjksche spijs, makanan jang kepalang. Dagen, siang, djadi siang, fadjar, padjar, berfadjar, dinihari; (dag364' DAG. vaarden), m~njita, m~narik di had~pan hakim, m~ndakwa.

Dag- en nachtevening, v., istiwa. Dageraad, m., dinihari, padjar, fadjar, pagi, kaloewar matahari. Dagge, v., badai-badai, sekin, kris, p~dang soedoek. Daggeld, o., oepah (belandja, bajaran) harian. Daggelder, m., orang jang b~kerdja d~ngan di b~landja (bajar, oepahk~n) saben hari. Daghuur, v., sewa harian. Zie ook : Daggeld. Daglicht, o., siang, siang hari. Dagl&jst, v., daftar sahari-hari. Dagloon, o., zie : Daggeld. Daglooner, m., orang b~k~rdja dengan t~rima bajaran harian, koeli, koeli harian ; Als daglooner werken, b~rkoeli, mengoeli._ Dagmarsch,m.,perdjalanan sahari. Dagorder, v., perentah pads balatantara. Dagregister, o., soerat peringatan sahari-hari, boekoe tjatktan perboewatan saben hari. Dagreis, v., (refs over dag), perdjalanan siang hari ; (van een dag lang), perdjalanan sahari. Dagschool, v., sekolah (madrasah), jang tOrboeka siang hari. Dagteekenen, menjeboetken tarichnja, (tanggalnja, harinja), menanggalken, memasangi tarichnja (tanggalnja). Dagteekening, v., hari, tanggal, tarich. Dagtoorts, v., matahari. Dagvaarding, v., dakwa, sits, soerat dakwa, soerat sits. Dagvlinder, m., koepoe-koepoe. Dagwerk, o., pakerdjaan saben hart, (waktoe siang, 'sahari). Dagw&jzer. m., takoewim,almenak. Dak, o., (van een gebouw), atap. hatap, pajon ; (van pannen), atap genteng ; (van leien), atap DAMA. batoe ; (van houten pannen), atap sirap; (van zink), atap timah sari ; (van dekriet), atap alan galang ; (van arenvezels), atap doek (indjoek); (van gespleten bamboes), atap kelakah ; (van glas), atap katja ; Plat dak, atap (pajon) papak; Hellend dak,

atap (pajon) miring ; Gewelfd dak, atap (pajon) boender (me. lengkoeng) ; Onder een dak woven, mendoedoeki saroemah; Bij ieniand under dak zijn, menoempang, Dakbalk, m., gelegar, belandar, pengeret ; De bovenste dakbalk; nokbalk, perahan, mob. Dakgeraamte, o.,kajoe-kajoe atap. Dakgoot, v., pantjoeran atap, talang, seloeran. Daklat, v., bangkawan, reng. Dakplan, v., genteng; (van glee); genteng gelas (katja); (van pout), sirap. Dakpijp, v., zie : Dakgoot. Dakrib, v., oesoek, kasau. Dakriet, o., alang-alang. Dakspar, v., oesoek, roesoek, kasau. Dakvenster, o,,. tingkap (djen dela, natang) di atap (pajon.). Dal, o., lembah, papak, lembang, tjoeram, djoerang, zie ook: Vallei. Dalbewoner, m., orang pedoedoek lembah. Dalen, toeroen, liangsir ; In prijs dalen, toeroen harga, djatoh harganja; In acbting dalen, hilang kahormatan ; (van de zone lingsir, gelingsir, toeroen ; Doen dalen, menoeroenken. Dam, m., terbis, bendoeng, bendoengan; Steenen clam, tembok, terbis batoe ; Kleine dammetjes ter afsluiting der rijstvelden, pomatang, galengan ; Een dam leggen,membendoeng, menerbisken, memboewat bendoengan (terbis). Damasceeren, memamorken. DAMA. Damasceersel, o., pans or. Damast, o., kain taloeki, kam kimkah. Dambord, o., papan spit-apitan, papan tjatoer. Dame, v., (gehuwd), njonjah (ongehuWd), none. Damp, m., oewap, hawap, koekoes, p~Ioeh, asp, kaboet. Dampbad, o., p~rmandian koekoes (oewap). Dampen, m~roewap, b~roewap, bpi koekoes, b~ras~p. Dampig, zie : Dampen, (vochtig), l~mbab, l~ngas ; (kortademig), s~sak, s~sak dada.

Dampkring, m., oedara. (darn. Dampkrlngslueht, v., haws oeDamsch~jf, v., boewah papan tjatoer (spit-apitan). Damspel,o., p~rmainan spit-apitan. Dan, (alsdan), pads mass itoe ; (daarna), laloe, kamoedian, lantas, sasoedahnja itoe; (achter een vergel~jkenden trap), dari, dari pads ; Dan dit, dare dat, s~b~ntar ini, s~b~ntar itoe ; Dan zus, dare zoo, s~b~ntar b~gini, s~b~ntar b~gitoe ; Nu en dare, t~rkadang, kadang kale, kadangkadang, siring-wring; (in tegenstellingen), melaInken, hanj a (dock), t~tapi. Danig, sang~t, amat, t~rlaloe,s~kali. Dank, m., sjoekoer, t~rima kasih ; Dank zeggen, m~n~rima kasih, m~mb~ri tkrima kasih, m~nj~boet sjoekoer ; In dank aannemen, m~n~rima dgngan karidlaan ; Te gen wil en dank, mane ta'maoe, soeka tra'soeka. Dankadres, o., soerat p~roendjoekan (m~ngatoerk~n) thrima kasih. Dankbaar, bert~rima kasih, b~roendjoek sjoekoer. Dankbaarheid, v., sjoekoer, thrima kasih, p~n~rima kasih; Dank baarheid betuigen, -- betoonen, m~ngoendjoek terima kasih, mgngoetjap sjoekoer. DARM. 365 Dankbetuiging, v., p~ngoendjoekan thrima kasih (sjoekoer). Danken, m~ngoetjap sjoekoer, m~mb~ri (mengoendjoek) thrima kasih. Dankgebed, o., salat (salawat, doe) sj oekoer. Dankoffer, o., korban sjoekoer. Dankzegging, v., sjoekoer, thrima kasih, p~ngoetjap sjoekoer, $mbe rian thrima kasih. Dares, m., tan, pgnarian, tandak, tandakan, dangsa; Tot een daps uitnoodigen, angkap m~nari, adjak m~nandak, mints bale (dangsa) ; Den daps ontspringen, loepoet (thrl~pas) dari pads mars b~haja ; Aan den daps gaan, in gevecht geraken, bhrkalahi. Dansen, b~rtari, m~nari,m~nandak, b~rdjoget, m~ndjoget, b~rdangsa,

berbala, m~mbala. Danseres, v., (dansmeid), ronggeng, djoget, tandak, bilian; (aan het Javaansche hof ), s~rimpi, b~daja. Dansfeest, o., pasta $narian (tandakan, tajoeban, dangsa, bale), tajoeban, bale. Dansmeester, m., goeroe m~nari (mthnandak, dangsa). Danspartij, v., zie : Dansfeest. Dapper, bbrani, p~rkasa, wire, gagah. Dapperheid, v., kab~ranian, perkasa, wire, kelakian. Darm, m., isi peroet, tali peroet, oesoes, peroet moeda, peroet seni. Darmbreuk, v., poetoesnja (petjahnja) oesoes. Darmkronkel, m., simpoelan (keroekoet) oesoes, oesoes (tali peroet) thrpoethr. Darmnet, o., djala (selapoet) isi peroet, djala-djala peroet. Darmvet, o., gemoek isi peroet. Darmvlies, o., zie : Darmnet. Darmvllesontsteking, v., barah (barahan) djala-djala. 366 DART. Dartel (levendig), ramai, soekatjita, girang, lela, nakal, delap, djinaka, s~nda, goerau;(wulpsch), tjandala, doekana, kandji, gathl, b~rsahwat. Dartelen, b~rs~nda-goerau, m~lela, b~rgirang, soeka b~rtjanda. Das, m., p~mbOlit leher, dasi. Dat (aanwijzend) itoe, itoelah ; (betr. voornw.) jang, nan, mans (voegw.), maka, bahoewa, akan, djika, jang. Dateeren, memboeboehi (m~masangi, m~narohi) tarichnja (tanggaln j a). Datgene, jang. Datum, m., tarich, tanggal, hari boelan. Dauw, m., ~mboen, ajar ~mboen; In den dauw zetten, m~ng~mboenken. (~mboen. Dauwdroppel, m., titik (totes) ajor Dauwworm, v., koerap. Daveren, guar, g~gap goempita, gempa. Do; hot bop. lidw. wordt in hot Maleisch gewoonli jk niat uitgedrukt ; some wordt or echter itoe, jang, nja of s~gala voor gebruikt.

Debarqueeren, toeroen dari kapal, n aik di d arat. Debat, o., bitjara, moesjawarat. Debateeren, b~rbitjara, b~rmoesjawarat. Debet, o., hoetang, oetang; Debet en credit, oetang-pioetang. Debiet, o., lakoe, pOndjoewalan, pendjoewal. Debiteeren, m~ndjoewal, m~ngoetangk~n. Debiteur, m., orang jang beroetan g. December, m., boelan desember. Decideeren, m~nentoek~n,m~moetoesk~n. Decisie, v., kathntoean, kapoetoesan. Decoratie, v., bintang tanda .kahormatan. DEER. Decoreeren, m~nghiasi d~ngan bintang, m~mb~ri bintang. Decorum, o., sopan-santoen, atoeran. Decreet, o., soerat kapoetoesan (b~s~lit, kathntoean, perentah). Deeg, o., t~poeng basah, adonan thpoeng. Deal, v. en o., (plank), papan ; (zolder), loteng; (gedeelte), bagian, behagi, soekoe; (boekdeel), djilid; (gedeelte van eon book), fatsal, bab ; (id. van den koran), djoez; (lot), oentoeng, nasib; (aandeal), oentoek; Deel hebben in, toeroet, b~rtoeroet, b~rbehagi, b~rtjampoer; Deel nemen aan, toeroet, menoeroet; Ten deal vallen, beroleh; Part nocl~l deal hebben, tiada b~rtjampoer. Deelachtlg (-- zi jn of worden), b~roleh, b~roentoek, kabagian, m~ndapgt bagian; (- waken), m~mbthagik~n, m~mb~ri b~hagian. (bagi. Deelbaar, boleh di bagi, dap~t di Deelen, m~mbthagi, m~mbOhagik~n, membagi-bagi. Dealer, m., p~mbthagi, p~mbagi. Deelgenoot, m., sakoetoe, p~rsero, thman. Deelgenootschap, o., persakoetoean, p~rseroan. Deelhebber, m., zie : Deelgenoot. Dealing, v., pembehagian, p~mbagian. Deelnemend, sajang, kasihan, b-

las, bolas-kasihan. Deelneming, v., zie: Deelnemend. Deals, sabagian, saparoh, sathngah. Deeltal, o., angka (djoemlah) jang di bagi. Deeltje, o., bagian k~tjil,F dzarrah. Deemoed, m., karendahan hati, sabar, tawakoel. Deemoedig, mer~ndahken hati. Dearlijk, sangat, pajah. Deere, v., anak p~rawan, anak dara. Deernis, v., kasihan, bolas-kasihan, sajang, kasajangan. DEER. Deerniswaard, haroes (patoet) di kasihani (di sajangi). Deesem, m., chamir, ragi. Deesemen, m~ngchamirken, m~mboeboehi ragi. Defect, roesak, karoesakan ; Defect waken, m~mbikin roesak, m~roesakk~n. Deficit, o., koerang, kakoerangan. Definieeren, m~nsifatk~n, m~nrangk~n. Definitie, v., sifat, kat~rangan. Deftig, sopan, sopan santoen, snoenoeh, b~radab, moelia, moetabir, atlim. Dege (Ter-), balk-balk, soenggoehsoenggoeh, b~toel-b~toel, amat. Degeltjk, balk, betoel, toelen, bagoes, koewat, benar, soenggoehsoenggoeh. Degelijkheid, v., kabaikan, kabtoelan, kasoenggoehan, kabedjikan, kab~naran. Degen, m., p~dang, pOdang loeroes, p~dang soedoek; Den degen dragen, m~makai pedang, mnjandang $dang; Den degen trekken, m~nghoenoesk~n pdang, m~njaboet p~dang ; Den degen opsteken, m ~n j aroen gk~n p~dang. Degengevest, o., hoeloe p~dang loeroes. Degenknop, m., boengkoel p~dang loeroes. Degenriem, m., sandang $dang loeroes. Degenscheede, v., saroeng pedang loeroes. (pedang. Degenstok, m., toengkat b~risi

Degenstoot, m., tikaman (toesoek, toesoekan) $dang. Degoutant, m~ndj~moek~n, m~ndj~lehk~n. Degradatie, v., p~tjat dari pads pangkatnja, toeroen pangkat. Degradeeren, m~m~tjatk~n pangkatnja,m~noeroenk~n pangkatnja. Deinen, b~raloen, b~rg~loembang, m~ngaloen, m~ngg~loembang. DELL. 367 Reining, v., aloen, g~loembang. Deinzen, oendoer, moendoer, soeroet; Doen deinzen, m~ngoendoerk~n. Dek, o., (bedekking), s~limoet, k~moel, toetoep, toedoeng; (van een vaartuig), tingkat, g~loemat, dek. Dekblad, o., (schutblad), k~lopak ; (van sigaren), daoen p~mboengkoes ($mb~longsong, penoetoep) s~roetoe. Dekdelen, v., papan tingkat, papan geloemat, papan lantai. Deken, v., s~limoet, kain s~limoet, k~moel, s~p~rai, sOloeboeng; (wollen -), k~mb~li, s~limoet k~mb~li, katifat; (bedelaars--), s~limoet (g~bar) b~lah katoepat; Onder een degen liggen, bersafakat. Dekken (toedekken), m~noetoep, m~noetoepi, m~noetoepk~n, mnj~limootk~n, m~nj~loeboengk~n; (van een dak voorzien), mngatapk~n, m~mboeboehi atap, m~masangi atap (g~nteng, sirap); (beveiligen), m~m~liharak~n, m~lindoengk~n ; (bespringen), m~ndjantani. Dekking, v., zie : Dekkleed, (geleide van soldaten), $ngiring. Dekkleed, o., selimoet, kain toe= doeng, kain s~loeboeng, g~bar ; (op een rijdier), s~lebrak, kafal. Dekpan, v., g~nteng; (pan met deksel), koewali d~nga,n toetoepnja (k~k~pnja). Dekriet, o., alang-alang, atap. Deksel, o., toetoep, toetoepan, k ~k gyp. Dekstroo, o., zie : Dekriet. Del, v., (slecht vrouwspersoon), lonte, p~rampoean djahat. Delfstof, v., tanah tambang,

barang galian. Delgen (uitwisschen), m~nghapoesk~n ; (een schuld), m~mbajar, membajar loenas. 368 DELI. Delicious, enak sekali, sedap sekali. Delven, menggali. Dampers (met jets opvullen), me'njaboekken, menoetoep, menimboes ; (van vlammen, enz.), memadamken, mematiken, memboenoeh ; (van eon oproer), mendiamken, memperhentiken. Denkbaar, boleh (dapet) di kira (dikira-kira, disangka). Denkbeeld, o., fikiran, pikiran, sangka, kira, ingatan, pendapetan, panemoe. Denkbeeldig, jang tjoema ada dalem fikiran (sangka) sehadja. Denkelijk, barangkali, boloh djadi. Denken, berfikir, memikir, kira, mengira, ingat, sangka, menjangka ; (voornemens zijn), mane, niat, berniat, hendak, berkahendak, bermaksoed. Denkvermogen, o., sifat memikir. Denkwi jze, v., peni ingatan, fikiran. Deponeeren, menaroh; (ttjdelijk b j j iemand), menoempangken, menitipken. Depbt, o., (van goederen) goedang, tempat simpenan, tempat menaroh barang-barang;(van mensehen, enz.), pondok, tempat pondokan, roemah pondok. Deputatie, v., soeroehan, oetoesan. Derde, katiga ; De (hot) derde, jang katiga ; (breuk), pertiga, pertigan ; Ten derde, katiga, katiganja. Derde half, tengah tiga, doewa satengah. Derdendaagsch, tiap-tiap figs hari, sabers figs hari, selang doewa hari, let doewa hari. Derdn (lead doers), menjoesahken, menjakitken; (echelon), koerang; (benadeelen), meroegiken, member roegi. Dergelijk, begitoe, begitoe roepa, bagi (sabagai) itoe ; En dergeDESS. lijken moor, dan sabagainja, dan barang sabagainja.

Derhalve, maka itoe, sebab itoe, karma itoe, dari itoe. Dermate, demikian, begitoe, sakian. Dertien, tiga bolas ; Dertien honderd, tiga bolas ratoes, sariboe tiga ratoes ; Dertien duizend, tiga bolas riboe. Dertiende, katiga-bolas, jang katiga-bolas. Dertiendehalf, tengah tiga bolas, doewa bolas satengah. Dertienmaal, figs bolas kali. Dertig, tiga poeloeh. Dertiger, m., orang jang beroemoer tiga poeloeh taoen. Dertigvoud, o., figs poeloeh kali (lapis). Derven, koerang, kakoerangan. Derwaarts, kasana, kasitoe; Heren derwaarts, kasana-kemari. Derwijze, demikian, begitoe. Desalniettemin, kendati, kendatilah demikian, walakin. Desaster, o., tjelaka, katjelakaan. Deserteeren, Ian, minggat; (naar den vijand), membeloet. Deserteur, m., pelari, peminggat, pembeloet. Desertie, v., pelarian, inggatan, pembeloetan. Desgeltjks, begitoe djoega, sama begitoe, sama djoega, demikian djoega. Deskundige. m., orang jang bisa (tahoe, pandai, mengerti). Desniettemin, zie : Desalniettemin. Desnoods, djikalau perloe (ada perloenja). Desolaat, poetoes ass, poetoes modal, poetoes akal. Desperaat, poetoes akal, poetoes ass, poetoes harep. Despoot, m., orang penganiaja. Dessert, o., tamboel, makanan boewah-boewah sabagainja jang PEST. DICH. 369 di makan sasoedahnja makan nasi. Destijds, pads mass (dzaman, tempo), itoe, tatkala itoe. Destinatie, v., katentoean, takdir. Deswege, dari itoe, dari s~bab itoe, kar~rla itoe, s~bab itoe, t~gal itoe. Deugd, v., kabaikan, kab~djikan, kabaktian.

Deugdelijk, balk, bakti, b~toel, b~nar, soenggoeh, sah. Deugdzaam, balk, borbakti, saleh, soedjana. Deugen (goad zi jn), b~radat balk, b~rbakti ; (nuttig z:jjn), b~rgoena ; (bruikbaar zijn), thrpakai. Deugniet, m., orang djahat (nakal, gaibana). Deuk, v., l~kok, l~ntik, b~kas di tind~s. Deuken, m~l~kokk~n. Deun, m., ragam, lagoe, njanjian. Deur, v., pintos; (groote poort-), pintos g~rban g ; (achter-), pintoe b~lakang, pintos maling ; (geheime, verborgen-), pintos g~lap; De deur openen, m~mboeka pintos; De deur sluiten, m~noetoep pintos; Door de deur gaan, b~rdjalan liwat (masoek, kaloewar) pintos; Aan de deur staan, berdiri di pintos (di hadpan pintos); Glazen deur, pintoe katja ; (Dubbele, brisee-), pintos rangk~p. Deurbeslag, o., b~si pintos. Deurdorpel, m., (drempel), ambang di bawah ; (boven), ambang di atas, soendoek. Deurdrempel, m., zie : Deurdorpel. Deurgat, o., lobang pintos. Deurgrendel, m., kantjing pintos. Deurhengsel, o., engsel pintos. Deurklink. v., kantjing (p~ngantjing) pintos. Deurklopper, m., p~maloe pintos. Deurkoz:jjn, o., dj~nang pintos, dj~dj~nang, tiang pintos. $ULLANDSCH- J ALEISCH. Deurpost,m., tiang pintos, dj~nang, dj~dj~nang. Deurraam, o., tingkap pintos. Deurring, m., g~lang pintos. Deursleutel, m., anak koentji pintos. Deurslot, o., koentji pintos. Deurstiji, m., tiang pintos, dj~nang (dj~dj~nang) pintos. Deurwaarder, m., penoenggoo pintos, djoeroe sits. Deuvik, m-, soem$1, soembat. Dewelke, jang, nan. Dewijl, s~bab, dari s~bab, karma, t~gal, s~dang. Daze, mi. Dezelfde, ija djoega, itoe djoega. Dezelve, ija, dia. (mikian.

Dezulke, jang b~gitoe, jang dDiabel, m., sjaitan, setan. Diadeem, m., patam. Diagonaal, v., garis lintang boedjoer. Diakonie, v., pam~rentahan derma. Diamant, m., intan, inten ; Ruble diamant, inthn m~ntah; Geslepen diamant, inthn jang soedah di gosok; Zwarte diamant, int~n item (boent~k, boet~k). Diamanten (van diamant), inten, dari int~n. Diamantgruis, o., poedi. Diamantmijn, v., tambang inten. Diamantsl ,jpen, m~ntjanai (mgnggosok, m~ngasah) inthn. Diamantslljper, m., $ntjanai (p~nggosok, pgmasah) int~n. Diameter, m., s~ngkang. Diarrhea, v., tj~ret, m~ntj~ret, tjahar, b~rboewang-boewang ajar, b~rboewang ajar entjer. Dicht (gesloten), toetoep, thrtoetoep, katoetoep, t~rkoentji, t~rkantj ing, rapt ; (blj elkander), sesak, dempet, k~r~p, r~ndang; (massief), pedjal, kipal; (nablj), d~k~t, b~rdamping, hampir. Dichten (dicht makan), m~noetoep, m~njoembat, m~njoempel, menimboes, m~rapetken ; (ver24 370 DICH. zen makers), m~ngarang sjair (pantoen). Richter, m., p~ngarang sjair. Dichthalen, m~narik coati, m ngatjip. Dichtheid, v., kipal, kimpal, p~djal. Dichtmaken, zie : Dichten. Dicbtnaaien, m~ndjait. Dichtstoppen, mendjedjel, m~ndj~dj~li, m~noetoep, n njoem$1, mbnjoem$li. Dichtstuk, o., sjair, goerindani, pantoen. Dictionnaire, m., kitab lograt. Die, itoe, jang, nan, Si. Dieet, o., pantang, pantangan; Dieet houden, b~rpantang. Dief, m., p~ntjoeri, mating. Diefachtig, soeka mentjoeri, adat p~ntjoeri, tangan pandjang. Diefstal, m., tjoerian, p~ntjoerian, malingan; Een diefstal plegen, mbntjoeri, b~rmaling, m~maling ; Met zijn velen diefstal ple-

gen, b~rmalin g k ~roj ok ; Met zijn velen en gewapend diefstal plegen, mbngampak, mngetjoe ; Eon diefstal aangeven, mgngadoek~n $ntjoerian, Dienaangaande, akan (atas) hat itoe, dari itoe. Dienaar, m., hamba, abdi, kawan, boedjang, orang pOngiring. ; Ik, uw dienaar,hamba,patik,oeloen; Een dienaar (bulging) makers, rn ndjoerah, menj~mbah, memb~ri salam, kasi tabs. Diender, m., oepas, oepas policie, mats mats. Dienen (in dienst zi.jn), bek~rdja, m~megang pak~rdjaan,, m~lakoeki n pakbrdjaan, m~nghamba, m~ngabdi, m~mboedjang, m~laja'ni, djadi boedjang, toeroet pads, djaga, m~ndjaga; (dienstig zijn), b~rgoena; (antwoorden), menjahoet, mombal~si. Dienst, m., (betrekking), pak~rdjaan, dijabatan, djawatan; (btjDIEN, stand), p~rtoeloengan, p rbantoean; (nut), goena, p~rgoenaan; (dienstbaarheid), $rhambaan, djasa; (in de kerk), bakti, $rbaktian; In dienst treden, masoek pak~rdjaan; Uit den dienst gaan, kaloewar pak~rdjaan, m~l~pask~n pak~rdjaan ; In dienst, dal~m. pak~rdjaan ; Eon dienst zoeken, m~ntjehari, pakl rdjaan; Eon dienst bewijzen, m~noeloeng, mbmberi p~rtoeloengan, m~mbantoe. Dienstaanbieding, v., $rs~mbahan perhambaan, p~rmintaan pav k~rdjaan. Dienstbaar, ta'loek, tgrbawah, dip~rhamba, djadi hamba; Dienstbaar makers, m~na'loekken, memperhambakgn. Dienstbaarheid, v., p~rhambaan. Dienstbetoon, o., bakti, kabaktian, chidmat, djasa. Dienstbode, m. en v., hamba, boedjang, kawan, rajat, djongos, baboe. Dienstig, b~rgoena, ada goenanja, b~rfaedah, balk, boleh di pakai, tbrpakai; (oorbaar), patoet, haroes, laik. Dlenstjaar, o., tahoen p~k~r-

dj aan. Dienstknecht, m., boedjang, djongos, hamba laki laki, boedak. Dienstloon, o., oepah, gadji, blandja. Dienstmaagd,v.,hamba (boedjang) pbranipoean,baboe,boedak pgrampoean. Dienstplichtige, m., hamba, rajat, sakai, anak boewah, orang jang k~na kerdja negbri, orang jang wadjib meng~rdjak n pak~rdjaan n~g~ri. Diensttijd, m., waktoe chidmat, lamanja b~k~rdja. Dienstvaardig, soeka bl k rdja, soeka b~rdjasa, radjin ; (hulpvaardig), soeka m~noeloeng, soeka m~mbantoe. DIEN. DienstvriJ, mbrd~hika, merdika, l~pas k~rdja, tiada k~na k~rdja. Diensvolgens, maka itoe, karma itoe, dari s~bab itoe, s~bab itoe. Dientengevolge, dari s~bab itoe, karma itoe, dari itoe, maka itoe. Diep, dal~m, (hol), lekok, pengga, dj~lok, tj~ngkeroeng, m~nd~long ; (vast, van den slaap), njadar; (van de stem), garau, sajoep, b~sar ; Diep in schulden, sarat oetangnja, banjak oetang, t~ngg~l~m dal~m oetangnja; Diep geladen, thrmoewat sarat; Diep in zee, di thngah laoet ; In diep gepeins, b~rfekoer, terfekoer; Een diep geheim, rahasia jang ters~mboeni; Diepe rouw, kaboeng besar, perkaboengan b~sar. Diep, o., (diepte), dal~m, dal~mnja, kadal~man, toebir. Diepdenkend, b~rkafikiran pandjang (dalem). Diepen (dieper waken), m~nggali, m~ndal~mken. Diepgang, m., dal~mnja, thnggl~mnja, masoeknja dal~m ajor, rnakannja ajer. Dieplood, o., batoe doega (loega), batoe ladoeng, batoe djoedja, proem; Het dieplood uitwerpen, m~mboewang batoe doega, m~ndoega. Diepte, v., dalem, dalomnja, toebir, loeboek, tjoeram, djoerang; (van een huffs), pandjang, boedjoer.

Diepzinnig dalem, haloes, aloes, batin, rahasia, roesia, g~lap. Dier, o., binatang, haiwan, kewan; Wilds dieren, binatang liar, binatang oetan, binatang boewas, binatang galak, satwa, m~rgasatwa; Viervoetig dier, binatang b~rkaki ampat; Kruipen4 dier, binatang jang m~lata (m~ndjoeloer); Dier, dat reeds gejongd heeft, biang. Dieraanbidding, v., p~nj~mbahan binatang. DIEV. 371 Dierbaar (geliefd), kasih, k rkasih, thrkasih. Dierenhuid, v., koelit binatang. Dierenkenner, m., orang jang k~nal s~gala roepa binatang. Dierenkweller, m., p~nganiaj a binatang, p~nggoda binatang, toekang m~nggoda binatang. Dierenoffer, o., korban binatang (haiwan) (falak. Dierenriem, m., boeroedj asmani, Dierenrijk, o., haiwanan, s~gala haiwan (binatang). Dierenschilder, m., p~nggambar ($noelis, toekang menggambar) binatang. Dierentemmer, m., toekang m~ndjinakk~n binatang, pawang. Dierentuin, m., k~bon (taman) binatang, thmpat p~m~liharaan binatang. Dierenziekte, v., pin j akit haiwan (binatang). Diergaarde, v., zie : Dierentuin. Diergelijk, kaja itoe, saroepa itoe, sgperti itoe, ,jang b~gitoe, jang d~mikian. Dierkunde, v., ilmoe haiwan. Dierliajk, tjara binatang, kaja binatang, s~p~rti binatang; (zinneli jk), haiwani. Diersoort, v., dj~nis binatang. Dies, dari itoe, s~bab itoe, karma itoe, maka itoe. Diets, tipoe; Iemand lets diets waken, m~nipoe, m~mp~rdajak~n. Dievegge, v., $ntjoeri (maling) p~rampoean. Dievenbende, v., p~rkoempoelan maling, kawan p~ntjoeri. Dievengebroed, o., bangsa p~ntjoeri (maling). Dievengespuis, o., zie : Dievengebroed.

Dievenhol, o., thmpat maling, sarang p~ntjoeri. Dievenlantaarn, v., lantera (ting) maling. Dievenrot, o., zie : Dievenbende. 372 DIEV. DIsP. Dievenstreek, v., akal maling (p~ntjoeri). Dieventaal, v., b~hasa maling (p~ntjoeri). Dieventronie, v., moeka pontjoeri (maling). (lingan. Dieverij, v., p~ntj oerian, pbmaD&j, v., paha. Dijbeen, o., toelang paha. Dijbreuk, v., patch toelang paha. Di je-n, mangkak, moewai, bermawai, molar. Dijk, m., thrbis, tambak, tembok, galoeng, gill, galbngan, bbndoengan, kalang, batang, p~matang ; Een dljk opwerpen, m~n~rbis, nlenambak, m~nembok, m~nggal~ng, m~mbendoeng, mOmboewat gill ; Aan den di jk zetten, mlepas, m~lbpask~n, memb~ri lgpas, m~m~tjatk~n, m~ngoesir, mengloewark~n. Dl jkbreuk, v., tetasan thrbis, p~tjahan torbis, bongkaran gill (bendoengan), ambrolnja bbndoengan (gill, terbis, tembok). Di jk je, o., (om de rjj stvelden), pematang, galengan. Dljzig, kblam kaboet, peloewang. Dik (goad in 't vleesch), g&moek, tamboen; (van platte voorwerpen), tbbal, thbel ; (gebonden), kentbl, bekoe, kekat, lOnder; (troebel), boetek, keroeh; (gezwollen), bengkak, baloet, berbaloet, thmbem; (dicht opeen), tebel, kOrep, rapbt, lebbt ; (groot), besar; Dikke duisternis, gelap goelita ; Dik van kofe, ampas kopi; Dik van den arm, boewah lengan ; Dik van hat been (de kuit), boewah betis; Zich dik makan, djadi marsh, bermarah; Er dik in zitten, hartawan, bbrharta, mampoe. Dikbladig, bbrdaoen tebel. Dikbloedig, bbrdarah kbntel. Dikbuik, m., peroet gendoet, peroet boentjit, peroet boesoeng. Dikkerd, m , orang gemoek (gendoet).

Dikkop, m., kepala (berkepala) besar. Diklijvig, gemoek, gendoet, berbadan besar. Diklip, v., bbrbibir tbbel, doble. Dikte, v., tebel, katebelan, bbsar, tbbeinja, bbsarnja. Dikwerf, zie: Dikwijls. Dikwjjls, Bering-Bering, Bering-kali, kerep-kbrep, beberapa kali, koewat-koewat. Dikzak, m., zie : Dikkerd. Diligence, v., kereta pea. Ding,o.,(voorwerp), barang,bbnda; (zaak, werk), perkara, kerdja, pakerdjaan. Dingen, tawar, menawar ; (solliciteeren), bbrkahbndak, mengahindaki, berniat, meniat, mints, meminta. Dinsdag, m., hari tsalatsa (selasa). Dinsdagavond, m., malem rebo. Dinsdagochtend, m., tsalatsa (selasa) pagi. Diploma, o., sidjil. Direct (dadelijk), lantas, kblak, sigerah, dbngan sigerah; (rechtstreeks), throes, langsoeng. Directeur, m., pembrentah, direktor. Directie, v., pbmerentahan. Disch, m., medja, maidah; Ten c sch noodigen, memanggil (mendjempoet, mbngadjak) makan. Dischgenoot, m., temen makan, tembn di medja. Dischgerecht, o., hidangan, santapan, makanan. Discipel, m., moerid, pbladjar. Discours, o., pertjakapan, bitjara, peromongan. Discreet, maloe, sopan. Dispens, v., sepen, goedang. Dispensatie, v., idzin. Disputeeren, berbantahan, bbrbantah-bantah, membantahken. Dispuut, o., pbrbantahan. DISS. Dissel, m., b~lioeng, rimbas, petel. Disselboom, m., kajoe boedjoer, born. Disselen, membelioeng, mOrimbas, m~metel. Distantie, v., zie : Afstand. Distillatie, v., p~ngoekoes, p~ngoekoesan. Distilleeren, m~ngoekoes, masak, memasak.

District, o., distrik, loewak. Districtshoofd, o., demang, k~pala distrik, wedana, batin ; (On. der-), Assisten-d~mang, assisten-w~dana, tjamat. Dit, in!. Ditmaal, s~kali in!, s~karang in!. Divan, m., (staatslichaam), diwan ; (bank), dipan, bangkoe. Divisie, v., (legerafdeeling), bagian (pasoekan) bala tentara. Dobbelaar, m., toekang main, pendjoedi, pemain top, orang jang terlaloe soeka main top. Dobbelen, berdjoedji, bermain d joedi, bermain top, memboewang dadoe, bermain kartoe dengan bertarohan besar. Dobbelhuis, o., tempatperdjoedian, roemah main, petopan. Dobbelspel, o., permainan besar, permaInan top, permainan djoedi, permainan dadoe. Dobbeisteen, m., dadoe, boewah dadoe, boewah parih. Dobbelziek, soeka berdjoedi (bermain top). Dobber, m., apoeng, lampoeng, pelampoeng. Dobberen, mengapoeng, melampoeng, mengatoeng. Doceeren, mengadjarken. Doch, tetapi, tapi, akin tetapi. Dochter, v., poet eri, anak perampoean ; Jonge dochter, dajang. Dodderig, antoek, mengantoek. Dodoor, m., percales, toekang ngantoek. Doek, m., en v., (lijnwaad), kain ; (Fun-), kain aloes ; (Grof-), DOEN. 373 kaIn kasar; (IJ1--), kain djarang; (Dun-), kain tipis ; ook- bbndera ; (waarin ears l&jk gewikkeld wordt), kain majit, kafan; (stonden-), kain tjawat, kain kantjoet ; (Hoofd-), kain kepala, setangan kepala; (Zak-), sapoe tangan, setangan; (Hand-), kain seka, kain mandi, kain handoek, serbet mandi ; (Kinder-), lampin, kain popok, popok ; (Ztjden-, kain soetera ; (Zeil-), kain lajar ; (Omwindsel), kain bebat ; Er gears doeken omwinden, berkata (berbitjara) teroes terang. Doekspeld, v., keroesang, penitih dada.

Doel, o., maksoed, alamat, mane, sengadja, kahendak, niat, sasaran; Zijn doel bereiken, menjampaikdn maksoednja, mendapet maoenja; Zijn doel missen, salah maksoed. (Doel. Doeleinde, o., zie : Doelwit en Doelen (mikken op), mengintjar, menoedjoe ; (bedoelen), berniat, bermaksoed, mane, berkahendak ; (zijdelings), menjindirken. Doelwit, o., sasaran, alamat, maksoed. Doemen, menghoekoemken ; (laken), mentjelaken. Doemenswaard, patoet (haroes) di hoekoem (di tjela). Doers, boewat, berboewat,, memboewat, bikin, membikin, kerdja, mengerdjaken, mengadaken, mendjadikdn, soeroeh, menjoeroeh ; Van doers hebben, koerang, kakoerangan, berhadjat ; Met iemand of lets to doers hebben, ferdoeli, merdoeliken ; Te doers krujgen, berkelahi, dapet roesoeh, berperkara; Een winkel doers, memegang kedai (toko) ; (waard zijn), berharga; Te niet doers, meniadaken ; (indoen). menaroh, memasoekken ; In goeden doers zijn, hidoep denga i 374 DOEN, s~nang, bertjoekoep, mampoe, hartawan, berharta. Doende (bezig), lagi b~kordja, lagi m~mboewat, sambil bek~rdja ; Zoodoende, djikalau begitoe, d~ngan b~gitoe. Doeniet, m., orang ma1~s, pemal~s, orang p~lantjongan, toekang m~ lantjong. Doenltjk, boleh (dap~t) di boewat (di bikin, di k~rdjaken). Dof (glansloos), soeram, poetj~t, boet~k, kalis, moeram, ti ads thrang, tiada m ntjorong, tiada m~ngkilap ; (van eon geiuid), r~mang, $kak. Doffer, m., m~rapati djantan, boeroeng darn laki-laki. Dog, m., andjing b~sar. Dok, o., kalangan, limboeng, dok. Dokter, m., tabib, doekoen, doktor; (Doctor in de eon of andere wetenschap), hakim. Dol (roeipen), m., pens dajoeng, keliti ; (razend, gek), gila, sarsar; (van dieren), galak, boewas,

m~ngamoek ; (-verliefd), gila b~rahi ; Dol worden, djadi gila; Dol waken, m~nggilaken, membikin gila. Dolen (zwerven), m~ngombara, b~ridar-idar, m~lantjong, berkoelilingan, bgrdjalan koeliling, moeb~ng ; (verdwalen), s~sat, kassat, kasasar, salah djalan. Dolk (de gewone inlandsche), m., keris ; (der vrouwen), patr~m ; (kleine soon), badai-badai; Eon dolk dragon, berkOris, b~rk~risan, m~makai (m~mbawa) kris. Dolkmes, o., sekin. Dolkop, m., orang gila. Dolksteek, m., toesoek keris, penikam koris. Dolleman, m., orang gila. Dollepraat, v., bitjara orang gila. Dom, bodo, bobal, bongol, geb1~g, tiada taoe adat. DONK. Domein, o., tanah (harts) karadj aan (radj a). Domheid, v., kabodoan, kab~balan. Domicilie, o., thmpat kadoedoekan, tempat tinggal, tempat beroemah, tompat kadiaman ; Domicilie kiezen, m~milih (men~ntoeken) thmpat kadoedoekan. Dominee, m., pendita. Domkop, m., orang bodo, orang g~b1~g (bongol). Dommelen, m~ngantoek, b~rd~ngoeng, mbngol~nggoet. Domoor, m., zie : Domkop. Dompelen, m~ntjeloep, m~nj~lamkbn ; (zich onder-), m~nj~lam, seloeloep, b~rs~loeloep. Domper, m., pOmad~m. Dompig, lbmbah, lembap, basah. Donder, m., goeroeh, goentoer, p~tar, g~loedoeg. Donderbus, v., p~moeras, s~napan pbmoeras. Donderdag, m., hari k~mis. Donderdagavond, m., (-nacht), mal~m djoemahat. Donderen, goentoer, g~loedoeg, bergoeroeh ; (bulderen van hot geschut), ggmoeroeh, bOrd~gam. Donderslag, m g~ledeg, tegar, petar. Dondersteen, m., batoe goentoer, gigi goentoer, batoe g~ledeg.

Donderstraal, m., halilintar, kilat, mats $tar, g~ledeg. Donderwolk, v., swan mengandoeng goeroeh. Dong, v., (most), tahi, badja, raboek, g~moek. Donkey (duister), g~lap, k~lam, kelam kaboet, r~doep, gobar, kaboes; (somber), soeram; (van eon kleur), toewa. Donkerblauw, biroe toewa. Donkerbruln, warns pals toewa, (sawn matting), d~ragem. Donkergeel, koening toewa. Donkergroen, idjo toewa. Donkerpaars, woengoe toewa. Donkerrood, merah toewa. DONS. Dons, o., boeloe haloes, boeloe roams, boeloe dada. Dood, coati, mampoes, modar ; Half dood, satengah coati ; Dood slaan, memboenoeh, mematiken, memoekoel (membikin) coati; Een dood lichaam, majit, bangkai. Dood, m., coati, kamatian, meninggal, meninggal doenia, adjal, poetoes njawa, poetoes djiwa, mangkat, mangkat beradoe, wafat, maut, mampoes, modar; Een doode, orang coati, majit; Den dood under de oogen durven zien, berani coati; Den dood vreezen, takoet coati ; Het uur des doode, waktoe meninggal, waktoe kamatian, waktoe adjal; Door den dood iemand verliezen, kamatian. Doodarm, terlaloe miskin, miskin sekali, teramat papa, terlaloe melarat. Doodbaar, v., tangga-tangga majit, gotongon majit, djinazat, djempana, koeroeng batang. Doodbericht, o., chabar (kabar) kamatian orang. Doodbrief, m., soerat tanda kamatian orang, soerat menjataken matinja orang. Doode, m. en v., orang coati, majit, bangkai; Een doode verzorgen, merawatken orang coati (majit); Een doode begraven, menanem (mengoeboerken) orang coati. Doodeujk, kamatian, mematiken; (van wapens), mandjoer. Dooden, mamboenoeh, mematiken, mambikin coati.

Doodenakker, m., pakoeboeran. Doodenfeest, o., arwah, roewah, sadakah arwah ; zie verder Doodmaal. Doodenrijk, o., slam berzach. Dooder, m., pemboenoeh, orang jang mematiken. Doodeter, m., orang males, pemales, orang nganggoer. DOOD. 375 Doodgaan, coati, meninggal, mangkat, wafat. Doodgeboren, kaloewar coati, di peranakken coati, kababangan. Doodgeschoten, di tembak coati, coati di tembak. Doodgeslagen, coati di paloe (pentoeng). Doodgraver, m., toekang koeboer, toekang menggali (menjediaken) koeboer. Doodhongeren, coati kelaparan. Dood.ammer, sajang sekali. Doodkist, v., keranda, laroeng, peti coati. Doodkleed, o., kafan, rahap, kerodong orang coati; In een doodkleed wikkelen, mengafani, merahapken, mengerodongi. Doodkleur, v., poetjet kamatian, warns kamatian. Doodkrank, sakit pajah. Doodmaal, o., kandoeri, perdjamoean kamatian, sedekah orang coati; (op den sterfdag), sedekah soar tanah ; (op den derden dag), sedekah figs hari ; (op den zevenden dag), sedekah toedjoeh hari (mitoni); (op den veertigsten dag, sedekah ampat poeloeh hari ; (op den honderdsten dag), sedekah seratoes hari (njatoes, njeratoesi) ; (na een jaar), sedekah pendak sekali ; (na twee jaren), sedekah pendak kadoewa kali ; (op den duizendsten dag), sedekah seriboe hari; (in sans, tar vervanging van ells bovengemelde afzonderli jke malen), sedekah sah (ngesahken). Doodmaken, memboenoeh, mematiken. Doodmoede, tei-laloe tjapai, tjapai sanget, letih-lesoe. Doodsangst, m., katakoetan coati, ketakoetan terlaloe besar.

Doodsbeen, o., toelang orang coati. Doodsbeenderenhuis, o., tempat 376 DOOR. persimp~nan toelang orang mati (toelang tgngkoerak). Doodsbenauwd, tOrlaloe takoet, balisah, t~rlaloe sesak, hampir tiada bisa b~rnafas. Doodsbleek, poetjat s~p~rti majit, poetjat sekali. Doodsch, soenji, s~njap, soenjis~njap, s~pi ; (als een doode), poetjat, warns majit. Doodschieten, menembak, menembak coati ; (met een pijl), memanah. Doodschoppen, menendang sampa! m ati. Doodschuld, v., salah (kasalahan) jang haroes (patoet) di hoekoem mat!. Doodsengel, m., (De -), Israil ; (De doodsengelen, die de overledenen in de graven komen ondervragen), Nakir en hioengkar. Doodsgevaar, o., behaja maut, bohaja besar. Doodshoofd, o., tengkorak. Doodslaan, memboenoeh, mematikdn,, memoekoel coati. Doodslag, m., pemboenoehan. Doodssnik, m., nafas achir, poetoes njawa. Doodsteek, m., penikam mat!. Doodsteken, menikam mat!. Doodstil, sepi, soenji, thdoeh sekali, diam sekali. Doodstraf, v., hoekoem kisas, hoekoem coati, siksa mat!. Doodteeken, o., tanda mat!, djesma. Doodvi jand, m., seteroe jang terbentji sanget. Doodvonnis, o., kapoetoesan hoe. koem coati. Doodziek, sakit pajah. Doodzonde, v., doss jang teramat besar. Doodzweet, o., peloeh (keringet) orang hampir mat!. Doof, toeli ; Doof worden, djadi toeli; Doof waken, menoeliken. DOOR. Doofpot, m., tempat pemadem api. Doofstom, toeli dan bisoe. Doolen, zie : Smelten. Dooier, m., koeningnja telor.

Doolweg, m., djalan sesatan, djalan jang terpoeter. Doop, m., (Christefljke), permandian serani ; (door onderdompeling), penjeleman. Doopbekken, o., tbmpat ajer permandian serani. Doopen,memandiken seranl,menjeranlken, menjelemken; (in iets - ) tjeloep, menjeloep, menjeloepken. Door, oleh, dari, dari pads, dengan ; (doorheen), teroes, temboes, teroes-mennroes;Het geheelejaar door, antero (sa-antero) taoen, sagenap taoen; Al door, salamalamanja; Door elkander, tjampoer-baoer, kotjar-katjir. Doorarbeiden, bekerdja teroes, tiada berhenti bekerdja. Doorbakken, matting bgtoel. Doorbijten, mOnggigit poetoes (t. roes) ; (van scherpe vochten), memakan teroes. Doorboord, temboes, bolting. Doorboren, menoesoek teroes-meneroes, menemboesken, men:roesken, membolongi; (de oorlellen), menindik. Doorbraak, v., petjahan, tetasan, djebol, djebolan, ambrol. Doorbreken (van lange voorwerpen), patch, mematahken ; (van bards voorwerpen), petjah, memetjahken ; (van touwen, enz.), poetoes, memoetoesken ; (van een gezwel), petjah ; (van water, enz.), menetas, m netasken. Doorbrengen (verspillen), memborosken; (den tijd), melaloekon; (den nacht), bermalem, mengin ep. Doorbuigen, melentoer, melengkoeng, mendelong. Doordacht, soedah di fikir (di timbang) balk-balk. DOOR. Doordien, karhna, oleh karma, sebab, dari s~bab, sedang. Doordraaier, orang bozos, p~mboros, toekang m~lantjong, p~lantjong. Doordringen,melantas,m~njerboe, teroes, masoek. Doordringend, throes, jang throes, thmboes. Dooreengooien, m~njampoer, menjarnpoer-baoer.

Dooreenkneden, rn~rhmas b~rsama-sama, m~nja,mpoer. Doorgaan, berdjalan throes, mlantas; (geschieden), djadi; Niet doorgaan, tiada djadi, woeroeng ; (op hol gaan), Ian, minggat ; Met iemand er van doorgaan, m~larik~n, m~mbawa lari; Doorgaan voor, di sangkak~n, di kirak en ; (snelgaan, van een vaartuig), ladj oe. Doorgaans, memang, memangnja, adatnja, biasanja, s~laloe, shnantiasa, siring-siring. Doorgang, m., throesan, djalan throesan, t~mboesan, p~lintasan, kolidoer, gang ; (in eon vaarwater), aloer, aloeran; (in het gebergte) tj~lah. Doorgeven, m~neroesk~n, mendjalank~n throes. Doorgieten, menapis, m~napisk~n, menjaring. Doorglippen, meroetjoet. Doorgraven, m~n~boek, menggali temboes (teroes), m~mbolongk~n, memboetoelk~n. Doorgraving, v., p~nggalian throesan, p~n~boekan. Doorgronden,m~ndoega,m~ngerti, m~nangkep. Doorhakken, menetas, memanggal, mengetok, m mb~lah, m moetoesk~n, membatjok poetoes; Den knoop doorhakken, mmoetoesken (m~rampoengken) perkara. Doorbalen (schrappen), m~ngapoeskan, m~marangk~n, menjo.DOOR. 377 rek ; (ergens doorheen trekken), m~narik throes; (tusschen de beenen, van een kleed), m~ntjaw~t, m~ngantjoetk~n; (bevochtigen), mentjgloep, m~njloep, m~rhndemk~n; (den mantel vegen), m~marahi, mon~gori, m~nggegeri, iithmaki-maki. Doorheen, throes, thmboes, throesm~noroes. Doorheet, pangs b~toel, pangs sekali. Doorhouwen, memanggal,m~moetoesk~n, mon~tak, memb~lah. Doorkappen, zie : Doorhouwen.

Doorklieven, memb~lah, m~ntj~ntjang. Doorklinken,berboenji-boenji, b~rtaloen. Doorkneed (kundig), pandai, pinthr, berilmoe, mengerti, bisa. Doorknippen, menggoenting poetoes. Doorkomen, meliwatken, b~rdjalan throes (liwat). Doorkruisen,m~ndjalani koeliling, m~ngoelilingi, nlelanglang. Doorlaten, kasi liwat, m~loeloesk~n. Doorlekken, botjor, rhmbes, tins. Doorloopen, berdjalan throes. Doorloopend,tiada ada poetoesnja, tiada b~rkapoetoesan, throes. Doorluchtig (aanzienltjk), bangsawan, rnoelia, moeliawan, b~sar; (de lucht doorlatend), berlobang-lobang, djarang, berdjaladjala. (roes. Doormarcheeren, b~rdjalan thDoormengen, m~njampoer, mnjampoerk~n. Doom, m., doeri, oenak, soesoh; Met doormen bezet, b rdoeri ; Een doomn in het oog, pangs di mata. Doornappel, m., boewa,h k~tjoeboeng. Doormat, basah koejoep, basah k~loejoeran. Doornhaag, v., pager doeri. 378 DOOR. Doorreizen, m~ndjalani, mgndjadjahi. Doorschieten (glippen), moroetjoet ; (doodschieten, enz.), mnembak throes-m~n~roes. Doorschijnend, djbrnih, honing, terang. Doorschrappen, mOnjorok, m~nghapoesk~n. Doorslaan, (zie : Doorschrappen). (Een muur -), men~boek, mgmbolongk~n; vloeien van papier), molar. Doorslaand, njata, thrang. Doorslikken, tel~n, m~nel~n. Doorsnede, v., p~nampang, pemb~lahan. Doorsnijden, m~motong, mOmoetoesk~n, mengerat.

DoorsnufFelen, menj~lidik, membongkar. Doorspoelen, m~njoetji. Doorstaan (verduren), m~nahan, m rrd~rita, m~njabark~n. Doorsteken, m~nik~m,m~noesoek, m~mboenoeh ; (Een dijk ---), mOneboek, m~nemboes. Doortocht, m., zie : Doorgang. Doortrapt, haloes, pinthr, tjgrodik. .Doortrekken (door lets heen trekken), melaloei, m~liwati; (van vloeistoffen), memakan, moresep. Doorvaart, v., p~rdjalanan throes, throesan ; (zeestraat), selat; (geul), aloer, aloeran. Doorvoed, k~nj ang ; (vetgemest), g~moek. Doorvoer, m., pembawaAn throes. Doorwaadbaar, thraroeng, boleh (k~na) di aroengi (di sabrangi, di k~robok). Doorweekt, basah, lOmbah, l~tjah. Doorzetten, m~n~roesken, mnjampaikon. Doorzicht, o., p~ngOrtian, kapinthran, tjor~dik, akal-boedi. Doorzi jgen, menapis, monjaring, menirisken. Doorzoeken, m~ntj~hari koeliling, DOSS. m~m~riksai koeliling, m~nggeledah. Doorzwelgen, mOn~l~n. Doos, v., boseta, ,tempat, kendaga, peti kotjil, tenong, door. Doove, m., orang toeli. Dop, m., koelit; (van granen), koelit s~kam; (van de kokosnoot), tempoeroeng, batok. Doperwt, v., katjang polong. Doppen, m~ngoepas, meniboewang koelitnja (batoknja). Dor, k~ring, garing, coati, koeroes. Dorp, o., n~g~ri, kampoeng, desa, doesoen ; (versterkt -), kota. Dorpel, m., ambang; (boven-), ambang di atas ; (beneden-), ambang di bawah. Dorpsbewoner, m., orang desa (doesoen, kampoeng), $doedoek desa. Dorpsbode, m., k~bajan, m~rinjo. Dorpsgeesteli jlke, m., modin, lobe, anvil, ketib, imam desa. Dorpsgenoot, m., orang sadoesoen, thmOn sadoesoen.

Dorpshuis, o., (gemeentehuis), balai doesoen. Dorpskerk, v., m~sigit doesoen. Dorpsland,o.,tanah desa (doesoen). Dorpslieden, m., orang desa (doesoen, kampoeng). Dorpspriester, m., zie : Dorpsgeesteli jke. Dorschen, m~nebah, menggasak, m~ngil~s, m~noemboek. Dorst, m., dahaga, aoes ; Dorst hebben, aoes, berdahaga; Den dorst lesschen, memoewasken dahaga (aoes); Eon appeltje voor den dorst, tjadang, simp~nan ; (stork verlangen), ingin, rindoe, kOpingin, kangOn. Dorsten, aoes, berdahaga, rindoe, kepingin; Naar blood dorsten, kepingin (soeka) melihat darah. Dos, m., perhiasan, pakaian indahindah. Dosis, v., katOntoean banjaknja. Dossen, menghiasi, m~makaikgn DOT. (m~ng~nak~n)pakaian indah-indah. Dot, v., (verward kiuwen), bnang jang koesoet; (voor kieine kinderen), isepan. Douaan, v., mats-mats pabean, p~ndjaga pabean. Douanenkantoor, kantor pabean, kantor boom. Douw, m., toelak, pgnoelak, sorong, soeroeng, penjorong. Douwen, m~noelak, m~njorong, m~njoeroeng, m~njoeroengk~n. Dozijn, o., losin, doewa-bolas. Dra, l~kas, sig~rah, tj~pat, k~lak; Zoo dra mogelijk, d~ngan sal~kas-l~kasnja, d~ngan sasigrahnja. Draad, m., (garen), benang ; (hennip --), tali rameh ; (ijzer --, enz.), dawai, kawat ; (vezel in vleesch), oerat, oerat s~ni ; (samenhang van een verhaal), $rhoeboengan ; (in hout), oerat, ira-ira. Draadtrekken, menarik kawat, mgmbikin kawat. Draagbaar (barrio), v., lerang, oesoengan, gotongan. Draagbak, m., djodang, djondang. Draagband, m., sandang. Draagboom, m., pikoelan, kajoe pikoelan. Draagkoets, v., tandoe, djoli, dj~m-

pana. DraaglIjk, boleh (dap~t) di pikoel (di tahan), terderita. Draagstoei, m., zie : Draagkoets. Draai, m., poet~r, poeteran, $rid~ran, oeb~ngan, p~daja. Draaibank, v., p~larikan, bindoe, boeboetan. Draaibas, v., rantaka, lila. Draaibrug, v., dj~mbatan b~ralih (berpoeter, jang boleh di poet~r). Draaien, momoeter, memoes~r, moeb~ng, m~ngidar, m~ngitar; (dralen), berlambat; (duizelig worden), b~rpoesing k~pala ; (uitvluchten zoeken), mentjehari akal, m~moeter-moethr; DRAG. 379 Knoopen draaien, m~moeter kantjing, memboedjoek. Draaikolk, v., poeser ajar, oelek ajar. Draairad, o., djant~ra, poet~ran tali. Draaischijf, v., rods; (van een pottebakker, polarik. Draaiwind, m., angin oel~k, angin poejoeh. Draak, m., nags, oel~r nags. Drab, v., ampas, k~roeh, kotor, tahi. Drabbig, boet~k, keroeh, berkroeh, kotor. Drachma, o., dirham. Dracht,v.,(vrachtvoor een man), pikoel, pikoelan (gotongan) sa'orang; (kleeding), pakaian; (mode), tjara; (zwangerschap), hamil,boenting;(van een zweer), nanah; (van zeere oogen), belek, tahi; (schotverte), djaoehnja (larinja) p~loeroe (pelor). Drachtig, hamil, booming, mngandoeng anak; (van eon wood), b~rnanah, menanah. Draf, m., djodjok, lari djodjok, d~rap; Op een drafje loopen, berlari tj~pat-tj~pat (goepoeh). Dragon, m~mbawa; (aan een stole over den schouder), m~mi koel ; (hangende aan de hand), membambet, m~nenteng; (in eon doek, zak, enz.), m~ngandoeng; (op den rug), m~ndoekoer g; (schrijlings op den nek), mendjoelang; (schrijlings op eon der schouders), menjompoh; (in eon doek onder den arm),

menggendong; (onder den arm en tegen hot lichaam gekneld), mengempit, mengelek; (op de handen), mOngampoe, mendondong, menampa; (in eon verband, bijv. eon gebroken arm), mengandoet; (op hot hoofd), mOndjoendjoeng; (met zijn velen), mengoesoeng; (over den schouder aan hot eind van een stole, enz.), 380 DRAK. menggal~s; (op den gebogen arm of den schoot), memangkoe; (van eon kleedingstuk), berpakaian, memakai ; (van eon s j aal enz., los over den schouder), menjampai, min j~lampai, b~rselampai ; (zwanger ztjn), hamil, boenting, m~ngandoeng anak ; (van eon wood), b~rnanah, m~nanah; (vruchten -), b~rboewah ; (fig.), b~rgoena, bOrasil ; (eon naam -), b~rnama ; (eon zwaard -), b~rp~dang, m~makai pedang, mt`3mbawa pedang ; (De onkosten -), mengloewa:ken (membajar) ongkosnja,menanggoeng bolandjanja; (De zonde -), menanggoeng doss ; (verdragen), terima, tahan, menahan, memikoel. Drakenbloed, o djerenang. Dralen, berlambat, lens, males. Drang, m., paksa, sera, perloe. Drank, m., inoeman, minoeman, sentapan; (Storks-), inoeman (minoeman) keras, toewak, arak, berem; Aan den drank zijn, soeka minoem, wring mabok; Iemand die aan den drank is, pemabokan. Drankje, o., (medicijn), obat minoem. Drankverkooper, m , toekang djoewal minoeman. Dfiankwinkel, m, tOmpat pendjoewalan minoeman, toko minoeman. Drankzetje, o., tempat minoeman, tjerama, gorgelek, gorgelet, karap. Dras, v., tanah loempoer, tanah rawa, tanah paja. Drassig, berloempoer, basah, paja. Draven, mendjodjok, menderap. Dreef, v , (kudde), kawan; (ploegvooi), aloeran ; Op dreef zi jn, berlakoe (bbrdjalan, bekerdja) de-

ngan senang dan gampang;, Op zijn dreef zijn, bOrasa anak, berenak hati, senang; (laan),, djaDRIE. lan jang tedoeh; (goods luim), senang, kasenangan hati. Drag, v., (-anker), saoeh (djangkar) pemarit; (-net), poekat. Dreggen, memarit. Dreigen, mengantjam, Ongantjam-antjam, mengamang-amang, menakoeti. Dreigend, mOnakoeti. Dreinen, tjengeng, menangis. Drek, m, tahi, kotor, kakotoran ; (vuilnis), sampah; (most), badja, raboek ; (straatvuil), loempoer, betjek. Drekhoop, m., tendas, timboenan (toempoekan) tahi (sampah, kotoran, badja, raboek). Drekvlieg, v., lalat (later) tahi. Drempel, m., ambang, ambang pintos; Den drempel overschri jden, melangkahken ambang pintos. Drenkbak, m., paloengan, tempat ajer minoemnja binatang. Drenkeling, m . orang kalelep, orang coati kalelep, orang coati d i aj er. Drenken, memberi (kasi) minoem, meminoemken. Drenkplaats, v., tempat minoem, kobak. Drenktrog, m., zie : Drenkbak. Drentelen, berdjalan mondar-mandir, melnntjong, berdjalan-djalan kasana-ketnari, berdjalan-djalan dengan menganggoer. Dreumes, m., anak ketjil, orang ketjil, orang katai. Dreun, m., gems, gempa. Dreunen, bergempa, berdengoeng, menggeleger, bergojang dengan berboenji. Dribbelen, berloempat-loempat, berdjingke-djingke. (tiga. Drie, tiga ; Met zijn drieen, berDriebeenig, berkaki tiga. Driebladig, berdaoen tiga. Driedeelig, terbagi t,iga. Driedekker, m., kapal bertingkat tiga. DRIE. Driedik, tiga lapis, soesoen tiga.

Driedubbel, tiga lapis, tiga ganda, tiga li$t. Drieeenheid, v., (der Ohristenen), tatslitz; (der Hindoes), trimoerti. Drieerlei, tiga roepa, tiga dj~nis, tiga bagai, tiga matj~m. Driehoek, m., tiga pendjoeroe, papon tiga. Driehonderd, tiga ratoes. Driejarig, b~roemoer tiga taoen. Driekantig, figs p~rs~gi (p~rsagi). Driekleurig, warns tiga, b~warna tiga. Drieling, m., anak k~mbar tiga, k~mbar tiga. Driemaal, tiga kali. Driemaandeljjks, tiga boelan s~k ali, sab~n tiga boelan. Driemanschap, o., p~m~rentahan orang tiga. Driemaster, m., kapal b~rtiang tiga. Drieoogig, b~rm ata tiga. Drieponder, m., p~loeroe (pelor) fang b~ratnja tiga pon, - meriam jang t~risi pelor tiga pon. Drieregelig, b~rgaris tiga. Driespan, o., pasangan koeda tiga. Driesprong, m., simpangan tiga. Driest, b~rani. Driestheid, v., kab~ranian. Drietal, o., tiga, bilangan tiga. Drietand, m., trisoela, hoedjoeng tiga, tjabang tiga. Drievoetig, b~rkaki tiga. Drievoudig, lip~t tiga, tiga lapis, tiga kali, tiga ganda. Driewerf, figs kali. Drieztjdig, tiga p~rs~gi (p~s~gi). Drift, v., (kudde), kawan ; (van bet water), d~ras, ladjoe; (toorn), marsh, moerka; (overhaasting), goepoeh ; (lust), nafsoe, haws nafsoe. Driftig (opvliegend), marsh, l~kas marsh, gampang marsh, pangs, pangs hati, goesar ; (haasDRIL. 381 tig), goepoeh, goegoep ; (dri jvend), hanjoet, larat, laroet; Zich driftig makers, m~marahk~n din, djadi marsh, goesar. Driftkop, m., orang gampang (lgkas) marsh, orang b~rangasan, pernarah. Driff hamer, m., ganders, martil b~sar.

Drijfhout(van eennet),o.,apoeng, larnpoeng, peloentang; (drtjvend bout), kajoe hanjoet, kajoe jang thrbawa ajar. Dr&jfland, o., tanah lampoeng, tanah kambang. (wat. Drjjfriem, m., pesawat, tali pesaDrijfsteen, m., batoe timboel. Drijftol, m., gasing, gangsing, gangsingan. Drijfton, v., p~loempang, tong peloempang. Drijfveer (van ears machine), v., p~sawat, per; (beweegreden), sebab, pohon. Drijfwiel, o., pesawat. djanthra p~sawat, rods p~nggilingan. Drijven (voortdrijven), rnbngalau, m~nggiring, m~mboeroe; (op bet water), kambang, m~ngambang, m~ngatoeng, m~ngapoeng, m~loempang, timboel; (door de lucht), rn lajang ; (een spijker enz. ergens in -), m rnakoe, m~maloe, m~masoekk~n, m~lantak ; (op zijn anker -, van een schip), larat; (van wolken), b~rarak ; (ciseleeren, enz.), mngoekir, m~mahat; (eene zaak, enz.), m~lakoeken, m~ndjalanken; (dwingen), m~maksa; Den spot met iemand drtjven, mengolokolok ; Op eigen, wieken drijven, m~m~rentahk~n dini s~ndiri. Dril, v., kain belatjoe; (gestold vleeschnat), kaldoe kent~l ; (oorveeg), tampar, thmpiling. Drilboor, v., intj~r, poet~rwala. Drillen (in de handers draaien), m~ngisark~n, m~rnoet~rk~n ; (oe382 DRIN. fenen van militairen, enz.), m~ngadjar, m~ngadjark~n. Dringen (opeendringen), b~rkloempoek, berkoempoel, m~ngoempoel, b~rg~m$1, m~njsakk~n; (stooten), m~noelak; (noodzaken), m~maksa, mnjiasatk~n ; (van weerskanten), m on gapit ; (met geweld op iets in-), m~njOrboek~n. Dringend, thramat, sang~t, k~ras, k~ntj~ng, $rloe sgkali, ta'da$t dada, misti.

Drinkbaar, bol eh (da$t, kena) di minoem. Drinkbak, m., paloengan, tempat minoem. Drinkbeker, m., piala. Drinkebroer, m., pemabokan, toekang minoem. Drinken, minoem, sentap. Drinkglas, o., gelas, gelas minoem. Droefgeestig, soesah (bersoesah) hati, bordoeka-tjita. Droes (ziekte), m., sakit ingoes (pit eg). Droesem, m., keroeh, keladak, tahi, ampas, endeg-endggan. Droevig, soesah, soesah hati, bersoesah hati, berdoeka-tjita, bertjinta; moeram. Drogen, mengeringken, menggaringknn, membikin (menjeka, menggosok) keying, mendjemoer ; (droog worden), djadi keying. Drogerij, v., boemboe, g+ rabat. Drogist, m., toekang boemboeboemboe, tjeraki, toekang gerabat. Drol, m,, gol ongon tahi. Drollig, djinaka. Drom, m., pOrkoempoelan, per. himpoenan. Drommel, m., setan, djin. Dronk, m., tegoek, tjegoek. Dronkaard, m., pemabok, pemabokan. Dronken, mabok, poesing,mendeni; Dronken maken, mgmbikin mabok, memabokkon. DRUI. Dronkenschap, v., mabok, kamabokan. Droog, keying, garing, ringkai; Hoog en droog zitten, berdoedoek dengan senang; Droog maken, zie : Drogen. Droogdoek, o., kaIn seka. Drooghouden, djaga (mendjaga) djangan sampai basah, memeli haraken keringnja. Droog] a (op een -- zitten), o., berdoedoek dengen dada minoem apa-apa. Droogloopen, djadi keying, soeroet ajernja. Droogmaken, zie : Drogen. Droogplaats, v., tempat pen dj naoeran. Droogrek, o., pendjgmoeran, sampiran pendjemoeran, yak pendjemoeran, para-para.

Droogte, v., kakeringan, tempat keying; (droge tijd), moesim pangs, ketiga ; (zanldplaat), gosong, pasir ; (ondiepte), beting, tohor. Droom, m,, impi, mimpi, mimpian, perimpian ; Een droom verklaren, mentabirken (menerangken). mimpi; In den droom zien, melihat dalem mimpi ; In den droom praten, mengigo. Droomen, mimpi, bermimpi, mngimpi. Zie ook : Suffen. Droomgezicht, o., penglihatan, dalem mimpi. Drop, m., titik, tetes. Droppel, zie : Drop. Droppelen, bertitik, bertetes, menitik, menetes, mOniris, bOrlinang, merintik, menitikken, menetesken, m- nirisken. Drossen, lari, minggat. Druif, v., boewah anggoer; Gedroogde druif, kismis. Druiloor, m., pengantoek, pemales. Druipen, zie: Droppelen; (stil heengaan), pergi diam diam, mOn jelimpoet; (bi j een e$amen), djatoh, dada di terima. DRUI. Druiper, m., sakit k~ntjing, sakit p~rampoean, sakit m~lele. Druipnat, basah koejoep (kaloejoeran). Druipneus, v., idoeng ingoesan. Druipoog, o., mata nilas, mata belekan. Druipstaarten, p~rgi diam-diam, $rgi d~ngan s~mboeni, m~njlimpat. Druipsteen, m., batoe this, batoe $napis, batoe saringan. Druivenblad, o., daoen anggoer. Druivenpit, v., bidji boewah anggoer. Druivenpluk, m., p~tikan boewah anggoer. Druivenrank, v., pohon (pokok) anggoer. (goer. Druivensap, o., ajar boewah angDruiventros, m., tangkai boewah anggoer. Druk, m., (drukking), tindih, tind~s, p~nindih, p~nind~s; (onderdrukking), aniaja, p~nganiaja ; (ellende), kasoekaran, sangsara, kam~laratan, kasoesahan ; (van

een book), thraan, tjitakan, tjapan. Druk (bezig), banjak k~rdja (pak~rdjaan), banjak poesing k~pala; (levendig~, ramai. (tjap). Drukfout, v., salah tjitak (thra, Drukinkt, v., dawat (tinta) tjitak (tjap, thra). Drukken (op lets), m~nindih, mn~k~n, m~nind~s, na~noempoe ; (bij den stoelgang), m~ng~d~n ; (van boeken) m~n~ra, m~njitak ; (stempelen), m~ng~tjap ; (de hand), m~ndjabat. Drukkend (beet), pangs, pangs thrik, b~gah. Drukker, m., p~n~ra, $njitak, toekang m~ng~tjap (monjitak, m~n~ra) boekoe. Drukkertj, v., p~rthraan, p~n~raan, p~njitakan, p~ng~tjapan. Drukkerskas, v., thmpat (kotak) hoeroef. DUIG. 383 Drukkosten, m., oepah (b~landja, ongkos), tjitkak (thraan). Drukkunst, v., ilmoe tjitak (thra, tjap). Drukletter, v., hoeroef tjitakan (thraan, tjapan). Drukloon, o., zie : Drukkosten_ Drukpapier, o., k~rtas tjitak (thraan, tjap). Drukpers, v., p~njitakan, $nge. tjapan, p~n~raan, apitan tjitak (thra, tjap), $rkakas tjitakan (teraan, tjapan). Drukproef, v., toeladan tjap (tjitakan, thraan). Drukte, v., siboek, banjak k~rdja; (levendigheid), ramai, karamai~ an; (lawaai), gadoeh, roesoeh, riboet ; (zorg), soesah, kasoesaban ; Drukte hebben, kasoesahan ; Drukte veroorzaken, mnjoesahken. Drukwerk, o., tjitakan, tjapan, thraan. Drup, m., zie : Drop. Druppelen, zie : Droppelen. Dubbel, rangk~p, lip~t, ganda, bersoesoen, b~rlapis. Dubbelhartig, hati b~rtjabang, b~rtjandakia, palsoe, tiada boleh di p~rtjaja. Dubbelloop, v., s~napan k~mbar, s~napan bermoeloet doewa, s~napan p~nganten. Dubbeltje, o., pitjis, oewang, s-

poeloeh sen. Dubbelzinnig, doewa artinja. Dubloen, m., ringgit Xmas. Duchten, takoet. Duchtig,sang~t,b~toel-b~toel,k~ras. Duf, ap~k, basi, b~rbaoe basi. Duideli jk, thrang, njata, tlahir., k~tara. Duif, v., (tamme), boeroeng_ m~rpati, boeroeng dara; (wilds) tgkoekoer, d~roek; (bout -), d~rbg~m ; (groans), katik, dj oars ; (tortel -), p~rkoetoet, boeroeng p~rkoetoet. Duig, v., pagan tong (tahang) ; In 384 DUIK. duigen vallen, tiada djadi, woeroeng; In duigen smi jten, mwoeroengk~n, m~ngoesoetkgn. Duikelen, b~rdjoempalit, b~rsoengsang, bersoendjam,m~njoengsang, djatoh soengsang. Duiken, menj~lam, bors~loeloep ; Zie verder ook : Bukken. Duiker, m., penj~lam, toekang sloeloep ; (waterleiding), got, dj~mbatan koeroeng, oeroengoeroeng. Duim, m., (van de hand), iboe djari, dj~mpol tangan ; (van den voet), dj~mpol kaki; (mast), dim; (ijzeren kram), soesoek,soesoeh. Duimstok, m., kajoe oekoeran, dimdiman. Duin, o., boekit (timboenan) pasir. Duister, g~lap, k~lam, mal~m; (van de oogen), kaboer, lamoer, raboen ; (moeili jk to verstaan), soesah artinja, moesjkil, dalem, koesoet ; (somber), soeram. Duit, v., doewit, son ; (geld), oewang ; Een halve duct, poser. Duitendief, m., orang kikir (s~kakgr), orang menggaroek (mngoempoelk~n) doewit. Duitsch, dits, dj~rman. Duitscher, m., orang dits (djerman). Duivel, m., setan, sjaitan, iblis ; Door den duivel bezeten, kamasoekan setan. Duivelachtig, sjaitani, kaja setan, s~p~rti setan.

Duivelbanner, m., toekang m~ngloerwark~n (m~ngoesir) setan. Duivelsbrood, o., tjandawan; zie Zwam. Duivelsdrek, m., inggoe. Duivelskind, o., anak setan (iblis), orang djahat (nakal). Duivelskunstenari j, roekiah, hobatan, t~noeng. Duivenei, o., telor m~r~pati (boeroeng dara). Duivenhok, o., kandang boeroeng dara. PURE. Duivennest, o., sarang boeroeng m~r~pati (dara). Duivenvlucht, v., kawan boeroeng darn. Duivenvoer, o., makanan boeroeng dara. Duizelen, poesing kepala, poej~ng, pining, mamang, mabok, g~lap mats. Duizelig, zie : Duizelen. Duizeling, zie : Duizelen. Duizend, riboe ; Een duizend, sariboe ; Tien duizend, s~poeloeh riboe, salaksa ; Honderd duizend, s~ratoes riboe, sak~ti; Bij duizenden, beriboe-riboe. Duizendjarig, sariboe taoen lamanja (oemoernja). Duizendpoot (vergiftige), lipan, halipan, lipan bars, l~pan p~s~n, kelabang; (phosphoriseerende), kali maj a ; (niet vergiftige), kaki sariboe, sOnggoeloeng. Duizendste, kasariboe. Duizendvoud, o., sariboe kali (ganda). Dukaat, m., doekat, k~ton, dinar. Dukatengoud, o., Xmas dinar (keton). Dukdall, m., tiang p~nantjang (pnambat) p~raoe. Dulden, tahan, m~nahan, m~nderita, sabar, membiark~n. Dun (van platte voorwerpen), tipis, nipis, gepeng ; (van vochten), entjer, tjewer ; (van middel), ramping ; (van hot hear), djarang ; (smal), koeroes ; (f,jn), aloes (van teals), djindjang ; (van den stoelgang), tjeret, m~ntj~ret ; (In bet midden), genting. Dunk, m., kira, sangka, rasa, fikir,

fikiran. Dunken, zie : Dunk. MU dunkt, sahaja kira, kira (sangka, rasa, fikir) sahaja, dari rasa (sangka, fikiran) sahaja, dari pOndap~tan sahaja. Duren, lama, lambat, landjoet. DURV. Durven, b~rani, tjakap, sanggoep. Dug, d~rnikian, b~gini, b~gitoe ; (derhalve), maka itoe, sebab itoe, djadi. Dusdanig, zie : Dus. Dutten, m~ngantoek, tidoer sab~ntar. Duur (van ti jd), m., lama, lambat, landjoet; Op den duur, lamalama, s~laloe, s~nantiasa, s~ntiasa. Duur (niet goedkoop), mahal, besar harganja. Duurte, v., kamahalan, harga tinggi (besar). Duurzaam, kekal, lama, tinggal lama, tahan lama; (eeuwig), bake; (stevig), koewat, koekoeh. Duw, m., toelak, sorong, dorong. Duwen, menoelak, m~njorong, menjoeroeng, mendorong. Dwaalbegrip, o., fikiran (pendap~tan, penemoe) salah. Dwaalleer, v., pengadjaran jang salah (tiada balk). Dwaalster, v., bintang beridar, bintang siarat. Dwaalweg, m., djalan sgsatan. Dwaas, bodo, sarsar, gila, ahmak; (- mensch), orang bodo (sarsar, gila, ahmak). Dwaasheid, v., kabodoan. Dwalen, swat, kesasar, kasesat, melantjong, berdjalan mondarmandir; (v erkeerd meenen), salah mengerti, tiada mengerti betoel. Dwaling, v., sesatan, salah, kasalahan, pengertian salah, kilap. Dwang, m., paksa ; (geweld), gagah. Dwangarbeid, m., kerdja (pakerdjaan) paksa. Dwangarbeider, m., orang kerdja paksa, orang perantaian, perantaian. Dwangmiddel, o., siasat, djalan (akal) pameksa. Dwarrelen, memoeter, moetkr, moebeng, berpoeter. HOLLANDSCH-MALEISCH.

D WER. 385 Dwarrelstroom, m., ajar berpoeter, oelekan (poeseran) ajar. Dwarrelwind, m., angin oelekan (poeseran, poejoeh). Dwars, lintang, melintang, alang, malang; Dwars liggen, melintang, malang, mengampang. Dwarsbalk, m., kajoe lintang (melintang, malang), gelegar, rasoek, sengkang, ambang, belan= dar, pengeret, selarak. Dwarsboomen, memalangi, melalau, menjoesahken, mengambangi. Dwarsdraad (inslag), m., pakan, benang pakan. Dwarsdrijven, zie : Dwarsboomen. Dwarsguit, v., soeling. Dwarshout, o., kajoe lintang (ambang), palang. Dwarskop, m., pelalau, orang bantahan. Dwarslat, v., djerian, rang; (tar verbinding van pals den), peremban. Dwarsligger, m., $ngeret, ambang, galang. Dwarspad, o., djalan lintang (simpangan). Dwarssloot, v., pant selokan, got) lintang. Dwarssnede, v., potong (potonga n) lintang. Dwarsweg, m., djalan lintang (simpangan). Dwaselijk, bodo, gila, sarsar. Dwell, v., kain sikat, kain seka, kain gosok, kain tjoetji, kain kesat. Dweilen, membersihken dengan kain sake (gosok, tjoetji, kesat) den ajer, mengepel. Dwepen, bertachaj oel. Dweper, m., orang moetachajil. Dwerg, m., orang katai (tjebol, pendek). Dwerghert, o., kidang, pelandoek, kantjil. Dwerghoen, o., ajam katai (katik). 25 386 DWER. Dwergpaard, o., koeda katai (k~tjil, pendok). Dwingeland, m., p~nganiaja, pmaksa, orang tlalim.

Dwingelandij, v., aniaja, penganiajaan, pemerentahan tlalim, EED. penggagahan, siasat, tlalamat. Dwingen, memaksa, menggagahi, mengerasi, mengakas; (van kinderen), tjengeng. Dynastie, v., asal, toeroenan, aala. E. Eb, v., soeroet, ajer soeroet, timpas, pasang toeroen. Ebben, soeroet. Ebbenhout, o., kajoe arong, abnoes. Echo, v., gems, raka, boenji berbales. Echt, m., (huwelik), kawin, kawinan, nikah, nikahan; In den echt treden, kawin, berkawin, nikah; In den echt vereenigen, mengawinken, menikahken. Echt (wettig), halal ; (onvervalscht), betoel, ben ar, sah, soenggoeh, toelen, djati, sadjati; Een echt ]rind, anak halal ; Echt goud, emas toelen (betoel). Echtbreekster, v., perampoean berdzina (bermoekah, berkendakan). Echtbreken, bOrmoekah, berdzina, berkendakan. Echtbreker, m., orang laki-laki jang berdzina (bermoekah, berkendak). Echtbreuk, v., dzina, moek ah, perkendakan. Echtelieden, m., orang kawin (nikah), laki-bini. Echteli jk, kawin, dalem kawin (kawinan). Echten(wettig verklarenl,menghalalken, mengesahken. Echter, walakin, tetapi, akan tgtap!, somadja. Echtgenoot, mm en yr., (man), laki, soeami ; (vrouw), bini, is. ten; ; Echtgenooten, laki-bini, laki-isteri; Een man tot echtgenoot hebben, berlakiken, bersoeamiken ; Een vrouw tot echtgenoot hebben,berbiniken, beristeriken; (wederhelft),djodo. Echtheid, v., halal, kabetoelan, kabonaran. Echtscheiden, bertjerai, mengoerai kawin. Echtscheiding, v., pertjeraian, tjerai ; (verstooting der vrouw door den man), talak.

Eclips, v., gerhana, gerahana; Zoneclips,gerahana matahari; Maaneclips, gerahana boelan. Eclipseeren (stil wegloopen), minggat, menjelimpet, lari dengan semboeni. Edel (van adel), bangsawan, herasal, berbangsa; (van hoedanigheden), oetama, moelia, balk, besar. Edelen, m., orang bangsawan (besar, berasal, berbangsa). Edelgeboren, asal besar, berasal, bangsawan. Edelgesteente, o., permata, manikam, koemala, inten. Edelheid, v., (Uw -), toewan, toewankoe, toengkoe, padoeka, padoeka toewan. Edelknaap, m., bedoeanda. Edelman, m., orang bangsawan (berbangsa, berasal), orang besar. Edelmoedig, moerah, moerah hati, dermawan, karim. Eden, o., (paradijs), firdaus. Edoch, tap!, tetapi, walakin. Eed, m., soempah; Een eed afleggen, bersoempah, menjoempah; Een eed afnemen, soeroeh EEDG. b~rsoempah, menjoempahi; Eon eed broken, mengobahk~n (makan) soempah. Eedgenoot, m., safakat. Eedgenootschap, o., p~rs~koetoean orang jang b~rsoempah (safakat). Eekhoren, m., badjing, toepai. Eelt, o., boeboel, koelit k~ras, koelit coati, beloelang; (op den schouder), poenoek. Een, soewatoe, satoe, sa; (voor menschen, enz.), saorang; (voor dieren), sa'ekor; (voor voorwerpen van onbepaalden vorm), saboewah ; (voor rondo voorwerpen), sabidji, saboetir ; (voor langwerpige voorwerpen), sabatang; (voor cylindervormige voorwerpen), sapoetjoek; (voor platte, dunne voorwerpen, sahelai; (voor afgesneden voorwerpen), sapotong, sapanggal; (voor woorden), sapatah ; (voor planken, enz.), sabilah; Een en ander, apa-apa; Een en hetzelfde zJjn, sama djoega; De eon of ander, salah satoe, orang salah satoe,

barang saorang; Met eon, nanti, sabentar, kelak, sekarang, sekarang djoega, sakoetika. Eend, v., itik, bebek ; Manilla -), itik (bebek) manila; (Duiker -, wild), d~ndang; (Kieine, wilds -), b~libis, m~liwis. Eendebout, m., paha bebek (itik). Eendenei, o., telor itik (bebek). Eendenjacht, v., p~mboeroean bebek (meliwis, dendang). Eendenkooi, v., kandang bebek (itik). Eendenkroos, o., kapoe-kapoe, loemoet. Eender, sama djoega. Eendracht,v.,moewafakat,safakat. Eenenmale (To -), b~laka, sakali, d~ngan sampoerna. Eenerhande, sama, saroepa, sadjnnis, sama roepa. EENZ. 387 Eenheid, v., kaasaan. Eenig, toenggal, asa, satoe, sendiri, s~ndirian ; (alleen), s~hadj a, sadja, tjoema satoe; Eenige, beb~rapa. Eenigerhande, barang. Eenigermate, sabagi, s~dikit, separo, s~moe-s~moe. Eenigheid, v., moewafakat, safakat, ittihad. Eeniglijk, s~hadja, sadja, semadja. Eenigszins, zie : Eenigermate. Eenkennlg, maloe, takoet. Eenloopend, sabatang karah, boedjang. Eenmaal, sakali, satoe kali. Eenoogig, bermata satoe (sab~lah), boeta sab~lah. Eenparig, safakat, bermoewafakat, sabitjara, tjotjok, sarasa, sama rasa, sadjati. Eons, sakali, satoe kali; In eons, sama sakali ; Nog eons, lagi sakali ; Het eons ztjn, b~rmoewafakat, tjotjok, safakat; Het gebeurde eons, sakali p~ristiwa. Eensdeels, sabagi, separo. Eensgezind, bermoewafakat, b~rsafakat, satoedjoe, sahati, tjotjok. Eensklaps, t~rkoenjoeng-koenjoeng, tiba-tiba, d~ngan kaget. Eensluidend, sama boenjinja, saboenji. Eensoortig, sadj~nis, sabangsa, saroepa. ,Eenstemmig, safakat, sakata.

Eentje, o., (In ztjn -), sa'orang din, sendiri, sendirian. Eentonig, m~mbos~ni, b~roelangoelang salagoe (saroepa). Eenvormig, sama roepa, saroepa. Eenvoudig (oprecht), toeloes, loeroes, betoel; (zonder opschik, enz.), tiada b~rhias, s~darhana, dada kotjak, dada p~rlentai; (onnoozel), bodo. Eenzaam, sepi, soenji, s~njap ; (op zich zelven), saorang din, sendirian. 388 EENZ. Eenzaamheid, v., kasoenjian, thmpat soenji, tompat sepi. Her, v., hormat, sembah, kabosaran, oepama, kamoeliaan ; Eer bewijzen, menjembah, memberi hormat, menghormati, memb~ri oepama, m~ngoepamak~n, mmoeliakgn; Op het weld van eer vallen, coati di medan $perangan, coati di dalem $rang. Eer, d~hoeloe, lebih d~hoeloe, sabelomnja; (liever), angoer, angoeran, lebih balk ; Hoe eer zooveel to liever, lebih l~kas l~bih bask, mangkin 1~kas mangkin balk. Eerambt, o., djabatan (pangkat, daradjat, pakerdjaan, djawatan) kahormatan. Eerbaar, senoenoeh, bakti, soetji, patoet di hormati. Eerbetoon, o., takrim. Eerbewi js, o., tanda kahormatan, tanda kab~saran, takrim, hormat, s~mbah. Eerbied, m., hormat, s~mbah, takoet ; Met eerbied tot iemand spreken, b~rkata dengan hormat, b~rsembah. Eerbiedig, hormat, d~ngan hormat, taoe adat, sopan-santoen ; Eerbiedig groeten, m~mb~ri salam (tabik) d~ngan hormat, monj~mbah ; Eerbiedig jegens Clod, berbakti. Eerbiedigen, menghormati, memb~ri hormat, m~nghormatk~n, rn nj~mbah, m~ngoepamaken. Eerder, zie : Eer. Eerebli jk, o., tanda kahormatan. Eereboog, m., p~l~ngkoeng (pel~ngkoengan) kahormatan. Eeredegen, m., pt3dang tanda kahormatan.

Eeredicht, o., sjalr poedji-poedjian. Eeredienst, m., ibadat, agama, kabaktian. Eerelid, o., sakoetoe jang kahormatan (di hormati). Eeren, m~nghormati, m~mb~ri ERRS. hormat, m~mpermoeliak~n, mmoeliak~n, memoedji. Eereplaats,v.,thmpat kahormatan. Eerepost, m., djabatan kahormatan, tgmpat kahormatan. Eeresabel, v., zie : Eeredegen. Eereteeken, o., tanda kahormatan. Eeretitel, m., g~lar (nama) kahormatan. Eerbierig, b~rhimat, taoe m~mliharaken kahormatan. Eergisteren, kel~txiari (k~maren) d~hoeloe. Eerlang, l~kas, k~lak, s~dikit hari lagi. Eerl jk, toeloes, balk, b~nar, bi3rhati bi3toel, boleh di p~rtjaja; Eerlijk zljn, b~rlakoe toeloes (balk), tiada m~maloek~n ka$rtj aj aan. Eerltjkheid, v., toeloes, katoeloesan, kap~rtjajaan, satin. Eerloos, k~dji, tiada poenja kahormatan, b~rnama boesoek ; Eerloos verklaren, m~nggdjik~n. Eernaam, m., nama kahormatan, g~lar (gglaran) kahormatan. Eerst, pgrtama, p~rtamaan, pertama kali, moela-moelanja, pads p~rmoelaan, b~rmoela, soeloeng, l~bih d~hoeloe; (pas), b~haroe, baroesan. Eerst, pOrtama, awal, jang portama; De eerste tijden, dzaman poerbakala; Eerstgeborene, anak soeloeng; Ten eerste, p~rtama, p~rtama kali, moela-moelanja, pads $rmoelaannja. Eerstdaags, s~dikit hari lagi. Eersteling, m., soeloeng, hoeloe, pertama. Eerstgeboorte, v., kasoeloengan. Eerstgeboortereeht,o.,hak kasoeloengan. Eerstgeboren, soeloeng ; Eerstgeboren kind, anak soeloeng, anak $mbar~p. Eerstkomend, jang akan (bakal) dating, jang di hadopan, jang hampir dating.

EERT. Eerti jds, d~hoeloe kala, poerbakala, d~hoeloe, doeloe. Eervol, dbngan hormat, kahormatan, moeliawan. Eerwaardig, b~gawan, moetabir, haroes (patoet) di hormati. Eerzaam, s~noenoeh, b~rbakti. Eerzuchtig, b~rloba kahormatan, kepingin di hormati, m~ntj~hari kahormatan. Eetbaar, dap~t (boleh) di makan, thrmakan. Eetlepel, m., soedoek (sendok) makan. Eetlust, m., lapar, loba makan, soeka makan; (van een herstelden zieke), k~maroek. Eettafel, v., medja makan. Eetwaren, v., makanan, barang makanan, s~ntapan, barang s~ntapan, r~dj~ki. Eetzaal, v., bilik (kamar) tempat makan. Eeuw, v., abad, dzaman. Eeuwig, baka, k~kal, s~lama-lamanja. Eeuwigdurend, s~lama-lamanja, k ekal. Effen, dadar, natar, papar, rata ; (glad), m~lala, t~gang, aloes; (van een rekening), loenas, soedah di bajar. Effenen, m~ratak~n, m~mbikin rata ; (een rekening. enz.), m~mbandjoe, m~mbajar, m~loenask~n. Egaal, zie : Effen; sama rata. Egaliseeren, m~ratak~n, m~njamak~n. Egel, m., landak ketjil. Egelvisch, m., ikan boenthk. Egge, v., garoe, sisir tanah. Eggen, m~nggaroe, m~njikat (m~njisir) tanah. Eggig, ngiloe, rasa ngiloe, njiloe, gilau, s~p~t. Egofst,m., orang jang tjoema memikir dirinja s~ndiri sadja (jang menoentoet selaniatnja s~ndiri). Egypte, o., m~sir, tanah m~sir. El! eh, je, amboi, tobat ! EIGE. 389 El, o., tblor; Kippenei, thlor ajam ; Vogelei, thlor boeroeng ; Het wit van een ei, poetihnja thlor ; Het rood van een ei, merahnja thlor; Eieren leggen, b~rthlor; Een versch ei, thlor beharoe;

Een bedorven ei, thlor boesoek; Gezouten ei, thlor asin ; Spiegelei, telor mata sapi. Eierdooier, m., merahnja telor. Eierdop, m., koelit thlor. Eierkoek, m., dadar, dadar thlor. Eierstok,m.,batang (indoeng)telor. Eierstruif, v., dadar, dadar thlor. Eierverkooper, m., toekang m~ndjoeal thlor. Eiervla, v., s~rikaja. Eigen, poenja (ampoenja) s~ndiri, (din); Eigen broader, soedara b~toel ; Ergens eigen zijn, biasa, k~rasan ; (dezelfde), itoe djoega; Zich lets eigen makan, m~mbiasak~n, m~ngoesahak~n. Eigenaar, m., jang ampoenja (poenja, m~mpoenjai), jang ampoenja milik, jang memiliki. Eigenaardig, patoet, laik, satoedjoe dengan tabiatnja; (btjzonder), adjaib, aneh. Eigenbaat, v., tams. Eigenbelang, o., laba (s~lamat, oentoeng) din, tama. Eigendom, o., poenja, kapoenjaan, milik, barang kapoenjaan. Eigendomsacte, v., soerat tanda kamilikan (kapoenjaan). Eigendomsrecht,o., hak milik (kamilikan, kapoenjaan). Eigendunkelijk, d~ngan m~noeroet maoenja sbndiri, dongan dj~mawa; (verwaand), dj~mawa, sombong. Eigengemaakt, p~rboewatan (p~rbikinan) s~ndiri, di boewat (bikin) sendiri. Eigenhandig, d~ngan (dal~m, pada) tangan sondiri, d~ngan di tangani s~ndiri. Eigenliefde, v., tjinta (kasih, tjinta-kasih) din. 390 EIGE. Eigenli jk, bhtoel, bhnar, sabhtoelnja, sabhnarnja. Eigenlof, m., poedjian din. Eigenmachtig, dhngan koewasa shndiri. Eigennaam, m., nama bhtoel. Eigenschap, v., $ri, phri hal, sifat, tabiat. Eigenwaan, m., sombong, kotjak, olo-olo, magroer. Eigenwijs, khminthr, khpinthran, kotjok, gadoeh, angkoeh, djhmawa, mane lhbih pinthr dari orang lain.

Eigenwillig, dhngan mane (kahhndak) shndiri. Eigenzinnig, mhnoeroet (toeroet) maoenja (kahhndaknja) shndiri, khras hati, thgar, dhlap, angkara; (grillig), bhrtingkah. Elk, m., (de Indische --), pohon djati. Eikenbosch, o., oetan djati, phdjaten. Eikenhout, o., kajoe djati. Eilaas, adoeh ! amboi ! Eiland, o., poelau. Eilandbewoner, m., orang poelau. Eilandengroep, v., goegoes (toekong, $rkoempoelan) poelau-poelau. Eilieve, apalah, kiranja, apalah kiranja, garangan. Eind, o., (stuk), potong, potongan, khrat, phnggal, panggal, poentoeng ; (uiteinde), hoed] oeng, oedjoeng, poetjoek, poentoek. Einde, o., phnghabisan, kasoedahan, achir, tamat, chatan, kapoetoesan; (van den dag), soentoek; (grens), waths, baths, phrhinggaan; (doel),maksoed,niat; (dood), mati, kamatian; (Ophouden van regen,enz.), bhrhhnti; Ten einde (op), habis, soedah, soedah habis, tiada ada lagi ; (opdat), soepaja, akan ; Ten einde brengen, mhnghabiskhn, mhnjoedahkhn, mhngchatamkhn, mhmoetoeskhn ; Ten einde raad zijn, poetoes EL. akal, tiada bhrdaja lagi, bingoeng. Eindelijk, lama-lama, lama-khlamaan, pads achirnja, kasoedahannja, pads phnghabisannja (tamatnja), di bhlakang shkali. Eindeloos, tiada bhrkapoetoesan, tiada ada habisnja (poetoesnja, bhrhhntinja, soedahnja), khkal, shlaloe, throes. Eindig, bhrkasoedahan, bhrkapoetoesan, fans. Eindigen, mhnjoedahkhn, mhmoetoeskhn, mhmphrhhntikhn, mhnghabiskhn, mhngchatamkhn, mhntamatkhn, mhnjampoernakhn ; (grenzen aan), bhrhampiran, bhrwaths, bhrpinggir, djatoh. Eindletter, v., hoeroef achir (phnghabisan, di bhlakang shndiri). Eindoogmerk, o., maksoed (niat, mane) phnghabisan. Eindpaal, m., tanda waths, baths,

phrhinggaan, hingga. Eindvonnis, o., kapoetoesan hoekoem jang phnghabisan. Eirond, boelat (boendhr) tklor, potong thlor. Eisch, m., (voor den rechter), dakwa; (vraag), pints, phrmintaan, phnoentoetan, $nagihan ; Een eisch ontzeggen, mhnoelak, tiada mhnhrima; Eon eisch instellen, mhndakwa, nihminta kapoetoesan hakim; Naar eisch, dhngan saphrtinja (sapatoetnja). Eischen (in rechten), mhndakwa mhngadoe ; (vorderen), mints, mhnoentoet, mhnagih. Eischer, m., (in rechten), phndakwa,jang mhngadoe; (vorderaar), phnoentoet, phnagih, jang mints. Eivormig, kaja thlor, saroepa thlor, boelat (boendhr) thlor, potong thlor. Eiwit, o., poetih (poetihnja) thlor. Ekel, m., bhntji, djhmoe, moewal, zie : Hekel. Eksteroog, o., bhloelang, kapal. El, v., (elleboogslengte), asta ; (Amsterdamsche ), elo; (me. ELAS. tar), meter, elo ; Met de el meten, m~ngasta, m~ngelo, m~ngoekoer d~ngan elo (meter). Elastiek, o., g~tah p~rtja. Elastisch, lemboet k~njal. Elders, di thmpat lain, pads lain t~mpat. .Elefant, m., zie : Olifant. Element o., (grondatof), oensoer; De elementen, anasir. Eleve, lap, lip ; Eleve-tamboer, lip-tamboer (soldaten-term). Elf, sab~las. Elfde, kasab~las. Elfmaal, sab~Ias kali. Elger, m., s~rampang, piarit, tjrengkeng. Elk (iedereen), sasaorang, barang saorang; (van voorwerpen,enz.), tiap-tiap; masing-masing, barang sasoewatoe, sab~n-sab~n, s~mbarang. Ekkander, saorang.... saorang, satoe sama lain, satoe pada jang lain, b~rsama sama; Tot elkan-

der, sa'orang pada sa'orang; Ach ter elkander, b~riring, bertoeroetan ; Bij elkander, b~rsamasama ; Op elkander, b~rtoempoekan, b~rlapis, b~rsoesoen, satoe diatas jang laIn ; Door elkander, t~rtjampoer; Naast elkander, b~rdjedjer, b~lah, satoe di seb~lahnja jang lain. Elleboog, m., sikoe, sikoet; (mast), asta ; Met den elleboog stooten, m~njikoe, m~njikoet. Elleboogabeen, o., toelang sikoe. Elleboogsgewricht, o., s~ndi (boekoe) sikoe. Elleboogalengte, v., asta. Elleboogsapier, v., oerat sikoe. Ellemaat, v., oekoeran elo, eloan. Ellende, v., kahinaan, kasoekaran. sangsara, kasakitan, m~larat, kam~laratan. Ellendeling, m., b~d~bah, bangsat. Ellendig, tj~laka, papa, hina, mblarat. ENKE. 391 Ellendige, m., orang papa (miskin, hina, m~larat, tj~laka). Ellips, v., boelat pandjang, boend~r potong t~lor. Elpenbeen, o., gading. Els, v., poesoeh, tjoetjoek, toesoekan, djaroem b~sar, p~ngg~rik. Emballage, v., p~mboengkoes, boengkoesan. Emballeeren, m~mboengkoes. Embryo, o., mani. Emigrant, m., orang pindah ka lain neg~ri. Emigreeren, b~rpindah ka lain n~g~ri. Emmer, m., ember, tahang, tong, timba. En, dan, dan lagi, lagipoen, wa, serta, s~raja, sama, dgngan, maka, adapoen ; En zoo voort, dan sabagainja. End, o., zie : Eind. Endeldarm, m., poeroes. Endosseeren, m~mindahk~n di namanja orang lain, menjempok. Eng, s~sak, s~mpit, s~ndat, k~tjil. Engagement, o., b~rtoenanganan.

Engel, m., malak, malaikat ; De angel des doods, malak'oelmaut, IsraIl ; De grafengelen die de dooden ondervragen, 11longkar, Nakir ; De angel der opstanding, Israfil ; De angel der duisternis, Iblis, setan ; (liefje, schatje), hati, tjinta, mas. Engelsch, inggris. Engelachman, m., orang inggris. Engelschzout, o., garem inggris, garem p~ntjahar, garem oeroesoeroes. Engte, v., tempat sgsak (s~mpit), dj oerang, tj~lah ; (nauw vaarwater), slat, aloer; In de engte zitten, kadj~pit, ters~pit, kapitj akan. Enkel, m., (van den voet), mats (boekoe) kaki, roedi. Enkel (alleen), tjoema, sghadja, sadja; (niet dubbel), asa, salapis, (onvermengd), b~laka, toelen, 392 ENKE. doang, tiada, thrtjampoer; Enkele malen,thrkadang,kadang-kadang, djarang, djarang-djarang, koewatkoewat. Enkelring, m., g~lang kaki ; (met belletjes), k~rontjong. Enorm, haibat, b~sar s~kali, thrlaloe, amat. Ent, v., tjangkok, tjangkokan. Enters, m~njangkok, m~mbikin tjangkokan. Enterbijl, v., kapak (kampak) kapal. Enterdreg, v., sane thrbang, galtan. Enteren, m~langgar, m~nj~rang, m~ndempokken, m~ngait. Enveloppe, v., sampoel, toetoep soerat; In ears enveloppe sluiten, m~njampoel,m~mboengkoes. En zoo voort, dan sabagainja. Zie : En. Epidemie, v., sampar, penjakit sampar. Equipage, v., awak (anak) $rahoe (kapal), chalasi. Er, zie : Daar. Erachtens (mime ), pads fikir (fikiran, kira)-koe (sahaja, hamba). Erbarmell jk, kasajangan, tjilaka, kasihan, thrlaloe hina (boesoek). Erbarmen (zich - over), m~ngasihani, m~ngasihank~n. Erf, o., pekarangan, natar, latar, plat aran : Zie oak : Erfenis.

Erf bezit, o., milik (kapoenjaan) poesaka. Erfdeel, o., b~hagian (bagian) poesaka. Erfelijk, saka, baka, saka-baka, dari pads hak poesaka. Erfenis, v., poesaka,warisan,barang poesaka; Een erfenis krljgen, b~roleh (da$t) poesaka (barang poesaka); Een erfenis afwijzen, m~noelak poesaka ; Een erfenis aanvaarden, m~n~rima poesaka. Erfgaaf, v., (legaat), p~mb rian poesaka (wasiat). ERNS. Erfgeld, o., oewang poesaka, Xmas poesaka. Erfgenaam,m.,waris;(Wettige_), waris b~toel ; (Natuurll jke -), waris ash; (Made--), temen waris; (Universeele --), jarig mowarisi s~moeanja; (van den troon),radjar moeda ; Ala erfgenaam optreden, naik waris. Erfgoed, o., barang poesaka, harts poesaka. Erfgrond, m., tanah poesaka. Erfmaker, m., j ang b~rwasiat. Erfrecht, o., hak poesaka. Erfrente, v., boenga oewang poe. saka toeroen-thmoeroen. Erfschuld, v., oetang poesaka, Erfvijand, m., s~throe toeroentrmoeroen. Erfziekte, v., p~njakit baka. Erfzonde, v., doss baka, doss ash. Erg (zeer), amat, t~rlaloe, sanget, pajah ; (kwaad), djahat, dj~lek ; (moeill jk), soesah, soekar, moesjkil. Ergdenkend, m~naroh sjak (sangka), m~ngira djahat. Ergens, pads barang t~mpat, barang di mans. Ergeren (zich -), sakit hati, goesar, nlengambil goesar, k~na sjak; (Iemand --), rn mb~ri sjak, m~njakiti hati, m~njakitk~n hati. Ergerli.jk, m~mberi sjak, mgmaloek~n. Ergernis, v., sjak, sakit hati ; Ergernis geven, memberi sjak. Erkennen (bekennen), m~ngakoe, m~ngakoel; (onderscheiden), k~nal, m~ng~na1, m~ngnalk~n.

Erkenteltjk, zie : Dankbaar. Erkenteltjkheid, v., zie : Dankbaarheid. Erlangen, beroleh,dap~t,m~ndap~t. Ernst, m., soenggoeh, kasoenggoehan, soenggoeh hati. jakin ; In ernst, soenggoeh, dongan soenggoeh (soenggoeh hati). Ernstig, soenggoeh-soenggoeh, ERTS. d~ngan soenggoeh-soenggoeh, betoel-b~toel. Erts, o., tanah tambang. Ervaren, toekang, pandai, bisa, biasa, tahoe, faham. Ervaren (jets ondervinden), m~ndap~t, mengatahoei, m~rasai. Ervaring, v., biasa, tahoe, faham, tad jribat. Erven, mendap~t (b~roleh, m~nrima) poesaka, m~warisi, mmoesakai. Erwt, v., katjang polong. Erwtendop, m., koelit katjang polong. Erwtensoep,v.,sop katjang polong. Escadron, o., pasoek (pasoekan) soldadoe (orang) b~rkoeda. Escorts, v., $nghanthr, p~ngiring. Escorteeren, m~nghanter, menghant~rk~n, m~ngiringk~n. Eskader, o., bagian angkatan kapal perang, angkatan kapal p. rang. Essayeur, m., (van goud, enz.), djoeroe m~ngoedji, pengoedji, toekang oedji. Estrade, v., tingkat. Eten, makan, s~ntap, santap. Eten, o., makanan, sentapan, hidangan ; Het eten opdisschen, m~ngloewarken makanan, m~mbawa makanan, Yn~nj~diak~n makanan, m~ngangkat makanan, m~nghidangk~n s~ntapan; Menschen ten eten vragen, mgmanggil makan. Etensbak, m., thmpat makanan, doelang, djodang; (om uit to eten), keskoel, thmpat makan. Etenskast, v., l~mari makanan, page. Etenstijd, m., tempo (waktoe) makan. Ether, m., (lucht), an gkasa, akasa. Etmaal, o., sahari-samal~m. EtteU jke, b b~rapa, barang b~b-

rapa. Etter, m., nanah. Etterbuil, m., bisoel b~rnanah. EVEN. 393 Etteren, b~rnanah, k~loewar (mbngtloewark~n) nanah. Eunuch, m., side-side, orang jang di k~biri. Europe, o., benoea Eropa. Europeaan, orang b~noea Eropa, orang bangsa koelit poetih, orang f~rin ggi. Euvel, o., (kwaad), djahat, boesoek; (font), salah; (ziekte), sakit, p~njakit; Euvel duiden, goesar, mengambil goesar, march, djadi march. Euveldaad, v., salah b~sar, pr. boewatan ,jang djahat. Euvelmoed, m., angkara,, doerdjana. Evangelic, o., indjil, kitab indjil, Evangelieleer, v., pengadjaran indjil. Evangelieprediker, m., goeroe (pandita) jang m~ngchotbatk~n (m~masjhoerk~n) indjil, chatib indjil, goeroe indjil. Even (gelijk), same, same djoega, saroepa ; (van een getal), gen ap ; (eventjes), sab~ntar, tiada lama; (zoo juist), b~haroe, baroesan, baroe tadi. Evenaar, m., (van een weegschaal), lidah (djaroem, mate) timbangan ; (evennachtsli jn), chat istiwa, garis $rt~ngahan doenia. Evenaardlg, same p~rinja, same roopa, saroepa. Evenals, s~$rti, saroepa, salakoe. Evenaren,menjamai,m~mbandingkvn, menimpal. Evenbeeld, o., tars, banding, timpalan. Eveneens, same, same djoega, saroepa. Evenen, merataken. Evenmensch, m., same manoesia, sadjenis manoesia. Evennachtslijn, v., chat istiwa. Evenredig,satoedjoe dengan, sakedar, same rata, berandam, patoet. Evenredigheid,v.,kedar; In even394 EVEN. redigheid, d~ngan sakgdarn ja (sakira-kiranja).

Eventjes, sabgntar (sak~djap) sadja. Evenveel, same banjak (banjaknja), same rata, same djoega. Evenwel, t~tapi, akan t~tapi, walakin. Evenwicht, o., same bgratnja (timbangnja), timbangan; In evenwicht zJjn, same b~ratnja (tim bangnja), bgrtimbang; Het evenwicht verliezen,hilang timbang, djatoh, beret sab~lah. Evenwtjdig, same djaoehnja satoe dari, lain, b~rdjadjar. Evenzoo, bggitoe djoega, same bgitoe, d~mikian djoega. Ever, m., babi oetan. Everzwijn, o., babi oetan. Excerceeren, (van soldaten), FATS. b~rbaris, m~mbaris. Excercitieplein, o., medan. E$cuseeren, (zich --), m~mbawa oedzoer, mints maaf; (een ander), m~ngampoeni, m~maafken, m~mbOri ampoen. Excuus, o., oedzoer. Expeditie, v., angkatan prang, s~mb~rap. Ezel, m., kaldai; (Sg.1, orang bodo (g~b1 g). Ezelachtig, seperti kaldai, bodo, g~bl~g. Ezeldri jeer, m., gombala kaldai. Ezelin, v., kaldai b~tina (perampoean). Ezelsoor, o., koeping (thlinga) kaldai, l~pitan katja boekoe. Ezelsveulen, o., anak kaldai. Ezelswerk, o., pak~rdjaan terlaloe soesah (brat), pak~rdjaan koeli. F. Faam, v., (roam), gah ; (bericht), chabar, warts, berita ; Te goeder naam en faam bekend staan, thrmasjhoer name den kalakoean balk. Fabel, v., oepama, tj~rita, tj~rita binatang. Fabelachtig, doesta, langkara. Fabriceeren, m~mboewat, mombikin. Fabriek, v., pab~riek, toekangan, katoekangan. Factoor, m., petor. Factuur, v., daftar barang-barang

dagangan (p~rniagaan). Failleeren, poetoes modal, djatoh. Failliet, djatoh, soedah djatoh, bobrok. Fakkel, m., damar, p8damaran, soeloeh, obor. Falen, tiada djadi, woeroeng, salah, bersalahan. Falsaris, m., (valsch van aard), orang falsoe, orang tjoelas hati; (die valschheid in geschrifte pleegt), orang jang m~ngobahk~n (m~niroe) soeratan, pgnipoe. Familiair, karib, b~ramahan. Familie, v., koelawarga, kaoem koelawarga,bangsa,sanak-soedara, koelawangsa, aala, famili. Familiebetrekking, v., persanakan, koelawarga, kadang, s~ntana. Fa miliegoed, (matriarchaat), dat aan de vrouw in bruikleen is afgestaan, ganggam nan (jang) baroentoek. Familienaam, m., name asal. Familieraad, m., madjglis (bitjara, p~r~mboekan) sanak soedara. Familiestuk, o., barang poesaka. I'arizeer, m., orang farisi, orang tjoelas hati. Fat, m., orang $nlentai, orang p~solik. Fatsoen (norm), o., roepa, potongan, boewatan, bikinan; (mode), tjara, ook : matjgm, roman ; FATS. (gedrag), sopan santoen; Zijn fatsoen houden, tahoe m~lakoek~n din, bersopan santoen. Fatsoenl jk, sopan santoen, tahoe adat, tahoe bahasa, haloes. Fauteuil, m., koersi tangan. Februari, m., boelan pebroewari. Fee, v., p~ri. Weeks, v., perampoean b~ngis (djahat, nakal). Feest, o., djamoean, p~rdjamoean, karamaian, ramai-ramaian, festa; (bij een bruiloft), djaga-djaga; (na de vaster), id'oelfitz, l~baran, g~r~b~g poeasa, bakda poeasa; Feest vieren, bgrfesta, b~rdjagadjaga. 'eestdag, m., hari raja, hari b~sar, hari k~rdja. Feestmaal, o., perdjamoean, $rdjamoean hari raja. Feestvieren, berdjaga-djaga, berfesta, berami-ramaian bekerdja-

mempoenja kerdja. Fell, v., salah, kasalahan, kilap, kakoerangan. Felt, o., perboewatan, djadi, kadjadian. Feitelijk, soenggoeh, soenggoehsoenggoeh, sabetoelnja, sabenarnja. Fel, koewat, gagah, keras, sanget, besar, (ruw, enz.), kasar, galak, boewas, bengis. Feniks, m., boeroeng pingai (nadirat). Festijn, o., perdjamoean. Festoon, v en o., karangan boenga (kembang). Fiat, balk, balklah, djadi, djadilah, biarlah. Fielt, m., risau, orang risau,bangsat. Fieltenstreek, v., perboewatan bangsat. Fier, hati besar, angkoeh, djemawa, k otj ak. Figuur, v., roepa, sikap, pets, gambar, toeladan, oepama, ibarat; Een mal flguur maker, maloe, kadjemalan, katjelik. FLAB. 395 Figuurlijk, dengan ibarat (oepama). Fijmelaar, m., (schijnheilige), orang moenafik (tjoelas hati, falsoe, tiada boleh di pertjaja). Fijn (dun), haloes, tipis, nipis, seni ; (zuiver), soetji, beresih ; (vergruisd), loeloeh, loemat, seperti aboe ; (vroom), salih, bgribadat. Fijnhakken, mentjintjang, menjintjang. Fijnmaken, menghaloesken, meloeloehken, membikin haloes. Fi jnmalen, menggiling haloes. Fijnstampen, menoemboek (menjerboek) haloes, memboeboek, meloematken. Fljt, v., keloeroetan, tjanteng, tjanteng,n. Fiksch (flunk), sekah, tampan, koewat, keras, dengan koewat (keras), betoel-betoel; (vlug), pantas, lekas, tjepat. Filtreer, v., penoeras, penapisan, saringan. Filtreeren, menoeras, menapis, menjaring. Financier, v., oewang negeri, perbindahara,n negeri.

Financiewezen, o., pemerentahan oewang (perbendaharaan) negeri. Fiool, v., serahi, boeli-boeli, botol ketjil dengan leher pandjang. Firmament, o., tjakrawala, oedara, langit. Fiskaal, m., fiskal, djaksa. Flacon, m., serahi. Fladderen (van vlaggen), berkibaran ; (van vogels), terbang kasana sini, menggelepar, mengepak-ngspakkmn sajap, menapisken sajap; (van vlinders), mgngatoeng-atoeng. Flambouw, v., zie : Fakkel. Flanel, o., kaln pangs, kain pelanel. Flank, v., sisi, sabelah, pihak, iringan. Flapuit, m., toekang mengotjeh, moeloet botjor. Flarden, m., pertja-pertja, soewe396 FLAT. ken, panggalan, potongan, rombengan; Aan flarden, rombeng, rompang, soewek. Flater, v., salah, kasalahan, bepoet. Flauw, (van smaak), tawar, koerang gar~m, koerang boemboe ; (zwak), l~mah, limas, lesoe, letih, pajah; (buiten kennis), kal~ng~r, pingsan, moertja; (onbeduidend), kosong; (laf), takoet, katakoetan, tiada b~rani. Flauwhartig, tiada b~rani, takoet, katakoetan, koerang hati, hati k~tjil. Flauwte, v., k~l~nger, pingsan, moertja ; Een flauwte krtjgen, djatoh (rebate) moertja (k~l~nger). Fleemen, m~mboedjoek-boedjoek, m~moeter kantjing. Flegma, o., p~rangai dingin. Flesch, v., botol, pies. Fleschkalebas, v., laboe ajar, laboe kendi. Flats, poetjOt, lajoe, soeram. Fleur, m., soeboer. Flikflooien,, memboedjoek-boedjoek, memoethr kantjing, m~ntjoemboe, m~mbaiki. Fiikken, m~nambal, m~mb~toeikin, m~mbaiki. Flikkeren, b~rkilat, goemirlap, tj~m~rlang, mentjorong, b~rkg1ipkelip; zie 00k: Glinsteren, Schitt eren. Funk (farm), s~kah, tampan, ga-

gah, b~rani; ((vlug), tj~pat, pantas, lekas. Flodderen, berdjalan di loempoer (betjek). Flodderkleed, o., pakaian longgar. Flodderkous, v., (vuil vrouwspersoon), p~rampoean kotor (boesoek). Floers, o., kaboeng, kaboengan, kain kaboeng. Flonkeren, goemirlap, b~rkilat, mengkilap, mentjorong, goemilang, ger~tap. FOPP. Floret, pedang s~roeni. Fluim, v., risk, lender, dahak. Fluisteren, berbisik, berbisik-bisik, b~rkoesoe-koesoe, m~mbisiki, m~mbisikkgn. Fluit, v., soeling, seroeling, bangsi, pol~sit, soewit. Fluiten (op de fluit), bermain soeling ; (met den mond), b~rsioel, b~rsoewit. Fluke, lokas, kelak, sig~rah, sb~ntar, tj~pat. Flusjes (zooeven), tadi, baroe, baroesan ; (straks), sabentar, nanti, l~kas, sig~rah. Fluweel, o., b~loedroe, bei doe. Fnuiken, meniwask~n, menahan, m~woeroengken, m~malangi ; (kortwieken), momotong sajapnja. Foei, tjih, tjis, djidji, nadjis ! Foeli, v., boenga (k~mbang) pals; (achter een spiegel), ajar perak, ajar rasa. Fok, v., lajar toepang; (bril), katja (tj~rmin) mats. Fokkemast, m., tiang toepang, tiang di d~pan. Fokken,m~meliharak~n(binatang), miara (binatang). Fokkera, v., andang-andang (p&mboewan) toepang. Foliant, rn., kitab bOsar. Folteren, menjakiti, menjiksa, rn njiasati, menjangsaraken. Foltertuig, o., $rkakas (berabot) siksa sangsara). Fondament, o., (grondslag), alas, p~ngalasan, dasar, kaki ; (ears), pantat. Fonda, o., pokok oewang, modal, pangkalan. Fonkelen, zie : Flonkeren. Fonkelnieuw, b~haroe sOkali,

b~lom tahoe di pakai. Fontein, v., pantjoeran (p~ntjoetjoer), ajar, mate ajar. Fool, v., oepah, sorongan, oewang sirih (tembako). Foppen (bedriegen), menipoe, mbnipoek~n, m~mp~rdajak~n ; (een koopje geven), mblagaken, bbrmain gila, m~ndoestakbn, m~ndjoestai. Forceeren, m~nggagahi, m~maksa, menjiasatk~n. Formaat, o., bbsarnja, oekoerannja, roepa, bangoen, bangoenan, toeladan, tjonto. Formaliteit, v., adat, adat-istiadat, oepatjara. Formeel, d~ngan oepatjara, d~ngan thrang. Formeeren, m~ndjadik~n, mgroepak~n, m~ngadak~n, m~reka, mrantjanak~n, m~mbikin. Formidabel, haibat, bbsar s~kali. Fornuis, o., dapoer, tanner. Forsch, gagah, koewat, tj~gak, thgap, k~ras ; (norsch), b~ngis, prang-p~roes, tj~ngoes. Fort, o., benteng, kota. Forteres, v., benteng, kota, koeboe. Fortuin, o., oentoeng, kaoentoengan, ikbal ; (ri jkdom), harts, kakajaan ; Fortuin hebben, b~roentoeng, kaja, b~rharta. Fortuinzoeker, m., orang fang m~ntj~hari oentoeng; (landlooper), orang gebana, orang plantjongan. Foudraal, o., saroeng, saroengan, boengkoes. Fourageeren, m~ngoempoelk~n b~kal, m~mgambil (mentj~hari) makanan (bekal, ransoem). Fourier, m., poerir, djoeroe ransoem. Fourneeren, m~ngggnapk~n, menambahken, menjoekoepken. Pout, v., salah, kasalahan, tjela, tjatjad ; (bankroet), djatoh ; (onvolmaaktheid), kakoerangan ; Een font begaan, salah, bgrsalahan, kasalahan. Fraai, indah, bagoes, elok, permai, manis, molek, moedjelis, hikmat. Fraaiheid, v., kaindahan, kaelokan ; zie verder : Fraai. FUSI. 397

Frambozenuitslag, m., pbnjakit poeroe mala, patek. Franco, soedah di bajar, perangko. Franje, v., ramboe, roembai-roembai, djala-djala. Frankeeren, membajar oepahnja lebih doeloe. Fransch,perasman,tjara perasman; De Franache taal, behasa perasman. Franschman, m., orang perasman. Fratsen, v., tingkah ; Fratsen waken, bertingkah. Fregat, o., kapal bertiang figs. Fret o., (kleine boor), bor (goerdi) ketjil. Frikkadel, v., perkedel, daging tjintjangan. Frisch (koel), sedjoek, adem, dingin ; (gezond, versch), segar, sbger, njaman, selamet, soeboer. Frommelen, mengeroet, mengepel-kepel, mengoesoetken, meletjekkbn. Fronsen, mbngeroet, mengerbnjit. Front, o., moeka, hadepan, depan. Fruit, v. en o., boewah, boewahboewah, boewah-boewahan. Fruiten, merendan, mbnggoreng. Fruitkoopman, m., toekang (mendj oewal) boewah-boewah. Fruitmand, v., bakoel boewahboewah. Fruitmarkt, v., pasar boewahboewah. Fruitpan, v., penggorengan, wadja, wadj an. Fruitschaal, v., pinggan boewahboewah, tempat boewah-boewah. Fruitstuk, o., gambar boewahboewah ; (gebakken stuk), gorengan, rendangan. Fruitwinkel, m., kedai (waroeng, toko) boewah-boewah. Fuik, v., boeboe ; Een fuck uitzetten, memasang boehoe ; Met een fuck visschen, memboeboe, mbnangkep ikan dengan boeboe. Fusilleeren, menembak coati, mengederel. 398 FUT. Fut (ijdel), sia-sia, pertjoema, tjoema-tjoema, tiada ada apa-apanja, dada b~rgoena. Futselari j, v., pak~rdjaan lambat (sia-sia, portjoema, tiada bergoena). GALM.

Futselen, b~rlambat-lambat, b~kerdja d~ngan lambat (malls, mainmam). Futselwerk, o., pakOrdjaan (p~rboewatan), p~rtjoema (jang mengeselken, tiada bergoena). G. Gaaf, balk, dada koerang satoe apa, g~nap, antero, b~laka. Gaaf, v., zie : Gave. Oman (weggaan), p~rgi, pbgi, brangkat, mangkat; (loopen), berdjalan; Naar beneden gaar, to ero en; Naar boven gaan, n aik; Heen en wader gaan, pergi dating, b~rdjalan bolak-balik ; Naar hula gaan, poelang, pergi poelang; Tegemoet gaan, $rgi b~rdjoempa, m~marani ; Naar hat gebergte gaan, moedik, p~rgi moedik, naik ka goenoeng; Scheep gaan, nark kapal ; To voet gaan, berdjalan kaki ; To paard gaan, naik koeda ; Op zijde gaan, menjimpang, mbminggir, menjingkir; Aan lets voorbij gaan, molaloeI,m~liwati, Ter bedevaart gaan, naik hadji; Onder zeil gaan, berlajar, p~rgi b~rlajar ; Uitgaan, can vuur, coati, padam ; To lijf gaan, m~nj~rpa, m~nj~rang; Out zeep gaan, coati; Op den loop gaan, lari, minggat; To buiten gaan,m~li wati (m~langgar) baths ; To gronde gaan, t~nggol m, tj~laka; In dienst gaan, masoek kerdja, masoek soldadoe. Gaande (-- houden), melakoek~n, mendjalankOn; (- makan), m~ngg~rakk~n, mblakoek~n m~ndjalankkn; (-- zi jn), ada, berdjalan. Gaanderij, v., zie: Galerij. Gaandeweg,porlahan-lahan,p~lanpblan, lama-lama. Gaar, mating, masak; Halfgaar, satengah mateng,mentah-matengr below matting betoel; Good gaar, mateng betoel, empoek. Gaard, m., kebon, taman. Gaardenier, m., toekang kgbon, djoeroe taman. Gaarkeuken, v., roemah makan, waroeng (kedai) makanan ; (rondgedragen), aoer. Gaarne, dengan soeka tied, soeka. Gaas, v., kain kasa. C ada, m. en v., (man), laki, soewami; (vrouw), bini, isthri; (man-

netje), djantan ; (wijfje), betina~ Gader (al to ---), bbrsama-sama, semoeanja, semoea. Gadeslaan, melihati, memandang, mendjaga, mengamat-amati. Galling, v., hendak, kahbndak, mane, soeka. Gaffel, v., tjanggah, pentjoetjoek. Gage, v., gadji, belandja, oowang belandja. Gal, v., ampedoe, njali. Gala, o., kabesaran, oepatjara, dengan oepatjara. Galakleeding, v., pakaian besar. Galblaas, v., kandQeng (poendipoendi, tempat) ampedoe (njali). Galer&j, v., selasar, serambi, galderai. Galg, v., gantoengan, penggantoen gan ; Tot de galg veroordeelen, menghoekoem coati di gantoeng. Galgebrok, o., sisa gantoengan. Galgetronie, v., moeka bangsat. Galm, m., boenji, keredoem, d ngoeng, raka. GALO. talon, o., pasemen. Galop, m., tjongkelang. Galoppeeren, bertjongkelang, menjongkelang. Galsteen, m., batoe ampedoe. Galziekte, v., penjakit ampedoe. Gang, m. en v., (hat loopen), djalan, perdjalanan, pergian, langkah, djangkah, lakoe, ladjoe ; (loop, wag), loeroeng, djalan, djalanan, gang, roewang ; Aan den gang brengen, mendjalanken, menggerakken, melakoeken, meladjoeken. Gangbaar, lakoe, berlakoe, pajoe. Gangboord, o., tank, rimbat. Gangspil, v., poeteran, poeteran lawang (saoeh, djangkar). tans, v., angsa, gangsa. Gansch, antero, segala, samosa, sagenap, saloeroeh, saberhana, soentoek, sekali; Van ganscher harts, dengan ridla, dengan segala soeka hati. Ganzebout, m., paha gangsa. Ganzenei, o., telor gangsa. Ganzenroer, o., bedil (senapan) pandjang. Gapen, terboeka, ternganga, menganga, angop, mengoewap. Garandeeren, menanggoeng, menanggoergken.

Gard, v., sapoe. Garde, v., bidoewanda, kawal, lasjkar. Gareel, o., (voor paarden), pa. kaian ; (voor andere dieren), pasangan. Garen, o., benang ; (vjjfdraads-), benang lima pintal ; (klos --), benang kereta, benang kelos ; (zijden -), benang soetera; Een strong garen, benang satoekel. Garen (verzamelen), mengoempoelken, menghimpoenken. Garf, v., ikat, berkas, gogos. Garnaal, v., oedang, oedang bebook; (groote -), oedang pantjet, oedang galah ; (gedroogde -), hebi, oedang kering. GEBA. 399 Garnizoen, o., kawal (segala soldadoe, segala lasjkar) negeri, bagian bala tantera jang ada di dalem kota. Garstig, apek, basi, pedar, lapoek, langoe. Gas, o., gas, oewap, asp. Gast, m., djamoe, orang djamoe (djamoean), tamoe, tetamoe ; Gasten hebben, mendjamoe berdjamoe, katamoean; Te east gaan, pergi berdjamoean ; Gasten noodigen, mempersilaken, memanggil, mengoendang, memadahken ; (manspersoon), orang. Gastheer, m., pendjamoe, jang poenja roemah. Gasthuis, o., (ziekenhuis),roemah sakit ; (weldadigheidsinstelling), roemah miskin,balai-derma, roemah orang-orang toewa. Gastmaal, o., djamoean, perdjamoean, pats. Gastvrij, karim, moerah, moerah hati, soeka mendjamoei orang, soeka menerima orang (tetamoe), soeka katamoean. Gat, o., lobang, hang, pesok, mata, roengga ; (aars), doeboer, dzoeboer, lobang pantat ; vol eaten, bolong, berlobang ; Een eat waken, menggali lobang, mambo longi ; (zeegat, vaarwater), aloer, koewala, moewara. Gauw, lekas, sigerah, pantas, tjepat. Gauwdief, m., pentjoeri, tjoelika, maling. Gave, v., (van God, enz.), karoenia, an oegeraha ; (van anderen),

pemberian, kasih ; (aalmoes), derma; (eigenschap), pen, sifat. Geaardheid, v., perangai, tabiat. Geaderd, beroerat, berbarik, berpamor, berboenga, berkembang. Geadopteerd, terangkat, angkat. angkatan. Geankerd, berlaboeh. Gebaar, o., tingkah, tingkah lakoe. Gebaard, berdjenggot. 400 GEBA. Gebabbel, o., omong omongan, pertjakapan. Geba,k, o., koewe, koewe-koewe. Gebed, o., doa, sembajang, salat, selawat ; Eon gebed opzeggen, mints doa, membatja doa, berdoa, bersembajang ; (Hot eerste -), sembajang soeboeh ; (Hot tweeds -), sembajang loh or; (Hot derde -), sembajang asar ; (Hot vierde -), sembaj~ng magrib ; (Hot vijfde), sembajang isa ; (Uur van hot -), waktoe, waktoe sembajang. Gebeente, o., toelang, toelang-toe1 ang. Gebelgd, marsh, moerka,sakit hats. Gebergte, o., pegoenoengan, goenoeng (boekit) barisan. Gebeten (ntj dig),marah,sakit hati. Gebeuren, peristiwa, berlakoe, djadi, kadjadian. Gebeurtenis, v., hal jang djadi, hal, perkara, djadinja. Gebied, o., pegangan hoekoem, pernerentahan, karadjaan, dairah. Gebieden, bertitah, berfirman, menjoeroeh, memerentah, memerentahken. Gebiodenis, v., tabik, salam. Gebieder, m., pemerentah, jang dipertoewan, djoendjoengan, penghoeloe, $nglima, kepala, jang memegang perentah. Gebit, o., (de tandem), gigi; (bit van een paard), koeang, kendali. Gebladorte, o., daoen-daoenan. Gebloemd,berboenga,berkembang, batikan ; (van hout), berbarik ; (van wapens), berpamor. Geblokkeerd, terkepoeng, terpepat. Gebod, o., firman, titah, amar, $rentah. Gebogen, bengkok, terbengkok, melengkoeng, bentoek, toendoek, pelekoh, doengkoel. Gebonden (vastgebonden), teri-

kat, kaikat ; (lijvig), lender, kentel. GEBR. Geboomte, o., kajoe-kajoean, kekajon. Geboorte, v., djadi, kadjadian, lahir, kalahiran, kaloewaran; Van adellijke geboorte, bangsawan, berasal, berbangsa; Maleier van geboorte, anak melaj oe. Geboortedag, m., hari djadi (kadjadian, lahir, kalahiran, kaloewaran, di peranakken, taoen). Geboortejaar, o., taoen kadjadian (kalahiran, di peranakken, di lahirken). Geboorteplaats, v., tempat djadi. tempat kalahiran (kaloewaran, di peranakken). Geboortig, asal, anak, teperanak, di peranakken. Geboren, djadi, di peranakken ; Eerstgeboren, anak soeloeng, anak pembarep; Laatstgeboren, anak boengsoe, anak pembontot. Gebouw, o., (huffs), roemah ; (steenen -), gedong, roemah batoe. Gobraad, o., gorengan, rendanga,n, daging goreng, panggangan. Gebrek, o., koerang, kakoerangan; (smet enz.), tjela, tjiri, tjatjad; (misslag), salah ; Gebrek hebben, kakoerangan, melarat ; Een gebrek hebben, bertjela, bertjatjad, bertjiri; Zonder gebreken, tiada bertjatjad, sampoerna; In gebreke blijven, t,iada menetapken perdjandjiannja; In gebreke stellen, mendakwa, menjita. Gebrekkig (met gebreken), bertjela, bertjatjad, bertjiri, boeroek, tiada, balk, koerang balk; (arm). miskm, hma, melarat. Gebroed, o., pengereman, anak. Gebroeders, m., soedara, sanaksoedara, orang bersoedara. Gebroken (van hour, enz.), patch ; (van glas, enz.), petjah ; (van touw, enz,), poetoes; (gespleten), belch, terbelah ; (van een getal) pe tj ah. Gebruik, o., (het gebruiken), GEB ,. pakai, pemakai ; (gewoonte), adat, adat lembaga; (mode), tjara; Gebruik van jets maken, memakai, mempergoenaken ; mene-

rima ; Tegen de gebruiken zondigen, melanggar adat ; In gebruik komen, djadi adat. Gebruikeltjk, adat, adatnja, biasa, biasanja, kadjalanan, kalakoean, memang. Gebruikn, pakai, memakai, rn mpergoenaken; (nuttigen), makan, minoem ; (gebruiken voor), mamboewat, kerdja. Gebruis, o., (opborreling), boewal, boewih ; (lawaai), dengoeng, gemoeroeh, galoera, rosoeh. Gebrul, o., panikas, gerang, gero. Gedaagde, m. en v., orang jang di site (di tank di depan hakim), orang jang di dakwa (di toedoeh). Gedaan, soedah, habis, rampoeng, soedah djadi, soedah selesai ; (dood), coati, poetoes njawa. Gedaante, v., roepa, lembaga, bangoen, bangoenan, roman; Van dezelfde gedaante, saroepa ; Van gedaante veranderen, barganti (berobah) roepa ; Eon gedaante geven, meroepaken. Gedaanteverwisseling, v., pergantian roepa, pendjelemaiin. Gedachte, v., fikir, pikiran, ingatan, kira, kira-kira, pengira, agak, sangka, rasa, perasaan, pendapetan, timbangan ; (herinnering), ingatan, kenang, kenangan; Van gedachte veranderen, berobah fikir (ingatan, pendapetan) ; Op ale gedachte brengen, mengingatken, membangkitken fikiran ; In gedachten verzonken zi j n, berfikir, terfekoer ; Op twee gedachten hinken, memegang doewa ingatan. Gedachteloos, tiada berfikir, tiada ingat, alga, lalai, l oepa. Gedachtenis, v., peringatan, tanda peringatan, tanda mate; Zaliger gedachtenis, marhoem. HOLLANDSCH-MALEISCH. GED U. 401 Gedachtig, mengingat, kenang, terkenang, seder, ingat, tiada loepa. Gedecoreerd, terhias dengan bintang (tanda kahormatan). Gedeelte, o., bagian, keratan, p0tong, panggal, saparo. Gedeelteltjk, saparo, sabagian. Gedegen, kipal, kimpal ; Gedegen goud, mas kipal. Gedenken, ingat, kenang, terke-

nang. Gedicht, o., sjair, pantoen, goerindam, seloka. Gedienstig, soeka menoeloeng, soeka berdjasa. Gedierte, o., segala binatang, (haiwan). Gedijen, djadi, toemboeh ; (voordeel aanbrengen), berhasil, mengoentoengken. Geding, o., atjara, bitjara, dakwa, perkara. Gedoogen, mengidzinken, memberi idzin, membiarken, tahan, menahan, menjabarken. Gedrag, o., lakoe, kalakoean, tingkah-lakoe. Gedragen (zich -), barlakoe, melakoeken din; (zich near lets ), menoeroet. Gedragslijn, v., peni kalakoean. Gedrang, o., sesakan, penjesakann apit-apitan. Gedruisch, o., roesoeh, riboet, gempa, goeroeh, gemoeroeh, gadoeh. Geducht (ontzagwekkend), haibat, menakoeti; (zeer), terlaloe amat, sanget. Geduld, o., saber, tahan; Geduld oefenen, menjabarken, menahan. Geduldig, saber, bersabar, dengan saber. Gedurende, semantara, selamanja, salama-lamanja, pads antara, sedang. Gedurig, selaloe, teroes, sanantiasa, tiada berkapoetoesan, wring, sabentar-sabentar. 26 402 GEDW. Gedwee, m~noeroet, toeroetan, sabar, l~mah, l~mboet. Gedwongen, thrpaksa, kap~ksa ; (onbehouwen), kakoe, kikoek. Geeerd, thrhormat, di hormati, thrmasjhoer. Geef (Te -), moerah si~kali, hampir prtjoema. Geefs (Goad -), moerah hati, karim. Gael, koening; (Lieht -), koening moeda; (Donkey -), koening toewa. Geelachtig, rada koening, s~moe (warns) koening. Geelgieter,m., toekangkoeningan. Gael koper, o., koeningan. Geelzucht, v., sakit koening.

Geen, tiada, tiada satoe, satoe tiada, tiada ads, barang soewatoepoen tiada; (geenszins), boekan. Geenszins, boekan, tiada, tiada s~kali-kali. Gear, v., pesak, kikik, gir. Geesel, m., rotan p~moekeel, tjamboek, tj~m~ti, sapoe ; (ramp), bola ; (verwoester), p~mbinasa. Geeselen, mem oekoel, rn~nj~sah, nerangket, m~njapoe. Geest (ziel), m., roh, njawa,soekrna, djiwa ; (spook), setan, sjetan, djin, d~mit, m~modi, antoe ; (gemoed), hati, tjita (verstand), boedi ; (zin), arti, chasiat ; (gevoelen), kira, rasa, ingatan, pondap~tan, fikiran ; Den geest geven, coati, poetoes njawa, m~ninggal, poelang ka rahmat Allah, mangkat, mangkat b radoe, wafat; Voor den geest zweven, t erbajang-bajang dal~m ingatan ; Voor den geest brengen, mngingatk~n ; Tegenwoordigheid van geest, t ht ap h ati ; De heilige Geest, roh'oelkoedoes. Geestdrlft, v gairat, himat. Geestelijk, rohani, imamat. Geesteli jke, m., imam ; (Onder de Christenen), pad~ri, pandita; (Leerling ) santhri. CTEHE. Geestelijkheid, v., s~gala imam. Geestenwereld, v., kahijangan. Geestig, loetjoe, djinaka, arif, ha. loes, t,j redik, pinter. Geestkracht, v., kathtapan hati. Geestvermogen, o., sifat roh, kapinthran. Geeuwen, mengoewap. Geforceerd, thrpaksa, kapaksa, di gagahi. Gegadigde, m. en v., oran g j an g mane (m ngIthndaki, soaks). Gegil, o., threak. Geglansd, di g~roes. Gegoed, btsrharta, hartawan, marpoe, b~rlthnda, kaja. Gegoedheid, v., kakajaan. Gegons, o., dongoeng, desing., boenji. Gegriefd, sakit hati. Gegrond, b~rsebab, ads s~babnja, b~toel, benar. Gebaast, goepoeh, g~sa, riboet. Gehaat, terbontji, di b~ntjik~n, kabentjian.

Gehakt, o., tjintjangan, porkedel. Gehalte, o., (waarde), harga, kadar ; (inhoud), moewat. Gehard, biasa, koewat. Gehavend, roesak. Gehecht, b~rsangkoet, thrikat, thrhoeboeng. Geheel, antero, soentoek, g~nap, pepak, s~loeroeh, b~laka, salangkap, langkap, saborhana, s~moea, sama s~kali, s~gala, s~kalian, sa ; (niet stuk), boelat, balk. Zie ook: Gansch. Geheiligd, moekadas, haram, an gk fir. Geheim, o., rahasia, rasia, roesia, sir. Geheim (verborgen), rasia, ters~mboeni, diam-diam, gaib, gelap. Geheimenis, v., barang ,rasia, rahasia, roesia. Geheimhouden, m~njimpen, merasiaken, menaroh rasia. Geheimhouding, v., tarohan (sinzpenan) rasia. (+EHE. Geheimschrift, o., toelisan (hoeroef) gaib (rasia). Geheimschrijver, m., k~rani, djoeroetoelis jang menanggoeng rasia. Geheimzinnig, gelap, rasia, gaib, moesjkil. Gehemelte, o., langitan. Geheugen, o., ingatan, p~ngingatan, s~dar, k~nang. Gehoor, o., (zintuig), p~n~ngar, p~nd~ngar, pendengaran; (auditorium), s~gala orang jang mendongark,n ; (plechtige ontvangst), pendjawat ; Gehoor geven aan, rnendengar, mendengarknn, menoeroet, menoeroeti; Gehoor verleenen, mendjawati. Gehoornd, bertandoek. Gehoorzaal, v., balairoeng, paseban, penghadepan, balai semajam. Gehoorzaam, toeroetan, menoeroet, rondah, taloek. Gehoorzamen, menoeroet, mendengar, mendjoendjoeng, menoeroet perentah. Gehouden (verplicht), wadjib, haroes, mesti, Gehucht, o., kampoeng, doesoen ketjil, doekoeh, padoekoehan. Gehuil, o., tangis, tangisan. Gehuisvest, beroemah, doedoek, berdoedoek.

Gehuwd (van een man), kawin, berbini, beristeri ; (van een vrouw), kawin, berlaki, bersoewarm. Geien, menjingsing lajar. Geijkt, termeterai, tertjap, tertolok. Geil (wellustig), gatel, gangsang; (welig), thrlaloe soeboer. Geit, v., kambing, kambing betina (perampoean). Geitenhoeder, m., gombala (orang djaga) kambing. Geitenmelk, v., ajer soesoe kambing. Geitenmelker, m., (vogel), boeroeng tjabak. Geitevel, o., koelit kambing. GE: R. 403 Geitouw, o., tali boeboetan (sing. sing) lajar. Gejaagd, goepoeh, terboeroe-boeroe, gesa, riboet. Gejoel, o., ramai, karamaian, roesoeh. Gejuich, o., soerak, rioeh, tempiksoerak. Gek (zinneloos), gila, sarsar; (vreemd), adjaib, aneh; (koddig), loetjoe, djinaka; (moeilijk), soesah, soekar, tiada balk; Zich gek houden, poera poera gila ; Zich gek aanstellen, melakoeken dini seperti orang gila; Voor den gek houden, bermain gila. Gek, rn., (zinnelooze), orang gila (sarsar, edan). Gekakel, o., koetik, pengakak. Gekerm, o., penangisan, pengadoehan, pendjerit, peraoeng. Gekheid, v., tjoemboe, main-main, lawak, poera-poera; Gekheid maken, bermain gila, bertjanda, bertjoemboe, mengada-ada, bergoerau, bersenda. Gekibbel, o., perbantahan. Gektjf, o., perbantahan, tjerewet, berkelai. Gekken, zie : Gekheid maken, onder : Gekheid. Gekkenhuis, o., roemah (orang) gila. Gekko, m., tekek, tokek. Geklaag, o., pengadoeh, ratap. Gekleed, berpakaian, berpakaipakai. Gekiets, o., omong kosong. Gekiop, o., ketok, tepok, paloean. Gekiots, o., aloen, paloe, petjah. Geknal, o., boenji, letos, letoep.

Geknars, o., keretak. Gekneusd, mamar. Geknoei, o., pakerdjaan koesoet, sekongkolan. Geknor, o., (van een varken), koerkoer, deroem. Gekout, o., omong-omongan, pertjakapan. Gekraal, o., keloeroek, keroejoek. 404 GEKR. Gekras, o., (van een kraal), soewara boeroeng gagak, p~nggaok. Gekroesd, k~riting. Gekscheren, b~rmain gila. Zie Gekheid makers. Gekuifd, bordjamboel. Gekwel, o., ganggoe, p~ngganggoe, p~ngoesik. Gekwetst, loeka, berloeka, kOna loeka. Gelaat, o., moeka, pares, wadjah; In het gelaat zien, mOmandang moeka. Gelaatkunde, v., ilmoe f~rasat (kiafat). Gelaatskleur, v., warns moeka. Gelaatstrekken, m., ajer moeka. Gelach, o., t~rtawaan. Gelag, o., bOlandja, ongkos ; (lot), oentoeng. Gelang (near -), kedar, sak~dar, sakira-kira, makin.... makin. Gelasten, mOnjoeroeh, m~m~rentah, mgm~rentahk~n, b~rp~san, m~mgsan ; (machtigen), m~mb~ri koewasa, mengoewasak~n. Gelastigde, v. en m., wakil, koewasa, p~soeroeh, soeroehan, oetoesan, polmak. Gelatnn (geduldig), saber, thrima, d~rita. Gelatine, v., (oostersche), agaragar. Geld, o., oewang, doewit, dirham, Xmas, perak; Goudgeld, oewang mss; Zilvergeld, oewang perak; Klein geld, oewang pOtjahan ($tjah) ; Papiergeld, oewang k~rtas ; Huishoudgeld, oewang b~landja; Gereed geld, oewang toenai ; Valsch geld, oewang lantjoeng, oewang falsoe; Geld hebben, kaja, b~rharta, b~rb~nda; Geld uitzetten, mOndjalank~n (m~nganakk~n, mmindj~mken) oewang; Geld op-

nemen, memindj~m oewang; lets to gelds makers, m~ndjoewal; Geld makers, m~ndaGELS. pit oewang (labs); Geld in het water gooien, m~mboewang oewang pertjoema; Geld als water verdienen, m~ndap~t rodj~ki dgras,b~roentoeng oewang banjak. Geldbank, v., pgrb~ndaharaan, kantor oewang, kantor bang. Geldbeurs, v., poendi-poendi, kantong doewit, dompet. Geldboete, v., d~nda. Gelden, lakoe, borlakoe, harga, b~rharga, terbilang, thrpaka,i. Geidgebrek, o., koerang (kakoerangan) oewang. Geldhandelaar, m., toekang menoekar oewang. Geldig, lakoe, borlakoe, sah, thrang, njata, di pertjaja, di thrima. Geldkas, v., perbendaharaan. Geldkist, v., peti oewang. Geldlade, v., kotak (thmpat) simpenan oewang. Geldsom, v., djoemlahnja oewang, banjaknja oewang, modal. Geldsoort, v., roepa (djenis) oewang. Geldschieter, m., orang j ang mendjalankin oewang, orang jang memberi modal. Geldstapel, m., toempoekan (timboenan) oewang. Geldzaak, v., perkara oewang. Geldzak, m., kantong oewang. Geldzucht, v., lobs akan oewang. Geleden (voorbij), laloe, liwat, soedah lama. Geleding, v., boekoe, sondi. Geleerd, sasterawan, alien, berilmoe, faham, pinthr. Geleerde, m. en v., orang slim (berilmoe, pinter); De geleerden, oelama, segala orang berilmoe. Geleerdheid, v., pengatahoean, kapinteran, ilmoe. Gelegen (liggende), tempatnja, doedoeknja, terhantar, ads. Zie Liggen. Gelegen komen, sempat, senang; Zich aan lets gelegen laten liggen, ferdoeli, GELS. m~rdoelik~n ; Aan lets gelegen zijn, b~rgantoeng kapada. Gelegenheid, v., (ligging), thmpat, doedoek; (eener zaak), p~ri

hal; (juiste tijd), waktoe, masa, tempo. Geleitde, o., p~ngapit, p~nghanthr, $nghanthran, p~ngiring. Geleidelijk, p~rlahan-lahan, planplan, d~ngan tartib, d~ngan pngatoeran. Geleiden, m~nghanthr, m~nghanterk~n, m~ngiring; (met zich voorttrekken), m~ngapalai, mnoentoen, m~mimpin, mengandjoer. Geletterd, alim, borilmoe, pint~r. Gelid, o., (geleding), sendi, boekoe; (ruj), bar, bandjar, djedjer; De gelederen, bans, barisan. Geliefd, tbrkasih, di kasihi, di soekai. Geliefde, m. en v., kekasih, tjinta, katjintaan ; (verloofde), toenangan. Gelieven, soeka, ridla, s~nang, h~ndak, mane, k~nan, b~rk~nan, m~mperk~nank~n. Gelijk (goon verschil), sama, saroepa, s~p~rti ; (Te-), b~rsamasama, sama s~kali; (effen), rata, datar; Gelijk waken, m~ratak~n, membikin rata, m~mapar, m~njamak~n; Zich gehjk blljven, tiada b~robah, tiada b~rlainan lakoe; (als), s~p~rti, kaja, oepama; (recht), betoel, b~nar ; Gelijk geven, in hat gelijk stellen, m~mbenarken, m~mbtoelk~n; Gelijk behandelen, m~njamak~n, m~mp~rsamaken. C relijke, m. en v., bandingan, tars, sama. Gelijkeltjk, sama, sama rata, tiada b~rbeda. Geljken, sama, min jamai, bersaroepa, b~rsama roepa, r emp~r. Gelijkenis, v., (hat geljjken), sama roepa, saroepa (flguurltjke voorstelling), oepama, p~roepaGELD. 405 maan, ibarat, andai, bandingan, mitsal. Gelijkerwijs,sabagaimana,s~p~rti. Gelijkluidend, sama boenjinja. Gehjkmatig, sama oekoeran, b~rpatoetan, satoedjoe, sama rata. Gelujkmoedig, sahati, tiada b~r-

obah lakoe. Gelijknamig, sanama, sama namanja. Gelijkslachtig, sadj~nis, sama djnisnja. Gelijkstellen, m~njamaken. Geltjktijdig, sakoetika, pads samasa. Gelijkvormig, saroepa, b~rpatoetan, bares. Gelijkzijdig, sama p~rs~gi. Gelinieerd, soedah di garisi. Geloei, o., d~roeng, dengoeng, goeroeh, thngoh. Gelofte, v., djandji, kaoel, nadar; Een gelofte doen, b~rdjandji, berkaoel, b~rnadar; Aan een gelofte voldoen, m mbajar kaoel, m~njampaik~n djandji ; Een gelofte broken, m~ngobahk~n djandji. Geloof, o., p~rtjaja, kap~rtjajaan; (godsdienstig --), iman, agama, igama; Mohammedaansch geloof, agama slam, Islam; Christelijk geloof, agama mhi, agama orang s~rani; Geloof slaan aan, p~rtjaja ; Van geloof veranderen, b~rtoekar agama, masoek agama lain. Geloofsbelijdenis, v., (der Mohammedanen), sjahadat; (in hat algemeen), p~ngakoean agama (iman). Geloofsdwang, m., siasat karma agama. Geloofsgenoot, m., sakoetoe iman, t hm~n iman, orang sa'agama. Geloofsleer,v., $ngadjaran agama. Geloofsregel, m., roekoen agama. Geloofsvri jheid, v., kab~basan agama. Geloofsaaak, v., p~rkara agama. 406 GELD. Geloofwaardig, boleh (k~na) di p~rtjaja, kap~rtjajaan. Gelooven (in godsdienstigen zin), beriman, b~rimank~n ; (voor waar houden), pertjaja, terima, m~n~rima. Geloovig, b~riman, moekmin, b~ribadat, beragama; (gemakkeiijk vertrouwd), pertjaja, l~kas p~rtjaja. Geloovige, m. en v., orang b~riman (moekmin) ; (Mohammedaansch - ),moslim, orang slam.

Gelt(onvruchtbaar,van koeien), mandoel, madjir. Gelubd, k~biri, kasjim, sida-sida. Geluid, o., boenji, soewara, bahana, goeroeh; Geluid geven, b~rboenji, b~rbahana, b~rsoewara. Geluimd (Goad -), s~nang, b~rs~nang hati, enak hati, girang, girang hati. Geluk, o., oentoeng, kaoentoengan, b~hagia, kab~d jikan ; Geluk hebben, b~roentoeng, b~rb~hagia, moedjoer; Geluk wenschen, m~mb~ri s~lamat ; Geluk aanbrengen, mombawa oentoeng, rm~ngoentoengk~n. Gelukken, djadi, b~rlakoe. Gelukkig, oentoeng, b~roentoeng, slam, b~rb~hagia, moedjoer, b~rdaulat. Geluksbode, m. en v., orang jang m~mbawa chabar balk. Gelukwensch, in., salam, p~mb~rian salam (s~lam~t). Gelukwenschen, memb~ri sMam~t ; (met hat nieuwe Jaar), m~mb~ri s~lamgt taoen baroe. Gelukzalig, b~hagia, berb~hagia, moebarak, s~lam~t. Gelukzoeker, m., orang jang m~ntjari oentoeng, orang p~lantjongan. Gemaakt, di bikin, di boewat, bikinan, boewatan, tjanggeh, hikmat, poera-poera, bbrtingkah. Gemaal, m. en o., (man), soewami; (hot malen), gilingan, p~nggiGENIE. lingan, kisaran; (het gemalene), barang gilingan (kisaran); (gezanik), tj~rewet, tjomel, gretjok, ganggoe. Gemachtigde, m. en v., wakil, koewasa, polmak; Generals gemachtlgde, wakil moetlak; Tot gemachtlgde aanstellen, mwakilk~n, m~ngoewasak~n, m~mb~ri koewasa; Als gemachtlgde optreden, melakoek~n kawadjiban wakil. Gemak, o., (rust, weelde), kasn~ngan, kasantausan, nikmat; (geheim --), djamban, thndas, kakoes; Op zijn gemak zijn, snang, b~rs~nang, kasen~ngan, sedap, enak, b rasa. enak (s~nang); Met gemak, gampang, dengan gampang ; (zachtjes aan), p~r-

lahan-lahan. Gemakkelijk, gampang, moedah, tiada soesah, enak, sedap ; (van gemak houdend), soeka enak, soeka s~nang, malls, tiada soeka tjapai. Gemalin, v., isthri, garwa, bini; (van eon worst), pgrmesoeri. Gemanierd, sopan, santoen, sopansantoen, tahoe adat, b~radat, boedi-b~hasa, adab, haloes. Gemaskerd, b~rtopeng. t ematigd, s~dang, s~d~rana, agahari ; (ingetogen), sopan. Gember, v., halia, djae. Gemeen (algemeen), oemoem, sadjati; (laag), k~dji, boesoek, boeroek, hina ; (alledaagsch), kapalang, memang, s~d~kala, sahari-hari, biasa; (elgen), sifat, b~rsifat. Gemeen (hat volk),o,,orang, k~tjil, orang hina-ding, rajat hina-dins. Gemeenli jk, biasanja, adatnja, memang, siring-siring. Gemeenschap (bezit), v., kapoenjaan b~rsama-soma, p~rsakoetoean kapoenjaan; (vereeniging), $rsakoetoean, p~rseroan, perkoempoelan ; In gemeenGENIE. schap van goederen trouwen, kawin dengan djandji persakoetoean harts; Gemeenschap hebben met, bertjampoer dengan, b~rsafakat, b~rhoeboengan ; Gemeenschap uitoefenen met eene vrouw, b~rs~toeboeh, sakatidoeran, m~nidoeri ; Gemeenschap van goederen, o., kapoenjaan barang bersama-lama. OemeenschappeUjk, bersamasama, bersakoetoean, berseroan. emeente, v., moekim, djamaat, s~gala isi n~g~ri. Gemeentebestuur, o., p~merentaha n nggeri. Gemeentehuis, o., balai, gedong bitj ara. Gemeenteraad, m., rapat, rapat n~geri. 4Gemeentewet, v., oendang-oendang (hoekoem) n~g~ri,p~ratoeran n~g~ri. Gemeenzaam (vriendelijk, enz.), manis, ramah, djinak, b~rsobat ; (vertrouwelijk in het spreken), beka ; Gemeenzaam met

iemand omgaan, b~rdjinakan, bersobatan. Oemeld, thrs~boet, jang tgrs~boet. emeltjk, marsh, moeroeng, goesar, sakit hati, tiada enak hati. Oemengd,t~rtjampoer,tjampoeran, tjampoer-baoer, katjau. Oemerkt, thrtanda, di tandaL Gemiddeld, s~dang, agahari, sderhana, poekoel rata, p~rtngahann j a. Gemoed, o., hati, kalb, kalboe, foewad ; Een trotsch gemoed, hati dj~mawa (angkoeh, b~sar); Een verbitterd gemoed, hati p~d~s, hati b~ngis ; In het gemoed bewaren, m~naroh (mbnjimpon) di dalom hati (kalboe) ; Zijn gemoed koelen, m~moewasken hatinj a. Gemoedelijk, d~ngan toeloes hati, moerah, moerah hati, d~ngan soenggoeh-soenggoeh hati. GENE. 407 Gemoedsaard, m., p~rangai, pk~rti, dasar, tabiat, adat. Gemoedsrust, v., kas~n~ngan hati, istirahat'oelchair. Gemoet (Te -- gaan), p~rgi b~rdjoempa, memarani, m~nemoek~n, p~rgi m~njamboet. Genade, v., rahmat, karoenia, anoeg~rara, maaf, ampoen, kasihan; Genade bewijzen, mngampooni, memaaf kon, mengaroeniaknn. Genadebrood, o., r~dj~ki kasihan. Genadig, rahman, rahim, b~rkasihan. Genaken, m~nghampiri,m~nghampirk~n, mendok~ti, mgnd~k~tken, memarani. Gene, itoe, jang itoe, jang di sans; Deze en gene, b~berapa orang, ads jang. Genealogie, v., sadjarah. Geneeren (hinderen), m~nj oesahken, m~ngoesik ; (zich ), maloe, kikoek. Geneesdrank, m., obat minoem, dj~djamoe. Geneesheer, m., tabib, doktor; (inlandsch -), doekoen. Geneeskunde, v., ilm oe tib, ilmoe obat.

Geneesmiddel, o., obat, penawar; Met geneesmiddelen behandelen, mengobati; Geneesmiddelen toedienen, m~m$robatken, memberi obat; Geneesmiddelen gebruiken, makan (minoem, pakai) obat. Genegen, mane, soeka, soedi, b~rkenan, kasih, tjinta. Genegenheid, v., kasih, tjinta; (uit medelijden), belas-kasihan; (lust), soeka. Geneigd (genegen), soeka, soedi; (gereed), sedia ; (overhellend tot), tjenderoeng. Generaal, m., djendral, pahalawanr panglima perang ; LuitenantGeneraal, litnan-djendral; Generaal-maj oor, djendral major ; 408 GENE, Gouverneur-Generaal, goeb~rnoer- djendral, toewan b~sar jang bidjaksana. Generaal, zie: Algemeen. Geneugt,v., kasoekaan, soeka-tjita, kag~maran,karamaian,soeka-hati, girang. Gfrenezen, m~nj~mboehken, mengobati; (beter worden), s~mboeh, djadi balk, djadi waras. Genie, v. en o., (groote geest), akal boedi jang tOrang, kapintt~ ran jang thrl~bih b~sar; (knap mensch), orang jang toramat pinter (jang thrlaloe pinthr); (krijgsbouwkunst),kapandaian, m~mbangoenk~n kota benteng, ilmoe sapir; Genie-soldaat, soldadoe sapir. Geniep, o., (In hot -), diam-diam, d~ngan sgmboeni, d~ngan tjoeritjoeri, falsoe, djail. Genieten, bersoeka-soekaan, merasai enaknja (sedapnja); (verwerven), beroleh, mendapet; (bezitten), mempoenjai, Genoeg, sampai, tjoekoep, soedah, pads; Genoeg hebben, sampai, tjoekoep; Niet genoeg hebben, tiada sampai (tjoekoep), kakoerangan; Van lets genoeg hebben, er beu van zijn, kenjang, djemoe, djeleh, tiada soeka (mane) lagi. Genoegdoen, memadaken. Genoegdoening, v., pOmadaan. t renoegen, o., soeka, ridla, kasoekaan, karidlaan, kasenangan, soekahati ; Genoegen semen met,

meridlaken, menerima, terima; Genoegen does, menjoekak en b ati ; Met genoegen, den gas soeka hati. t renoegli.jk, sedap, enak, menjoekakon hati. Genoegzaam, tjoekoep, sampai, pads. Genoemd, tersoboet. Genoodlgde, m. en v., tamoe,tamoe panggilan, orang kondangan. GERE. Genoot, m., kawan, temen, sakoetoe, sobat andai. Genootschap, o., persakoetoean, perhimpoenan, kongsi, perkoempoelan, madjelis. Genot, o., rasa, sedap (enak, soeka-tjita, kasoekaan, lezat, nikmat; (vruchtgebruik), perolehan (pendapetan) hasil. Gent, m., gangsa djantan (laki-laki, lelaki). Geographic, v., ilmoe boemi. Geoorloofd, boleh, dapet, di hizinken, patoet, haroes; (wettig), halal. Gepast, boleh, kena, patoet, sembada,. Gepeupel, o., orang (rajat) ketjii (hina-dins). Geplooid, bOrlipat-lipat. Gepluimd, berdjamboel. Gepraat, o., omong-omongan, pertjakapan, pertoetoeran. Geprezen, terpoedji. Geraakt, kena, terkena; (misnoegd), goesar, marsh, ket jil hati; Licht geraakt, lekas marsh, bengkeng. Geraamte, o., rangka, ragangan; (van dieren), toelang-toelang, renongkong, djerangkong. Geraas, o., roesoeh, hiroe-tiara, haroe-biroe, gempar, goeroeh, ingar hangar, geger. Geraden, patoet, balk, bergoena. Geraken (verwerven), rnenda$t, beroleh; (tot lets komen), djadi, mendjadi; Aan den grond geraken (van een vaartuig), kandas, terkandas, terdampar; Aan lager wal geraken, djatoh miskin; djadi melarat; Uit ztjn bezittingen geraken, hilang (kahilangan) barang-barangnja; Uit een gevaar geraken, bepoet dari pads behaja. Gerecht, o., (spijs), makanan,

sentapan, hidangan, sadjian. Gerecht, o., (vierschaar), hoekoem, madjelis hoekoem, pengaGERE. dilan ; Voor bet gerecht verschijnen, m~nghadep hoekoem ; Voor bet gerecht dagen, m~ndakwa, m~ngadoek~n, m~noedoehk~n, m~narik di hadepan hoekoem, m~njita akan menghad~p hoekoem. Gerecht (juist, billtjk), b~toel, b~nar, patoet, adil. Gerechteu jk, d~ngan (m~noeroet) perentah hoekoem (hakim), atas $rentah hoekoem. Gerechtigd, m~mpoenjai hak, di koewasak~n, b~roleh koewasa. Gerechtigheid, v., kab~naran, kaadilan, insaf ; Gerechtigheid uitoefenen, m~mb~nark~n, mgngadilk~n, m~lakoek~n hoekoem d~ngan adil, m~nghoekoemken ; (belasting), bee, tjoekai, padj~k. Gerechtsbode, m., soeroehan hoekoem, oepas djoestisi. Gerechtsdag, m., hari bitjara, hari pap~riksaan perkara. Gerechtsdienaar, m., oepas djoestisi, oepas fiskaal, oepas hoekoem. Gerechtshof, o., (gebouw), gdong bitjara, kantor bitjara ; (read), madj~lis hoekoem, diwan, p~ngadilan. Gerechtskosten, v., belandja (ongkos) hoekoem, ongkos p~rkara. Gereed (klaar), soedah, soedah djadi, soedah habis, soedah s~dia, langkap, poetoes, s~l~sai; (vaardig), langkap, s~dia ; (comptant), toenai, kontan ; Gereed maken, m~nj~diaken, m~langkapk~n, mnj~l~saik~n, n nghabisk~n, Ynnjoedahk~n. Gereedel jk (gewillig), d~ngan soeka hati ; (dadelijk), lantas, dengan sig~rah, sab~ntar. Gereedschap, o., perkakas, b~kakas, $rabot, alai, serba ; Metselgereedschap, p~rkakas toekang batoe ; Timmermansgereedschap, p~rkakas toekang kajoe ; Keukengereedschap, GERU. 409

p~rkakas (p~rabot) dapoer (ma. sak-masak); Huisgereedschap, meubilair, perkakas (p~rabot, serba) roemah ; Oorlogsgereedschap, slat p~$rangan. Gereedstaan, s~dia, ters~dia, t~rhadlir, hadlir. Gereedzetten, m~nj~diak~n ; (van spl jzen), m~nghidangk~n, m~njadjik n. Geregeld, terato~r, d~ngan atoeran, d~ngan tartib. Gerief, o., s~nang, kas~nangan, enak, goena, p~rgoena~ n. Gerieflujk, gampang, moedah,enak, s~nang, b~rgoena. Gering, k~tjil, hina, hina-dins ; (weinig), sedikit ; (van weinig nut), bade b~rapa goenanja, k= tjil goenanja, tiada bgrgoena ; Het geringe yolk, orang k~tjil (hina-ding) ; (in pri js), moerah ; Geringachten, dada m~nghitoeng, tiada m~mbilangk~n, tiada f~rdoeli, m~mp~rrnoedahk~n, mng~djiken. Geritsel, o., g~r~sik, g~r~sak, koemrr~s~k. Geroep, o., s~roe, p~nj~roean, pmanggil, threak. Geronnen, kentel, bekoe, potjah ; Geronnen bloed, darah bekoe (k~nt~l) ; Geronnen melk, ajer soesoe k~nt~l ($tjah). Gerst, v., dj~wawoet. Gerucht, o., (ti jding), chabar, kabar, warts, b~rita; Los gerucht, kabar doesta (djoesta) ; In een kwaad gerucht staan, bernama boesoek ; (geraas), roesoeh, hiroe-hara,ingar-banger;Gerucht waken, m~mbikin roesoeh. Geruim, lama. Geruisch, o., d~ngoeng, g~r~sik, k~r~s~k, k~ritjik. Gerust (rustig), sentausa, njaman, thtap hati, sgnang, enak, dada takoet ; Gerust stellen, m~nj~nangk~n, mengenakken hati. 410 GERU. Gerustheid, v., kas~n~ngan, kathtapan hati. Geschakeerd, pantja-warna, bO-

warna-warna, b~rselang-slang. Geschenk, o., (van ears worst), anoeg~raha, karoenia; (van meerderen), hadiah ; (van gelijken), p~mb~rian ; (van minderen), p~rs~mbahan ; (tot een liefdadig doel), wakaf ; (tot aanden.ken), tanda peringatan, tanda mata ; (aalmoes), derma ; (aan een bruid enz.), hanteran ; (ale bijdrage tot een feast), soembangan ; (aan den priester vobr hat einde der wasters), pitrah ; (dat men van sane refs voor zijne huisgenooten medebrengt), oleh-oleh. Geschiedboek, o., kitab hikajat, hikajat, badad. Geschieden, djadi, pgristiwa, borlakoe. Geschiedenis, v., hikajat, riwajat, tj~rithra, tj~rita, kisat ; Een geschiedenis vertellen, b~rtj~rit~ra, m~ntj~rit~rak~n ; Een geschiedenis schri jven, mengarang (m~noelis) hikajat. Geschikt (gepast), patoet, laik, pants ; (bruikbaar), b~rgoena, boleh di pakai, balk, borfaedah ; (bekwaam), bisa, pintOr, pandai, faham, toekang; (geregeld), thratoer, soedah di atoer, s~l~sai. Geschiktheid, v., kapatoetan, kalaikan, kapandaian, kabisaan, kapantesan. Geschil, o., tjidera, p~rs~lesihan, p~rbantahan; Een geschil hebben, b~rtjid~ra, b~rs~l~sih, b~rbantah, tj~rewet, b~rp~rkara ; Een gescnil uitmaken, m~nghoekoemken. m~moetoesk~n perkara, menghabisken tjidera. Geschonden, roesak ; (een deal missend), rompang. 'reschreeuw, o., (geraas), roesoeh, ingar-bangar, seroe-seroean, threak, roewah ; (gejuich), soeGESL. rak ; (krijgs-), tompik, thnlpiksoerak. Geschrei, o., tangisan, p~nangis. Geschrift, o., soerat, toelisan, warakat, karangan; In geschrift stellen, m~njoerat, menoelis. Geschubd (met schubben), bersisik; (van schubben ontdaan), di sisik, di boewang sisiknja. Geschulpt, berbikoe,bergigibalang. Geschut, o., meriam ; Grof ge-

schut, meriam besar ; Geschut planters, m~naroh (mengatoer) meriam ; Geschut afschieten, memasang meriam ; Geschut vernagelen, memakoe lobang meriam. Geschutgieterij, v., thmpat mnoewang (menjitak, membikin) m~riam. Geschutpark, o., thmpat meriam. Geschutpoort, v., pintos (gorbang) meriam. Geschutvorm, m., tjonto (pertjitakan, atjoean) meriam. Geslacht, o., ((sakes), bangsa, roepa, djenis ; (stain), bangsa, kaoem, asal, pertoeroenan, toeroenan, aala, poepoe ; (geslacht wee), binatang potongan (jang di potong, di sembeleh) ; Van aanzienli jk geslacht, bangsawan, berbangsa, borasal ; Van geslacht tot geslacht, toeroentoemoeroen ; Belasting op hat geslacht, boa sembelehan, boa potongan, padjek potong. Geslachtsboom, m., silsilat, sadjarah. Geslachtsdeel, o., faradj, kamaloean; (manneltJk), poli, kontol; (vrouweUjk),poeki,poekas,nono. Geslachts "n, v., galoer, galir, soesoer-galoer, silsilah. Geslachtsl jet, v., zie : Geslachtsboom. Geslachtsnaam, m., nama asal, nama daging. Geslachtsregister, o., zie : Geslachtsboom. GESZ. Geslepen (listig), bisa, pinter, tj~r~dik. Gesnap, o., otjeh, pengotjehan, omong-omong, bitjara. Gesnedene, m., orang kebiri (sidisidi). Gasp, v., gesper, s~l~pi. Gespierd, tbgap, koewat. Gespikkeld, b~rintik, boerik ; (van line en door hat wear), tjotian, Gesprek, o., bitjara, omong-omong, kata, petoetoeran, p~rtjakapan; In gesprek zijn, berbitjara, mngomong-omong, b~rkata-kata, b~rtoetoer, bertjakap. Gespuis, o., orang djahat, bangsat.

Gestadig, throes, selaloe, sgnantiasa, d~ngan tiada borhentinja, d~ngan tiada berkapoetoesan, berkandjang-kandjang. Gestalts, v., sikap, 1~mbaga, roepa, bangoen, dodeg. Gestand, thgoeh, mbnjampaik~n, meneroesken, membajar ; Zijn belofte gestand doen, m~njampaikfn djandj in ja. Gesteente, o., batoe, batoe-batoe, sabarang roepa batoe; Edelgesteente, $rmata, s~gala djgnis p~rmata, r~tna; (graf), koeboer, tjandi. Gestel, o., p~ri kaadaan, kalakoean badan, kakoewatan badan, tabiat. Gesteld (verondersteld, dat), saandainja, oepama, saoepama, djika, djikalau, biar; Op iets gesteld zijn, soeka, berkenan, g~mar. Gesteldheid, v., p~ri hal, pbri kaadaan, tabiat. Gestemd (goad -), balk hati, senang, enak : (slecht -), tiada enak hati, mooring-mooring, ma.rahmarah. Gesternte, o., bintang-bintang, segala bintang ; (sterrenbeeld), boerdj, perhimpoenan bintang; (geboortester), noedjoem. GETR. 411 Gesticht, o., (gebouw), roemah, gedong; (liefdadige installing), balai derma. Gesticht (niet - zij n), march, tiada enak hati, ketjil hati, goesar. Gestoffeerd, terhias, langkap dngan sorbanja. Gestold, bekoe, kenthl. Gestommel, o., roesoeh, goeroeh. Gestorven,mati,soedahmbninggal. Gestreept, borgaris, bgrtjorek-tjorek, ginggang, loerik; (van sommige dieren), doreng, loreng, belang, boerik. Gestreng, keras, bengis, kentjeng; Een - worst, radja bengis; Een bevel, perentah keras (kentjvng); Een gestrenge hitte, pangs keras (kentjeng, sanget, terik). Gesuis, o., dengoeng; (in de ooren), dasing, dgsing. Gesukkel, o., (voortdurend ziek zijn), sakit-sakitan, selaloe sakit,

tiada berhenti sakit. Getakt, bertj abang, berangga. Getal, o., banjaknja itoengan, bilangan, djoemlah; (cijfer), angka; Gebroken getal, petjahan. Getalm, o., perlambatan. Getalmerk, o., angka. Getier, o., gadoeh; roesoeh, hoeroehara, ingar-hangar. Geti j, (opkomend --), o., ajar pasang; (hoog -), pasang besar, pasang poernama; (laag-), pasang kotjil; (afgaand -), ajar soeroet, ajar toeroen ; (dood -), ajar perbani. Getijde, o., (seizoen), moesim, mass; (gebedsuur), waktoe sembajang; Het matte getijde, moesim hoedjan, rendeng. Getob, o., soesah, kasoesahan. Getroffen (aangedaan), sedih, peloe, antjoer hati. Getrokken (van een vuurwapen), beraloer. Getrouw, toeloes, setia, setiawan, hati benar, benar, dengan setia, 412 GETU. dengan sab~narnja, dengan soenggoeh-soenggoeh hati. Getuige, m. en v., saksi, sjahid ; Als getuige optreden, naik saksi; Tot getuige nemen, m~narik saksi; Getuigen bijbrengen, membawa saksi, m~nghad~pk~n saksi; Getuige ziJn, djadi saksi, Getuigen wraken, m~noelak saksi. Getuigen (bekennen), mOngakoe; (getuigenis a$eggen), m~njaksik~n, naik saksi, m~mberi katerangan. Getuigenis, v. en o., kasaksian, sjahadat; (schriftelijke -), soerat kasaksian, soerat tanda tangan. Getuigschrift, o., soerat tanda tangan. Geul, v., aloer, aloeran, galoer, paloeh. Geur, m., ganda, haroem, bane haroem, wangi, bane wangi ; (stank), bane boesoek. Geurig, wangi, haroem, berbaoe wangi (haroem), berganda. Gevaar, o., behaja, mars-behaja; In gevaar zijn, berbehaja, ada di dalem behaja; In gevaar brengen, memberi behaja; Aan gevaar ontkomen, loepoet da-

ripada behaja; Voor gevaar behoeden, meloepoetken (memeliharaknn) daripada behaja. Gevaarlijk, berbehaja, memberi (merribawa) behaja; (van een ziekte), paj ah. Gevaarte, o., barang jang amat bestir (jang sagoenoeng besarnja, jang bestir sekali). Geval, o., (omstandigheid), hal, perkara; In het geval, dat djika, djikalau, kalau, kapan; Bij geval, tiba-tiba, koenjoengkoenjoeng, terkadang; Stel het geval dat, sa'andainja, saoepama, kendati. t evangenbewaarder, m., sipir, djoeroe (penoenggoe) pendjara (pasoengan, boewi). GEVE. Gevangene, m. en v., orang tertangkep, orang tahanan, orang terpendjara (torpasoeng, terkoeroeng, terboewi, toetoepan); Eon geboeide gevangene, orang terbelenggoe (di taliken, di rantai); Krijgsgevangene, m., orang tawanan (tangkepan di peperangan). Gevangenis, v., pendjara, pasoeng, boewi; In de gevangenis zetten, memasoekken (menoetoep, menaroh, mengoeroeng) dalem pendjara (pasoeng, boewi), memendjarakpn, memboewi; Uit de gevangenis ontslaan, mengeloewarknn (melepasken) dari pendjara. Gevangennemen, menangkep; (in den krijg), menawan. Gevangenrol, m., daftar (soerat) nama orang tahanan (terpendjara). Gevecht, o., (in den oorlog), p erang, penempoehan, penjerangan; (gewoon), perkelahian. Geveinsd, poera-poera, tjoelas, moenafik. Gevel, m., hadepan roemah, moeka (haloean) roemah. Geven, memberi, kasi, mengeroeniaknn, menganoegerahken, menjembahken, mempersembahken. mengoendjoekken ; (vergelden), membales, mengombaliken ; (torug), memoelangken, mengombalikmn ; (in de plaats -), mengganti; (over-), menjerahken; (over-, braken), memoentahkon, moentah-moentah; (De hand -), kasi tangan, mendja-

bat tangan ; (Eere --), menghormatken, memberi hormat; (Slaag ), memoekoel, memaloe, melabrak; (vrucht --), berboewah; (gehoor -), mendengarken, mendengari ; (eon zoen -), mengoetjoep, menjioem; (eon, wenk -), memberi isjarat (tanda); (te verstaan -), mengertiken; (prijs - ), meninggalken, membiarken; (aanCTEVE. leiding --), m~nj~babken, mmb~ri hati; (verlof -), m~ngidzin-k~n, m~mb~ri idzin, kasi $rmisie ; (om iets -), ferdoeli, m~rdoeli(~n, mengindahken, mengapikk~n; (niets - om), tiada fordoeli, m~ringank~n; (geli jk -), m~mb~nark~n; (ongelijk -), menjalahk~n; (raad -), m~mb~ri bitjara, m~r~m boekk ~n ; (den geest --), poetoes njawa, coati, m~ninggal ; (in bewaring --), menoempangk~n, m~nitipk~n; (licht -), t~rang, m~n~rangi, m~n~rangk~n, bersinar; (in hat licht -), m~ngloewark~n; (geluid-), berboenji, b~rsoewara ; (uitstel -), momberi tempo; (acht --), ingat; (macht -), memberi koewasa, mengoewasaken, mewakilken; (vuur -, schieten), menembak ; (vuur -, vonken makers), mengeloewarken api; (den cooed verloren --), poetoes pengharepan, hilang pengharepan ; (ears aalmoes --), m~mb~ri derma; (iets tot aalmoes -), m~ndermaktn ; (bevel -), memberi perentah, memerentah, memerentahken. Gevest, o., hoeloe,kapala,pegangan. Gevestigd, doedoek, berdoedoek, bertempat, beroemah. G evlamd (van bout, enz.), berboenga, berkembang, berbarik, berkoerai; (van wapens), bgrpamor. Gevlekt (boat), belang, toetoel, berintik, boerik, doreng, loreng; (vuil), kotor, bernoda. Gevloekt, kena koetoek, torkoetoek. Gevlogen (wag), hilang, soedah, hilang, soedah lenjap, soedah terbang. Gevoeg, o., hadjat, boewang ajar, berak; Zijn gevoeg doers, ber-

hadjat, berboewang ajar, porgi ka soengai (kali), berberak, berak. GEVO. 413 Gevoeglijk, patoet, laik, haroes, dengan sapatoetnja. Gevoel, o., rasa, perasaan, tjita ; (getast, bet bevoelen), rabaraba, perabaan, pendjamahan. Gevoelen, berasa; lets --), merasai, merasaken ; (bemerken), sedar, melihat; Doers gevoelen, merasaken, memperasaken. Gevoelen, o., (meaning), perasaan, kira, fikiran, sangka, pendapetan, timbangan, ingatan; Van hetzelfde gevoelen, sahati, safakat, tjotjok; Zijn gevoelen blootleggen, menjataken (mendalilken) fikirannja (sangkanja, timbangannja, pendapetannja). Gevoelig (pijnUjk), sakit; (bewogen), piloe, sedih, rawan; (spoedig geraakt), lekas marsh (goesar). Gevoelloos, coati, lalai; (bewusteloos), kelenger, tiada bersoemangat, pingsan. Gevogelte, o., segala roepa boeroeng-boeroeng; (wild -), boeroeng-boeroeng oetan (gash), oenggas, oengkas. Gevolg, o., (voortvloeisel), djadi, djadinja, kadjadiannja, ahibat, penghabisan ; (stoat), sakai, pengikoet, pengiring; Ingevolge, oleh, oleh karma, dengan menoeroet ; Tengevolge van, dari sebab, oleh karma, karma sebab, itoe; Bijgevolg, maka itoe, dari itoe ; Tengevolge hebben, menjebabken, mengadaken hal, mendjadiken; Gevolg geven aan,menoeroet menoeroeti, melakoeken. Gevolgelijk, oleh karma itoe, maka itoe, dari itoe, dari sebab itoe, oleh sebab itoe. Gevolgtrekking, v., kiss, poetoesan ; Een gevolgtrekking waken, mengias, mengiasken, memoetoes. Gevolmachtigde, m., wakil, wakil moetlak (moetalak), polmak, koewasa. 414 GE WA. Gewaad, o., pakaian. Gewaagd, b~rb~haja, rambangrambang.

Gewaarworden, da$t tahoe, melihat, m~rasai. Gewaarwording, v., $ndap~tan tahoe, $nglihatan, p~rasaan, rasa, tjita. Gewag, o., s~boet, s~boetan, p~njeboetan; Gewag makers, menjeboet, menjeboetkgn. Gewagen, seboet, menjeboet, menjeboetkon, momberi (kasi) tahoe, mentjerithraken. Gewapend, bersendjata, langkap dengan sendjata (gegaman). Gewas, o., toemboeh, toemboehan, tan~m-taneman, hasil tanah. Geween, o., tangis, tangisan. Geweer, o., (wapen in het algemeen), s~ndjata, g~gaman; (snaphaan), bedil, s~napan, sendjata api ; Dubbelloopsgeweer, senapan kembar (penganten), bedil doewa laras, senapan moeloet (woeloeg) doewa; .Achterlaadgeweer, senapan, jang di isi dari belakang; Een geweer laden, mengisi s~napan (bedil); Een geweer afschieten, memasang (memboenjiken) senapan, menembak dengan senapan, membedil. Geweerfabriek, v., paberiek (ternpat porboewatan) senapan. Geweerhandelaar, m., toekang mendjoewal senapan (bedil). Geweerkogel, m., peloeroe (pelor) senapan (b~dil): Geweerkolf, v., sikoe senapan (bodil). Geweermaker, m., toekang bedil (senapan), pandai sendjata. Geweerrak, o., penjangga bedil (sampan). Gewei, o., tandoek roesa (mendjangan), rangga. Geweide, o., (ingewanden van dieren), isi peroet binatang. Geweld, o., (dwang), paksa, gaGEWI. gab, aniaja; (lawaai), roesoeh, g~mpar, gado eh ; Geweld aandoen, memaksa, menggagahi, menganiaja; Geweld makers, menggadoeh, membikin roesoeh, memberibinken; Met geweld, dengan paksa. Geweldenaar, m., pemaksa, penganiaja, orang tlalim. Geweldig, (groot, enz.), besar, keras, haibat, p~rkasa, boewas;

(stark), gagah. Geweldige, m. (Provoost ), djoeroe p~ndjara, kepala pendjara. Gewelf, o.,lengkoeng, pelengkoeng, koebat, rongga ; (des hemels), tjakrawala. Gewelfd, berlengkoeng, melen gko eng. Gewemel, o., djoeloeran, pendjoeloeran, keroemoen. Gewend, biasa, tahoe. Gewennen, djadi biasa, membiasaken. Gewest, o., (landstreek), benoea, tanah, djadjahan ; (residentie), karesidenan; (des hemels), p~tal a. GQwestelijk, b~noea, negeri, tanah ; GewesteUjk bestuur, pemerentahan negeri. Geweten, o., hati, rasa hati, gerak hati, angan-angan hati. Gewetenloos, tiada tahoe gerak hati (kedjam). (ewetensknaging, v., sesal hati. Gewettigd, halal, dengan sah. Geweven, tenoenan, di tenoen. Gewezen, b~kas, lama, dghoeloe. Gewicht, o., (zwaarte), berat, timbang ; (om to wagers), batoe timbangan, batoe datjin; (weegschaal), timbangan, datjin, naratja; (belangrijkheid), besar, penting ; (van 11(4 .Amst. pond), kati; (van 100 kati's), pikoel; (van 27 tot 30 pikoel's), kojan. Gewichtig (van belang), basal, panting. GEWIJ. Gewijd, takbis, soetji, di soetjiken, harem, di haramk~n. Gewijsde, o., (rechterlijk), poetoesan (kapoetoesan) hoekoem. Gewijzigd, di obahk~n, throbah. Gewikst, tjer~dik, pint~r, bisa. Gewild, di soekai, di kahendaki, lakoe, laris, pajoe. Gewillig, toeroetan, menoeroet, soeka m~noeroet, soeka, soedi, d~ngan soeka., d~ngan karidlaan hati. Gewin, o., laba, oentoeng, kaoentoengan, p~rolehan. Gewin, b~toel, b~nar, soenggoeh, thntoe, m~sti. Gewoel, o., riboet, hoeroe-hara, s~sak, roesoeh; (in den slaap), g~lisah.

Gewoon (gewend), biasa, toeman; (niet bijzonder), memang, s&lia, biasa; (altijd), st3d~kala, s~lamanja; (alledaagsch), barang, sebarang, s~mbarang, k~palang. Gewoonlijk, adatnja, biasanja, sring, siring-wring. Gewoonte, v., adat, tjara, biasa, dj amak. Gewoonterecht, o., hak adat. Geworden, sampai ; (doen -), m~njampaik~n, zie verder : Worden. Gewricht, e., sondi, roewas, boekoe, pangkal, p~rg~langan. Gewrocht, o., p~rboewatan, p~rbikinan, hasil. Gezag, o., koewasa, kab~saran, p~rentah, pam~rentahan; Gezag uitoefenen, berkoewasa, m~lakoeken koewasa, m~ngoewasani, mem~rentah, mem~rentahk~n. Gezaghebber, m., kapala, pamerentah; (op een vaartuig), djoeragan; nachoda; (op een post), petor; (over een haven), sjahban d ar. Gezamenlijk, sama-sama, b~rsama-sama, s~kalian, s~moea,s~gala. Gezang, o., njanjian, p~rnjanjian, kidoeng. GEZI. 415 Gezant, m., kiriman, soeroehan. oetoesan, wakil radja. Gezegde, o., kata, p~rkataan, p~ngoetjapan. Gezegeld, thrm~thrai, thrtjap; Gezegeld papier, k~rtas m~tt~rai (tjap, segel). Gezegend, b~roentoeng, b~rs~lam~t, moebarak, kab~rkatan. Gezeggelijk, boleh (dap~t, k~na), di bilangi (di ingatk~n, di nasihatk~n), menoeroet kata, manic. Gezel, m., thm~n, kawan, taulan, sakoetoe ; Vri jgezel, prang boedjang (taroena); (knecht) boedjang, kawan, pembantoe, k~nek. Gezelschap, o., p~rkoempoelan, perhimpoenan; (vergadering), madj~lis, rapat, sidang; Juffrouw van gezelschap, dajang; In gezelschap van, b~rkawan, b~rthm~n, b~rsama-sama; Gezelschap hebben, m~ndjamoe, mn~rima, thtamoe, ada t~tamoe. Gezet (dik), g~moek, b~sar, g~de;

(van een vrucht), b~rpoetikr b~rp~ntil; (vast, bepaald), thntoe. Gezeten (gevestigd), doedoekr b~rdoedoek; (bemiddeld), kaja, b~rharta, mampoe. Gezeur, o., tj~rewet, tjomel. Gezicht, o., (aangezicbt), moeka,, paras, wadjah ; (zintuig), p~nglihat, p~nglihatan, mats, p~mandang, pandangan; (visioen), wahjoe, roejat ; (af beelding), gambar, p~ta; (schouwspel), tontonan; Het gezicht verliezen, djadi boeta; Uit het gezicht verliezen; l~njap dari pada p~nglihatan, tiada m~lihat lagi, tiadaa kalihatan lagi; Een zuur gezicht zetten, b~rmoeka mas~m, m~rngoet; Een scheef gezicht trekken, k~tjt~lik, m~ringis; Het gezicht afwenden, m~lengos. Gezichteinder, m., thpi (kaki) langit, wathsnja p~nglihatan. Gezichtkunde, v., ilmoe firasat. 416 GEZI. Gezichtsbedrog, o., maja, silap mats. (lihatan. Gezichtsverte, v., djaoehnja pgngGezien (in tel), kahormatan, t ~rhormat, t~rbilang, di indahk~n. Gezin, o., isi roemah, anak-bini. Gezind (genegen), soeka, b~rkah~ndak, mane, h~ndak; (voornemens),j b~rniat. Gezindheifid, o., mane, h~ndak, kahendak (tjond~roeng) hati. Gezindte, v., madzab, kapgrtjaan. Gezocht (gewild), kasoekaan, lakoe, ppajoe. Gezond, nJ'aman, s~gar> sehat > anak; (hersteld), s~mboeh, balk; Gezondmaken, m~njOmboehk~n, m~ndjadik~n balk ; (vet, welig, van planten), soeboer. Gezondheid, v., sehat, sugar, njaman, kas~garan, selam~t, kaslam~tan; Op iemands gezondheid drinken, minoem selametnja; Ofcier van gezondheid, tabib bala-tanthra. Gezouten, asin, di asini ; Gezouten vleesch, daging asin ; Gezouten ei, thlor asin ; Gezouten v1lsch, ikan asin, g~reh. Gezuaters, v., bOrsoedara, b~rsoe-

dara p~rampoean. Gezwel, o., b~ngkak, barah, bisoel, poeroe, b~ndjoet, dj~ndol. Gezwets, o., p~rkataan (omong) orang kotjak, omong kosong. Gezwind, 1~kas, tjepat, sigerah, pantas, ladjoe, lantas. Gezwollen, b~ngkak, baloet, b~rbaloet ; (opgeblazen), kemboeng, thmb~m; (van een rivier), ajar besar, bandjir. Gezworen, soedah di soempah. Gids, m., p~ngandjar, penghanthr, orang jang mOnoendjoekk~n djalan. Wrier (vogel), m., boeroeng nasar, dandang; (meat), raboek basah (entjer). Gierbrug, v., dj~mbatan b~ralih (b~rpoeter). GISS. Gieren (draaien), b~rpoethr, mmoethr, b~ralih, m~rewang, mngatoeng (slingerend gaan), s~lojongan, b~rdjalan s~lojongan; (schreeuwen), bortereak,mgngakak. Gierig, kikir, s~kak~r, seboet, pOlit. Gierigaard, m., orang kikir (sOkakOr, pOlit). Gierst, v., djawawoet. Gieten, toewang, mOnoewang, mOngoetjoerkOn, mOnjiram, mOntjoerahkOn. (man. Gieter (gietemmer), m., pOnjiraGietijzer, o., bOsi toewangan. Gietsel, o., toewangan. Gift (vergift, dierlijk), o, en v., bisa; (van planten), oepas, ipoeh; (mineraal) ratj oen ; (gave), pOmbOrian, karoenia, anoegOraha, pOrsOmbahan; (aalmoes), dOrma. Giftig, bisa, oepas, ratjoen, bOrbisa bOroepas, bOratjoen. Giftmenger, m., pOratjoen, orang jang mOratjoeni. GJj, angkau, Ongkau, kau, dikau, be, kowe, kamoe, kamoe orang, toewan, toewanhamba, miga. Gi jlieden, kamoe, kamoe orang. Gijtouw, o., tall boeboetan (p0njingsing lajar). Gijzelaar, m., sandOra, tahanan ; Ala gijzelaar stellen, mOnjandlrakOn. Gijzelen, mOnahan, mOmegang,

mOngoeroeng, mOndjadik0n sandOra. Gil, m., threak, soerak. Glide, o., porkoempoelan, pOrsOkoetoean, pOrhimpoenan, pOrtOmOnan. Gillen, bOrtOreak, mOndjOrit, bOrtOmpik, mOnjoerak. Ginds, di sana, sans, di sitoe, sitoe. Ginnegappen, tOrtawa (kOtawa) sOpOrti orang gila. Gips, o., kapoer batoe, kapoer patoeng. Gis, m., kira, kira-kira, sangka,agak. Gissen, mOngira, mOngirakOn, mOGISS. njangka, mongagak-agak, mondoega, m~mbade. Gissing, v., kira, sangka, $rkiraan ; Near gissing, kira-kira, sakirakira. Gist, v., ragi, chamir, tape ; Met gist mengen, meragi, mgnjampoerl ragi. Gisten, moewai, bermoewai, moentoek, m~mboewal, m~loewab, meroewab, mag~ng. Gisteren, k~l~mari, k~maren ; Gisteren avond, kelgmari (kemaren) mal~m, tadi mal~m ; Gisteren ochtend, k~maren pagi. Listing, v., loewab ; fonder het yolk), hoeroe-hare, roesoeh, g~mpar. (fit, o., merdjan (manik) item. Gitzwart, item, legam (betoel, sekali). Glad (geljk), rata ; (glibberig), litjin, lender; Gladmaken, merataken, melitjinkgn ; (polijsten), mongoepam, menggosok ; (slim), tjeredik, pinter, bisa ; (geheel), habis, habis same sekali, same sekali. Glares, m., tjahaja, noer, serf, terang, tedja, kilau; (luister), kabesaran, kamoeliaan. Glansrtjk, bertjahja, moelia, besar kamoeliaannja. Glanzen, bertjahja, mentjorong, mengkilap; (glanzend makers), menggeroes, menggosok, mengoepam. G las (ruit, enz.), o., katja ; (drinkglas), galas, piala ; Spiegeiglas, katja tjereniin ; Venstergias, katja djendela. Glasraam, o., djendela katja, tingkap berkatja.

Glasruit, v., katja, katja djendela. .Glaswaren,v., barang-barang katja (galas). Glazen (van glas), katja, dari katja, galas, dari galas. Olazenmaker (insect), m., siboersiboer, tjapoeng. HOLLANDSCH-MALEISCH. GOD, 417 Glazuur, o., saloet, rengas. Gleuf, v., pant ; (geul), aloer, aloeran. Glibberig, litjin, betjek. Glijden, gelintjir, geloengsoer, kepleset, meleset. Glimlach, m., senjoem, mesem. Glimlachen, tersenjoem, mesem, bermesem. Glimmers, mengkilap, berkilap, goemirlap, mentjorong, berkilau; (ran vuur), berkelip-kelip ; Glimmende kool, bars. Glimp,m., roepa; (valsche sch3n), poera-poera. Glimworm, m., koenang, koenangkoenang. Glinsteren, berkilap, mengkilap, goemirlap, berkilau-kilau, berkelip-kelip. Glippen (uitglippen), loetjoet, meroetjoet. Globe, v., boelat, boelat boemi, bola. Globd, m., (van vuur), barn, merah api ; (der zon), pan as matahari ; (des hemels bi j zonsopen ondergang), mambang langit, tedja, mambang 4koening. Gloeien, merah, menjala. Gloeiend, merah, pangs sekali, pangs tank. Glooiend, miring, tjoeram. Glooiing, v., miring, iringan, toeroenan, tjoeram. Gloor, m., tjahaja, tjahja. Gloria, v., gah, kamoeliaan. Glos, v., tafsir, sindir, sindiran. Gluren, m~nghintai, mengintip. God, m., Allah, Toehan, Toehan Allah; (godheid), dews, hjang, batara, dj awata; God, de allerhoogste, Allah ta'ala; Als hat God beheft, insja Allah ; Bij God, demi Allah; God is groot, Allahoe akbar ; Er is gears god den God en Mohammed is zi jn gezant (de Moh. geloofsbelijdenis), La iiaha illa' Allah wa Mohammedan rasoel' Allah ; God aan-

27 418

GODD.

bidden, m~nj~mbah Allah; Tot God bidden, m~minta doa kapads Allah. Goddank, sjoekoer, soekoer. Goddeljk, illahi. Goddeloos, doerhaka, tiada p~rtjaja kapada Allah, kapista. fasik. Godendienst, m., pgnj~mbahan b~rhala (dewata), agama boeda (brahma, siwah, hindoe, tjina). Godendom, o., s~gala dews-dews, p~rkoempoelan s~gala dews-dews. Godenverblijf,o., kahjangan, kaind~raan, soeralaja, sorga, soewarga. Godgeleerde, m., fakih, santeri, orang ,jang paham agama. C odin, v., dewi. Godlof, alhamd'oellilahi ! Godloochenaar, m., kafir, orang jang m~njangkal Allah. Godsakker, m., p~rkoeboeran. Godsdienst, m., agama, igama, ibadat, din; (Christelijk), agama m~s~hi (s~rani) ; (Mohammedaansch), Islam, agama Islam. C odsdienstig,b~ragama,b~ribadat, b~rbakti, salih, mr megang agama. Godsdienstkri jg, m., prang sabil (Allah). (agama. Godsdienstleeraar, m., goeroe (odsdienstoefening,o.;kabaktian kapada Allah. Godsdienstonderwtjs, o., p~ngad j aran agama. Godsdienstverzaker, m., orang moertad (doerhaka pads Allah). Godsdienstvri jheid, v., kab~basan agama. Godsgave, v., karoenia Allah. Godsgezant, m., rasoel. Godshuis, o., (kerk), masdjid, m~sigit, langgar, geredja; (lief dadige installing), balai derma, roemah miskin. Giodslasteraar, m., p~nghodjat Allah, orang doerhaka. Godsvrucht, v., din, ibadat, kabaktian kapada Allah. C odvergeten, doerhaka, loepa akan Allah, fasik. GOED. Godvreezend, salih roebiah, takoet kapada Allah. Goed (niet slecht), balk, b~toelt b~rgoena ; Een goad uur, lt~bih dari satoe djam lamanja; Even

goad, sama baiknja, sama djoega; Te good houden, mt~ndjoewal hoetang, mengoetangkgn ; Ten goede houden, m~ngampoenkgn, m~maaf kin, tiada goesar (ketjil hati)); Wees zoo goad, kalau soeka; Voor iemand goad spreken, m~nanggoeng ; Goedt makers, mombikin balk, membaiki, m~mbetoelk~n ; Goed zjjnn met iemand, b~rsobatan ; Goed doers, b~rboewat bask, m~mbaiki. Goed, o., (goederen), barang, barang-barang, harts, bends; (land), tanah; Roerend goad, barang jang boleh di angkat (jang bergrak,jang boleh di pindahken); Onroerend goad, barang jang tiadaA b~rgerak (jang tiada boleh di pindahkn) ; Onwettig goad, barang jang haram, barang larangan, barang g~lap ; Toevertrouwd goad, barang titipan; Gestolen goad, barang tjoerian; Vuii goad, barang kotor; Nat goad, kam-kam basah. Goedaardig, balk hati, l~mah hati, moerah hati, manis. Goeddoen (weldoen), b~rboewat balk, m~mbaiki ; (vergoeden), m~ngganti. Goeddunken, o., kira jang balk, kah~ndak, rnaoe, soedi, k~nan, ridla, karidlaan. Goeddunken, mengira (mengirak~n) balk, soedi, b~rk~nan. Goedertieren, moerah, moerah hati, rahman, rahim, b~rkasihan. Goedgunstig, balk, ridla, kasih. Goedhartig, balk hati, l~mah hati, moerah. Goedheid,v., kabalkan, kabadjikan: Goedkeuren, m~ngaboelk~n,memb~nark~n, b~rk~nan, ridla, kaboel, soeka, thrima. GOED. Goedkeuring, v., kaboel, p~rk~nan, karidlaan. Goedkoop, moerah, tiada mahal, harga moerah. Goedmaken (herstellen), m~mb~nark~n, m~mb~toelk~n m~mbaikken; (vergoeden), m~ng ganti ; (verzoenen), m~mp~rdamaik~n, m~mbaiki. Goedschiks, d~ngan balk, d~ngan soeka s~ndiri; Goed- of kwaadschiks, mane ta'maoe.

Goedsmoeds, soeka (s~nang) hati, d~ngan soeka hati. Goedvinden, ridla, m~mb~nark~n, m~ngaboelk~n, soeka, b~rk~nan, m~mp~rk~nank~n. Goedwillig, d~ngan ridla, d~ngan soeka, soeka, soedi. Golf, v., ombak, aloen, g~loembang; (baai), thlok ; Brekende golven, ombak m~m~tjah ; Golven met witte koppen, ombak m~mboenga lepang. Golven, b~rombak, b~rg~loembang, beraloen. Golvend (van hat haar), b~rpatah majang. Gom, v., g~tah. Gomelastiek, o., g~tah p~rtja, karat, g~tah karat. Gonzen, b~rd~ngoeng, m~nd~roe. Goochelaar, m., toekang soelap (soenglap), pgnjoelap. Goochelen, b~rsoelap, m&njoelap. Gooi, v., (wore), p~loetar, p~lempar, lamparan, timpoek. Gooien, m~loetar, m~lempar, mnimpoek, m~njampak. Goor (vuil), kotor, tj~mar; (muf, bedorven), basi, bebaoe, hamis. Goot, v., saloeran, pantjoeran, got; (greppel), aloer, aloeran, kalenan. Gordel, m., ikat pinggang, saboek, oed~t, tall pinggang, tall pending. Gorden, m~njandang, m~njaboek, m~ngikat di pinggang. Gordijn, v. en o., k~lamboe, tirai, tabir; (Bed-), k~lamboe thmpat tidoer. GOUD. 419 Gording, v., (bouwwerk), b~landar pinggang, balok ik~tan ; (gijtouw), tall boeboetan, tall penjingsing lajar. Gorgeldrank,m., obat b~rkoemoerGorgelen,b~rkoemoer,b~rkoemoerkoemoer. Goud, o., Xmas, mas ; (Stof-), emas pasir, emas oerai; (Gedegen -), Xmas kipal; (Oud -), Xmas toewa; (Jong --), Xmas moeda; (van 24 karaat), Xmas s~poeloeh moetoe (matoe); (Gepoltjst -), Xmas s~poehan ; (Geslagen --), Xmas tampoean; Goud in stukken, Xmas k~radjang, Xmas lantak ; (Bled -, Klater -), Xmas perada; Een ton gouda, s~ratoes riboe roepiah.

Goudader, v., oerai Xmas, karangan emas. Goudblad, o., p~rada Xmas ; (blad van goud), ~mplekan Xmas. Gouddorst, m., lobs akan emas. Gouddraad, m., b~nang Xmas. Gouden, Xmas, dari Xmas ; Gouden bruiloft, festa kawin limapoeloeh taoen lamanja. Gouderts, o., tanah Xmas. Goudgeel, warna Xmas, koening s~p~rti (kaja) Xmas. Goudgeld, o., wang Xmas. Goudgewicht, o.,timbangan Xmas. Goudklomp, m., kipal (g~mb~l) emas. Goudmijn, v., tambang emas, tjbakan emas, galian emas, kolong emas. Goudschaal, v., timbangan Minas. Goudsmid, m., toekang Xmas, kemasan. Goudstof, v., kaln songket; (fin goud), emas pasir. Goudverf, v., tjet (tjat) gmas (pbrada). Goudvisch, m,, ikan Xmas. Goudwerk, o., boewatan (p~rboewatan, barang) Xmas. Goudzand, o., pasir Xmas, Xmas pasir. 420 LOUD. Goudzoeker, m., orang jang mentjehari (rOnggali) omas. Goudzucht, v., lobs akan Omas. Gouvernement, o., p~rentah, pm~rentahan, goep~rnemen, komp~ni. Gouverneur, m., goeb~rnoer; Gouverneur-Generaal, goeb~rnoer (goernardoer) djendral. Graad, m., (rang, trap), p angkat ; (van bloedverwantschap), poepoe, sapoepoe, sapoepoean; (van een cirkel), doradjat, mats; In den hoogsten graad, t~rlaloe, torlaloe amat, kabangetan. Graag (gaarne), soeka, d~ngan soeka hati; (lust hebben in), soeka; (gewild), lakoe, pajoe, di soekal. Graat, v., toelang ikan, doeri ikan. Grabbel, v., (Te - gooien), momboewang, memborosk~n, m~nghamboerken. Grabbelen, m~r~boet, memoengoet

dengan m~reboet. Grabbelpartij, v., r~boetan. Gracht, v., pant, solokan, solokan, galian ; Een gracht graven, monggali pant (solokan); met grachteu ornringen, m~ngoelilingk~n d~ngan pant, m~maritk~n koeliling. Graf, o., koeboer, koeboeran; (Heilig ), astana, makam, keramat. Graf kelder, v., lahad, lobang koeboeran jang di tembok. Graf kuil,m.,lobang(liang) koeboer. Grafpaal, m., batoe (tiang) koeboer, maesan, mesan. Graftombe, v., tjandi. Gramschap, v., marsh, k~marahan, moerka. Granaat, v., (vrucht), dolima, boewah d~lima ; (steep), jakoet; (born), p~loeroe (pelor) api, ook p~rijoek api. Granaatbloesem, m.,boenga (kembang) d~lima. GRAY. Granaatboom, m., pokok (pohon) delima. Graniet, o., batoe b~toel, batoe bOsi. Grap, v., permaman, s~nda, goerau, djinaka, p~mbanjolan ; Grappenmaken, bermain-main, b~rsenda b~rgoerau, b~rdjinaka, bermain gila, m~mbadoet, m~mbanjol. Grappenmaker, m badoet, orang djinaka, p~lawah. Grappig, loetjoe, djinaka, s~loeroeh, makal. Gras, o., roempoet, doekoet, djoekoet; Te hooi en to gras, terkadang, tiada tontoe; Gras maaien, m~motong roempoet; Er gras over laten groeien, m~mp~rtanggoehkOn; m~mbiarken; Er geen gras over laten groeien, memboeroe-boeroe, melrkasken, lantas melakoeken. Grasbloem, v., boenga (kembang) roempoet. Grasland, o., tanah roempoet, sawah roempoet. Grasmes, o., sabit, ant. Grasperk, o., petak roempoet, poroempoetan. Grasrak, o., (waarin gras gedragen wordt), soendoeng. Grassni jder, m., toekang roompoet, toekang motong roempoet.

Grasveld, o., tanah (lapang) roompoet, peroempoetan. Grasvlakte, v., padang roempoet. Graszode, v., gebalan. Gratis, pertjoema, tiada ads bajarannja (ongkosnja). Grauw, kelaboe, warns kelaboe; (van de lucht), tedoeh, redoep. Grauw, o. en m., (gepeupel), orang hina-dins, orang ketjil; (snauw), sontak, sOntakan, tengking. Graveel, o., penjakit karang. Graveelsteen, m., batoe pekentjingan (pekempoengan). Graveeren, mengoekir, meloekis, menjigi. GRAY. Graveerstift, v., b~si p~ngoekir. Graveur, m., toekang m~ngoekir, p~ngoekir. Graven, m~nggali, m~ngeroek, m~mbikin lobang galian ; (metalon, arts, enz. -), min tj ebak, m~moepoet, m~nambang. Grazers, memakan roempoet. Greep, v. en m., (handvol), g~ngg~m, rangkoem ; (met de bolts der beide handers), raoep ; (gevest), hoeloe, k~pala, sampak ; (bet grijpen), p~nangk~p, p~megang. Grendel, m., kantjing, p~ngantjing, g~rendel. Grendelboom, m., sakat, s~ngklang, palang. Grendelen, m~ngantjing, m~malang. Grens, v., bags, wags, perhinggaan, pinggir, gpi. Grensbewoner, m., orang p~doedoek di waths n~g~ri. Grenspaal, m., s~mpadan, tiang tan da wags. Grensscheiding, v., p~rhinggaan, bates, water. Grenssloot, v., pant (solokan) water (perhinggaan). Grenssteen, in., batoe tanda wags, batoe sempadan. Grensteeken, o., tanda baths (wags). Grensweg, m., djalan bags (wags). Grenzen, berwaths, berbagsan, berpinggir, berdompat. Grenzenloos, tiadaberhingga,tiada berkapoetoesan. Greppel, m., aloer, aloeran, selokan,

pant. Gretig, lobs, ingin, beringin, kepingin, birahi, gemar, soeka, galak, dengan soeka, dengan gemar. Grief, v., (smart), iba, doeka, doeka-tjita, soesah, soesah hati ; (tegen iemand), sakit hati, dendam. Griesmeel, o., gpoeng soedji. GROE, 421 Grieven (bedroeven), mendoekatjitakbn ; (ergeren), menjakitkin hati. Griezelen (van iets), geli,gemetar. Grif, lantjar, lekas, pantas. Griffel, v., kalam (pens) batoe. Grifer, m., penjoerat hoekoem, gnplr. Grifoen, m., garoeda. Grtjnen, menangis. Grijnslachen, meringis, m~ngenjoet. Grijpen, menangkep, m~megang, mendjabat, mentjapai; (in de vlucht), menjamber ; Om zich been -, van vlammen), merembet, mendjilat, m~loewab. Grtjs, kelaboe ; (van hot hear), poetih ; De gri jze oudheid, dzaman (djaman) poerba kale (dehoeloe kale) ; Grijs hear, ramboet poetih, oeban. Grijsaard, m., kakek-kakek, orang toewa jang beroeban (beramboet poetih). Gril, v., tingkah. Grillen (afgri jzen hebben), geli, ngeri, berasa ngeri; (huiveren), gemetar, ngeri, kadinginan. Grimes, v., kenjoet ; Grimassen makers, berkenjoet. Grimbekken, membesengoet, merengoet. Grimmen (zuur zien), bermoeka asem, besengoet; (huilen, pruilen), menangis, merengoet ; (vertoornen), march, moerka, goesar ; (woedend zi jn, tandeknarsen), mengerat gigi, geregeten ; (brullen), menikas, menggero, menggereng. Grimmig (boos), marsh, garang, galak ; (norsch), bengis. Grinniken, tertawa, ketawa, menngls. Grint, v., pasir kasar, kerisik, kerikil, kerakal. Groef, v., aloer, aloeran, korok ;

(kuil), lobang ; (mijn -), kolong, galian, pant ; (graf), koeboer. 422 GROE. Groeien, toemboeh, bertoemboeh; (grooter worden), djadi b~sar, tambah b~sar, m~mbesark~n. Groan, hidj o, idjo ; (Donkey -), idjo toewa; (Licht-), idjo moeda; (onri jp), below matting, b~1om toewa, masih idjo ; (nieuw, nieuweling), b~haroe, orang baroe. Groenboer, m., toekang sajoer (sajoeran). Groente, v., (woes), sajoer, sajoeran; (rauwe - ale toespijs bij de rust), lalap ; Groenten klaar makers, m~njajoer. Groentetuin, m., k~bon sajoeran. Grove, v., (verzameling), k~loempoek, k~loempoekan, koempoelan, p~rkoempoelan, p~rhimpoenan. Grout, m., tabik, salam, s~mbah. Groeten, kasi tabik, m~mb~ri salam, m~njombah. Grof, kasar, kasap; (onbeschaafd), kasar, koerang adjar, kakoe, kikoek ; (van bouw), thgap, koewat, bandan kasar, bagas ; grof garen), benang kasar; Grof zand, k~r~sik ; Grof geschut, moriam, m~riam b~sar; Een grove Lout, salah (kasalahan) b~sar; Hetgrof makers, melanggar adat, tgrlaloe; Grove verteringen makers, m~mborosk~n oewang, boros, m~mboewang oewang ; Iemand grof behandelen, mengoerangadjari, m~ngasari. Grommen (mopperen), b~rtjomel, menjomel, m~rengoet, b~rsengoet. Grompot, m., toekang tjomel. Grond, m., (aarde), tanah ; (geaardheid, enz.), dasar, tabiat ; (reden, oorsprong), s~bab, moela, pohon, pokok ; (grondslag), alas, dasar; (platte grond, schets), rantjana ; (bewjjs), tanda kathrangan, dalil ; Roode grond, tanah merah ; Zandgrond, tanah pasir; Kleigrond, tanah lilin, tanah liat ; LeemGRON. grond, grond, grond, werkte tanah lempoeng; Humusta,nah g~moek; Magere tanah koeroes ; Onbegrond, tanah tandoes,

ara-ara; Op den grond vallen, djatoh di tanah ; Op den grond slapen, tidoer di tanah ; Te gronde gaan (ongelukkig worden),binasa,tjilaka;(zinken), tonggelam, karam ; .A.an den grond zitten (van ears vaartuig), kandas, terdampar; In den grond- borers (van een vaartuig), men~nggelamk~n ; Te gronde richten, m~mbinasak~n, m~njilakakgn, meroesakk~n ; Op grond van, dari s~bab, oleh karma. Grondbeginsel, o., asal, pohon, dasar, roekoen. Grondbelasting, v., charadjat tanah, padj~k boemi (tanah). Grondboring, v., p~rantjangan tanah ; Grondboringen doers, m~rantjang tanah. Grondeigenaar, m., toewan tanah, jang poenja tanah. Grondeigendom, milik (kapoenjaan) tanah. Grondeloos, tiada thrdoega, k~kal, tiada br~rhingga. (sark~n. Gronden, m~ngalask~n, mendaGrondgebied, o., dairah, tanah p~m~rentahan, tanah pegangan. Grondig, thtap, thgoeh, bl nay, betoel, balk-balk, sah ; Grondig onderzoeken, m~m~riksal, dngan saksama (b~toel-b~toel), menjelidiki. Grondkleur, v., (van een schilderstuk), natar, dasar ; (ale van den grond), roepa (warns) tanah. Grondlast, m., zie : Grondbelasting. Grondlegger, m., pengalas, orang ,jang mengalasken (mendasarken, moelal mengadaken). C rondoorzaak, v., sebab (moela, asal) jang pOrtama. Grondrecht, o., hak tanah, hak GRON. milik (kapoenjaan) tanah. Zie ook Grondbelasting. 4Grondregel, m., oesoel, potion p~ratoeran. Grondslag, m., alas, dasar, asal, oesoel, pokok. Grondsop, o., ampas, tahi, gndek~ndokan, keroeh. Grondstof, v., oensoer, bakal. Grondverf, v., tjat dasar.

Grondvesten, mengalask~n, m~ndasark~n, m~ndjadiken, m~mbikin, m~mboewat. Grondvlak, o., pantat, pokok. Grondwater, o., ajer jang ada di dal~m tanah, ajar r~mb~san. Grondwet, v., iboe hoekoem, hoekoem bgsar ($ngalasan). Grondwoord, o., kata (p~rkataan) asal (pokok, jang s~dia). Groot (van omvang), b~sar, gOmoek, gOde, agoeng, raja, gOdang; (lang), pandjang, tinggi ; (machtig), akbar, kabir ; (verheven) ; moelia; Groot worden, djadi bOsar, mOmbOsari; Groot makers, mOmbOsarkOn; Op grooten voet levee, hidoep dOngan kamewaan; Een grooten mood hebben, bOrmoeloet rampoes, tjOrewet, bOrmoeloet bOsar ; Eon grooten mood opzetten, b~rtOreak, mOndjOrit-djtrit, roesoeh, tjomel. Grootbrengen, piara, mOmOliharakOn. Grooteujks, amat, tOrlaloe, sangOt, tOrlObih, istimewa. Grootendeels, kabanjakan. Groothandel, rn., pOrdagangan, (pOrniagaan) bOsar. Groothandelaar, m., saudagar, saudagar bOsar. +Groothartig, angkoeh, hati bOsar. Grootheid, v., kabOsaran, kamoe liaan. Grootje, o., nenek, nini. Grootmachtig, maha koewasa. Grootmoeder, v., nenek, nini, nenenda. Grootmoedig, karirn, rnoerah hati. GULD. 423 Grootouders, m., nenek-mojang, mojang. Grootsch, moelia, indah, rOgah; (trotsch), angkoeh, olo-olo, kObanggaan, kotjak, djOmawa, hati bOsar, sombong. Grootspraak, v., kotjak, kamggahan, moeloet, bOsar, pOrkotjakan, kabanggaan. Grootspreker, m., orang kotjak (bOrmoeloet bOsar, bangga). Grootte, v., bOsar, bOsarnja, loewas, kaloewasan; (in de lengte), pandjang, pandjangnja, tingginja. Grootvader, m., kakek, nenek laki-laki. Grootvizier, m., pOrdana mantOri, wazir bOsar.

Grog, o., (twaalf dozijn), doewabOlas losin ; (de menigte), kabanjaban,kabanjakan orang,orang banjak. (soerat. Grosse, v., salinan (toeroenan) Grossier, m., orang bOrdagang bOsar, saudagar bOsar. Grot, v., goeha, goewa, gOroenggang. Gruis, o., (van steenen). pOtjahan (antjoeran, loemat) batoe, poewin ; (van rijst), loekoet, mOnir; (van edelgesteente), poedi ; Tot gruis, antjoer, haloes, rOmoek, loeloeh. Gruiszand, o., pasir kasar, kOrisik. Gruwel, m., gOli, ngOri, kagOlian ; Eon gruwel van lets hebben, gOli, ngOri, takoet; Eon gruwel bedrijven, mOlakoekOn pOrboewatan kagOlian (jang mOnakoeti). Gruweldaad, v., pOrboewatan kagOlian (jang mOnakoeti, jang tOrlaloe djahatnja, jang mOngOrikOn). Gruwen, ngOri. Guit, m., orang (anak) djinaka (nakal, tjOrOdik). Guitaar, v., tjOlgmpoeng. Gul (openhartig), toeloes hati, bOtoel, tOroes-tOrang; (mild), tangan tOrboeka, rnoerah hati. Gulden, rn., roepiah, perak, roe424 GULZ. piah perak ; Zes golden, nom roepiah, nom perak. Gulzig, rakoes, tjaroek, lahap, dgmap. (map). Gulzigaard, m., orang rakoes (deGunnen, b~rk~nan, mem$rkgnankun, m~mb~ri, soeka, m~njoekak~n, m~loeloesk~n, membiark~n. Gunst, v., (van God en vorsten), karoenia, anoeg~raha, tilik; (toegenegenheid), soeka, kasih,ridla. Gunstbewijs, o., tanda karoenia (karidlaan, kasoekaan). Gunsteling, m.. kgkasih, orang jang di kasihi. HA AR. C unstig, balk, tampan, kabetoelan; (toegenegen), kasih, soeka, dmen; In gunstige omstandigheden verkeeren, senang, bersenang, ramah, hidoep dalem kasenangan. Gutsen, memantjar, memantjoer, menjemboer, menjemperot, memantjoerat, mantjoetjoer, ber-

tjoetjoeran. Guttapercha, v., getah pertja. Guur (koud), dingin, sedjoek; (stuursch), bengis, perang-peroeg, njengoes, merengoet. H. Haag, v., pager ; Van ears haag voorzien, memageri. Haai, m., hioe, tjoetjoet. Hack, m., kait, gait, gaitan. Hacks, sipat betoel, betoel sipatnja (sikoenja) ; Niet hacks, sorong,. mentjeng. Haal, m., (trek met ears pen, enz. ), garis ; (ruk), sentak, tarik ; gars den haal gaan, lari; Een haal uit een pi jp, enz. doers, mengisap, menjedot. Haam, o., kaloeng. Haan, m., ajam djantan (laki-laki, lelaki), djago; Half wassen haan, lantjoer; Gesneden haan, ajam (djago) kebiri; Vechthaan, ajam saboeng, djago adoean; (van een geweer), pitjoe, pemitik ; Den gebraden haan uithangen, mengatas atasken din; Haantje de voorste zijn, mendehoeloei; Den haan spanners, menarik pitjoe (pemitik). Haar (pore. voornw.), dia, nja, marika itoe; (bez. voornw.), nja, marika itoe. Haar, o., (hoofdhaar), ramboet; (op bet lichaam, ook van dieren),boeloe, ramboet aloes, roema; fonder de oksels), ramboet (boeloe) kateak; (op de schaamdeelen), djemboet; Grtjs haar, ramboet poetih, oeban; Golvend haar, ramboet poetoe (patch) majang; Eroes haar, ramboet keriting; Sluik haar, ramboet kedjoer (kasar); Haar hebben, beramboet, berboeloe; Het haar snjjden, memotong ramboet; Het haar los dragon, mengoerai ramboet; Het haar in een wrong dragon, berkondai, bersanggoel; Het haar vlechten, menganjam ramboet; Het haar kammen, menjisir ramboet; De harem afscheren, menjoekoer ramboet, bergoendoel; Met de handers in bet haar zitten, tiada berdaja lagi, terlaloe soesah; Haar op de tandem hebben, bengis, berani ; Met huid en haar, sama sekali, semoeanja. Haarborstel, m., sikat (boender)

ramboet. Haarbos, m., (kuif), djamboel; (tar hoogte van de fontanel), koetjoeng; (blj de slapen), petek ; (can bet achterhoofd), koetjir. HAAR. Haard, m., dapoer; (huishouding, enz.), roemah tangga. Haardvuur, o., api dapoer. Haarfijn, aloes s~$rti ramboet; (fig.), dengan s~lidik (titi), dngan s~lesai. Haarkam, m., sisir ramboet. Haarkloven, tjela-m~ntj~la, b~rk~lahi, b~rbantahan. Haarknipper, m., toekang m~motong ramboet. Haarlok, v., ik al, dj amb o el. Haarloos, goendoel. Haarnaald, v., toesoek kondai, tjoetjoek kondai. Haarnet, o., djala-djala ramboet. Haarolie, v., minjak ramboet. Haarpen, v., zie : Haarnaald. Haarsnijder, m., zie : Haarknipper. Haarspeld, v., zie : Haarnaald. Haarvlecht, v., anjaman (k~labangan) ramboet; (der Ohineezen), koetjir, boentoet; (lose -), tjmara. Haarwortel, m., pokok (aka,r) ramboet. Haarwrong, v., (road), kondai ; (lusvormig), san.ggoel ; Een haarwrong maken,m~ngondai, m~njanggoel; Een haarwrong dragon, b~rkondai, bersanggoel. Haarziekte, v., p~njakit ramboet. Haas, m., kaweloe, terweloe, k~lintji. Haast, v., (spoed), tj spat, l~kas, sig~rah, goepoeh, goepoep; In der haast, dgngan goepoeh, riboet; Haast hebben. tiada sum pat, b~rgoepoehan ; Haast maken,b~rl~kas-l~kas,l~kas-l~ka~an, b~rgoepoehan; Haast bijzetten, m~l~kask~n, m~mboeroe-boeroe, m~njigerahk~n, m~mbangatk~n. Haast (btjna), ampir, hampir, koerang sedikit, sedikit lagi ; (weldra), k~lak, d~ngan l~ka,s, d~ngan sig~rah. Haasten (zich -), b~rl~kas, bersig~rah, b~rgoepoehan; (iemand

HALE.

425

--), m~mbangatk~n, m~l~kask~n, m~njig~rahk~n, m~mboeroe-boeroe. Haastig, sig~rah, l~kas, tj~pat, bangat, goepoeh-goepoeh. Haat,m., b~ntji, kab~ntjian,d~ndam, gating; (vijandschap), p~rs~t~roean; Haat toedragen, m~mbentji, b~rd~ndam; Zijn haat koelen, mgmoewask~n b~ntjinja (d~ndamnja); Zijn haat toonen, m~njatak~n b~ntjinja. Haatdragend, b~ntji, geting, b~rdendam. Hachelijk, b~rbehaja. Hagedis (hula-), v., tj ~tj ak, tj itjak ; (viiegende -), tjitjak t~rbang (koebin) ; (gekko - ), thkek, tokek; (tuin-), kadal. Hagel (om to schieten), m., p~namboer, mimis ; (natuurver. schbjnsel),hoedjan batoe,hoedjan ajgr b~koe (ramboen). Hageltasch, v t~mpat mimis. Hak (houweel), m., toengkal, patjoel ; f houw), parang, batjok, p~mbatj ok ; (hiel), toemit, toengkak; (hout-), p~motongan kajoe. Hakbijl, r., kampak. Hakblok, lands, land~san, papan tjintjangan, tal~nan. Hakbosch, o., b~loekar, hoetan bbl oekar. Haken, m~ngait, m~nggait, mnjengget; (blijven -), t~rsangkoet, m~njangkoet, kagait; (verlangen), rindoe, ingin, k~pingin. Hakkelen, gagap, brat lidah. Hakken, m~n~tak, m~motong, m~mbatjok, m~marang, m~rrlanggal ; (met de hak bewerken), m~mat joel Hakmes, o., parang, golok, pisan tjintjang, pisan (golok) dapoer. Hal, v., pasar jang b~ratap Halen (nemen), ambit, m~ngambil, m~nga,ngkoet, m~ndjoempoet; (naar zich toe -), menarik, m~nghela, m~maoek ; Overhoop --), m~mbongkar ; (ver426 HALF. krijgen), m~ndapot, sampai. Half, thngah, sat~ngah, s~paro, sabagian, pertOngahan ; Ten halve, s~paro,p~rt~ngahan,k~palang. Half broeder, m., soedara tin, soe-

dara andjing. .Halfdood, s~tengah coati, pajah. Halfrijp, s~tengah matgng; (van vruchten), m~ngk~l. Halfslachtig, b~rdoewa dj~nis, bantji. .Halfzuster, v., zie : Half broeder. -Haim, m., tangkai, pohon, pokok. .Hale, m., leper, batang leper ; Den hale afsntjden, m~motong leper; Om hale brengen,m~mboenoeh, m ~ m atik n ; Om den hale vallen, m~m~lok, mgrangkoel; Den hale broken, patch leper; Den hale omdraaien,mOmoet~r leper. :Halsader, v., oerat leper, oerat pemboenoeh. Halsband, m., kaloeng, ikat leper. :Halsdoek, m., ikat leper, setangan leper. Halsgewricht, o., sendi (boekoe) leper. :Halsgezwel, o., bengkak di leper, gondok, gondong. Halsketen, kaloeng, rantai, oetas. Halsklier, v., kelandj~r. Halskwab, v., djoembil. Haissnoer. o., kaloeng, oetas, tali leper. Halsstarrig, kepala batoe, bOngal, tegar. Halsstraf, v., hoekoem coati. Haister, m., s~ntadji. Halswervel, m., toelang boekoe leper. Halt, v., t~mpat p~rhgntian; (tusschenw.), borhgnti 1 Ham, v., papa, ham, papa babi jang di asini. Hamel, m., domba djantan k biri, kambing k~biri. Samer, m., pemoekoel, poekoel b~si, martil, ganders, godam, toekoel, tjatoek. Bameren, m~noetoek, mOmoekoel HAND. dengan martil, m~ngganden, innimpa, mOn~mpa, mongotok. Hand, v., tangan; (rechter -), tangan kanan; (linker -), tangan kin; (-rug), poenggoeng tangan; (-palm), tapak tangan; De hand geven, mgndjabat (kasi) tangan ; Met de hand aanvatten, m~nangani; In de gesloten hand houden,mengg~nggem; BJj de hand houden, menjmdiaken; De hand slaan aan,

memegang, mendjabat, menangani ; De handen van iemand aftrekken, melepasken, meninggalken ; Iemand de handen binders, menaliken tangannja, mengikat tangannja (fig.), menegahken, menjoesahken, memalangi ; De hand leenen, monoeloeng, membantoe ; Op de hand zijn van, menoeroet, mengiloni; Onder de hand, di bawah tangan ; De handen aan pet work slaan, bekgrdja, mengerdjaksn ; De hand aan zichzelf slaan, momboenoeh din. Handboei, v., belenggoe. Handdoek, m., toewala, kaIn seka badan, andoek. Handel, m., dagangan, perdagangan, pOrniagaan ; (gedrag), kalakoean, tingkah-lakoe ; Handel drljven, berdagang, berniaga. Handelaar, m., saudagar, orang dagang (berdagang), toekang djoewalan. Handelbaar,lemah;lemah-lemboet, menoeroet. Handelen, berdagang, berniaga, bOrdjoewalan; (doers), berboewat, mOlakoeken, mendjalanken, membikin. Handeling, v., perboewatan, kerdja, pakerdjaan, kalakoean. Handelmaatschappij, v., perseroan(persekoetoean)orang dagang (saudagar). Handelshuis, o., toko, kongsi (persekoetoean) orang berdagang. HAND. Handelskapitaal,o.,modal (pokok) p~rniagaan. Handelsrecht, o., hoekoem p~rniagaan. Handelastad, v., bandar. Handelsvaartuig, o., p~rahoe (kapal) dagang (perniagaan). Handelsvr&jheid, v., kab~basan p~rniagaan. Handelszaak, v., p~rkara (hal) p~rniagaan (dagangan). Handelwijs, lakoe, kalakoean, p~ri kalakoean, p~rboewatan, djalan, tingkah-lakoe. Handgeklap, o., t~pok tangan. Handgeld, o., tj~ngkeram, pandj~r. Handgemeen, berk~lahi. Handhaven, m~m~liharaken, m~-

lindoengken. Handig, tj~pat, pantas, bisa, tjak~p. Handlanger, m., p~mbantoe, pnoeloeng. Handleiding, v., boekoe p~ngadjaran. Handmerk, o., tanda tangan, bekas tangan. Handschoen, m., saroeng tangan. Handschrift, o., (manuscript), soerat, soerat nosehat, soerat rantjana, karangan soerat; (schrift) soeratan, toelisan. Handslag, m., tampar tangan ; Op handslag beloven, berdjandji b~rtampar tangan. iandspaak, v., penoewas, pngoengkil. Handspies, v., 1~mbing, g~ladak. HandtasteUjk (te tasters), t~rd jamah ; (duidelij k), t~rang; (met de hand overal aankomen), soeka m~raba-raba; zie ook: Hand gemeen. Handteekening, v., tanda (tapak, bekas) tangan ; Een handteekening plaatsen, m~naroh (memasang) tanda tangan, menandal, menanda-tangani, memboeboehi tanda tangan. Handtrom, v., rebana, redam, ketipoeng, kendang. HAMS. 427 Handvat, o., (in 't algemeen), pegangan, tangan; (van een pot), koeping; (van een zwaard), hoeloe ; (van een kist), koekoet. Handvol, v., genggem, sedikit. Handwork, o., pakerdjaan, pentjarian, djabatan, penggaotan. Handwerksman, m., toekang, pandai, koeli. Handwoordenboek, o., kitab logat ketjil. Handzaag, v., g~rgadji ketjil. Handzaam, balk, sabar, lemah. menoeroet. Hanebalk, m., sokong. Hanekam, m., baloeng ajam, d j engger. Hanengekraai, o., keloeroek (keroejoek) ajam. Hanengevecht, o., saboengan, saboeng; Een hanengevecht houden, mengadoe djago, menjaboengken. Hanepoot, m., kaki (tjakar) ajam.

Hanespoor, v., soesoeh, tegil, tadji, djaloo. Haneveer, v., boeloe ajam (djago). Hangbrug,v., djembatan gantoeng. Hangbuik, m, en v., peroet gendoet. Hangen (hangende zijn), gantoeng, bergantoeng, tergantoeng; (ophangen), menggantoeng, menggantoengken; (aan iota -, verkleefd zijn), melekat, berlengket, melengket. Hangend, tergantoeng, bergantoeng; (van een zaak), belom di poetoesken. Hanger,m.,(oorbel), anting-anting. Hangklok, v., lontjeng jang tergantoeng. Hangkast, v., lemari gantoeng. Hanglamp, v., lampoe gantoeng. Hangmat, v., ajoenan, tempat tidoer ajoenan (jang tergantoeng). Hangslot, o., koentji (selot) gantoeng, ggmbok. Hansworst, m., badoet, banjol, orang djinaka; (pop), boneka. 428 RANT. Hanteeren, m~ndjabat. Hap, m., soewap, tjaplok. Haperen (mankeeren), koerang, kakoerangan ; (belet worden), tersangkoet; (stamelen), gagap. Happen, mbnggigit, mbnjakoep, m~njaplokHappig, soeka, ingin, kepingin, rakoes, d~map, galak. Hard, k~ras, tegar, garing; (strong), bengis, tlalim. Hardbekkig, k~ras moeloet. Harddraver, m., koeda jang koras djodjoknja. Harddraverij, v., p~rloembaan koeda berdjodjok. Harden, m~mbikin keras, menggrask~n, menegark~n; (zich -), m~mbiasak~n din; (verduren), tahan, mgnahan, mgndgrita. Hardhoorig, toeli, p~kak. Hardlijvig, peroet s~mb~lit (k~ras), tiada bisa b~rboewang ajar. Hardnekkig, kgras, keras hati, k~pala batoe; (van eon zlekte), pajah, k~ras, lama. Hardsteen, m., batoe koesta, batoe loko-loko. Hardvochtig, b~ngis, k~ras hati, sampai hati, kakoe. Harem, m., maligai. Hang, b~ramboet, b~rboeloe.

Hark, v., p~nggaroek, sisir tanah. Harden, m~nggaroek tanah, men.jisir tanah. Harmonieeren, bgrpatoet, b~rpatoetan, satoedjoe dengan, roekoen, rl3mboek. Harnas, o., baroet, badjoe rantai; In , bet harnas jagen, m~marahk~n. Harp, v., k~tjapi. Harpoon, m., serampang, tempoeling, piarit, s~roewit. Harpoenen, m~nj~rampang, mn~mpoeling, m~miarit, m~nj~roewit. Harpuis, o., gala-gala, harpoeis. Harrewarren,tj~rewet, berbantah, b~rtangkar. HART. Hare, v. en o., damar; (soldeer-), pidjar; (witte -), damar poetih; (gels --), damar mats koetjing. Hart, o., djantoeng, hati; (gemoed), hati, kalboe ; (van bout), hati, poeloer, galih, t~ras; (midden), $rtengahan, tkngah; Het hart hebben, toga, sampai hati; (durven), b~rani; Het hart vertederen, m~rawaken (molembek, ken) hati; Hot hart vermurwen, menghantjoerken hati ; Het hart winnen, mengambil hati ; Aan bet hart drukken, memelok, merangkoel ; Op hot hart drukken, mengingatken ; Per harts nemen, memperhatiken, mbngingat, mendjaga, memerloeken ; Zijn hart ophalen, mbmoewasken hati ; Het hart uitstorten, memboeka rasia; Uit bet hart spreken, berkata teroes-terang (dengan toeloes hati, dengan ichlas). Hartedief, m., hati, mas, hati-mas, tjinta. (hati. Harteleed, o., soesah (kasoesahan), Hartelijk, dengan soenggoeh hati, dengan soeka hati. Hartelust, m., kasoekaan (kagemaran) hati, soeka hati, soekatjita, girang hati, kagirangan. Hartewensch, m., kahendak (penghartpan) hati. Hartgrondig, dari dalem hati, batin, betoel, benar. Hartje, o., zie : Hartedief. Hartig, (zout), asin; (stark), koewat, koras. Hartklopping, v., debar hati,

derodok hati. Hartkuil, v., hoeloe hati. Hartroerend, mOngaroeken (merawanken, memetjahken, menghantjoerkmn) hati. Hartstocht, m., nafsoe, haws nafsoe ; (tot den bijslaap), sjahwat ; Zi jne hartstochten bedwingen, menahani haws nafsoenja. HART. Hartsvanger, m., p~dang, p~dang soedoek. Hartverheffend, m~nggambirak~n hati. Hartverscheurend, menghantjoerk~n (m~ngiris) hati. Hartzeer, o., sakit hati, doeka-tjita, roesak hati. Haspel, m., likasan. Haspelen, m~likas, m~roewing; (verwarren), m~ngoesoetk~n, m~njampoer-adoek ; (twisten), berbantahan, berk~lahi, tjerewet. Hateujk, b~ntji, kabentjian, g~d~g, menjindir, sindiran. Haten, g~d~g, b~ntji, m~mb~ntji. Have, v., s~gala barang kapoenjaan, harta, b~nda, harta-b~nda. Haveloos (oud), boeroek, boesoek, toewa; (vuil), kotor, tjemar; (arm), miskin, papa. Haven, s., bandar, pelaboehan, koewala, moewara ; Een haven binnenloopen,masoek moewara, masoek p~laboehan; Een haven verlaten, kaloewar dari moewara (polaboehan). Havenctjns, m., roeba roeba, boa p~laboehan. Havenen (bederven), m~roesakk~n ; (ranselen), rn~moekoel, m~lab~rak, m~nghanthm. Havengeld, o., zie : Havenctjns. Havenkantoor, o., kantor, pabean, kantor born. Havenmeester, m., sjahbandar, k~pala p~laboehan, koem~ndoer laoet. Haventon, v., p~loempang, tong moewara. Haviksneus,m.,idoeng mantjoeng. Hazardspel, o., . $rmainan top. Hazenlip, v., bibir sombeng. Hazenpad, o., (Het - kiezen), lani, b~rlari, minggat. He ! he! eh ! wah ! Hebbel ,jkheid, v., biasa, kabiasaan, adat.

Hebben (bezitten), ada, poenja, ampoenja, mempoenjal; (Wordt HEEN. 429 ook uitgedrukt door het voorvoegsel, ber; en als hulpwerkwoord ten aangeving van den verleden ti j d door : so edah, thlah). Hebzucht, v., loba, tams. Hecht (stevig), thgoeh, koewat, koekoeh ; Hecht waken, menegoehken, mengoewatken,mengoekoehken. (ngan, hoeloe. Hecht, o., (heft), pemegangan, taHechten, menjamboeng, menjamboengknn, menghoeboengken ; (gehecht zijn aan), memandja, berlekat ; (waarde hechten aan), mengindahken, pertjaja. Hechtenis, v., (In - nemen), menangkep; (In - brengen), memasoekken kadalem pendjara (boewi), memboewi. Hechtpleister, v., kojo. Heden, hari ini, ini hari, sekarang ini ; (-morgen), ini pagi, tadi pagi; (-avond, -nacht), ini malem, nanti malgm; (-middag), ini sore, nan ti sore, petang mi. Hedendaagsch, sekarang, sekarang ini, pads mass mi. Heel (onbeschadigd), tiada roesak, balk, masih balk; (genezen), semboeh, soedah balk ; (zeer), tenlaloe, amat, sanget. Zie vender Geheel. Heelal, o.. alam, sekalian alam. Heelemaal, samasekali, semoea. Heelen (genezen), menjemboehken ; (beter worden), semboeh, djadi senzboeh, djadi balk. Heelhuids, selamat, dengan selamat, tiada koerang satoe apa. Seelkunde, v., ilmoe mengobati loeka. Heelmeester, m., djarrah, tabib (doktor) jang mengobati kaloekaan. Heen (flier-), kemari, kasini ; (Daar-), kasana, kasitoe; (- en wader), bolak-balik, mondarmandir ; Ga heen ! pengi, pergilah, laloe, laloelah. 430 HEEN. Heengaan, $rgi, p~gi, b~rangkat. Hear, m., (van God), Toehan ; (van een mensch), toewan, amir,

goesti. Heerbaan, v., djalan b~sar, djalan raja. Heerendienst, m., pak~rdjaan negeri (koemp~ni). Heerltjk, moelia, moeliawan; (schoon), indah ; (van smaak), sedap, enak sekali. Heerltjkheid, v., kamoeliaan, sari, kabOsaran. Heerschappij, v., $merentahan, p~rtoewanan, soeltanat. Heerschen, m~mbawahk~n, mm~rentahken. Heesch, s~rak, parau. Heester, m., pohon (pokok) k~tjil. Heat (warm), pangs; (op de tong), p~des ; (brandend, van een wood, enz.), $dih, pOrih ; (gall), gat~1; (gretig), ingin, kgpingin ; (lauwwarm), hangat, angst ; Het heat hebben, pangs, kapanasan ; Op heats kolen staan, m~ngindjak doeri. Heeten (genaamd zJjn), b~rnama; (noemen), m~namai, m~nj~boet, mOmb~ri nama; (warm waken), m~manasi, m~manaskgn, m~nghang~tk~n. Heethoofd, m. en v., orang 1~kas marsh (hati pangs, b~rangasan). Hef boom, m., pengoengkil, pnjoekil. Hefi'e, v., (des yolks), orang hina dina (ketjil). Heffen (omhoog tillen), mngangkat ; (belastingen --), m moengoet, m~narik, menoentoet. Heft, o., zie : Hecht. Heg, v., pager. Hei !, h ei ! eh ! Heiblok, o., p~ng~ntak. Heide, v., tanah ara-ara, padan g tandas. Heiden, m., orang kafir, orang m~njombah b~rhala. Helen, m~mantjang, m~ng~ntak. HEKS. Hell, o., s~lam~t, bahagia, oentoeng, daulat ; (nut), goena, faedah; Heilwenschen, m~mb~ri so1amet. Heilbede, v., salam doa, doa selamlt. Hellgroet, m., salam. Heilig, soetji, koedoes, moekadas,

haram. Heiligbeen, o., toelang belakang (bebokong). Heiligdom, o., makdis. Heilige, m. en v., orang soetji, bagawan, resi. Heiligschenner, m., orang jang melanggar (meroesakken) barang jang soetji. Heilloos, tjilaka, malang, djahat. Heilwensch, m., salam, salam doa, doa selamet. Heilzaam, balk, bergoena, berfaedah, memberi selamet. Heimeltjk, diam-diam, denganz semboeni, tersemboeni, gglap. Heimwee, o., rindoe-dendam kanegmrinja. Heinde (- en verre), di manamana, di sang-sini. Helping, v., pager. Heipaal, m., tiang ambaro. Heir, o., bala, bala-tantera. Heirbaan, v., djalan besar (raja). Heirleger, o., bala, bala-tantgra. Heirschaar, v., zie : Heirleger. Heirtocht, m., angkatan bala-tant era. Heirweg, m., zie : Heirbaan. Hek, o., pager, hek, pager roedji. Hekel, m., (afkeer), gedeg, bentji, djOmoe; (kam), sisir (penggaroek) gandja; Over den hekel halen, mengata ngatai, memaki-maki, mengoempat. Hekelen (kammen), menggaroek, menjisir, menjerboekkOn; (doorhalen), mengata-ngatai, mOmakimaki, menjela, menjatjad. Heks, v., tenoeng (petenoeng) perampoean, orang perampoean jang beradat djahat (boesoek). HEKW. Hekwerk, o., kisi kisi, roedji-roedji. Hel, v., dj~hennam, naraka. Hel (holder), thrang ; (laid), njarin g. Helaas, adoeh. Held, m., orang bgrani (wira, pahalawan, p~rkasa). Heldendaad, v., p~rboewatan lakilaki (orang b~rani). Heldendeugd, v., kab~djikan pahalawan. Heldenmoed, m., kab~ranian, perkasa, gagah, berani. Holder (licht), terang, tjoewatja; (laid), njaring; (duidelijk), njata, terang; (doorschijnend), djer-

nih, honing, boning; (zuiver, schoon), beresih, soetji. Heldhaftig, berani, gagah, perkasa, wira. Helen (verbergen), menjemboeniken, menjingkirken ; (koopen van gestolen goad), membeli barang tjoerian (malingan). Helft, v., separo, setengah, tengah. Hollers, miring, tjoeram, toeroen, singit. Helleveeg, v., perampoean bengis (jang beradat djahat sekali). Hellevorst, m., sjetan, setan, iblis. Hellewicht, o., isi naraka, anak setan. Hemming, v., toeroenan, iringan, tjoeram; (in eon dok), kalangan ; Een vaartuig op de helling halen, mengalang; Een vaartuig van de helling laten gu jden, meloentjoerken, menoe. roenken. Helm, m., (hoofddeksel), ketopong; (van een kind), selapoet, sampoel, boengkoes. Helmstok, m., (van een roar), tangan kemoedi, tjelaga. Helpers, menoeloeng, menoeloengi, membela, membantoe; (van nut zljn), bergoena, berfaedah; Uit den nood helpen, melepasken dari pads kasoekaran (kasoesahan) ; In de war helpen, meHERD. 431 ngoesoetken, membingoengken; In den grond helpen, membh nasaken, menjilakaken. Hem, dia, nja. Hemd, o., kamedja. Hemel, m., (uitspansel), langit, tjakrawala; (godenverblijf ), sorga, soewarga, soeralaja; (van ears ledikant), tends, langitan ; Ten hemel stijgen, melangit, naik ka langit. Hemeling, m. en v., malaikat, bidadari. Hemelloop, m., perideran tjakrawala. Hemelpoort, v., pintoe sorga. Hemelsblauw, biroe langit, lazoewardi. Hemelstreek, v., kiblat, fihak langit. Hemelvaart, v., miradj, soelak. Hen (pare. voornw.), dia, dia orang, marika itoe. Hen, v., (kip), ajam betina (pe-

rampoen); Klokhen, babon, iboe ajam, ajam biang; Broedsche hen, ajam menggram; Leghen, ajam betelor; Halfwassen hen, ajam darn (dedara), ajam peranggang. Hengel, m., kail, pantjing. Hengelen, mengail, memantjing. Hengeiroede, v., djoran. Hengelsnoer, o., tali kall (pantjing). Hengsel, o., engsel ; (handvat), pegangan. Hengst, m., koeda djantan (lakilaki). Hennep, m., gandja, rameh. Her, dari; Van ouds her, dari dehoeloe; (wederom), poela, lagi, kombali. Heraut, m., bantara. Herberg, v., roemah makan, roemah wakaf, tempat bermalem. Herbergen, memondokken, menoempangken, kasi menoempang (menginep). Herdenken, ingat, mengingat lagi. 432 HERD. Herder, m., gombala, p~ngangon; (priester), imam, pan dita, pad~ri, goeroe. Herdrukken, m~ngetjap (m~nera, m~njitak) poela. Hereenigen, m~ngoempoelkgn (m~ndjadik~n satoe, m~nghimpoenkgn) poela (lagi). Heremiet, m., orang b~rtapa, sang taps. Herhaaldelijk, b~roelang-oelang, b~rtoeroet-toeroet. Herhalen, m~ngoelang, beroelangoelang, mgng~rdjak~n lagi. Herinneren (zich --), ingat, kenang, t~rk~nang, s~dar; (in herinnering brengen), mengingatknn. Herkauwen, mOmamah biak. Herkennen, kenal, mengenal, mengrnalken. Herkomst, v., zie : Af komst. Herkoopen, membeli lagi (poela, kombali). Herkrijgen, beroleh (mendapet) lagi (kombali). Herleven, hidoep poela (kombali). Herlezen, membatj a lagi (kombali, poela). Hermaphrodiet, m., orang bantji. Hernemen, mengambil poela (kombali); (antwoorden), monjahoet,

mendjawab. Hernieuwen, membikin baroe, mengganti baroe. Heroveren, mengambil (mereboet) poela (kombali). Herroepen (intrekken), membaliki, meniadaken. Hersenen, v., oetak. Hersenpan, v., baroe kepala. Hersenvlies, o., selapoet oetak. Herstellen (van eon ziekte), djadi balk (semboeh) ; (verbeteren), membetoelken, membenarkon, membaiki, membaikken,mendandankbn, mengganti. Hert, o., roesa, mendjangan; kieine snort), kidjang, kidang; (dwerg ), pelandoek, kantjil; HEVE. (met gewei), roesa (mendjangan) beran gga. Hertenjacht, v., pemboeroean roesa (mendjangan). Hertenvleesch, o., daging roesa (mendjangan). Hertrouwen, kawin (nikah) lagi (poela), berbini (berlaki) lagi (poela). Hertshoorn, m., tandoek mendjangan (roesa). Hertzwi jn, o., babi roesa. Hervatten, moelai lagi (poela). Hervormen(veranderen),mengobahken; (verbeteren), mOmbaikken, membenarken. Herwaarts, marl, kemari, kasini. Herzien (opnieuw onderzoe(ken), memeriksai lagi; (verbeteren), membenarken, membaiki. Hot (bep. lidw. en pers.voornw.), wordt meest verzwegen en anders teruggegeven door itoe, die, jang, nja. Hetgeen, jang, nan. Hetwelk, jang, nan. Hetzelfde,itoe djoega, same djoega. HetziJ, balk ... bask. Heug, v., (Tegen - en meug), mane ta'maoe. Heugltjk, jang memberi kasoekaan, menjenangken,menggirangken, menjoekaken. Heugen, ingat, kenang. Heugenis, v., ingatan, ingat. Heulen, bersafakat, bermoeafakat, menoeloeng, menjertai. Heulsap, o., apioen; (toebereid), tjandoe, madat.

Heup, v., paha, pangkal paha. Heupbeen, o., toelang paha (pangkal paha). Heusch (welgemeend), soenggoeh, soenggoeh hati, ichlas, dngan ichlas; (wellevend), tahoe adat, sopan-santoen. Heuvel, m., boekit, anak goenoeng. Heuvelachtig, berboekit-boekit. Hevel, m., (gebogen buffs), tjoNEVI. rong l~ngkoeng; (handspaak), p~ngoengkil, p~noewas. Hevig, k~ras, sangat, haibat, amat, ramai, pajah. Hiel, m., toemit, toengkak ; De hielen lichten, lari, minggat, p~rgi; Op de hielen zitten, mongoesir, m~mboeroe, m~njoesoel, m~nghambat. Hier, sini, disini ; Van hier, dari sini; Hierheen, kasini, kamari; Hier en daar, sang sin!, di sana sini, di mana-mana. Hieraan, akan itoe (ii). Hierachter, di b~lakang itoe (in!). Hierbeneden, di bawah in!. Hierbenevens, b~rsama-sama (b~s~rta dongan) in!, tambahan poela, dais lag!. Hierbij, d~ngan in!, b~s~rta d~ngan ini, b~rsama-sama ini ; (dichtbi j), d~k~t in!. Hierbinnen, di dal~m in!, di sin!. Hierboven, di atas in!. Hierbuiten, di loewar in!. Hierdoor, oleh (dari, karma, dengan, sana) ini ; (door doze plaats), throes di sin!, liwat di sin!. Hierheen, kamari, kasini. Hierin, di dal~m mi. Hierlangs, sapandjang lni, b~rtoe. root ini, lawat di sin!, laloe sin!. Hierna, k~moedian daripada in!, sasoedahnja ini,habis in! (b~gitoe), laloe. Hiernaast, di seb~lah in!. Hierom, sebab (karma) !ni ; (om doze plaats), koelillng di sin!. Hieromtrent, atas in!, thntang mi. Hieronder, di bawah in!. Hierop, atas in!, laloe, kamoedian, lamas, habis in!. Hierover, atas in!, dari ini; (aan de overzljde), di s~b~rang in!. Hiertgen, pada in!, akan in!. Hlertoe, sampa! di sin!, hingga

di sini, akan in!. Hieruit, daripada in!, dari sin!. Hiervan, dari in!. HOLLANDSCH-MALhISCH, HOBS. 433 Hiervoor, akan in!, sebab in!, karma in!. (in!. Hiervoren, sab~lomnja lni,di d~pan HLj, ija, dig, ijanja. Hijgen, m~nggeh-m~nggeh. Hi jschblok, o., kapi, kerek, kerekan. Hijschen, m~narlk naik (kaatas). Hik, m., sedoe; Den hik hebben, b~rs~doe. Hinds, v., roesa b~tina, m~ndjangan p~rampoean. Hinder, m., (last), soesah; (beletsel), sangkoetan, sakat. Hindernis, m~ngganggoe, m~njoesahken, memalangi, mbnjoekark~n, menjangkoetk~n, m~nggoda. Hinderlaag, v., adang, adangan, pengadangan ; In hinderlaag liggen, m~ngadang, mendjaga. Hinderli jk, soesah, soekar. Hindernis, v., kasoesahan, kasoekaran, kasangkoetan, sangkoetan, sakat. Hinderpaal, m., zie : Hindernis. Hindoe, m., orang hindoe. Hindoesch, hindoe, hind!, tjara hindoe. Hinken, pintjang, timpang, b~rdjalan pintjang; Op twee gedachten hinken, mendoewak~n angan-angan, m~njlmp~n does ingatan. Hinniken, m~rlngik, mt~ntj grit, m~ngengeh. Historie, v., hlkajat, riwajat, tjri tbra. Hit, m., koeda k~tjil (pendek, katai). Hitsen (aanhitsen van menschen), m~noesoek noesoek, mngoepak, m~mberaniken; (van honden), m~ngoetja-oetja, m~nggalakk~n. Hitsig (vurig), pangs, hanget, darah pangs; (geil), gathl; (begeerig), ingin, k~plngin. Hitte, v., pangs, soeh. Hobbelen, bergojang. Hobbelig, b~rlekak-lekok, kasap, tiada rata. 23 434 HOBS.

Hobbelpaard, o., koeda-koedaan jang b~rgojang. Hoe, bagaimana, pegimana, sabagaimana, mana, manakah, b~tapa, boetapa : Hoe .... hoe (zoo), makin... makin. Hoed, m., topi, tjapio, kopjah, toedoeng, tjapil; Den hoed afnemen, m~mboeka top! ; Den hoed opzetten, m~makai top!. Hoedanig, bagaimana, sabagaimana, b~tapa, mana. Hoedanigheid, m., p~ri, kaadaan, adanja, kalakoean, tabiat; (inborat), p~rangai, p~k~rti. Hoede, v., (zorg), djaga, p~ndjagaan ; (bescherming), p~lihara, p~m~liharaan, p~rlindoengan ; wees op uwe hoede, djaga balk-balk, ati-ati. Hoeden (beschermen), m~meliharak~n, m~lindoengk~n, m~nawoengi, m~ndjagai ; (van vee), m~nggombala, m~nggombalak~n, mengangon, mendjaga. Hoedenmaker, m., toekang top! (toedoeng). Hoedenwinkel, m., toko top!, waroeng (k~dai) toedoeng. Hoeder, m., (van vee), gombala, pengangon, toekang angon. Hoef, m., koekoe. Hoefijzer, o., b~si kak! (koekoe) koeda. Hoefsmid, m., toekang bbs! koeda. Hoegenaamd, apa djoega, kaja apa djoega; Hoegenaamd niet, tiada s~kal!-kali. Hoegrootheid, v., b~sarnja, banjaknja. Hoek, m., (landpunt), hoedjoeng tanah, tandjoeng; Rechte hoek, sikoe ; Scherpe hoek, slkoe rbah, padon, p~ndjoeroe; (van een atraat), hoedjoeng, p~ndjoeroe, enggokan; Binnenhoek van het oog, soedoet mata; Buitenhoek in het oog, ekor mats; (punt, uiteinde), hoedjoeng, ponghabisan, podjok.; (visch-), HOES. kail, mata kail, pantjing; Uit den hoek komen, kaloewar, m~ng~loewarken bitjara, berkata r Het hoekje omgaan, coati, m~ninggal ; In alle hoeken en gaten, di mana-mana,di sang-slni, koeliling.

Hoekhuis, o., roemah hoedjoeng (penghablsan). Hoekpilaar, m., tiang p~ndjoeroe, tlang podok. (roe. Hoekpunt, o., hoedjoeng, pendjoeHoektand, m., gig! asoe, s!oeng. Hoen, o., ajam ; Gemest hoen, ajam tamboen. Hoenderborst, v., dada ajam. Hoenderbout, paha ajam. Hoenderdief,m.,p~ntjoer! (maling) ajam. Hoenderei, o., t~lor ajam. Hoenderhok, o., kandang (sengk~ran, koeroengan) ajam. Hoenderkooper,m.,toekang ajam, orang djoewal ajam. Hoenderkorf, koeroengan (s~rekoep) ajam. Hoendermest, m., tah! ajam. Hoendersoep, v., sop ajam. Hoendervleesch, o., daging ajam. Hoepel, m., slmpai, kasoet. Hoer, v., $rampoean djahat, soend~l, lonte, djobong, p~rampoean djalan (doekana, tjandala), cooler, kendak; De hoer apelen, me. njoend~l, melonte, m~ndjobong. Hoerachtig, tjara soendel, kajaa soend~l, doekana. Hoereeren, bersoend~l, berzlna, b~rmoekah, berkendak. Hoerenkind, o., anak soend~l,anak djadah. Hoerenwaard, m., kapala roemah soendel. Hoererij,v., persoend~lan, moekah, zinc, perk~ndakan, kalakoean lonte (djobong). Hoerhuis, o., roemah soend~l (lonte, djobong), $lontean. Hoes (overtrek), v., saroeng,, bolongsong. HOES. Hoest, m., batoek, tj~koeh; Droge hoest, batoek keying ; Kinkhoest, batoek redjan. Hoesten, batoek, b~rbatoek. Hoeveel, b~rapa ; Hoeveel to meer, istimewa poela, b~rapa lagi, apa lagi, alangkah; Hoeveel oak, berapa dj oega. Hoeveelheid, v., banjak, banjaknja, kian, kabanjakan. Hoeveel, maski, maskipoen, dji. kalau.. , sekalipoen. Hof, m, en o., (van een worst), astana, maligai, dal~m, keraton ; (lusthof ), k~bon, taman; Ten

hove verschijnen, m~nghad~p baginda (radja, ratoe) ; Het hof makers, m~minang, m~lamar. Hof beambte,m.,p~ndjawat astana, orang dalem, orang k~raton. Hofdame, v., dajang, p~rwara. Hoffelijk, tahoe bahasa, boedi bahasa, tahoe adat, beradat aloes, sopan, santoen. Hofgebruik, o., adat keraton, adat istiadat radja. Hofstaatsie, v., oepatjara. Hofstoet, m., pengiring radja. Hoftaal, v., bahasa dalem, bahasa k~raton. Hofwacht, v., kawal astana. Hok, o., kandang, koeroengan, s~ngk~ran. Hokken (in huffs), mekoer, b~rthkoer, nongkerong di dal~m roemah ; (haperen), b~rsangkoetan, tiada bisa ladjoe, ada sangkoetannja, mand~g. Hol (spelonk), m. en o., goeha, goewa, rongga, g~ronggong, gronggang ; (gat), lobang, hang, tj~ngk~roeng, l~koe ; (van een schip), timbaroewang, awak p~rahoe (kapal), roewang ; Op hol slaan, lari ; Op hol raken, van bet hoofd, bingoeng, djadi bingoeng, djadi gila; Het hoofd op hol brengen, m~mbingoengk~n, m~moesingken kapala, m~mbikin gila. HOND. 435 Holderdebolder, lintang-poekang, dj~mpalitan, goepoeh. Holland, o., negeri (tanah) w~landa (belanda). Hollander, m., orang (anak) wlanda (belanda). Hollandsch, w~landa (b~landa), tjara w~landa (b~landa) ; Het Hollandsch, tjara (bahasa) wlanda. Hollers, lari, b~rtjongk~lang, menjongkelang, membandang. Holligheid, v., zie : Holte. Holoogig, mata (bermata) lekok. Holster, m., saroeng (boengkoes) pistol. Holte, v., lekok, lekokan, geronggang, lobang, rongga, keroeng ; (ruimte onder jets), kolong ; (waarin bet ondereind van

een mast, enz. gestoken wordt), tjoepoe. Hommel, v., kombang, koembang. Hommer, m., ikan djantan (lakilaki, lelaki). Homp, v., potong, panggal, goempal. Hond, m., andjing, asoe ; Wilds hood, andjing oetan, andjing rimba, wawar, adjag, kikik ; (mannetjes -, rekel), andjing djantan (laki-laki) ; (Wijfjes -, teef), andjing perampoean (betin a);Een kwaadaardige hondandjing galak; Een dolls hood, andjing gila ; De roods bond (uitslag), tjempak, koedis, berintik gatel, biang keringet; Jachthond, andjing pemboeroean ; Hof bond, andjing pendjaga roemah (pekarangan) ; Vliegende hoed, kalong ; Een hood africhten,mkngadjar andjing;Eenhond aanhitsen, menggalakken, mengoetja-oetjaken. Hondenhok, o., kandang (tempat) andjing. Hondenwacht. V., djaga (kawal) tengah malem dari poekoel 12 sampai poekoel 4. Honderd, o., ratoes, saratoes; Bij 436 HOND. honderden, b~ratoes-ratoes, bratoesan ; Ten honderd, dal~m s~ratoes, p~rsen ; Honderd duizend, s~ratoes riboe, saketi ; In hat honderd, tjampoer-adoek, tjampoer-baoer, koesoet ; In hat honderd gooien, mengoesoetk~n ; Nummer honderd, bestekamer, kakoes, djamban. Honderdjarig (om de honderd jaren), tiap-tiap soratoes taoen sekali; (van leeftijd), beroemoer s~ratoes taoen. Honderdmaal, s~ratoes kali. Honderdste, kasgratoes, jang kasgratoes. Honderdtal, o., ratoes ; Bi j honderdtallen, ratoesan, b~ratoesan. Honderdvoud, o., s~ratoes ganda (kali). Hondsch, tj ara (s~p~rti, kaj a) andjing; (onbeschoft), koerang adjar, r~djah. Hondsdagen, m., temponja andjing b~rdjantan (birahi). Hondsdolheid, v., gila andjing. Hondsvot,m., orang koerang adjar, bangsat.

Honger, m., lapar ; Honger hebben, lapar, b~rlapar ; Honger ltjden, kalaparan, tiada dap~t makan ; Van hanger sterven, coati kalaparan ; Den honger stillen, mgmoewasken lapar. Hongeren, b~rlapar, kalaparan, berasa lapar, k~pingin. Hongerig, lapar, kalaparan, komaroek. Hongersnood, m., bela kalaparan, ketjeklik. Honig, m., madoe, ajar madoe. Honigbij, v., tawon madoe, lebah. Honigraat, v., sarang madoe, indoeng madoe. Hoofd, o., kapala, hoeloe; (opperhoofd), kapala, penghoeloe ; (aanvoerder), kapala, pongandjoer ; Het hoofd bieden, melawan, menahanken ; Het hoofd omdraaien, berpaling kapala, HOOF. memoeter kapala, menengok ; Het hoofd bewegen, menggerakkfn kapala; Met hat hoofd knikken, memantoek, manggoet ; Niet wel bij hat hoofd zijn, sarsaran, gila ; Het hoofd laten hangers, menoendoekken kapala, ketjil hati ; Het hoofd opbeuren, mengangkat kapala; Het hoofd neerleggen, coati, meninggal. Hoofdaanlegger, m., kapala, pengoepak, pengadjak. Hoofdader, v., nadi besar, oerat kapala. Hoofdbestuur, o., pemerentahan besar. Hoofdbezigheid, v., pakerdjaan jang pertama (paling perloe). Hoofdbezwaar, o., kasoesahan (kapalangan) jang paling besar. Hoofdbreken, o., soesah, kasoesahan, poesing kapala. Hoofd, o., (uit -- van), sebab, dari sebab, karma, oleh karma. Hoofdbureau, o., kantor besar. Hoofddeksel, o., toedoeng, topi, toetoep kapala. Hoofddoek, m., ikat kapala, kam kapala, setangan kapala; (waste, op ears least in elkander gazette hoofddoek), boengkoes kol. Hoofddoel, o., maksoed (niat) jang pertama (perloe). Hoofdeigenschap, v., sifat jang

pertama. Hoofdeltjk, masing-masing, sendiri-slndiri, satoe-persatoe, sa'orang-sa'orang. Hoofdeneind, o., hoeloe, kapala, oedjoeng kapala. Hoofdgebrek, o., tjela jang terbesar. Hoofdgeld, o., oewang kapala, padjek kapala (tjatjah-sirah); (der Chineezen), oewang kondai, padjek boentoet, Hoofdgetulge, m. en v., saksi jang pertama. HOOF. Hoofdhaar, o., ramboet, ramboet kapala. Hoofdingang, m., pintoe b~sar (g~rebang). Hoofdinhoud, m., ichtisar. Hoofdkleur, v., iboe warns, dasar. Hoofdkussen, o., bantal kapala. Hoofdluis, v., koetoe. Hoofdman, m., hoeloebalang, p~nghoeloe, p~nglima. Hoofdneiging, v., nafsoe jang p~rtama. Hoofd oorzaak, v., s~bab (moela) p~rtama. Hoofdpachter, m., kapala pak, pak b~sar. Hoofdpersoon, m. en v., kapala. Hoofdpijn, v., sakit (pining) kapala, ng~loe. Hoofdplaats, v., iboe n~g~ri, kota n~g~ri. Hoofdpoort, v., zie: Hoofdingang. Hoofdrivier, v., iboe soengai, soengai b~sar. Hoofdschedel, m., batoe kapala, thngkoerak. Hoofdschotel, m., hidangan (sadjian) jang p~rtama. Hoofdsieraad, o., p~rhiasan kapala. Hoofdsluier, m., k~loeboeng, kain toetoep kapala, tjala. Hoofdsom, v., modal, pokok. Hoofdstad, v., iboe n~g~ri, kota n~g~ri. Hoofdstuk, o., bob, fatsal. Hoofdtak, m., (van een boom), iboe tjabang, tjabang b~sar; (van een rivier), iboe batting soengai. Hoofdtreffen, o., prang ($rk~lahian) b~sar, $nj~rangan b~sar. Hoofdtrek, m., sifat (adat) jang p~rtama. Hoofdvak, o., p~k~rdjaan jang p~r-

tama. Hoofdwacht, v., kawal ($ngawalan, djaga) b~sar. Hoofdwassching, v., $mbasoehan (tjoetji, p~njoetji) kapala, k~ramas. HOOD. 437 Hoofdwaterzucht, v., boesoeng kapala. Hoofdwerk, pak~rdjaan jang pertama (paling perloe). Hoofdwet, v., iboe sjariat, hoekoem besar, babon hoekoem. Hoofdwond, v., loeka di kapala. Hoofdwortel, m., akar oembi, iboe akar, ladjer. Hoofdzaak, v., pokok, perkara jang pertama (terlebih besar, perbe). Hoofdzakelijk, pertama, penting, bestir, paling bestir. Hoofdzetel, m., tOmpat kadoedoekan jang pertama. Hoofdzonde, v., doss jang bestir sendiri. Hoofdzweer, v., poeroe (bisoel) di kapala. Hoofsch, tjara astana (keraton), haloes, tahoe adat, tahoe bahasa, sopan-santoen. Hoog, tinggi, bestir, moelia ; (van geboorte), bangsawan, berasal, toeroenan bestir; (trotsch), angkoeh, olo-olo, bertingkah; (in prtjs), mahal, harga bestir; (van kleur), toewa; Op zi jn hoogst, tinggi-tingginja, bestir-besarnja, banjak-banjaknja; Hoog water, ajer bestir; Hooge zee, ombak bestir; Hoog rood, merah toewa; Op hoog bevel, dengan titah (perentah) baginda (radja), dengan perentah pemerentahan bestir; Hoog zwanger, boenting bestir (toewa) ; Hooge woorden hebben, berbantah, berbantahan; Een hoogen toon voeren, berkata dengan sombong, memerentah; Niet hoog vliegen, koerang pengatahoean (kapinteran, kapandaian), tiada pinter, bodo ; In hooge achting staan, kabilangan, kahormatan, di hormati, di permoeliaken. Hoogachten, membilangken, mengindahken, memoeliakgn, menghormati, menghormatken. 438 HOOG.

Hoogbejaard, toewa sekali, beroemoer toewa sokali. Hoogberoemd, amat t~rmasjhoer (kasoehoer). Hoogdravend, ko tj ak, katj ak, bangga. Hoogedel,amat moelia,bangsawan. Hoogepriester, m., imam besar. Hoogepriesterambt, o., imamat, daradjat imam bosar. Hoogerwaard, amat moehtasjim. Hoogeschool, v., madrasah. Hooggeacht, thrhormat, di indahken. Hooghartig, hati besar, angkoeh. Hoogland, o., tanah tinggi, tanah pegoenoengan, tanah oedik, tanah hoeloe. Hoogmoed, m., angkoeh, thkaboer, magroer, kotjak, sombong, oloolo, besar hati. Hoogmoedig, zie : Hoogmoed; (Zich - aanstellen), membesarken din, mengatas-atasken din, bersoengar. Hoogmogend, maha koewasa. Hoognoodig, perloe sekali, teramat besar perloenja, misti, ta'dapat tiada. Hoogrood, merah toewa. Hoogruggig, bongkok. Hoogschatten, memoeliaken, mongindahken. Hoogst, tinggi sekali (sendiri), besar sendiri. Hoogstens, banjak-banjaknja, tinggi-tingginja, besar-besarnja. Hoogte,v., tinggi, tingginja; (hooge plaats), tempat tinggi, tandjakan, boekit; (dampkring), oedara ; In de hoogte gaan, naik; Op de hoogte zijn van, tahoe, mengerti; Zich op de hoogte stellen, memeriksa; Iemand in de hoogte steken, mOmoedjimoedji, mengangkat-angkat; De hoogte hebben, mabok; Ter hoogte zijn van, ada dekat pada,btrtintangan dengan; Iemand uit de hoogte toespreken, beHOOK. handelen, berkata-kata dengan angkoeh, mengasarken, mengasari. Hoogverraad, o., doerhaka kapada radja (negeri); Hoogverraad plegen, berdoerhaka kapada radja (neggri). Hoogzwanger, boenting (hamil)

sarat (toewa). Hooi, o., roempoet keying; Te veal hoof op zijn work nemen, menjanggoepi terlaloe banjak. Hoon, m., tjela, hodjat. Hoonen. mbntjela, menjbla, member maloe, memaloeken, menghodjat, menghinaken. Hoop, v, en m., (verwachting), harep, pengharepan, asa; (stapel), toempoekan, timboenan; (troop), toempoek, koempoelan ; (zwerm), kawan ; Geen hoop moor hebben, hilang (poetoes, tiada poenja) pengharepan lagi, poetoes asa ; Zich met ijdele hoop vleien, mengenakken dini dengan pengharepan jang sia-sia; Hoop voeden, mengharip, mengharep-harep ; berharep ; Iemands hoop verijdelen, memoetoesken (meniadaken) pengharepan orang; BJ,j hoopen, bertimboen-timboen, berkawan kawan; Op hoopen leggen ; menoempoek, menimboen, menimboenken; Te hoop loopen, berkoempoel, berkeloempoek, mengoempoel, berhimpoen ; Over hoop liggen met, tiada balk, berseteroe, berkolahi, bermoesoehan. Hoopen, zie : Ophoopen. Hoorbaar, kadOngaran, terdengar. Hooren, dengar, mendengar, menengar, mendengarken; Naar iemand hooren, volgen wat htj zegt, menoeroet katanja. Hoorn, m. en o., tandoek; (op hot voorhoofd bij eon rhinoceros), tjoela; (schelp), roemah, koelit ; (blaasinstrument), HOUR. s~lomp~ret, thrompet; Met de hoorns stooten, m~nandoek; Op de booms nemen, m~ngangkat d~ngan tandoek (tjoela) ; Op zijn hoorns nemen, menanggoeng, sanggoep, menjanggoepi; De horens afleggen, (van herten), mengganti tandoek, menanggalken tandoek; Hoorn des tijds, sangkakala ; Hoorn (voelhoorn) van een insect, tandoek, soengoet; Hoorn (krul) aan den nok van een dak, gondjong; Hoorns der maan, tandoek boelan.

Hoornblazer, m., toekang solomperet. Hoornen, tandoek, dari tandoek. Hoornvee, o., binatang jang bertandoek. Hoos, v., posting balioeng. Hoovaardig, olo-olo, besar hati, djemawa, angkoeh, kotjak. Hoozen, menimba. Hopeloos, poetoes asa (pengharopan). Hopen, harep, mengharep, mengharop-harep. Horde, v., (dekmat), kadjang; (om lets op to plaatsen), antjak, padjak, para-para, bidai ; (troep), kawan. Horizon, m., thpi (kaki) langit. Horizontaal, goemeletak,moedj oer tanah. Horloge, o., erlodji. Horlogeglas, o., gelas erlodji. Horlogeketting, m., rantai erlodji. Horlogesleutel, m., koentji erlodji. Horoskoop, m, en o., nadjm, noedjoem, ramal ; Iemands horoskoop trekken, membilang ramal. Horten, soentoek, m~njoentoek, berbanting. Horzel, v., lalat (laler) kebo (koeda). Hospitaal, o., roemah sakit. Hotten (van melk), p~tjah. Houden (vasthouden), pegang. ROUT. 439 memegang ; (in de gesloten hand), menggenggem ; (op den schoot), memangkoe ; (in de armen), mengampoe; (omhoog), mn ndjoewak, mendjoendjoeng; (de hand voor den mond), bertekap, menekap ; (de wacht), berdjaga, berkawal, mendjaga, mengawal; Hot houden met, safakat, bermoeafakat, mernoeafakati, monj ertai ; (in ongeoor loofde betrekking zijn tot), berkendak, berkendakan, berzina, bermoekah ; (uithouden), tahan, menahan, betah; Eon winkel houden, berkedai, memboeka waroeng (toko) ; Zich houden alsof, poera-poera ; Van lets of iemand houden, soeka, menjoekai, tjinta, kasih, mengasihi, saj ang, menj aj angi ; In hot oog houden, memasangi mata, mendjagaI, melihati; Voor waar houden, pertjaja; Houden voor,

menjangka, menjangkaken, mengira, mengiraken ; Den mood houden, diam, b~rdiam; Zijn woord houden, menjampaiken djandji ; (vatten), menangkep ; Langs de trust houden, menjoesoer pantai,menoeroet pasisir; Zijn fatsoen houden, melakoeken dini dengan patoet. Houding,v., (postuur), roepa sikap, lembaga; (stand), perdirian, bangoenan. Hout, o., kajoe ; (Levend), kaj o e hidoep; (Dood), kajoe mati;(Dood, omgevallen), r~batang, kajoe roeboehan; (Gekapt), t~bangan; (Gekloofd), kajoe belahan; (Brand-), kajoe api, kajoebakar; (Mast --), kajoe boelat, kajoe tiang; (Timmer-), kajoe bakal; (Vermolmd -), kajoe boeboek. Houtader, v., koerai (oerat, bank) kajoe. Houtasch, v., ab o e kajoe. Houtdief, m., pentjoeri (mating) kajoe. 440 ROUT. Houtduif, v., boeroeng balam. Houten, kajoe, clan kajoe. Houthakken, m~n~bang (memotong, menegor) kajoe. Houthakker, m., toekang motong (menebang) kajoe. Houthandel, m., perniagaan (dagangan, pendjoewalan) kajoe. Houtmaat, v., oekoeran kajoe. Houtmagazi jn, o., goedang kajoe. Houtmijt, v., timboenan (toempoekan) kajoe; (brandstapel), panT tjaka. Houtrijk, banjak kajoe-kajoenja (kajoe-kajoean). Houtskool, v., areng, areng kajoe. Houtenede, v., oekiran kajoe. Houtsnljder, m., pengoekir (toekang mengoekir) kajoe. Houtsni jwerk, o., oekiran kajoe. Houtsnip, v., boeroeng boertjet. Houtspaander, m., t.atal. Houtstapel, m., timboenan (toempoekan) kajoe. Houtstapelplaats, v., thmpat kajoe, thmpat toempoekan kajoe, bangsal tempat simpenan kajoe. Houtveiling, v., lelang kajoe, pendjoewalan kajoe. Houtvester, m., kapala b~landong. Houtvlot, o., getek (rakit) kajoe. Houtwaren, v., barang-barang

kajoe, perkakas kajoe. Houtwerk, o., perkakas kajoe, pakerdjaan kajoe. Houtworm, m., boeboek, tembaloek. Houtzaag, v., gergadji kajoe. Houvast, o., pegangan, pemegangan. Houw, m., (slag met een label, enz.), tetak, paloe; (wonde) loeka. Houw(standvastig),benar;Houw en getrouw, benar dan setia. Houweel, o., (om den grond om to werken), patjoel, tjangkoel; (pik-), tjatoek, pentjatoek, tjoetjoek-dandang. Houwen (met een label), m emarang, menetakken, membatjok; HUTS. (in stukken), memanggal, m emotong,membelah;(omhouwen), menebang. Houwer, m., pedang, golok, kelewang, parang. Houwitser, m., meriam perioek api, mbriam kodok. Hoveling, m., orang astana (dalem), pbndjawat astana. Hovenier, m., toekang kebon, djoeroe kebon (taman). Huichelaar, m., orang tjoelas hati (moenafik, bermoeka doewa). Huichelen, poera-poera, tjoelas, bermoeka doewa. Huid, v., koelit, beloelang; (bereide -), samak; De huid afstroopen, mengeset, mengoeliti; De afgelegde huid saner slang, saroeng oeler. Huidbereider, m., toekang samak (koelit). Huidenlkooper, m., orang berdagang koelit (samak). Huidhaar, o., roema, ramboet, boeloe. Huidig, sekarang ini, hari ini, ini hari, pads mass mi. Huiduitalag, m., koedis, koerap, koreng, sawan indja. Huidvlek, v., (witte--), panau, panoe. Huidvuil, o., daki. Huif, v., (hoofddeksel), koedoeng, kekoedoeng; (kap), tends, toedoeng kap. Huig, v., anak lidah, lidah ketjil; Iemand van de huig lichten, menipoe, menperdajaken. Euilen, menangis; Over iets hui-

len, menangisi, menangisken;. (janken), meloeloeng, merawoeng; wan den wind), berdongoeng. Huffs, o., (mooning), roemah; (gezin), isi; roemah, anak-bini ; (af komst), asal, bangsa; (eigen haard), roemah tangga; (steenen -), gedong, roemah gedong (batoe); (Planken-), roemah RIMS. papan ; (Met een rieten dak), roemah atap ; (met een plat dak), roemah papak ; (op palen), roemah panggoeng ; (Gods -), bait Allah, masdjid. m~sigit, gredja; Naar huffs gaan, poelang, p~rgi poelang; Te huffs, di roemah; Te huffs komen, poelang (dathng, kombali) di roemah; Bij iemand in hula zijn, m~noempang; zich ergens to huffs gevoelen, s~nang, bash. Huisbediende, m., boedjang, boedjang dal~m, djongos. Huisdeur, v., pintoe roemah. Huisdier, o., binatang jang djinak, binatang piaraan. Huisduif, v., boeroeng dara (mbr~pati). Huiselijk, di roemah, soekatinggal di roemah, di dal~m roemah. Huisgenoot, m., orang saroemah, t~m~n saroemah. Huisgezin, o., isi roemah, anak bini. Huisheer, m., kapala roemah. Huishond, m., andjmg p~noenggoe roemah. Huishoudel j k (zuinig), tj ~r~mat, tiada boros ; (tot het hula behoorende), roemah, roemah tangga, di dal~m roemah; Huishoudeli jke taken, p~rkara roem ah tangga. Huishouden, o., (huishouding), hal roemah tangga, hal p~megangan roemah tangga. Huishouden, m~lakoek~n (m~megang) roemah tangga. Huishoudgeld, o., oewang blandja, b~landja pasar. Huishouding, zie : Huishouden. Huishoudster, v., njai, goendik, p~rampoean jang m~megang roemah tangga. Huishuur, v., (oewang) sews roe-

mah. Huiskleed, o., pakaian sahari-hari. Huisknecht, m., zie : Huisbediende. HULP. 441 Huismeid, o., boedjang p~rampoean, baboe. Huisraad, m., p~rkakas (s~rba) roemah, barang-barang di da1~m roemah. Huissleutel, m., (anak) koentji roemah. Huisslot, koentji roemah (pintoe roemah). Huistaks, m., padj~k roemah. Huisvader, m., kapala isi roemah. Huisvesten, m~mondokk~n, mnoempangk~n, m~mb~ri thmpat, m~mb~ri roemah,m8ndoedoekk~n. Huisvesting, v.,kadoedoekan, thmpat kadoedoekan (toempangan), roemah, pondok, pondokan. Huisvrouw, v., bini, ist~ri. Huiswaard, m., kapala roemah, toewan roemah. Huiswaarts, ka roemah, poelang. Huiszoeking, v., pam~riksaan (panj~lidikan, p~mbongkaran, pangg~ledah) roemah. Huiveren, g~m~tar, ng~ri, takoet, s& mpang. { Huiverig (bang), ganta, takoet, sel~nipang. Huizen, beroemah, b~rdoedoek, doedoek. Hulde, v., s~mbah, hormat ; Hulde bewijzen, m~nj~mbah, m~nghormatk~n, m~ndjoendjoeng; lets als bUjk van hulde aanbieden, m~mp~rs~mbahk~n. Huldebetoon, o., p~rs~mbahan, bakti. Huldigen, m~nj~mbah, m~nghormati, b~rboewat bakti ; (inhuldigen van een worst), m~ntabalk~n, m~ndjoendjoeng. Hullen, m~makaik~n, m~nj~loeboengk~n, m~mboengkoes, m~njlimoetk~n. Hulp, v., $rtoeloengan, p~mbantoean, bela, p~mbelaan ; Hulp vragen, mints toeloeng ; Hulp verleenen, m~noeloeng, m~noeloengi, m~mbantoe; (bast), goena, p~rgoenaan. 442 HULP.

Hulpbehoevend, porloe di toeloengi, b~rhadjat p~rtoeloengan, papa, miskin, m~larat. Hulpmiddel, o., daja, oepaja, dajaoepaja ; Hulpmiddelen aanwenden, m en go epaj akin. Hulponderwijzer, m., goeroe bantoe (p~mbantoe). Hulptroepen, m., bala p~mbantoe, pasoekan p~rbantoean. Hulpvaardig, soeka monoeloeng (m~mbantoe), b~rchidmat. Hulsel, o., k~loeboeng, boengkoes, saroeng, b~longsong, kOlopak. Humeur, o., adat, p~rangai. ,Hun, marika-itoe, nja, dia orang, kapada marika-itoe. Hunkeren, ingin, rindoe, m~nghar~p-harp. Huppelen, b~rdjingk~rak-djingkgrak, b~rlompat-lompat; (van dieren), b~rtgmpala. Hupsch, manis, tjantik, bask. Huren, sews, m~njewa. Hurken, djongkok, b~rdjongkok, m~ndjongkok. Hut, v., roemah k~tjil, pondok ; (aan boord), petak, koeroeng ; (in de ri jstvelden), goeboek. Huur, v., sews, oewang sews ; (het huren), $njewaan; (loon), oepah, b~landja, gadji. Huurcedel, v., soerat sews. Huurhuis, o., roemah sews. Huurkoets, v., kareta sews. Huurling, m. en v., orang kordja oepahan (jang di b~landja, di bajar). Huurloon, oepah, gadji, bajaran. Huwbaar, balig, akil (aka l) balig ; Huwbaar jongeling, djaka, djIeder, masing-masing, tiap-tiap, sab~n-saben. Iedereen, masing-masing, s~gala IEMA. d j aka ; Huwbaar meisj e, perawan, anak dara. Huwelijk, o., kawin, nikah ; Ten huwelijk vragen, mgminang, melamar. HuweLtjksband, m., perhoeboengan kawin, p~rtambatan orang berlaki-bini. Huwelijksbed, o., tompat tidoer penganten (orang b~rlaki-bini) ; Het huwelijksbed schenden,

b~rzina, bermoekah. Huwelijksbelofte, v., p~rdjandjian kawin. Huwel jksformulier, o.. soerat sjarth kawin. Huwelijksgeluk, o., s~lametnja orang kawin. Huwelijksgift (aan de bruid), v., Xmas kawin, mahr ; (aan de ouders der bruid), sasgrah an, djoedjoer. Huwehijksgoed, o., kapoenjaan laki-bini, emas kawin. Huweujksliefde, v., tjinta (kasih) laki-bini (laki-isteri). Huwelijksplicht, m., wadjibnja, orang kawin (b~rlaki-bini). Buwelijkstrouw, v., satia orang b~rlaki-bini (kawin). Huweli jksvoorwaarden, v., perdjandjian kawin (nikah). Huwen, kawin, nikah ; (met eon vrouw), berbini, beristeri, memprrist,riken ; (met een man), berlaki, bersoewami, mempersoewamiken. Huzaar, m., hoesar, soldadoe hoesar, legonder. Hypocrit, m., orang moenafik. (semoea) orang, sa-sa'orang. Iemand, sa'orang; Zeker iemand, sianoe. I. JETS. INBR. 443 lets, apa-apa, barang apa-apa, barang sasoewatoe; (een weinig), s~dikit. IJdel (onnut), sia-sia, tiada b~rgoena, tiada ada goenanja, p~rtjoema, tjoema-tjoema; (ledig), h~mpa, kosong; (verwaand), katjak, kotjak, b~rtingkah, oloolo, k~banggaan. IJk, m., tjap, tjap komp~ni. IJken, m~ng~tjap, memboeboehi tjap. IJ1 (ledig), kosong, h~mpa; (wtjd uit elkander), djarang; (haastig), sig~rah, goepoeh, 1 kas, tj~pat, d~ngan sig~rah (lekas, goepoeh). IJlen (in een ziekte), m~ngatj o, m~ratjau; (hardloopen), berlarilari. IJlhoofdig, kalap, gila-gilaan. IJlings, tj~pat-tjepat, lekas-lgkas, goepoeh-goepoeh. IJs, o., ajar batoe (bekoe). IJselijk, haiban.

IJskoud, thrlaloe (teramat) dingin, dingin (s~djoek) s~kali. IJver, m., radjin, karadjinan, gairat, oesaha. IJverig, radjin, d~ngan radjin; IJverig werken, b~k~rdja radjin (d~ngan radjin), m~ngoesahak~n. IJverzucht, v., d~ngki, tj~mboeroean. IJzen, o., ng~ri, takoet, b~rs~ram, g~li, kag~lian. IJzer, o., b~si; (In staven), b~si lantai (b~rbatang) ; (Gegoten), b~si toewangan ; (Geslagen -), b~si timpaan ; IJzer smeden, m~nimpa (m~moekoel) b~si. IJzerbeslag, o., koelit (saloetan) b~si. IJzerblik, o., ajan, b~si poetih, kaleng. IJzerdraad, o., kawat b~si. IJzeren, bgsi, dari b~si. IJzererts, o., tanah b~si. IJzergieterij, v., $toewangan besi, thmpat toewangan b~si. IJzerhandel, m., p~rn.iagaan (dagangan) besi. IJzerhard, k~ras sep~rti b~si. IJzerhout, o., kajoe balian, kajoe b~si. IJzermi jn, v., tambang b~si. IJzerroest, o., karatan (tahi) b~si. IJzersmid, m., toekang (pandai) b~si. IJzervtjlsel, o., kikiran (serboek) besi. IJzerwerk, o., p~rabot (p~rkakas, barang-barang) b~si. IJzerwinkel, m., toko (k~dai) p~rabot (barang-barang) b~si. Ik, akoe, kita, oeloen, sahaja, hamba, patik, beta, goewa, kami. Immer, selamanja, s~nantiasa, s~laloe, s~d~kala, s~dia. Immers, soenggoeh, boekan, boakankah, karma, karma sasoenggoehnja, djoega, poen. Immigrant, orang lain n~g~ri jang dateng b~rdoedoek (pindah, -- b~roemah). In, dal~m, didal~m, di, d~ngan, pada, ka. Inademen, b~rnafask~n, m~masoekk~n d~ngan nafas. Inbakeren, mengg~dong, m~mbdong. Inbeelding, v., sangka, kira; (verwaandheid), sombong,djemawa,

angkoeh, olo-olo. Inbijten (stark water), m~makan. Inbinden, m~ndjait, m~ndjilid. Inblazen (opstoken), menoesoeknoesoek, m~ngoepak, m~ngadjar. Inboedel, m., p~rkakas (s~rba) roemah, harts-bends. Inboorling, m., orang (anak) ng~ri (boemi). Inborst, v., p~rangai, p~k~rti, hati, tabiat, adat. Inbraak, v., thtasan ($m~tjahan, p~ndob~rak) roemah. Inbreken, m~n~tas, masoek dengan m~m~tj ahk~n pager sabagainja, m~mbongkar. 444 INBR. Inbrengen, m~mbawa masoek, m~masoekk~n. Inbreuk, v., pelanggaran. Incarnatie, v., p~ndj~l~maan. Incognito, o., samar, d~ngan samar. Indachtig, ingat, sedar, k~nang, terk~nang, t~rsedar; Indachtig makers, m~ngingatk~n. Inderdaad, soenggoeh-soenggoeh, sasoenggoehnja, sab~narnja, sa pals-pals. Inderhaast, d~ngan goepoeh. Indertijd, tatkala, pads mass. Index, m., daftar. India, o., (n~g~ri, tanah) India (Hindi). Indian, djika, djikalau, kaloe, kapan. Indienen,m~ngirim,m~masoekkon, mengatoerk~n, m~mpgrs~mbahk~n ; (Eene klacht), m~r~gadoe, m~ngadoek~n, m~ndakwa. Indigo, v., nila; (de plant), taroem, tom, nila; Indigo bereiden, m~mbikin (m~mboewat, mOmoekoel) nila; In indigo verven, m~nj~loep di nila, m~nj~loep biros. Indigofabriek, v., paborik nila. Indi.jken, m~mb~ndoeng, m~nerbisk.n, m~ngikat. Indoen, m~masoekk~n, m~mboeboeh kadal~m, m~naroh didal~m. Indompelen, m~nj~loep, m~ntjloep, mgnj~loepk~n, mgnj~lamk~n. Indrijven (inslaan), m~lantak, m~maloe, m~mbenam.

Indringen, masoek ; (van vochten), mer~s~p, m~makan. Indringend, m~ng~moel, tiada maloe. Indrogen, djadi k~ring. Indruischen (- tegen), m~lawan, m~langgar, tiada patoet. Indruk, m., (spoor), b~kas; (holte), tikas, l~kok; Indruk makers op hat gemoed, masoek (makan) di dalem hati ; Indruk makan, kabilangan, kahormatan, di indahk~n. Indrukken, m~l~kokk~n, m~masoekken, menekan kadal~m. INGE. Industrie, v., p~roesahaan, karadjinan pandai. Induwen, toelak kadal~m, m~noelak masoek, m~masoekk~n, mn~kan kadal~m. mean, djadi satoe, satoe dal~m lain. Ineendraaien (van touw), mmintal, menganjam, m~ngoesik, m~moelas. Ineendrukken, m~ngimpalkOn. Ineenkrimpen, m~ngk rat, mOngk~roet. Ineenkronkelen, b~rb~lit-b~lit. Ineenloopen (van vertrekken), throes-m~n~roes; (van vochten), b~rtjampoer, karam ; (van rivieren), b~rthmoe; (van melk), petjah. Ineenschuiven, m~njorongk~n satoe dal~m lain. Ineensmelten, m~l~boer djadi satoe. Ineenvloeien, m~lele b~rtjarnpoer (djadi satoe). Ineenzakken, r~bah, roeboeh. Ineenzetten, m~masang. Inenten (van pokstof), mOnjatjari, m~~jatjark n, m~nan~mken tjatjar (katoemboehan). Infanterist, m., soldadoe, soldadoe s~napan. Influisteren, b~rbisik, membisikkbn. Ingaan, masoek, masoek kadalem; (Aanvangen), moelai; (Bij iemand --), mampir, bersinggah. Ingang, m., (van ears gebouw, enz.), pintos; (van eon rivier), koewala, moewara ; (mood), moobet; (begin), moela, permoelaan ; Ingang vinden, di pertjaja, di

terima. Ingebeeld (verwaand), olo-olo; bangga, pOrlentai ; (gewaand), di sangka sahadja, tekira. Ingekankerd, berakar. Ingelascht, tersamboeng. Ingelegd (- met), bertatahan, di taboer; (in zout), asin, di asin ; (in zuur), asem, atjar, di atjar. INGE. Ingenomen, (- met), soaks, ridla, birahi. Ingetogen, sopan, santoen, s~noenoeh. Ingeval, kaloe, djika, djikalau, lamoon, sa'andainja, kapan. Ingevallen, k~rnpes, tj~koeng, tjeloeng, tjongk~roeng. Ingeven (doen innemen), m~mb~ri (kasi, soeroeh) makan (minoem) ; (inspireeren), m~ngilhamk~n, m~noeroenk~n. Ingeving, v., (invallende gedachte), akal jang m~ndat~ng (timboel), ingatan timboelan; (inspiratie) ilham ; (van den duivel), p~ngharoe, p~nggoda, wasoewas. Ingevolge, karma, oleh karma, oleh (dari) sebab, eras. Ingewand, o., isi p~roet. Ingewandspijn, v., sakit (moel~s) $roar. Ingewandsworm, m., tjatjing. Ingewtjd, tahoe, k~nal, sastrawan. Ingewikkeld, koesoet, soekar, moesjkil, g~lap, gaib. Ingeworteld, biasa, berakar. Ingezetene, m. en v., anak (orang) boemi (neg~ri), pedoedoek. Ingieten, m~noewang, mengisik~n. Ingooien, m~lempar (m~loetar) kadal~m (masoek). Ingrijpen (inbreuk makan op), m~langgar ; (vatten van de tanden van een rail), makan, mmakan. Inhakken, m~mb~lah, membatjok, m~nanggal. Inhalen (van iemand, die vooruit is gegaan), m~njoesoel; (verwelkomen), memjamboet. m~ndj~mpoet; (near binnen haled), menarik masoek ; (van een vlag, enz.), menoeroenkgn. Inhalig, lobs, pglit, m~dit, kikir, sekak~r, tams. Inham, m., (baai), think; (van

een rivier of meer), rantau. INLA. 445 Inhebben (bevatten), moewat, thrmoewat. Inheemsch, negeri, dari n~g~ri. Inheien, m~lantak. Inhoud, m., isi, moewatan, boenji, besar ; ~Korte -), ichtisar, ringkesan. Inhouden (bevatten), moewat, ter moewat, b~rmoewat, berisi, berboenji ; (beteugelen), m~nahan, menahani; (afhouden), mmotong, m~njongkolong. Inhoudsmaat, v.. soekat, taker; Met een inhoudsmaat meten, rn njoekat, m~nak~r. Inhoudsopgave, v., defter isinja boekoe. (hoe. Inhouten, o., gading-gading p~raInhuldigen (van een worst), mentabalken. Inkeer, m., (berouw), sesal, tobat; Tot inkeer komen, menjesal, bertobat. Inkeping, v., oebang, goebang, tjangap, batjokan. Inklaren, membajar beanja barang pemasoekan, memasoekken barang dagangan. Inklimmen, naik ; memandjat. Inkomen, o., (inkomsten), bland j a, gadj i, asil, perolehan. Inkomen, masoek ; Inkomende reehten, boa barang dagangan, jang di masoekken di negeri. Inkoop, m., beli, belian, pembelian. Inkoopen, membeli. Inkoopsprtjs, m., harga pembelian. Inkrijgen (te eten of to drinken krijgen), kamasoekan. Inkrimpen, mengkeret. Inlet, m., dawat, tints, mangsi. Inktkoker, m., tempat tints (dawat). Inktvlek, v., nods tints (dawat). Inktvisch, m., tj oemi-tj oemi, ikan noes; (groote snort), goerita. Inlander, m., anak (orang) negeri (boemi). Inlandsch, tj era anak negeri, dari pads negeri. 446 INLA. Inlasschen, monjamboeng, mnjamboengk~n. Inlaten (binnen laten), memb~ri (kasi) masoek; (bemoeien), p~r-

doeli, m~rdoeliken, b~rtjampoer. Inleg, m., tarohan, pokok. Inleggen (bij een weddenschap), menaroh, b~rtarohan; (in zout), mengasink~n; (in zuur), m~ngatjarksn ; (in suiker), m~mbikin manisan; (van juweelen), mnatahken, m~naboer; (in lets leggen), m~naroh di dalem, m~mboeboeh dal~m, memasoekk~n. Inleiding (van een boek), v., tasdir. Inleveren, membawa masoek, mmasoekk~n, m~ngatoerk~n, mnjampaiken, menjombahk~n. Inlichten, mgmb~ri kathrangan, m~n~rangken, merisikk~n. Inlichting, v., kathrangan, kanjataan ; Inlichting geven, zie Inlichten. Inlijven, memasoekken, menambahkjn kapada, mengoempoelk~n, kapada, (inschrijven), m~ndaf tark en. Inloopen(binnenkomen), masoek; (Tegen lets-), melawan; (Er ), katj ~lik. Inlossen, meneboes. Inmaken (in zout), m~ngasink~n; (in zuur), m~ngatjarken ; (in sucker), mOmanisk~n. Inmengen, m~njampoer, m~njampoerk~n ; (Zich -), bertjampoer, monjampoer. Inmetselen, m~ngoeroeng dalom tembok, menembokk~n. Inmiddels, samantara, dalem antara itoe, sedang, salagi. Innaaien, mendjait. Innemen (binnen brengen),m~mbawa masoek; (van een lading), moewat ; (van medicijnen), minoem (makan) obat; (veroveren van een stad, enz.), m~ngalahken, merampas; (hat hart winners), mengambil hati. INSC. Innemend, manis, molek, mengambil hati, menjenengken. Innen, menagih, memoengoet, me narik. Innerlijk, batin, dalem hati. Innig, soenggoeh soenggoeh, toeloes, betoel betoel. Inoogsten, mendapet hasil; (van

vruchten), memoengoet, mengalap, memetik ; (van rijst), menoewai, memotong. Inpakken, memboengkoes, membaloet. Inpalmen, mengambil, merampas ; (Het hart -), menawan (mengambil) hati. Inpeperen (Met paper kruiden), menaroh (memboeboehi) lads, meladai; (Vergelden), membalesken, membales, mengadjar. Inpompen (Iemand lets -), mengadjar beroelang-oelang. Inprenten, mengadjar balk-balk. Inregenen, tampias. Inrekenen (gevangen nemen), menangkep. Inrichten, mongatoer, memerentahkcn, mematoetken, menartib. Inrichting, v., peratoeran, pengatoeran, atoeran ; Liefdadige inrichting, balai derma. Inroepen (binnenroepen), me. manggil (menjilaken) masoek; (van hulp), meminta toeloeng, mints toeloeng. Inrollen, menggoeloeng. Inruilen, menoekar, menoekarken. Inruimen, memberi tempat, melegaken. Inrukken (weggaan), pergi; (van soldaten), poelang ka tangsi, pergi kombali ka tangsi ; (een stad, enz. -), masoek, tempil masoek. Inschenken, menoewang, menoewangi. Inschepen, memoewatken di kapal (Zich -), naik kapal. Inscheuren, robek, soewek. Inschieten (tusschensteken), INSC. m~njisipk~n,m~masoekk~n ; (verliezen), hilang, kahilangan, roegi, karoegian; (te binnen schieten), ingat, kaingatan. Inschikkeltjk, sabar, m~noeroet, lemah. Inschrijven, m~ndaftark~n, menoelis dalem daftar; (Op jets --), meminta, menawar. Inschuiven, menjorong masoek, memasoekken. Inscriptie, v., soeratan. Insgeltjks, dj oega. Insignien, o., alai. Insinuatie, v., sindiran, dakwa, sita.

Insinueeren,menjindir,mendakwa, menjita. Inslaan (naar binnen slaan), melantak, memoekoel masoek, memantjang ; (van den bliksem), menjamber ; (koopen), membeli; Den bodem inslaan, membatalken ; Een wag Insla,an, menoeroet djalan. Inslag, m., (van een weefsel), pakan ; (opnaaisel), lipetan pendjaltan; (van levensbehoef ten), pembelian redjeki. Inslagspoel, v., torak. Inslapen, tidoer, poeles. Inslikken, menelan. Inslokken, menjapelok, mentjaroek. Inslorpen, mengiroep, mengoejoep. Insluipen, masoek dengan mentjoeri (dengan diam-diam). Insluiten (opsluiten), menoetoep, mengoeroeng ; (omsingelen), mengepoeng; (omvatten), me lipoet ; (bevatten), terisi, moewat, berboenji ; (vervat zijn in), masoek. Insluiting, v., penoetoepan, pengepoengan. Insmeren, meloeloet, mengoerap, menggosokken, memalit, memborehken. Insnijden, menorih, meretas, mengiris4ris, mengoekir. INSU. 44? Insolvent, poetoes modal, tiadaa poenja modal lagi. Insoppen, menjeloep. Inspannen (van trekdieren), memasang, merakitken ; (zich -), mengoesahaken(menggagahi)dirl, menjoenggoehi. Inspecteeren, memeriksa, memeriksal. Inspecteur, m., insep ektor. Inspiratie, v., ilham, angan-angan hati. Instaan (- voor lets), menanggoeng, mengakoe, menjanggoepL Installatie, v., lantikan, gelaran. Instampen, mengasak, menoemboek, memadetken. Instappen, masoek, naik. Insteken, menoesoek, memasoekken, menjisipken. Instellen, menentoeken, meletakken, mengadaken, mendjadiken, membikin, moelal. Installing (Wet), v., hoekoem, oen-

dang-oendang, atoeran sjarth, perentah ; (gewoonte), adat, roekoen ; (van liefdadigheid), balai derma. Instrmmnn, moeafakat, bermoeafakat, safakat, soeka, membenarken, mengaboelken, mengidzinken. Instijgen, naik. Instorten, roeboeh, rebah ; (van een zieke), kamboeh ; (ingieten), menoewang, mentjoerahken, Instroomen, mengalir masoek. Instructie, v., sjarth, soerat dja; batan, perent,ah kawadjiban, seteroeksi; Instructie eener zaak, v., paperiksaan perkara. Instrument, o., perkakas, alat, pesawat. Insubordinatie, v., doerhaka, kadoerhakaan, koerang adjar; (door woorden), perlawanan (koerang adjar) dengan moeloet (bitjara); (feitelijke -), perlawanan dengan memakai tangan (atau kaki), perlawanan dengan memoekoel 448 INTE. (m~nabok, m~n~ndang, m~inbatj ok, m~noesoek, m~mentoeng, enz.). Inteekenen, m~mboeboeh tanda tangan, m~m~san. Interessant, indah-indah, pOlik, aneh. Interest, m., boenga, anakan ; Geld op interest zetten, minboengaken (m~nganakk~n) oewang; Interest trekken, makan boenga, menarik boenga ; Interest op interest, boenga gandaberganda. Intocht, m., masoek, kamasoekan. Intoomen, m~nahani, m nahanken. Intrede, v., masoek. Intrek, m., masoek, toempang, pondok ; Z jn intrek bij lemand nemen, menoempang, memondok. Intrekken (inkomen), masoek, berdjalan masoek ; (inzuigen), mengisep, meresep ; (van een verordening), meniadaken. Intusschen, samantara itoe, dalem antara, sedang. Inval, m., (van den vij and), penjvrangan, pelanggaran ; (opkomende gedachte), akal mendateng.

Invallen (van eon vijand), menjerang, melanggar; (instorten), roebooh, rebah ; (to binnen schieten), ingat, kaingatan, knang, sbdar. Invaren, berlajar masoek, masoek berlajar. Invatten, melipoetken, makan ; (van edelgesteenten), menatahken. Inventaris, m., daf tar. Inventariseeren, mendaftarken. Invloed, m., (macht), koe wasa ; Invloed hebben, berkoe wasa ; Zljn invloed aanwenden, memplrgoenaken koewasanja. In voege, hingga, sahingga, djadi. Invoegen (iasschen), memjamINWO. boeng, mbngantaraken ; (tusschensteken), menjisipken, memasoekke n ; (bij voegen), menambahken. Invoegoel, o., samboengan, tambahan. Invoer, m., pembawaan masoek, pemasoekan. Invoerartikeien,o., barang-barang dagangan jang di bawa masoek (di masoekkenl. Invoeren, membawa masoek, memasoekken ; Eon gebruik invoeren, mendjadiken adat, menga,datken ; Een wet Invoeren, meletakken (mendjadiken, melakoeken) hoekoem. Invoerrecht, o., boa pemasoekan barang. Invorderen, menagih, mgnarik, memoengoet. Invreten, makan kadalem. Invullen, mengisi, mengisiken ; (hot ontbrekende -), menambahi, menambahken. Inwaarts, kadalem, kasebelah dalem. Inwachten, menantiken, menoenggoe. Inwendig, dalem, didalem, di dalem hati, batin. Inweven, memakanken, mempakanken. Inwlj den, mentahbisken, memberkatken. Inwikkelen, memboengkoes,membnloet, membehat. Inwilligen, meloeloesken, mengidzinkln, mengaboelken, memberi

idzin (permisi). Inwilliging, v., idzin, permisL Inwinnen (berichten --), menanjaken chabar. Inwonen, doedoek, berdoedoek, tinggal, beroemah; (bij iemand), menoempang, memondok. Inwoner, m., anak (awak) negeri (boemi), orang pasak, pedoedoek, mo-ekim ; (van eon huffs), orang isi roemah ; (bij eon ander), IN WR. JAGS. 449 orang m~noempang (mondok), orang saroemah. Inwrijven, gosok, m~nggosok, menggosokkgn. Inzage, v., p~mbriksaan. Inzakken, roeboeh, roentoeh, toeroen, thngg~lem, amb1~s. Inzamelen, mbmoengoet, me. ngoempoelkmn,mnnghimpoenken; (van vruchten), memetik, mengoendoeh, meranggah. Inzeepen, menjaboeni, menggosoki saboen. Inzegenen, memberkati, rnenjelametknn, m mberi berkat, mentzabitknn. Inzet, m., pasang, pasangan, tarohan, pertarohan. Inzetten (bij het spel), memasang, menaroh; (van juweelen), menatahken, menaboer ; (van een bod), moelai menawar; (van een stuk in een kleed, enz.), menampal, menambel ; (beginners van een gezang, enz.), mengangkat. Inzicht, o., (bedoeling), niat, kahendak, maksoed ; (veratand), Ja, ija, saja, behkan; Ja zeggen, mengija, mengijaken. Jaar, o., taoen, sanat; Schrikkeljaar, sal kabisch ; Nieuwj aar. taoen baroe ; Christeltjk jaar, taoen mesehi ; Mohammedaansch jaar, taoen hedjrah ; Begin van het jaar, permoelaan (kepala) taoen ; Einde van het jaar, penghabisan (kasoedahan, toetoep, boentoet) taoen ; Op jarenzjjn, toewa,beroemoer, berida. Jaardag, m., hari taoen. (oenan. Jaargeld, o., gadji (belandja) taJaargetijde, o., moesim, masa. Zie vender: Moesson. HOLLANDSCH-MALEISCH. akal, pekerti ; (onderzoek), pe-

riksa. Inzien (begrijpen), mengerti, tahoe, mengatahoei; (onderzoeken), mbmeriksa, menimbang; (doorloopen~, lantjar membatja, mblihat. Inzien, o., (oordeel), bitjara, ingatan, sangka, pendapetan, fikiran, timbangan. Inzinken, tenggelem, ambles. Inzonderheid, istimewa poela, tambahan poela, ketjoewali, melalnkhn, terlebih lagi. Inzouten, menggaremi, mengasini, mengasinken. Inzuigen, isap, mengisap. Inzwachtelen, membebat. Inzwelgen, mentjaroek, meloeloer, menelen. Ironie, v., sindiran. Isoleeren, mengasingken, menjingkirken. Israeiiet, m., orang jahoedi. Ivoor, o., gading. Ivoordraaier, m., toekang melarik gading, pelarik gading. Ivoren, gading, dari gading. Jaarlijks(ch), tiap-tiap (sabers) taoen. Jaartelling, v., tarich. Jaarwedde, v., zie op: Jaargeld. Jacht, o., pemboeroean ; Op jacht zijn, berboeroe ; Jacht maker op, memboeroe. Jachten, memboeroe-boeroe, membangatken, melekasken. Jachtgeweer, o., senapan (bedil) perboeroean. Jachttij d, m., moesim (Lhasa) berboeroe. Jagen, memboeroe ; (wegjagen), mengoesir ; (op de vlucht), melariken, menghalauken ; Over de kling jagen, memboenoeh; In 29 J. r 450 JAGS. JUWE. den brand jagen, m~nakoeti ; Op kosten jagen, m~mb~sark~n b~landja (ongkos). Jager, m., p~mboeroe, orang b~rboroe. Jaloersch, tj~mboeroean, m~ngiri; Jaloersch niaken, m~nj~mboeroekcn. Jammer, o., (Het is -), sajang ; (ellende), 1 asoekaran, tjilaka, siksa ; (weeklacht), p~ngadoe-

han. Januneren, m~ngadoeh, meratap, menangis. Jan, m., (-- en alleman), sasaorang, sombarang orang. Janhagel, o., (gemeen yolk), orang hina-dins. Janken, m~ngengkeng. Januari, m., boelan Djanoewari. Jarlg (- ziLjn), hari taoennja. Jas, v., djas. Jasmjjn, v., k~mbang (boenga) melati (m~loer, m~noer). Java, o., tanah (poelau) Djawa. Javaan, m., orang djawa. Javaansch, djawa, tjara djawa ; (de taal), b~hasa djawa. Jegens, pada, kapada, bagai, akan. Jenever, v., sopi, djin, dj~new~r. Jeremiads, v., p~ngadoehan. Jeugd, v., mass (tempo) moeda (ketjil), oemoer moeda, dewasa orang moeda. Jeugdig, moeda, p~rkasa. Jeuk, m., gathl, kagathlan. Jeuken, gatgl. Jicht, v., s~ngal, entjok. Jokken (onwaarheid spreken), doesta, djoesta, b~rdjoesta, m~ndjoesta ; (schertsen), bers~nda, bermain gila. Jong (niet oud), moeda, k~tjil ; (pas, niet lang geleden), b~haroe, baroe. Jong, o., (van een dier), anak. Jongedochter, v., dajang, anak perawan, anak dara. Jongeheer, m., sinjo. Jongejuffrouw, v., nova. Jongeling, m., anak (orang) moeda, taroena, djaka, dj~djaka. Jongen, m., boedak, kanak-kanak, anak laki.laki, poet hra ; (bediende), djongos, boedjang. Jongen (werpen), beranak. Jonger, lebih moeda, moeda dari pads; Jongere broeder of zuster, adik. Jonggehuwd, b~haroe (baroe) k awin. Jonggezel, m., boedjang, orang boedjang (taroena). Jongst, thrmoeda, moeda s~ndiri; De jongste (van een aantal kinderen), anak boengsoe, anak p~mbontot ; De jongste dag, hari kiamat. Jonk, v., (Chin. vaartuig), djoeng. Jonker, m., awang, toen. (nova. Jonkvrouw, v., dajang, daradang,

Jood, m., orang jahoedi. Jool, m., (pret), ramai-ramai, kasoekaan. Jou, zie : JJj. Judas, m., orang chianat. Juffer, v., zie : Jonkvrouw. Juffertje, o., (insect), tjapoeng. Juichen, bersoerak-soerak. Juist, b~toel ; (bij tijds), sanjampang; (passend), s~d~ng, ganal, sama; (zoo pas), b~haroe, baroe. Juistheid, v., kab~toelan. Juk, o., (draagstok), pikoelan, gandaran, la,mbaran; (voor dieren), danam, sawat, pasangan ; Onder hot ink brengen, mnaloekk~n, m~ngalahk~n. Jukbeen, o., toelang pipi. Juli, m., boelan Djoeli. Juni, m., boelan Djoeni. Jurisdictie, v., daIrah hoekoem. Jus, v., koewah, sans. Justitie, v., djoestisi, hoekoem. Juweel, o., ratna, p~rmata, djohar; Met juweelen bezetten, m~natahk~n (menaboeri) p~rmata (inten). Juwelier, m., djohari, toekang inton (p~rmata). KAAT. B. KALK. 451 Kaai, v., pangkalan, toempoean haroes, tjaroetja d~rmaga. Kaaiman, m., boeaja. Kaak, v., rahang, toelang rahang, pipit (schandpaal), tiang (t~mpat) alb ; Aan de kaak stellen, m~maloek~n, m~nghinak~n. Kaakslag, m., tampar, thmpiling. Kaal, goendoel, soelah, botak ; (arm), miskin, papa. Kaam, v., lapoek, maoeng. Kaap, v., tandjoeng, hoedjoeng tan ah. Kaapstander, m., poethran. Kaar, v., koeroengan ikan. Kaarden, menjisir, m~nggaroek. Kaars, v., dian, lilin ; Vetkaars, dian (him) g~moek; Stearinekaars, lilin w~landa (poetih) ; Een kaars opsteken, m~masang lilin ; Een kaars snuiten, menggoenting lilin ; Een kaars uitdoen, m~madamk~n lilin. Kaart (speelkaart), v., kartoe ; (landkaart), p~ta (gambar) tanah (n~g~ri, b~noea) ; Kaartspelen, b~rmain (main) kartoe,

m~ng~p~lek. Kaartspel, o., p~rmainan kartoe. Kaas, v., kedjoe, dadi, panir. Kaatsbal, m., boewah raga. Kaatsen, min j epak raga, b~rmain sepak raga. Kabaal, o., roesoeh, karoesoehan. Kabbelen, b~rkotjak, b~rkatjak. Kabel, m., tall saoeh, tall djangkar; Den kabel vieren, m~nghoeloerk~n tall saoeh; Den kabel opschieten, m~lingkark~n tall saoeh ; Den kabel kappen, m~motong (m~n~tas) tall saoeh. Kabinet (geheim vertrek), o.. chalwat;(meubel), almari, l~mari; (bests kamar), kakoes, djamban. Kabouter, m., koertjatji, setan polong. Kade, v., zle : Kaai. Kaf, o., roeman, s~kam. Kajaputolie, v., minjak kajoe poetih. Kajuit, v., koeroeng, baroenda, kamar, bulk. Kakatoe,v., (boeroeng) kakatoewa. Kakebeen, o., toelang rahang. Kakelbont,b~lang-bonteng,tjorak, pantjawarna. Kakelen (snateren), m~ngotjeh, beleter; (van een hen), b~rktok-k~tok. Kakken, berak, b~rberak, memboewang ajar. Kakkerlak, m., lipas, kakk~rlak. Kalander (insect), v., boeboek. Kalebas, v., laboe, laboe k~ndi, b~ligo. Kalefaten, memakal, monjambi, m~nd~mpoel. Kalander, m., takwim, almanak. Kalf (van een koe), o., anak sapi (l~mboe), p~det; (van een buffel), anak k~bo, goedel; (van een deur), ambang diatas. Kalfsbout, m., paha anak sapi (l~mboe), paha pedet. Kalfshuid, v., koelit anak sapi (l~mboe), koelit p~det. Kalfskop, m., kapala anak sapi (l~mboe), kapala p~det. Kalfsoog (spiegelei), o., mata sapi ; (iemand met groote oogen), orang mata b~liak. Kalfsvleeach, o., daging anak sapi (l~mboe), daging p~det. Kaliber, o., b~sar, b~sarnja, kadar.

Kalif, m., chalifat. Kalk,v.,kapoer;(Ongebluschte--), kapoer hidoep (tohor); (Gebluschte --), kapoer coati; (Metsel--), kapoer masak (tembok); (Voor de sirih), kapoer sirih, ~ndj~t; 452 KALK. Kalk branden, mombakar (mbnoenoe) kapoer. Kalkaehtig,saroepa (sabagai, kaja) kapoer. Kalkbrandertj, v., p~kapoeran, $mbakaran kapoer, toenoe kapoer. Kalken, m~ngapoer, m~ngapoeri, m~njapoek~n kapoer, m~laboer, memoetihk~n. Kalkoen, m., ajam w~landa. Kalkoven, m., zie : Kalkbranderi j. Kalkwater, o., ajar kapoer. Kallen, b~leter, m~ngotjeh, m~ngomong kosong. Kalm (van gemoed), senang, thnang, s~djoek hati; (van hat wader), t~doeh; (rustig), diam, santausa, p~loewang. Kalmus, m., dgringo. Kalotje, o., kopiah, karpoes. Kam, m., sikat, sisir; (Sine ), sisir haloes, sprit; (van ears haan, enz.) djengger, baloeng, djamboel; (van een radi, gigi djantera ; (van een weeftoestel), sisir. Kameel, m., onta. Kameleon, o., k~roening, boenglon. Kamer, v., bilik, kamar, (Slaap-), kamar (bilik) tidoer, tompat p~tidoeran (poradoean); Studeerkamer, kamar menoelis, kantor; (Eat--), kamar makan; Voorkamer, kamar moeka (di depan); Achterkamer, kamar di b~1akang ; (van een vuurwapen), tempatrija obat (patroem) ; (van koophandel), madj~lis orang borniaga (b~rdagang). Kameraad, m., thmen, andai, taulan, kawan. Kamrdeur,v.,pintoe bilik (kamar). Kamfer, v., kapoer baroes. Kamille, v., s~roeni, boenga (km. bang) seroeni. Kamizool, o., badjoe pendek (koetoeng), kamsol. Kammen, menjisir, m~njikat. Kamp, m. en o., (legerkamp), p~rKANT.

tanthraan, p~rh~ntian bala-tantora; (wedstrijd), p~rloembaan ; (gevecht), perkelahian, k~lahi, prang; (weld), tanah, b~ndang ; ladang; (buurt), kampoeng. Kamp (geli j k op), sari. Kampeeren, berchaimah, m~mondok di loewar tangsi. Kampement, o., tempat p~rhentian bala-tamers, tangsi. Kamphaan, m., ajam saboeng, djago adoean. Kan, v., zie : Kruik. Kanaal, o., pant, saloeran, s~lokan, toroesan, djalanan ajar ; (zeeengte), selat. Kanalje, o., orang hina-ding, bang. sat. Kanape, v., bangkoe. Kanaster, m., k~randjang besar. Kandelaar, m., kaki dian, t~mpat "in. Kandij, v., goals batoe. Kaneel, v. en o., kajoe manis ; (Chineesche -), kajoe manis tjina. Kanker, m.1 p~njakit p~koeng (tjerna, poeroe hajal). Kano, v., djoekoeng. Kanon, o., meriam; (klein ) lila, rantaka; (regal), kanoen; Met een kanon schieten, menembak d~ngan m~riam. Kanonnier, m., djoeroe (soldadoe) m~riam. Kanonschot, o., boenji m~riam. Kanonskogel, m., peloeroe (pelor) mriam. Kans, v., oentoeng, oendi; Kans zien tot, tjakap, sanggoep, m~ntjakapi, menjanggoepi ; Een kans wagers, m~njoba, m~njobai oentoeng; De kans waarnemen, membelaken oentoeng. Kansel, m., mimbar. Karat, m. en v., pinggir, thpi, tbing, segi, sanding, pehak, fihak, sabelah, sisi : (speldewerk), rends; Van karat makan, mmatik~n,m~mboenoeh; Aan karat KANT. zetten, m~njingkirk~n, ml3mb~ nak~n, m~njimp~n ; Aan karat doers, m~nghabisk~n, m~njoedahkon, merampoengken. Karat (-- en klaar), soedah djadi (habis, sedia). Kanteel, m., toengkoep, ringkit.

Kantelen, terbalik, tersedjam, djatoh, tergoeling. Kantoor, o., kantor, lodji. Kantteekening, v., hasjiat. Kantwerk, o., pekerdj aan renda, kerawang. Kap, v.; (van ears huis), boeboengan, woewoeng; (van een njtuig, enz.), langitan, tenda, kap. Kapel, v., (vlinder), koepoe, koepoe-koepoe, rarrla-rama; (bidkapel), langgar. Kapen, mentjoeri, mating, memaling, rnereboet, menjeberot; (op zee), merampok di laoet, membadjak. Kaper, m., pentjoeri, perampok di laoet, badjak. Kapitaal, o., (Geld), oewang, harta; (Bednijfs--), modal, pokok, pangkalan. Kapitaal (groot, van belang), besar, oetama. Kapitalist, m., orang hartawan (kaja, poenja oewang, mampoe). Kapitaal, o., gandja, mat I apitein, m., kapitan, penglima; (Op een schip), kapitan kapal, nakoda, djoeragan. Kapittel, o., (hoofdstuk), bab, fatsal; (vergadering), madjelis. Kapmes, o., parang, golok, bendo, piso tjintjangan. Kapoen, m., ajam kebiri (kasim). Kapot, roesak, petjah ; (dood), coati, modar. Kappen (hakken), memarang, menetas, memanggal, membatjok, memotong, menebang; (van bet haar), mengandam, menjisir, m enghiasi. Kapper, m., toekang ramboet, toeKAST. 453 kang menghiasi (motong) ramboet. Kapstok, m., sampiran, tjantelan (gantoengan) pakaian. Kar, v., pedati, kahar, gerobak ; (oorlogs-), rata. Karaat, o., metoe, moetoe, matoe. Karabijn, v., terkoel, senapan pendek. Karaf, v., serahi, karap. Karakter, o., (aard, enz.), adat, pekerti, boedi-pekerti, tabiat, dasar, perangai ; (letter), hoeroef, aksara; (ci jfer), angka; Vast van karakter, tetep hati.

Karavaan, v., karwan, kafilah. Karavanserail, o., manzil, pondok, pesanggerahan. Karbeel, m., sokong, karbil. Karbonade, v., karmenatji. Karbonkel, m., (steep), koemala. Kardamom, v., kapoelaga, poewar. Kardoes, v., (voor hat geschut). bandala, poendi poendi, kardoes, patroem. Kardoespapier, o., kertas bandala (boengkoesan). Karig (gierig), kikir, sekaker; (weinig), sedikit. Karpet, o., permadani. Karrepaard, o., koeda kahar. Kartelen, mengoemaiken. Kartets, v., peloeroe (pelor) api (jang meletos), ook : peloeroe bosi lantai. Kartouw, v., meriam besar. Karwats, v., tjemeti, petjoet, tjamboek. Karwei, v., pekerdjaan, kerdja. Kas, v., (geldkas), peti oewang, perbenda,haraan ; (geld), oewang; (van een juweel), karangan, ikata.n. Kassier, m., kasir, djoeroe bendahara, jang memegang oewang. Kast, v., almari, lemari. Zie ook Gevangenis, Hok ; (Hoerenkast), roemah pandjang, pelontean. Kastanje, v., boewah sarangan. 454 KAST. Kasteel, o., kota, boerdj, roemah besar. Kastijden, min jiksa, m~njangsarak~n, mengadjar, m~moekoel. Kastrol, v., koewali, penggorengan. Kat, v., koetjing. Kater, m., koetjing djantan (lakilaki, l~laki). Katern, v, en o., koeras. Katheder, m., mimbar. Katoen, o., kapas ; (van den randoe-boom), kapoek; (weefsel) kain ; Ongebleekt katoen, kain m~ntah. Katoenboom, m., pohon kapoek (randoe). Katoenen, kapas, dari kapas. Katoenpiant (heester), v., pohon kapas. Katoenwinkel, m., toko (k~dai, waroeng) pendjoewalan kainkain. Katoog, o., bidoeri, badoeri; (Wit-

), bidoeri boelan ; (rood -), bidoeri s~pah; (groan -), bidoeri pandan. Katrol,- v., poethran, kepi, kerek, kerekan, katrol. Kattekwaad, o., nakal, kanakalan. Katuil, m., koekoek b~loek, boeroeng antoe. Katvisch, m., ikan ketjil-k~tjil (haloes). Kauwen, mamah, memamah, membaham; (van lieden, die tandeloos zijn), m~ngoenjah. Kavalje, v, en o., barang boeroek (toewa, roesak). Kaveling, v., bagian, timboenan, tandingan. Kaviaar, v., throeboek, tOlor teroeboek. Kazerne, v., tangsi. Kazerneeren, momondokken di tangsi. Kazuaris, m., boeroeng kasoewari. Kazuarisboom, m., pohon tj~mara (roe). Keel, v., (strot), kerongkongan, KELE. rongkongan, tenggorokan ; (hale), leher ; Een groote keel opzetten, bertereak, m ndjeritdjtrit, memb~sark~n rahang ; De keel afsnijden, memotong leher, menggorok, m~nggodot; Bij de keel grijpen, m~njekek. Keelgat, o., k~rongkongan, tenggorokan, lobang leher. Keelgezwel, o., b~ngkak leher, gondong, gondongan. Keelziekte, v., sakit (p~njakit) leher. Keep, v., koemai, takik; tjegah, tjaroek, belch. Keer, m., (veranderingi, obah, obahan, p~robahan; (meal), kali; Een keer nemen, b~robah ; Te keer gaan, molawan, mombikin roesoeh. Keeren (van een kleed), mOmbalikkOn ; (tegengaan), mOnahan, mOnahankOn, mOnOgahkOn, mOmalangi ; (terugdrijven), mOngoendoerkOn ; (terugkeeren), balik, kombali; (omdraaien), bOralih, mOmbalik, bOrbalik; (Hat onderste boven --), mOmbongkar, mOmbongkar-bangkir. Keerkring, m., pOrdjalanan mata-

hari, sipat djalan matahari. Keerzi jde, v., sObOlah bOlakang, bOlakangnja. Keet, v., bangsal; (zout -), padjak, pOgarOman. Keffen, mOnggonggong, kOlengkengan. Keg, v., badji, gandjOl. Kegel, m., pantjang, topong; (van rijst), ambOng. Kei, m., (-steep), batoe kali, batoe koral, kOrakal. Keizer, m., kaisar, maha-radja, soesoehoenan, soeltan. Kelder, m., goedang, sOpen; fonder den grond) bilik di bawah (dalOm) tench. Kelen, mOmotong leher, mOnjOmbeleh, mOnggorok. K ELK. Kelk, m., (baker), piala; (van een bloom), k~lopak. Kernel, m., onta. Kemelshaar, o., boeloe onta. Kenbaar, dap~t (boleh) di k~nali, njata, katahoean ; Kenbaar maken, m~mb~ri tahoe, m~maloemk~n. Kenmerk, o., tanda, pertanda, alamat. Kenmerken, menandai, m~njatak~n. Kennelijk, njata, lahir, thrang, k~tara. Kermen (weten), tahoe, m~ngatahoei ; (bekend zijn met), k~nal, m~ngenal, m~ngonalkgn ; Te kennen geven, m mb~ri tahoe, m~ngartikgn, mgnjataken; Uit hat hoofd kennen, apal, m~ngapalken. Kennis, v., (bekende), k~nalan ; (wetenschap), marifat, ilmoe, p~ngatahoean, kapandaian, satahoe; Buiten kennis (in zwijm), kal~ng~r, pingsan, moertja ; Buiten kennis van, tiada d~ngan satahoenja; Kennis waken, berkenalan ; Kennis geven, m~mb~ri tahoe, mbngchabark~n, m~wartak~n; Kennis nemen, m~m~riksa, m~m~riksai. Kennisgeving, v., p~mberian tahoe, maloemat. Kennismaking, v., pengenalan. Kennisnem.ing, v., pem~riksaan. Kenschetsen, m~nandai, m~njatak~ ri. Kenteeken, o., tanda, alamat.

Kenteren, m~nggoeling, b~rgoeling, thrbalik, tersedjam ; (van een vaartuig), k~leboe; (van hat jaargetijde), b~rganti moeaim. Kentering, v., (van een seizoen), moesim pantjaroba. Kerf, v., irisan, torih, g~thtan. Kerfmes, o., piso $ngiris. Kerfstok, m., kajoe g~t~tan. Kerk,v., (der Christenen),g redja; KEUK. 455 (der Muzelmannen), masdjid, m~sigit; (der Chineezen), kel~nteng. Kerkdag, m., hari s~mbaj ang. Kerker, m., p~ndjara, pasoengan, boewi. Kerkeren, m~m~ndjara, m~mendjarak~n, m~masoengk~n, memasoekken (mOnoetoep) di boewi. Kerkhof, o., pekoeboeran. Kerktoren, m., menarah. Kermen, mengadoeh, meloeloeng, mengerik, merintih, menangis. Kern, v., (pit), bi dji, b oetir ; (van hoot), thras, hati, poeloer. Kerspel, o., moekim. Kersversch, beharoe (baroe). Kermen, mengiris, menorih, mengelar; (van tabak), mengiris, meradj ang. Ketel, m., ketel, tj eret ; (hooge rij st-), dandang. Keten, v., ka,loeng, rantai; (reeks), silsilat, bans, barisan ; Keten schaim, mata rantai ; In de ketens sluiten, merantaiken; De ketens losmaken, mengoeraiken (melepasken) rantai. Ketenen, merantaiken, mengenaken rantai, mengikat dengan rantai. Ketsen (van een vuurwapen), tiada berboenji, boengkem, (niet doorgaan),tiada djadi, woeroeng, batal. Ketter, m., orang bidat. Ketting, m., rantai; (schering bij hat woven), loengsin ; (collier), kaloeng. Kettingganger, m., orang rantai, perantaian, orang boewangan. Kettingkogel, peloeroe bolangbaling. Kettingkwartier, o., pendjara

(boewi) orang rantai (perantaian). Keuken, v., dapoer, tempat masakmasak. Keukengereedschap,o.,perkakas (perabot) dapoer (masak-masak). 456 KEUK. KIND. Keukenmeid, v., k oki. Keukenstroop, goela totes. Keukenzout, o., garem. Keur, v., (keus), pilihan, soeka; (stempel), tjap, mat~rai, tanda oedji ; (voorschrift), oendangoendang, p~rentah ; (bet bests), jang paling (terl~bih) balk. Keurbende, v., pasoekan orang (soldadoe) pilihan. Keuren, m~meriksa, m~m~riksai, menjobai, menanding, menandingk~n ; (van edele metalen), m~ngoedji. Keurig, oetama, panting, indah, bagoes s~kali. Keursltjf, o., tjoeli, p~ngampoe soesoe, koetang, korset. Keus, v., pilih, pilihan, p~milih ; (vrije -), ichtiar; (gelieven), soeka ; Een keus doen, m~milih. Keutel, v., boetir tahi. Keuvelen, m~ngomong-omong, b~rbantjang. Kevel, m., goesi. Kever. m., legek, kombang. Kibbelen, tj~rewet, b~rbantah, b~rt~ngkaran. Kieken, o., anak ajam, pitik. Kiekendief, m., helang, oeloengoeloeng. Kiel, m., Clang kleed), badjoe pandjang, badjoe torn; (wig), badji ; (van een schip, enz.), Ioenas. Kielwater, o., ajOr aloeran p~raoe (kapal). Kiem,v.,toemboehan; (oorsprong), asal, moela, s~bab. Kiemen, moelai toemboeh, moelai keloewar, moelai djadi. Kier, m., r~nggang, r~nggangan. Kiss, v., geraham, pangkal gigi. Kiesch, sopan-santoen. Kiescbkeurig, pemilih, pgntjing. Kieskauwen, makan p~rlahanlahan, tiada enak makan, m~ngoeloem, nlongoenjah. Kiespi`jn, v., sakit gigi. Kieuw, v , isang, ingsang, angsang. Kiezelsteen, m., batoe kerikil. Kiezelzand, o., karsik, kerisik.

Kiezen, memilih ; De vlucht kiezen, Ian, minggat ; Zee kiezen, porgi b~lajar, m~laoet. Ki.jf, v., perbantahan; Buiten kiJf, soedah thntoe. Kijken, melihat, m~mandang, mn engok ; (Met aandacht), m ngamat-amati. Kijker, m., (Verrekjjker), groping, kek~r. Ktjven, bhrbantah, bertengkaran, geger, tjorewet. Kikken, bhrboenji. Kikvorsch, m., katak, lantjih, kodok ; (Jonge -), bgroedoe, tjebong. Ku, v., paloeh, aloer. Kul (koud), dingin, adorn, sgdjoek. Kim, v., (horizon), kaki (tepi, pinggir) langit; (schimmel), la* poek, maoeng. Kin, v., dagoe, djanggoet. Kind, o., anak, poetera, anakda, anakanda, kanak-kanak, boedak; (wettig --), anak halal; (onwettig), anak haram ; Wettelijk erkend natuurlijk kind, o., anak jang di bhranakk~n loewar kawin, thtapi diakoe; (oudste --) anak soeloeng (pembarep); (Jongste -), anak boengsoe (pembontot); (Middeiste --), anak tengah (p~n~ngah) ; (Aangenomen -), anak poengoet (angkat, piara) ; (Eenigst -), anak toenggal ; (Stief-), anak tin; (Zoog--), anak soesoean; (Gespeend --), anak lepas soesoe (tetek), anak sapian ; (Broers- of zusters-), naksanak, anak sapoepoe ; Een kind baron, bhranak; Soldatenkind (niet in de kazerne gebor en, -- in 't algemeen), anak-soldadoe, (in de kazerne geboren, - ook als scheldwoord) anak-kolong; Kind, anak; Kleinkind, tjoetjoe, poetoe ; Achter-kleinkind, tjitji, boejoet; Kind van een achterKIND. kleinkind, pioet ; Kleinkind van een achter-kleinkind, oneng. Kinderachtig, s~perti (kaja) anak kgtjil. Kindergoed, o., lampin, kain anak. Kinderjaren, o., masa kamoedaan (ketjil). Kinderkost, m., makanan anak-

anak. Kinderl k, anak, selakoe (sep~rti) anak, Kinderloos, tiada poenja anak. boeloes; (onvruchtbaar),gaboeg, mandoel. Kinderluur, v., lampin, kain lam. pin, popok. Kindermeid, v., inang, perwara, baboe. Kindermoord, m., pemboenoehan anak-anak. Kindermoorder, m., pemboenoeh anak-anak. Kindermuts, v., k~rpoes anakanak. K.inderpokken, v., kgtoemboehan, tjatjar. Kinderpop, v., boneka. Kinderpraat, m., bitjara (omong) anak-anak. Kinderschoen, m., sepatoe anakanak. Kinderspeelgoed, o., permainan anak-anak. Kinderspel, o., permalnan anakanak. Kindersprookje,o., tj~rithra anakanak. Kindervreugd, v., kasoekaan (kagirangan) anak-anak. Kinderziekte, v., zie : Kinder. pokken. Kindlief, o., anakkoe, mas, hati. Kindsbeen (van --), dari pads masa k~tjil (moeda), dari k~tjil moela. Kindsch, inga-inga, soedah s~p~rti anak lagi. Kindsgedeelte, o., bahagian poesaka anak. KITT. 457 Kindsheid, v., kamoedaan, mass (tempo) moeda (ketjil). Kindskind, o., zie : Kleinkind. Kink, v., poetar, sangkoetan. Kinkel, m., orang bodo (gebl~g, tjaboel, koerang adjar). Kinketting, m., rantai k~kang (tom). Kinkhoest, m., batoek rodjan. Kinnebak, v., rahang, toelang rahang. Kip, v., ajam, ajam b~tina (perampoean) ; (met zeer $jne vederen), ajam tjemara; (met zwarte huid), ajam soelasih (s~lasih) ; (zonder staart), ajam toekoeng; (met opwaarts gekrulde ve-

deren), ajam keriting ; (slacht --), ajam potongan (panggangan) ; (Leg -), ajam b~rtelor, babon ; (Broedsche -), ajam m~nger~m; (Halfwassen -), ajam sedeng ($ranggang) ; Met de kippen naar bed gaan, p~rgi tidoer sore-sore; Kip, ik heb je ! kgna, soedah kena. Kippebout, in., kaki (papa) ajam. Kippendief, m., pentjoeri (maling) ajam. Kippenei, o., t~lor ajam. Kippenhok, o., kandang (s~ngkeran, koeroengan) ajam. Kippenluis, v., ama. Kippenvel, o., koelit ajam ; (vans koude, schrik, enz.), ggl~gata, koelit b~rkikir (m~ngkirig). Kippig, boeta ajam, lamoer, mats lamoer. Kirren, bertekoer, mengekoer. Kist, v., pgti, k~ndaga, kas ; (op rollen), p~ti pelakai, g~robok. Kit, v., (kroeg), kedai (waroeng) $ndjoealan minoeman; (am8oen--), roemah madat, $madatan; (bordeel), roemah pandjang. Kittelaar, m., kglentit, itil. Kittelen, gelitik, geli,m~ngg~li-ggli, m~ngitik. Kittelig, g~li, kag~lian, kaja di kitik. 458 KITT. Kitteloorig, borangasan, lokas march. Kittig, tjantik, pantas, tj~pat. Klaar (gereed), soedah djadi, s~dia, soedah, habis, selOsai, poetoes langkap; (duidelijk), terang, njata, k~tara, lahir, sah; (doorschtjnend), djernih, hening, bening, beresih ; Klaarmaken, m~njOdiak~n, membikin, m~nghabisk~n, m~njoedahken, menjol~saik~n,m~moetoeskkn; Zich klaar makers, b~rs~dia. Klaarblijkeli jk. njata, torang, k~tara. Klaarleggon, m~nj~diaken. Klaarliggen, tersedia, sedia. Klaarstaan, sodia, tersedia. Klaarzetten, m~nj~diak~n, m~nghadlirk~n ; (van spijzen), menghidangknn, menjadjikon. Klaarziend, akal-boedi (mats) terang (tadjem). Klacht, v., (Weeklacht), pOnga-

doehan ; (Aanklacht), dakwa, p~ngadoean,toedoehan (Rouw-) ratap. .Klad, v., (smet), kotor, nods, tjomar ; (blaam), tjgla, fitnah; (concept), rantjana, tjonto. Kiadden, m~ngotork~n, mentjemark~n, m~njorek-njorek, mbloemoerkon. .Klagen(Weeklagen),mongadoehadoeh, m~ratap : (Aanklagen), m~ndakwa, m~noedoeh; (klagen over),m~ngadoek~n,mengatak~n. Klakkeloos, dongan tiada ada s~babnja, d~ngan tiada di timbang (di fikir), sakoenjoeng-koenjoeng. Kiam, l~mbab, l~ngas, rada basah, dem~k. Slamp, m., pomegangan, kokot, toepai, toekoeh. -Klank, m., boenji, soewara, bOhana. Klankdooder, m., (schrijfteeken), djesma. Slant, m., lengganan, langganan ; (snack), orang tjor~dik (djinaka), KLEE. Klap, m., (om de ooren), tempiling, tampar ; (met de zweep), boenji tjamboek; (gesnap), $ngotjeh, bitjara, omong-omongan, pgrtjakapan ; Een klap gevei, menempiling, m~nampar ; Op de klap loopen, m~nginding. Klapoor, o., (Clapor), sakit toeroek-bon (kglandjeran di selangkangan paha). Kiappen (in de handers), berthpok tangan, m~nopok tangan ; (met de zweep), m~mboenjikon tjamboek ; (babbelen), b~litar, borbitjara, mengomong-omong, m~ngotjeh ; (klikken), m~mbilang. Kiappertanden, golatoek, bergelatoek. Klapwieken, m~ngepak-ngepak, mongibasken sajap. Klaren, mbmb~rsihk~n, mbntjoetji, m~ndjerenihkon ; (in orde brengen), membotoelk~n, m~mbbnarken ; (van de lucht), berterang tjoewatja, djadi terang. Klasse, v., pangkat, behagian, bagian. Klateren, gemerintjing, gemeritjik. Klatergoud, o., mas perada. Klauteren, m;andjat, memandjat. Klauw, m., kaki, koekoe, tjakar ;

Met de klauwen krabben, menjakar, menggaroek. Kleed, o., pakaian ; (Boven--), badjoe ; (Onderli jfs-), kain. Kleeden (Zich -), borpakai-pakaian, memakai ; (Eon ander --), memakaiken. Kleederdracht, v., pakaian, tjara pakaian. Kleeding, v., pakaian. Kleerborstel, m., sikat (boendOr) pakaian. Kleerkast, v., almari (lOmari) pakaian. Kleerkist,v., peti pakaian, gerobog. Kleermaker,m., toekang mendjait. Kleermand, v., bakoel (rantang, tompat) pakaian. KLEE. Kleermot, v., g~gat, r~ngat, ngng~t. Kleerwinkel, m., toko (kgdai) pakaian. Klei, v., tanah l~mpoeng (fiat, him). Klein, k~tjil, ketjik; (weinig), s~dikit. Kleindochter, v., tj oetj oo (tj oetjoenda, tjoenda) porampoean (ist~ri). Kleingeestig, kakoerangan boedi. Kleingeld, o., oowang petjah. Kleinhandelaar (in toebereide spijzen), toekang lapau nasi ; (in niet toebereide spijzen) toekang lapau djago moeda. Kleinigheid, v., barang ketjil, barang remeh (s~dikit). Kleinkind, o., anak tjoetjoe, tjoetjoe, tjoetjoenda, tjoenda. Kleinmoedig, ketjil hati, takoet, p~nakoet, tjabar. Kleinood, o., p~rrnata, r~tna, mata b~nda. Kleinzeerig, takoet sakit, lgkas b~rasa sakit. Kleinzoon, m., tjoetjoe(tjoetjoenda, tjoenda) laki-laki. Klein, v., p~ndj~pitan, p~ngapit, djir~t; (in den mond), k~djang moeloet; (nadruk), koewat, kras; In de klem zitten, t~rdjpit, ada di dalem kasoekaran. Klemmen, mendjepit. Klep, v. toetoep, toetoepan; (van een brook), bibir. Klepel, rn., anak g~nta (lotj eng).

Klerk, m., djoeroetoelis, katib, p~njoerat. Kletsen, m~ngotjeh, rn~ngornongomong kosong. Kleur, v., warna. Kleuren (een kleur krijgen), b~rb~ra moeka; (verven), m~ngtjet, m~nggambar d~ngan tjat. Kleurig, berwarna, pantjawarna. Kleuter, v., kanak-kanak k~tjil (jang manis, tjantik). Kleven, l~kat, b~rl~kat, m~lekat, m~lengket, b~rlengket,m~nernpel. KL00. 459 Kliekjes, o., sisa, sisa makanan. Kiier, v., k~landj~r. Kliergezwel, o., boewah kglandj~r. Klierziekte, v., p~njakit kelandj~r (poeroe baka). Klieven, m~mb~lah, rn~ntj~ntjang. Klikken, m~ngadoe, m~ngoernpat. Klimaat, o., hawa, oedara. Klimmen, naik, m~naik, mandjat, m~mandjat; (toenemen), tambah, bertambah-tambah ; (van planten), merambat ; Op iets klimmen, naik, m~naiki, m~mandjati. Klimop, o., rambatan, r~rambatan, pokok (pohon) jang m~rambat (mendjalar). Klieg, v., mata s~ndjata (pedang) ; Over de klieg jagen, memboenoeh. Klink (van een deur), v., kantjing (pengantjing) pintoe. Klinken, berboenji, memboenji, njaring ; (Vast-), m~makoe, m~lantak. Klinker (baksteen), m., batoe bata, bata ; (vocaal), barakat. Klinkerteeken, o., bans, sgndjata. Klinkklaar, thrang s~kali. Klinknagel, m., pakoe lantak. Klip, v., karang, tapat, gosong, throemboe. Klisteerspuit, v., s~mp~rotan. Kloek (dapper), borani, gagah, perkasa; (stark), thgap, koewat ; (schrander), bidjak, bidjaksana, pint~r, boediman, berboedi. Klok (bel), v., g~nta ; (uurwerk), lotjeng, lontjeng, djam; De kink luiden, menggojang lontjeng; Aan de groote klok hangen, m~masjhoerken, m~ma'loemken. Klokhen, v., iboe ajarn, babon. Klokkenmetaal, o., gangsa, peroenggoe.

Kiomp, m., goempal, k~pel, kipal ; (voor den voet), bakiak. Klonteren (van melk), petj ah. Klontje, o., goela batoe. Kloof, v., b~lah, tj~lah, djoerang, siratan. 460 KL00. Kloofhout, o., kajoe jang thrb~lahbllah. Kloot (bal), m., pgler, boewah peler, kontol; (card-), boelat boemi. Klootzak, m., t~mpat boewah paler, kantong peler, kontol. Klooven, m~mbelah, mematoehi. Klop, m., k~tok, paloe, tepoek; Klop krtjgen, k~na poekoel, di 1ab~rak. Kioppen), m~ng~tok, m~maloe, mmoekoel; (vechten), b~rk~lahi ; (van het hart), berdebar; (van den pole), b~rdenjoot. Klos, m., kisi, toekel, gelendoeng, kelos. Klotsen, b~rpaloe, mengaloen, bOrbakat. Klucht, v., s~nda, djinaka, goerau. Kluchtig, loetjoe, berdjinaka. Kluis, v., roemah sang taps, p~rtapaan. Kluisgat, o., lobang tall saoeh (djangkar). Kluister, v., rantai, b~l~nggoe, pasoeng. Kluisteren, rn rantaik~n, m~mb~l~nggoe. m~ngikat. Kluit, v., goempal, potong, k~pal, kipal. Kluiven, m~ngongkang, mengg~ rogoti. Kliiiver, m., lajar goesi (k~lewer). Kluizenaar, m., orang bertapa, sang taps, zahid, begawan. Klutsen (van een ei), m~moekoel, m~moesar, mengadoek, memoedi. Kluwen, o., toekel, boenthl, likas. Knaap, m., (jongetje), boedak, (tafeltje), medja ketjil (kenap). Knabbelen, menggigit-gigit, menggnrogoti, mengeroemit, memorot, mengerat-ngerat. Knagen (knabbelen), mengerat, menggigit; (van het geweten), menjOsel. Knakken, patch, mematahken, koelai, mengoelaiken. Knap (bedreven), pandai, bisa, KNIP.

pinthr; (vaardig), pantas, tjepat; (net, lief), tjantik, manis. Knappen, meletos, meletok, meletoep. Knappend (croquant), garing. Knarsen (op de tandem), mengeretakken gigi. Knaster, m., (wand), kerandjang., Knecht, m., hamba, chadim, boedak, boedjang, kenek, opas, sakai. Kneden, rames, merames, mengepnl ; (met de voeten), melanjak, mengidak-idak; (masseeren), memidjet. Kneep, v., tjoebit. Knekelhuis, o., tempat simpenan toelang orang mati. Knellen, mendjepit, mengapit; (te nauw zi jn), terlaloe sesak. Knetteren, meretek. Kneuzen, memamarken. Knevel, m., koemis. Knevelen (binden), mengikat, menaliken ; (afpersen), menganiaja, memeres orang ketjil. Knie, v., loetoet, dengkoel ; De knie buigen, melipat loetoet, berdengkoel. Knielen, berloetoet. Kntjpen, menjoebit, mendjepit, mengempit; (masseeren), memidjet. Kni jpertje, o., angkoep, sepit, djepitan. Knik, m., anggoet. Knikkebollen, manggoet-manggoet, mengganggal, mengantoek. Knikker, m., kelitji, keneker. Knikkeren, bermam kelitji (kenek er). Knip, m. en v., (met de oogen), kedjap, kelip; (met de vingers), djentik; (van een deur), kantjing, gerendel; (voor vogels), djebak; (voor wilds dieren), bekoekoeng; (bordeel), roemah soendel, roemah pandjang, pelontean; Geen knip waard zijn, tiada bergoena. KNIP. Knippen, met een schaar), mgnggoenting ; (met de vingers), m~ndjentik. Knobbel, m., boengkoel, b~ndjoet. bendjol, dj~ndol ; (knoest), boetjak, mata kajoe. Knoeien, s~kongkol, b~rsokongko-

lan, thrima sorongan : (verkeerd doen, enz.), k~rdja tiada karoewan. Knoest, m., rata kajoe, boetjak, bongkol, poesoe. Knoflook, o., bawang poetih. Knokkel, m, boekoe djari. Knol, m., (rasp), lobak ; (aardvrucht), oebi ; (slecht paard), koeda toewa (g~ladak). Knook, m., toelang. Snoop, m., (can een kleedingstuk), kantjing ; (strik), simpoel, simpoelan; (haarwrong), kondai, sanggoel; (in een doek), boenthl; Den knoop doorhakken, m~moetoesk~n perkara ; Knoopen draaien, m~moethr kantjing. Knoopen (dichtknoopen), mngantjing; (een knoop leggen), rn~njimpoel, memboenthl; (breien), m&njiroet, m~njirat, m~radjoet. Knoopsgat, o., roemah kantjing. Knop, m., (van bloemen), koentjoep; (spruit), toenas; (handvat, enz.), pegangan, hoedjoeng, boengkoel, $ntol, kapala ; (van een spijker), pajoeng. Knorren (beknorren), m~marahi, m~marahk~n, m~njomel; (van varkens), menggogok; (van andere dieren), m~ngg~rhng. Knorrig, march, m~rhngoet. Knots, v., gada, $ntoeng. Knuist, m., genggem, ke$1. Knuppel, m., gada, p~ntoeng. Knutselen, k~rdia is~ng-is~ngan. Koddig, djinaka, goerau. Koe, v., lomboe, sapi ; Een koe melken, mom rhs sapi; Oude koeien uit de sloot halen, KO FF. 461 mengorek p~rkara lama, rnernbangkit. Koedrek, in., tahi sapi. Koehaar, o., boeloe sapi. Koehuid, v., koelit sapi. Koeienvleesch, o., daging sapi. Koek, m., koewe, panganan. Koekenbakker, m., toekang koewe. Koekenpan, v., pgmbakaran koewe. Koekraal, v., kandang sapi. Koekwinkel, m., waroeng (kgdai, toko) koewe-koewe. Koel, dingin, s~djoek, ad~m, thdoeh.

Koelbloedig, b~rhati dingin, tiada f~rdoelian. Koelen, m~nj~djoekk~n, m~ndinginknn; (voldoen), m~moewasken. Koelte, v., dingin, sedjoek; (wind), angln. Koelvat, o., pasau, tempajan. Koemelk, v., ajer soesoe sapi (letnboe). Koemest, m., tahi sapi (lernboe). Koen, berani, gagah, perkasa, b~rgas. Koepel, m., koebat; (Verheven --), panggoeng. Koers, rn., djalan, ladjoe, toedjoe. Koestaart, m., boentoet sapi (lemboe). Koestal, m., kandang sapi. Koesteren (verwarmen), rnemanasktn ; (verzorgen), rnemeliharaknn ; (wrok, enz.), menaroh. Koots, v., kareta toetoep. Koetsier, m., koesir. Koevoet, m., linggis, alabangka, penoewil. Koffer, m., peti, kopor. Koffie, v., kahwa, kopi ; (Fijngemalen -), kopi toemboekan, boeboek; (Gebrande -), kopi gorengan ; Koi a branden, menggoreng kopi. Kofflebaal, v., karoeng kopi. Koffieboom,rn., pohon (pokok) kopi. Koffieboon, v., boewah (bidji) kopi. 462 KOFF. Koffedik, o., ampas (~nd~k-ondek) kopi. Koffiehuis, o., kamar bolah. Koffekan, v., tbmpat kopi. Koffieplantage, v., kebon kopi, tan~man kopi. Koffieperceel, o., tanah kopi, porsil kopi. Kogel, m., p~loeroe, pelor. Kogelgieter, m., p~rkakas m~noewang pelor, p~njitakan pelor. Kohier, o., daftar. Kok, m., djoeroe tanak, penanak, koki, toekang masak-masak. Koken (heat worden), b~didih, m~ndidih, pangs ; (opkoken), m~masak, masak-masak, m~nanak, m~manask~n, n matgngk~n, m~r~boes. Koker, m., boemboeng, saroeng, saroengan, thmpat. Kokosblad,o.,daoen njioer(k~lapa), belarak, papah.

Kokosbloem, v., majang. Kokosbloemscheede, v., k~loeping, s~loedang, mantjoeng. Kokosbloemstengel, m., bagal. Kokosbolster, m., saboet, saboek, samboek. Kokosboom, m., pohon (pokok), njioer (k~lapa). Kokosdop, m., batok(tompoeroeng) njioer (kelapa). Kokoskiem, v., toemboeng (torn. bong) njioer (kolapa). Kokosmelk, v., ajar k~lapa, santOn. Kokosnoot, v., boewah njioer (k~lapa). Kokosolie, v., minjak k~lapa, minjak $rtanak. .Kokospalm, m., tie: Kokosboom. Kokossuiker, v., goals njioer (kolapa). Kokosvrucht, boeah njioer (kalapa). Kolder (harnas), m., badjoe besi (rantai). Kolenbrander, m., toekang ar~ng. Kolenmijn, v., tambang (galian) ar~ng batoe. KOMM. Kolenvuur, o., bara, bara api. Koif (van een geweer), v., sikoe. Koliek, o., moel~s (sakit) p~roet. Kolk, v., oel~k, oel~kan, oel~kan (poes~r) ajar. Kolom (zuil, pilaar), v., tiang batoe. Kolossaal, teramat b~sar, b~sar sekali, menakoeti. Kom, v., mangkok, badjan, dj~rnboeng, bokor; (vijver), koelarn; (gemetselde bak), koelah; (in ham), thlok, moewara. Kombuis,v.,dapoer perahoe (kapal). Komeet, v., bintang berekor (b~ras~p, koekoes, berkotek). Komen, dathng, berdat~ng, m~nghampir, mampir, sampai ; (Naar lets toe -), m~ndat~ngi, m~marani, menghampiri ; (Ergens "uit -),kaloewar dari; (Te huffs -), poelang, sampai di roemah; (A.an de oppervlakte -), timboel, b~rtimboel, menimboel ; (To kort -), kakoerangan, roegi : (To pas -), b~rgoena, patoet, laik. boleh di pakai, kab~toelan ; (To boven --),m~ngalahk~n, menang; (To weten -), m~nda$t (mond~ngar) chabar (warts), m~ndapet tahoe; (Doen -), mendathngk~n, soeroeh dathng, m~manggil ;

(Iemand onder de oogen --), m~nghadep; (Achter lets -), m~ndapot rahasianja, menda$t tahoe ; (Terecht -), thrdap~t; (In verzoeking -), kena $rtjobsan (ponggoda); (In twang --), mendjadi adat ; (In de kraam --), beranak, bersalin, berpoetera ; (Met lets -), m embawa ; (Om de hand van eon meisje --), dateng meminang. Komfoor, o., keren, dapoer perbaraan, anglo. Komiek, badoet, banjol, djinaka. Komijn, m., djinten. Komkommer, v., antimoen, mentirnoen, ketimoen, timoen. Kommandant, m., koemendan. Kommandeur, m., koemendoer. KOMM. Kommer, m., pertjintaan, tjinta, soesah, kasoesahan, soekar, kasoekaran, koewatir, chawatir, sjoegroel ; (armoede), papa, kapapaan, miskin. Kommissaris, m., koemisaris. Kompas, o., padoman, pandoman. Kompasnaald, v., djaroem padoman. Kompasstreek, v., mate padoman. Kompiot, o., moeafakat (p~rkoempoelan) orang djahat. Kompres, o., baroet, djaram, komp~res. Kornst, v., dathng, kadathngan. Kond, tahoe ; Kond doers, memb~ri tahoe, m~ngchabarken, mwartaken. Kondschap, v., chabar, kabar, warta; Op kondsehap uitgaan, nientj~hari kabar, m~ndengarken chabar. Konf jten, m~mbikin manisan, mm anisk~n. Konf.tuur, v., manisan. Konijn, o., k~lintji. Koning, m., radja, sjah, nata, ratoe. Koningin, v., p~rmaisoeri ; Koningin-weduwe, p~rmaisoeri (isteri) radja marhoem. Koningschap, o., mertabat (daradjat) radja. Koningsdochter, v., poethri. Koningshof, o., astana, astana radja. Koningskroon, v., makoeta radja. Koningstitel, m., g~laran radja.

Koningstroon, m., tachta karadjaan. Koningezoon, m., poetera, pangeran. Koninklijk, radja, tjara radja, karadjaan. Koninkrljk, o., karadjaan. Konkelen, b~rsafakat, b~rmoeafakat, s~kongkol. Konstabel, m., djoeroe mariam. Kont, v., pantat. Kooi, v., koeroeng, koeroengan, KOP. 463 sangkar, s~ngk~ran, kandang; (slaapplaats), thmpat tidoer, koethrai. Kookboek, o., kitab (boekoe) masak-masakan. Kookketel, m., ketel, perioek, dandang. Kookpan, v., koewali, belanga. Kool, v., (vuur-), bare; (houts-), areng, areng kajoe ; (steep-), areng batoe ; (groente), koebis, koel. Koon, v., pipi. Koop, m., pembeli, pembelian, belian. Koopbrief, m., soerat beli (pembelian). Koopen, beli, membeli. Koophandel, m., perniagaan, perdagangan, pendjoewalan. Koopman, m., saudagar, orang berniaga (berdagang). Kooppenningen, m., oewang (harga) pembelian. Koopprijs, m., harga, harga pembelian. Koopstad, v., bandar, kota perniagaan (dagang). Koopvaarder, m., kapal (perahoe) dagang (perniagaan). Koopwaar, v., barang dagangan (perniagaan). Koopziek, soeka membeli-beli. Koord, o., tali ; (boordsel), sebir, tali ajer ; (spear), pesawat. Koorts, v., demam, sakit pangs ; 1 Heete koorts, demam pangs ; Koude koorts, demam dingin ; Typheuse koorts, dem am kapialoe; Anderdaagsche koorts, demam let sahari; Galkoorts, demam ampedoe ; De koorts hebben, demam, sakit demam, dapet demam, kena demam. Koortsig, meriang.

Koortsmiddel, o., Koot, v., toelang Kop, m., kapala ; lintang poekang ; 464 KOPE.

obat demam. kaki. Hals over kop, (kom), mang-

kok; (laatkop), mangkok b~kam. Koper, o., tbmbaga, koeningan. Koperdraad, o., kawat thmbaga. Kopergeld, o., oowang thmbaga. Kopergieter, m., toekang koeningan. Koperslager, m., toekang tembaga, sajang. Kopervitriool, o., throesi, poroesi. Koperwerk, o., pekerdja,an (perboewatan) barang thmbaga. Kopglas, o., mangkok bekam. Kopie, v., salinan soerat, tjonto. Kopieeren, menjalin, menoeroen. Koppel, o., pasang, djodo, kawan; (koppelband), sandang. Koppelaar, m., djoeroeman, tjombelang. Koppensnellen, mengajau. Koppig, kepala batoe, bengal, dOgil; (van drank),keras,memabokken. Koraal, o. en v., karang, boenga (kembang) karang, poewalam ; (blood-), mani-mani, nlordjan ; (glazen -), mani-mani. Koraalrif, o., karang. aordaat, bOrani, gagah, soenggoehsoenggoeh. Korea, o., (graan, tarwe), gandoem, terigoe ; (rust), padi ; (Turksch -), djagoeng. Korenaar, v., ro en ggai, b o elir. Korenschuur, v., loemboeng, goedang. Korensikkel, m., sabit, ant. Korenstoppel, nn., dami. Korenstroo, o., merang. Korenveld, o., zie : Ri jstveld. Korf, m., kerandjang,bakoel,tenong, raga. Koriander, m., ketoembar. Korporaal, m., koperal. Korps, o., pasoek, pasoekan. Korrel, v., bidji, boetir, boekoe, boekoer. Korset, o., koerang, pengampoe soesoe, korset. Korst, v., koelit; (roof), keroepang, oepil. Kort, pandak, pendek, singkat, KOST. ringkes ; (beknopt), ringkes ; (dwergachiig), katai ; (dicht-

bi j), dekat, lekas, koerang sedikit ; (niet lang geleden), baroebaroe, belom lama ; Te kort komen, koerang, kakoerangan, tiada tjoekoep ; Te kort doen, meroegiken ; Zich to kort doen (dooden), memboenoeh din; Sort makers, memendekken. Kortademig, bengek, mengi, napas pendek. Kortaf, pendek, dengan pendek, Kortbeenig,denak,berkaki pendek. Kortelings, belom lama, baroebaroe. Korten, memendekken ; (af bouden), memotong, menjengkolong. Kortom,pendeknja,dengan pendek. Kortstondig, sabentar, tiada lama, sa'saat. Kortswijl, v., sends, goerau, main, permainan. Kortwieken, memotong sajap, meniwasken. Kortzichtig, koerang tjeredik, bodo, koerang akal ; (bi jziend), boots ajam, raboen, lamoer. Korvtjnagel, kieti (scheepst.) Korzelig, bengkeng, lekas marsh, berangasan. Kossem, m., djoembil, gelambir. Kost, m., makanan, redjeki ; Den kost verdienen, mentjehari makan (redjeki) ; Den kost geven, merrmberi makan. Kostbaar, mahal, berharga, indah ;. (veal kosten eischend), memakan banjak belandja. Kostbaarheden, v., mats-bends, barang berharga. Kosteloos, pertjoema, dengan tiada membajar ongkos (belandja). Kosten, m., (uitgaven), belandja, ongkos ; De kosten dragon, membajar belandja (ongkos), mengongkosken. Kosten (waard zijn), berharga, harganja. KOST. Kostganger, m., orang menu empang. Kostgeld, o., b~landia (oowang) makan. Kostuum, o., pakaian b~sar (kabesaran). Kostwinning, v., p~ntjarian, pkerdjaan. Kot, o., (vervallen huffs), roemah

boeroek ; (hok), koeroengan, kandang, d~ngkoel. Kotsen,moetah,moentah-moentah. Koud, dingin, sedjoek; Het koude j aargetijde, moesim dingin, moesim hoedjan, r~nd~ng. Koude, v., dingin, sedj oek ; Koude vatten, k~na dingin, kadingin an. Koudzweet, o., k~ring~t ($loeh) dingin. Kous, v., saroeng kaki, kaos. Kousenband, m., tall kaos. Kouten, mgngomong-omong, b~rbantjang. Kouter, o., najam, landjam, b~si w~loekoe. Kozijn, o., ambang, iboe. Kraag, m., leher badjoe; Een stuk in den kraag hebben, mabok. Kraal, v., gagak, gaok. Kraaien (van een haan), b~rkroejoek, b~rk~loeroek. Kraakbeen, o., toelang moeda (l~mboet). Kraakzindelijk, b~rbsih s~kali. Kraam, v., (winkel), kbdai, waroeng; (bevalling), hal b~ranak; In de kraam liggen, b~ranak, b rsalin, b~rpoet~ra. Kraamvrouw, v., p~rampoean (isthri) jang baroe b~ranak. Kraan, v., (tuft), tjerat, tjorong; (om to hijschen), poethran. Kraanzaag, v., g~rgadji b~sar (balok). Krab, v., (krabbe), k~tam, k~piting ; (kleine snort), joejoe, empet; (krabbel), garoek, tjakar. Krabben, menggaroek, menjakar; HOLLANDSCH-MALEISCH. KREE. 4 6 5 (achteruit -), moendoer, b~rsangkal. Kracht, v., koewat, kakoewatan, gagah, kagagahan ; (bovennatuurltjke --), sakti, kasaktian ; Van kracht zijn, b~rlakoe ; Uit kracht van, oleh karma, dari s~bab. Krachtdadig, koewat, k~ras,

d~ngan b~toel-bOtoel. Krachtens, oleh karma, dari s~bab. Krachtig, koewat, gagah, koewasa, b~rkoewasa, k~ras, d~ngan k~ras ; (gezond), segar. Krakeelen, b~rbantah, b~rk~lahi, bert~ngkar, tj omel. Kraken (geluid geven), b~rboenji, m~r~toek, n l~tok, m~ndesak ; (met de tandem), m ng~r~kah, menggigit p~tjah ; (met lets antlers), mem~tjahk~n, m~rmoekk~n. Kram, v., kokot, lantah, tjantelan. Kramen, b~ranak, bersalin, bar poetera. Kramer, m., toekang djoewalan, toekang waroeng. Kramp, v., (in het lijf ), moel~s, moel~s p~roet. Krank, sakit. Krankzinnig, gila, sarsar, edam. Krankzinnige, m. en v., orang gila. Krans, m., karangan, karangan k~mbang (boenga). Kraut, v., soerat kabar, soerat lelang. Krap, hampir kakoerangan, hampir tiada boleh. Kras (schrap), v., tj orek, garis, baret, baroet. Krater, m., kawah. Kreeft, m., oedang karang (ketak), ketam batoe ; (het sterrenbeeld), bintang mangkara. Kreeftengang, m., djalan p~rlahan-lahan (moengkoer). Kreeftenschaar, v., soepit (djapit) oedang. 30 466 KREE. Kreek, v., soewak, t~lok k~tjil, kali k~tjil. Kreet, m., (van vreugde), soerak; (van angst, enz.), t~reak ; (oorlogs-), thmpik, tempik soerak. Kregel, pengkeng, l~kas marsh, b~ngis. Kreits, m., daIrah, djadjahan. Krekel, m., djangk~rik. Kreng, o (dood lichaam), bang. kai ; (slecht mensch), orang djahat s~kali (beradat boesoek sOkali). Krenken, m~njakitken hati, m~-

ng~djik~n, m~langgar kahorma. tan orang. Krent, v., kismis. Krentenbrood, o., roti kismis. Kreuken, m~nggroetken, m~ngoesoetken. Kreunen, m~ng~rang, m~ng~loeh, m~rintih. Kreupel, pintjang, timpang. Kreupelbosch, o., b~loekar, oetan k~tjil. Krib, v., (voederbak), paloengan, t~mpat makanan ; (keerdam), terbis; (slaapstede), tempat tidoer. Kribbebijten, m~nggigit, mengggrogot. Kribbig, perang-p~roes, bengkeng, l~kas marsh. Kriebelig (3eukerig), gathl; (van schrift), haloes. Krieken (van den dag), dins hari, padjar, ring. Krielen, penoeh, sesak, b~rsoeloer, m~ngg~roemoet, menggerhm~t, gating g~rhm~t. Krielhoen, o., ajam katai. Kri j g, m., prang ; (De heilige -), prang sabil 'Allah. Krl jgen (verkri jgen), b~roleh, dapot, mendapet, terima, m~nrima ; (vangen, vatten), mnangkep,m~rrlegang;(oorlog voeren), b~rp~rang; Slaag krljgen, kena (dapet) poekoel. KRIJG. Krijgsartikelen, o., hoekoem prang. Krijgsbende,v., pasoekan (katoemboekan) soldadoe. Krljgsbevelhebber, m., penglima prang, k~pala prang, djenderal. Krijgsdienst, m., pek~rdjaan soldadoe ; (In -- gaan), masoek (djadi) soldadoe. Kri jgsgebruik, o., adat p~perangan (orang b~rp~rang). Krijgsgevaar, o., behaja perang. Krijgsgevangene, m., orang tawanan, orang tangk~pan di $perangan ; Kri jgsgevangene makers, m~nawan. Krijgskas, v., chazanah porang. Krtjgskosten, m., belandja (ongkos) prang.

Krijgskunde, v., ilmoe perang. Krijgslist, v., tipoe (oepaja) prang; (Ears - aanwenden), mengoepajak~n. Krijgsrnacbt, v., bala, bala-tanthra. Krijgsmakker, m., kawan (thmen) dal~m pepgrangan. Krjjgsoverste, m., pgnglima prang, hoeloebalang, pahalawan, k~pala prang, djendral. Krijgsorde, v., pOratoeran prang. Krjjgsraad, m., hoekoem bitjara perang, pengadilan prang. Krljgsrecht, o., hak prang, hoekoem prang. Kri jgstocht, m., angkatan prang, angkatan bala-tanthra. Krijgstoerusting,v., kalangkapan perang. Krijgstooneel, o., thmpat prang, medan p~p~rangan. Kri jgstuig,o., perkakas (slat, s~rba) p~p~rangan. Krijgsvaan, v., alamat (bandera) prang. Kri jgsverrichting, v., pOrboew atan p~perangan. Krljgsvolk, o., sogala lasjkar (soldadoe), bala-tanthra. Krijgswet, v., hoekoem prang. KRIJG. Krljgszuchtig, soeka b~rp~rang. Krijschen, b~rthreak, mendj~ritdj grit. Krijt, o., kapoer, kapoer w~landa (aloes). Krijtberg, m., goenoeng (boekit) kapoer. Krijten, m~nangis. Krimpen, m~ngk~roet, m~ngk~r~t, m~njoesoet, berkoerang, djadi koerang (pendek, k~tjil). Kring, m., (cirkel), boelat, boend~ran; (omloop), p~rid~ran, perkiteran; (om de maan), kalangan, kandang boelan, pager boelan ; (om de tepels) tampoek (gelanggang) soesoe; (winding van touw of een slang), lingker, lengker. Kringvormig, saroepa boelat, boender. Krinkel, m., belikoe, enggokan. Krioelen, mengeriap, gating keriap, soeloer-menjoeloer. Kristal, o., baloer, habloer, paloemban. Kristalhelder, bening (hening)

sekali. Kroes, m., (baker) tjawan ; (Smelt--), koewi. Kroeshaar, o., ramboet keriting. Krokodil, m., b o ewaj a. Krom, bengkok, bengkong, melengkoeng; (van de beenen wijd nit elkander),pengkor;(scheef ), bengkok, mentjeng; (van ledematen), koekoel, eroet; (mismaakt), kantjoek, bongkok; (van een rivier), bengkok-bengkok ; berbalikoe. Kromhout (van een vaartuig), o., kajoe sikoe (gading), kajoe bentoek. Krommen, membengkokken, melrngkoengknn, membaoerken, menggok. Kromming (van een rivier), v., balikoe, enggokan; (eener lijn), enz.), lengkoeng, bengkok, bentoek. KRUI. 46? Kroniek, v., tarich, hikajat, babad. Kronkel, m., lingker, lilit, goebet. Kronkelen, melingker, melilit, menggoebet ; (als een slang), berbelit-befit. Kroon, v., makoeta, tadjoe; Een kroon dragen, bermakoeta; De kroon van het hoofd rukken (schandvlekken), menghinaken, memaloeken; De kroon spannen,melebihi,mendehoeloel; Iemand naar de kroon steken, berloemba-loembaan; (lichtkroon), kandil; De sieraden der kroon, alai karadjaan ; De goederen der kroon, harta radja. Kroonnaad (med., de boogvormige verbinding van het voorhoofdsbeen, met de schedelbeenderen), tjelahan persamboengan toelang djidat dengan toelang kapala. Kroonprins, m., radja moeda. Kroon (Eenden-), o., loemoet, kapoe-kapoe Kroost, o., anak-anak, toeroenan, anak-tjoetjoe. Krop (van een vogel), m., tembolok, kelemboengan; (gezwel), gondok, gondong, begoek. Kropgezwel, o., zie : Krop. Kropper (kropduif ), m., merepati gondok. Krot, o., roemah boeroek (ketjil), gondok ketjil.

Kruid (wild), o., roempoet, daoen ; (moan), sajoeran; (geneeskrachtig), daoen obat; (specertj), rempah-rdmpah, boemboe-boemboe. Kruiden, memboemboei, menarohi (memboeboehi) boemboe. Kruidertj, v., boemboe, boemboeboemboe, rempah-rempah. Kruidnagel, m., boenga lawang, tj en gkeh. Kruidnagelolie, v., min j ak tj engkeh. Kruier, m., k o eli. Kruik, v., boeli-boeli, goetji, kendi, gendi, boejoeng. 468 KRUI. Kruim, v., isi, isi jang l~mboet, rapoeh, r~mak. Kruim (van het hoofd), v., hoeloe k~pala, ~mboen emboen, boenboenan, oes~r oeseran (poes~ran) kopala; (van boomers, bergen, enz.), poetjak, poentjak, k~moentjak, poetjoek, oedjoeng. Kruipen (op banden en voeten), merangkang, m~rangkak; (op den bulk, ale een slang), melatak, mendjalar, menjoeloer; (van mieren, enz.), merajap ; Ergens doorheen kruipen, menjoesoep, menjeloesoep; Ergens onder kruipen, menjesap ; (vleien), mentjeledoek, memboedjoek; Kruipend gedierte, binatang jang melata (merajap) ; Kruipende planters, soeloersoeloeran. Kruis (kruishout), o., salib, kajoe, regang (pendepang) ; (eereteeken), tanda kahormatan, bintang; (in een broek), pesak, sibar, solangkangan : (verdriet, enz.), kasoekaran,kasoesahan,sangsara, doeka-tjita; (in een vlag, enz.), sengkang; (achterdeel van het lichaam), bokong, bebokong. Kruisboot, v., perahoe (kapal) pajir (keroewis). Kruisen (van vaartuigen), alan galing, berlajar di sane sini, meronda di laoet, memajiri; (de armen over de borst -), bersedakep; (de beenen onder het lichaam --), b~rsila, menjila. Kruisigen, mensalibken, mendepangkln. Kruisnet, o., tangkoel. Kruisweg, m., djalan perapatan (simpangan).

Kruit, o., obat, obat pasang (bedil, meriam). Kruithoorn, m., tempat obat pa. sang, bandala. Kruithuis, o., goedang obat. Kruitton, v., tong obat pasang. Kruitwagen, m., kareta obat. KUNN. Kruiwagen, m., kareta sorong. Kruk, m. en v., toengkat, toengkat kateak ; (deurknop), tombol (boetjak) pintos; (handvat), pemegangan, tangan ; (om to zitten), koeda-koeda ; (sukkel), orang bodo (gebleg, tiada bisa beladjar, sakit-sakitan). Krul, v., (in het hear), ikal : (van hout), seroetan (ketaman) kajoe. Krullebol, m. en v., kepala koriting (berikal). Kuch, v., batoek kering, tjekoeh. Kuchen, berbatoek kering, bertjekoeh. Kudde, v., kawan. Kuieren, berdjalan-djalan, melantjong, pesiar. Kuif, v., djamoel, djambak, gombak. Kuiken, o., anak ajam, pitik. Kuil, m., lobang, lekok, legok; (Val-), keloeboeran, sereling; (Om olifanten to vangen), pendiat; (in de orang, enz.), tjawak, tjengkeroeng; (in een vaartuig), roewang; Een kuil graven, menggali lobang. Kuip, v., badjana, badjan, peso, tong, tahang. Kuipen, membikin (memboewat) peso (tong, tahang), melakoeken pekerdjaan toekang tahang, menjimpai; (samenspannen), bermoeafakatan, bersafakat. Kuiper, m., toekang (pandai) tahang; (samenspanner), orang safakat. Kuisch, soetji, senoenoeh, bakti, beresih. Kuit, v., (van het been), boewah (djantoeng) betis; (van visch), telor ikan. Kuitbeen, o., toelang betis. Kunde, v., ilmoe, pengatahoean, kapinteran, kapandaian. Kundig, berilmoe, arif, pandai, pinter, bisa. Kunne, v., bangsa. Kunnen (mogeljjk ziJn), boleh, KUNS.

boleh djadi; (in staat ztjn), dap~t, dapat, bisa ; (weten), tahoe, mengarti. Kunst, v., hikmat, kapandaian, ilmoe. Kunstenaar, m., pandai, toekang, kimpoe. Kunstgreep, v., daja, silap. Kunstig, hikmat, dOngan hikmat, bagoes, indah. Kuras, o., badjoe b~si, baroet dada. Kurk, v. en o., (stop), soemp~l, soembat, perop; (de stof), kajoe gaboes. Kurketrekker, m., p~njaboet soembat (soem$1), kort~rek. Kurkuma, v., koenjit, koenir. Kus, m., koetjoep, tjioem. Kussen, m~ngoetjoep, m~njioem. Kussei, o., (hoofd-, enz.), bantal gosling; (stoot- can vaartuigen), bantal pgnjangga. Kussensloop, m., saroeng bantal. Dust, v., pantai, $sisir, darat, daratan; Langs de trust varen, m~njoesoer pantai; (verkiezing), pilih, p~milih ; To trust en to keur, sabagaimana mane sadja, gampang pamilihnja. Kustbatterij, v., koeboe (benteng) di pantai. Kustbewoner, m., orang pantai (p~sisir). Kuststreek, v., tanah ilir (pesisir). Kustvaarder, m., p~rahoe (kapal) dagang (p~rniagaan) jang mnjoesoer pantai. Kut, v., poeki, nono, kamaloean orang p~rampoean. Kuur, v., tingkah; Vol kuren zi jn, b~rtingkah. Kwaad, o., djahat, kadjahatan ; (onheil), tjilaka, bila, bentjana ; (onrecht), salah, aniaja; (laster), fitnah,oempat;Goedmetkwaad vergelden, membal~s d~ngan djahat. Kwaad (slecht), djahat, doerdjana, doerhaka, kapista; (boosaardig), b~ngis; (toornig), march, goesar, KWAR. 469 moerka; Kwaad worden, djadi -

marsh (goesar); Iemand een kwaad hart toedragen, mnaroh d~ngki akan sa'orang ; Het to kwaad krijgen, tiwas, kalah, ads di dal~m kasoekaran. Kwaadaardig, djahat; (van hon den ook), galak. Kwaaddenkend, tj~mboeroean, menjangka. Kwaaddoener, m., orang djahat, bangsat. Kwaadgesind, berniat djahat. Kwaadsappig, darah boesoek. Kwaadschiks (goad- of kwaadschiks), mane ta'maoe. Kwaadspreken, m~mfitnahk~n, m~ngoempat. Kwaadwillig, b~rniat (mane) djahat. Kwaal, v., sakit, p~njakit. Kwab, v., (lel), goedabir, djoembil. Kwadraat, o., empat p~sagi (persegi). Kwadraat, o., saperapat boelet. Kwaken, berkoewak-koewak. Kwakken, membanting, menjampak, menghempasken. Kwal, v., (zee-), oeboer-oeboer. Kwalijk (niet goad), tida balk ; (boos), goesar ; (moeilijk), soekar, soesah; (misseUjk), enek, mane moentah; Kwalijk nemen, goesar, mengambil goesar; Kwalijk varen, tjitaka. Kwalster, m., reak, risk, dahak, lender. Kwanselen, toekar-menoekar. Kwansuis, poera-poera, api-api. Kwant, m., orang djinaka. Kwart, o., saperampat, saperapat. Kwartaal, o., saperampat taoen, tiga boelan. Kwartier, o., (kwart uur), saperapat djam, lima belas menoet ; (wijk), kampoeng ; (tijdelijk verbli jf), toempangan, pondok ; (streak), tanah, doesoen, negeri ; (hoofd--), tempat kadoedoekan kepala perang; Kwartier ma470 KWA R. ken, menjediaken pondokan ; (van de maan), p~rbani boelan. Kwartj e, o., satali, sap~rampat roepiah. Kwast, m., (franje, enz.), roembai-roembai, djoerai; (om to verven, enz.), koewas, sapoe; (in hoist), mats kajoe; (ingebeelde gek), orang toewakang (djang-

gal, p~rlentai). Kweekeling, m., moerid, p~ladjar; (op een school), goeroe bantoe (p~mbantoe, kakak). Kweeken, piara, miara, mem~liharaken ; wetenschap kweeken, m~noentoet ilmoe. Kweekschool, v., madrasah, soerau, sgkolah; (voor a.s. priestess), p~sant~rian, p~santren. Kwelduivel, m., penggoda, pngoesik, p~ngganggoe, djin. Kwellen, mOngoesik, mengganggoe, m~njoesahken, m~njangsarak~n, menjakiti. Kwestie, v., hal, p~rkara, p~rsalahan, tjidOra, perbantahan. Kwetsen, mgloekak~n, m~loekai; (beleedigen), m~maloek~n, mnjakitkOn hati. Kwetsuur,v.,loeka; (doodeli jk - ), loeka parch. Kwi jlen, b~rlioer, m~ngilbr. Kwi jnen (van planten), djadi Laadboot, v., perahoe moewatan (tjoenia). Laadcedel, v.. soerat (daftar) moewatan. Laadstok, m., p~ngasak (p~lantak) b~dil (mgriam). Laag (nederig), r~ndah, ranap, k~tjil, pendek ; (vlak), datar; (gemeen), hina, kedji, tjandala ; (van pr js), moerah; (van het water), ajar ketjil, ajar soeroet. Laag, v., (r j), lapis, djadjar; De LAAR. lajoe; (van menschen en dieren), djadi koeroes, ng~r~s. Kwijt (weg), hilang, kahilangan ; (ontheven), terl~pas ds,ri pada. Kwi jten (zich - van), m~ng~rdjak~n, m~lakoek~n, m~ndjalank~n rn~njampaik~n, mombajar. Kwijtraken, kahilangan, thrl~pas dari. Kwtjtschelden, m~l~pask~n, mma~ f kin, m~ngampoeni, m~ngampoenk~n. Kwik (vlug), pantas, tjopat, l~kas. Kwikpil, v., poeloeng (oental) obat aj ~r rasa. Kwikzilver, o., rasa, ajer rasa, ajer p erak. Kwinkeleeren, m~njanji.

Kwinkslag, m., persendaan, p~rsindiran. Kwispedoor, t~mpat loedah, peloedahan, paidon. Kwispelstaarten, m~ngobas ngebas ekor (boentoet), m~ngoebatabitk~n boentoet. Kwistig, moerah, d~ngan gampang (moerah), boros. Kwitantie, v., soerat bajaran, soerat tanda tangan, tabriat. Kwiteeren, m~mb~ri soerat bajaran (soerat tanda tangan, soerat tanda p~mbajaran). Voile laag geven, monembak d~ngan m~riam sabandjar, mnggderel ; (aanalag, schuilhoek), p~ngadangan, t~mpat $ngadangan; Lagen leggen, mongadang. Laaghartig, doerdjana, kOdji, dj chat. Laakbaar, haroes di tj~1a. Laan, v., pohon doewa bandjar (djadar). Laars, v., s~tiwel, s~patoe tinggi. L. LAAT. Laat, lampau, let; Laat op den avond, soedah malgm, malgmmal~m ; Laat op den dag, soedali slang (sore) ; Te laat, terlaloe let, liwat temponja; (Lang van duur), lama, lambat, p~rlahan ; Hoe last is hat? poekoel b~rapa ini; Laatst, $nghabisan, achir, kab~lakang, di b~lakang s~ndiri ; Later, kamoedian, di b~lakang kali. Laatdunkend, katjak, kotjak, dj~mawa, angkara, angkoeh. Laatst (achterste), dib~lakang s~kali, kab~lakang s~kali; (laatstgeboren), boengsoe, p~mbontot. Laatstleden, baroesan, baroebaroe ini, jang baroe laloe (liwat) ini, b~lom lama. Lath, m., tawa; (Glim--), s~njoem. Lachebek, m. en v., toekang thrtawa. Lachen, thrtawa, thtawa, k~tawa; (Luidkeels -), t~rtawa gelakg~lak, mongakak. Ladder, v., tangga ; Sport van een ladder, anak tangga; Een ladder opklimmen,naIk tangga. Lade, v., kotak, latji ; (van een geweer), kaj oe bedil.

Laden, moewat, m~moewat, mmoewatk~n ; (vol --), mgmoewatkgn sarat, menjaratkgn ; (Een geweer, enz.), m~ngisi ; Op zich laden, m~ndathngk~n, m~mb~ratk~n dini d~ngan. Lading, v., (inhoud),moewatan,isi. Laf (zonder cooed), takoet, pnakoet, tjabar ; (flauw van smaak), tawar, amber, koerang boemboe ; (kinderachtig), kaja anak (boedak) ketjil. Lafaard, m., p~nakoet,orang tjabar. Laf hartig, takoet, p~nakoet,tjabar, tiada bgrani. Lager, l~bih r~ndah, di bawah. Lak, o., (brieven-), lilin mat~rai (tjap), lak, lak~ri ; (schel--) ampaloe ; (om to vernissen), damarak, minjak r~ngas; (valsche LAND. 471 beschuldiging), toekasan, pnoekasan. Laken, o., (de stof), sak~lat, s~ngk~lat, 1ak~n ; (Bedde-), s~p~rai ; (Tafel-), toetoep medja, kamn hamparan medja ; (Dood--), kafan, kain kafan, kam toetoep orang coati. Laken, m~ntj~la, menj~la, menghinak,n. Lakensch, sak~lat, s~ngk~lat, dari sak~lat (lak~n). Lakken, m~mboeboehi tjap, menoetoep dengan lak. Lam, o., anak kambing (domba, bin-bin). Lam (verlamd van de beenen), loempoeh, lempoh, tepoek ; (Geheel --), thpoek lesi, timpang, tiada bisa bergerak, loempoeh same sekali ; (van een arm), tjengkok ; Een lam gevoel hebben, lesoe ; (moede), tjapai, tjapik ; (niet stark), tiada (koerang) koewat, lamas, l~mah. Lamp, v., p~lita, deloepak, tjeloepak, lampoe ; De lamp aanste,ken, memasang pelita (lampoe); De lamp uitdoen, memadamken (mematiken) pelita (lampoe). Lampeglas, o., semperong lampoe. Lampepit, v., soemboe lampoe, oetjeng. Lampetkan, v., tempat tjoetji rnoeka. Lamplicht, o., terang lampoe (pe-

lita). Lampolie, v., minjak lampoe (pelita). Lamsbout, m., paha anak kambing (domba). Lancet, o., piso wall, poesoet, tadji. Land, o., (grond), tanah, darat, daratan ; (Bewoonde streak), tanah, negeri, benoea; (Platte--), doesoen,padoesoenan;Laag land, tanah rendah; Vlak land, tanah deter ; Hoog land, tanah tinggi (goenoeng, pagoenoengan) ; Vreemd land, tanah (negeri) 472 LAND. asing ; Onbewoond land, tanah soenji (tiada di doedoeki, tiada di thmpati) ; Aan land gaan, naIk ka darat ; Over land reizen, m~ndarat, b~rdjalan di darat; Het land verlaten, kaloewar dari n~g~ri, m~ninggalk~n n~g~ri; Het land bebouwen, momboeka (m~ng~rdjak~n, m~ngoesahak~n) tanah ; Het land hebben, g~reg~tan, marsh didal~m hati, tiada enak hati ; Het land opjagen, m~marahk~n, m~mbikin g~r~gtan ; Te land komen, djatoh. Landaard, m., asal, kaloew aran ; (gewoonte van bet land), adat n~g~ri. Landbezit, o., milik (kamilikan) tanah, (in Mal. landen waar hot matriarchaat bestaat) hak poesaka ook harts-poesaka (van de familie) en hak of harts p~ntjarian(van hot individu gedurende zijn levers, want na zijn dood vervalt zijne bezitting aan de familie). Landbouw, m., p~roesahaan tanah, pak~rdjaan tanem-tan~man. Landbouwer,m., orang tarsi, orang jang m~ngordjak~n (m~ngoesahak~n) tanah. Landeigenaar, m., toewan tanah, jang poenja tanah. Landelijk, tjara doesoen, adat doesoen. Landnn, naIk ka darat. Landengte, v., g~nting tanah. Landertjen, v., tanah, tanah-tanah, b~ndang. Landgenoot, m., orang san~g~ri. Landgoed. o., tanah, tanah milik, b~ndang. Landheer, m., toewan tanah.

Landhuis,o.,roemah toewan tanah. Landhuurder, m., orang jang mnjewa tanah. Landing, v., naikan (toeroenan) di darat. Landingsplaats, v., thmpat naik ka darat, pangkalan. LAND. Landkaart, v., p~ta (gambar) boo. ml (n~geri). Landkost, m., makanan orang doe soon. Landleven, o., kahidoepan (p~nghidoepan) orang doesoen. Landlooper, m., orang m~ngombara (melantjong, $1antjongan). Landlucht, v., haws darat (goenoeng, pagoenoengan). Landman, m., (dorpeling), orang doesoen (goenoeng, pagoenoengan; (landbouwer), orang tarsi, koeli, orang m~ngOrdjaken (mengoesahaken) tanah. Landmeten, mongoekoer tanah. Landplaag, v., bela, tjilakak negeri. Landpunt, v., hoedjoeng tanah, tandjoeng. Landraad, m., landerat. Landreis, v., perdjalanan darat. Landrente, v., padjek (beja) tanah (boemi) ; Landrente heifers, menarik (memoengoet) padjek tanah (boemi). Landschildpad, v., koera-koera. Landstreek, v., tanah, benoea, djadjahan. Landsvergadering, v., madjelis bitjara negeri, sidang negeri. Landsw$js, tjara negeri. Landtong, v., tandjoeng, hoedjoeng tan ah. Landverhuizer, m., orang jang pindah ka laIn negori. Landverraad, o., chianat. Landverrader, m., orang chianat, Landvolk, o., isi (orang) doesoen (goenoeng). Landvoogd, m., wall, wakil radja, pemorentah negeri ; (In Ned.Indie), goebernoer djenderal. Landwaarts, kadarat ; (-- aanhouden van ears vaartuig), mendarat, menoedjoe kadarat. Landweer, v., (volkswapening), barisan orang negeri. Landweg, m., djalan besar, djalan raja.

LAND. Landwet, v., hoekoem (oendangoendang) n~g~ri, Landwind, m., angin darat, angin goenoeng. Landzaat, m., orang n~geri, isi n~geri, p~doedoek n~g~ri. Lang (niet kort), pandjang; (hoog), tinggi, djangkoeng ; (van duur), lama, lambat; Lang en smal, londjong ; To langenleste, lamalama, lama-kalamaan ; op de lange baan schuiven, m~lambatk~n. Langdradig, pandjang, terlaloe pandjang, lama, landjoet. Langdurig, lama, landjoet. Langharig, b~ramboet (b~rboeloe) pandjang. Langlevend, b~rpandjang oemoer, hidoep lama. Langs, sapandjang, salaloe. Langstaartig, b~rekor pandjang. Langtong, m. en v., orang jang b~rlidah (bermoeloet) pandjang. Langwerpig, pandjang ; (-rond), boelat pandjang. Langzaam (zachtj es, niet vlug), p~rlahan-lahan, plan-plan, lam bat, lembam, randat ; (bedaard), alap, santoen ; (lui), maps. Langzamerhand, $rlahan-lahan, lambat-lambat, lama-lama, lama d~ngan kalamaan. Lankmoedig, sabar, rrnoerah hati, l~mboet (pandjang) hati. Lane, v., toembak, koendjoer; (staatsie--), pawai ; (Korte -), lambing, g~ladak ; (Houten zonder ijzeren punt), s~ligi ; (met weerhaken), roejang, serampang; Met de lane steken, m~noembak, m~ngoendjoer, mnikam (m~noesoek) d~ngan toembak (lambing). Lansschacht, v., batang toembak. Lantaarn, v., lantera, l ntera, frog; (Papieren -), loleng. Lanterfanten, m~lantjong, mngoembara. Lap, m., kain p~rtjah (p~tjah, toewa, LATE. 473 soewekan), tambal, tampal ; (Stonden-), kain kantjoet (tjawat) ; (- vleesch), p~nggal, iris} potong ; Een lap op ears kleed.

enz. naaien, m~nampal, mnambal. Lappen, ni~nampal, m~nambal. Lardeeren, m~ntjatjah, m~noesoekk~n g~moek babi. Lasch, v., samboengan, hoeboengan, tanggam. Lasschen, m~njamboeng, m~nghoeboengk~n, m~nanggam. Last, m., (lading), moevcatan, (yacht}, pikoelan ; (bezwaar)r kab~ratan, soesah, kasoesahan; (belasting), padj~k, beja, tjoekai; (hinder), $ngoesik, goda; (bevel), p~rentah, titah, sabda radja, firman ; Last geven, mgm~rentah, m~merentahken, m~mb~ri p~rentah ; Een last uitvoeren, m~lakoek~n p~rentah. Lastbrief, m., soerat parental. (titah). Lastdrager, m., koeli, orang pb. ngoesoeng. Laster, m., fitnah, oenlpat, hodjat,, toekasan. Lasteren, m~mfitnah, m~ngoempat, m~nghodjat, m noekas, mnoekasi. Lastertaal, v., $rkataan hodjat, toekas. Lastgever, m., jang m~mbOri pgrentah. Lasthebber, m., oetoesan, soeroehan, wakil, polmak. Lastig, soesah, soekar; tj~rewet ; Iemand lastig vallen, m~ngganggoe, mengoesik, m&njoesahken, menjerewetken. Lastpaard, o., koeda moewatan (momotan, pikoelan), Lat (panlat), v., rang, kasau ; (spaan), bilah. Latafel, v., medja berkotak. Laten (laten blijven), meninggalken, membiarken; (niet doers), biar, menlbiarken, djangan, dja474 LATE. ngan m~mboewat (m~lakoek~n); (gelasten), soeroeh, m~njoeroeh; Zich laten gezeggen, m~nd~ngarken kata (togor) ; Laten gaan,m~l~pask~n; Laten weten, m~mbri (kasi) taoe; Laten komen, m~manggil; Laten wordt meest ook aangegeven door hat achtervoegsel kgn der werkwoorden en bi j een im-

peratief ook door marl. Laten, o., (Iemands doen en -), lakoe djalannja sa'orang. Later, l~bih lot, l~bih lambat, l~bih lama, kamoedian, di bOlakang kali. Latwerk, o., kisi-kisi, djala-djala. Laurierblad, o., doom salam. Lauw, hanget, angst, soewam (onverschillig), tiada f~rdoeli. Laveeren, bOrlajar (b~rdja1an) bolak-balik (mondar-mandir), b~rprai-p~rai. Lavement, o., sgmp~rotan, obat sgmp~rotan. Laven, m~njggark~n, m~mb~ri minoem. Lawaai, o., goeroeh, g~ntar, hoeroe-hara, roesoeh. Lazans, o., obat pentjahar (boewang ajar), oeroes-oeroes. Lazaret, o., roemah sakit. Lazuursteen, m., lazoewardi. Ledekant, o., t~mpat tidoer, petidoeran, p~radoean, randjang, katil, kantil ; (Behang van een ledekant), kblamboe tempat tidoer, tirai. Ledemaat, o., (van hat lichaam), anggota. Leder, o., koelit, b~loelang; Leder bereiden, m~njamak, mgnjamak koelit. Ledergoed, o., barang-barang koelit. Ledewater, o., ajar boekoe (send!). Ledig, hempa, tiada berisi, kosong; (van tijd), sempet, legs, kober; (zonder bezigheid), tiada kerdja; (van rtjstaren, voos), koLEER. song, gaboek; (eenzaam), sepi, soenji; Ledig loopen, tiada bkerdja apa-apa, mBlantjong. Ledigen, menghempaken, mengosongken. Leed, o., doeka-tjita, soesah, kasoesahan, soesah hati, sakit-hati, bentjana; Leed ondervinden, mendapnt soesah, merasai kasoesahan (sakit-hati) ; Leed gevoelen over, menjesal; Leed veroorzaken, menjakitken (mgnjoesahken) hati, membentjanaken. Leedwezen, o., doeka-tjita, soesah (kasoesahan) hati; (deernis), blas-kasihan.

Leefti jd, m., oemoer, oesia. Leeftocht, m., bOkal, roewadah. Leefwijs, v., pgri kahidoepan. LeelJjk, boeroek, boesoek, oedoeh, djelek, tiada bagoes, bertjatjad, bertjela; (slecht), djahat, kedji. Leem, o., tanah hat, tanah lempoeng, tanah lilin, tanah galah. Leen, Te -- geven, memindjamken, member! (kasi) pindjam; In leen nemen, vragen, memindjam, mints pindjam. Leenen (van iemand), pindjam, memindjam, memindjami ; (aan iemand), memindjamken; Op pond leenen, menggadai, menggadaiken; Hat oor leenen, mendengarknn ; De behulpzame hand leenen, m~noeloeng, membantoe. Leengoed, o,, barang pindjeman (pegangan), barang sanggem ; (leengrond), tanah sakai. Leaning, v., pindjeman, pamindjam; (Bank van -) roemah gadaian, pegadaian. Leap, tjeredik, pinter. Leepoog, m. en v., mats bills (belek, rebek, redjeh). Leer, o., pengadjaran, pematah. Leeraar, m., (in den godsdlenst), imam, goeroe pandita; (onderwtjzer), goeroe, pengadjar, moealim. LEER. Leerboek, o., kitab (boekoe) p~ngadjaran. Leeren (zelf --), beladjar, mengadji; (onderwijzen), mengadjar, m~ngadjari, m~ngadjark~n; Van buiten leeren, m~ngapalk~n, b~ladjar loewar kapala;(afleeren), m~ngadjar, m~ngadjari. Leergeld, o., oepah (oewang) pngadjaran (s~kolah). Leergierig, soeka (kepingin) b~ladjar. Leering,v.,pgngadjaran,p~ladjaran. Leerling, m. en v., moerid, p~ladjar. Leerlooier, m., toekang samak. Leermeester, m., pengadjar, goeroe, moealim. Leermiddelen, o., perkakas ($rabot) p~ngadjaran (s~kolah). Leerplan, o., atoeran p~ngadjaran. Leerschool, v., thmpat m~ngadj ar (m~ngadji, b~ladjar), s~kolah. Leerzaam, soeka b~ladjar, gam-

pang di adjari. Leesbaar, gampang (boleh, dap~t) di batja. Leesboek, o., boekoe (kitab) p~mbatjaan (tj~rita-tj~rita). Leesoefening, v., p~ladjaran m~mbatja. Least, v., sikap, l~mbaga ; (voor schoenen, enz.), kal~boet spatoe, atjoean; Rank van least, ramping. Leeuw, m., sings; (brullende -) ; sings m~nikas (m~ngg~roeng); (woedende -), singe garang (galak). Leeuwenmoed, m., kab~ranian sings, b~rani s~p~rti sings. Legaat, o., p~mb~rian waris (poesaka). Legataris, m., orang j ang dap~t (thrima) p~mb~rian waris (poesaka). Legateeren,m~mberi bagian waris (poesaka). Lager, o., (krijgsmacht), bale, bale-tanthra; (ligplaats), p~baringan, p~tidoeran, thinpat tidoer ; LEID. 475 (van een wild dier), boembon, djeroemon; Een lager op de been brengen, m~ngoempoelken (mengerahken) bale-tanthra ; Een lager in slagorde stellen, mengikat perang, mengatoer safnja bale-tantera. Legeraanvoerder, m., hoeloebalang,pahalawan,panglima perang, djenderal. Legerafdeeling, v., pasoekan, katoemboekan. Legerplaats, v., pertanteraan, perhentian bale-tantera. Legerstede, v., thmpat tidoer, petidoeran. Legertent, v., chaimah. Legertocht, m., angkatan perang. Legertros, m., segala barang-barang (alai, perkakas) peperangan. Leggen, menaroh, meletakken, membaringken, menggeletakken, menidoerken ; Aan den dag leggen, menjataken, menoendj o ekken ; Eieren leggen, bertelor ; Een vloer leggen, memasang dasar (batoe dasar, djoebin). Leghen, v., ajam babon (bertelor), ajam biang. Legioen, o., pasoekan, katoemboekan, kabanjakan.

Leguaan, m., biawak, menjawak. Lei, v., (om op to schrijven), batoe (pagan) toelis ; (om to dekken), batoe, gendeng batoe. Leiden (geleiden), menghantar, menghantarken, memimpin,membawa, menoentoen, mengandjoer; (van een wag ergens heen), djatoh di, throes ka; (van water uit een biding, enz.), menjimpangknn ; mengalirken, mendjalankkn ; (eon vergadering --), mengepalal (memerentahken) perhimpoeman (madjelis) ; (om den tuin -), menipoeken, memperdajaken ; (werkzaamheden --), mengatoer pekerdjaan; (eon slecht leven -- ),melakoeken kahidoepan jang tiada balk. 476 LEID. Leiding, v., zie : Waterleiding. Leidsman, m., p~nghoeloe, p~nghantar, p~ngandjar, k~pala. Lek, botjor, r~mb~s; Lek worden, djadi botjor; Lek makers, membotjork~n, m~mbikin botjor. Lekkage, v., tempat botjor, botj oran. Lekken, botjor, r~mb~s, m~niris. Lekker, enak, s~dap, goerih; (welvarend), enak badan, sugar, njaman ; (welriekend), wan gi, haroem, aroem; Lekker makers, m~ngenakk~n; Iemand lekker makers, m~ngangkat-angkat, m~ngandjoeng, memoedji, mengenakknn hatinja. Lekkerbek, m. en v., orang jang soeka makan-minoem enak. Lekkernij, v., s~dap-s~dapan, barang enak-enak (nikmat), koewekoewe. Leksteen,m.,batoe tirisan (saring), saringan. Lekwater, o., ajOr botjoran (tirisan, saringan). Lel, v., tjoeping, gelimbar, goedabir; (huig), enak lidah, zie ook Hoer. Lelie, v., bakoeng, k~mbang (boenga) bakoeng ; (Water-), thratai, toendjoeng, boenga (kmbang) toendjoeng (serodja). Lemmer, o., mats. Lemmetje, o., djeroek tipis (nipis). Lende, v., pinggang, lamboeng, soelb ; Pun in de lenders), sakit pinggang. Lendebreuk, v., patch pinggang.

Lendestuk, o., daging pinggang (lamboeng). Lengte, v., pandjang, tinggi, boedjoer; (van ttjd), lama; (-greed) daradjat. Lengtemaat, v., oekoeran kapandjangan (pandjangnja). Lenig, limas, l~mboet, l~ntik, 1 ntoek, fiat Lenigen, (zacht makan), m~l~mboetk~n ; (verminderen), mLETT. ngoerangk~n, m~rada; (verlichten), m~ringank~n; (helpers), mnoeloeng; (stillen), m~ndiamk~n, m~mp~rh~ntik~n. Lens (ledig), kosong, h~mpa, habis. Lepel, m., sendok ; (keuken-), tjidoek, iroes; (spadel-), tjentong; (schepper), siwoer, sidoek, gajoeng. Leppen (met kleine teugen drinkers), iroep, m~ngiroep. Lepra, v., p~njakit koesta. Leproos, m. en v., orang sakit koesta. Lea, v., p~ngadjaran, $ladjaran ; (Lees--) p~mbatjaan ; (vermaning), nasihat, adjaran, p~nghardikan ; Lea nemen, beladjar ; Lea geven, m~ngadjar; Iemand de lea lezen, m~nghardik~n, m~ngadjar, m~n~ngking, Lesschen (van den dorst), mmadamk~n (m~moewask~n) dahaga (ao es). Lessenaar, m., medja toelis. Letsel, o., (verwonding), loeka ; (verhindering), sangkoetan, kasangkoetan; (nadeel), roegi. Letters (achtgeven), ingat, mngingat, m~ndjaga, m~mboewang mats, m~lihati, m~niliki ; (verhinderen), menahan, m~nahani, mgn~gahk~n, memalangi. Letter, v., aksara, hoeroef, letter ; (Druk-), hoeroef tjapan (tjitakan); (SchriLjf-), hoeroef toelisan; (en relief), hoeroef timboel. Letterbak, m., thmpat (kotak) hoeroef. Lettergieter, m., toekang m~noewang (mn njitak) hoeroef tjap. Lettergreep, v., patahan parka-

taan, soekoe kalimah. Letterkast, v., kotak thmpat hoeroof. Letterkunde, v., ilmoe kitab (soerat). Letterkundige, m. en v., orang alim (jang paham ilmoe kitab). LETT. Lettersoort, v., matjgm (roepa) hoeroef. Letterteeken, o., bans (s~ndjata) hoeroef, hoeroef, aksara. Lettervorm, m., atjoean hoeroef. Letterzetter, m toekang mengatoer hoeroef, pgngatoer hoeroef (t~raan). Leugen, v. doesta, djoesta, bohong. Leugenaar, m., pendoesta, p~mbohong. Leugentaal, v., p~rkataan djoesta (bohong). Leuk, tiada f~rdoeli, poera-poera tiada tahoe. Leunen, bersender, menjender; (geleund tegen), tersender; Doers leunen, m~njerderk~n. Leuning, v., senderan, p~rsenderan, soesoeran, kelek-kelek. Leuningstoel, m., korsi p~rsenderan (kelek-kelek). Leus, v., alamat, s~mboejan, tanda p~ng~nal ; (schijn), poera-poera, s~moe-s~moe; lets voor de lens doers, poera-poera memboewat (m~mbikin) apa-apa. Leuteren (talmen), berlambatlambat, bek~rdja perlahan-lahan. m~ngg~roemit, m~ngg~remet; (zaniken), mengomong kosong, m~repek, m~ng~til. Levers, o., (hot levers), hidoep, p~nghidoepan, kahidoepan ; (lawaai), roesoeh,hoeroe-hara.ingarbangar; (lust), kasoekaan, ramai, ramai-ramai ; (Hot toekomstige levers), acheirat ; (ziel), njawa ; (levensduur),oemoer;(bestaan), r~djeki, p~ngoepa djiwa, p~nghidoepan ; Zijn levee wagon, m~mb~landjaken njawanja, m~mboewang njawanja; Het levee bij lets inschieten,hilang njawa, coati; Het levers verlengen, m~landjoetk~n oemar; In hot levers laten, menghidoepi. Levers, hidoep, berhidoep; (Laten ), m~nghidoepi, m~nghidoepen; Lang levers, hidoep lama,

LE .I. 477 beroemoer pandjang; Rustig leven, hidoep dengan senang (sentausa, selamat), hidoep enak. Levend, hidoep, hidoep-hidoep, dengan hidoep, masih hidoep; Levend makers, menghidoepken ; Levend water, ajer hidoep; Levende taal, bahasa j ang masih terpakai. Levendig, ramai; (vlug), pantas, tjepat. Levenloos, coati, tiada hidoep, tiada bernjawa. Levensbeginsel, o., pohon kahidoepan. Levensbehoud, o., pemeliharaan kahidoepan. Levensduur, m., oemoer hidoep, oemoer, pandjangnja oemoer. Levensgevaar, o., behaja kamatian. Levensgroot, sabesarnja jang hidoep. Levenslang, salama hidoep, saoemoer hidoep. Levensmiddelen, o., barang-barang makanan dan minoeman, redjeki. Levensonderhoud, o., penghidoepan, pentjarian, redjeki. Levenstijd, m., mass (lamanja) kahidoepan, oemoer. Levenswandel, m., kalakoean. Levenswijs, v., peni kahidoepan, kalakoean, lakoe djalan. Lever, v., hampedas, limps. Leverancier, m., langganan, lengganan. Leveren, membawa, memasoekken, mengadaken, menjampaiken, kasi (membawa) masoek; (In handers -), menjerahken, menarimak)n; (Slag ---), berperang; (Stof -- tot gepraat), mendjadi isi (boewah) moeloet. Levertraan, v., minjak hampedas ikan. Leverziekte, v., penj skit limps (hampedas). Lexicon, o., kitab lograt. 478 LEZE. Lezen, m~mbatja ; (Vlug ), lantj ar m~mbatj a ; (Den Koran -), m~ngadji kor'an ; (Het onderricht der dooden op het graf ), m~mbatja talkin; lemand de les lezen, m~nghardik, m-

marahk~n; (opzamelen), m~moengoet, m~ngoempoelkon, m~ntjhari; lemands horoscoop lezen, m~mbatja noedjoemnja, membilang ramalnja. Liaan, zie : Slingerplant. Lias, v., anggitan (dj~loedjoeran) soerat-soerat. Lichaam, o., toeboeh, badan, s~lira; (ding), b~nda, barang, kaadaan, mooed joet, dzat ; Vast lichaam, b~nda jang k~ras (kipal); Vloeibaar lichaam, b~nda jang tjaer (entjer, tjewer, melele); Een dood lichaam, malt, bangkai ; De romp van het lichaam, batang toeboeh; (Vereeniging), madjglis, p~rkoempoelan, perhimpoenan, p~rsakoetoean, kongsi, pasoekan. Lichaamsbeweging, v., g~rakan toeboeh (badan). Lichaamsbouw, m., bangoenan toeboeh (badan). Lichaamsdeel, o., an ggota. Lichaamsgestalte, v., lembaga, sikap, bangoenan badan. Lichaamsgestel, o., pen (hal) kaadaan toeboeh (badan). Lichaamskracht, v., koewat (kakoewatan) toeboeh (badan). Lichamelijk, bertoeboeh, dapet (boleh) di pegang (di djamah). Licht (holder), terang, tjoewatja, slang, bersinar; (niet donkey van kleur), moeda; (gemakkel jk), gampang, enteng, woe. dah ; (niet zwaar), enteng, ringan ; Licht in hot hoofd, ringan (poesing, poejeng, enteng) kepala; (dun), tipis; (gemakkelijk verteerbaar), gampang tjorenanja; lets licht achten, mempermoedahken, menggamLICH. pangken, mengambil gampang ; Licht worden, ~jadi terang (slang); Een lichte kleur, warns moeda. Licht, o., (van den dag), slang ; (van sere lamp, enz.), torang ; (glares), noer, tjahaja, sinar. Lichtblauw, biros moeda. Lichtbruin, warns perang (pals moeda); (van lichaamskleur), item manis.

Lichtekool, v., perampoean djahat, soendel, lonte. Lichten (licht worden), djadi slang, fadjar, fadjar merekah, bersinar terang; (bliksemen), berkilat; (licht waken), menerangkln, membawa obor, mengobori, menjoeloehi; (lichter maken), mengentengken, meringanken ; (optillen), mengangkat ; (afnemen), mengambil, mengangkat; (Van een anker), mengangkat (membongkar) saoeh (djangkar); De hielen lichten, lari, bOrlari, minggat; De hand met lets lichten, mempermoedahken, menggampangken, meringanken. Lichter, m., perahoe tjoenia (sampan). Lichtgeel, koening moeda; (van huidskleur bij menschen), poetih.koening, koelit langsep. Lichtgeloovig, lekas (gampang) portjaja, pertjajaan. Lichtgeraakt, berangas, berangasan, lekas march, perang-peroes. Lichtgevend, bertjahja, terang, menerangi, menerangken, bersinar; (phosphoriseerend), pen day, berpendar. Lichtgroen, idjo moeda, idjo daoen moeda. Lichting,v., (oproepirlg), kerahan, pengerahan, paparan. Lichtmis, m., orang doekana (gaibana, risau). Lichtmissen, hidoep (berlakoe) seperti orang doekana (risau). LICE[. Lichtrood, merah moeda. Lichtschuw, takoet thrang. Lichtstraal, m., sinar, sinar thrang. Lichtvaardig, koerang ingat, koerang ati-ati, g~gaba, g~gampang, g~mampang, koerang pikir, koerang timbang, thrlaloe b~rani, angkara; (los van zeden), doekana. Lichtzinnig, zie : Lichtvaardig. Lid, o., (lidmaat, vennoot), sakoetoe, p~rsero. Lid, o., (lichaamsdeel), anggota ; (geleding), roewas, ros, boekoe, s~ndi ; (deksel), toetoep, toetoepan ; (van het oog), k~loepak ; Het manneujk lid, p~li, boetoe; Uit het lid zijn, salah lakoe,

salah oerat, kas~lioe. Lidmaat, o., thm~n, sakoetoe. Lidmaatschap, o., p~rsakoetoean. Lidteeken, o., paroet, bekas loeka, tjiri. Lied, o., njanjian, kidoeng, pantoen ; Een lied zingers, mthnjanji, m~ngidoeng, b~rpantoen. Lieden, m., orang, orang-orang ; (ZiJ -), dij.a-orang, marika itoe ; (Wij -), kita-orang, kita, kami; (Gtj --), kamoe (be) orang, kamoe. Liederlijk, doekana, gaibana, djahat, kotor, boesoek, tiada maloe. Lief (aardig), manis, dj~lita, molek ; (beminnelijk), p~ri balk (manis), patoet (haroes) di tjintai (di kasihi) ; Onze lieve Heer, toehan Allah ; lets voor lief nemen, m~n~rima d~ngan snang ; lets lief vinden, soeka, m~njoekai. Lief, o., (het aangename), soeka, kasoeka,an, kason~ngan; Lief en leed, soeka dan doeka, kasoekaan dan kadoekaan. Liefdadig,moerah hati, d~rmawan; Liefdadige installing, balai derma ; Jets tot liefdadige doeleinden bezigen, m~nd~rmak~n. Liefdadigheid, v., kamoerahan LIGG. 479 hati, p~ri d~rmawan ; Werken van liefdadigheid, p~rboewatan d~rmawan. Liefde, v., tjinta, kasih, soeka, birahi ; Werk der liefde, porboewatan aural. Liefdeband, m., p~rtambatan hati. Liefdebli jk, o., tanda kasih (tjinta). Liefdedaad, v., aural, p~rboewatan aural. Liefdedrank, m., obat p~ngasihan, obat m~nawari, pelet. Liefdeglft, derma, sed~kah. Liefdegod, m., Asmara-dews, Koemadjaja. Liefdeloos, tiada b~rkasihan, thgar (tahan) hati, tega, tiada poenja hati. Liefderijk, moerah hati, b~rhati kasihan. Liefdesmart, v., tjinta (sakit) birahi. Liefelijk, manis, djoewita; (van geluid), m~rdoe, s~rindai ; (van

geur), haroem, aroem, wangi, s~dap ; (voor het oog), s~dap, bagoes, indah. Lief hebben, tjinta, mthnjintai, ka; sih, m~ngasihi, soeka, m~njoekai, (verliefd zijn), birahi, b~rbirahiasjik akan. Liefje, o., tjinta, hati, hati mas, k~kasih. Lief koozen, b~rtjoemboe, m~mboedjoek, m~ngoelit, m~mb~lai. Lieftallig, manis, tjoemboe. Liegen, doesta, djoesta, m~ndoesta, bohong, m~mbohong. Lies, v., koentji paha, an-an, slangkangan. Lieswortel, v., d~ringo, d~ringoe. Lieveling, m. en v., k~kasih, tjinta. Liever, l~bih balk, angoer. Lieverlede, (van -), p~rlahan-laban, pelan-pelan, lama-lama. Liggeld, o., (voor vaartuigen in ears haven), roeba-roeba, beja $laboehan. Liggen, berbaring, baring-baring, 480 LIGG. tidoeran ; (op den rug -), thl~ntang, tj~l~ntang, b~rtj~lentang ; (op den bulk -), mengkoeroep, m~ngkoer~p, b~rtiarap ; (van dieren), mOnd~roem, m~ndjeroem; (zi jn, ergens geplaatst zijn), ada, doedoek ; (stil - ), tiada berg~rak ; (van den wind), thdoeh, coati ; (voor anker -), b~rlaboeh ; Laten liggen, meninggalk~n, m~mbiarken ; (niet aanraken) ; tiada mondjamah. Ligging, v., (saner ptaats), ternpat, adanja, doedoeknja. Ligplaats, v., (van vaartuigen), polaboehan, moewara, limboeng ; (van andere taken), tempat. Lt J, v., bawah angin ; Aan li j, di bawah angin. Li jdeli jk (geduldig), sabar. Lijden (verduren), tahan, menahan, berasa, menderita ; (gedoogen), mengidzinken ; (genegen zijn, mogen --), soeka ; (Honger -), berlapar ; (Dorst ), berdahaga, beraoes ; Niet mogen lijden, bentji, membentji ; Schipbreuk lijden, kena tjilaka dengan pgrahoe (kapal), kandas, terdampar, karam ; Voor een ander li j den, menanggo eng salahnja (dosanja) orang lain.

Ljjden, o., sangsara, kasakitan. Lijder, m., (patient), orang sakit; (iemand die veal slechts ondervindt), orang jang merasai sangsara. Lijdzaam, sabar, d~rita, bertahan. Lijf, o., (lichaam), toeboeh, badan, awak, djasad ; (bulk), peroet ; (romp), batang toeboeh ; (van een kleedingstuk), badan ; Met ltjf en ziel, dengan soenggoeh-soenggoeh hati ; Te lijf gaan, mgnjerang, meneradjang ; Iemand om hat lJ,jf vatten, memelok pinggangnja, menggeloet ; Pijn in hat lijf, sakit (moeles) peroet. LIJNR. Lijfeigene, m. en v., rajat, hamba, sahaja, boedak. Ltjfje, o., koetang. Li jfsbehoud, o., pemeliharaan toeboeh (badan). Li j fsdwang, m., siasat, sangsara. Lijfsieraad, o., perhiasasan toeboeh (badan). Lijftrawant, m., bidoewanda, boedak. Li jfwacht, v., pengawalan radja. Lijk, o., malt, bangkai ; Een lijk wasschen, membasoehi (menjoetji, memandiken) malt ; Een lijk balsemen, merempah-rempahi ; Een lijk begraven, menanem (mengoeboerken) malt ; Een UJk volgen, mengiringken. Lijkbaar, oesoengan (gotongan) malt, koeroeng batang. Lijken, tie : Gelljk, Gel jken; (betamen), patoet, laik, balk, soeka. Lijkkleed, o., kafan, kam kafan, kaln boengkoes malt. Lijkkoets, v kareta malt (coati). Ltjkstoet, m., perarakan (periringan) malt. Lijkverbranding, v., pembakaran malt. Lijm, v., getah, perekat, lien, poeloet. Lijmen, m~rekati, menarohi lim. Lijmig, lender, kentel. Li jmstok, m., kajoe poeloet (g~tah). Ltjn, v., (streep), garis, sipat, baris ; (touw), tall, djoeroes, sipat ; (yore), aloer, ladjoer ; (vischlljn), tall pantjing (kail) ; Rechte ljjn, garis loeroes (ken-

tj eng) ; Kromme lijn, garis bengkok (lengkoengan) ; De 1&jnen in de hand, radjah ; Een lljn trekken, menggaris ; (fig.) bermoeafakat, sat akat. Lijn oek, m., (van Arachis hypogaea), boengkil. Lljnolie, v., minjak widjen, minjak tj at. Lijnrecht, gross, lempeng. LIJNS. Lijnslager, m., toekang membikin tall. Li4jnwaad, o., kain, kain-kain ; (Grof--), kain kasar; (FJjn ), kain aloes. Ltjnzaad, o., bidji widjen. Ltjst, v., birai, pinggir, kandang ; (register), daftar. Ltjstwerk, o., koemai, seliran. Lijvig (dik), besar, tebel, gemoek, gendoet ; (gebonden), kentel, lender. Likdoren, m., kapalan, mata kapalan. Likkur, v., sopi manis. Likeurstel, o., serahi, tempat minoeman. Likken, mendjilat. Limoen, m., djeroek limau (tipis). Limoensap, o., ajar djeroek. Liniaal, v., mistar, garisan, penggarisan, djidaran. Linie, v., (li jn), garis, bans, sipat ; (geslachts--), silsilat, soesoergaloer ; (evenachtsltjn), chat lstiwa ; (van soldaten), bans, saf. Linieeren, menggarisi, memistar. Linker, kin, sabelah kin. Linkerhand, v., tangan kin. Linkerkant, m., sabelah kin. Links, kin, sabelah kin. Linkseh, kin, sabelah kin; (alles met de linkerhand doers), kidal ; (onhandig), gebleg, bodo, kikoek, tjanggoeng; (loos), penipoe, adat penipoe, tjeredik. Linnen, o., kain, kain rami, dari kain rami. Linnengoed, o., kain-kain. Linnenkast, v., almari (lemari) barang-barang (pakaian, kainkain). Linnenwinkel, m., toko (kedai, waroeng) kain-kain. Lint, o., pits. Lintworm, m., tjatjing pity (soesoe).

Lip, v., bibir; (Hang--), bibir djoeweh (doble); (gazers--), bibir HOLLANDSCH-:71ALEISCH. LOGE. 481 sombeng; (Sehaam-), bibir poeki (nono). Lippenzalf, v., palai (minj ak, koj o), bibir, palet bibir. List, v., akal, daja, tipoe. Listig, berakal, berdaja, tjeredik, banjak akal, pinter, bisa. Litteeken, o., paroet, bekas loeka. Loaf, v., atas angin; Te loaf, diatas angin. Loeien (van koeien), bertengoh, mengoewak ; (van den wind), berdengoeng, goemoeroeh; (van golven, enz.), menderoe. Loenseh, djoeling, djereng. Loer, v., pengadangan, penghintaian ; Op de loer liggen, mengadang, menghintai ; Iemand een loer draaien, mem$rdajaken, menipoe. Loeren (gluren), menghintai, mengintip ;(in hinderiaag), mengadang, mendjaga, menoenggoe. Loeven, membelok, menjoesoer angin. Lof, m., poedji ; Eigen lof, kamegahan din; Met lof over Iemand spreken, memoedji ; Iemand lof toezwaaien, memoedji-moedji, mengangkat-angkat; God lof ! alhamdoe, lillahi. Loffelijk, haroes di poedji, kapoedjian. Lofwerk, o., karangan boengaboengaan, oekiran. Lofzang, m., poedji-poedjian, tahlil, dikir. Log (zwaar),besar, brat, oembang; (dik), gemoek ; (vadsig), males. Log, v., (werktulg), ikan-ikan, tadbal. Loge,v., lodji; (Vrijmetselaars--), roemah setae. Logeeren (als gast),menoempang, memondok ; (logis verleenen), menoempangken, memondokken, memberi toempangan (pondokan). Logement, roemah makan, ternpat menoempang, tempat pondokan, pasanggerahan. 31 482 LOGE. Logen, v., zie : Leugen. Logenstraffen,m~ndoestak~n, m-

njalahk~n, m~njatak~n tiada btoel. Loggen, momboewang tadbal, mngoekoer ladjoenja kapal. Logis, o., toempangan, pondokan, thmpat m~noempang (m~mondok): (der matrozen aan boord), koeroeng awak kapal (porahoe). Lok, v., (van het haar), ikal. Lokaal, o., tempat, bulk, kamar, roemah. Lokaal, o., &mpan, oempan. Loket, o., kotak. Lokken (vleien, enz.), m~mboedjoek, m~ngadjak; (eene vrouw), m~nawari ; (vogels), m~mikat. Lokvogel, m., p~mikat, boeroeng $mikat. Loi, v., sgnda, djinaka, soeka hati, kasoekaan. Lombard, m., p~gadaian, roemah pggadaian. Lombardbriefje, o., soerat gadai. Lombardhouder, m., kapala pOgadaian, pak gadai. Lommer, o., t~doeh, nawoeng; Lommer geven, menedoehi, menawoengi. Lommerrijk, rambak, rendang, ban j ak daoen. Lomp, kasar, boeroek, boesoek; (ongemanierd), koerang adjar, tiada tahoe adat, kikoek, g~bl~g; (onhandig), kakoe, tjanggoeng, bolo. Lomp (vod), v., kain boeroek (boesoek), kain toewa. Lomperd, m., orang koerang adjar; (tiada tahoe adat, $redjahan, g~bl~g). Long, v., paroe, paroe-paroe, pparoe. Longontsteking, v., sakit barah di paroe-paroe, $njakit paroe. Lonk, m., k~rling. Lont, v., soemboe, toenam, moerang, tall api; Lont ruiken, merasa bohaja. LOOP. Loochenen, menjangkal,moengkir. Lood, o., timah, timah ithm ; (kogels), pelor, peloeroe; (dieplood), batoe doega; (schietlood), sipat gantoeng; Lood om oud ijzer, lama djoega, satali tiga oowang. Looderts, o., tanah timah item.

Loodltjn, v., sipat kentjeng, legs betoel. Loodmijn, v., tambang timah item. Loodrecht,sipat betoel, tega betoel. Loods (op zee), m. en v., pendoega, pandoe; (hut), pondok, bangsal, los. Loodzwaar, borat seperti timah. Loof, o., daoen-daoen, daoen-daoenan. Loog, v., aj er ab o e, aj er m Bran g. Looien, menjamak, mengoebar. Look, o., bawang. Loom, males, rengsa, kesel, lens. Loon, o., oepah, opah, gadji, bajaran; (vergelding), bales, pembalesan; (Zie ook : Belooning); Loon trekken, makan gadji. Loop, m., lakoe, ajalan ; (van een geweer), laras ; (van hemellichamen), perideran ; (bulk. loop), tjeret, boewang-boewang ajor; Op den loop gaan, lari. minggat ; Zijn loop ergens heenn richten, menoedjoe, mengarah. Loopbaan (levensbaan),v., djalan kahidoepan, hal ahwal kahidoepan ; (werkkring), pekerdjaan ; (renbaan), tempat (djalan) perlombaan; (van hemellichamen), perideran. Loopen, berdjalan ; (vluchten), lari, minggat ; Op handen en voeten loopen, merangkang, membiawak; Op de teenen loopen, berdjingkai, mendjingkai, mendjindjit; Op jets aanloopen; menjerang, meneradjang, menoedjoe; Tegen lets aanloopen, meneradjang, membentoer, membentoes, menjerampok; Laten loopen, meninggalken, niembiarken; Heen en weder loopen, LOOP. b~rdjalan p~rgi dating (bolakbalik); Achternaloopen, m~ngikoeti, m~noeroeti, m~njoesoel; In hot oog loopen, mgndjeremba, k~tara; Op een klip loopen (van een vaartuig), kandas ; Loopen (van de oogen), belek, belekan ; (van den neus), pil~g idoeng, m~lele ; (van de ooren), torek, kopong, tjoer~kan ; In de war loopen, djadi dada karoewan, djadi k~lam kaboet. Looper (bode), m., oepas, soeroehan ; (wrijfsteen), batoe giling ; (dievensleutell, koent,ji maling,

Loopgraaf, v., pant, galian. Locpj e, o., Eon loop] a met iemand nemen, b~rmam gila, b~rs~nda, menjendak~n. Loopjongen, m., katjoeng, boedak soeroehan. Loops (Ter-), d~ngan liwat, sab~ntar sahadja. Loopsch, gathl, mane (hendak, k~pingin) berdjantan (b~laki). Loor (To - gaan), hilang. Loos (listig), tjeredik, pint~r, berdaja, banjak akal ; (niet wezenlijk), dada b~nar, dada soenggoeh-soenggoeh; (ledig), kosong, h~mpa ; (voorgewend), poerapoera. Loot, v., tjarang, soeloer, tjabang moeda; (uitspruitsel), poetjoek ; (afzetsel), tjangkok. Loover, o., daoen-daoen. Loovertje, o., daoen badia, moetoe, kida kida. Loozen, mpask~n ; (Zijn water --), b~rk~ntjing; (Een wind -), berk~ntoet. Lor, v., (oude lap), kam-kaln toewa (boeroek, boesoek) ; nietswaardig persoon), orang tiada bergoena (dada boleh di pakai) ; (deugniet), bangsat, orang nakal. Los (niet vast), thrlepas, berg~rak, tiada tetap, tiada thrikat, mist gespannen), k~ndor ; (ruim), longgar ; (kruimelig), repoewi, LOSP. 483 loenak, g~mboer, g~mbor ; (loshangend, van haar), thrl~pas, throerai, thrgantoeng;(vantong), lantjang, tj~loetak, moeloet lantjang; (van zeden), risau, djahat, berlakoe tiada karoewan ; Eon los gerucht, kabar angin ; De duivel is los, ada hoeroe-hara, asa karoesoehan b~sar. Losbandig, doekana, risau, tiada karoewan, tjaboel. Losbarsten (ontploffen), m~letos, meletoep. Losbol, m., orang p~rlentai (risau, gaibana). Losbranden (van het geschut), m~masang, mgnembak ; (van klein geweer), m~ng~d~rel. Losbreken (openmaken), memboeka ; (opengaan van een puist), p~tjah, metjah ; (van toorn), berbangkit, mendjadi ; (uit eon kooi, enz.), t hrlepas.

Losgaan, thrboeka, thrl~pas, loetjoet, meloetjoet; (van hot haar), teroerai ; Op iemand losgaan, menampoeh, rnenjerang, meneradjang. Losgeld, o., oewang t~boesan (pn~boes). Losgrendelen, m~mboeka kantjingnja. Loshaken, m~mboeka kaitnja. Loshoofd, m., orang p~rlentai (koerang ingatan, doekana). Loskoopen, meneboes. Loslaten, molepasken, m~loetjoetk~n ; (van taken, die ergens aan vastgeplakt zijn), m~ngolotok, mengeloepak. Loslijvig, mentj~ret, sakit b~rboewang-boewang ajar. Losloopen, berdialan thrl~pas. Losmaken, m~l~pasken, m~ntjraik~n, memboeka, m~ngoeraik~n, melonggark~n, m~loetjoetk~n, Losplaats, v., (voor schepen), tempat poenggah (poenggahan), thmpat m~mbongkar (mengangkoet) moewatan 484 LOSP. Losprijs, m., tgboesan, oewang (harga) thboesan (p~neboes). Losraken, l~pas, thrlgpas. Losrukken, m~mborontak, m~nj~ntak, m~njendal, m~l~paskOn dOngan menj~ntak ; (Op den vijand -), monempoeh, menjrang. Lossen (ontschepen), m~noeroenkon, m~moenggahk~n, m~mbongkar ; (van ears pand), m~n~boos ; (van geschut), m~masang, memboenjik~n. Lostornen, m~r~tas, memboeka p~ndjaitan, Losweg, d~ngan tiada di fikir lagi, d~ngan koerang ingatan, d~ngan gampang. Loszitten, longgar; (van tandem), thrgojang. Lot, o., (noodlot), takdir, oentoeng, nasib ; (loterijbrlefje), soerat oendai (oendi), soerat lot. Loteri j, v., p~ioethran (poetoran) oendai (oendi), loterai. Lotgenoot, m., tem~n sama oentoeng. Lotgeval, o., oentoeng, poroen-

toengan, p~rthmoean. Lotus, m., boenga (kembang) tratai, padma, sarodja, boenga (k~mbang) toendjoeng. Louter (slechts), tjoema, sadja, sahadja; (zuiver), soetji, b~resih; (enkel), samata-mats, belaka, dowang. Lout eren, m~nj oetjiken, m~mborosihken; (van metalen), memasak, menjoedji. Lovers (pri jzen), memoedji ; (bieden), menawar. Lozen (van water), mengalirken; (pissen), memboewang ajar semi, berkentjing; (een wind -), bOrkentoet, mengentoet ; (een zucht -), berkeloeh, mengeloeh, menarik papas. Lubben, mengebiri, mengebiriken, mengasimken. Lucht,v., haws; (de hemel), langit, LUI. oedara ; (tocht), angin ; (geur), bane; De lucht van lets kri jgen, berbaoe, mendapet baoenja, merasa; Een heldere lucht, terang tjoewatja; Eon betrokken lucht, langit redoep (tedoeh); Eon lekkere lucht, bane haroem (aroem, wang!); Een onaangename lucht, bane boesoek (kedji, batjin). Luchtbei, v., gelemboeng, kelemboengan. Luchtdicht, thrtoetoep, rapet. Luchten, menganginken. Luchter, m., dian, kandil, kaki dian, tempat lilin. Luchtgat, o., lobang peranginan. Luchtgeesten, m., bangsa aloes di oedara. Luchtgesteldheid, v., pern oedara. Luchthartig (vroolijk), soeka hati, soeka-tjita, senang, senang hat!, girang; (zorgeloos), alga, lalai, tiada ferdoelian. Luchtig, sedjoek, tedoeh, berangin, kaanginan; (dun), tipis, djarang; (van gebak, enz.), repoewi, mangkak ; Zie ook : Luchthartig. Luchtkasteel, o., angan-angan (fikiran) j an g sia-sia ; Luchtkasteelen bouwen, menggantang asep. Luchtlaag, v., lapis oedara. Luchtledig, hempa.

Luchtptjp, v., boeloeh-boeloeh, tenggorokan. Luchtpomp, v., pengemboesan haws. Luchtruim, o., oedara, haws, langit, boemantara. Luchtstreek, v., fihak boemi. Luchtverschjjnsel, o., tanda (alamat) di langit (oedara). Luchtwortel, m., toendjang, akar tergantoeng. Lucifer, m., geretan (tjorek, pentjolek) api. Lui, males, segan, tiada soeka bekerdja. LUIA. Luiaard, m., p~mal~s, orang males, pelasoh ; (viervoetig dier), poekang, koekang. Luid, njaring, keras (koewat) boenjinja (soewaranja), berdarai, maresik; Luid lachen, mengakak, tertawa gelak-gelak. Luiden (geluid geven), berboenji; (inhouden), boenjinja ; (geluid doers geven), memboenjiken ; De kink luiden, menggojang lotjeng. Luidkeels, dengan njaring, dengan bertereak, dengan soewara njaring, dengan gelak-gelak. Luidruchtig, roesoeh, gempar, gempita, rioeh, ramai. Luier, v., lampin, kain lampin, kain bedong, popok. Luieren, bermales, m en gangg o er, tiada bekerdja apa-apa. Luiermand, v., rantang kain lampin (popok). Luifel, v., kongsan, pajon. Luik, o., pintos pelekah, pagan penoetoep. Luiken (van de oogen), mengedjamknn, menoetoep. Luilak, m. en v., percales, orang males. Luini,v., tingkah, ragam, rasa hati; Een goads luim hebben, senang (bersenang) hati ; In ears kwade luim zijn, mooring-moering, march, meradjoek; Luimen hebben, bertingkah. Luipaard, m., harimau (matjan) toetoel. Luis, v., koetoe, toema; (dieren-), koetoe, kerpati; (planters-), pianggan g, to engau ; (wand-), pidjat, koetoe boesoek, bangsat. Luister, m., kamoeliaan, tjahaja,

at lam at. Luisteren (aanhooren), mendengarken ; (a$uisteren), memasang koeping (telinga) ; (gehoorzamen), menoeroet. Luisterrijk, moelia, besar. Luitenant, littenan. LTJWE. 4S5 Luizen, mentjehari koetoe, mendidis. Luizenei, o., telor koetoe. Luk, o., oentoeng; Luk of rack, kena ta'kena, rambang-rambang. Lukken, djadi, kadjadian, berlakoe. Zie : Gelukken. Lul, v., (roads), pelf, boetoe; (ptjp), pantjoeran. Lummel, m., orang bodo (gebleg). Lurken, mengisap. Lus, v., mata tali, djiretan, sosok. Lust, m., soeka, ggmar, kagemaran, soeka hati, kasoekaan ; (begeerte), ingin, rindoe, nafsoe ; (tot vreemde taken, van zwangere vrouwen), hidam, pengidaman ; (tot den bijslaap), sjahwat; De lusten opwekken, menggalakken hawa nafsoe; De lusten bevredigen, memoewasken hawa nafsoe ; De lusten bedwingen, menahanken (mematiken) hawa nafsoe; Starkers lust hebben in of tot, katagihan. Lusteloos, males, Began, rengsa, lesoe, tiada soeka membikin apaapa. Lusten, soeka, ridla. Lusthof, m., taman, taman poesparagam, kebon kasoekaan ; (paradijs), firdaus. Lustig (vrooli jk), soeka hati, girang, senang, bersenang hati, gemar, rawan, ria, ramai; (bij hat work), radjin. Lustoord, o., tempat kasoekaan. Lustprieel, o., sotor, balai kasoekaan, roemah kebon. Lustslot, o., maligai. Luttel, ketjil, sedikit. Luur, v., lampin, kain lampin, popok ; Iemand in de luren leggen, memperdajaken, membodoken. Luurmand, v., bakoel (rantang) lampin (popok). Luw, tedoeh. Luwen, tedoeh, djadi tedoeh. 486 LUWT,

Duwte,v.,thnlpat thdoeh(nawoeng), katedoehan; De luwte zoeken, M. MAAN. bertedoeh, mentj~hari tempat jang tedoeh. Maag, v., (lichaamsdeel), p~roet, t~mpat makan,hamp~dal,wadoek, wadoekan. Maag, mrn en v., (bloedverwant), koelawarga, sanak, sanak-soedara. Maagd, v., anak darn, anak ga dis, p~rawan, siti ; (Jonge -- aan hat hof), dajang ; (in hat paradijs der Mohammedanen), hoeri ; Een maagd verkrachten, m~nggagahi anak dara (p~rawan). Maagdom, m., p~rdaraan, p~rawan, bikir. Maagkoliek, o., sakit (moeles) peroet, sakit hampedal (hoeloe hati). Maagpijn, v., sakit sonob, sakit hoeloe hati. Maagstreek, v., hoeloe hati. Maaien, m~motong, m~mbabat, m~ngarit, menjabit. Maak, v., In de -- zijn, lagi di boewat (di bikin). Maakloon, o., oepah bikin (k~rdja). Maaksel, o., bikinan, p~rbikinan, p~rboewatan, boewatan ; (gewrocht), kadjadian. Maal, v. en o., (keer), kali, bagai, kian ; Een maal, sakali ; Drie maal, tiga kali, tiga kian; Voor daze maal, sakali ini sadja ; (valies), banian ; (maaltijd), makanan, santapan, sadjian. Maalstroom, m., oel~k (oe1 kan, poes~r, poes~ran) ajOr. Maaltand, m., gigi b~sar, graham. Maaltijd, m., makan, makanan, santapan, p~rdjarnoean ; Een maalti4jd geven, m~ndjamoe orang, m~mb~ri makan minoem; Ter maaltijd noodigen, mondj~mpoet (memanggil) orang makan. Maan, v., boelan, tjand~ra, kamar; De aerate verschijning van de maan, boelan toemanggal ; Nieuwe maan, boelan beharoe (timbal) ; Eerste kwartier der maan, boelan p~rbani, boelan sapanggal, boelan l~ngkoeng;

Voile maan, boelan t~rang (poernama, b~sar, raja) ; Afnemende maan, boelan k~tjil (soeroet); Naar de maan zijn, binasa, l~lap, hilang ; Naar de maan loopen, p~rgi p~rsetan. Maanbrief, m., soerat ponagih. Maancirkel, m., pager (kalangan, kandang) boelan. Maand, v., boelan ; (Gepasseerde -), boelan jang soedah (laloe) ; (De loopende -), boelan ini ; (De aanstaande -), boelan jang dateng (di hadepan) ; De maanden van hat Moh. jaar, Moeharam, Sapar, Rabioelawal. Rabioelachir, Djoemadilawal, Djoemadilachir, Redjeb, Sjaban,Ramadlan of Poeasa, Sjawal, Dzoelkaidah, Dzoelhidjah. Maandag, m., Senen, hari itznain, hari seven. Maandelijks, saben (tiap-tiap) boelan, saboelan-saboelan, boelanan, sasaboelan. Maandgeid, o., gadji (belandja) boelanan. Maandstaat, m., daftar boelanan. Maandstonden, v., kam kotor (tjemar), haidi, chel ; De maandstonden hebben, berkam kotor (tjemar). Maaneclips, v., gerahana boelan, boelan kapangan. MAAN. Maanschijf, v., boelatnja boelan. Maansomloop, m., p~rideran boelan. Maanziek, sakit boelan, sakit gila babi. Maar (dock), t~tapi, akan t~tapi ; (slechts), han j a, tj o erna, sahadj a, inelalnken; (toch), djoega. Maar, v., zie : Mare. Maart, m., boelan Mart. Maas, v., (van ears net), mata. Maat, m., (makker), tem~n, kawan, sakoetoe, taulan. Maat, v., (Lengto-), oekoeran ; (Inhouds-), taker, takeran, soekatan ; (Hoegrootheid), besar, besarnja; (regal), atoeran, peratoeran ; (in de muziek), lagoe, ragam ; Naar mate, sakira-kira, sakadar, dengan timbangan ; De mast nemen, mengoekoer, mengambil oekoeran. Maatregel, m., oepaja, reka, daja-

oepaja ; (van hat bestuur), perentah, peratoeran, kathntoean; Maatregelen beramen, mengoepajaken ; Maatregelen verzinnen, mereka. Maatschappij, v., persekoetoean, perseroan, kongsi. Macaroni (Indische en Chineesche), v., laksa, mi. .Machine, v., pesawat, perkakas, bekakas. Macht, v., koewasa ; (kracht), koewat, kakoewatan; (almacht), kodrat; (Land--), angkatan darat; (Zee-), angkatan laoet ; Btj machte zijn,berkoewasa; Macht hebben over, mengoewasani ; Macht geven, memberi koewasa, mengoewasaken; Iemands xnacht fnuiken, mematahken koewasanja. Machteloos, dada poenja koewasa, dada berkoewasa ; (uitgeput), letih, lesoe, lemah, dada koewat, dlaif ; (impotent), lemah dzakar, peloeh. MAL. 4S7 Machtgever, m., jang memberi koewasa. Machthebber, m., jang berkoewasa, jang di koewasaken. Machtig, koewat, koewasa, berkoewasa, besar, mampoe, tjakap; (vet, van spijzen), lemak, gemoek ; Machtig worden, mendapkt, mempoenjai, mengoewasanl. Machtigen, memberi (kasi) koewasa, mengoewasaken, mewakilk en. Made, v., hoelat, oelat, belatoeng ; (Bulk-), keremi, tjatjing keroewit ; (van insecten), berenga. Magazijn, o., goedang, gedong. Mager, koeroes, ketjil, dengkel, koeroes-kering. Magistraat, m., hakim, pemerentah negeri. Magneet, m., batoe (besi) berani. Maxis, v., djagoeng. Majesteit,v., baginda,seri padoeka, toewankoe, sjah alam, doeli sjah alam, jang dipertoewan; (heerlijkheid), kamoeliaan, djalal. Majesteitsschennis, v., salah melanggar kahormatan radja. Majoor, m., major. Mak, djinak, tjoemboeh; Mak waken. mendjinakken.

Makelaar, m., tjingkau, talang, penalang. Maker, memboewat, membikin, mengerdjaken, mengadaken,mendjadikdn, membaikken, membenarkin, membetoelken ; Zoek E maker, menghilangken ; Zich eg maker, lari minggat ; en nest maker, bersarang ; Gezond maker, menjemboehken; Vroolijk makers, menjoekak;n, menggirangken. Makker, m., teman, kawan, taulan, sobat, handai. Mal (model), n., tjonto, toeladan, rangka. Mal (gek), gila, sarsar, dada karoewan. 488 MALE. Malen (afbeelden), m~noelis, menggamba.r; (fljnmaken),mgnggiling, mongisar; (lastig vallen), mengganggoe, mengoesik, m~moesingk~n k~pala;(raaskallen), m~ngotjeh, m~ngigau,m~mbitjara sep~rti orang gila; (stiffen), mgraban ; (beschrijven), mentjeritarak~n. Maleisch, melajoe, djawi, tjara melajoe ; De Maleische teal, bahasa melajoe (djawi) ; Het Maleische yolk, orang (bangsa) m~lajoe. Maleier, m., orang m~lajoe (djawi). Malienkolder, m., badjoe rantai (zirha). Mallen, bgrmain gila, melakoeken dini seperti orang gila. Malsch, l~mbek, l~mboet, empoek. Main, v., soesoe, tetek. Man, m., orang laki-laki (lelaki) ; (echtgenoot), laki, soewami ; Man en vrouw, laki-bini, lakiist~ri ; De gemeene (kleine) man, orang k~tjil; Jan en alle man, sgmbarang orang ; Aan den man brengen, melakoeken, memajoek~n. Manbaar, akil baleg, akal baleg, sampai oemoer. Mend, v., bakoel, soemboel, k~randjang. Mandoor, m., mandor, kepala koeli.

Manege, v., t~mpat beladjar noenggang koeda. Manes, v., (harem), ramboet, boeloe tengkok. Manes (vorderen), menagih. Maneschi jn, m., terang boelan. Mangel, o., (gebrek) koerang, kakoerangan; (font), salah, tjela, tjiri, tjatjad. Manhaftig, berani, perkasa. Manier, v., pen, adat, tjara, lakoe; Goede manieren hebben,tahoe adat, boedi bahasa. Manifest, o., firman, soerat pernjataan (ma'loernat). Mark, pintjang, timpang ; Met MARS. een vast mank, mendjengkot, pengkor; A.an hetzelfde euvel mank gaan, same bersalahan. Manmoedig, berani, perkasa, lakilaki. Mannel&jk (van menschen), lakilaki, lelaki; (van dieren), lakilaki, lelaki, djantan. Mannenkracht, v., koewat (kakoewatan) orang laki-laki. Manschappen, v., (op een schip, enz.), anak (awak) perahoe (kapal); (krtjgsvolk), lasjkar, solda,doe. Mansgewaad, o., pakaian orang laki-laki (lelaki). Manshoogte, v., tingginja sapendiri (sadedek) orang laki-laki. Manslag, nl., pemboenoehan; Onwillige manslag, pemboenoehan tiada dengan sengadja. Mantel, m., selimoet, seloeboeng, bondah, tjala. Manufacturer, v., barang kamkam, segala rasps kam-kain. Manziek, gila laki, gatel. Marcheeren, berdjalan. [berita. Mare, v., chabar, kabar, warts, Marine, v., bale laoetan. Marine-ofcier, m., oepsir kapal perang. Marinier,m.,soldadoe kapal perang. Marionet, v., orang-orangan, boneka. Markt, v., pasar, pekan. Marktdag,m., hari pasar (pasaran), Marktganger, m., orang pergi ka pasar. Marktgeld, o., (voor inkoopen), belandja pasar; (belasting), beja pasar. Marktplaats, v., tempat pasar. Marktpri.js, m., harga pasar.

Mariner, o., marmar, batoe poewalam (pglinggan). Marmeren, mengetjat saroepa marmar. Marmerpapier, o., kertas berkoerai (berbarik bank). Mars, v., (van een mast), doelang-doelang, tingkat tiang ; MARS. (kraam), bak oel (t~mpat) barangbarang orang djoewalan (k~lontong). Marsch, m., (rein to voet), $rdjalanan kaki; (Militaire -), p~rdjalanan soldadoe (tantera) ; Op marsch gaan, b~rangkat. Marschroute, v., djalan, perdjalanan, djalannja tanthra. Marschvaardig, s~dia akan brangkat. Maradrager, m., koeli k~lontong. Marskramer, v., k~lontong, toekang djoewalan. Marsra, v., sawai p~boewan. Marssteng, v., tiang pengapoeh jang di bawah. Marszeil, o., lajar pengapoeh jang di bawah. Martelaar, m., sjahid, orang coati di siksa. Martelen, m~njangsarak~n, m~njakiti, m~njiksa. Martevaan, t~mpajan, koelah. Maskeeren, menjamark~n, menjsmboenikmn, mengoempetken, memakaiken topeng; (zich --), bersamar, memakai topeng. Masker, o., topeng; Een masker gebruiken, memakai topeng; ($g.), poera-poera ; Iemand het masker afnemen, menjatakgn maksoednja (maoenja, niatnja). Massa, v., kabanjakan, koempoelan, timboenan; (klomp),kipal,gempil. Massief, kipal, pedjal, koewat, tegoeh, belaka, meloeloe. Mast, m., tiang, batang tiang; (Scheeps-), tiang kapal (perahoe) ; (De groote -- ), tiang agoeng; (Fokke -), tiang toepang (hadep, di depan); (Bazaans -), tiang penjoeroeng (penjorong, di belakang); Een mast opzetten, memperdiriken tiang; Een mast strijken, menoeroenken tiang; (Vlagge --), tiang bendera. Mat, m, en v., (geldstuk), ringgit, real; (zitmat), tiker, lampit;

(dekmat), kadjang, bidai. MEDE. 489 Mat (dof ), soeram, tiada bertjahja; (afgemat), lesoe, letih, lelah, penat, pajah, tjapai. Mateloos, tiada teroekoer, thrlaloe, kasangetan. Materiaal, o., bakal, ramoe-ramoean. Matig (sober), oegahari, berpantang, moedoe; (gematigd), sedang, sedarhana ; (spaarzaam), himat; (ingetogen), sopan-santoen. Matras, v., kasoer, tilam, bolsak. Matrons, m., manteroes, kalasi. Mattenmaker, m., toekang tiker. Mausoleum, o., tj andi. Mauwen, mengeong-ngeong. Mazelen, v., tjampak, sakit tjampak, dabag ; De mazelen hebben, sakit (kena sakit) tjampak (dabag). Medaille, v., medali, tanda kahormatan. Mede (met, er bij), serta, sama, dengan, beserta, sama-sama, bersama-sama, toeroet, menoeroet, djoega, djoewa. Medeaanwezig, sama ada (hadlir, berhadlir). Medearbeider, m., temen kerdja (bekgrdja). Medebrengen, mdmbawa; (veroorzaken), menjebabken, membawa, mendjadiken. Medeburger, m., sama pedoedoek negeri, orang sanegeri. Mededeelen, memberi (kasi) tahoe, memberita, mewartaken, mengchabarktn, menga,taken, menjerithrakrn ; (Deelen van iets), con mberi (kasi) bagian, membagi, membahagi ; (Zich -, van vlammen), mendjangkit, merembet. Mededeeling, v., persembahan, pemberian tahoe, pemberita, chabar, kabar; (Geheime --), chabar roesia, risik. Mededeelzaam (mild), moerah hati, tangan terboeka, dermawan. 490 MERE. l iededingen, m~lawan, toeroet m~nawar, toeroet mints, b~rlomba-lombaan. Mededoen, toeroet, menoeroet, m~mbantoe, monoeloeng, m&

noempang, b~rsafakat. Mededoogen, o., bolas, kasihan, belas-kasihan, rahmat. Made-echtgenoot, v., madoe, maroe; Een vrouw tot -- hebben, bermadoe, bormadoeken. Made-eigenaar, m., sama ampoenja milik, tomen mompoenjai. Mede-erfgenaam, m., sama waris. Medegaan, toeroet, b~s~rta, mnj~rtai, b~rdjalan b~rsama-sama, toeroet, ikoet, m~ngikoet, m~ngiring. Medegeven, m~mb~ri akan di bawa, menoempangken. Medehelpen, membantoe, m~noeloeng. Medekomen, dathng b~rsama-sama. Medelid, o., thmen, sakoetoe. Medelijden, o., bolas, kasihan, belas-kasihan; Medelljden hebben, berb~las-kasihan ; Medelijden verwekken, morawank~n hats, m~ngasihank~n. Medeloopen, b~rdjalan b~rsamasama, toeroet b~rdjalan; (gelukkig zijn), moedjoer. Medemensch, m., sama manoesia. Medeminnaar, m., (Medeminnares), v., thm~n birahi, madoe. Medenemen, m~mbawa, m~mbawa p~rgi. Medeplichtig, sama salah (kasalahan), sama melakoeken porsalahan, sama b~rsalah. Medesleepen, m~njeret, m~ngirid, m~mbawa. Medespelen, toeroet main. Medespreken, toeroet bitjara (berkata.kata), m~njampoer moeloet. Medestander, m., kawan, thmon, sakoetoe. Medevaller, m., oentoeng jang tiada di sangka. MEEK. Medetroonen, m~ngadjak, menarik, m~mboedjoek. Medevaren, rr noempang naik kapal (p~rahoe). Medewerken, m~mbantoe, menoe1 o ong.

Medeweten, o., tahoe, satahoe, pongatahoean. Mediaanlijn, (mad: = de lijn, die hot lichaamintwee gelljke helften dealt), garis p~rthngahan badan. Medicijn, v., obat, penawar. Medics jn$esch, v., botol obat. Medic ,jnkist, v., pots obat. Medicineeren, m~ngobati, m~ngobatk~n, m~mb~ri (kasi) obat. Meedoogenloos, k~ras hats, tiada berkasihan. Meal, o., t~poeng, pats; Bloem van meal, tepoeng aloes (bemat). Meeldraad, m., sari. Meelworm, m., oelat (oel~r) thpoeng. Meelzak, m., karoeng tOpoeng. Meelzeef, v., p~ngajakan thpoeng. Meenen, kira, mengira, sangka, m~njangka, m~ngirakon,menjangkak~n ; (voorhebben), borniat, b~rmaksoed; (Ernstig bedoelen), b~rsoenggoeh-soenggoeh. Meaning, v., kira, sangka, perasaan, p~nda$tan, niat, kahendak, maksoed, fikir, fikiran, ingatan. Meer, o., tasik, danau, lahar, wlahar, rawa. Meer (verg. trap van veal), l~bih, lebih banjak, l~bih b~sar, t~rlampau ; (Zooveel to --), makin, mangkin, semangkin, istimewa; (Nog meer), lags, lags poela. Meerdere, m, en v., jang l~bih b~sar (tinggi, koewat, koewasa), toewan, b~ndara. Meerderheid, v., kalobihan, kabanjakan, jang banjak. Meerderjarig, sampai oemoer, akil (akal) baleg. Meerderjarigheid, v, mass (deMEE R. wasa, oemoer) akil (akal) baleg (sampai oemoer). Meerendeel, o., kabanjakan. Meerendeels, kabanjakan kali. Meermalen, b~b~rapa kali, seringkali, siring-wring. Meermin, v., bintoe'lbahri, p~ri tasik (laoet). Meerpaal, m., tian g pbndarat ($nambat p~rahoe). Meesmuilen, sgnj oem, t~rs~n j oem, meringis. Meest, thrbanjak, terl~bih banjak,

terlebih. Meestal, t~rbanjak kali, s~laloe, siring, koewat-koewat,t~rkadangkadang, siring-siring. Meester, m., toewan, b~ndara; Den meester spelen, m~ngatas-atas din; Zich meester waken van, m~ngambil, mer~boet, merampas ; (lets - zijn), tahoe (mengatahoei) dengan btoel; (Onderwijzer), goeroe, pngadjar; Zich zelven meester blijven, bisa m~nahan din; Zich van iemands hart meester makan, m~ngambil (m~nawari) hati orang ; (In eenig yak), hakim ; (Wondheeler), tabib, doekoen; (Bedreven in zijn yak), pandai, toekang. Meesterlijk, t~rlebih balk (bagoes), d~ngan kapandaian. Meesterwerk, o., pek~rdjaan jang tgroetama. Meetbrief, m., soerat oekoeran. Meetketting, m., rantai oekoeran, tali pengoekoer. Meetkunde, v., ilmoe m~ngoekoer (oekoeran). Meewarig, piloe, piloe (l~mboet) hati. Mei, m., boelan Mei. Meld, v., (Jonge dochter), zie Maagd; (Dienstmaagd), hamba (boedak) p~rampoean, baboe, boedjang p~rampoean; (Kinder-), baboe; (Kamer-), baboe dal~m; (Wasch-) baboe tjoetji. MENG. 491 Meineed, m., soempah doesta (falsoe); Een meineed doen, m~makan soempah, b~rsoempah falsoe. Meineedige, m. on v., orang jang makan soempah. Meisje, o., anak (boedak) p~rampoean (isthri), anak dara (gadis) ; (Europeesch of Chineesch-), nova; (Maagd), anak perawan ; (Verloofde), toenangan, k~kasih, nova. Meisjeskleeding, v., pakaian anak p~rampoean, pakaian nova-nova. Meisjesschool, v., s~kolah anak p~rampoean, s~kolah nova-nova. Mejuff'rouw, v., nova, toewan, toewankoe. Melaatschheid, v., koesta, pnjakit koesta, badam, kedal,

Melankoliek, moeram, sedih. Melasse, v., goela tjeng, tanggoeli, goela totes. Melden (mededeelen), m~mberi tahoe, m~ngchabarken, m~wartak~n ; (melding makan), menjeboet, menjeboetken; (openbaren), melahirken, menjataken. Melig, repoewi, empoek kaja tepoeng, bertepoeng. Melk, v., soesoe, ajOr soesoe ; Gestremde walk, dadi, soesoe petjah. Melken, memeres soesoe, memerah ajar soesoe. Melkkan, v., thmpat soesoe. Melkkoe, v., sapi (sainpi, lemboe) peresan. Melkspijs, v., makanan jang di tjampoeri soesoe. Melkvee, o., binatang jang di perah (pores) ajar soesoenja. Melodie, v., lagoe, ragam. Meloen, m., (pompoen), laboe ; (Water-), somangka. Men, orang, orang banjak. Mengelmoes, o., tjampoeran. Mengen, menjampoer, menjampoeri, menjampoerken; (zich organs in-), bertjampoer, toeroet-toeroot. 492 MENG. Mengsel, o., tjampoeran. Menig, banjak, b~b~rapa. Menigerhande, b~berapa roepa (dj~nis), b~rbagai-bagai, p~l~bagai. Menigmaal, banjak (b~berapa) kali, siring, wring-kali. Menigte, v., kabanjakan, kabanjakan orang, orang banjak ; (Het plebs), orang hina-dins. Menigvuldig, banjak, bagai.bagai, siring, wring-kali, beroelangoelang. Mermen, m~megang us, membawa, m~ngoesir. Mensch, m., orang, manoesia. Menscheltjk, manoesia, tjara manoesia, insan, orang. Menschenarbeid, m., oesaha (pO roesahaan, p~kerdjaan) manoesia (orang). Menschenbloed, o., darah manoesia (orang). Menscheneter, m., jang m~makan (makan) orang. Menschenhaar, o., ramboet manoesia (orang).

Menschenhater, m., pemb~ntji orang (manoesia). Menschenmoord, m., p~mboenoehan orang. Menschenoffer, o., korban orang. Menschenras, o., bangsa manoe sia (orang). Menschenschuw, takoet (maloe) melihat (katemoe) orang. Menschenwaarde, v., kamoeliaan (kaindahan) manoesia. Menschheid, v., (mensehengeslacht), v., segala (bangsa) manoesia. Menschlievend, kasih akan samanja manoesia, moerah hati. Menschwordlng (incarnatie), v., p~ndjelemaan. Mop, m., tampar, tempiling, tabok; Een mop geven, m~nampar, menempiling, m~nabok. Meren (van vaartuigen), mnambat. MEST. Merg, o., soemsoem, soengsoem, isi toelang; (van planten), hampoeloer, goembar. Mergel, v., tanah poetih, lempoeng poetih, tjadas. Meridiaan, m., mistar r~mbang matahari. Merle, o., tanda, alamat, b~kas. Merkbaar, kgtara, thrang, njata ; (voor het gezicht), kalihatan ; (voor hot gehoor), kad~ngaran ; (voor het gevoel), da$t di rasa. Merken, menandai, m~nandak~n, m~narohi tanda, m~mboeboehi alamat, m~ng~tjap ; (met de naald), ml njoedji, m~njoelam ; (gewaar worden), m~rasa, m~ndapOt tahoe; (opletten), mengingat, m~ngingatk~n. Merktjzer, o., b~si tjap. Merkpaal, m., sampadan, tiang tan da wat hs. Merkteeken, o., zie : Merle. Merkwaardig (vreemd), pelik, adjaib ; (waard opgem,erkt to worden), haroes di indahk~n (di lihat). Merrie, v., koeda betina (perampoean, biang). Mes, o., pisau, lading ; (Dolk--), sekin, bade-bade; (Scheer-), pisau tjoekoer ; (Gras---), arit ; (Spouw- ), pisau raoet ; De suede van eon mes, mats pisau;

De rug van een mes, bolakang pisau; De punt van eon mes, hoedjoeng pisau. Mesheft, o., hoeloe (kapala, pegangan) pisau. Messenslijper, m., toekang menggosok (mengasah) pisau. Messing, v., (geel koper), koeningan; (klokkenmetaal), gangsa, b~roenggoe, lojang. Most, m., badja, g~moek, raboek, sampah, tahi, scrap, s~rasah. Mestaarde, v., tanah badja (gemoek, raboek). Mestbak,m., thmpat badja (raboek). Mestdier, o., binatang tamboenan. MEST. Masters (van een land), m~raboek, m~raboeki, m~narohi badja (raboek), membadjak~n ; (vetmesten), m~nimboen, mgnimboenk~n, m~mbikin gemoek, m~ngg~moekk~n. Mesthoen, o., ajam tamboen. Mesthoop, m., timboenan (toempoekan) badja (raboek, sampah). Mestkalf, o., anak sapi ($det) jang di g~moekk~n. Mestkuil, m., tandas, lobang koempoelan badja (sampah), s~r~ling (t~mpat) simpon badja. Met, serta, d~ngan, sama, b~rsamasama. Metaal, o., logam. Metaaldraad, m., kawat, dawai. Meteen (tevens), sama s~kali ; (Zoo -), k~laI, sabentar lagi. Meters (met een lengtemaat), m~ngoekoer; (met een inhoudsmaat), m~nak~r; (met spanners -), m~ngilan ; (met de el -), mgngelo, m~ngasta ; (met de vadem -), m~nd~pa; Zich met iemand meters, berkelahi. Meter (Ned. el), m., elo, meter. Metgezel, m., temen, kawan, sakoetoe. Metselaar, m., toekang batoe. Metselen, memasang batoe, menembok. Metseikalk, v., kapoer tembok. Metselsteen, m., bata, batoe bata, batoe bakar. Metselwerk, o., pekerdjaan tembok (toekang batoe). Metterdaad, dengan sasoenggoehnja (sabetoelnjal. Mettertijd, nanti di belakang kali,

lama-lama. Metterwoon (Zich - vestigen), doedoek, berdoedoek, tinggal. Meubeleeren, melangkapi dengan serbanja. Meubelmagazijn, o., goedang perkakas roemah. Meubelmaker, m., toekang memboewat (membikin) perkakas MIDD. 493 roemah. Meubels, o., perkakas (serba) roemah. Mevrouw, v., njonja, toewan. Middag, m., (12 uur), tengah hari, waktoe bedoek; (hoog dag), rembang, lohor; (tegen 4 uur), asar ; (na 4 uur), sore, petang. Middageten, o., makanan siang (tengah hari). Middagmaal, o., zie: Middageten. Middagslaap, m., berbaring (tidoer) tengah hari. Middel, o., (lijf), pinggang ; (van bestaan), pentjarian, penghidoepan, pengoepadjiwa; (tot bereiking van een doel), daja, oepaja; (geneesmiddel), obat ; Door middel van, dengan, oleh sebab, oleh ; Middelen tegen (voor) jets aanwenden, mengoepajaksn. Middelaar, m., perantara, wasit. Middelbaar, pertengahan, oegahari, sedeng. Middelen, o., (fortuin), harta benda, kakajaan. Middelerwijl, sedang, samantara, dalem antara itoe. Middellijn, v., (van een cirkel), sengkang, bans tengah. Middelmatig, sedang, sedarhana, oegahari. Middelpunt, o., poesat, pertengahan betoel. Middelrif, o., kempoeng, tjetera djantoeng. Middelschot, o., sekat, dinding. Middelsoort, v., roepa (djenis) jang sedang. Middelatand, m., pangkat (kadoedoekan) jang sedarhana (pertengahan). Middeiste, tengah, jang di tengah sendiri. Middelvinger, m., djari tengah, djari antoe. Midden, o., tengah, di tengah, sama tengah, pertengahan.

Middernacht, m., tengah malem. 494 i IER. MINV. Mier, v., semoet ; (witte -), rajap, rangas; (zwarte -), s~moet ithm; (groote roods -), kOrangga, rangrang; (viiegende witte --), laron. Miereneter, m., tanggiling, thr~nggiling. Mierenleeuw, m., oendoer-oendoer. Mierennest, o., sarang (roemah) s~moet. Mierikwortel, m., akar kelor. Mij, akoe, kits, beta, sahaja, patik, hamba, kapadakoe, kapada kits (sahaja), goewa. Mijden, m~ndjaoeh, m~laloei, mliwati, mendjaoehken (m~meliharakan) dini dari pads. Miii, v.. mil ; (De Indische -- van 1500 M.), pal. Mjjlpaal, m., tiang pal. Mijmeren, torm~noeng, mengangoet. Mijn, goewa (akoe, kits, sahaja) poenja. Mijn, v., (uitgraving), galian, tambang, pant, kolong; (Goud-), tambang Xmas; (Tin--), tambang timah poetih. Mijnent (Te --), di roemahkoe, di roemah sahaja. Mijnentbaive, akan dakoe, akan (kaloe) sahaja. Mijnentwege, dari padakoe, dari pada sahaja. Mljnheer, m., toewan, toewanhamba, toewankoe. Mljnopzichter,m.,kapala tambang. Mijnwerker, m., anak tambang (loemboeng), orang tambang, koeli kolong. Mijt, v., (made), koeman, oelat, nit-en~t ; (stapel), timboenan, toempoekan. Mikken (op lets), m~mb~toeli, menoedjoel, mengintjar, m~mitar. Mikpunt, o., rasaran. Mild, d~rmawan, moerah, moerah hati. Miliioen, o., joeta, djoeta, s~ratoes laksa. Millionnair, m., orang jang kaja s~kali (jang hartanja b~rjoetajoeta). Milt, v., anak limpa, limpa k~tjil ;

Opzetting der milt, koera. Min (to weinig), koerang ; (weinig), s~dikit. Min, v., (liefde), birahi, kasih, tjinta ; (voedster), inang, inangda, pongasoeh, aja, baboe pOnjoesoe (soesoe, tetek). Minachten, tiada m~ngindahk~n, m~lihat (m~mandang) moedah, m~nj~la, tiada m~mbilangk~n, mbnghinak~n. Minachting, v., p~nghinaan. Minder, koerang. Minderen (minder worden), djadi koerang; (verlichten), mgringank~n; (in prljs dalen), toeroen harga ; (minder makers), mgngoerangk~n. Minderjarig, b~lom sampai oemoer, b~lom akil (akal) baleg. Minister, m., manthri ; (De eerste ), pordana manthri. Ministerie, o., kantor p~rdana manthri, pangkat (djabatan) $rdana manthri; Openbaar ministerie, o., fiskaal, djaksa. Minnaar, m., k~kasih, tjinta, kendak, moekah. Minnares, v., zie : Minnaar. Minnedicht, o., pantoen. Minnegod, m., A smara dewa. Minnekoozen, bertjoemboe-tjoemboean. Minneiljk, dongan bask, dengan manis, balk-balk. Minnentjd, m., tjemboeroe, tjem; boeroean. Minst, sakoerang-koerang; (In hot -- niet), tiada sakali-kali. Minuut, v., ('/so uur,) menit, menoet ; (concept), noschat. Minvermogend, miskin, tiada poenja, kakoerangan harta. MINI. Minzaam, manis, balk, sopan, santoen. Mis (verkeerd), salah, tiada k~na. Misbaar, gadoeh, g~ntar, roesoeh, hoeroe-hare. Misbegrip, o., salah tamps (mbng~rti). Misbruik, o., salah, salah adat, adat salah, salah pakai. Misbruiken, salah pakai, m~makai salah, m~njalahi; (Iemands naam -), m~ndjoewal nama orang; (Gods naam -), m~makai nama Allah d~ngan sic-sic ;

(Een maagd -), m~roegoel (meroesakken) anak dare. Misdaad, v., salah (kasalahan) besar, kadjahatan, perboewatan djahat, doss; Een misdaad begaan, berboewat salah (doss), berdosa. Misdadig, djahat, doerdjana, berdosa, berkasalahan. Misdadiger, m., orang djahat (doerdjana), bangsat, orang berdosa (berkasalahan). Misdoen, berboewat salah (kasalahan), berdosa. Misdracht, v., goegoeran, kagoegoeran, kaloeron. Misdragen (Zich --), berlakoe tiada patoet. Misdrtjf, o., zie : Misdeed. Misdrijven, zie : Misdoen. Misdruk, salah tjap (tjitak), kertas jang salah di tjap (di .tjitak). Misduiden (kwalijk nexnen), b~rketjil hati, goesar. Misgeboorte, v., zie : Misdracht. Misgewas, o., taneman tiada djadi, kakoerangan basil. Misgunnen, tjemboeroean, berhati dengki. Mishagen, o., (af keer), bentji, djemoe. Mishagen (niet bevallen), tiada berkenan (di kenanken), tiada soeka (di soekal). Mishandelen, menjakiti, menganiaja, menistaken. MODD. 495 Miskennen, tiada membilangken (mengoepamaken), m~langgar kahormatan, tiada mane k~nal. Miskraam, v., goegoer anak, kagoegoeran, kaloeron. Misleiden, memperdajaken, membodoken, menipoe, menjesatken. Mislukken, tiada djadi, woeroeng, batal ; (Doen -), membatalken. Mismaakt, beroepa boeroek, bertjela, bertjatjad, keretoet. Mismoedig, ketjil hati, moeroeng, bersoesah hati. Misnoegd, sakit (tiada enak) hati, marsh, moering-moering, goesar. Misnoegen, o., moerka, march, goesar. Misschien, barangkali, boleh djadi. Misseliajk (walgen van jets), moewal, doegal, enek,maoe moentah; (leeltjk), boesoek, djelek sekali.

Missen, salah, tiada kena ; (verliezen), hil ang, kahilangan ; (ontberen), koerang, kakoerangan ; Zijn doel missen, tiada sampai maksoednja. Missive, v., risalat, soerat. Misslag, m., salah, kasalahan, doss. Misstep, salah, kasalahan; (verkeerde step), salah langkah. Mist, m., kaboet. Mistasten, salah pegang (tangkep, pendjamah) ; ($g.) salah mengerti, mendjanggau. Mistroostig, moeram, moeroeng, ketjil hati, berdoeka-tjita. Misv ,tten, zie : Mistasten. Misverstand, o., salah tamps (pengertian). Misvormd, zie : Mismaakt. Miswijzen (van bet compas), samnbir, menjambir. Mits, asal, melamken, lamoen, kaloe. Mitsdien, dari itoe, rnaka itoe, sebab (tegal) itoe. Mitsgaders, serta, beserta, dengan, den lagi. Modder, v.. loempoer, betjek. 496 MODD. Modderaal, m., lindoeng, ikan lindoeng. Modderig, berloempoer, betjek. Modderpoel, m., lgnjau, pelembahan, koebang, lobang loempoer. Mode, v., tj ara ; (gebruik), adat. Modegek, m., orang perlentai ($solik). Model, o., tjonto, toeladan, matj~m, l~mbaga. Moed, m., berani, kaberanian, hati, kalakian. Modde, tjapai, lglah, p~nat, k~sO1; Het leven moede zi jn, tiada mane (k~pingin, soeka) hidoep 1 bih lama. Moedeloos, k~tjil hati, tjabar (hilang) hati. Moeder, v., mak, omak, iboe, indoek, indoeng, bonds; Van eene moeder, sa'iboe; (Stief-), ma'tiri ; (Aangenomen -), mak angkat. Moederkoek, m., (placenta), temboeni, an-an. Moederliefde, v., kasih (tjinta) mak. Moederloos, tiada poenja emak (iboe).

Moedermelk, v., ajer soesoe omak (iboe). Moedermond, m., (baarmoedermond), moeloet (pintoe) kandang (rahim, peranakan). Moedernaakt, telandjang boelatboelat. M redervlek, v., tanda iboe, tahi later. Moedervreugd,v., kasoekaan iboe (emak), kagirangan djadi emak (iboe). Moederzegen, m., b~rkat iboe. Moedig, berani Moedwillig, nakal, tjaboel, djahat, dengan sengadja. Moei, v., (oudere water van wader of moeder), oewa, oewa perampoean, emak oewa ; (Jongere idem), bibi. MOLE. MoeieliJk, soesah, soekar, brat, pajah, moesjikil. Moeielijkheid, v., kasoekaran, kasoesahan, kaberatan ; (In zijn), kasoesahan, kasoekaran ; (Iemand in - brengen),menjoekark~n. Moeite, v., soesah, kasoesahan, oesaha, pbrtjintaan sangsara, lblah, p~nat; Moeite doen voor jets, m~ngoesahaken, memgambil (membikin) soesah ; Moeite veroorzaken, m~njoesahken ; Moeite voor niets doen, m~mboewang p~nat (tjapai), roegi tjapai; (twist), roesoeh, p~rbantahan. Moer, v.. (droesem), tahi, ~nd~g~nd~gan, ampas, k~ladak. Moeras, o., paj a, rawa. Moeraspalm, m., nipah, pohon nipah. Moerbezie, v., k~r~tau, b~saran, b~b~saran. Moesgroenten, v., sajoer-sajoeran. Moesson, m., moesim; (de droge ), moesim k~marau (pangs), katiga ; (de matte -), moesim hoedjan (bah), rendeng. Moestuin, m., kebon sajoeran. Moet,v., (indruk van iets), b~kas. Moeten, mesti, misti, moesti, patoet, haroes, mane, hendak, ta'dap~t tiada, wadjib. Mogeltjk, boleh, boleh djadi, da$t ; (missohien), barangkali, kalaukalau ; (btjgeval), sa'andainja,

sa'oepama; (zoo -), moedahmoedahan, djikalau boleh. Mogen, boleh, dapet, di idzinken; (betamen), patoet, haroes ; (genegen zijn), soeka, b~rkenan. Mogendheid, v., karadjaan, negeri. Mohammedaan, orang Islam (selam). poker, m., godam, ganden, paloe, p~moekoel. Molen, m., penggilangan, kisaran, apitan ; (molentjes als vogelverschrikkers op de velden), kitiran. Molenrad, o., roda $nggilingan. Molensteen, rn., batoe kisaran (p~nggilingan). Molenwiek, v., sajap kisaran (p~nggilingan). Mollen (dooden), memboenoeh, mematiken. Molm, in. on o., aboek, boeboek. Mom, v., zie : Masker. Mompelen, bitjara dalom moeloet, m~nggereneng. Monarch, nr., radja, soeltan, jang dipertoean. Monarchic, v., soeltanat,karadjaan. Mond, m., (van menschen en dieren, enz.), moeloet; (van eon rivier), m oewara, koewala ; (van eon gieter), tj orot ; (van een vulkaan), kawah; Eon grooten mood opzetten, b~rmoeloet besar; Den mood houden, berdiam ; Met den mood vol tanden staan, dada bisa berkatakata (bitjara). Mondbehoeften, v., redjeki, bekal, djoewadah. Mondeling, dengan moeloet (lidah, lesan, bitjara). Mondharmonica, v., gerinding. Mondig, akil (akal) baleg, sampai oemoer. Monding, v., (eerier rivier), koewala, moewara. Mondvol, soewap, soewapan. Monnik, m., rahi b. Monster, o., (staal), tjonto, toeladan, matjem. Zie vender : Gedrocht. Monsterachtig, thramat besar, gentala, menakoeti, menggilai. Monsteren, meriksa, memeriksa. Monteeren (uitrusten), melangkap, melangkapken. Mooi, bagoes, permai, elok, indah, indah-indah;(vanvrouwenook), ajoe.

Moor, m., orang item, orang kodja. Moord, m., pemboenoehan ; (WoeEOLLdNDSCH-MALEISCH. MORT. 497 deride -, in arren woede), amoek, pengamoekan. Moorden, memboenoeh, mengamoek. Moordenaar, m., pemboenoeh, pengarnoek. Moordgeroep, o., tereak amoek. Moordgespan, o., safakat orang pernboenoeh. Moordlust, m., soeka (ingin) memboenoeh. Moot, v., iris. Mopperen, men j omel. Morgen, m., (ochtendstond), pagi, esoek, esoek hari,pagi hari; Vroeg in den morgen, padjar, padjar slang, pagi-pagi ; (volgende dag), esoek, esoek hari, besoek pagi ; Morgen avond, esoek malem (petang) ; Landmaat (op Java van 500 LI Rijnl. roeden), bane. Morgendauw, m., emboen pagi (esoek). Morgendrank, m., inoeman (min oeman) pagi. Morgeneten, o., makanan pagi. Morgengebed, o., sembajang soeboeh (pagi). Morgenrood, o., fadjar, pad jar, merah fadjar. Morgenschemering, v., terang pagi, sandjakala. Morgenster, v., bintang pagi (timoor, babi, kadjoera). Morgenstond, m., pagi hari, fadjar, slang. Morgenwacht, kawal pagi, taboeh pagi. Morgenwerk, o., pekerdjaan pagi. Morren, bersengoet, menjomel. Morsdood, coati (mampoes) sama sakali. Morsen (vuil waken), mengotorken, mentjemarken; (storten), menoempahken; (niet zuinig zijn), boros, memborosken. Mortet v., kapoer jang soedah di tjampoer, perekat, adonan kapoer. Mortier, m., (vijzel), loempang 32 498 MOS. (stuk geschut), m~riam pendek (kodok, pOrioek api).

Mos, o., loemoet. Mosch, v., boeroeng g~redja. Moskee, v., masdjid, m~sigit ; De heilige -- to Mekka, masdjid'oelharam. Moskeebeambte, m., p~ngawai masdjid. Moskeetoren, m., minarah. Moakiet, m., njamoek, agas. Mossel, v., kidjing, korang, koepang, roemis.. Mosterd, m., moestardi, thpoeng bidji s~sawi. Mot (insect), v., g~gat, ng~ng~t, r~nget. Motregen, m., gorimis, hoedjan rintik-rintik (rintjik.rintjik). Mottig (door de pokken goschonden), boerik, bopeng. Motto, o., alamat. Mouche, v., tahi lal~r (lalat). Moues, v., tangan (l~ngan) badjoe; lemand lets op de mould spelden, m~mbodok~n, m~mp~rdajak~n ; Het achter de moues hebben, tiada throes-thrang; Er goon moues aan weten to passers, tiada b~rdaja lagi; De handers nit de moues steken, b~kerdja dengan soenggoehsoenggoeh (radjin); lets nit de moues schudden, momboewat apa-apa dngan gampang; Den aap uit de moues laten komen, menjatak~n tabiatnja (p~k~rtinja, maoenja). Mozafek, o., pantja warna. Mud, o., pikoel. Muf, basi, langoe, apgk, batjin. Mug, v., njamoek. Mull (bek), m., moeloet ; (slof), tjenela, solop, kasoet. Muilband, m., simpal, sabang. Muilezel, m., bagral. Muilpeer, v., tabok, tampar, thmpilin g. Mule (dier), v., tikoes ; (van de hand), kalangan (hati) tangan. MUZ I . Muisvaal, warna (boeloe) tikoes, k~laboe. Muiteling, m., orang doerhaka, berandal, keraman. Muiten, mendoerhaka, mthngharoebiroe, m~mb~rontak, m~mbikin roesoeh. Muizenhol, o., roemah (lobang) tikoes. Muizenoor (eon snort zwam),

o., koeping tikoes. Muizenval, v., p~rangkap (djplakan) tikoes. Mul (rul), g~mboer, sorboek. Mummi, v., moemia. Munt, v., oewang, doewit. Muntbiljet, o., oewang k~rtas. Murmelen, mengg~ritik. Murw, lemboet, lembek, ~mpoek, ranoem. Musch, v., boeroeng geredja. Muskaatbloem, v., kembang (boenga) pala. Muskaatboom, m., pohon pala. Muskaatnoot,v.,pala,boewah pala. Muskaatolie, v., minjak pala. Muskaatzeep, v., saboen pals. Musket, o., senapan, setinggar. Muskiet, m., njamoek. Muskus, v., kastoeri, dodos, djebat. Muskuskat, v., moesang djebat, rasai. Muts, v., karpoes, kopiah. Muur, m., tembok, pager batoe (tembok). Muurhagedis, v., tjitjak. Muurkalk, v., kapoer tembok. Muurlamp, v., lampoe tembok (tepglok). Muzelman, m., moslim, orang Islam (slam). Muziek, v., segala, boenji-boenjian, moesik. Muziekinstrument, o., bokakas (p~rkakas) taboehan (boenjiboenjian) ; Stel koperen muziekinstrumenten, gam~lan ; Muziekinstrumenten van bamboo, angkloeng. Muzikant, m., pandjak, moesikan. NA. NABIJ. 499 N. Na (dichtbij), dekat, hampir ; (voorb%j), laloe, liwat, l~pas, sasoedahnja; (achter), di b~lakang, kamoedian ; (niet genoeg), koeran g. Naad, m., p~ndjahitan, djahitan ; (tusschen planken), tj~lahan, loetik, gala. Naaf, v., lengk~r. Naaidoos, v., thrrmpat p~ndjahitan. Naaien, m~ndjahit. Naaigaren, o., b~nang pondjahit (djahit). Naaikussen, o., bantal djaroem. Naainaald, v., djaroem rn ndjahit.

Naaisel, o., djahitan, p~ndjahitan. Naaister, v., pendjahit, toekang m~ndjahit. Naaiwerk, o., barang-barang djahitan. Naaizijde, v., bonang soetera. Naakt, tolandjang, berthlandjang; (Poedel -), thlandjang boelatboelat ; Iemand naakt uitschudden, men~landjangk~n ; De naakte waarheid, b~nar b~laka. Naald, v., djaroem ; (Naaf-), djaroem m~ndjahit ; (Zeil-), djaroem lajar ; (van een compas), djaroem pandoman ; (zuil), tiang alamat, nisjan. Naaldboom, m., pohon eroe (tjemara). Naaldenkoker, m., tempat djaroem. Naaldenoog, o., mata djaroem, lobang djaroem. Naam, m., nama, alma, ism ; (Geboorte-), nama daging ; (Familie-), nama asal (toeroenan) ; In den naam van God, bism'illah; In naam des konings, atas (d~ngan) nama radja; Een naam hebben, bernama ; Een naam geven, m~namak~n. Naamgenoot, m., sanama, sama nama. Naamlijst, v., daftar nama-nama. Naamsverandering, v., perobahan (pertoekaran) nama, p~rbalikan nama. Naamteekening, v., tanda tangan, tapak tangan. Naapen, m~ngadjokk~n ; (door zenuwachtigheid), latch. Naar, ka, kapada, pada, m~noedj oe, akan ; Naar gelang, sak~dar, sakira-kira; Naar welgevallen,sabagaimana soeka; Naar men zegt, menoeroet katanja orang banjak. Naar (akelig), s~pi, soenji, ng~ri, m~nakoeti ; (ongesteld), tiada enak badan, sakit ; (droefgeestig), soesah hati, b~rdoeka, moeram. Naardien, s~bab, oleh karma, sdang. Naargeestig, s~dih, s~ndoe. Naarmate, sakedar. Naarstig, radjin, soeka k~rdja. Naast, d~ket, hampir, di s~b~lah, b~rs~b~lah, b~rsisi, di sisi; (aan-

staande), di depan ini, jang dat~ng ; (- van prisjs), poetoes, coati; Ten naastenbij, kira-kira, koerang lebih s~dikit. Naastbestaande, m. en v., sanak, sanak-soedara, koelawarga. Naaste, m. en v., sama manoesla. Naasten, mengambil, m~reboet, morampas. Nabauwen, m~ngadjok-adjokk~n. Nabestaande, m. en v. Zie: Naastbestaande. Nabij, d~k~t, hampir; (- komen), n1~ndeketi, m~nghampiri ; 500 NABO. NAJA. (-- brengen), mendek~tken, menghampirken. Nabootsen, meniroe, m~ngadjokad j okk~n ; (uit zenuwachtigheid), latch. Naburig, deket. Nabuur, m., orang dOket, thtangga. Nacht, V., (00k van den dag die daarop volgt), mal~m ; Vrijdagnacht, malom saptoe (d. i. de nacht van Vrijdag op Zaterdag) ; Van nacht, tadi malem ; (De aankomende -- ), malom ini, nanti mal~m ; Den ganschen nacht, samal~m troes, antero malem, poepoet sarn algm; Ergens den nacht doorbrengen, bermal~m, mgnginep ; Dag en nacht, siang-malem ; Door den nacht overvallen, kamal~man ; Bjj nacht, waktoe malem. Nachtbraken, tiada tidoer waktoe malem, mn lek antero mal~m. Nachtdienst, m., p~kerdjaan malem. Nachtelijk, malem, waktoe mal~m. Nachtkwartier, o., thmpat b~rmalem (menginep). Nachtlamp, v., p~lita, dian, lampoe. Nachtlucht, v., haws mal~m. Nachtmaal, o., makanan (p~rdjamoean) mal~m. Nachtmerrie, v., h~lang malem. Nachtmuts, v., karpoes. Nachtronde, v., ronda malem, sambang. Nachtrust, v., tidoer waktoe malem. Nachtsein, o., (op schepen), soewar. Nachtslot, o., koentji mal~m.

Nachtspook, o., antoe mal~m, setan, memedi, demit. Nachtuil, m., boeroeng antoe, koekoek b~loek. Nachtverblisjf, o., t~mpat b~rmalem (mngin~p). Nachtvlinder, m., koepoe-koepoe mal~m, kaper. Nachtwacht, v., p~ndjaga (kawal) malem, kemit, ronda. Nachtwerk, o., p~kgrdjaan mal~m (waktoe malem). Nadat, t~lah, satolah, habis, soedah, sasoedahnja, kamoedian dari pada itoe. Nadeel, o., roegi, karoegian ; (lijden), karoegian, k~na roegi ; (- aanbrengen), moroegiken. Nadeelig, m~mbawa roegi, mroegiken. Nademaal, s~bab, oleh karma, sodang. Nadenken, b~rfikir, m~mikir, mnimbang. Nader, l~bih d~k~t (hampir, damping) ; (juister), 1~bih terang (betoel, sah), (later), di belaka,ng, kamoedian. Naderen, dathng, bordeket, mendeketi, menghampiri. Naderhand, di belakang kali, kamoedian, kamoedian hari. Nadoen, menoeroet, meniroe, mengadjok-adjokken, latch. Nadrukkelijk, dengan soenggoehsoenggoeh (keras). Nagaan (onderzoeken), memeriksa, menjelidik ; (bespieden), menghintai, mengintip, meniteni ; (berekenen), mengirangira, mengitoeng, mengerti ; (toezicht houden), memboewang mats, mOnaroh mata, mendjagai ; (achterna gaan), menoeroet, mengikoet, menjoesoel. Nageboorte, v., temboeni, anan. Nagel, m., (can hand of voet), koekoe ; (spijker), pakoe. Nagemaakt, tortiroe, tiroean, lantjoeng, falsoe, bikinan. Nagenoeg, hampir, kira-kira. Nageslacht, o., anak-tjoetjoe, toeroenan. Naijver, m., tjemboeroe, tjemboeroean. Najagen, mengoesir, menghambat,

NAKIJ. rn mboeroe ; (streven near), m~ntj~hari, menoentoet. Nakijken (met de oogen volgen), m~nghantari mate, rnelihatk,n ; (onderzoeken), memriksa. Nakomelingen, m., toeroenan, toeroen-toemoeroen. Nakomen (achterna komen), m~njoesoel, menoeroet, dating di b~lakang ; (volbrengen), menjarnpaikvn, molakoeken, membaj ar. Nalaten (achterlaten), meninggalktn, meninggali ; (niet doers), tiada m 1akoeken; (verzuimen), mengalpaken, mbloepaken, loepa. Nalatenschap, v., poesaka, harta peninggalan, warisan. Nalatig, loepa, alga, teledor, malos. Naloopen, toeroet, menoeroet, menjoesoel. Namaak, v., barang tiroean. Namaals, kamoedian hari, di blakang kali. Namaken, meniroe. Nameltjk, ija itoe, jani. Namens, atas (dengan) name, dari pada fihak. Namiddag, m., lepas tengah hari, lohor, petang, sore. Nap, m., mangkok, bokor, kasjkoel. Naphta, v., minjak tanah (latoeng). Napluk, m., petikan (oendoehan, penoewaian) jang achir. Na,praten, mengadjok-adjokken. Nar, m, badoet, banjol ; (gek), orang sarsar, gila (bodo). Nareizen, menjoesoel. Naschrijven (copieeren), menjalin. Nasleepen, menjeret, mengirid, menghela, menoenda. Nat, basah; (Door-), basah koejoep (keloejoeran). Nat, o., (sap) ; ajer; (sans), koewah; (drank), minoeman. Nateekenen, mgnggambar (menoelis) menoeroet tjonto. NEDE. 501 Natellen, mengitoeng lagi (poela). Natie, v., bangsa, kaum. Naturaliseeren, memberi hak orang negeri.

Natuur, v., (aard, enz.), tabiat, choeloek, adat, perangai, pen; (heelal), alam, segala kedjadian (kaadaan) di dalem doenia. Natuurdrift, v., nafsoe. Natuurkunde, v., ilmoe chalikat. Natuurlajk (van zelf sprekend), patoet; (oprecht), toeloer, teroesterang, betoel: (niet wettig, van een kind), harem ; (oorspronkelijk), sedia; Natuurlijk verstand, boedi pekerti. Nauw, sesak, sempit, kopet, keketjilan. Nauweli<jks, beharoe, baroe, baroesan, serenta, belom ape-ape. Nauwgezet, betoel, dengan betoel, balk-balk, dengan saksama, titi, dengan titi, dengan soenggoeh soenggoeh. Nauwkeurig, zie : Nauwgezet. Navel, m., poeser, poesat. Navelband, m., tali (ikat) poeser, goerita. Navelstreng, v., tali poesat (poeser). Navolgen (nadoen), meniroe, me. noeroet; (volgen), menoeroeti, mengikoet. Navorschen, menjelidik, memeriksa dengan saksama. Navraag, v., pertanjaan, periksa; Navraag doers, menanja, menanjaken, mgmeriksa. Nawee, o., (van een bevelling), rojan ; (gevolg eener ziekte), rasa sakit di belakang kali. Nazeggen, toeroet berkata kata. Nazetten, memboeroe, menghambat, mengoesir, menjoesoel. Nazien (onderzoeken), memeriksa, memeriksai. Neder, toeroen, kabawah; Op en neder, naik-toeroen. Nederbuigen, menoendoek, bersoedjoed. 502 NEDE. Nederdalen, toeroen. Nederdrukken, m~nghempet, meneken, menindes. Nederhalen, menoeroenken, menarik kabawah, merombak, meroeboehken, membongkar. Nederhangen, tergantoeng, borgantoeng. Nederhouwen (van boomen, enz.), menebang, memotong, memanggal ; (van menschen, enz.), menetak, memboenoeh, memba-

tjok coati. Nederhurken, berdjongkong,mendjongkok; (van dieren), deroem, menderoem, mendjeroem. Nederig, rendah, hati rendah ; Zich -- aanstellen, merendahkin din. Nederknielen, berteloet, bersembah soedjoed ; (van dieren), mendjeroem, berderoem. Nederlaag, v., alah, kaalahan, tiwas ; Een nederlaag lijden, tiwas, kalah, dialahken ; Een nederlaag doen lijden, mengalahkrn, meniwasken. Nederlaten, menoeroenken. Nederleggen, menaroh, meletakken,mlnggeletakkrn,mmmbaringken ; (afleggen van wapens), menanggalken, menjerahken ; (verslaan), memboenoeh, momatiken. Nederliggen, berbaring, tidoer, goemeletak; (achterover op den rug), telentang, bertjelentang; (op den buik), tiarap, bertinap, mengkoerep. Nederschieten, menembak coati. Nederslaan, merebahken, memoekoel coati, mematiken,memoekoel sampai djatoh (roeboeh). Nedersmakken, menghampas (melempar) di tanah, membanting, menjampak. Nederstooten (door een stoot doen vallen), menerdjoenken ; (doodsteken), menoesoek (menikam) coati. NEGE. Nederstorten (vallen), djatoh, roeboeh, rebah ; (van water), berpantjoer; (neersmijten), mendjatohken, menerdjoenken, meroeboehken, merebahken. Nedervallen, djatoh, roeboeh, rebah ; (van bladeren), loeroeh, djatoh, rontok. Nedervellen (van boomen), memotong, menebang. Nederwerpen, zie : Nedersmakken. Nederzetten, menaroh, meletakken ; (Zich ergens -), doedoek, berdoedoek; (Zich -, van een vogel), hinggap, mentjok, mentjelok. Nederzetting, v., kadoedoekan, tempat kadoedoekan. Nederzien, melihat kabawah ;

Laag op iemand nederzien, memoedahken, menghinaken, tiada mengindahken. Nederzijgen, rebah, roeboeh. Nederzitten, doedoek, berdoedoek. Neef (broeders- of zusterskind), rn.,kemanakan,kaponakan; (voile ), sanak, anak sanak, soedara sapoepoe. Neen, tiada, tida, ta', boekan. Neerslachtig, sedih, sedoe, sendoe, soesah, soesah hati, moeroeng Neerslag (bezinksel), m., endekendek, doedoek. Neat, v., telor koetoe. Neetoor, m. en v., orang berangasan (lekas marah). Negen, sembilan, sambilan. Negende, kasambilan ; (- deal), persembilan. Negenmaal, sembilan kali. Negenoog, v., bisoel mats sembilan, bisoel saboet. Negentien, sembilan belas. Negentig, sembilan poeloeh. Negenvoud, o., sembilan kali (ganda, lapis). Neger, ni., orang (welanda) item, orang aprikan. doeka-tjita, masjgoel. NEGO. Negoraj, v., negeri, doesoen. Neigen, toendoek, bertoendoek, menoendoek, bertjenderoeng. Neiging (lust tot lets), soeka, ingin, nafsoe ; (bulging), toendoek, anggoet. Nek, m., tengkok, batang leher ; Den nek breken, patch leher (tengkok) ; Iemand in den nek zien, menipoe, memperdajaken. Nekhaar, o., boeloe tengkok (leher). Nekken, mematiken,memboenoeh. Nemen, ambit, mengambil ; (aanvatten), memegang; (afnemen), mereboet, merampas; (innemen), mengambil, mereboet. mengalahken ; (van spijs), makers ; (van drank), minoem ; De vrijheid nemen tot, memberaniken din; Op zich nemen, mengakoe, menanggoeng,menjanggoepi;Dienst nemen, masoek kerdja ; De vlucht nemen, lari, minggat ; De moeite nemen voor, Ynenjoesahken (mengoesahaken) din; Gevangen nemen, menangkep; Een bad nemen, mandi, ber-

m an di ; In de armen nemen, memelok, merangkoel ; Voor lief nemen, menerima, menjenangken dini dengan ; Uit elkander nemen, membongkar,merombak, memboeka ; Iemand in den arm nemen, minta pertoeloengannja orang. Nerf, v., (van een bled), toelang daoen. Nergens, dimana-mane poen dada, satoe poen dada ; Nergens om, dengan tiada ada maksoednja ; Nergens toe dienstig, dada sekali-kali bergoena. Nering, v., pentjeharian, penghidoepan, pengoepadjiwa, perniagaan, dagangan; De tering near de nering zetten, berbelandja dengan menimbang. Nest, o., sarang, roemah ; (van bijen), soewalang ; (ondeugend NEVE. 503 meisje), anak (boedak) perampoean jang nakal. Nestelen, bersarang, menjarang, membikin sarang. Net (aardig, enz.), tjantik, manis, apik ; (zuiver), beresih, apik ; (juist), betoel ; Net zoo, same djoega, bagitoe djoega. Net, o., (warp-), djala; (Trek-), poekat, djaring ; (Schep-), djeremal, tanggok ; (Zak--), serondong ; Met ears net vangen, mendjala, memoekat, mendjaring, mendjerernal, menanggok, rnenjerondong; Achter hat net visschen, kabelakangan, katinggaIan, dateng terlampau; (Net van hat hart), djala djantoeng; (van de hersenen), selapoet oetak. Newel, v., djelatang. Netelig (moeiltjk), soekar, soesah. Netjes, tjantik, apik, bagoes, manes ; (in doers en laten), tahoe adat. Netto, betoel, beresih. Netvlies, o., (darmvlies), djaladjala. Neus, m., hidoeng, idoeng ; (Dunne lange -), idoeng mantjoeng ; (Platte -), idoeng tjeper (pesek); (Dik eindigende -), idoeng pentol ; Iemand bij den news nemen, memperdajaken, membodoken ; Iemand lets onder den news wrijven, membangkit ;

Een news krijgen, mendapet maloe, katjelik. Neusbeen, o., batang (toelang) idoeng. Neusdoek, m., sapoe tangan. Neusgat, o., lobang idoeng. Neushoorn, ni., badak, warak ; (hoorn van een rhinoceros), tjoela, tjoela badak. Neusvleugel, m., tjoeping idoeng. Neuswortel, m., pangkal idoeng. Newel, m., kaboet, awap, oewap. Nevelachtig, redoep, balam-balam, kelam kaboet. 504 NEVE. NOG. Nevenbedoeling, v., maksoed (fiat) jang thrs~mboeni. Nevens (mast), di sisi, di seb~lah, d~ket; (met), s~rta, bes~rta, dngan, sama, b~rsama-sama. Nicht, v., (broeders- of zustersdochter), k~manakan (kaponakan) p~rampoean; (Voile -), saoedara sapoepoe, anak sana,k p~ra,mpoean. Niemand, m., sa'orang poen dada, dada siapa-siapa. Nier, v., boewah pinggang, g rindjal, gandjal, gindjel. Nierpijn, v., sakit boewah pinggang. Niesmiddel, o., obat borsin (bebangkis). Niet, tiada, tidak, tida, ta'. boekan, terada; Nog fist, belom ; Niet meer, dada lagi; Om fist (gratis), pertjoema; Om fist (zonder reden), dengan tiada bersebab, dengan tiada ada sebabnja; Om fist (vergeefs), tjoema-tjoema, portjoema, dada bergoena, dada ada goenanja; Te fist gaan, binasa, hilang, coati ; Te fist doers, meniadaken ; In hat geheel fist, tiada sakali-kali; Niet (doers), djangan. Nietig, tiada bergoena (berfaedah), sic-sic; (klein), ketjil, sedikit. Nietigheid, v., perkara (barang) ketjil, barang jang sic-sic (dada berapa goenanja). Niets, satoe poen tiada, tiada satoe apa, tiada ada apa-apa. Nietswaardig, tiada bergoena sama sekali, sama sekali tia,da ada goenanja, hina, boesoek, kedji.

Niettegenstaande, walakin, maski, kendati. Niettemin, tetapi, tetapi djoega, begitoe djoega. Nieuw, beharoe, baroe; Opnieuw, lagi, poela, sakali lagi, moelai lagi; Nieuws maan, boelan baroe. Nieuweling, m. en v., orang b haroe (baroe), totok; (Chineesche --), singkek. Nieuwerwetsch, tjara (toeroet adat) baroe. Nieuwjaar, o., taoen beharoe (baroe). Nieuwjaarsdag, m., hari taoen baroe. Nieuwjaarswensch, m., selamat taoen beharoe (baroe). Nieuws, o., (nieuw goad), barang baroe; (tijding), chabar, kabar, warta. Nieuwsblad, o., soerat chabar (kabar). Nieuwsgierig, kepingin tahoe, ingin hendak tahoe. Niezen, bersin, bebangkis, beban gkes. Nijd, m., dengki, in, asad, parashati, bentji. Nijdig,berdengki,panas hati, bentji, march, moerka, games. Nijgen, menoendoek, mendjoera. Nijpen, mendjepit, menjapit, men j oebit. Nijptang, v., kakatoew a, djepitan, pendjepitan, ragoem. Njjver, radjin, oesaha. Nijverheid, v., karadjinan, oesaha, peroesahaan. Nimf, v., pen, bidadari. Nimmer, tiada tahoe (pernah), salamanja belom tahoe (pernah). Nis, v., tjengkeroeng, mihrab. Nobel, bangsawan, berasal. Noch, dada, tidak, ta', terada. Nochtans, hanja, tetapi, biar djoega, walakin, kendatilah de. mikian. Noemen (eon naam geven), memberi (kasi) nama, menamaken, menamai; (vermelden), menjeboet menjeboetken. Nog, lagi, poela, dan lagi, masih, misih ; Nog fist, below; Nog sans, sakali lagi (poela) ; Ook fog, tambahan poela; Nog lang fist, masih djaoeh sakali, masih

NOGVI. lama lagi ; Tot nog toe, sampai s~karang mi. Nogmaals, lagi, poela, sakali lagi (poela). Nok, v., (van een dak), p~raboengan, woewoeng. Nokbalk, m., perahan, toelang woewoeng, mob. Nolens volens, mane ta'maoe. Nommer, o., angka, nomor. Nommeren, rn~mboeboehi (menarohi) angka. Nonsens,m., sia sia, bit,jara (omong) kosong (tiada karoean), barang (p~rkara) jang boekan-boekan. Nood, m., kasoesahan, kasoekaran, kam~laratan ; (gevaar), b~haja ; (drang tot outlasting), hadjat; In nood zijn, ada dal~m kasoekaran (kasoesahan, b~haja); Grooten nood hebben, b~rhadjat, kabt. Nooddruft, v., kakoerangan, kapapaan, kamiskinan, kam~laratan. Noode (noodig) (van -- hebben), b~rhadjat, p~rloe m~makai ; (van -- zi jn), p~rloe, p~rloe di pakai, t~rpakai, b~rgoena. Noode (ongaarne), males, tiada soeka, dengan Began. Noodeloos, pertjoema, tjoematjoema, tiada oesah, tra oesah, tiada perloe (bergoena). Noodig, pgrloe, mesti ada, berha- djat, mane di pakai. Noodigen, memanggil, mendjempoet, mempersilaken. Noodklok, v., genta semboejan, tongtong. Noodkreet, m., perrnintaan toeloeng, djerit (tereak) permintaan toeloeng. Noodlot, o., takdir, oentoeng, n asib. Noodlottig, tjilaka. Noodsein, o., semboejan, alamat behaja. Noodweer, o., riboet, angin riboet, tofan. Noodwendig, zie: NoodzakeUjk. NU. 505 Noodzaak, v., pakaa, kapaksaan. Noodzakeljjk, mesti, misti, perloe, berhadjat, ta'dapet tiada. Noodzaken, memaksa, mengeraskzn. Nooit, tiada pernah (tahoe) ; Nog

nooit, belom pernah (tahoe). Noord, oetara, bor. Noordelijk, oetara, ka-oetara, sebelah oetara (lor). Noordenwind, m., angin oetara (paksina). Noordoost, timoer laoet (oetara). Noordpool, v., koetoeb oetara, koetoeb sjamali. Noordwaarts, ka-oetara, kasabelah oetara (lor). Noordwest, barat laoet (oetara). Noordzee, v., laoet (laoetan) oetara (lor). Noordzijde, v., sabelah oetara (lor). Noot, v., (aanteekening), hasijat; (muziek-), tanda ragam (lagoe) ; Veel noten op zijn zang hebben, tjerewet, banjak bitjara, bertingkah ; (vrucht met harden dop), boewah jang berkoelit keras (tebel) ; (Cocoa-), boewah njioer (kelapa) ; Notemuskaat), pala. Nopen, zie: Aanmoedigen, Dwingen. Nopens, tentang, akan, atas. Nopjes, o., (In zijn -- zijn) ; bersoeka hati, bergirang (bersenang) hati, soeka-tjita. Norsch, bengis, berangasan, garang, galak, njengoes, bersgngoet, merengoes, merengoet. Nota, v., soerat peringatan. Notariaat, o., pekerdjaan (pangkat, daradjat) notaris. Notaris, m., dabir, notaris. Notemuskaat, v., pala, boewah pala; (de boom), pohon (pokok) pala ; (Geconfijte --), manisan pala. November, m., boelan November. Nu, sekarang, sekarang ini, sa,ka rang djoega ; Nu eerst, baroe 506 NUCH. sekarang ; (welaan), balklah, marilah ; (aangezien), s~bab, s dang. Nuchter (flog niet gegeten hebben), belom makan ; (niet bedwelmd), sioeman, sOgor, tiada mabok. Nuf, v., anak perampoean b~rtingkah. Nuk, v., tingkah ; Nukken hebben, b~rtingkah. Nummer, o., angka, nomor. O! ja, hai; O God! ja .Allah (Toehan) !

Obligatie, v., soerat oetang. Oceaan, m., s~gara, laoet (laoetan) b~sar, samoedra. Och, ah, wah, adoeh, sajang. Ochtend, m, pagi, pagi hari, pagipagi ; 's Ochtends vroeg, pagipagi, pagi hari. Ochtendgebed, o., sembajang soeboeh. Ochtendgewaad, o , pakaian pagi. October, m., boelan Oktob~r. Oculeeren, m~njangkok. Oefenen (leeren), b~ladjar ; (onderwijzen), m~ngadjar;'(Zich -), m~ngoesahak~n diri, b~ladjar ; (uitoefenen), melakoek~n, menglrdjaken ; (Geduld -), monjabarkdn. Oefening, v., peladjaran, oesaha. Oester, v., tiram. Oesterbank, v., petiraman. Oesterschelp. v., koelit tiram. Oesterverkooper, m., toekang tiram. Oever, m., thpi, pantai, pinggir ; Buiten de oevers traders (van ears rivier), mOlembak, loeber ; Langs den never varen, mnjoesoer pantai. Oeverzand, o., pasir di pinggir laoet (soengai, kali). OLIE. Nut, o., goena, pergoenaan, faedah, manfaat ; (leering), petoewa ; Ten nutte . makers, mempergoenaken, memfaedahken, memakai ; Nut trekken uit, mendapat (beroleh) faedah (petoewa). Nutteloos, tiada bergoena (berfaedah), sia-sia, pertjoema. Nuttig, bergoena, berfaedah, ada goenanja, terpakaL Nuttigen (eten), makan, sentap, santap. Of, atau, atawa, oetawa, kaloe, djikalau, apa, barangkali, balk... balk, maskipoen. Offer, o., persembahan, korban, poedjaan ; (Aan den priester), pitrah ; (Vrtjwillig -), sidekah, sedekah ; (Aan de afgestorvenen), sedekah arwah. Offeren, mempersembahken korban, menjedekahken. Offermaal, o., sedekah. Ofcier, m., (van het leger), oepsir ; (van gezondheid), tabib (doktor) soldadoe; (van Justitie),

fiskal ; (der zeemacht), oepsir laoet ; (van de wacht), oepsir djaga, oepsir piket. Ofschoon, walakin, maski, maskipoen, soenggoehpoen, djikalau .. . sekalipoen, biar. Ojief, o., koemai. Oksel, m., keteak. Okselhaar, o., boeloe keteak. Okselschrooi, o., kikik. Okshoofd, o., leger, tong besar,pipa. Olie, v., minjak; (Cocoa-), minjak kelapa ; (Olijf--), minjak selada ; (Lamp-), minjak lampoe (pelita) ; (Castor-), minjak djarak (oeroes-oeroes) ; (Aard-), minjak tanah (latoeng) ; (Gebruikte -), djelantah. Oliefiesch, v., botol minjak. O. OLIE. Oliekoek, m., (Ujnkoek), boengkil. Oliepers, v., p~ngapitan (pipitan) minjak. Olierijk, banjak minjaknja. Oliesteen, m., batoe gosok (asahan). Olievat, o., tong minjak. Olieverf, v., tjat minjak. Olievlek, v., noda minjak. Olifant, m., gadjah. Olifantenjager, m., toekang mnangk~p gadjah, boemoer. Olifantenjacht, v., p~mboeroean gadjah. Olifantshaak, m., koesa. Olifantsleider, m., pawang gadjah, sarati. Olifantssnuit, m., boelalai gadjah. Olifantstand, m., gading, gigi gadjah, danta. Olijfolie, v., minjak s~lada (zaitoen). Om (rondom), koeliling, moeb~ng; (richting aanduidend), ka ; (plaats aanwijzend), di, di sebplah, pada, pada fihak ; (tijdbepalend), kira-kira, sakira, koerang l~bih; (om reden), s~bab, karma; (voor), boewat, akan, hendak ; (voorbtj), laloe, liwat ; (veranderd), t~ralih, b~ralih; Om handen hebben, ada kerdja, m~ngerdjaken; Om lets geven, ferdoeli, merdoeli,, nnerdoeliken. Omarmen, m~ndak~p, ni~melok, m rangkoel. Ombrengen (dooden), m~mboenoeh, mematiken. Onsboorden (van een kleeding-

stuk), m~ngelimk~n, m~ng~som. Ombuigen, m~mbengkokk~n, mlengkoengken. Omdat, sebab, dari s~bab, karma, oleh karma, s~dang, thgal. Omdoen (van een kleedingstuk), memakai, m&ng~nak~n; (van een zwaard), m~njandangk~n; (omwikkelen), mmbbd, rn mboengkoes. Omdolen, rn~ngoembara, berkoelilingan, berdjalan kasana-sini (koeliling). OMHA. 507 Omdraaien, m~moeter, rn~ngisark~n, m~ngidark~n; (Zich -), berpaling, b~rbalik ; (veranderen), b~ralih ; Het hoofd draait mij om, kapalakoe poesing. Omelet, v., dadar. Omfloersen, menj~loeboengken, m~njaroengken, m~nj~limoetk~n. Omgaan (ronddraaien), b~rpoethr, m~moethr, m~ngidar, m~ngisar; (met iemand -), berkenalk~nalan, bersobatan, b~ramahan, b~rdjinakan ; (in het gemoed), ada di dalem hati ; (om lets gaan), mengoelilingi; (gebeuren), djadi, ada, ada p rkara; (van den tijd), laloe ; (een omweg nemen), m~njimpang, m~ngambil djalan jang djaoeh. Omgang, m., (met menschen),p~rkenalan, p~rsobatan; met dieren), p~m~liharaan; (Ongeoorloofde -- van personen van beide seksen), p~rmaikan, moeda, sabambangan, k~ndakan, perkendakan; (in den tempel to Mekka), tawaf, (plechtige optocht), perarakan; Rechtbank van omgang, rad sambang (koeliling, idar). Omgekeerd, terbalik, kabalik, soengsang. Omgekocht, kena sorong (soewap). Omgeven,naengoelilingi,melipoeti. Omgeving, v., (van een worst), s~gala orang jang menghadep; (omgelegen streek), dairah, djadjahan.

Omgooien, merebahken, meroeboehkin, nzendjatohken. Omgorden, m~njandang, memakai. Omhaal, m., (van woorden), perkataan landjoet (pandjang). Omhakken, menebang,memotong, menebas ; (van den grond met een hak), menjangkoel, mematjoel. Omhalen, nleroeboehken, membongkar. 508 OMHE. Omhebben, pakai, borpakai, mmakai. Omheen, koeliling, b~rkoeliling. Omheinen, m~mageri, memagori koeliling. Omheining, V., pager. Omhelzen, m~molok, merangkoel; (van een godsdienst), masoek agama; (aannemen), t~rima, m~nerima. Omhoog, ka-atas, naik. Omhoogheffen, m~ngangkat (m~ndjoendjoeng) kaatas. Omhouwen, zie : Omhakken. Omhullen, m~nj~loeboengk~n, mnj~limoetk~n, m~mboengkoes, m~mbebat. Omhulsel, o., s~loeboeng, k~loeboeng, koelit, boengkoes, saroengan, rangka, oelas. Omkantelen, t~rbalik, djatoh, m~nggoeling, b~rgoeling, thrgoeling ; (van een vaartuig), kl~boe. Omkappen, zie : Omhakken. Omkeeren, balik, m~mbalik, m~mbalikk~n; (Het onderste boven keeren), menjoengsangk~n; (omdraaien), m~malingk~n ; (veranderen), b~ralih, b~robah, mngobahk~n. Omkijken, m~lihat ka b~lakang, m~nolih. Omknellen, mondjepit, monjengkmram. Omkomen, coati, m~ninggal, mampoes, binasa. Omkoopen, m~njorong, m~ngmasi, m~njoewapi, m~mb~ri soewapan (oewang sorongan). Omkoopprijs, m., wang soewap, oewang sorongan. Omkronkelen (zooals slangen),

m~liliti, m~mb~liti. Omlaag, kabawah, toeroen, di bawah. Omleggen (omkeeren),m~mbalik, m~mbalikken ; (op een andere plaats leggen), memindahk~n. Omliggen, thrbalik, kabalik. OMBL. Omloop (rondgang), m., peridaran, p~rkit~ran djalan; (kring), daur, p~rdjalanan moeb~ng; (galerij), borandah, sorambi, galderai. Omloopen (ronddraaien), b~rpoet~r, m~ngidar, m~ngitar, b~rpoesing; (road jets loopen), m~ngoelilingi; (van den wind), b~ralih ; (van geruchten), b rp~tjah-p~tjah ; (omverloopen), melanggar (mon~mpoeh,membontoer, m~n~radjang) sampai djatoh (roeboeh, thrbalik). Ommelanden, o., dairah,djadjahan. Ommuren, m~ngoelilingi dgngan tembok, m~mageri koeliling d~ngan pagor tembok. Omperken, m~mag~ri koeliling. Omploegen, menanggala, meloekoe. Omringen, m~ngoelilingi, mengandang, m~mag~ri, m~ngepoeng, mengeroeboeng. Omroepen, b~rs~roe-sores koeliling, m~nj~rantak~n, mema'loemkin; (Bij bekkenslag -), m~ntjarangken ; menggemberengken. Omroepersbekken, o., t j an an g, mong-mong, gembereng. Omroeren, mengatjauken, mengadoek. Omschansen, . membentengi, me ngoeboei. Omschrijven, monsifatkon, memeriken, menerangken. Omschudden, mgngotjok. Omschutten, memageri, mondindingi. Omsingelen, mengepoeng, mengoelilingi. Omslaan, terbalik ; (van een doer, enz.), menjeloeboengken, menjelimoetken, memakai; (van den wind), beralih ; (van het weder), beroba:h. Omslachtig, landjoet, lama,lambat. beroelang-oelang. Omsiag, m., (moeite), soesah; (van een brief), sampoel, toetoep soerat, saloet; (van andere taken), oMsL.

p~mboengkoes, boengkoes, pern baloet. Omslagdoek, m., tjala, selendang. Omsmelten, mel~boer poela (lagi). Omsmjjten, mendjatohk~n, meroeboehk~n ; Het roer omsmijten, n mbalikkgn kemoedi. Omspitten, menggali, m~njangkoel, m~matjoel. Omspoelen, menjoetji, mengoembah, m~mbasoeh. Omstanders, m., orang jang berdiri koeliling, orang jang berhadlir (m~njaksik~n). Omstandig, segala (d~ngan s~gala) p~ri hal, d~ngan thrang b~toel. Omstandigheid, v., hal, $ni, p~rihal ; De omstandigheden,segala hal ahoewal; (toestand), kalakoean, kaadaan. Omstooten, membentoer (menoelak, m~neradjang) sampai djatoh (thbalik), m~roeboehk~n. Omstreek, zie : Omtrek. Omstreeks, kira-kira, koeranglebih. Omstrengelen, mn lilit. Omstuwen, nthng~roeboeng, mngoelilingi. Omtrek, m., djadjahan, dairah ; (kring, grenslijn), kalangan, kias ; (ontwerpteekening), rantjana. Omtrekken (omverhalen), mnarik roeboeh, m~roeboehk~n ; (om jets been to trekken), m~ngoelilingi. Omtrent, hampir, kira-kira, koerang-lebih ; (betreffende), atas, dari, dari pada, tentang. Omtuinen, m~mag~ri. Omvademen, memelok, morangkoel, m~ndak~p. Omvallen, roeboeh, rebah, djatoh, toembang. Omvang, m., (grootte), b~sar, bsarn ja. Omvatten (met de armen), mm~lok, m~ndak~p, tn~ngg~loet ; (in zich bevatten), meiipoet ; O VTWI. 509 (met de gesloten hand), m~ngg~nggam ; lemands knieen omvatten, m~njoengkoer loetoetnja ; (met een band of rand),

m~ngikat. Omvellen, m~nebang, menebas, memotong. Omver, roeboeh, r hbah, toembang, terbalik. Omvergooien, mendjatohk~n, meroeboehken, mthnoembangken, membalikken. Omverhalen, merombak, mernbongkar, mbroeboehken. Omversteken, menikam (menoesoek) sampai rebah. Omverstooten, menoelak sampai rebah (djatoh). Omvervallen, zie Omver. Omverwaaien, di tioep angin sampai roeboeh. O mvouwen, melipat. Omwallen, mengoelilingi dengan benteng (koeboe, dewala, tembok). Omweg, m., djalan simpangan (enggokan, djaoeh); (uitvlucht), oedoer, oedzoer ; Zonder omwegen, throes terang ; Met omwegen spreken,berpoeter-balik, berpoethr-poeter. Omwenden (zich ---), berpaling, berbalik ; (lets --), memalingken, membalik, membalikken, memoeter, mernoethrken. Omwentelen (van hemellic1 amen, beridar; (om een as), memoesar, mengitar, berkitar ; (in sUjk, van buffels, enz.), berkoeboeng, bergoling, menggoeling. Omwenteling, v., perideran, perkiteran; (revolutie), pembalikan karadjaan, pergerakan negeri. Omwerken (op nieuw bewerken), mengerdjaken lam roepa, merobah, mengobahken, memboewat poela. Omwikkelen, membebat, menjaloet, memboengkoes. 510 OMWI. Omwinden, m~mb~lit, m~ngikat, melilit, m~moetar, m~mboengkoes, m~mbaroet. Omwindsel, o., b~batan, ikatan, baroetan, saloet. Omwisselen, m~noekar, m~noekark~n, m~nggantik~n ; (Elkander vervangen), b~rganti. Omwoelen, zie Omwikkelen en Omwroeten. Omwoners, m., orang jang berdoedoek koeliling.

Omwroeten, m~njoengkoer, mrantjah. Omzetten (in den handel), m~ndjoewal; (van geld), m~ndjalankjn ; (omkeeren), m~mbalikk~n ; (met edelgesteenten, enz.), monatahk~n, m~ngoelilingi, m~narohi koeliling; (verplaatsen), m~mindahk~n. Omzichtig, ati-ati, d~ngan ati-ati (ingat-ingat). Omzien, m~nolih, m Iihat (m~nengok), ka b~lakang; (Naar jets -), mOlihat-lihatkgn, m~naroh mats, m~ntj~hari koeliling. Omzien, o., (oogenblik), sab~ntar, sak~djap mata. Omzoomen (van een kleed), mmasangi k~lim (som) ; (van een vijver, enz. met boomers), mngikat ; (een rand aan iets makers), m~ngoempoekk~n. Omzwachtelen, mombaroet, mombObat. Onaangenaam, tiada enak (sOdap), tiada bOrkOnan ; (van reek), bOrbaoe, boesoek, batjin ; (lastig), soesah, soekar; (niet prettig, niet goed), tiada balk; lets -vinden, tiada soeka, tiada bOrkOnan; Het iemand -- makers, mOnjoekarkOn, mOnjoesahkOn. Onaangenaamheid, v., kasoesahan, kasoekaran; (geschil), pOrbantahan, pOrtjidOraan. Onaangeroerd, tiada di djamah. Onaannemelijk, tiada boleh di tOrima (di pOrtjaja). ONBE. Onaanzienlijk, kOtjil, hina, tiada kabilangan. Onachtzaam, alga, lalai, meleng, koerang ingat, koerang ati-ati. Onafgebroken, (dOngan) tiada bOrkapoetoesan, sOlaloe, tOroes, sOnantiasa. Onafgedaan, bOlom soedah (habis, djadi, rampoeng, sOdia). Onafhankelijk, bObas, mOrdika, tiada tOrbawahkOn. Onafscheidelijk, tiada tOrtjOraikOn, tiada boleh di pisah. Onafzetbaar, tiada boleh (dapOt) di pOtjatkOn. Onafzienbaar, tiada boleh di lihat habis. Onbaatzuchtig, moerah hati, tiada

mOntjOhari labs (kaoentoengan) sOndiri, tiada tama. Onbarmhartig, bOngis, tiada bOrkasihan. Onbebouwd, tiada di tanOmi, tandoes, coati; (zonder gebouwen), kosong, tiada ada roemahroemahnja; Een onbebouwde vlakte, padang (lapang, tanah) tandoes (ara-ara). Onbedacht, koerang fikir (ingat, timbang), tiada di timbang (di kira-kira). Onbedeesd, tiada takoet, tOtap hati, bOrani, pOrkasa, tiada maloe. Onbedekt (naakt), tOlandjang ; (onbewimpeld), dOngan njata, tOroes-tOrang;(zichtbaar),kOtara, tiada di alingkOn. Onbedorven,tiada roesak(boeroek, boesoek). Onbedreven, bOlom bisa (pandai), bOlom tahoe, bodo. Onbeduidend, tiada bOrapa kadarnja (goenanja, faedahnja), sia-sia, kOpalang, remeh, tiada sabOrapa bOsarnja (porloenja). Onbedwingbaar, tiada boleh di tahan, tiada tOrtahan, tiada boleh di pOrentahkOn (di ta'loekkOn). Onbegrensd, tiada bOrhingga (bOrwatOs), tiada ada watOsnja. ONBE. Onbegrijpelijk, gaIb, boekan-boekan, dada boleh (dap~t) di artiken. Onbehaard, dada beramboet (berboeloe). Onbehagelijk, dada enak (s~nang, m~mp~rk~nank~n). Onbeheerd, dada di p~rentahken (di djaga, di polihara). Onbehoorltjk, dada patoet (pants, haroes, lark, s~noenoeh). Onbehouwen, tiada tahoe adat, kasar, kikoek, kakoe, koerangadjar. Onbekend, dada k~tahoean, dada ada jang tahoe (k~nal), gaib. Onbekommerd, dada bersoesah hati (b~rtjinta, masjgroel), dada chawatir (koewatir). Onbekrompen (ruim), loewas, lega; (gegoed), mampoe, kaja, b~rharta; (mild), moerah, moorah hati. Onbekwaam, bodo, dada paham (bisa, meng~rti); (beschonken), mabok. Onbelangrijk, dada b~rgoena,

dada b~rapa p~ntingnja. Onbeleefd, koerang adjar, dada tahoe adat, koerang hormat. Onbelemmerd, lawas, lawah, thrang, dada di alingi, dada terpalang (terthgah, t~rtahan). Onbemerkt, dada katahoean (kalihatan). Onbemiddeld, dada poenja (mampoe, b~rharta), miskin. Onbepaald, dada (b~lom) tamtoe; (onbegrensd), dada berhingga (b~rwat~s). Onberaden, koerang ingat (fikir, timbangan), g~gaba. Onberedeneerd, dada di timbang, gogaba. Onbereikbaar, dada dap~t di p~rol eh. Onberekenbaar, dada t~rkirakira (t~rhisabk~n). Onberispelijk, dada berketj~laan, bagoes, b~nar, balk. Onbeschaafd,kasar,koerang adjar, ONBE. 511 dada tahoe adat (b~hasa), koerang p~ngadjaran, bodo. Onbeschaamd, dada maloe, dada tahoe maloe, b~rmoeka thb l (papan), mend lap. Onbescheiden, koerang adjar. Onbeschoft, koerang adjar, b~rani, tjaboel. Onbeschrijfelijk, dada t~rsifatk~n (t~rkira-kira, di katak~n, di p~riken). Onbescbroomd, berani, dada takoet, dada maloe. Onbeslist, b~lom thntoe (poetoes, thrpoetoes, selesai). Onbesmet, soetji, b~r~sih. Onbesneden, b~rkoeloep, dada di soenat. Onbespraakt, dada fasih, b~rlidah kakoe, dada bisa bitjara. Onbesproken, dada b~rtjela, dada di bitjarak~n orang. Onbestaanbaar, dada boleh djadi, dada bisa ada, boekan-boekan, dada dapet. Onbestemd, dada thntoe. Onbestendig, dada tetap (k~kal). Onbesuisd, (dengan) boeta-toeli, d~ngan angkara. Onbetaalbaar, dada thrbajar (dapet di bajar). Onbetameltjk, dada pantes (patoet, laik, senoenoeh, balk), koerang patoet, dada dengan senoe-

noeh. Onbeteekenend, zie : Onbeduidend. Onbetreurd, dada di sajangi (di tangisi). Onbetrouwbaar, dada kapertjajaan, dada boleh di pertjaja. Onbetwistbaar, dada dapet di bantahi, dada terbantahken. Onbevaarbaar, dada dapet (boleh) di djalani (di liwati) dengan perahoe (kapal), dada boleh di lajari. Onbevallig, dada (koerang) manis (bagoes). Onbevattelijk, bodo, gebleg, dada 512 ONBE. tadj~m ingatannja, bobal, b~nak, tiada bisa b~ladjar. Onbevoegd, tiada laik (patoet), tiada poenja hak, tiada koewasa (b~rkoewasa). Onbevooroordeeld, tiada monaroh sjak, dOngan bOnar (bOtoel, sabbnarnja, sabOtoelnja). Onbevreesd, tiada takoet (tahoe takoet), tiada chawatir (koewatir); Wees onbevreesd, djangan takoet (koewatir). Onbewaakt, dada di toenggoei (di djagai). Onbeweeglljk, tiada bbrgorak (bOrobah). Onbewezen,tiada torang(tornjata), dada sah, koerang njata (tOrang). Onbewimpeld, tOroes-torang, dOngan tOroes-tbrang, bOlaka. Onbewolkt, tiada bbrawan-awan, tOrang tjoewatja. Onbewoonbaar, tiada boleh (dapot) di doedoeki (di tompati). Onbewoond, sbpi, soenji, kosong, tiada di doedoeki. Onbewust, dada sOdar,tiada tahoe. Onbezield, dada bOrnjawa. Onbezoldigd, tiada makan (di bOri, di kasi) bOlandja (gadji, oepah), tiada di bajar. Onbezonnen, koerang ingat (ingatan, fikiran, timbangan). Onbezorgd, dada bOrtjinta (bOrsoesah, chawatir). Onbezwaard(vrij van schulden), dada bOroetang; (niet beleend), tiada tOrgadai; (vrij van belasting), lopas beja (tjoekai) ; (niet door bezwaren weerhouden), dada tbrsangkoet (kapalangan) ; (vrij van zorgen), tiada kasoe-

karan (kasoesahan). Onbilli jk, tiada adil, koerang adil, dada patoet, tiada dOngan sObab (hak).Onbreekbaar, dada boleh (bisa) potjah (patch). Onbruikbaar, tiada tOrpakai, tiada boleh di pakai. ONDE. Onbuigzaam, kakoe, tOgar, kOras, tiada boleh di bengkokkon (long. koengkbn). Ondankbaar, koerang tOrima, dada mongoetjap sjoekoer. Ondeelbaar, dada tOrbagi. Ondenkbaar, dada tbrkira (tOrsangka). Onder, bawah, di bawah, dongan, antara, di, koerang dari ; Onder den wind, di bawah an gin ; Naar onder, kabawah ; Onder handers nemen, mOngordjakOn, mbmboewat, mOngadjar; Onder vier oogen, moeka dongan moeka, bOrhadbp-hadOpan ; Onder water zetten, mOngOlOb, mOn j ObakkOn ; Onder het j uk brengen, mOnaloekkOn, mOngalahkOn ; Onder de aandacht brengen, mOmbOri tahoe, mbngingatkbn; Onderduiken, mbnjOlam, bOrsOloeloep ; Onder weg, di djalan, antara bOrdjalan. Onderaan, di bawah, di bawah sbndiri. Onderbroek, v., sOloewar tapih, tjOlana dalOm. Onderbuik, m., bagian pOroet jang di sabOlah bawah. Onderdaan, m., rajat, hamba, sakai. Onderdanig (onderworpen), ta' loek, tOrbawah pOrentah ; (nederig), rOndah ; (gehoorzaam), mOnoeroet pOrentah. Onderdoen, tiwas, kalah, mOngalah. Onderdrukken, mOnOkan, mOnindOs, mbnganiaja. Onderdrukking, v., pOnganiajaan, pOnggagahan. Ondereen, tOrtjampoer. Ondereenmengen, mOnjampoer, mOnjanlpoerkOn. Ondereenroeren, mOngadoek, mOngoebbk. Ondereinde, o., kaki, bawah, bawahn j a. Onderen, bawah, di bawah ;

ONDE. (Van --), dari bawah ; (Near -), kabawah, toeroen. Ondergaan (van zon of mean), masoek, toeroen, coati. Ondergaan (lijden), merasai, kgna, m~lakoek~n, m~nda$t ; (verdwijnen),lenjap; (te gronde gaan), binasa, tjilaka ; (van vaartuigen), karam, t~ngg~l~m. Ondergang, m., (van zon of mean), coati, masoek, soeroep ; (ongeluk), binasa, kabinasaan, tjilaka, karoesakan ; (van vaartuigen), karam, t~nggglem. Ondergeschikt, di bawah, di bawah p~rentah. Ondergeteekende, m. en v., jang m~naroh (m~mboeboeh) tanda (tapak) tangan di bawah in'. Ondergoed, o., pakaian dal m (di bawah). Ondergraven, m~nggali, menggasir. Ondergraving, v., p~nggalian, gasiran. Ondergrond, m., tanah jang di sabblah dam. Onderhandelen, berbitjara, membitjarak~n, b~rdamai, m~ndamaikin, bermoesjawarat. Onderhandsch, di bawah tangan, dengan diem-diem. Onderhavig, jang thrseboet (di bitjaraken ). Onderhevig, koewat kena, boleh kena, boleh djadi. Onderhoorig, terpegang, di bawah perentah, ta'loek. Onderhoorige, m. en v., orang, rajat, hamba, sakai. Onderhoorigheid, v., dairah, djadjahan, tanah pegangan. Onderhoud, o., (Levens-), penghidoepan, redjeki, pengoepadjiwa; (Verzorging), pemeliharaan ; (Gesprek), bitjara, pertoetoeran, pertjakapan. Onderhouden(verzorgen), miara, memeliharaken ; (vermanen), HOLLANDSCA- M ALEISCH. ONDE. 513 menegor, menasihatken, mengingatkon. Onderin, di bawah. Onderkaak, v., toelang rahang jang di bawah.

Onderkant, m., sabelah bawah, bawahnja, kakinja. Onderkomen, o., tempat menoempang (menginep). Onderkoning, m., radja moeda. Onderlaag, v., alas, pengalasan, landesan, galang, lapis jang di bawah. Onderlijf, o., bawahnja peroet, bagian badan di bawah peroet ; (kleedingstuk), koetang. Onderling, bersama-same, satoe same lain. Onderlip, v., bibir di bawah. Onderloopen(overstroomd worden), di lipoeti ajar, kabandjiran ; (begrepen zijn in), masoek. Ondermijnen, menggali lobang di bawah, meroesakken, membinasakan. Ondernemen, melakoeken, mentjakap, moelal. Onderpachter, m., pak ketjil. Onderpand, o., barang pecarohan, petarohan, barang gadaian. Onderricht, o., pengadjaran. Onderrichten, mengadjar, member pengadjaran ; (kennis geven), memberi tahoe, mengcbabark,n. Onderscheid, o., beda, perbedaan, lain, perlainan, kalainan; Onderscheid makers, membedaken, melainken. onderacheiden (onderscheid makers), membedaken, melainken; (opmerken), melihat; Zich onderacheiden, membedaken din. onderacheiden (verschillend), berbeda-beda, lain-lain, beroeparoepa, berbagai-bagai. Onderscheiding, v., pembedaan, hormat, kahormatan. 33 514 ONDE. Onderspit, o., Het delven), tiwas, kalah, binasa. Onderstand, m., portoeloengan, p~rbantoean. Onderste, o., di bawah sekali ; Het - boven, tobalik, lintang poekang, soengsang. Onderstel, o., kaki, bawahnja, galang, tatakan. Onderstellen, mengira, mOnjangka. Ondersteunen (helpen), m~noe-

loeng, m~noeloengi, mhnoeloengkhn, mhmbantoe, mhmbantoekhn; (stutten), m~njokong, m~noendjar, g, m~njangga. Ondersteuning, v., (hulp), pertoeloengan, p~rbantoean. Onderstrepen, menggarisi di bawahnja (kakinja). Ondertand, m., gigi di bawah. Onderteekenen, menaroh (memboeboeh) tanda (tapak) tangan di bawahnja. Ondertrouwen, bertoenangan, mgmpertoenangankOn. Ondertusschen, samantara (dal~m antara) itoe. Ondervinden, m~rasal, m~nda$t, b~rt~moe. Ondervinding, v., p~rasahn, pgndap~tan, pert~moean, biasa, tahoe. Ondervragen, menanjaI, menanjak~n, menj~lidik, mhm~riksa. Onderweg, di djalan, di thngah djalan, antara b~rdjalan. Onderwereld, v., patala, naraka. Onderwerp, o., p~rkara, hal, p~ri, bab. Onderwerpen (Zich-), toendoek, monoendoek, m~noengkoel, mnjhmbah, mhm$rhambakhn din; (Ten onder brengen), m~ngalahkon, monaloekk~n, m~niwaskan. Onderwerping, v., toendoek, taloek, toengkoel ; (Gelatenheid), sabar, tawakoel. Onderwicht, o., koerang bhrat, koerang timbang. ONED. Onderwijl, samantara, dalhm antara itoe. Onderwijs, o., pOngadjaran ; Onderwijs genieten, dapet pengadjaran, beladjar ; Onderwijs geven, mengadjarken,mengadjar. Onderwijzen, mengadjar, mengadjarkwn. Onderwijzer, m., pengadjar, goeroe ; (in den godsdienst), goeroe pengadjian (pesanteren). Onderworpen, taloek, toendoek ; (Gelaten), sabar. Onderzok, o., periksa, pemeriksa, peperiksaan, pemhriksaan ; (Gerechtelijk --), pemeriksaan atas perentah hoekoem ; (Nauwkeurig -), pemeriksaan dengan saksama ; Voorloopig onderzoek

(saner zaak), o., paperiksaan lebih doeloe, phrmoelaan paperiksaan. Onderzoeken, memeriksa, memeriksaI ; (Nauwkeurig), monjelidil, momeriksal dengan saksama; (In hat geheim -), m~risik. Ondeugd, v., kadjahatan, katjelaan, kanakalan kaboesoekan. Ondeugdzaam, tiada balk, boesoek. Ondeugend, djahat, nakal. Ondiep, tiada dslem, tjetek, dangkal, tohor. Ondiepte, v., tempat tohor (tjetek); (In zee), gosong. Ondoenltjk, tiada boleh (dapet) di kerdjaken (di lakoeken), langkara. Ondoorgrondelijk, tiada terdoega. Ondoorschijnend, tiada terang (hening, bening). Ondragelijk, tiada tertahan. Ondrinkbaar, tiada boleh di minoem. Onduideli jk, tiada (koerang) trang (njata), sajoep, samar. Onecht, falsoe, palsoe, lantjoeng ; (van een kind), h cram, dzadah. Onedel (laag), hina, doerdjana ; (niet van adel), tiada berbangsa (berasal). ONES. Oneenig, berbantah, tjidera, bertjidera, dada moeafakat, berkelahi, march. Oneenigheid, v., perbantahan, pertjideraan, permarahan. Oneer, v., tjela, koerang hormat, maloe. Oneerbaar, dada senoenoeh. Oneerbiedig, koerang hormat (adjar). Oneeriijk, dada betoel, kedji, soeka mentjoeri, dada boleh di pertjaja. Oneerlijkheid, v., peri pentjoerian, kakedjian. Oneetbaar, dada boleh di makan. Oneffen, dada rata, berlekak-lekok; (van getallen), gandjil. Oneindig, kekal, dada berhingga (berkapoetoesan, berkasoedahan, berwates); (uitermate), amat, teramat, terlaloe. Onergdenkend, dada menaroh sjak (sangka). Onervaren, koerang biasa (pandai, bisa).

Oneven, zie : Oneffen. Onfataoenltjk, dada tahoe adat, biadab, koerang adjar, koerang behasa. Onfeilbaar, dada boleh salah. Ongaar, mentah, belom mateng, koerang masak. Ongaarne, djemoe, dengan Began, dada soeka, males. Ongangbaar, dada lakoe. Ongebruikeujk, dada terpakai (di pakai). Ongebuild, dada di tampi (di tapis). Ongedaan (- waken), meniadaken. Ongedierte, o., kala ; (op 't hoofd), koetoe ; (op 't ltjf), toema. Ongeduld, o., koerang sabar. Ongedurig, dada tentoe (tegoeh, karoewan), sabentar-bentar berobah. Ongedwongen, dengan dada terpaksa, bebas, toeloes. Ongeevenaard, dada berbanding ONCE. 515 (bertara), dada ada bandingnja (taranja). Ongegrond, dada benar (betoel), dada berdasar, dada sah (njata). Ongehinderd, dada terganggoe (tersangkoet). Ongehoord, dada (belom) tahoe di dengar (terdengar). Ongehoorzaam, nakal, dada menoeroet, doerhaka. Ongehuwd, belom (dada) kawin (nikah) ; (van een man), dada (belom) berbini (beristeri) ; (van een vrouw), dada (belom) berlaki (bersoeami). Ongekamd, dada di sikat (di sisir). Ongekend, dada terkenal (di katahoel). Ongekleed,tiadaberpakai-pakaian; (naakt), telandjang. Ongeldig, dada sah (halal), dada terpakai (lakoe). Ongelegen, dada sempat, dada balk. Ongelegenheid, v., kasoesahan, kasoekaran, onar; In ongelegenheid brengen, m.enjoekarken, menjoesahken, mengonarken. Ongeujk (niet gelljk), dada sama; (oneffen), dada rata, kasap, berlekak-lekok. Ongeujk, o., (geen gelijk hebben), bersalah, bersalahan, dada

betoel; (onrecht), aniaja. Ongelijkmatig, dada sama oekoerannja, dada sama rata. Ongelijknamig, dada sama namanja. Ongelijkslachtig,tiada samabangsanja (djenisnja). Ongelijkvormig, dada sama mat jemnja, berlainan roepa, dada sama roepa. Ongeloof, o., koerang pertjaja, dada beriman. Ongeloovige, m. en v., orang dada beriman, kafir. Ongeluk, o, tjilaka, oentoeng malan g, pataka. 516 ONCE. Ongelukkig, tjilaka, bgrtjilaka, sial, tiwas, binasa. Ongemak, o., soesah, penat, kasoekaran, sakit, p~njakit. Ongemakkeljjk, soesah, soekar, brat, tiada enak ; (gemelijk), berangasan, bengis. Ongemanierd, tiada tahoe adat, koerang adjar. Ongemeen, boekan-boekan, boekan kepalang, thrlaloe, amat ; (vreemd) grarib, aneh. Ongemoeid, tiada di oesik (di ganggoe). Ongenade, v., (van een worst), moerka; (van anderen), marsh; (In - vallen), k~na moerka (marsh). Ongeneesltjk, tiada throbatk~n, tiada boleh di obatk~n. Ongenoegen, o., moerka, marsh ; (Twist), perbantahan, p~rkelahian. Ongenoemde, m. en v., anoe, sianoe. Ongeoefend, tiada tahoe, tiada biasa. Ongeoorloofd, tiada boleh, thrlarang, tOrpantang, haram. Ongepast, tiada patoet (laik, balk, s~noenoeh, panths), koerang patoet. Ongeregeld, tiada thntoe (di atoer, karoewan). Ongerief, o., kasoesahan, kasoekar an. Ongerijmd, moestahil, tiada laik. Ongerust, chawatir, koewatir, b~rsoesah hati, b~rtjinta. Ongeschikt, tiada thrpakai, tiada boleh di pakai. Ongeschonden, woetoeh, tiada

(belom) roesak, masih balk. Ongestadig, tiada ththp, tiada thntoe, bimbang, lintjah. Ongesteld, sakit, tiada enak badan. Ongesteldheid, v., sakit, p~njakit. Ongesteven (van linnengoed), tiada di kandji. ONHE. Ongestoord, tiada di ganggoe (di oesik), solaloe, toroes. Ongestraft, tiada torhoekoem (k~na hoekoem). Ongeteekend, tiada t~rtandal. Ongetemd, tiada djinak, liar, boewas. Ongetrouwd, zie : Ongehuwd. Ongetwijfeld, tiada sjak, nistjaja, tentoe, pasti. Ongeval, o., tjilaka. Ongeveer, kira-kira, hampir, sa'akan-akan, sak~dar, barang. Ongevoelig, tiada b~rasa, tiada bbrkasihan, tiada pbrdoeli, tbgar, toga. Ongewapend, tiada bersondjata. Ongewasschen, tiada di tjoetji (di basoeh), kotor; (van de billen na een groote boodschap), kepet. Ongewend, tiada biasa. Ongewoon, tiada biasa; (vreemd), abjalb, aneh, boekan kapalang. Ongezond (ziekelijk), b~rsakitsakitan, sakit, tiada njaYnan, tiada s~g~r; (ziek makend), moroesakk~n badan, m~ndathngkbn pnjakit, m~mbawa p~njakit. Ongodsdienstig, tiada b~ribadat, tiada mOmegang agama. Ongunstig, tiada balk. Onhandig, kakoe, kikoek, g~bl~g, koerang tj~$t. Onhebbeljjk, koerang patoet, tiada laik, kasar. Onheil, o., tjilaka, bilahi ; Onheil stichten, mengadak~n bilahi ; rn mbawa tjilaka (bilahi); Onheil berokkenen aan, mongchianatk~n. Onheilspellend, sial, m~mbawa sial (tjilaka). Onherbergzaam (van een oord), soenji, s~pi, tiada boleh di doedoeki (di t~mpati). Onherkenbaar, tiada dap~t di k~nali lagi (poela). Onherroepelijk, tethp, tiada dap~t (boleh) di obahken lagi.

Onherstelbaar, rahap, tiada da$t QNJU, (boleh) di b~nark~n (di betoelk~n) lagi (poela). Onjuist, salah, tiada bOnar (b~toel, sah, njata). Onkiesch, tjaboel, tj~roboh, beka, kasar. Onkosten, m., ongkos, b~landja; Onkosten waken, m~mb~landjaksn, mengeloewarken ongkos. Onkruid, o., roempoet-roempoetan. Onkuisch, doekana, tjandala; (van een vrouw), bersoend~l, mnjoend~l. Onkunde, v., kabodoan, kab~balan. Onkundig, bodo, dada tahoe. Onkwetsbaar, b~rtoewah, tiada m~mpan sgndjata. Onlangs, b~haroe, baroe-baroe, blom lama. Onleesbaar, tiada boleh (dap~t) di batja. Onloochenbaar, thrang, thrang s~kali, njata, thrnjata, dada dap~t di sangkal, soenggoeh. Onlusten, m., ; In een land), roesoeh, karoesoehan, hoeroe-hara, haroe-biroe, p~rg~rakan n~g~ri; Onlusten verwekken, mengadak~n roesoeh, m~roesoehi, m~ngg~rakkgn n~gerL Onmacht, v., (geen macht hebben), tiada bet koewasa, koerang koewasa (koewat) ; (zwakte), kaletnahan, koerang koewat; (bezwijming), pingsan, moertja, kelenger; (Impotentie), peloeh. Onmatig, rakoes, dada kira-kira, den ;an mewa, amat, thrlaloe, tet laloe amat, kabanjakan. Onmeedoogend, bengis, dada berkasihan. Onmerkbaar, dada kalihatan (kadengaran, karasa, katahoean). Onmiddellijk, lamas, sabentar (kelak) djoega. Onmin, v., perbantahan, setori, pertjidera.an. Onmogeli.jk, ta'boleh, ta'dapet, moestahil, tiada boleh djadi. Onnadenkend, koerang fikir, koeQNRU. 517 rang ingat, loepa, boeta toeli, koerang ati-ati. Onnauwkeurig, dada (koerang)

betoel (balk, sah). Onnoodig, ta'oesah, dada perloe (bergoena, thrpakai). Onnoozel, dengoe, bodo, gebleg ; (onschuldig), soetji, dada tahoe djahat, toeloes. Onnut, dada bergoena (berfaedah, terpakai, perloe), sia-sia. Onoogltjk, tiada patoet (lalk, pants, benar). Onophoudeli jk, (dengan) bade berkapoetoesan (berhentinja, soedahnja), throes, selaloe. Onoplettend, lalai, koerang ingat, meleng. Onpasselijk, sakit, dada enak badan. Onraad, m., (gevaar), behaja; (opschudding), hoeroe-hara, gempar, roesoeh. Onraadzaam, dada balk, dada patoet (laik). Onrechtmatig, tlalim, dada benar (betoel), melawan (melanggar) hak, dada (koerang) adil. Onrechtvaardig, dada (koerang) adil. Zie ook : Onrechtmatig. Onredeljjk, tiada patoet (lalk, balk, adil). Onregelmatig, tiada di atoer (teratoer), dada dengarl atoeran, dada karoean. Onrein, kotor, tjemar, nadjis, haram, makroeh. Onrijp, moeda, below mateng (masak), mentah ; (half --), mengkel. Onroerend, jang dada terhawa (bergerak). Onrust, v., masjgoel, soesah hati chawatir, tjinta, pertjintaan; (beroering), gempar, roesoeh, hoeroe-hara; Onrust stoken, menghoeroe-harakun, meroesoehken, mengggrakken. Onrustig, masjgoel, bersoesah hati, chawatir; (van een zieke), ba518 ONRV,. lisah ; (van een land, enz.), roesoeh, g~mpar. Onruststoker, m., p~ngharoe, p~ngharoe-biros. Ons, kami, kits, kits orang. Onschadelijk, tiada m~roesakk~n (m~roegik~n, m~m~laratk~n, mnjakitk~n, menjoesahken). Onschatbaar, tiada dapot di hargak~n (di bilang).

Onscheidbaar, tiada dap~t di tjeraik~n (di pisah). Onschuldig, tiada salah (b~rsalah). Onstandvastig, bimbang, dada tht~p (thgoeh, t~ntoe). Onsterfe "k, tiada boleh (bisa) coati, kokal, baka. Onsterk, dada (koerang) koewat. Onstraf baar, dada boleh di hoekoem. Onstuimig (van golven, driften, enz.), g~lora ; (van hat wear), riboet; (rumoerig), roesoeh. Ontaarden, b~robah tabiat (pbrangai), b~rganti adat. Ontberen, kakoerangan. Ontbieden, memanggil, m~m$rsilak~n. Ontbijt, o., makan (makanan) pagi. Ontbijten, makan pagi. Ontbinden, memboeka, m~l~pask~n, m~rombak, m~ngoeraik~n; (zich oplossen), hantjoer, djadi hantjoer; (tot ontbinding overgaan), boesoek, djadi boesoek (bonjok, roesak). Ontbloot (naakt), tblandjang, bbrt~landjang; (beroofd van), kahilangan, tiada poenja. Ontblooten, mon~landjangkon ; (van een wapen), menjaboet, m~nghoenoes ; (berooven van), m~nghilangk~n, m~niadak~n. Ontboezemen, m~ng~loewark~n. Ontbolsteren,m~ngoepas,m~ngoelit, m~ng~lotokk~n (m~mboeka, m~mboewang) koelitnja. Ontbranden, mbnjala, m~l~toep, t~rbakar; (van hartstochten, enz.), m~ndjadi, m~n~rbit. ONTH. Ontbreken, koerang,kakoerangan, dada ada. Ontcijferen, m~moetalahk~n, mn~rangk~n. Ontdekken, m~ndap~t, m~ndapbt tahoe, m~n~moe; (gewaarworden), m~lihat; (openbaren), m~ngatak~n, m~mbOri tahoe, m~mboeka, m~ma'loemk~n, menoendjoekken. Ontdoen, memboeka, menanggalken, mengoeraiken, melepasken, meniadaken. Ontduiken, melaloei; (van belasting, enz.), mOlariken tjoekai (beja, padjek). Onteeren, menghinaken, memper-

maloeken, mengedjiken ; (van een maagd), meroegoel, meroesakken ; (van Gods naam), menghodjatken. Ontegenzeggelijk, dada thrbantahken. Onteigenen, meniadaken hak kamilikan. Ontelbaar, dada dapet (boleh, kena) di bilang (di etoeng). Ontembaar, dada boleh di djinakken (di tahan). Onterven, menghilangken haknja berwaris, meniadaken hak-poesakanja. Ontevreden, sakit (dada enak) hati, goesar, march, dada (koerang) terima. Ontfermen (Zich -- over), mengasihani, mengasihanken, menjaj angi. Ontfutselen, mengambil diamdiam, mereboet, merampas, menjab,rot. Ontgaan, loepoet, terloepoet, melabel, mendjaoeh; (vergeten), terloepa. Ontginnen, mengerdjaken (mengoesahaken, menjoesoek). Ontglippen, loetjoet, meroetjoet, meloetjoet, terlepas. Onthaal, o., penjamboet, penjamboetan, perdjamoean, penerima. ONTH. Onthalen, m~ndjamoe, rn~ndjamoel, m~n~rima, m~n~iamboet. Onthalzen, rn~motong lehernja, m~nj~mbeleh. Ontheffen, m~l~pask~n. Ontheiligen, menadjisken. Onthoofden, m~motong (m~n~tak, m~manggal, m~ngetok) kbpala, m~n~ndas. Onthouden, ingat, tiada loepa (m~loepaken) ; (Zich - van, zich bedwingen), m~nahankgn din; (Zich --, vrtjwaren voor), mm~liharak~n din; (Zich -, gears gebruik makers van), berpantang ; (Iemand jets -), m~nahan, tiada m~mb~ri, m~megang, tiada mane kasi, m~ngoerangk~n). Onthullen, m~mboeka toetoepnja (s,loeboengnja), m~ng~taraken, m~njatak~n, m~mboeka. Ontijdig, salah waktoe, b~lorn temponja (masanja); (- bevallen), goegoer, kagoegoeran, ka-

loeron. Ontkennen, moengkir, tiada mngakoe, m~njangkal, m ndoestak~n. Ontkiemen, toemboeh, b~rk~tjambah, moelal b~rakar, djadi, t~rbit. Ontkleeden, m~nanggalken (m~mboeka) pakaian. Ontkomen, l~pas, terlgpas, b1pas din, lari, minggat. Ontlasten, m~lgpasken, m~loepoetk~n, m~ngangkat moewatannja. Outlasting, v., hadjat, boewang ajar ; Outlasting hebben, berboewang ajar. Ontleenen (puttee uit andere geschriften), m~ndj~mpoet, mn tik. Ontloopen, m~laloeI, m~ndjaoeh, m~larik~n din. Ontluiken (van bloemen), m~gar, mbkar, t~rboeka. Ontmannen, m~ngebirik~n, menghasimk~n. Ontmoedigen, m~ng~tjilk~n hati, m~nakoeti. ONTS. 519 Ontmoeten, b~rthmoe (b~rdjoempa)dmngan,m~n rnoek~n,k~tjmoe. Ontoegankelijk, tiada thrhampiri, tiada boleh di dat~ngi (di d~k~ti), angk~r. Ontoereikend, koerang, tiada tjoekoep, tiada sampai. Ontpakken, memboeka, m~mbongkar, mgngloewark~n. Ontploffen, m~l~tos, rnel~toep. Ontroerd, g~mpar, walang, tjita, s~dih. Ontruimen, mengh~mpak~n, mninggalk~n. Ontrukken, m~r~boet, m~rampas, m~ngambil d~ngan paksa (gagah), Ontsieren, m~mbikin djelek, m~nghilangk~n bagodsnja (p~rhiasannja). Ontslaan, m~l~pas, mOlepask~n, m~m~tjatk~n, m~ngloewark~n, m~motjotkgn. Ontslag, o., l~pas ; Ontslag verleenen, m~tepask~n. Ontslagbrief, m., soerat lepas. Ontslapen, m ati, m~ninggal, mangkat b~radoe. Ontsluieren, memboeka toetoepnja (rasianja). Ontaluiten, memb oeka ; (zich --,

van bloemen), m~gar. Ontsnappen, b~rl~pas din, m~lpask~n din, l~pas, thrl~pas, lari, minggat, loepoet (terloepoet) dari pada. Ontstaan, djadi, thrbit, kaloewar, da,teng, toemboeh, moelai; (Doers --, veroorzaken), m~ndj adik~n, men~rbitken, m~ndatengk~n, mnjebabk~n. Ontsteken (van ears licht, enz.), m~masang, m~njalak~n ; (in toorn), b~rbangkit march, djadi mara (moerka). Ontsteking, v., sakit radang (barah). Ontstellen, thrkgdj oat, kaget ; (bang zijn), takoet; (Doers -), m~ng~djoetk~n, m~ngagetk~n, m~nakoetk~n. 520 ONTS. Ontsteltenis, V., dahsjat, kaget, takoet, g~mpar, roesoeh, hoeroehara. Ontstemd, tiada enak hati, mooring-mooring, goesar. marsh ; (van eon muziekinstrument), soembang, tjampah. Ontstentenis, v., katiadaan. Ontstoken (van eon wond, enz.), barah, b~ngkak. Onttrekken (korten), m~motong, m~nj~ngkolong, mOngoerangken; (wegtrekken), mengoendoerk~n, m ndjaoehk~n; Onttrekken aan de rechtspraak van, tiada membawahk~n pads hoekoemnja (koewasa hoekoemnja), m& pask~n dari koewasa hoekoemnja. Ontucht, v., doekana, p~rtjaboelan, $rsoendMan. Ontvallen (nit de hand vallen), loetjoet, m~roetjoet; (uit den mood), katelandjoer b~rkata ; (vergeten), loepa, t~rloepakbn ; (door den dood ontvallen), kamatian. Ontvangen, dap~t, m~ndapet, trima, m~nerima; (van gasten), m~ndjamoe, m~n~rima, m~njamboet ; (van belastingen), mbmoengoet ; (- hebben, zwanger zijn), booming, hamil. Ontvangst, V., p~n~rirra, p~n~rimaan, p~rdjamoean. Ontvankeltjk, dap~t (boleh) di thrima.

Ontveinzen, poera-poera (semoes~moe) tiada. Ontvlammen, mgnjala, b~rnjala. Ontvluchten, Ian, minggat, bepoet dari pads, l~pas (thrlepas) dari pads. Ontvouwen (uitleggen), mt~nrangk~n, mbnjatak~n. Ontvreemden, m~ntjoeri, m~maling, m~ngambil. Ontwaken, djaga, s~dar, bangoen, m~lek. Ontwaren, m~ndap~t tahoe, ni lihat, morasaI. ONVE. Ontwarren, m~ngoeraiken, min jol~saik~n. Ontweldigen, merampas, m1 rOboet. Ontwerp, o., rantjana. Ontwerpen, mgreka, merantjanak~n. Ontwijken, m~lik, m~njimpangi, mOngblek. Ontwortelen, membantoen, membongkar d~ngan akarnja. Ontzag, o., takoet, katakoetan, hormat, maloe; In -- houden, menakoetkgn. Ontzaglijk, haibat, teramat besar, m~nakoeti. Ontzegelen, ml mboeka (m~lepasknn) tjapnja (meterainja). Ontzeggen, mOlarang, menegahknn, mengenggankon. Ontaenuwen, memapas, molgmahken, menghilangken kakoewatannja. Ontzetten (bevrijden), melepasken, meloepoetkbn; (ontslaan), memetjatken ; (schrikken), kaget, takoet. Ontzettend, haibat, haiban, gentala, menakoeti, terlaloe (teramat) besar, thrlaloe, boekan-boekan. Ontzien . ~Iemand -), menjopanknn, menghormatken, mengemaloei, takoet pads; (Zich --), membliharaken din. Onuitsprekelijk,tiada t erkataken. Onvast, tiada thgoeh (tetap). Onveilig, berbehaja, tiada santausa. Onverbiedeltjk, bengal, tiada dapet (boleh r di larangi. Onverbreekbaar, tiada dapet (boleh) di petjahken.

Onverdeeld (eensgezind), safakat, satoedjoe, sahati. Onverdiend, tiada patoet (haroes). Onverdorven,tiada (below) roesak. Onverdraagzaam, koerang sabar (moerah hati). Onvergankelijk, kekal, baka. Onvergeeflijk, tiada boleh (haroes) oNVE. di ampoeni (di ma'af kin). Onvergeiijkelijk, tiada ada bandingnja, tiada dap~t di bandingkn. Onvergenoegd, tiada s~n~ng (soeka, enak hati), moering-moering, marsh, goesar. Onvergetelijk, tiada da$t di loepak~n. Onverhoeds, sakoenjoeng-koenjoeng, dngan kaget, dngan tiada thrkira-kira. Onverholen, dngan thrang (lahir), njata, tiada s~mboeni. Onverhoopt, tiada terkira (thrsangka). Onverlaat, m., orang djahat (doerdjana), bangsat. Onvermijdelijk, tiada dap~t di label (di singkiri), moesti, m~sti, tiada bol eh tiada. Onvermoeid, tiada tahoe tjapai. Onvermogen, v., (geen macht hebbend), tiada koewasa, koerang koewat; (armoede), karniskinan, kahinaan ; (impotentie), p~loeh, coati poetjoek. Onverpoosd, tiada b~rh~ntinja, s~laloe, throes. Onversaagd, b~rani, tiada takoet. Onverschillig, tiada f~rdoeli,; (hetzelfde), sama, sama djoega; (zonder gevoel), tiada poenja hati, tiada $rdoelian. Onverstand, o., kabodoan, kabebalan, koerang ingat. Onverstandig, bodo, b~bal, koerang ingatan. Onvervaard, zie : Onversaagd. Onvervreemdbaar, tiada boleh di djatohken di tangan orang lain, tiada boleh di djoewal. Onverwachts, sakoenjoeng-koenjoeng, dngan kaget. Onverwi jld, l~kas-l~kas, dngan sig~ra, lamas. Onvoegzaam, tiada patoet (pants, la1k, balk). Onvoldaan, tiada poewas, tiada s~nang.

ONZE.

521

Onvoldoend, tiada tjoekoep (sam. pai). Onvolkomen, tiada (below) sampoerna (balk, b~toel). Onvolledig, koerang, tiada g~nap. Onvolwassen, b~lom sampai b~sar. Onvoordeelig, tiada oentoengnja (labanja), meroegik~n. Onvoorwaardelijk, dngan tiada ada djandji spa-spa. Onvoorzichtig, koerang ati-ati (ingat, timbang), g~gaba, b~rboeta toeli. Onvoorziens, zie : Onverwachts. Onvriendeujk, b~ngis,tiada manis, kasar, b~rsengoet. Onvruchtbaar (van vrouwen), mandoel, gaboek ; (van dieren), mandoel, gaboek, madjir ; (van planten), tiada berboewah ; (van den grond), tiada berhasil. Onwaar, tiada b~toel (b~nar), doesta, djoesta, bohong. Onwaarschijnlijk, moestahil, mahal, tiada boleh di p~rtjaja, langka,ra. Onweder, o., riboet, pantjaroba ; (donder), goeroeh, g~loedoeg. Onwederstaanbaar, tiada dap~t, di lawan (di tahan). Onwel, tiada enak badan, sakit. Onwelkom, tiada di p~rk~nanken, (di soekai), tiada di thrima dngan soeka hati. Onwellevend, tiada tahoe adat, koerang adjar. Onwelvoeglijk, tiada panths (patoet, s~noenoeh). Onwetend. bodo, tiada tahoe. Onwettig, tiada halal, haram, mlawan (melanggar) hoekoem. Onwijs, sarsar, gila, bodo. Onwillekeurig, tiada dngan sngadja. Onwillig, tiada mane, dj~moe, sgan, maps. Onzedelijk, soembang, doekana, tjandala. Onzeker, tiada thntoe, bimbang. 522 ONZE. Onzent (Te -), di roemah (n~g~ri) kami (kits).

Onzijdig (onpartijdig), dada toe. roet-toeroet. Onzin, m., sia-sia, p~rkataan jang sia-sia (dada karoean). OnzindeUjk, kotor, tjemar, dada b~rsih. Onzuiver, dada b~r~sih (soetji), kotor, tj~mar; (van water), boet~k, k~roeh, kotor; (vervalscht), lantjoeng, thrtjampoer. Ooft, o., boewah-boewahan. Oog, o., mats ; Met hot oog op, m~mandang kapada, m~nimbang; Onder vier oogen, berhadOphad~pan orang doewa, moeka pads moeka ; Een oog in hot zeil houden,m~mboewang mats, m~nitik ; Op hot oog hebben, m~noedjoe, mengarah, b~rmaksoed ; Onder hot oog brengen, nl~ngingatk~n, m~nasihatk~n ; Groote oogen opzetten, m~nd~lik, m~mb~liakk~n mats ; Elkander oogjes geven, b~rmain mats ; Uit hot oog verliezen, hilang (l~njap) daripada mats, rn~loepak~n, m~mbiarken; Iemand zand in de oogen strooien, m~mp~rdajak~n, membodok~n, m~nipoe, m mbohongkgn ; Het oog op iets vestigen, m~lihat, momandang. Oogappel, m., bidji mats. Oogenblik, o., sak~djap mats, sab~ntar, koetika, sakoetika. Oogenblikkel3jk, lamas, dengan sab~ntar (sabentaran, sak~djap mata), s~karang djoega. Oogenschijnlijk, roepanja, kalihatannja. Oogenzalf, v., tj~lak. Ooggetuige, m. en v., saksi, orang jang m~lihat. Ooghaar, o., boeloe mats. Ooghoek, m., (binnenste), pohon (hoedjoeng, soedoet), mats; (buitenste), hoedjoeng (ekor) mats. Oogholte, v., lekok (lobang) mats. OORB. Ooglid, o., k~loepak (koelit, toetoep mats). Ooglijder,m.,orang jang sakitmata. Oogluikend, poera-poera tiada lihat. Oogmerk, o., mane, maksoed pngarah, Oogmiddel, o., obat mats. Oogst, m., p~rolehan hasil, p~nda-

pgtan p~roesahaan tanah, pakeloewaran tanah, poengoetan hasil p~rtanian. Oogsten (van rijet), meng~tam, momotong; (van vruchten), mm~tik, m~moengoet, m~ngoempoelkgn. Oogstfeest, o., sed~kah boemi. Oogsttijd, m., mass (moesim, tempo) m~moengoet hashl peroesahaan tanah. Oogvlies, o., s~lapoet mats. Oogwater, o., ajOr obat mats. Oogwenk, m., k~djap mats, sakgdjap mats, k~lip (sakOlip) mats. Oogwit, o., poetihnja mats. Oogziekte,v., sakit (p~njakit) mats. Ooi, v., domba (bin-bin) betina ($rampoean). Ooievaar, m., bango, boeroeng bango (laklak). Ooit, barang kala, pornah, dj~mah. Ook, lagi, poen, dan lagi, poela, djoega, djikalau ... sekalipoen, biar djoega. Oolijkerd, m., orang tjer~dik (djinaka, loetjoe). Oom, m., mamak, mamanda, paman; (oudere brooder van wader of moeder), oewa, pak toewa. Oor, o., tO'inga, koeping; Hot oor leenen, rn ndongarken ; In hot oor blazon, m~mbisikken ; Het oor scherpen, m~masang koeping ; Ter oore komen, kadeng~ran ; Tot over de ooren in de schulden zitten, t~ngg~lem dal~m oetang, di k~roeboetk~n oetang; Op eon. oor na gevild, hampir habis (soedah), sedikitlagi. Oorbaar, patoet, boleh. OORB. Oorbel, v., anting-anting. Oord, o., tbmpat. Oordeel, o., timbangan, ingatan, fikiran ; (vonnis), kapoetoesan hoekoem; Het laatate oordeel, kiamat. Oordeelen, kira-kira, m~ngira, mnimbang, Oorgat, o., hang (lobang) thlinga (koeping). Oorknop, m., k~raboe, soeb~ng, giwang. Oorkonde, v., soerat riwajat. Oorkussen, o., bantal, bantal kapala.

Oorlel, v., tjoeping thlinga (koeping). Oorlepeltj e, o., korek ($ngorek) koeping (thlinga). Oorlog, m., porang; (De heilige -- ), prang sabil Allah; Oorlog voeren, berp~rang, m~lakoeken $rang. Oorlogsbuit, m., harts tawanan, rampasan $rang. Oorlogakans, v., oentoeng prang. Oorlogakosten, m., b~landja (ongkos) prang. Oorlogskreet, m., soerak (t~mpik soerak) prang. Oorlogsmacht, v., bola-tantbra. Oorlogsramp, v., bola (tjilaka) pb. rang. Oorlogsrecht, o., hoekoem prang. Oorlogsschip, o., kapal prang. Oorlogsstandaard, rn., alamat prang. Oorlogstuig, o., alai ($rkakas) prang. Oorlogsvaartuig, o., (Europeesch), kapal $rang ; (Inlandsch), pond j adj ap, apil an, p~. rahoe pap~rangan. Oorlogsveld,o.,medan pa$rangan. Oorlogsvloot, v., angkatan kapal prang. Oorlogswet, v., hoekoem $rang. Oorlogvoerend, lagi b~rpbrang. Oorlogzuchtig, soeka (h~ndak, mane) b~rp~rang. OPDA. 523 Oorpeuter, nl., zie : Oorlepel. Oorptjn, v., sakit thlinga (koeping). Oorring, m., zie : Oorbel. Oorsmeer,o., tahi tblinga (koeping). Oorsprong, m., moela, $rmoelaan, asal, pokok, pohon; (saner rivier), hoeloe. Oorspronkelijk,asal,moela-moela. Oorveeg, v., tabok, tampar, ternpiling; (Een--- geven), menabok, menampar, menempiling. Oorworm, m., thmpiris. Oorzaak, v., sebab, karbna, asal, pohon. Oost, timoer, wetan, sabelah timoer (wetan). Oosten, o., zie : Oost. Oostenwind, m., angin timoer (wetan). Oost-India, o., tanah Hindi (India) ; (Ned erlandsch--), tanah India Nederlan. Oostkant, m., sabelah timoer

(wetan). Oostwaarts, katimoer, kasabelah timoer, mangetan. Ootmoedig, rendah, rendah hati. Op, di atas, di, atas, pads, dalem, akan, dengan. Opbergen, menjimpen. Opbeuren (optillen), mbngangkat; (bemoedigen), memberaniken, menetapken. Opblazen, mengelemboengken. Opbujven, dj ago, mblek, tiada tidoer. Opborrelen, nlbmboewal, rneloewap, mbndidih. Opbouwen, memperdiriken, membangoenk,n. Opbrengen (groot brengen), memeliharaken ; (opleveren), menglloewarken hasil; (van belasting), membajar; (van een gevangene), mbnghanterken, membawa. Opbrengst, v., hasil, pengasilan, poengoetan. Opdagen, dateng, kalihatan. Opdat, soepaja, asal, biar, 524 OPDE. Opdelven, m~nggali. Opdisschen, m~ngangkat makanan,msnjadjikgn,m~nghidangk~n. Opdoen (voorraad inslaan), m~ngoempoelk~n b~kal (s~dian), m~mb~li ; (verkrijgen), dap~t, m~ndap~t, beroleh. Zie verder Opdisschen. Opdokken, mOmbajar. Opdraaien, m~moetar; (Voor lets ), m~nanggoeng, k~na mOmbajar tanggoengan. Opdracht, v., pOsan, soeroeh, p0rentah. Opd agen (near boven dragen), mOmbawa (mOmikoel) kaatas (naik); (bevelen), m0njoeroeh, mOnlbrentah, mOmOsan, mOnjOrahkOn. Opdrijven (van den prijs), mOlObihkOn, mOnaikkgn. Opdrogen, djadi kOring, mOngOringkOn. Opeen, bOrtindihan, bOrlengket, bOrsoesoen, bOr, lapis-lapis, bOrdgsOkan. Opeendringen, m0nindih, mOndOsOk. Opeischen, mOnagih, mbminta, mOnoentoet. Open, tOrboeka, tiada katoetoep,

mbnganga, mangap, rOnggang, lOngkang; (van een veld), loewas, lapang; (van een puist), pOtjah; Open en bloot, njata den lahir ; Open kaart spelen, bOrkata tOroes-tOrang. Openbaar, njata, lahir, sadjati, oemoem. Openbaren, mOnjatakOn, mOlahirkOn, mOngoemoemkOn, mOma'loemkOn. Openbersten (van vruchten), mOrbkah, mOlOkah, mOlOtos, mOtjah, mOmOtjah. Openbreken, mbtjah, mOmOtjah, mOlOtos, mOlbkah ; (lets -), mOmOtjahkOn, mOmboeka dOngan paksa, mOmbongkar, nlOmbandOrek. OPGE. Openers, mOmboeka, mOmboekakOn ; (van ears gordijn), menjingkap. Opengaan, tgrboeka, mOgar,mOkar. Openhartig, tOroes-tOrang. Opening, v., lobang, hang, tjOlah, moeloet, b0lah, l0kah, rOngat. . Openkappen (van een bosch), mOnbbang, mOnObas, mOnOrangkOn, mOmotong; (van een deur, enz.), mOmboeka, mOmaksa. Openlijk, lahir, tOrang, njata. Openscheuren, mOrobek, mOnjoewek. Opensnijden, mOmbOlek, mOmbOlah. Openspalken (van den mond), mangap, mOnganga. Opensperren (van de oogen), mOmbOliakkOn, m0ndOlikk0n. Operment, o., artal. Opeten, mOmakan, makan habis. Opfokken, miara, mbmbliharakOn. Opgaaf, v., daftar, pOmbOrian tahoe, lapoer, pOrtelaan. Opgaan, nalk, tOrbit; (gears restart achterlaten), habis, tiada ada sisanja. Opgang, m., naik, tOrbit ; (trap), tangga; (roam), kapoedjian; (Op. gang makan), tOrpoedji, dipoedji, tOrmasjhoer. Opgeblazen, kOmboeng, kOlOmboeng, boental; (verwaand), oloolo, sombong, bOrtingkah, kabanggaan, angkoeh. Opgeld, o., basi. Opgeruimd (van hart), soeka (sOnang) hati.

Opgetogen (van blijdschap), amat kasoekaan, girang (soeka hati) sOkali. Opgeven (jets to doers geven), mOrOrentahkOn, mOnjoeroeh, mOmbOri pakOrdjaan ; (verlaten), m0ninggalk0n, mOmbiarkOn; (braken), moentah; (noemen), mOnjOboetkOn, mOngatakOn. Opgewekt, girang, girang (soeka, bOrsOnang) hati. OPGE. Opgewonden, g~mbirik, goegoep, bingoeng. Opgezet (gezwollen), k~mboeng, g~mboeng, b~ngkak. Opgezetene, m. en v., p~doedoek, orang $doedoek. Opgezwollen, b~ngkak, kem boeng. Opgraven, m~nggali, m~ngorek. Ophaalbrug, v., dj~mbatan angkat. Ophalen, m~narik naik (ka'atas) ; (van belasting), m~moengoet; (Zi jn hart ears jets -), mernoewasknn (m~njoekak~n, m~njnangk~n) hati. Ophangen, m~nggantoeng. Ophebben (op hat hoofd dragen), m~makai ; (veal houden van), soeka, m~njoekai, kasih akan. Opheffen, mengangkat ; (roemen, ophef van jets makers), mmoedji; (vernietigen), mgniadak~n, m~narik kombali. Ophelderen (helder worden), djadi terang ; (helder makers); menerangk~n, m~njataken, mengortikgn. Opheldering, v., kathrangan, pekertian. Ophemelen, mengangkat-angkat, mendjoendjoeng, memoedji-moedji. Ophijschen, men aikken, menarik ka'atas. Ophoogen, mbninggikbn, menambak, mongoeroeg. Ophoopen, menoempoet, menoempoekken. menimboen, mbnimboenken. Ophouden, berhenti, diam, berdiam; (vertragen), melambatken, menahan; (zich ergens -), tinggal, berdoedoek, bertompat; (de handers -, om jets to ontvan-

gen), menadahken. Opinie, v., kira, sangka, pendapetan, fikiran, ingatan. Opium, o., zie : Amfioen. OPLE. 525 Opjagen, m~nggiring, mengalau, menggoesah. Opkljken, memandang (melihat, menengok) kaatas; (vreemd -), hairan melihat, kaget. Opklaren Evan hat wader), djadi terang ; (van vochten), djadi hening (bening, djerenih). Opkllmmen, naik, memandjat, menaiki, mendaki. Opkoken, masak (mbmasak), moreboes (lagi) sedikit. Opkomen (van planters), toemboeh; (van de zon, enz.), terbit, kaloewar, kalihatan, naik; (van toorn, enz.), berbangkit, membangkit, mendjadi, bangoen, timboel ; (van ears bui, enz.), toeroen. Opkomst, v., (van hemellichamen), tgrbit, kaloewar, naik ; (van personen op een vergadering, enz.), datbng, koempoel, perkoempoelan, perhimpoenan ; (begin), asal, moela. Opkoopen, membeli ; (alles -), membeli tandang, memborong, menandang. Opkroppen (zi jn verdriet, enz.), menjimpen, menjemboeniken, tiada mengetaraken, mendongkol. Opkweeken, memeliharaken, miara. Opladen, memoewatken. Oplappen, menambal, membetoelken. Opleggen, menaroh (meletakken) diatas; (van geld), menjimpen, mengoempoelken; (bijvoegen), menambahken; (van een last), menjoeroeh, mbnanggoengken ; (tar parse leggen), mengetjap, menjitak; (hat zwijgen -), soeroeh diam; (boete -), mendenda ; (belasting -), mengenaken tjoekai (bee); (bekleeden met jets), menjaloetken; Een eed opleggen, soeroeh menjoempah. 526 OPLE. Opleiding, v., p~ngadjaran. Opletten, mendengark~n, m~m-

p~rhatik~n, m~ntjanik~n. Opleveren (van voordeel, enz. ), berhasil, mongoloewark~n hasil, m~mbawa hash. Oplichten (optillen), mongangkat, m~ngoengkit; (bedriegen), menipoe, m~mp~rdajakon; (gevangen nemen), monangkgp. Oplichter, m., (bedrieger), p~nipoe. Oplichterij, v., p~nipoean, p~rdajaan. Oploop, m.,(vanmenschen),orang b~rkoempoel (berkoroemoen),p~rkoempoelan orang banjak. Oploopen (near boven loopen), naik, b~rdjalan ka'atas (naik) ; (vermeerderen), bertambah; (wandelen), b~rdjalan-djalan ; (krijgen), dap~t, beroleh. Oploopend, b~rangasan, l~kas marah, pangs hati. Oplossen, antjoer, mengantjoerk~n; (verklaren), men~rangken, mng~rtikgn, m~moetoesken. Opmaken (doorbrengen), menghabisk~n, m~mborosk~n; (in orde brengen), m~mb~toelk~n, m~mbaiki ; (van het hear), mOnjisir, mOngandan; (besluiten), m~n~ntoek~n. Opmerkelijk, adjaib. Opmerken, melihat, mOndapet tahoe, m~rasa. Opmeten, mgngoekoer. Opnemen, m~ngangkat, m~moengoet; (bekijken), m~lihat, memeriksai; (leenen), memindjam; (noteeren),menoelisken, menjoeratken; (lets kwali jk - ), goesar, mongambil goesar; (lemand in huffs -), menoempangken, memondokken ; (lets licht --), meringanken, memoedahken, menggampangknn. Opnoemen, mbnjbboet, menjeboetkpn, membilang. Opofferen, mengorbanken, memOPRE. persembahken, membelandjaken, membelaken. Opontbieden, memanggil, soeroeh dateng. Oponthoud, o., pertanggoehan. Oppakken (gevangen nemen), menangkep. Oppassen, djaga, mendjaga, meniboewang-boewang mats, ati-ati,

ingat-ingat ; (lemand -), m~ndjagai, melajani; (hoeden van dieren), mengangon, menggombala. Oppassend, radjin, balk kalakoeannja, melakoeken dini dengan balk-balk. Oppasser, m., (politiebeambte), oepas; (spion), penghintai, matamata; (bediende), boedjang. Opperbest, balk sekali. Opperbestuur, o., pemerentahan jang maha tinggi. Opperbevelhebber, m., panglima besar, laksamaiia, kapala peran g. Oppergerechtshof, o., hoekoem besar, mahkamat besar. Oppergezag, o., pemerentahan jang tinggi sendiri. Opperhoofd, o., kapala, penghoeloe. Opperpriester, m., imam bbsar. Opperrechter, m., hakim besar, kadi. Oppervlakkig, koerang dalem (masoek), diloewar (lahir) sahadja, koerang pinter (mengerti, tadjem). Oppervlakte, v., moeka, atas. Opperwezen, o., toehan Allah, Toehan jang maha moelia. Opplakken, menempelken, menempelekken. Opposant, m., bantahan, orang bantahan. Opraken, habis, poetoes. Oprapen, memoengoet, mengangkat. Oprecht, toeloes, ichlas, hati beroes (bening). OPRE. Oprechtheid, v., ichlas, katoeloesan. Opredderen, m~mberesken, n rawati, menjimpeni. Oprichten, memperdirik~n, m~mbangoenk~n, membikin. Oprispen, s~rdawa, b~rtahak. Oproepen, memanggil, menjeboet. Oproer, o., $rgadoehan, roesoeh, karoesoehan,hoeroe-hara;Oproer makers, mengadak~n hoeroe-hara (karoesoehan, pergadoehan). Oproerling, m., orang doerhaka (jang m~ngadak~n p~rgadoehan, jang mongg~rakk~n n~geri). Oprollen, menggoeloeng. Opruien, mengasoet, m~nggosok,

m~noesoek-noesoek, m~ngatjau. Oprukken, b~rdjalan, b~rangkat, p~rgi. Opscheppen, m~njidoek, m~njendok, m~nimba; (goad onthalen), m~ndjamoel balk-balk. Opschik, m., perhiasan. Opschikken, m~nghiasi, m~ndandani; (Zich -), berhias, dandan ; (opschuiven), m~nggis~r, mengesak. Opschorten (van een kleed), menjintjing, menjingset, mengangkat ; (uitstellen), menjabarken, melambatken, memperhentiken. Opschrift, o., alamat. Opschrijven, menoelisi, menoeliskhn, menjoerati. Opschrikken, kaget, terkedjoet. Opschudding, v., roesoeh, gadoeh, gempar. Opsieren, menghiasi. Opslaan (oprichten), membangoenken, memperdiriken, memasang ; (De oogen -), mnengok ka'atas : (Den prijs -), menaikken harganja; (Goederen --), menjimpen, mengoempoelk,n, menggoedangken. Opsluiten, menoetoep, memendjaraktn, memboewi, mengoeroengken, mengandangken, memingit. OPTS. 527 Opsommen, membilang, mengitoeng, mengoempoelken, mendjoemlah. Opsparen, menjimpen, mengoempoelkrn, menjelengi. Opspelen (levers makers), bergadoeh, membikin roesoeh. Opsporen, mentjehari, menjelidik. Opspraak, v., isi (boewah) moeloet; (Iii - komen), djadi isi (boewah) moeloet, di bitjaraken orang banjak. Opspringen, berbangkit, melompat. Opstaan, berdiri, berbangkit, bangoen ; (van eon zetel), toeroen ; (van tafel), bangoen, oendoer (moendoer) dari ; (in opstand komen), melawan, berggrak ; (Verschrikt -), terkedjoet, bangoen dengan kaget. Opstand, m., pergerakan negeri, perlawanan, doerhaka pada radja. Opstandeling, m. en v., orang

jang melawan perentah (jang doerhaka pada radja), keraman. Opstapelen, menoempoekken, menimboenken. Opstappen (weggaan), berangkat, pergi. Opsteken (eon sigaar, enz. ), memasang; (van geld), menjakoeken, memasoekken di sakoe; (van hot hoofd), membesarken din, menoendjoekken kapala; (van den wind), toeroen, dateng. Opstel, o., karangan, noschat, rantjana. Opstellen, mengarang, merantjanaken, menjoerat, menoelis; (opzetten), memperdiriken, membangoenkmn. Opstroopen (van mouwen, enz.), menjimping, menggoeloeng. Opstuiven, membangkit, berbangkit,moeloek,moelek,t,rbang,naik. Optakelen (van eon vaartuig), melangkapken. Opteekenen,menjoerati,menoelisi. Optellen, mendjoemlah, mengoem528 OPTI. poelk~n, m~mbilang, m~ngitoeng. Optillen, m~ngangkat, m~ndjoendjoeng. Optocht, m., pgrarakan, arak-arakan, angkatan. Optooien, m~nghiasi. Optoomen, m~masang, m~ng~nak~n tom (k~kang). Optornen (Tegen lets -), kab~ntoer (kab~ntoes, thrs~ntoek) ; (Voor lets --), katbmpoehan, k~na m~mbajar, tanggoengan. Optrekken (vertrekken), bOrdjalan, b~rangkat; (naar boven trekken), m~narik ka'atas, mnaikk~n; (van dennevel), hilang; (bouwen), m~mp~rdirik~n, m~mbangoenk~n ; (Den news voor lets -), m~nj~la, tiada mane, g~li. Opvangen, m~nahan, m~nadahi, m~nangkep. Opvatten, memoengoet, m~ngangkat, m~nangk~p ; (meenen), kira tamps, m~ngambil, m~ng~rti, mnerima. Opvatting, v., kira, sangka, tamps, p~rambilan, p~ndap~tan, $rthrimaan ; (Verkeerde -), salah

tamps (m~ngerti). Opvlammen (van vuur), marak, moeroeb, mgloewab. Opvliegend, b~rangasan, b~rhati pangs, lekas marak. Opvoeden, m~m~liharakgn, m~mb~ri p~ngadjaran. Opvoeren (doers sti jgen), mnaikk~n; (naar boven brengen), m~mbawa naik ; (vertoonen), main, m~maink~n. Opvolgen, toeroet, m~noeroet; (Iemand -), m~nggantik~n. Opvolger, m., ganti, p~ngganti. Opvorderen, mints, mbminta, m~ndakwa. Opvouwen, m~lipat, m~lipati. Opvroo1ijken,m~njoekak~n(m~nggirangkin) hati. Opvullen, m~ngisi, m~menoehk~n, OPZI. m~m~noehi ; (van een kuil)' mOngoeroeg, m~nimboes. Opwaarts, ka,'atas, naik ; (-- zien), m~nengok (molihat) ka'atas, mn~ngadah. Opwachten, m~nantiken, mnoenggoei, m~ndjagai, m~ngadang. Opwachting (Zijn - makers), v., m~nghad~p. Opwarmen, m~manasi. Opwekken,m~mbangoenk~n,m~ndjagak~n, membangkitk~n ; (aansporen), mengadja,k, menb~ranik~n, m~nggalakk~n ; (vroolijk makers), m~njoekak~n (m~nggirangk~n) hati. Opwellen (in het gemoed), thrbit dal~m hati. Zie ook : Opborrelen. Opwerpen (in de hoogte werpen), m~lempar (m~tnboewang) kaatas, m~ngoemboelk~n; (opperen), m~ngadaken,menimboelk~n ingatan ; (makers), m~mboewat, membikin. Opwinden, m~moethr, m~nggoeloeng ; (zich -), djadi marsh, bernapas hati, bingoeng, riboet. Opzadelen, m~ng~nakon polana (sela), m~narohi sela. Opzamelen, m~ngoempoelk~n. Opzeggen, m~mbatja, m~ngadji ; (de huur-),m~moetoesk~n sewn; (een kapitaal -), mints kombali.

Opzenden, m~ngirim, m~ngirimk~n. Opzet, o., s~ngadja, niat, mane, $ngarah. OpzetteUjk, s~ngadja, d~ngan sngadja. Opzetten (overeind zetten), m~m$rdiriken, m~mbangoenk~n; (btj het spel), menaroh, b~rtarohan ; (op het hoofd zetten), m~makai ; (van doode dieren), mengisi ; (van een val, enz.), m~masang. Opzicht, o., p~m~liharaan, p~ndjagaan, $m~riksaan ; Ten opzichOPZI. to van, atas, thntang akan ; In vale opzichten, atas b~b~rapa p~rkara (hal). Opzichter, m., mandor, opsind~r. Opzichtig, b~rpantjawarna, menoesoek mate. Opzien. (near boven zien), melihat (menengok) kaatas, menengadah ; (zich verwonderen), hairan ; (tegen lets -), takoet, Began, malos, begah. Opziener, m., zie : Opzichter. Opzitten, doedoek, berdoedoek. Opzoeken, mentjehari, meniliki. Opzouten, mengasinken, menggaremi. Opzuigen, mengisep. Opzwellen, djadi bengkak, membengkak, melemboeng. Orange, djingga, warns djingga. Oran jeappel, o., boewah djeroek manis. Orde, v., atoeran, peratoeran; In orde, dengan atoeran, teratoer, balk, bagoes, Bah ; In orde brengen, membenarken, membetoelken, mengatoer; (Vereeniging), kongsi, persekoetoean ; (eereteeken), bintang, tends kahormatan. OrdeUjk, bares, dengan atoeran, teratoer, sedia ; (behoorltjk), patoet, pantes, dengan sepertinja. Ordenen, mengatoer, mengatoerken, memerentahken. Ordentelijk, tartib, dengan tartib; zie ook : Ordeujk. Order, v., titah, perentah, pecan. Ordonneeren, menjoeroeh, memerentah. Origineel, asal, memang, sedia, noschat.

Orkaan, m., tofan, angin riboet. Os, m., lemboe (sapi) kebiri, lemboe (sapi) djantan (laki-laki) jang di kebiri ; (slacht--), lemboe (sapi) sembelehan (potongan). Otter, m., andjing ajar (laoet). Oud, toewa, lama ; De nude tijd, poerbakala, dehoeloe kale, djaman HOLLANDSCH-MALEISCH. OVER. 529 doeloe ; (versleten), boeroek, rombeng. Oudejaarsavond, m., malem taoen beharoe (baroe). Oudejaarsdag, m., hari penghabisan taoen. Ouderdom, m., oemoer, oesia; (ttjd des ouderdoms), mass toewa. Ouderhuis, o., roemah iboe-bapa (ma'-bapa). Ouderliefde, v., kasih (tjinta) akan (pads) iboe-bapa. Ouderloos, piatoe, tiada poenja ma'-bapa. Ouders, m., orang toewa, iboebapa, ma'-bapa, ajah-bonds. Ouderwets, tjara doeloe kale (dehoeloe-dehoeloe). Oudgast, m., orang lama. Oudheid, v., djaman doeloe kale (poerbakala) ; (overbl jfsel uit den ouden tljd), barang djaman doeloe kale; (heilig graf), tjandi, keramat. Oudroest, m., besi toewa (jang berkerat, jang b~rtahian). Ouds (van --), dari doeloe, memangnja. Oudste, jang toewa sendiri, paling toewa; Oudste kind, pembarep, soeloeng. Oudttjds, doeloe kale, djaman doeloe. Ouwel, m., perekat soerat. Ouwelijk, bOroepa toewa, toewa roepanja (ingatannja). Ovaal, boender potong telor. Oven, m., dapoer, tanner. Over (voorbtj), laloe, liwat, habis, soedah ; (overig), lebih, sisa ; (aan den overkant),di saberang, di hadepan ; (overheen), di atas. Overal, di mane-mane, di sane-sini, koeliling, berkoeliling. Overblijfsel, o., sisa, hampas, ampas, bekas. OverbU jven, tinggal, katinggalan ; (overnachten), bermalem, menginep.

Overbluffen, membingoengken. 34 530 OVER. Overbodig, l~bih dari moesti, kabanjakan, thrlebih, terlaloe banjak, tiada p~rloe, ta'oesah. Overbrengen, membawa, m~nghanthrkbn; (verplaatsen), mbngangkoet, m~mindahk~n; (vertalen), m~njalin ; (verklikken), m~ngadoek~n, m~mbori tahoe, m~nj~ritbrak~n. Overbrieven, m~mb~ri tahoe (m~ngchabark~n) d~ngan soerat. Overbuur, m., orang sab~lah, tetangga di sab~rang. Overcompleet, l~bih. Overdaad, v., kamewaan. Overdekken, menoetoep, m~noetoepi, mOnoedoengi, m ng~loeboengi ; (overstroomen), m~lipoeti; (met schaamte --), m mb~ri (membikin) maloe. Overdenken, memikik~n, menimban g. Overdoen, mengerdjaken (memboewat, membikin) lagi (poela) ; (verkoopen), mendjoewal lagi. Overdrachtelijk, dengan ibarat (oepama, peroepamaan). Overdragen (overbrengen), mengangkoet, membawa, memindahkon ; (overgeven), menjerahkan, menerimaken. Overdreven, terlaloe amat, boekan-boekan. Overeenbrengen, mematoetken, menjamaken, mendjadiken satoe. Overeenkomen, bermoeafakat, satoedjoe, safakat, berpadan, berbanding, same, saroepa; (afspreken), berdjandji. Overeenkomst, v., djandji, perdjandjian. Overeenkomstig, satoedjoe dngan. Overeenstemmen, satoedjoe, berpatoetan, tjotjok. Overeenstemming, o., rr oeafakat, safakat, persamaan ; In overeenstemming brengen met, mematoetken, menotjokken. Overeind, berdiri, bangoen ; (van OVER. de Karen), serain, mengkirik, berdiri. Overerfelijk, baka, mendjangkit,

menoelari. Overgaan (van pun, enz.), hilang, berhenti; (veranderen), berobah; (verplaatsen), berpindah; (overspringen, bJjv. van vuur), mendjangkit, merembet ; (tot een anderen godsdienst), masoek ; (besluiten tot), menentoeken ; (Tot bederf -), djadi boesoek (bosok). Overgang, m., laloe, liwat, pindah, perobahan, pergantian. Overgave, v.,penjerahan,toendoek, taloek. Overgeven, menjerahken, menjampaiken, mempersembahken; (2ich -), menoendoek, taloek, menjerahken din; (braken), moentah, moentah-moentah. Overgrootmoeder, v., mojang perampoean. Overgrootvader, m., mojang lakilaki. Overhaast, deugan goepoeh(lekaslvkas, kesoesoe), boeroe-boeroe. Overhaasten, memboeroe-boeroe, membangatken. Overhalen (tot lets verleiden), mengadjak, memboedjoek; (overbrengen met een schuit), menambang ; (distilleeren), mengoekoes, menjoeling ; (van den Keen van een geweer), mementang. Overhand, v., menang, kamenangan ; (De - hebben), menang. Overhandigen, menerimakbn, mengoendjoekken. Overhebben, kalebihan, ada lebih dari tjoekoep ; (Voor anderen wet -), soeka memberi (membagi, menoeloeng) pada orang lain. Overheen, liwat (laloe) di atasnja, melangkah. Overheerlijk, enak sekali, amat OVER. s&dap rasanja ; (schoon), bagoes (endah, p~rmai) s~kali. Overheerschen, m~merentahken, mengampoe. Overheid, v., pam~rentahan nogOri. Overhellen, miring, dojong, bOrdojong, singit. Overhemd, o., kamedja. Overhoop, kOlam kaboet, tiada bares ; Overhoop halen, mOngo-

rak arik,mhmbongkar; Overhoop liggen, bOrtjidOra, bOrsOtOroe, bOrmoesoehan ; Overhoop steken, mOmboenoeh, mOnoesoek coati. Overhooren, mOndOngarkOn, mOmOriksai. Overhouden, ads lObihnja (sisanja, katinggalannja), mOnjimpOn. Overig, lObih, katinggalan, sisa. Overigens, lain dari itoe, lagi. Overkant, m., sabOrang ; (naar den - gaan), mOnjabOrang. Overladen, mOmoewatkOn tOrlaloe banjak (sarat), mOnanggoengkOn kabanjakan pOkOrdjaan. Overland, o., darat, di darat. Overlast, m., soesah, oesik, aniaja, soekar; Overlast aandoen, mOnjoesahkOn, mOngoesik. Overladen (achter laten bltjven), rOninggalkOn, mOnjisakOn, mOmbiarkOn; (overgeven), mOnjOrahkOn. Overladen, coati, mOninggal, wafat, mangkat bOradoe. Overledene, m. en v., orang jang coati (mOninggal); (wijien), marhoem. Overleg, o., himat, timbangan, bitjara, moeafakat. Overleggen (sparen), mOnjimpOn, mOnjelengi; (wegen),mOnimbang; (beraadslagen), bOrmoeafakat, bOrbitjara, mOmbitjarakOn ; (vertoonen),manoendjoekkan,m;ngatoerknn, mOnghadlirkOn. Overleveren, mOngatoerkOn, mengoendjoekk,n, menjampaiken, mOnOrimakOn, mOnjOrahkOn. OVER. 531 Overlevering, v., tjOritOra doeloe kala, riwajat. Overladen, coati, mOninggal, wafat, mangkat bOradoe. Overloop, m., roeng, los, gang, emper. Overloopen (tot den vi jand), mOmbOloet, minggat mOnoeroet moesoeh ; (overvloeien), loeber, meloeber, mOlampar, bandjir. Overluid, koewat-koewat, dOngan soewara njaring, kOras-k~ras. Overmacht, v., koewasa jang tOrlObih bOsar; (Voor de - bukken), tiwas, kalah, taloek. Overmaken, mOmboewat (mOmbikin) lagi (poela) ; (zenden), mOngirim, mOngirimkOn. Overmeesteren, mOngalahkOn,

rnOnaloekkOn, mOnggagahi. Overmits, sOdang, sObab,dari sObab, tOgal. Overmoedig, tOrlaloe bOrani. Overmorgen, m., loess, hari loess; (Over-), toelat, loesanja lagi. Overnachten, bOrmalOm, mOnginvp. O vernemen (aannemen), mOnOrima, mOnjamboet; (citeeren), mOmoengoet ; (op zich nemen), mOnanggoeng; (van goederen), mOmbOli. Overoud, toewa sOkali. Overpeinzen, mOmikiri, mOnimbang-nimbang. Overplaatsen, mOmindahkOn. Overreden, mOmboedjoek, mOnasihatkdn. Overreiken, mOngoendjoekkOn, mOmpOrsOmbahkOn, mOnOrimakOn. Overri jden,mOnggilOs,mOnggiling, mOnOradjang. Overrijp, magang, lodo, bonjok, ranoem. Overrompelen, mOlolok, mOnjOrOgap, mOnoebOroek. Overschaduwen, mOnawoengi, mOlindoengi. 532 OVER. Overschepen, m~niindahk~n moewatan. Overechieten, tinggal, katinggalan, b~rsisa. Overschot, o., sisa, l~bihan, katinggalan, ampas. Overschrijden, m~langkahk~n, m~liwati, melanggar. Overschrjjven, menjalin, menjoerat lagi. Overalaan, m~liwati, m~langkahi, m~loepaken ; (van vuur), m~ndjangkit, merembet. Overspel, o., dzina, moekah, k~ndakan ; (- bedri jven), berdzina, b~rmoekah, berkendak. Overapringen, m~lompati, mlangkahi ; (van vuur), mondjangkit, mOrembet. Overstaan (Ten -- van), di had~pan, di hadlirat. Overstag (- gaan), m~mbeloek. Overstappen, melangkah, m~langkahi. Overate, m., kapala, hoeloebalang, pan glima.

Oversteken (near de overzijde), m~njab~rang; (overreiken), mn~rimaken, mOngoendjoekken, Overstelpen, m~lipoeti, m~limpahk~n. Overstroonien, m~lampar, mOlipoeti, m~mbandjiri. Overstrooming, v., ajar bah, bandjir. Overtocht, m., (te land), p~rdjalanan ; (te water), $lajaran. Overtollig, thrlaloe banjak, l~bih dari moesti, tiada thrpakai, tiada bergoena. Overtreden, melangkahi, mOlanggar, b~rsalah. Overtreding, v., salah, kasalahan, p~langgaran. Overtreffen, m~1Obihi. Overtrek, o., b~longsong, saroeng, sampoel, saloet. Overtrekken, m~mbolongsongi, monjaroengk~n, m~njaloetk~n ; (Een rivier ), m~nj~b~rang. OVER. Overtuigen, m~nasihatk~n, mnjatak~n. Overtuiging, v., jakin, sangka jang thgoeh; (stuk van ---) tanda biti (boekti), boetamal. Overvaart, v., panj~b~rangan, eretan. Overvallen, m~ndathngi, m~njr~gap, menoeberoek ; (door een ziekte), kgna. Overvaren, m~nambang, m~njabvrang d~ngan p~rahoe. Overvloed, in., kamowaan; In overvloed levee, hidoep d~ngan mews (dal~m kamewaan); Ten overvloede, tambahan lagi (poela). Overvloeien, m~lipoeti, melampar, loeber, meloeber. O vervol, thrlaloe pen ooh (sarat). Overvragen, mints harga tgrlaloe b~sar (tinggi). Overwal, m., sab~rang, tanah sab~rang. Overwegen, m~niinbang, mengambil insaf. Overweging, v., timbangan, fikiran, p~ndapetan. Overweldigen, m~nggagahi. Overwerken (Zich -), djadi sakit

dari k~rdja thrlaloe banjak. Overwicht, o., basi, kal~bihan timbangan. Overwinnaar, m., jang m~nang, jang mOniwask~n (m~ngalahkOn). Overwinnen, m~nang, mengalahkgn, m~naloekk~n. Overwinning, v., m~nang, kamnangan, djaja. Overzeesch, di sab~rang laoet. O verzeilen (near de overzi j de zeilen), b~rlajar kasab~rang ; (elkander --), berlanggar-langgaran. Overzetboot, v., p~rahoe tambangan (p~nambang, eretan). Overzetten, m~njab~rangk~n, monambang; (vertalen), menjalin. O verzicht (kort van iets), ichtisar. OVER. PAKP. 533 Overzien, m~lihat koeliling ; (onderzoeken), m~m~riksai; (berekenen), mengira, kira-kira. Overzijde, v., sabelah, sab~rang, sab~lah sab~rang. Paal, m., (stiji), tiang, sokong, tjagak ; (lengtemaat), pal. Paalwerk, o., t~roetjoek, sampadan. Paar, o., pasang, sapasang, rangk~p, djodo; (Dikwijls ook terug to geven door Eenige). Paard, o., koeda; Te paard, b~rkoeda, naik koeda; Rijpaard, koedatoenggang (naikan); Koetspaard,koeda kareta; Lastpaard, koeda moewatan (momotan, oembalan). Paardedek, o., selimoet (s~lebrak) koeda. Paardenhaar, o., boeloe (ramboet) koeda. Paardenhoef, m., koekoe koeda. Paarden jongen, m., toekang koeda, Paardenmest, m., tahi koeda. Paardenras, o., dj~nis koeda. Paardenspel, o., pgrmainan koeda. Paardenstal, kandang (istal) koeda, g~dogan. Paardentuig, o., pakaian (abahabahan) koeda. Paardenvlieg, v., pikat. Paardenvoer, o., makanan koeda. P aardenwed, o., t~mpat p~rman-

dian koeda. Paardevleesch, o., daging koeda. Paardrijden, naik (mgnoenggang) koeda, b~rkoeda. Paars, woengoe. Pacht, v., pak, beja, tjoekai, sewa, padj~k. Pachten, m~megang pak, m~njewa, m~madj~k. Overzulks, dari s~bab itoe, maka itoe, karma itoe, t~gal. Overzwemmen, m~r~nangi, mnjab~rang d~ngan b~r~nang. Pachter, m., toekang pak, kapala pak, orang jang menjewa. Pachtschat, m., oowang sews (pak, padjok). Pacifl catie, v., pOrdamaian. Pad, o., (weg), djalan, loeroeng; (zijweg), simpangan, djalan simpangan, djalan k~tjil; (dier), kodok bOsar, bangkong. Paddenstoel, m., tj~ndawan, djamoer. Paederastie, v., s~mboerit; (-- bedrijven), m~nj~mboerit. Pagaai, v., kajoeh, pengajoeh, dajoeng. Pagaaien, m~ngajoeh,m~ndajoeng. Page, m., djoewak, bidoewanda. Paging, v., moeka sarat, k~bet, katja. Pagode,v.,koewil;(Chineesche ), k~l~nteng. Pak, o., boengkoes, boengkoesan; (kleeding), pakaian. Pakgaren, o., b~nang kasar. Pakhuis, o., goedang, loemboeng, g~dong p~rsimp~nan barang-barang. Pakhuismeester, m., djoeroe (kapala, manthri) goedang. Pakken, memboengkoes, m~ng~mask~n; (vatten), m~megang, m~nangk~p ; (Zich weg - ), lari, minggat, lari m~mbawa din. Pakkendrager, m., orang koeli (boeroehan). Pakket, o., boengkoesan. Pakmand, v., k~randjang. Paknaald, v., djaroem kasar (lajar). Pakpapier, o., k~rtas p~mboengkoes. P. 534 PAL. Pal, thtap, tiada b~rg~rak, tiada mane moendoer. Palankijn, m., (draagkoets), p-

langki, tandoe p~langkin; (ru tuig), kareta pOlangki. Paleis, o., astana, p~dal~man, da. lam, poeri, maligai, gedong besar. Paling, m., ikan mows (lindoeng, weloet, sidat). Palissade, v., t~ratjak, throetjoek, pager kajoe. Paljas, m., badoet, banjol, pelawak. Palm, v. en m., (van de hand), tapak tangan; (lengtemaat), se poeloeh dim; (boom, zie : de Samenstellingen). Paimiet, o., oemboel. Paimsap, o., nira, toewak, lOgen. Pan, v., (om to koken, enz.), koewali; Braadpan, penggorengan, wadja, wadjan; (van eon goweer), dapoer sonapan, lobang obat. Pared, o., (voor schuld), gadai, gadaian, barang gadaian; (toevertrouwd good), pertarohan, barang titipan; (slip), poentja, hoedjoeng; In pared geven, menggadaiken;Len pared lossen, meneboes. Pandbrief, m. soerat gadai. Pandeling, m., orang tergadai, boedak. Pandgoed, o., barang gadaian. Pandjeshuis, o., roemah gadaian, pegadaian. Paneel, o., papan. Panlat, v., kasau, tong. Pannebakkerjj, v., ho, tempat pembakaran genteng. Pantalon, v., tjelana, tjelana pandjang, seroewal. Panter, m., harimau (matjan) toe. tool (kombang). Pantoffel, v., tjenela. Pantser, o., badjoe b~si, lapis besi. Pantserschip, o., kapal perang jang berlapis b~si. Pap, v., boeboer. PART. Papegaai, m., boeroeng non, betet, kakatoewa. Papier, o., kertas, deloewang; (vloei--), kertas penetap (penjerap) : (bord- ), kertas koelit; (post--), kertas pos (soerat kiriman) ; (schrijf--), kortas soerat; (teeken-), kertas gambar; (Pak-), kertas pemboengkoes ; (geldswaardig -), oewang kortas, soerat (kertas) jang b~rharga.

Peppers, momboeboeri,mOnoewam, menarohi boeboer. Parabel, v., ibarat, oepama, peroepamaan, pasemon. Parade, v., barisan soldadoe, soldadoe berbaris besar. Paradi js, o., firdaus, sorga. Paragraaf, v., bab, fatsal. Parapluie, v., pajoeng. Parasiet, v., (plant), simbar. Parasol, v., pajoeng. Pardon, o., ampoen, maaf. Pardonneeren, mengampoeni, memaafken. Pareeren, menangkis, menangkisken. Parel, v., moetiara. Parelmoer, o., indoeng (koelit) moetiara. Parelschelp, v., sipoet giwang ~moetiara). Parelsnoer, o., kaloeng (rantai) moetiara. Parelvisscher, m., pengelam moetiara. Paren (trouwen), kawin, berkawin, berlaki, bbrbini, berbekak, mengantjoek, mengampoet; (tot eon pear makers), mOndjodokon. Parfum, o., raksi, minjak raksi (wangi). Parfumearen, meraksi, mOmbikin wangi. Park, o., kandang; (taro), kbbon, taman. Parkiet, m., boeroeng serindit. Part, v. en o., (deal), bagian ; Voor mjn part, akan dakoe; (listige streak), tipoe, daja; IePART. mend parten spelen, m~nipoe, memp~rdajakgn. Particulier, partik~lir, m~rdika. Partij, v., (feast), pasta, p~rhimpoenan, k~rdja, karamaian; (aanhang), kawan, p~ngiring ; (hoeveelheid), kabanjakan, bagian; (nut), goena ; (in ears strijd, tegen), lawan. Partuur, o., padan, same padan. Pas, m., (schrede), langkah, tindak ; (bergengte), tj ~lah ; (paspoort), soerat pas (djalan, katorangan). Pas (zooeven), baroe, baroesan, b~lom lama ; (betamelijk), patoet, pants. Pasklaar, sOdia (t~rs~dia) akan di tjoba (pakai).

Paskwil, o., sindiran, soerat sindiran. Paslood, o., tall sipat, sipat gantoeng. Pasmunt, o., oewang p~tjah (retjeh, k~tjil). Paspoort, o., soerat pas (kathrangan, l~pas). Passaatwind, m., angin moesim. Passage, v., (doorgang), djalan; (op een vaartufg), toempangan; (in een boek), thmpat. Passagegeld, o., bajaran toempangan, sews petak di kapal. Passagier, m., orang m~noempang. Passagieren, naik darat, pergi kadarat, m~lantjong. Passagiersgoed,o., barang-barang orang mOnoempang. Passeeren, liwat, laloe, m~liwati, melaloeI, zn~njab~rang, m~njabrangi ; (van een acts), m~mboewat, m~mbikin; (gebeuren), djadi, pgristiwa. Passement, o., s~roen, pas~men. Passers (probeeren), m~ntjoba, m~njoba; (van pas zijn), b~nar, b~toel, kab~toelan, s~d~ng; (betamen), padan, patoet, laik, panths. PENN. 535 Passend, patoet, panths, s~d~ng, boleh. Passer, m., djangka. Passief, o., hoetang, koerang, kakoerangan. Pastel, v., pastel. Pastoor, m., pad~ri. Paternoster, o., tasbih. Patient, m. en v., orang sakit, orang j ang di obati. Patrijs, m., poejoeh, poejoeh gonggong. Patrijspoort, v., pintos m~riam. Patroon, m., v. en o., toewan, kapala, bas, p~m~lihara, p~lindoeng; (voorbeeld), tjonto, toeladan ; (voor een geweer, enz.), pathroem, isi b~dil (m~riam). Patroontasch, v., karpai, thmpat pathroem. Patrouille, v., ronda, patrol, kawal sambang. Patrouilleeren, m~ronda, m~materol, b~rkawal sambang. Pauw, m., m~rak, boeroeng m~rak ; (Ears dansende -) m~rak

m~ngigal. Pauze, v., p~rh~ntian. Paviljoen, o., balai p~ranginan. Pees, v., oerat kentj~ng ; (van een boog), tall boesoer. Peilen, mendoega. Peillood, o., doega, batoe doega. Peinzen, m~mikir, berm~noeng, min gingat-ingat. Pek, o., tir, gala-gala. Pekel, v., ajar garbm (asin) ; In de -- leggen, m~ngasink~n. Pekelvleesch, o., daging asin. Pelgrim, m., (near Mekka), h ad j i ; (near andere plaatsen), orang sair ; (als - near Mekka gears), naik hadji. Pellen, m~ngoepas, meng~lotoki. Pelmolen, m., p~nggilingan. Peluw, v., bantal, kasoer. Pen, v., (om to schri jven), pens, kalam ; (van hout), pasak, pantek, gating. Pennemes, o., pilau pens. 536 PENN. Pennehouder, m., gagang pena. Penning, m., doewit, pitjis, kepeng. Penningmeester, m., b~ndahari. Pens, v., $roet, p~roet bar. Penseel, o., p~njapoe, penjapoe kOtjil, pit. Pensioen, o., oewang djasa, pan. sioen. Peper, v., lads, m~ritja ; (Zwarte ), lads item ; (Witte -- ), lads poetih ; (Spaansche -), tjabai, lombok ; (Cayenne --), tjabai (lombok) rawit. Peperbus, v., thmpat lade ; (van papier, enz.), tjontong. Peperduur, mahal s~kali. Per, sa, masing-masing, sab~n, satoe-persatoe ; Per uur, sab~n djam ; Per hoofd, sa'orang, masing-masing (orang), satoe-persatoenja. Perceel, o., p~rsil, tanah, petak. Percent, o., dal~m s~ratoes. Perfect, balk (bagoes) s~kali, sampoerna. Periods, v., mesa, kale, tempo, djaman, moesim. Perk (lusthof ), o., k~bon, pak~bonan, taman; (tuinbed), petak; (afachutting), kandang, lapangan jang di pag~ri. Perkament, o., k~rtas koelit. Permanent, sgnantiasa. Pers, v., apitan, pipitan.

Persen, m~ngapit, m~mipit, memr~s, m~merah, m~nindes, mendk~n, menggiling ; (bilj de ontlasting), m~ng~d~n, m~n~ran. Persoon, in., orang, din; (In eigen ), sa'orang din, sendiri. Persoonljjk, s~ndiri. Pest, v., pgnjakit sampar (taoen). Pet, v., topi, karpoes, songkok. Petroleum, v., minjak tanah. Peulvrucht, v., katjang. Peuteren, m~ngorek, m~njoengkil. Piek, v., toembak ; Met een -steken, menoembak ; De schuren, lari, minggart. Piekschacht, v., batang toembak. P's. Piepen,m~ntjitjit,b~rboenji tjit-tjit. Piepjong, moedah s~kali. Pier (aardworm),v.,tjatjing tanah. Pierewaaien, melantjong, b~rkloejoeran. Piji, m., anak panah, panah, s~ligi; (Met een - schieten),memanah. Pijler, m., tiang. Pijiwortel (penwortel), m., akar oembi, ladj~r. Piljn, v., sakit ; (moeite, enz.), sangsara, soesah, kasoesahan ; (in den bulk, enz.), sakit peroet, moel~s ; (in de maag), sakit hoeloe hati ; (in de spieren, enz.), s~ngal. Pljnigen, menjiksa, m njangsarak~n, m~njakiti, m~njakitk~n. PIjnlijk, sakit, kasakitan, b~rasa sakit, p~dih, $rih. Pijnstillend, m~nghilangk~n sakit. Ptjp (groot vat), v., tong, tahang, pipe, leger ; (om to rooken), pips, hokah, oentjoewe; (Opium - ), tjoelim, b~doedan; (buffs), tjorong, s~loeran, pantjoeran ; Near iemands pl jpen dansen, m~noeroetk~n maoenja (kah~ndaknja) orang. Pi jpaarde, v., tanah lilin. Pijpkaneel, v., kajoe (koelit) mania b~rbatang. Pik, m., tir, gala-gala; Een pik op iemand hebben, b~ntji pads sa'orang. Piketpaal, m., patjak, andjir. Pikhouweel, o., alabangka, tjoetjoek-dandang. Pikken (van gevogelte), mmagoet, m~matoek.

Pikzwart, ithm l~gam. Pil, v., oental, poeloeng obat, pil. Pilaar, m., tiang. Pin,v., pasak, thrboet, pakoe,pantek. Pink, m., k~lingking, djari k~lingking. Pionier (schansgraver), m., penggall pant. Pis, v., kgntjing, ajar kentjing (s~ni). PISS. Pisblaas, v., p~ng~ntjingan, thmpat kentjing. Pispot, m., thmpat k~ntjing. Pissen, k~ntjing, b~rk~ntjing, mng~ntjing, m~mboewang ajar k~ntjing (s~ni). Pistool (vuurwvapen), v, en o., pistol, k~stoel. Pit, v., bidji, batoe, isi ; (van ears lamp), soemboe, soeloeh, tjolok. Pittig, b~rbidji, koewat, kgras, pdas; (geestig), berboedi tadj~m. Plaag, v., bola, b~nah, p~njakit, p~njakit sampan, sangsara, pngoesik, p~rganggoean, ganggoe. Plaat, v., papan, ~mp~lek ; (teekenlng), gambar. Plaattjzer, o., b~si papan (lantai, ~m$lekan). Plaats, v., thmpat; (ambt), p~k~rdjaan, djabatan ; (stall), nog~ri, kota, doesoen, desa, kampoeng ; (binnenplaats), p~lataran; (voorplein), halaman, glom-aloen ; (stand-), thmpat berdiri (bar diam, b~rdoedoek) ; Plaats vinden, djadi, kadjadian, p~ristiwa; Van plaats veranderen, b~rganti thmpat; Een plaats geven, m~n~mpatk~n, m~mb~ri t~mpat; In de plaats van, akan (djadi) gamin j a ; In plaats van, dari, dari pada, dj angan, djangankan ; In de aerate plaats, p~rtama, moela-moela. Plaatsbekleeder, m., ganti, wakil. Plaatsen, menaroh, m~n~mpatk~n, m~mb~ri (kasi) t~mpat (p~kerdjaan, djabatan). Plaatsvervanger, m., wakil,ganti. Placenta, v., zie : Nageboorte. Plag, v., zie : Zode. Plagen, m~ngganggoe, m~ngoesik, m~nggoda, m~nganiaja. Plakkaat, o., p~l~kat, soerat tem-

pelan. Plakken (kleven), berl~kat, b~rlengket, m~lengket; (lets ergens tegen -, enz.), m~nempelk~n, m~l~katk~n, m~lengketk~n ; (ErPLEC. 537 gene lang blijven), b~rtogok. Plakzegel, o., m~t~rai tempel. Plan, o., (schets), rantjana; (voornemen), niat, kah~ndak, mane. Planeet, v., bintang b~ridar. Planeetboek, o., poestaka, soerat ramal. Planeetlezen, m~mbilang ramal, m~lihat noedjoem. Plank, v., papan. Planken, papan, dari papan. Plant, v., toemboehan, t~toemboehan, pohon, pokok. Plantage, v., tan~man, k~bon. Planters, m~nan~m, m~nandoer ; (van geschut), m~mboeboeh, mngatoer, menjediak~n; (Van een vlag, enz.), m~mp~rdirik~n, mmasang. Plantengif, o., oepas, ipoeh. Plantengom, v., g~tah, poeloet. Plantenluis, v., toengau. Planter, m., toewan tanah, toekang kebon. Plantsoen, o., tan~man,$tan Oman. Plas, m., rawah, telaga, lopak, koebang, $tjomberan, tempat betjek. Plasregen, m., hoedjan l~bat (dras). Plassen, m~nj~boer, b~rk~tjimpoeng. Plat, rata, pipeh, gepeng, leper, tjeper, papan, papak, penjet, k~rnpes; (grof), kasar, tiada haloes; (op den bulk), m~ngkoer~b, tiarap ; Plat ten aarde vallen, kadj~roemoes ; (Een hula met een - dak), roemah papak. Platdrukken, memenjetk~n. mgnggepengk~n. Plating, o., Xmas poetih. Platiuis, v., pidjat. Piatneus, m. en v., idoeng pesek. Platschieten, m~nembak sampai roeboeh. Platteland, o., padoesoenan. Plebs, o., orang ketjil (hinadina). Plecht, v., tingkat haloean. Plechtig, d~ngan oepatjara. 538 PLEC.

Plechtigheid, v., oepatjara, atlamat. Pleegkind, o., anak angkat (poengoet, piara). Pleegmoeder, v., mak angkat. Pleegvader, m., bapa angkat. Pleat, o., thmbaga poetih. Plegen (gewoon zijn), biasa, memang, adatnja; (bedrijven), berboewat; (verzorgen), m~meliharak~n, mendjagaL Plain, o., medan, padang tanah lapang ; (voor een vorsteljke wooing), halaman, aloen-aloen. Pleister,v., (medicament) tampal, p~lester; (metselkalk), p~rekat, lepa. Pleisteren (met een pleister beleggen), m~nampal; (bestrijken met metselkalk), m~lepa, molester; (vertoeven), bOrhonti. Pleisterplaats, v., thmpat perhontian (p~singgahan), pasanggerahan. Pleiten, boratjara. Pleizier, o., kasoekaan, soeka hati, kasenangan hati ; Pleizier waken, b~rsoeka-soekaan, beramairamaian. Plek, v., (plaats), thmpat; (vlek), nods. Plengen, m~ntjoetjoerken, monoewang, m~noempahkon. Platter, monggepengken, m~menjetken. Plicht, m., wadjib, kawadjiban, roekoen, p~rloe. Plichtpleging, v., roewadah. Plichtshalve, karma wadjib. Plichtverzuim, o., p~langgaran (pelalaian) wadjib. Ploeg, v., tenggala, badjak, weloekoe ; (troop), kawan, pgrtoemboekan, pOrkoempoelan, Ploegen, mgn~nggala, m~mbadjak, meloekoe. 'loegijzer, o., tadjak, mats tonggala. Ploegschaaf, v., kOtam (sOroet) hdah. POET. Ploegvoor, v., aloer, aloeran. Ploffen, mOndjOlopak, djatoh gOdOboeg, mOnggOlOboek ; (ontploffen), mOlOtoep, mOlOtos. Plombeeren, mOnoempat, mOmboeboehi timah, mOnoetoep (mO ngisi) dOngan timah; (met lood-

jbs marker), mOnarohi tj ap. Plomp (zwaar), oembang; (lomp), kasar, koerang adjar, tiada tahoe adat. Plomp, m., (hat geluid), tjOmpOloeng, tjOboer. Plompen, mOnjOboer, mOnjOmpOloeng. Plooi, v., lipatan, lipat, lOpit, lOmpit. Plooien, mOlipat, mOlOmpit; (van den mood), mOngepot, mOnarik moeloet kepot. Plotseling, tiba-tiba, sakoenjoengkoenjoeng, dOngan kaget. Pluim, v., djamboel, djambak, koentjoeng. Pluimgedierte, o., bangsa boeroeng-boeroeng. Pluimpje, o., (prijsje, lof ), poedji, poedjian. Pluis, v., boeloe kain, ramboet. Pluizen, mOnjOlisik, mOnjaboeti boeloe. Plukken, mOrnOtik, mOngambil, mOngoendoeh, mOngalap, mOmoengoet. Plukloon, o., oepah mOmOtik (mOmoengoet). Pluksel, o., tiras. Plunderer, mOndjarah, mOrampas. Plun j e, v., pakaian. Plus-minus, koerang-lObih, kirakira. Poeder, v. en o., sOrboek, boeboek, tOpoeng; (uit de apotheek), obat loemat. Poedersuiker, v., goela pasir. Pool, m., pOtjomberan, koebang, longkang, pOloempoeran. Poelepetaat, m., ajam moetiara. Poop, m., tahi, kakotoran. Poespas, m., tjampoer adoek. Poets, v., bids, djinaka, pOrdajaan; POET. Iemand een poets spelen, m~mp~rdajak~n, b~rmain gila, m~mbodok~n. Poetsen, m~nggosok, m~njikat, m~ngkilapk~n. Poezelig, montok, g~moek, tamboen. Poffen, m~ng~mpos, m~mb~mbam, mgnamboes. Pogen, m~njoba, m~ntjoba, mngoesahak~n din. Pokdalig, boerik, bopeng, b~rparoet katoemboekan. Pokers, merod ok, m~nj ogok.

Pokken, v., katoemboekan, tjatjar; (Water-), tjatjar aj ~r ; (Spaansche -) patek. PoUjsten, ;m~ngoepam, mgnggilapk~n. Politie, v., polisi. Politieagent, m., oepas polisi, mata.mata polisi. Politiebureau, o., kantor polisi. Politiehoofd, o., kapala polisi. Politieinspecteur, m., s~kaoet. Politiewacht, v., kawal (pendjagaan) polisi. Politiezaak, v., p~rkara polisi. Pols, m., nadi. Polsader, v., oerat nadi. Polsgewricht, o., boekoe (pOrglangan) tangan. Polsslag, m., d~njoet oerat nadi. Polygamie, v., p~miaraan ($rkawinan) bini l~bih dari satoe, pr. madoean. Pomp, v., pompa. Pompelmoes, o., dj~roek b~sar, dj~roek bali. Pompon, memompa, m~narik pompa. Pompoen, m., laboe. Pond. o., poen; Eon gew'icht van 1'/4 pond, kati. Pon.aard, m., keris, sekin. Pont, v., p~rahoe tambangan (eretan). Pontonbrug,v.,dj~mbatan p~rahoe. Pool, v., koetoeb ; De Noordpool, koetoeb sjamali (lor, oetara) ; POST. 539 De Zuidpool, koetoeb djanoebi (kidoel, s~latan). Poolster, v., bintang koetoeb. Poort, v., pintoe b~sar (g~robang), lawang, lawang s~keteng. Poortwachter, m., p~noenggoe pintoe. Poos, v., djoeroes, dj~nak, p~rh~ntian, tempo, b~ntar. Poot, m., kaki, tjataar ; (op zijn -- spelen), goesar, marsh, m~mbikin roesoeh. Pootig, koewat. Pootstok, m., toegal, pandja. Poover, miskin, papa, m~larat. Pop, v., anak-anakan, boneka, patoeng, orang-orangan ; (van een vlinder), indoeng.

Popelen (van hot hart), m~ngg~litik, mend~rodok. Poppenspel, o., wajang golek, wajang koelit. Poppenspeler, m., dalang. Populair, di soekai orang banjak. Por, v., tikam, toesoek. Porous, b~rlobang-lobang, b~roeman. Porie, v., lobang (hang) roeman. Porselein, o., tembekar b~toel, baling. Porseleinwinkel, m., kgdai (toko) barang-barang thmbekar (baling). Port, o., (briefport), bajaran soerat. Portaal, o., sgrambi, gang. Ports-brisee, v., pintoe rangk~p (koepoe-taroeng). Portie, v., bagian. Portier, m. en v., p~noenggoe (p~ndjaga) pintoe ; (koetsdeur), pintoe kareta. Portret, o., p~ta, gambar, porthret. Post, m. en v., (deurstiji), djnang (tiang) pintoe ; (wacht), kawal, p~ngawal, p~rdjagaan ; (ambt), djabatan, pek~rdjaan ; (last), tanggoengan, (posted j), pos. Postbeambte, m., pegawai kantor pos. 540 POST. PRIJS. Postbode, m., oepas pos, pasoeratan. Posteeren, m~noendjoekk~n tOmpatnja, mOmbOri tgmpat, mOndjagaknn. Postelein, v., gelang. Posthuis,o.,roemah (los) pos koeda. Postkantoor, o., kantor pos. Postkar, v., kahar pos. Postmark, o., tjap (rOtOrai) soerat pos. Postpaard, o., koeda pos. Postpapier, o., kOrtas soerat kin. man. Postuur, v., sikap, dOdOg, roepa, roman. Postwagen, m., kareta pos. Postweg, m., djalan raja (bOsar, pos). Postzegel, o., mOtgrai soerat pos. Pot, m., (met wi jden mond), koewali, bOlanga, paso, djOmbangan ; (urnvormig), pOrioek, gOntong, tOmpajan. Potdeksel, o., toetoep koewali, kOkbb.

Poten, mOnanOm, menoegal, mOmandja. Potlepel, m., sendok koewali. Potlood, o., pottOlot. Potters (sparen), mOnjimpOn, mOnjelengi. Pottenbakker, m., toekang koewali, orang ho. Pottenbakkerij, v., pOmbakaran (dapoer) koewali, ho. Praaien, rOnjOroe, rOmanggil. Praal, m., oepatjara. Praalgraf, o., tjandi. Praalhans, m., orang pOrlentai (pOrsolik), Praam, v., pOrahoe tongkang, djoekoeng bOsar, sampan. Praat, v bitjara, katja ; Veel praats hebben, bOrmoeloet bOsar, tjOrewet. Praatje, o., pOrtjakapan, omongomongan, kata-kata ; (los gerucht), kabar angin. Praatziek, gOlatak, moeloet gatOl. Pracht, v., kamoeliaan, kaIndahan. Prachtig, indah (bagoes) sOkali, moeliawan. Praedestinatie, v., takdir. Pram, v., soesoe, tetek. Prangen, rOndjopit, s~sak. Prat, kotjak, mogah. Praten, bitjara, bOrkata, bOrtjakap, mOngomong, bOrtoetoer. Predikant, m., pandita, padOri. Predikatie, v., chotbat. Prediken, mOngadjar, rOmbatja chotbat. Predikstoel, m., mimbar. Prent, v., gambar, pOta. Prentenboek, o., kitab (boekoe) gambar-gambar. Present (tegenwoordig), hadlir, bOrhadlir, ada. Present,2.,(geschenk),pOmbOrian, anoegOraha, karoenia, barang jang di bOri (kasi), pOrsOmbahan, p0rOsen, oepah, gandjaran. Presenteerblad, o., baki, talam, doelang, tjeper. President, m , pOrsiden. Pressers, rOngOrahkOn, mOmaksa. Prat, v., kasoekaan, karamaian ; Prat makers, bOrsoeka-soekaan, bOramai-ramaian. Preutsch, bOrtingkah. Prevelen, bOrkata di dalOm moeloet. Prieel, o., poendjoeng, Prism, m., poesoet, pOnjoetjoek,

pOngOrek, soedjen. Priester, m., imam, modin, lObai, pOnghoeloe ; (Heidensch -), adjar ; (Roomsch-Oath. ), padgri. Priesterorde, v., pOratoeran imam. Pri jken, tOrhias. Prijs, m., (lof ), poedji, kapoedjian; (waarde), harga, rOga ; (lot), oentoeng ; (bust), rampasan, djarahan ; Op prijs ateliers, mOngindahkpn, nnOmbila,ngkon, mOnghargakOn ; Prijs geven, mOnjOrahkOn, mOninggalkon. PRIJS. Pri jsltjst, v., daftar harga barangbarang. Prtjzenswaard, patoet (haroes) di poedji. Prik, m., toesoek, tjoetjoek, tikam. Prikkelen, m~nggertak, m~nggrakk~n,m~manask~n,m~rangsang. Prikken, m~noesoek, m~njoetjoek, menikam. Pries, m., anak radja, poet~ra, pangeran. Prinses, v., poeteri, toewan poethri. Privaat, o., djamban, kakoes. Probeeren, m~ntjoba, m~njoba. Procedeeren,beratja ra,berperkara. Procent, o., dal~m s~ratoes. Proces, o., p~rkara, pOradoean, atj ara. Proceskosten, m., b~landja (ongkos) p~rkara (hoekoem). Processie, v., p~rarakan, arakarakan. Processtuk, o., soerat katerangan p~rkara. Procesverbaal, o., soerat p~mbritaan (p~m~riksaan). Productief, berhasil, meng~loewark~n basil. Proof, v., tjoba, pertjobaan; (monster), tjonto ; (bl jk), kanjataan; Op de proof stellen, m~ntjoba. Proeven, m~njoba, m~ngetjapi. Pro$,jt, o., labs, oentoeng, basil. Pronken, m~mp~ragak~n; (van eon pauw), mengigal. Proof, v., mangsa; (buit), rampasan. Prop, v., soempat, soem$1, perop ; (op eon geweer), final. Proppenaehieter, m., boeloeh l~toep.

Propvol, p~noeh s~kali, s~sak. Proviand, o., bekal, perbgkalan. Provincie, v., moekim. Provisie, v., b~kal, isi goedang. Provisiekamer, v., s~pen, goedang. Prullen, nieradjoek. Pruim, v., sakapoer-sirih, s~pah, PYTH. 541 kinang; (Tabakspruim), soesoer. Prulmen (van sirih), makan sirih ; (van tabak), m~njoesoer. Prul, v., orang (barang) jang tiada bergoena,. Pruttelen, m radjoek, m njomel. Publicatie, v., soerat maloemat, soerat oendang-oendang. Publiek, zie : Openbaar. Publiek, o., (menigte), orang banjak. Puik, throetama, bagoes (balk) s kali. Puimsteen, m., batoe t,imboel. Puin, o. en v., bongkaran, rombakan, poewin. Puist, v., bisoel, bentil, poeroe. Pulver, o., zie : Poeder. Punt, v. en o., (stip), nokta, titik; (uiteinde), hoedjoeng, poetjoek, poentjak; (scherpe -- aan wapens, enz.), mats ; (zaak), perkara, fatsal, bab. Puntdicht, o., pantoen. Puntig, lintjip, tadjem. Purgeeren, minoem obat pentjahar, mentjahar, mengoeroesoeroes. Purgeermiddel, o., pentjahar, obat boewang ajer, oeroes-oeroes. Purper, o., woengoe, warns woengoe. Put, m., perigi, soemoer ; (kuil), telaga, lobang. Putemmer, m., timba. Putketen, v., rantai perigi (soemoer). Putrad, o., rods (djanthra) perigi (soemoer). Puts, v., timba perahoe (kapal). Puttee, menimba, mengambil ajer dengan timba. Putwater, o., ajer perigi (soemoer). Puitzwengel, m., senggotan (kajoe senggotan) perigi (soemoer). Puur (zuiver), beresih, soetji; (onvermengd), belaka, toelen, tiada tertjampoer. Python, m., oeler saws.

542 QUAil. r Q Quarantaine, singkiran akan menR. RANG. Ra, v., p~roewan, andang andang, gandar-tiang. Raad (advies), m., nasihat, bitjara, ichtiar; (vergadering), madj~lis, rapat, diwan; Raad van State, diwan karadjaan; Raad van India, diwan tanah India Nederlan ; Ten einde raad ztjn, tiada b~rakal lagi, poetoes asa (harp). Raadhuis, o., gedong bitjara, balai. Raadplegen, borbitjara, b~rmoeafakat. Raadsel, o., thka, thka-thki, badean, thbakan. Raadselachtig, moesjkil, gglap, tiada thrang (thntoe). Raadslid, o., sakoetoe madjelis. Raadsman, m., pOnoeloeng bitjara, manteri, orang jang memb~ri nasihat. Raadzaam, patoet. Raaf, v., boeroeng gagak (gaok). Raagbol, m., sapoe labs-labs. Raak, k~na, thrkgna, sangkil. Raam (venster), o., djendela, tingkap; (om e' op to werken), kandang, p~midangan. Raap, v., lobak. Raar (vreemd), adjaib, aneh; (zeldzaam), djarang. Rabarber, v., kalOmbak. Rabat, o., (korting), potong, tj~ngkolong; (tuinbed), petak. Rad, o., djantera, rods, poet ran. Rad (viug), lantjar, d~ras, pantas, tj~pat, l~kas. Raddraaier, m., p~ngharoe. Radeloos, poetoes asa (harp), tiada b~rdaja lagi. Radon, menerka, menebak, membade; (raad geven), mengichtiarken, memberi bitjara. Raderboot, v., kapal asep beroda Radijs, v., lobak. Rafel, v., tiras. Rag, o., sarang labs-labs. Rak, o., zie : Rek. Rakelings, hampir (koerang sedikit) kena. Raken, kona, mengenal, mengenaken, melanggar; (grenzen aan), berdamping, berlengket; (betreffen), akan ; .Aan den grond raken, tgrdampar, kandas ; Van

djaga penjakit sampar.

ztjn stuk raken, bingoeng, djadi bingoeng. Ram, m., domba (kambing, binbin) djantan (laki-laki); (hot sterrenbeeld), boerdsj, hamal. Rammelaar, m., (belletje), kelintingan, kelontong; (mannetjes koni jn), kelintji djantan. Rammelen (eon rammelend goluid waken), gemeretak, gOmerisik, gem~rintjing, g~melotak ; (ranselen), memoekoel,memaloe, melaborak; (van den honger), kalaparan, moewal lapar; (babbelen), beleter, mengotjeh. Ramp, v., bola, tjilaka, tjilaka besar. Rampspoedig, tjilaka, oentoeng malang. Rancune, v., ~endam, bentji. Rand, m., pinggir, thpi, birai, birih, bibir. Rang, m., pangkat, daradjat, kadoedoek an ; (reeks), atoeran. Rangschikken, m~ngatoer, mengRANK. atoerk~n ; (medetellen), m~mbilang, m~noeroetk~n. Rank (clank), lansar, ramping. Rank, v., (spruit), soeloer. Rans, thngik. Ransel, m., k~rpai ; (slaag), poekoel, hanthm, b~ri. Ranselen, m~moekoel, m~mb~ri, m~nghanthm, m~mb~lasah, m~lab~rak. Rantsoen, o., m~sara, sara, rangsoem. Rap, pantas, tj~pat, l~kas ; Jan Rap en zijn mast, orang hinadina. Rapier, o., p~dang soedoek. Rapport, o., p~mb~rian tahoe, lapoor. Rariteit, v,, barang aneh (jang adjalb). Ras (snort), o., dj~nis, bangsa. Ras (vlug), sig~ra, tj~pat, pantas, i kas. Rasp, v., paroed, paroedan. Rasterwerk, o., thratjak, t~roetjoek, kisi-kisi. Rat, v., tikoes; De stinkrat, tjroeroet. Rattenkruit, o., warangan. Rattenval, v., djopelakan tikoes. Rauw, m~ntah ; (van de huid), letj et. Ravajn, o., djoerang.

Razen, m~mbikin roesoeh, geger.. Razend, gila, terlaloe march. Reaal, m., real, ringgit. Rebel, m., orang doerhaka. Recept, o., soerat doktor (tabib). Recht (niet krom), lemp~ng, kentjcng, loeroes, betoel, rata; (waar), benar, betoel, sah, sadjati ; Recht door zee, teroes terang, ichlas ; Terecht komen (belanden), dateng, djatoh; (gevonden worden), terdapet kombali ; Recht op lets aanhouden, menoedjoe. Recht, o., (belasting), tjoekai, bea, padjek; (aanspraak), hak ; (wetten, enz.), hoekoem; Recht doers, membenarken, menghoeRE OR. 543 koemken, memboewat insaf ; In rechten betrekken, mendakwa. Rechtbank, v., madjelis bitjara, mahkamat pengadilan ; (-- van omgang), rad sambang. Rechtdoor, throes, teroes-meneroes, lempeng. Rechtens, sabetoelnja, sabenarnja. Rechter, m., hakim, kadi. Rechter (bet tegenovergestelde van linker, kanan, sabelah kanan ; Rechterhand, tangan kanan. Rechterlijk, hoekoem, dari fiha,k hoekoem; (De --e macht), koewasa hoekoem, perhimpoenan hakim. Rechtgeaard, beradat (bertabiat) balk. Rechtgeloovig, Islam, selam, moslim, moekmin. Rechthebbend, moestahak, mempoenjal hak. Rechthoek, m., ainpat pesagi pandjang; (recite hoelk), sikoe. Rechtmaken, membetoeken, melemptngken. Rechtmatig, patoet, betoel, halal. Rechtop, tega, berdiri lempeng. Rechts, kanan, sabelah kanan. Rechtsaf, kakanan. Rechtscollege, o, madjelis bitjara (hakim). Rechtsgebied, o., hoekoem, dalrah hoekoem. Rechtsgeding, o., atjara, singketa perkara. Rechtsom, balik kakanan. Rechtspraak, v., kapoetoesan hoekoem. Rechtspreken, menghoekoemken,

memoetoesken hoekoem. Rechtstandig, berdiri betoel (tegap). Rechtstreeks, teroes, betoel, lempeng, kentjeng, menoedjoe. Rechtsvervolging, v., penoentoetan hoekoem. Rechtsverzuim, o., salah hoekoem. 544 RECH. Rechtsvordering, v., dakwa, pngadoean. Rechtvaardig, adil, b~nar, b~toel. Rechtvaardigen, mgmb~narkgn, m~njatak~n. Rechtzinnig, b~ribadat betoel. Recipieeren, m~n~rima, monjamboet. Reclameeren, m~ndakwa, tiada thrima. Recommandeeren, m~moedji. Recu, o., soera,t tanda tangan. Redacteur,m.,p~ngarang, rgdaktir. Reddeloos, tiada boleh (dapet) di toeloengi lagi. Redden, mgnoeloengi, m~l~pask~n, mthloepoetk~n ; (vrijkoopen nit de slavernij), m~ngboes. Redding, v., p~rtoelaengan, pOrlg. pasan. Reddingboot, v., pgrahoe (si~kotji) pgnoeloeng prang tjilaka di laoet. Rode, v., (verstand), boedi, pok~rti, aka-boedi; (redevoering), p~rkataan, p~ngadjaran, bitjara ; Iemand in de redo vallen, b~rtjampoer moeloet. Redelijk, patoet, haroes, sedgrhana, s~d~ng, boleh djoega; (met verstand begaafd), berboedi. Redeli jkerwtjs, d~ngan patoetnja. Redeloos, tiada b~rboedi. Reden, v., s~bab, karhna, moela, pohon. Redetwisten, b~rbantah-bantah. Redonte, v., koeboe. Reebok, m., kidang, kidjang. Reeds, v., p~laboehan. Reeds, soedah, thlah. Reef, o., piss. Reeks, v., bans, djadjar, bandjar. Reap, m., (touw), tall ; (smalls strook), tjarik, pertja. Rest, v., tj~lah, r~ngat, b~ntetan. Regeeren, memthrentahk~n, mmegang pam~rentahan n~g~ri.

Regeering, v., pam~rentahan karadjaan ; (De hooge ), pamerentahan b~sar. REIN. Regal, m., (voorschrift), sjart, kanoen, perentah ; (gewoonte), sonnat, adat; (lijn), garis, sipat; (tusschenstjjl), p~lantjar. Regelen, m~ngatoer, m~matoetk~n, memberesken, mOmerentahk~n. Regaling, v., pongatoeran, p8ratoeran, p~rentah. Regelmatig, d~ngan atoeran, be. Regen, m., hoedjan ; Dichte regen, hoedjan lObat (dor~s) ; Motregen, hoedjan rintik-rintik, gerimis. Regenboog, m., bianglala, p~langi, koewoeng. Regenbui, v., zie : Regen. Regendruppel, m., titik (totes) ajar hoedjan. Regenen, hoedjan, ada hoedjan. Regenmoesson, m., moesim hoedjan, rond~ng. Regenscherm, o., pajoeng ; (Eon gebruiken), b~rpajoeng, m~makai pajoeng ; (Eon openen), memboeka pajoeng. Regent, m., (regeerder), p~mOrentah, kapala perentah ; (hoofd van eon regentechap), boepati. Regentschap, o., (bestuursafdeeling), kaboepaten. Regentijd, m., moesim hoedjan, rhnd~ng. Regenwater, o., ajor hoedjan. Register, o., dattar. Reglement, o., soerat pl rentah. Reiger, m., boeroeng koentoel, belekok, b~l~kek. Reiken (komen tot), sampai; (naar lets), m~ntjapai; (De hand helpers), m~noeloeng, membantoe. Reikhalzen, rindoe, m~rindoeken, kgpingin. Rein, b~rhsih, soetji; (geoorloofd), halal. Reinigen, mgmbOrhsihkon, m~njoetjik~n. Reiniging, v., p~mborhsihan, pREIS.

njoetjian ; (godsdienstig), gasal; (der billen), tjebok. Reis, v., (te land), p~rdjalanan, p~rdaratan; (te water), p~lajaran. Reisgenoot, m., kawan (t~men) di djalan. Reiskosten, m., belandja (ongkos) di djalan. Reispas, m., soerat pas. Reisvaardig, s~dia akan (boewat) bl~rangkat. Reizen (te land), b~rdjalan ; (te water), berlajar, naik perahoe (kapal). Reiziger, m., orang berdjalan (berlajar). Rek, o., (kapstok, enz.), sampiran; (platliggend), para-para,rak. Rekenboek, o., kitab p~ngadjaran ilmoe itoengan. Rekenen, m~ngitoeng, m~ngirangira, m~mbilang, m~ndjoemlah; (schatten), m~naksir ; (het er voor houden), sangka, kira, mnjangka; (op i.ets -), m~nghar~phar~p, m~nentoek~n. Rekening, v., soerat oetang, rekning, kira-kira ; Een - opmaken, m~mboewat rek~ning ; Op koopen, mbmb~li oetang ; Voor zijne - nemen, m~nanggoeng ; De - vereffenen, ni~mbajar loenas, menjelesaiken oetang. Rekenkamer, v., diwan hisab, kantor p~m~rentahan harta neg~ri. Rekenkunde, v., ilmoe itoengan. Rekenraam, o., (der Chineezen), sipoewa. Rekenschap, v., kira-kira, djawab, Rekken (langer worden), moeloer ; (langer waken), m~mondjangk~n, melandjoetken, me. lambatken. Reliquie, v., barang poesaka. Renegaat, m., orang moertad. Rennen, lari, berlari keras, berloemba-loembaan. Rente, v., boenga, anakan, pereHOLLANDSCH-MALEISCH. REUS. 545 sen ; Rent+e genieten, makan (rnonarik) boenga. Rentenier, m., orang jang hidoep dari boenganja. Rep, m., (In - en roar brengen),

mengharoe biroe, menggemparken, menggadoehken. Reparabel, perloe (boleh) di betoelken. Repareeren, membaiki, membetoelken, membenarken, mendandani. Repatrieeren, poelang (balik) kanegerinja. Request, o., soerat permintaan (permoehoenan). Requestreeren, mempersembahken soerat permoehoenan. Reserve, v., tjadang, sedia, simpenan. Reserveeren, mentjadang, menjediakrn, menjimpen. Resideeren, doedoek, diem, bersemajam. Resident, m., residen. Residentie, v., karesidenan. Rest, v., katinggalan, sisa, lebih, kalebihan. Restauratie, (inlandsche wear toebereide spijzen verkocht worden), lapau nasi. Resteeren, tinggal, bersisa. Retireeren, moendoer, balik, berbalik. Reu, m., andjing djantan (laki-laki). Reuk, m., (het orgaan), pentjioem ; (geur), bane, ganda ; Een aangename -, bane aroem (wangi) ; Een onaapgename , bane boesoek (batjin~; In een slechten - staan, bernama boesoek. Reukgras, o., ak-ar wangi. Reukolie, v., minjak wangi (raksi). Reukvat, o., pedoepaan. Reukwerk, o., bane-baoean, raksi, kasai, doepa, setanggi, djebat, minjak wangi. Reukzeep, v., saboen wangi. Reus, m., raksasa, datia, gergasi ; 35 546 REUZ. (groot mensch), orang tinggi bbsar, orang djangkoeng. Reuzel, v., g~moek, l~mak, g~moek (minjak) babi. Reuzenschelp, v., kima. Reuzenslang, v., oel~r saws. Reven, menjingsing (m~ng~latk~n, mbmiaskon) lajar. Revisie, v., pap~riksaan soeratsoeratnja p~rkara oleh hakim jang l~bih tinggi. Revolver, v., pistoel poethran,

repolpor. Rheumatiek, v., s~ngal, entjok, sakit toelang. Rhinoceros, m., badak. Rhinoceroshoorn, m.,tjoelabadak. Rhinocerosvogel, m., boeroeng ~nggang (toekang). Rib, v., iga, roesoek ; (van een kokosbiad), lidi, pel~pah; (dakspar), oesoek, gl~1Ogar. Richel (aan den wand), v., bbl~bas; (op een waschplank), k~lar. Richten, m~noedjoe, m~mitar, mngintjgng, m nghad~pk~n ; (Het woord -- tot iemand), men~gor; Zich - naar, m~noeroet. Richtig, balk, b~toel, sah. Richting, v., toedjoe, fihak, arch, sab~lah ; (naar Mekka), kiblat. Richtsnoer, o., tall sipat ; (voorbeeld), tjonto, toeladan. Ricinusolie, v., minjak djarak (p~ntjahar, oeroes-oeroes). Ridderorde, v., bintang, tanda kahormatan. Rieken, b~baoe. Riem (roes-), m., kajoeh, p~ngajoeh, dajoeng ; (gordei-), ikat pinggang ; (Schoen-), tall spatoe; (van papier), gendang, k~ndang, kodi ; (touw), tall pengikat. Rietgras, o., g~lagah, slang-slang. Rif, o., karang, gosong, biting ; (geraamte), toelang-toelangan. Rij, v., djadjar, bandjar, bans, lapis, saf, ladjoer. RIJPE. Rijbeest, o., binatang kanaikan (k~ndaraan), toenggangan. Ri.jbroek (voor- een stukrijder), tj~lana bamboo; (gewone) tj~lana boewat naik koeda. Rtjden (op een rijdier), naik, m~naiki, m noenggang, m~noenggangi ; (op een paard --), b~rkoeda, naik koeda, m~noenggang koeda ; (in een r&jtuig -), naik, m~noenggang ; (voor anker --, van een schip), b~rtanggol. Rijgen, m~ndjeloedjoer; (van kralen), m~ntjoetjoek, m~noesoek, morenteng. Ri jk (niet arm), kaja, b~rharta, mampoe ; (kostbaar), endah, bagoes, b~rharga, mahal. Rtjk (staat, enz.), o., karadjaan ;

(gebied), alam ; (land), tanah, neg~ri ; (macht), koewasa. Ri jkaard, m., orang kaja. Rtjkdom, m., kakajaan, harts bends. Rijksambt, o., djabatan karadjaan. Rtjksbestierder, m., perdana manteri. Ri jksbestuur, o., p~mgrentahan karadjaan (n~gOril. Ri jksdaalder, m., ringgit. Rijksgebied, o., hoekoem, tanah, karadjaan. Rijksinsignien, v., slat karadjaan. Rtjkskroon, v.. makota karadjaan. Rtjksraad, m., madjelis karadjaan. Rijksstandaard, m., alamat karadjaan. Rijkszegel, o., m~t~rai karadjaan. Rijm, o., lagoe, sadjak. Rijp, masak, matting, toewa; (van personen), akil (akal) baleg, sampai oemoer; (Half -, van vruchten), mengk~l. Rajpaard~ o., koeda toenggang (kanaikan). R jpelijk, soenggoeh-soenggoeh, b~toel-betoel. Ri.jpen, masak, matting, djadi masak (matting), moelai toewa; (van een puist), mengangkoet nanah. RIDS. RiJs (dun takje), o., ranting. Rust (de plant), v., padi ; (de aren met zaden), padi ; (de nog niet ontbolsterde zaden zond er stengel), gabah ; (de gepelde), bras; (de gekookte), nasi ; (op bewaterbare velden geteeld), padi sawah ; (van niet of moeilijk bevloeibare velden), padi hoema, padi ladang, padi tipar, padi gaga; (gaargestoomd),nasikoekoesan(aronan); (gaargekookt), nasi tanak (ii. w~t) wt); (afzonderlujk in eon potje gesloten en zoo in kokend water gaargekookt), nasi tim ; (8 jnkorrelige -), menir; beras mgnir. Rtjstaar, v., boewah (roenggai) padi. Rijstblok, o., loempang, l~soeng. Rijstbouw, m., tan~man padi. Rijstdiefje, o., boeroeng g~latik (dj~latik). Rtjstebrij, v., boeboer. Rtjstemeel, o., thpoeng bras. .ijstkorrel, m., bras, bidji bras ;

(Gebroken, --), m~nir. Rijstmaat, v., tak~ran bras, brook, gantang. Rijstmesje, o., k~tam, ani-ani. Rtjstoogst, m., p~ng~taman (potongan, p~noewaian) padi, panen. Rijstpelmolen, m., p~nggilingan padi (bras). Rijstplant, v., pohon (pokok) padi. Rijstschuur, v., thngkalang, loemboeng, goedang beras. Ri jststamper, m., aloe, antan. Rijststroo, o., (van de halmen), dami, demon, dj~rami; (van de aren), m~rang. Rijstveld, o., (bevloeibaar), sawah; (op moerasgrond), sawah rawa; (niet of moeili jk bevloeibaar), thgal, thgalan, ladang, tipar, gaga, hoema. Rtjstwan, v., njiroe, tampah, tht ampah. ROB. 547 Ri.jstwater, o., (af kooksel van rust), kandji, ajar kandji. Rijtuig, o., k~ndaraan, kareta, kanaikan. Rijzen (sti jgen), naik ; (uitzetten), moewai, m mar, m~dok ; (opkomen van zon of mean, enz.), kaloewar, terbit, naik ; (opkomen van de borsten eener vrouw), montok ; (opstaan), bangoen, b~rbangkit, b~rdiri; (To barge -- der baron), b~rdiri, bangoen, m~ngkirik. Rijzweep, v., tjamboek, tjgm~ti. Rillen, g~m~thr, m~nd~rodok, gigil. Rimpel, m., kgroet, kisoet, p~rlpitan. Ring, m., tjintjin, all-all; (om den pole), g~lang; (om den enkel), g&ang kaki,k~rontjong; (aan den hale), kaloeng; (hoepel om lets), simpai; (om zon of mean, enz.), g~langgong, kalangan. Ringmuur, m., pager tembok b~rkoeliling. Ringvinger, m., djari manis. Ringworm, m., koerap. Rinkelbel, v., k~lintingan, k~rontjong. Rinkelbom, v., r~bana. Rinkinken, g~m~r~ntjing. Rinsch, as~m, rada as~m. Ritselen, k~rosok, m~ng~rosok,

m~ngg~risik. Ritsig, gat~l, k~pingin berdjantan (berlaki). Rivier, v., soengai, kali. Rivierarm, m., simpangan (tjabang, anak) soengai (kali). Rivierbed, o., toebir soengai. Rivierdijk, m., tambak (tarbis, gill) soengai (kali). Rivieroever, m., pinggir (thpi) soengai (kali). Rivierschildpad, v., koera-koera. Riviervisch, m., ikan soengai (kali). Rivierwater, o., ajar soengai (kali). Rivierzand, o., pasir soon gal (kali). Rob, m., andjing laoet. 548 ROBIJ. Robijn, m., pt, rmata merah, manikam. Rochelen, m~mb~lahak. Roede, v., (duimstok), rotan, tangkai; (mannellk deel), $11, bootoe; (maat), toembak, roe. Roof, v., (aan boord van een schuit), boeranda. Roeien, b~rdajoeng, m~ndajoeng, m~ngajoeh. Roeispaan, v., dajoeng, p~ngajoeh. Roekeloos, thrlaloe b~rani, angkara. Room, m., gah, poedji, kapoedjian. Roomers, m~moedji, m~m~gahken. Roomer, m., (baker), piala. Roemrijk, kapoedjian, thrpoedji, thrmasjhoer. Roepen, m~manggil, mnj~roe-njroe, bert reak. Roar, o., k~moedi; (geweer), bdil, senapan. Roeren, m~ngadoek, mengoeb~k ; (Den mood -), m~ngotjeh; (Hot hart -). m~rawanken. Roerend (aandoenlijk), sgdih, m~nj~dihkbn, m~rawanken hati; (van goederen), bergorak, boleh di angkat (di bawa, di pindahkOn). Roerganger, m., djoeroemoedi. Roerloos, tiada brgorak. Roes, m., rnabok. Roost, m., karat, tahi. Roosters, berk~rat, bOrtahi. Root, o., djelaga, sawang, itgm pantat koewali. Roezemoezig, roesoeh, gadoeh. Rog, m., ikan pan. Roggebrood, o., roti ithm.

Rok, m., (onderlijfskleed der inlanders), saroeng, kain, b~bod, tapih. Rol, v., (opgerold voorwerp), goeloeng, goeloengan; (register), daftar; (voor een tooneelspeler), lakon; (--biok), lindesan, $1ind~san. Rolkussen, o., bantal gosling. Rollers, goeloeng, mOnggoeloeng, m~nggoeloengk~n (menggoelingBOND. kOn) ; (Zelf rollers), bergoel oeng, bt3rgoeling; (Door elkander --), b~rgoeloeng-goeloeng, b~rgoelinggoeling, borp~lantingan; (van de tranen), b~rlinang-linang. Rolrond, goeloeng-goeloeng, giling. Roisteen, m., (wrijfsteen), batoe giling. Rommel, m., barang-barang jang tiada t~rpakai lagi, portoempoekan barang broepa-roepa. Romp, m., badan, awak, togok. Rond, boelat, boentar, boend~r; (geheel), soentoek ; (van eon getal), g~nap ; (van de borsten eener vrouw), montok ; In hot road, koeliling, borkoeliling, moebng. Rondbazuinen, m~ngchabarken, mgwartak~n, m~masjhoerken. Rondborstig, throes-t~rang, beroes. Rondbrengen, membawa koeliling. Ronddeelen, m~mbagi-bagi. Ronddolen, m~ngombara, m~lantjong, m~ngid~r. Ronddraaien, m&noethr, thrpoetgr, b~rpoetr, b~rpoesing. Rondo, v., kawal sambang, ronda. Rondgaan, b~rdjalan koeliling, borkoeliling, bt rider. ,ondgang, m., $rid~ran ; (in den tempel to Mekka), tawat ; (optocht), perarakan, arakarakan. Rondgluren, m~lihat (mt mandang, m~nghintai) b~rkoeliling. Rondhout, o., kajoe gelondongan (boender). Rondkijken, melihat (mi~mandang) berkoeliling. Rondom, koeliling. Rondstrooien, m~nghamboerken (m~njbbarkbn) koeliling; (van een bericht, enz.), m~ma'loem-

kt~n, mwartaken koeliling. Rondtasten, m~raba-raba, m~raba berkoeliling. Ronduit, teroes-tt rang. BOND. Rondventen, m~ndjoewal b~rkoeliling. Rondventen, m., k~lontong, toekang djoewalan b~rkoeliling. Rondzwerven, m~ngombara, berkoeliling. Ronken (snorken), m~nd~ngkoer, m~ngorok. Rood, merah ; (Licht--), merah moeda; (Donkey--), merah toewa (moeroep); (Schaamrood), bra moeka; De Roode Zee, laoet kolzom. Roodbruin, warns perang. Roodharig, beramboet merah (perang). Roodvonk, o., sakit ($njakit) dj~ngk~ring. Roof, m. en v., rampasan, begalan, samoenan, djarahan, pamalingan, p~rampokan, p~ngetjoe; (korst van een wond), k~roeping, oepil. Roofdier, o., binatang gangs (boewas). Roofpartij, v., ('s nachts), rampokan, xetjoe. Roofschip, o., kapal (perahoe) p~rampok (badjak). Roofvogel, m., h~lang, boeroeng h~lang. Rooven (van boomers), m~nebang. Rook, ni , asp. Rooven (van vuur, enz.), b~ras~p, kaloewar as~pnja; teen sigaar, enz.), makan, mir,oem, ni rlgisbp ; (boven vuur drogen ~, m ngganggang, rn ngas~pk~n, menggarang. Rookkolom, v., kepoel, k~boel, asp m~ng~boel. Room, m., kapala soesoe (dadi). Roos, v., pohon (pokok) mawar ; (de bloeml, boenga (k~mbang) mawar (ajer mawar) ; (op het hoofd), kgl~moemoer, k~toembai. Roosters, m~rnanggang; (in een bled gewikkeld--), m~rnepes. Rooster, m., lantai b~si, panggangan. RUGG. 549 Roosterwerk, o., kisi-kisi. Rooven (te land), m~rampas,

m~rampok, m~mbegal, m~ngetjoe, m~njamoen, m~ndjarah ; te water), m~rampok, mOmbadjak. Rooven, m., (te land), p~njamoen, begal, ketjoe; (ten zee), perampok di laoet, badjak. Roo verbende, v., poesoekan (perkoempoelan) rampok. Rooverhoofdman, m., kapala rampok (badjak). Ros, o., (paard), koeda; (kleur), warns perang. Rosette, v., karangan kembangan. Roskam, m., penggaroek (kerok, roskam) koeda. Roskammen, menggaroek, mengerok. Rot, o., (verzameling van menschen), pasoekan, perkoempoelan (rat), tikoes. Rot (bedorven), boesoek, boesoek, roesak, bebaoe. Rots, v., batoe ; (in zee), karang. Rotten, djadi boesoek (bebaoe). Rotting, v., rotan, pendjalin; (wandeistok), toengkat. Rouw, m., (over een doode), perkaboengan ; (spijt), sesal ; (verdriet), sakit hati, doeka-tjita. Rouwkleed, o., kaboeng. Rozengeur, m., bane (haroem) boenga mawar. Rozenkrans, m., tasbih. Rozenolie, v., minjak mawar. Rozewater, o., ajer mawar. Rozijn, v., kismis, boewah kismis. Rubriek, v., bab, fatsal. Ruchtbaar, oemoern, tenar, tjair, katahoean, kadengaran; Ruchtbaar makers, mengoemoemken, mentjairken, mewartaken, mengchabarkrn. Rug, m., belakang, bokong, ponggong; Iemand den rug toekeeren, membelakangi, membalikken pantat. Ruggegraat, v, toelang belakang. 550 RUGG. Ruggemerg, o.,soengsoem toelang b~lakang. Rugleuning, v., p~rsenderan. Rugpijn, v., sakit b~lakang (bo. kong). Ruien (van vogels), m~noekar boeloe. Ruif, v., tOmpat roempoet. Ruig, kasap, kasat, kasar. Ruigte, v., s~mak, oetan kOtjil.

Ruiken, mentjioem, m~mbaoe. Ruiker, m., (bouquet), karangan boenga (k~mbang). Ruilen, menoekar, m~noekark~n, menggantiken. Ruien, lebar, loewas, lagang, b~sar, l~ga; (te los, van kleederen, enz.), longgar ; (overvloedlg), limpah, kalimpahan. Ruien, o., (van een schip), timba roewang, roewang, p~roet. Ruimen, m~ninggalk~n, m~ngh~mpak~n, memb~ri thmpat; (Uit den weg -), m~njingkirk~n, memboewang, menghilangken, m~ndjaoehken ; Hat weld ruimen, moendoer. Ruimschoots, banjak, limpah, b~rkalimpahan. Ruimte, v., kaloewasan, lapang, thmpat lebar (1 ga), tempat; (tusschenruimte), sgla, antara. Ruin, m., koeda, kebiri (kasim). Ruins, v., (puinhoop), roemah roeboeh (rombakan); (verderf ), tjilaka, kabinasaan. Rulneeren, membinasak~n, menjilakaknn. Ruischen, mendesah, mengerisik, mendesing. Ruit, v., (glasruit), katja; (vierhoek), ampat porsagi. Ruiterij, v., tantara (soldadoe) barkoeda, hoesar, legonder. Ruk, m., sen tak, rontak, sen dal, tjaboet, tank. Rukken, menjentak, menjendal, RUZI. menjaboet,menarik; (Tevelde-), naik (berangkat) perang. Rukwind, m., bajoe, angin goenoeng-goenoengan. Rul, r epoewi. Rumoer,o., geger, roesoeh, gempar, gadoeh. Run, v., (boombast), oebar. Rund, o.,lemboe, sapi, sampi, djawi. Rundvleesch, o., daging lemboe (sapi). Rups, v., oelat, oelat (oeler) boeloe. Rust, v., (kalmte), diam, sakinat, perhentian, peloewang, kasenengan hati; (veiligheid), santausa, kasantausan; (slaap), tidoer; Met rust laten, tiada mgngganggoe, (mengoesik-oesik), memberi senmng; Zich to rote begeven, pergi tidoer. Rustbank, v., pentasan, randjang,

bale-bale, bangkoe. Rustdag, m., hari raja (besar), hari berhenti bekerdja. Rusteloos, tiada ada berhgntinja; zie ook : Onrustig. Rusten, berhenti, diam, berdiam, beristerihat; (liggend --), berbaring-baring,bertidoeran; (slapen), tidoer. Rustig, senang, diam, sedjoek, tedoeh, enak, santausa; (eenzaam), sepi, soenji. Ruw, kasar, kasap, kasat, geroegoat, berdjendol-djondol; (in zijn doen en laten), kasar, tiada tahoe adat, koerang adjar. Ruwheid, v., kakasaran. Ruzie, v., perbantahan, setori, roesoeh; Ruzie hebben met, berbantah-bantahan dengan, bark elahi, bermoesoehan; (vechtparU j) perkelahian. Ruziemaker, m., perbantah, orang jang soeka membikin roesoeh (setori, perkara), orang jang soeka berkelahi. SAGE. 3. Sabel, v., p~dang ; Met een sabel hakken, m~m~dang, m~metakkOn (mombatjokken) p~dang. Sabelhouw, m., tetak (batjok) pedang. Sabelkling, v., mats p~dang. Sabelscheede, v., saroeng p~dang. SafPraan, v., koemkoema, saperan. Sagittale ltjn (med. = de llJn die den schedel in twee helften scheidt), garis pertengahan batoe kapala. Sago, v., sagoe. Sagomeel, o., pati sagoe. Sajet, v. en o., b~nang boeloe. Salads, v., s~lada. Salarieeren, m~mbelandja, mombOri gadji. Salaris, o., gadji. Saldo, o., lObih, lObihan, sisa. Salpeter, o., sOndawa. Salueeren, mOmbOri hormat. Salut, o., salam, pOmbOrian hormat. Samen, bOrsama-sama, sOrta, bOsOrta. Samenbinden, mOngikat djadi sagoe, mOmbOrkas, mOnghoeboengkmn. Samenbrengen, mOngoempoelken, mOnghimpoenkOn, mOnOmoeken, menjamboengkOn.

Samendoen, mOnjOrtal, mOnoeroet. Samengaan, bOrdjalan bOrsamasama, satoedjoe dOngan. Samenhang, m., pOrhoeboengan. Samenkomen (vergaderen), bOrhimpoen, bOrkoempoel. Samenkomst, v., pOrhimpoenan, pOrkoempoelan, pOrtOmoean. Samenleven, doedoek (mOnOmpati) saroemah. Samenpersen, mOnampatkOn, mOnindOs, mOmenjetkOn. SATIJ. 551 Samenrapen, mOmoengoet, mO ngoempoelkOn. Samenspannen, bOrmoeafakat djahat. Samenspraak, v., pOrtjakapan. Samenspreken, bOrtjakap-tjakap, bOromong-omong. Samenstel, o., rantjana, karangan, perbikinan. Samenstellen, mOmbikin, mOmboewat, mOngOrdjakOn, mOreka, mgngarang. Samenstemmen, satoedjoe, moeafakat, bOrmoeafakat. Samenstroomen (van een menigte), bOrkOroemoen, bOrhimpoen, bOrkoempoel, mOngOroeboeng. Samentrekken (krimpen), mOngoentjoep; (van den mood), kepot, mOn gepo t ; (bekorten ), mOringkaskOn; (optellen), mOndjoemlahkOn; (bijeenlkomst), bOrkoempoel, mOngoempoel. Samentrekkend (wrang, enz.), sOpat, kOtjoet. Samenvloeien (van rivieren), bOrtOmoe koewala. Samenvoegen, mOnjampoerkOn, mOnghoeboengkOn,mOnjamboeng, mOrakitkOn, mOmasang. Samenwerken, bOkOrdja bOrsamasama, mOmbantoe. Samenzweren, bOrmoeafakat djahat. Sandaal, v., kasoet, tjOnela, tjOripoe, tjarpoe. Sandelhout, o., kajoe tjOndana. Sanskrit, sangkOrOta. Sap, o., ajOr, pOrah, pOrOsan. Sappier, m., sapir. Sappig, bOrajOr. Sarren, mOnggangoe, mOmarahkOn. Satan, in., setan, sjaitan. Satijn, o., satin. 552 SATI.

Satire, v., sindiran, p~rsindiran. Saucijs, v., sosis. Saus, v., koewah, sans. Schaaf, v., k~tam, s~roet. Schaakbord, o., pagan tjatoer. Schaakspel, o., permalnan tjatoer. Schaakstuk, o., boewah tjatoer. Schaal, v., (dog), koelit ; (platte schotel), pinggan, baki, Airing tjeper; (weegschaal), timbangan. Schaamdeel, o., kamaloean; (mannelijk --), p~li, boetoe; (vrouwelijk --), poekas, poeki, nono. Scbaamrood, o., bgra moeka. Schaamte, v., maloe, kamaloean, rasa maloe. Schaamteloos, tiada maloe, tiada tahoe maloe, tjaboel. Schaap, o, kambing, kambing bin-bini (domba, wolanda, gibas). Schaapskooi, v., kanda,ng kambing. Schaar, v., (instrument), goenting; (voor pinangnoten), katjip; (van kreeften), spit, soepit ; (menigte), kawan, kaban jakan ; Met een schaar knippen, m nggoenting. Schaarde, v., sombeng. sombengan, soinpblak, soewir. Schaarsch, djarang, mahal. Schabrak, v. en o., alas pglana (sela), s~leb~rak. Schacht, v., batang, tjorong, boemboeng, gagang. Schade,v.,roegi,karoeg ian; Schade vergoeden, m~ngganti. Schadelijk, tiada balk, m~mbinasak~n, mt,3roegiken. Schaden, m~i oegikbn, m~mbinasakan, mtsroesakken, mgmbawa (m~ndat~iigk~n) karoegian. Schadevergoeding, v., pergantian karoegian. Schaduw , v., bajang, bajangan ; (lommer), todoeh. Schaften, makan. Schafttijd, m., waktoe makan. Schakel, v., tjintjin (mats) rantai; SCKA. (verbinding), pOrhoeboengan, samboengan. Schakelen,mgnghoeboengken, mbngaltk~n. Schaken (van een vrouw), mlarik~n, membawa lari

Schako, v., kopiah, ketopong, songkok. Schalk, m., orang djinaka (nakal). Schalksch, tj~r~dik, pinter, tadj~m, djinaka. Schamel, papa, miskin, boeroek. Schamen (Zich --), maloe. Schamper, tadjgm. Schandaal, o., onar, tamasja. Schanddaad, v., p~rboewatan jang kedji. Schande, v., maloe, nista, alb, hilan kahormatan. Schandelj.jk, k~dji, m~maloeken, boesoek. Scbandvlek, v., paroet. Schans, v., koeboe ; (Een -- opwerpen), mengoeboe. Schanskorf, m., kor andjang koeboe. Schapenmelk, v., soesoe (ajar soesoe) kambing Schapevleesch, o., daging kambing. Schappelijk, sbdang, boleh djoega, balk djoega, oegahari. Scharen, m~ngatoer. Scharnier, o., s~ndi, engsel, k~nir. Schat. m., harts, mats b~nda ; (liefje), mss, hati mss. Schatbewaarder, m., bt~ndahara. Schateren (van bet lachen), mngakak-ngakak, b~rgblak-g~lak, t~rtawa s roe s~roe. Schatkist, v., p~rb~ndaharaan, balt'oelmal. Schatplichtig, taloek, mgmbajar oep~ti. Schatrijk, teramat kaja, kaja s~kali. Schatten, m~ngira-ngira, m~naksir; (achten), mbngendahk~n, mOmbilang k~n. Schatting, taksiran, nilaian ; (beSCHA. lasting), oep~ti, tjoekai, bee, padjgk ; (achting), hormat. Schaven, m~ng~tam, m~nj~roet ; (van de huid), m~letjetk~n. Schavot, o., t~mpat gantoengan. Schavuit, m., bangsat, orang djahat (doerdjana). Schedel, m., batoe (thmpoeroeng) kapala, tangkoerak. Schedelholte, v., rongga kapala. Scheede, v., (overtrek), saroeng ; (van een bloemkolf), soedang, s~loedang, k~loepak, oepih; (vrou-

weltjke --), moeloet (pintos) pr. anakan. Scheedevloed, m., sakit (p~njakit) poetih.poetihan. Scheef, serong, mengok, bengkok, pent. Scheef, djoeling, djereng. Scheenbeen, o., toelang b~tis. Scheep (-- gaan), naik perahoe (kapal), b~rlajar. Scheepskapitein, m., nachoda, djoeragan, kapitan kapal. Scheepspapieren, o., soerat-soe rat pas $rahoe (kapal). Scheepsvolk, o., anak (awak) perahoe (kapal). Scheepswant, temberang, tall-tall temberang. Scheermes, o., pisau tjoekoer (pbnjoekoer). Scheet, m., kbntoet. Scheiden, b~rtjgrai, m~ntj~raik~n, m~misah ; (een boedel) m~mbagi-bagi ; (verlaten), m~ninggal, m~ninggalk~n. Scheiding, v., pertjeraian, p~misahan. Scheidingsbrief, m., (van den man aan de vrouw), soerat talak. Scheidsmuur, m., pager tembok jang m~misah. Schel, v., (bel), g~nta, lontjeng Schel (klinkend), njaring, r~sik, m~r~sik. Schelden, m~maki, maki-maki. Schelen (ontbreken), koerang, SCHE. 553 hampir, njaris ; (verschillen), b~rbeda, b~rsalahan, tiada same; (om lets geven), p~rdoeli, m~rdoelik~n. Schelf, v., (hoop), toempoekan, timboenan. Schellen, m~nggojang (m~mboenjiken) lontjeng. Schelm, m., bangsat, orang djahat. Schelp, v., sipoet, kerang, keong. Schemeren (voor de oogen), silau ; (dof voor de oogen), kaboer, lamoer. Schemering, v., remang, r~mangr~mang, kaboer, p~loewang, hampir mal~m. Schenden, m~roesakk~n. Schenkel, m., paha, b~tis. Schenkelvleesch, o., daging paha (b~tis). Schenken (gieten), m~noewang ;

(geven), kasi, m~mb~ri, m~nganoeg~rahkkn. Schenking, v., p~mb~rian, karoenia, anoeg~raha ; (bij leven), hibah. Schep, m., siwoer, siboer, gajoeng, tjidoek, sendok. Schepel, o., (ml. mast van ' f pikoel), gantang. Schepnet, o., s~rondong. Scheppen, m~njidoek, m~njendok; (putten), menimba; (doen zjjn), mengadak~n, m~ndjadik~n, m~mbikin ; Een luchtje scheppen, b~rangin-anginan ; Moed scheppen, m~mb~ranik n din; Behagen scheppen in, soeka, b~rkenan akan, d~men. Schepper, m., (De -), Toehan jang m~ndjadik~n s~kalian slam, toehan Allah ; (nap, zie : Schep. Schepping, v., s~gala kadjadian (kaadaan) di dal~m doenia. Scheprad, o., kintjir, poethran ajar. Schepsel, o., machloek, kadjadian. Scheren, m~njoekoer, m~nggoenting, m~maras ; Over een kam scheren, menjamakon ; Zich 554 SORE. weg scheren, lari, minggat, p~rgi. Scherf, v., petjahan, pOtjahan b~ling, tt3mbekar. Schering, v., (van een weefsel), loengsin. Scherm, o., (voorhang), bidai, kerai, tirai, kelamboe, langsai, lajar ; (schut), dinding, rang, Sekotsel ; (voor de wajangvertooning), k elir. Schermen, bersilat, mementja, mOndekar, bormain sendjata. Scherp (snljdend), tadjgm, rantjap ; (puntig), lintjip, mantjoeng, bOrpoetjoek ; (Sogel), pelor, peloeroe, mimic ; (van smack), pedas ; (pi jnlijk), perih ; (van een gevecht), banget, sanget, ramai, haibat ; (goad, ter dege), balk-balk. Scherpen, mengasah, menadjemken. Scherprechter, m., pglepaja, 1egodjo. Scherpziend, awas, bOrmata tadjem. Scherpzinnig, tjeredik, ingatan thrang, tadjem, terang boedi,

pinthr, arif. Scherts, v., sends, goerau. Schertsen,bermaIn main,bersenda, bergoerau. Schets, v., rantjana, pets, gambar. Schetsen, mOreka, merantjanaken, menggambar ; (verhalen), menjeriteraken. Schetteren, meresik boenjinja ; (bluffers), mengotjeh, berkotjakkotjakan. Scheur, v., rekah, lOkah, tjelah, sobek, soewek, petjah, petjahan, rengat, tjarik, robek. Scheuren, merekah, melekah, sobek, soewek, potjah, robek, rengat, tjabir; (lets --), merobek, menjoewek, mentjarik, mentj ob ak-tj abik. Scheut, m., (uitspruitsel), toenas, SCHIJ. seeloeng; (hoeveelheid uitgegoten vocht), tjegoek. Scheutig, moerah hati, tangan terboeka. Schichtig, penakoet, kagetan, kedjoet-kedjoetan. Schieltjk, lekas, tjepat, sigera, bangat, goepoeh. Schier, hampir, njaris. Schieten (met een vuurwapen), menembak ; (met pijl en boog), meman ah ; (naar voren -- ), merodjol ; (nit de hand --), loetjoet, meroetjoet; (wortel -), berakar; (Geld -), memindjamken oewang; (knit -), bertelor; (Een bok --), salah, bersalahan ; (Stralen - ), bersinar ; (Te kort ), tiada tjoekoep (sampai) tiwas, binasa ; (Te binnen -), t~ringat. Schietlood, o., batoe doega, sipat gantoeng. Schietschi jf, v., sarsaran, boelanboelanan. Schietspoel, v., torak, anak torak. Schiften (scheiden),mentjeraiken, memisahken ; (uitzoeken), me. milihi ; (onderzoeken), memeriksai, menjelidik ; (van melk), petjah. Schtjf (om er op to schieten), v., sarsaran, boelan-boelanan ; (van zon of maan), boelat ; (van een dambord, enz.), boewah papan apitan (tjatoer) ; (van een pottenbakker), pelarik ;

(van een slnaasappel, enz.), pangsa ; (van een gesneden voorwerp), potong ; (geld), kepeng, oewang. Schijn (schijnsel), m., sinar, tjahaja ; (voorkomen), roepa, kalihatan, semoe ; (Den schi jn aannemen van), poera-poera. Schijnbaar, roepanja, kalihatannja, poera- poera. Scbi jndood, matie soeri, coati bangoen lagi. Schijnen, bertjahja, bersinar, menSCHIJ. tjorong, thrang; (zich voordoen), roepanja, h ndak. Schijnheilig, moenafik, tiada boleh di p~rtjaja. Schijnsel, o., zie : Schijn. Schijten, berak, b~rberak, ni~mboewang ajar. Schik (prat), m., soeka hati, kasoekaan, kagirangan, kas~n~ngan; (orde), atoeran. Schikken (regelen), m~ngatoer, m~ngatoerk~n, m~mberesken, mmatoetk~n, m ~merentahken, mnjel~saik~n; (Zich near iets -), m~noeroet, b~rs~dia; (Zich near Gods wil - ), tawakoel. Schil, v., koelit. Sehild, o., taming, tebeng, p~risai, oetar oetar;(van een schiidpad), koelit p~njoe ; lets in hat schild voeren, berniat. Schilder, m., toekang gambar; (verver), toekang tjat. Schilderachtig, bagoes, endah, p~rmai. Schilderen, m~noelis (m~nggambar); (verven), m~njapoek~n tjat; (van kleed jes op Javaansche wi jze), m~mbatik. Schilderhuis, o., roemah monjet (p~rdjagaan). Schilderij, v., pigoera, gambar, p~ta. Schildpad (Land-), koera-koera, boeloes; (Zee-), $njoe, karat. Schildwacht, v., kawal, p~ngawal, s~kilwak ; Op schildwacht staan, b~rkawal. Schilfer, v., sisik, koelit, s~r~pih, oepil. Schillen, m~ngoepas. Schim (schaduw), v., bajang-bajang, bajangan ; (verschtjning), chajal, antoe, setan, d~mit, m-

m~di. Schimmel, v., lapoek, loemoet, Schimmel (paard), m., koeda dawoek. Schimmenr&jk, o., slam berzach. Schimp, m., tjela, vista, sindiran. SCHO. 555 Schimpen, m~maki-maki, menj~la, m~ntjoetjaken, m~njindir. Schip, o., $rahoe, bahthra, kapal. Schipbreuk, v., karam (tenggelgm) kapal, tjilaka d~ngan kapal ; Schipbreuk li jden, kena karam, da$t tjilaka di laoet. Schitteren, m~ngkilat, mengkilap, m~ntjorong, goemirlap. Schobbejak, nn., bangsat, orang djahat. Schoelen, memboewat (m~mbikin) ambaro;Op eene best schoeien, m~njamak~n. Schoeisel, o., sepatoe, kasoet, tjarpoe. Schoen, m., zie : Schoeisel. Schoenboretel, m., sikat (boend~r) s~patoe. Schoener,m.,kapal b~rtiang doewa, s~konjor. Schoenhoorn, m.,pengiah (sendok) s~patoe. Schoenleest, v., k~l~boet s~patoe. Schoenmaker, m., toekang spatoe. Schoenriem, m., tali sOpatoe. Schoenzool, m., thlapakan (tapak) s~patoe. Schoffel, v., soedoek, p~ngorek, tadjak. Schoft,m.. en v., (schouder), bahoe; (schurk), bangsat. Schok, m., banting, $rnb~ntoeran, p~mbontoesan. Schokken, m~mbanting-banting; (van hat gemoed), menggrakk~n hati. Scholier, m., moerid, boedak (anak) s~kolah. Schommel, m., aj oenan. Schommelen, b~rajoen, b~rajoenajoenan, m~ngajoen, b~rgontjang. Schoof, v., ikat, berkas. Schooier, m., orang mints-mints. School, v., s~kolah, thmpat mngadjar anak-anak, maderasah ; (wear de godsdienst voornamelij k onderwezen wordt),

langgar, p~santhrian ; Ter schole 556 SOHO. gaan, beladjar, pergi ka sekolah, pergi mengadji; (menigte visch), kawan, keloempoeng. Schoolbehoeften, v., perkakas sekolah. Schoolbord, o., papan toelis. Schoolgeld, o., oewang sekolah. Schoolmakker,m., temen sekolah. Schoolmeester,m., mester, goeroe, moealim. Schoon (zuiver), beresih, soetji ; (holder), honing, boning, djerenih; (fraai), bagoes, endah, elok, manis, tjantik, permai ; Eon schoone gelegenheid, mass (waktoe) jang balk; Schoon gelegen, adanja tampan (di tempat bagoes). Zie ook : Alhoewel, Of Schoon. Schoonbroeder, m., ipar laki-laki, biras. Schoondochter, v., menantoe (mantoe) perampoean (isteri). Schoone,v., orang pbrampoean ajoe (jang elok parasnja). Schoonheid, v., kaelokan, kabagoesan. Schoonmaken, memberesihken. Schoonmoeder, v., mentoewa (mertoewa) perampoean. Schoonvader, m., mentoewa (mertoewa) laki-laki. Schoonvegen, menjapoe (menjeka) beresih. Schoonzoon, m., menantoe (mantoe) laki-laki. Schoonzuster,v., ipar perampoean. Schoor, m., sokong, toendjang. Schoorsteen, m., (-pijp), tjorong (sem$rong) asp. Schoorvoeten, zie : Aarzelen. Schoot,m.,tali daman(kelat); (bocht aan hot onderl jf), pangkoe, ribs ; (baarmoeder), rahim, kandoeng anak, peranakan; Met de handers in den schoot zitten, tiada bekerdja, menganggoer ; Hot hoofd in den schoot leggen, toendoek, bertoendoek, menoendoek. 50110. Schop,v., (spade), penggali; (trap), tendang, sepak. Schoppen, menendang, menjepak ; Eon standje schoppen, memarahken, mengadjar.

Schor, serak, parau. Schoren, menoendjang,menjokong. Schorpioen, m., kala-djengking ; (Zeer groote zwarte), ketoenggeng. Schorriemorrie, o., orang hina dins. Schors, v., koelit. Schorson (uitstellen), mempertanggoehken ; (tijdel&jk ontzotten), mernperhentiken, melepasken, memetjatken. Schort, v., (tusschen de beenen doorgehaald), tjawat, t jaw et ; (Zulk eon -- gebruiken), bertjawat. Schot, o., (van eon vuurwapen), das, boenji, pasangan; (van eon pijl), $manah; (voortgang), ladjoe, bangat ; (beschot), dinding, pager, sakat. Schotel, m., pinggan, piring; (van aarde, waarop de sambal wordt f j n gewreven), t j obek, tjoewek ; (gerecht), hidangan, sadjian, makanan. Schotschrift, o., soerat sindiran. Schouder. m, bahoe, poendak; Op den Schouder dragon, memikoel ; Over den Schouder dragon van eon Book, enz., menjelempang,menjelempanghen. Schouderbeen, o., toelang bahoe (poendak). Schouderblad, o., balikat. Schouderriem, m., selempang, sandang. Schout, in., merinjo, sekaoet. Schouwburg, m., (Europeesch), roemah komedi. Schouwen, memeriksai, melihati. Schouwspel,o., tamasja, toy ~tonan; (van inlandsche poppers), wajang; (inlandsch lkomediespel), topeng. SCHR. Schraag, v., koeda-koeda, galang, toendjang, sokong. Schraal, koeroes, dengkel; (gierig), kikir. Schraapzuchtig, kikir, s~kakor, t ama. Schragen, menjokong, m~noendjang ; (helpers), m~noeloeng, m~mbantoe. Sehram, v., paroet, garoek. Schrander, tj r~dik, pinthr, mn g~rti, arif. Schrap, v., garis, garet, tjorek.

Sehrapen, m~ngaoet, m~ngokot, m~raoep, m~ngoempoelk~n. Schrappen, menjorek, m~nghapoesk~n, m~nggaret, m~ngikis, mengerok. Schrapsel, o., kikisan, k~rokan. Schrede, v., Iangkah, tindak, djangkah ; (daad), pgrboewatan, kalakoean. Schreeuwen, b~rt~reak, m~ndjrit, m~ndj~rit-dj~rit, m~ng~rik. Schreien, m~nangis, m~rawoeng ; (Over iets -), m~nangisken, mnangisl. Sebriel, s~kak~r, kikir. Schrift, a, toelisan, soeratan ; (Schrijfboek), boekoe penoelisan ; (De Schrift), alkitab. Sehriftelijk, thrsoerat, thrtoelis, toelisan. Schr&jden, b~rdjalan, melangkah. Schrijf behoeften, v., pgrkakas toelis. Schrijffout, v., salah m~noelis (m~njoerat). Sehrijflnkt, iii., dawat, tinta. Schrijhetter, v., hoeroef (aksara) soeratan (toelisan). Schrijflust, m., soeka m~noelis (n ngarang soerat). Sehrijfpapier, o., kertas soerat (toelis). Sehrijrpen, v., kalam, pena. Sehrtjftafel, v., medja penoelisan. Schrijfwerk, o., p~kerdjaan toelisan. Sehrijlings, b~rkangkang, mSCHU. 557 ngangkang ; (op den nek van iemand zitten), b~rdjoelang. Schri jnen, p~rih. Schrijven, m~noelis, m~njoerat. Schrijver, m., (klerk), p~njoerat, katib, djoeroetoelis ; (opsteller), $ngarang. Schrik, m., k~djoet, kaget, takoet; Schrik aanjagen, m~nakoetk~n, m~ngagetken, m~ng~djoetk~n. Schrikbarend, haibat, m~nakoeti. Schrikkeljaar, o., sanat (taoen) kabisat. Schrikken, thrk~djoet, kaget. Schril, njaring.

Schrobnet, o., poekat. Schroef, v., s~k~roep, ragoem. Schroeien, hangoes, menghangoesk~n. Schroevendraaier, m., p~moetor s~k~roep. Schrok, m., orang rakoes. Schrokkig, rakoes, d~map, g~loedjoeh. Schroomvallig, maloe, takoet, penakoet. Schroot,o., mimis,p~namboer,pelor, peloeroe. Schub, v., sisik. Sehubben, m~njisik, memboewang sisik. Schubdier, o, thnggiling, thr~nggiling. Schuchter, maloe, takoet. Schudden, gojang, b~rgojang, menggojang, m~nggojangken, m~nggontjang, b~rgontjang, b~rg~rak, m~ngg~rakk~n, m~ngotj ok ; (van het lachen), kgkel, kamik~k~l~n ; (van den grond bij aardbeving), tergojang, b~rg~mpa; (met de veeren, van gevogelte), m~ngirap. Sehuier, m., sikat, boend~r. Schuieren, m~njikat, m~njikati. Schuif, v., kantjing, sorogan; (aan een broek), kolor, tali kolor; (aan een parapluie), andja. Schuifdeur, v., pintos sorogan (sorongan), 558 S CHU. Schuilen, s~mboeni, b~rs~mboeni, berlindoeng, bOrthdoeh. Schuilhoek, m., thmpat s~mboenian (p~rlindoengan). Schuim, o., boesa, boewih; (van metalen), sanga; (gemeen yolk), orang hina-ding, orang djahat. Schuimen, b~rboesa, b~rboewih ; (kiaploopen), m~nginding; (rooyen), merampok, mgmbadjak. Schuin, miring, tjend~roeng ; (scheef), mengok, sarong; (gemeen), tjaboel. Schuit, v., perahoe, sampan, djoekoeng, tambangan. Schuitevoerder, m., toekan g perahoe. Schuiven, menjoeroeng, m~njorong, mengisarkon; (van opium), minoem, m~nj~ret ; De schuld op een ander schuiven, mnanggoengk~n. Schuld, v., salah, kasalahan ; (geld

), oetang; Schuld hebben, bersalah, b~roetang; Een schuld of doers, m~mbajar (meloenask~n) oetang; Schuld beUjden, mngakoe. Schuldbekentenis, v., soerat oetang; (van een misslag), pngakoean salah. Schuldbesef, o., rasa salah. Schuldeischer, m., orang jang m~ngoetangi. Schuldenaar, m., orang jang broetang. Schuldig (aan geld), b~roetang ; (aan een misslag), b~rsalah, salah; Schuldig verklaren, m~njalahk~n ; Het antwoord schuldig bitjvex ,, tiada m~njahoet (m~ndjawab, mbmbal ~s). Schuldvordering, v., pioetang. Schuren, m~nggosok, menganjah. Schurft, o., goedig, koedis. Schurk, m., bangsat, orang djahat. Schurkenstreek, v., p~rboewatan bangsat (orang djahat). Schut, o., dinding, rang, sgkots~l, pager. SIKK. Schutsel, o., zie : Schut. Schutsluis, v., pintos ajar. Schutten, mengoeroengi, mengandangi, mgnoetoepi, m~nahani. Schutting, v., pager, dinding. Schuur, v., loemboeng, goedang. Schuw, liar, takoet, penakoet. Secretaris, m., sekbrtaris, katib> karkoen. Sects, v., madzhab, aunat. Sedert, dari pada, sa, samendjak. Sein, o., tanda, alamat, isjarat, s~tnboejan : (op schepen, licht -), soewar. Seizoen, o., mass, moesim, tempo. Sekreet, o., djamban, pei lindoengan, kakoes, tandas. Sekse, v., bangsa, dj~nis. Selderij, v., s~lad~ri, daoen s&ad~ri. Seltzerwater, o., ajar wolanda. Semester, o., sathngah taoen. Seminarie, o., mandarsah. September, m., boelan September. Serail, o., maligai. Sergeant, m., s~rean, s~rsan. Serie, v., salsilat, oeroetan, oeroet. Servet, o., serbet. Servetring, m., gelang serbet. Servies, o., salangkap piring-

mangkok. Sesamolie, v., minjak widjen. Sfeer, v., (dampkring), akasa, oedara, tjakrawala. Sidderen, g~m~tar, ggm~l~tak, m~nd~rodok. Sier, v., (Goads -- makers), makan minoem enak. Sieraad, o., p~rhiasan, dandanan. Sieren, m~nghiasi, mendandani. Sierli jk, bagoes, elok, manis, permai, endah, tjantik. Sigaar, v., seroetoe, tjeroetoe, rokok. Sigarenkoker, m., tompat rokok. Sigarette, v., rokok, rokok kortas (kawoeng, nipah). Signaal, o., tanda, alamat, semboejan. Sik, v., djenggot. Sikkel, v., sabit, tjaroet, ant. SIMP. Simpel (dom), bodo, g~bl~g ; zie verder : 3envoudig. Sinaasappel, m., dj~roek mania (kgp~rok). Singel, m., tali p~roet, amb~n. Sintel, m., bare. Sire, m., doeli toewankoe. Sissen, m~nd~sar, m~nd~sir, m~ngh~mboes. Sits, o., tjita, kain tjita. Situatie, v., kaadaan, kadoedoekan. Sjaal, v., sjal, tjala. Sjalot, v., bawang merah. Sjerp, v., saboek, ikat pinggang ; (der Jay. bruiden), mandalagiri. Sjorren, m~ngikat. Sjouwen, m~mikoel,mengoesoeng, m~ngangkoet, b~kerdja brat. Sjouwer, m koeli. Slaaf, m., boedak, sahaja. Slaag, m., poekoel, hant~m, lab~rak ; Slaag krijgen, k~na (di) poekoel (hant~m, paloe, labgrak) ; Slaag geven, m~moekoel, m~nghanthm, mglab~rak. Slaags, b~rkelahi, b~rperang. Slack, o., (doorvaart), throesan. Slaan (met de hand), mOnampar, rn~nabok, m~n~mpiling, m~n~pok; (met de vuist), m~nggotjo, m~ndjotos; (met de knokl els), m~ng~tok, m~ndjitak ; (met eon knuppel), m~maloe, mementoeng; (met eon hamer), m~nghant~m, m~ngganden, m~maloe, m~moekoel ; (met eon zweep), m~njamboek, m~m-

tjoet; (met eon doek heen en wader -), nl~ngibas, mengebas ; (met den voet of poot z waarts), m~njepak, m~n~ndang; (btj bet schaakspel, enz.), makan ; (op slaginstrumenten -), m~naboeh ; (Touw -), mmintal tali : (Geld -), m~n~mpa (rrl~m~thraik~n, m~mbikin) oewang ; (Olio -), m~mipit ; (Op de vlucht -), lari, minggat ; (van den bliksem organs in -), menjamb~r; (van eon klok), SLAG. 559 b~rboenji ; (van den pole), b~rd~njoet, (van hot hart), b~rdbar ; (near binnen - van eon ziekte), masoek kadal~m ; (De handers ears iota slaan), mmegang, m~ndjamah ; De hand aan zich zelven slaan, m~mboenoeh din. Slaap, m., tidoer, adoe ; (in eon der ledematen), s~moeta n ; Slaap hebbon, mengantoek, mane tidoer. Slaap, m., (aan hot voorhoofd), p~lipisan. Slaapkamer, v., bilik (kamar, s~ntong) tidoer (p~tidoeran). Slaapkamoraad, m. en v., sakatidoeran. Slaapkop, m. en v., toekang ti. doer. Slaapmiddel, o., obat tidoer. Slaapmuts, v., karpoes. Slaapplaats. v., t~mpat tidoer, p~tidoeran, p~radoean. Slaapstede, v., thmpat tidoer, randjang, katil. Slaapvertrek, zie : Slaapkamer. Slachten, memotong, m~mbantai, m~nj~mb~leh; (geljken op), b~rsaroepa d~ngan. Slachter, m., $mbantai, toekang potong, djagal. Slachterij, v., p~dj agalan. Slachtoffer,o., korban p~rbantaian, orang katiwasan. Slachtvee, o., binatang potongan (s~mbelehan). Slag, m. en v., (met de hand), tampar, tabok, thmpiling ; (met de vuist), gotjo, djotos ; (met eon stole, enz.), poekoel, paloe, hant~m ; (met eon sabel, enz.),

sabot, tetak, batjok; (snort), matjbm, dj~nis, roepa ; (geluid), boenji ; (veldsiag), prang; (ongeluk), tjilaka ; (gewoonte), biasa ; (van den pole), d~njoet ; (in hot spel), makan. Slagader, v., oerat nadi (b~sar, p~mboenoeh). 560 SLAG. Slagboom, m., palang, sengkang. Slagen, beroleh maksoed, djadi, kadjadian, bOrhasil. Slaghoedje, o., penggalak, p~rkisong. Slagorde, v., pgratoeran porang, ikat perang. Slagregen, m., hoedjan koras (dg ras). Slagtand, m., gading, taxing. Slagvaardig, hadlir, s~dia. Slagveld, o., medan p~$rangan. Slagzwaard, o., p~dang, parang. Slak, v., sipoet. Slang, v., o el fir. Slangebeet, m., pagoet (patoek, gigit) oel~r. Slangendooder, m., tj~rpOlai. Slangengif, o., bisa oeler, Slangenhuid, v., koelit (saroeng) oeler. Slank, ramping, lampai, lansar, djindjang. Slap, lemah, dlalf, l~mbek, l~mboet, k~ndor ; . (dun van dranken), entjer, tjewer, tjair, Slapeloos, tiada bisa tidoer. Slapen, tidoer, b~radoe ; (van de ledematen), kasomoetan, pirai. Slaperig, mengantoek, mane (kepingin) tidoer. Slavenhandel, m., $ndjoewalan (p~rdagangan) orang boedak. Slavernij, v., p~rhambaan, perboedakan ; (Tot - brengen), memparhambak~n. Slecht, djahat, kedji, doerdjana, tiada balk, boeroek, boesoek, djlek. Slechten, m~mbongkar, m~mtjahk~n, merombak, m~ratak~n. Slechtheid, v., kadjahatan. Slechts, sahadja, tjoema, djoewa, s~madja. Sleds, v., p~ngeretan, ponggeretan, keser. Sleep, m., pantjoeng, dzil, boon.

toot; (stoat) pongiring. Sleepboot, v., kapal asp toenda. SUN. Sleepen, m~njeret, monggeret, menarik, menoenda. Slepend (van een ziekte), merana, lama; Een zaak slepend houden, melambatken, mempertanggoehkon. Sleepnet, o., poekat, djaring, mafang. Sleeptouw, o., tali penoenda; Op -- nemen, menoenda, men jeret, menggeret, mengadjak. Slenteren, melantjong, mondarmandir. Slot, v., perampoean djahat (djalang), soendel. Sleuf, v., aloer, aloeran. Sleur, v., biasa, adat lama. Sleuren, menjeret, monghela, menarik, mendjoeroes. Sleutel, m., koentji, anak koentji. Sleutelbeen, o., toelang sOlangka. Sleutelgat, o., lobang koentji. Sleutelring, m., gOlang koentji. Slib, v., betjek, loempoer, lenjau, letjak. Slijk. o., zie : Slib. SHim, o., lender, reak, ingoes. Slijpen, mengasah, mOnggosok, menadjemken. Sh jpsteen, m., batoe gosok, gerinda. Slijten (van kleederen), loesoeh, djadi toewa (amok); (verkoopen), mendjoewal. Slikken, menelan, mengoental, meloeloer. Slim, pinter, tjorOdik, bisa, berakal; (erg), sangat, pajah, djahat, torlaloe. Stinger, m., tali pengoemban, bandang, bandering. Slingeren (met een stinger werpen), membandering ; (heen en wader bewegen), bergojang, menggojangken, bbrajoen, mengajoenkon, kontal-kantil, ontanganting ; (met de armen), berlenggang, melenggang ; (om jets heen), membelit, mglilit, menjoeloer. SLIN. Slingerplant, v., pokok jang mlata (m~rambat), rambatan, soeloeran. Sunken, m~njoesoet, djadi k~mpes.

Slinksch, k~roh, m~rakoet, falsoe, hati falsoe. Slip, v., poentja, poentjang, boontoot. Slippers, larat, m~roetj oet, rn~ngg~lintjir. Slipper, m., (Een - makers), mgnjelimpat. Sloop, v., sekotji, tambangan, sampan. Sloephaak, m., penggait. Slof, v., (muil), selop, tjenela. Slof ~achteloos), alai, loepa, loepaloepaan, perlahan, lambat, koerang radjin. Slok, m., tjegoek. Slokdarm, m, kerongkongan. Slops, v., perampoean kotor. Sloop, v., saroeng, saroengan, oeles, sampoel. Sloopen, membongkar, merombak. Sloot, v., pant, selokan, seloeran. Slordig, tiada apik (tjantjik), kotor, karoet, bier, tiada tjeremat. Slorpen, mengiroep. Slot, o., koentji, iboe koentji, slot, gembok ; (van eon geweer), dapoer senapan ; (kasteel), kota, boerdsj, astana ; (einde), soedah, kasoedahan, penghabisan, tamat; (uitkomst), achir; Achter slot zetten, mengoentji, menjimpen, mengoeroeng, menoetoep, memendjaraknn, m~mboewi. Sluier, m., keloeboeng, tjadir, kain toedoeng, serasah, boerka. Sluik (van hot haar), kedjoer, kakoe. Sluimeren, tidoer sabentar. Sluipen, berdjalan (masoek) hendap-hendap (dengan semboeni), menjelinap, menjelimpet. Slui, v., pintoe ajer. Sluitboom, m., palang, sengkang, selarak. Sluiten, m- ngoentji, menoetoep; HOLLANDSCH-M ALEISCH. SMEE. 561 (In de gevangenis), memboewi, mengoeroengken, memendjaraken; (In ketenen -), merantaiken; (Zich -,van bloemen,enz.), koentjoep; (van gelederen, enz.), merapgt, moral etken; Een huwelijk sluiten, kawin, nikah, menikahken ; (Vrede -), b~rdamal. Slurf, v., belalai, toelalai. Slurpen, mengoejoep, mentjoe-

tj oep. Slues, tjeredik, pinter, bisa. Smaad, m., tjela, masoe, vista. Smack, m., rasa, perasaan; (genoegen), soeka; (mode), tiara, adat. ; Een vuile smack in den mood, paj au. Smaakvol, endah, bagoes, permai. Smachten, ingin, rindoe, rindoedendam ; (van dorst), sanget berdahaga (aoes). Smaden, menjela, menjelaken, mengedjiken, menjampak, mentjoetja, memaloeken. Smak, m., tjampak. Smakelijk, enak, njaman, sedap. Smakeloos, tawar, ambar, tiada enak, tiada ada rasanja. Smaken. merasai, men,joba, menjitjipi ; (good van smack ztjn), enak, enak (sedap) rasanja. Smakken, menjampak, membanting, menghempas. Smal, tiada lobar, koerang lobar, kopet, tjioet. Smalen, zie : Smaden, Smaragd, m., djaYnroed, dzamroed. Smart, v., (pun), sakit, perih; (verdriet), doeka-tjita. Smarten, menjakiti, mendoeka-tjitakrn. Smeden, memaloe, menempa, memoekoel. Smederij, v., dapoer toekang besi. Smeeken, memohon, meminta. Smeekschrift, o., soerat permintaan. Smeer, o., (dierlijk vet), lemak, gemoek. 36 562 SMEE. Smeerlap, m., bangsat, orang kedji. Smeersel, o., boreh, parOm, poepoer. Smelters (van zelf ), antjoer, djadi antjoer ; (smeltend makers), mengantjoerk~n, m~l~boer. Smeltkroes, m., koewit, t~mpat leboeran. Smeren (bestrijken met), m~nggosokk~n, m~njapoekon, m~ngoerapi, m~rnborehi, m~mboeboehi; Zie ook : Omkoopen. Smerig, kotor, tj~mar. Smet, v., tjOla, tjatjad, paroet, noda, kotor. Smetstof, v., badi, p~noelar. Smeulen, kelip-kglip. Smid, m., (IJzer--), toekang bgsi,

pandai; (Goud-), toekang mar, kemasan. Smidse, v., dapoer toekang b~si. Smi jten, rn 1empar, m~loetar, mlempark~n, in~loetarken,m~njampak, m~mbanting. Smoezen, bOrbisik-bisik, b~rkoesoe-koesoe. Smokkelen, m~larik~n boa (tjoekai), m~masoekk~n (m~mbawa) barang g~lap. Smoorheet, pangs thrik. Smoorli jk, sanget, thrlaloe, edan, gila. Smoren, coati, m~matik~n, memadamken. Smout, o., gi, minjak sapi, g~moek, 1~mak. Smukken, menghiasi. Smullen, makan-min oem enak. Snaaksch, djina.ka. Snaar, v., (van een muziekinstrument), tali; (van metaal), kawat, dawai. Snakken ~naar lucht), mOnggapm~nggap, m~nggeh-m~nggeh ; (reikhalzend verlangen), nndoe, rindoe-d~ndam. Snappers (snateren), b~leter, m~ngotjeh; (vatten), m~ndap~t, m~nangk~p, m~megang. Snauwen, menj~regah, menjentak. SNOO. Snavel, m., tjoetjoek, paroek, tjoengoer. Sneb, v,, (van ears vaartuig), djoengoer p~rahoe ; zie ook Snavel. Sneee, v., potong, karat, panggal, iris; (van een mes), mats; (van een kleed), potongan ; (wood), to eka ; (van een book), pinggir. Snedig, tadjgm. Sneer, o., (twintigtal), kodi. Sneeuw, v., tsaldjoe. Snel, tj~pat, lekas, sig~ra, pantas, ladjoe, lantjar. Snellen (hardloopen), lari, b~rlari. Snelzeiler, m., kapal jang ladjoe djalannja. Sni jden, memotong, m~ng~rat, m~manggal, m~ngiris, meratjik; (met een schaar), ml~nggoenting; (met een pinang-schaar), mongatjip; (lubben), m~ng~biriknn, m~ngasimken; (van rijst), m~ngetam, m~ngani-ani; (gra-

veeren), mengoekir. Snl jder, m., zie : Kleermaker. Sntjmes, o., pisau, pisau raoet. Snijtand, m., gigi sara. Sni jwerk, o., oekiran, kgrawanganr tetasan. Snik, m., s~doe, sedan, keloeh ; De jongste snik, nafas jang achir (p~nghabisan). Snip, v., boeroeng snip (boertjet, t~roelek). Snipper, v., r~dja, soewir, soewiran, potong. Snoeien, m~ranting. Snoepen, koedoep-koedoep, n~nggado, m~njobai lebih doeloe (dengan s~mboeni). Snoer, o., oetas, renteng, rentengan. Snoet, m., djoengoer, tjoengoer, moeloet. Snoeven, m~ngatjak, b~rkotjakan, sombong. Snood, djahat, doerdjana. Snoodaard, m., orang djahat (doerdjana, kapista). SNOB. Snor, v., koemis, misai. Snorken, m~nd~ngkoer, mbngorok. Snorren, b~rd~ngoeng; zie ook Zoeken. Snuffelen, m~ntj~hari, m~nj~lidik. Snugger, tj~r~dik, pinthr. Snuisterij, v., baran~-barang k~tjil. Snuit, m., zie : Snoet, Slurf. Snuiten (den neus), m~mboewang ingoes; (een kaars), m~nggoenting. Sn.iven, m~ntjioem, mgnarik nafas ; (blazers), m~ngh~mboes. Sober (bekrompen), pang, miskin, kakoerangan; (matig), oegahari, berpantang, tiada rakoes. Sodomie, v., s~mboerit. Soap, v., (Europeesch), sop, kaldoe ; (inlandsch), koewah, sajoer. Soepbord, o., piring (pinggan) dal~m. Soepvleesch, o., daging sop. Soezen, pining k~pala, bingoeng. Soj a, v., ketj ap. Soldaat, m., soldadoe, s~rdadoe, lasjkar, pradjoerit. Soldeeren, momat~ri, m~r~kati. Soldeersel, o., pathri, pidjar Soldij, v., gadji, b~landja, bajar, bajaran. Sour, v., djoemlah, koempoelan. Somber, soeram, moeram, tiada

b~rtjahja, b~rdoeka-tjita. Sommigen, beb~rapa, ada jang. Sours, t~rkadang, kadang-kadang, kadang-kale, tempo-tempo, barang. Soort, v., roepa, matj~m, dj~nis. Soortelijk, k~dar; Soortelijk gewicht, brat k~darnja. Sop, o. en v., koewah, kaldoe, sajoer; Het ruime sop, laoet, laoetan. Soppen, m~nj~loep, m~njeloepk~n. Sorteeren, m~milihi, m~ngatoer, m~ngoempoelken saroepa-saroepa. Souvenir, o., tanda mate (p~ringatan). SPEC. 563 Souverein, m., radja, sooltan, jang dip~rtoewan. Speak, v., (hef boom), $ngoempil ; (van ears wiel), roedji, anak djanthra; (min), tiada kabtoelan, tjilaka, tiwas. Spaan, v., sidoek, tjidoek, sendok, tjentong. Spaander, m., tatal, bilah. Spaansch, ispanjol ; Spaansche mat, real, ringgit ; Spaansche paper, tjabe,lombok; Spaansche ruiter, randjau, b~radjak. Spaargeld, o., oewang taboengan (simp~nan, tjelengan). Spaarpot, m., taboeng, tjelengan. Spaarzaam, himat, soeka m~njlengi, tiada boron. Spade, v., p~nggali, tjangkoel, pa. tjoel. Spade (last), lambat, let, lama, achir. Spalken, m~mbOlat. Span. v. en o., (tusschen duim en een der vingers), dj~ngkal; (pear), pasang, rakit. Spanners, m~mb~ntang, m~mb~ntangk~n, memasang, merakitken; De kroon spanners, melipoeti, m~l~bihi. Spanraam, o., pgmidangan. Spent, o., (van een vaartulg), gading-gading. Sparen, m~nghimatk~n, m~njimpbn, m~njelengi; (ontzien), mnjajangk~n ; (in hat levee laten), m~nghidoepk~n; De moeite sparen, tiada b~rsoesah. Spartelen, b~rontak, momb~rontak, m~ngg~l~p~r, b~rk~djoet-k-

djoet. Spat, v., rintik, titik, r~tjik. Spatel, v., sendoek, tjidoek, tjentong. Spatters, m~r~tjik, moentj~rat, mentjoerat. Specerij, v., boemboe, boemboeboemboe, r~mpah-1 ~mpah. Specht, m., pelatoek, boeroeng platoek. 564 SPEE. Speeksel, o., loedah, ajOr loedah, il~r. Speelgoed, o., $rmainan. Speelkaart, v., kartoe main. Speelplaats, v., thmpat main. Speeltafel, v., medja main. Speelziek, soeka main (bormainmain). Speen, v., mats soesoe. Speenvarken, babi panggangan. Spear, v., lambing, t~mpoeling, gOladag. Speetje, soedjen; Speetje met geroosterd vleesch, sate, sOsate. Spek, o., daging (gOmoek) babi. Spekkoek, m., koewe lapis. Speknek, m., poenoek. Spekslager, m., toekang motong babi. Spel, o main, pOrmainan. Spelboekie, o., soerat tOka-tOki (alif ba-ta). Speld, v., pOniti. Speldegeld, o., oowang bOlandja (pOmadoewan). Speldekussen, o., bantal pOniti. Spelden, mOnjOmat (mOnoesoeki) dOngan pOniti. Spelen, main, bOrmain, bOrmainmain, mOmainkOn ; Kaart spelen, main kartoe. Speler, m., toekang main, pOndjoedi, pentopan. Spelfout, v., salah hedja. Spellen, mOnghedja. Spelonk, v., gOronggong, goeha. Spenen (zich onthouden), bOrpantang ; (van de burst), mOnjapih, mOnjarak. Sperwer,m., boeroeng hOlang,alapalap. Spichtig, lintjip, pandjang lintjip, pandjang koeroes, pandjang lampal.

Spie, v., (wig), badji. Spiegel, m., katja, tjOrOmin. Spiegelen (Zich -), bOrkatja, bOrtjOrOmin; (Zich aan een anSPIT. der), mOngambil toeladan, mOnoeroet. Spiegelgevecht, o., pOrang poerapoera. Spier, v., pangsa, otot, oerat. Spierkracht, v., koewat, kakoewatan badan. Spies, v., toembak, lOmbing, sOligi. Spietsen, mOnoembak ; (aan een spiets rijgen), mOnjoelakOn. Spijker, m., pakoe. Spljkeren, mOmakoe, mOmakoeken. Spijl, v., pasak. Sptjs, v., makanan, sOntapan ; (proof van wilds dieren), mangsa. Spljskamer, v., goedang, sOpen. Spl j skorf, m., rantang, rantang soesoen, tOmpat makanan. Spi j svertering, v., tj Orn a. Split, v., sOsal ; Sprit hebben, bOrsOsal, mOnjOsal, sajang, mOnjajangkOn. Spljten, zie : Split. Spljzigen, m., mOmbOri (kasi) makan, mOmakankOn. Spikkel, m., riiitik, titik, rOtjik. Spil (van een spinnewlel, enz)., v., kisL Spilziek, boros, pOmboros. Spin, v., labs-labs, lawn-laws, kOm an gga. Spinazie, v., bajOm, daoen bajOr. Spinhuis, o., zie : Gevangenis. Spinnen, mOngantih, mOmintal bOnang; Zljde bij lets spinnen, bOroleh (mOndapet) labs (oentoeng). Spinneweb, o., sarang labs-labs (laws-laws). Spinsbek, m., soewasa. Spint (van hout), o., koebal, goebal. Spion, m., mats-mats, pOnghintai, pOnjoeloeh. Spiraal, v., soeloer batang. Spit (braadspit), v., patjak, soedjen ; (in den rug), sakit pinggang (toelang bOlakang). Spits (punt), v., hoedjoeng, poeSPIT. tjoek, mata, hoeloe, haloewan. Spits (puntig), lintjip, tadj~m,

londjong, mantjoeng. Spitsboef, m., bangsat, oaang djahat (doerdjana). Spitsen (De ooren --), m~masang thlinga (koeping). Spitten, m~nggali. 6pleet, v., l~kah, r~kah, b~iah, b~lahan. Splijten, m~mb~lah, m~l~kah. Splinter, m., soesoeb ; Een splinter in eenig lichaamsdeel krtjgen, kasoesoeban. Splitsen, m~misahk~n, m~ntj~raik~n, m~nibagi bagi. Spoed, m., sig~ra, l~kas, tj~pat; Spoed makers met, m~njig~rak~n, mel~kasken, m~mboeroeboeroe. Spoeden (Zich -- ), berdjalan (p~rgi) l~kas-l~kas (tj~pat-tjepat, gantjang, pantas, dengan sig~ra). Spoeciig, lekas, tj~pat, sigora. Spool, v., torak. Spoelen, m~mbilask~n, m mbasoeh, m~njoetji ; Den mood spoelen, b~rkoemoer-koemoer. Spog, o., loedah. Spoken, ada hantoe. Sponde, v., thmpat tidoer, p~tidoeran. Spongat, o., mata tong, lobang tahang. Spooning, v., aloes, s~ri koening. Spores, v., boenga (k~mbang, loemoet) karang. Spook, o., hantoe, demit, mom~di, setan. Spoor (van een haan), v., tadji, tagil, djaloe ; (rijspoor), patjoe ; (indruk), b~kas, latjak, tapak ; (yore), oenoet, aloes; Het spoor bijster zijn, kas~sat, kesasar. Spoorbaan, v., djalan kareta api (asp). Spoorloos, hilang sama s~kali, tiada ada b~kasnja. Spoorslags, d~ngan sig~ra (l~kas). Spoorwagen, m., kareta api. SPRI. 565 Sporen, m~ngonak~n tadji (patjoe). Sport, v., anak tangga ; (rang), pangkat, daradjat. Spot, m., sindiran, olok-olok, $ngolok-olok. Spotters, m~ngolok-olok, m~njindir. Spouwen, m~mb~lah, m~mb~lek, rnembedel. Spraak, v., (woorden, enz.), kata, p~rkataan, bitjara, soewara; (taal),

bahasa. Spraakgebruik, o., adat p~rbahasa ,n. Spraakleer, v., pgngadjaran bahasa. Spraakvermogen, o., pengoetjap, katjakepan bitjara. Spraakzaam, bisa bitjara, soeka bertjakap. Sprakeloos, bisoe, k~loe, gagoe, tiada bisa berkata-kata lagi. Sprank, v., (vonk), boenga (pl~ltikan) api. Spreekwoord, o., p~roepamaan, perbasaan, paribasa. Sprrei, v., seperai, g~bar, train hamparan. Spreiden, zie : Uitspreiden. Spreken, berkata, berbitjara, b~rtoetoer, b~rtjakap, m~ngomong, b~rsabda, b~rtitah; Zachtjes met iemand spreken, b~rbisik-bisik ; Over iemand (in ongunstigen zin) spreken, m~mbitjarai, mengata-ngatai; Over koetjes en kalfjes spreken,berandai-andai; Recht spreken, menghoekoemken, memoetoesken hoekoem ; Good spreken voor iemand ; menanggoeng. Sprekend (van gelijkenis), saroepa, betoel saroepa, djibgles ; (duidelijk), terang, njata. Sprenkelen, menjiperati, menjiperatknn, merendjis. Spreuk, v., m itsal. Spriet, m., piarit ; (van een insect), soengoet. Springen, berlompat, melompat, melontjat; In hot water sprin566 SPRI. gen, mon j gb o er ; (ontploffen), m~l~toep, m~l~tos; (van glaswerk, enz.), p~tjah, bentet, sgn tot; (van hour, enz.), bhlah, torbt lah, rhngat. Springlevend, hidoep d~ngan sgar. Springplank, v., papan toempoean kaki. Springttj, o., pasang, pasang poor. nam a. Sprinkhaan, m., b~lalang, balang. Sproet, v., tahi laler; ook : tOtoewaan, throetoean. Sprokkelen, m~moengoet ranting (tjabang-tjabang kajoe).

Sprong, m., lompat, lontjat, p~rlompatan. Sprookje, o., tj~ritgra, dongeng. Spruit, v., anak, poetjoek, toenas. Spruw, v., sOriawan ; (bi<j jonge kinderen), goewam. Spugen, b~rloedah. Spuien, m~ngalirk~n ajar. Spuit, v., semporotan, pompa. Spuiten, menj~mp~rot, memantjoet. Spuitgast, m., orang pompa. Spuwbak, m., p~loedahan, t mpat loedah, paidon. Spuwen, bhrloedah; (overgeven), moentah; (Vuur, enz. --), mOnjomboer,mgnj~mboerken; (Blood ---), moentah darah. Staaf, v., batang. Staag, s~nantiasa, throes, selaloe. Stack, m:, p~ndjal~ran, landjaran, galah, tiang. Staal, o., (gehard ijzer), badja, wadja. Staal, o., (monster), tjonto, matj~m. Staan (overeind), b~rdiri ; (Op de teenen), m~ndjingkai; Pal staan, tiada mane moendoer; Tegenover jets staan, borhadgpan, m~nghad~plthn; Iemand in den weg staan, memalangi, mengganggoe; Naar lets staan, memerloek;n, menjengadjaken ; STAR. Openstaan, thrboQka ; Staan blijven, berhenti, tiada bergerak; In bloei staan, berboenga, berkembang. Staande (terwijl), sodang, samantara. Staar, v., patikan. Staart, m., ekor, boentoet, koetjir; (van een ploeg), gars dar. Staartbeen, o., toelang ekor (boontoot). Staartpeper, m., kemoekoes. Staartriem, m., tall (apoes) ekor (boentoet). Staartster, v., zie : Komeet. Staartveder, v., boeloe ekor (boon. toot). Staartvin, v., sirip (kepet) ekor. Staat, m., (rijk), karadjaan, negeri; (rang), pangkat, dOradjat ; (omstandigheid), per! hal, peni kaadaan ; (tool), perhiasan, oepatjara ; (vermogen), kOdar, koewasa ; (aanzien), kabesaran, ka-

moeliaan; (lust), daftar; In staat ziljn, tjakap, bisa, berkoewasa; Staat makers op, menentoeken ; In gezegenden staat zijn (van een vrouw), hamil, booming, thengandoeng. Staatsbestuur, o., pemerentahan karadjaan (nogeri). Staatsdienaar, m., pegawai. Staatsdomein, o., harts karadjaan. Staatsgeheim, o , rasia karadjaan. Staatsie, v., oepatjara. Staatskas, v., chizanat (perbendaharaan) negeri. Staatsregeling, v., sjart (peratoeran) karadjaan (negeri). Staatsuitgaven, v., belandja karadjaan. Stad, v., negeri, kota, poera, poeri. Stadbewoner, m., orang kota. Stadgenoot, m., orang sakota. Stadhouder, m., wakil radja. Stadhuis, o., gedong bitjara. Stadskwartier, o., soekoe, kampoeng. Stadwaarts, kanegeni, kakota. STAF. Staf, m., (stole), toengkat ; (van ears legerhoofd), $ngapit. Staken, berh~nti, m~mperhontik~n, tiada m~n~roesken. Staketsel, o., pager, sampadan, t~roetjoek. Stal, m. kandang; (afzonderlijke voor paarden), g~dogan. Staljongen, m., toekang koeda. Stallen, m~ngandangk~a, m~naikktn (memasoekken) di gedogan. Stalletje, o., (winkel), kgdai, waroeng. Stairuif, v., in, tempat roempoet. Stam, m., (volksstam), bangsa, soekoe bangsa ; (afstamming), toeroenan ; (van een boom, pokok, batang, laras, geloegoe. Stamboek, o., silsilat, daftar asal. Stamboom, m., sadjarah, soesoergaloer. Stamelen, gagap, polo. Stamgenoot, m., orang sabangsa (sasoekoe). Stampen, menoemboek ; (met de voeten op den grond), menggerttak ; (van een vaartuig), bera,nggok-anggok, membanting. Stamper, m., penoemboek, toemboekan, antan, aloe ; (om betel

fijn to makers). lotjok ; (van een bloom), sari. Stampvoeten, mengendjak, mengentakken kaki, membanting kaki. Stampvol, penoeh sekali, sesak. Stamvader, m., mojang, kaki jang men oeroenkon. .Stamwoord, o., pohon (pokok, asal) perkataan. Stand, m., (rang), pangkat, martabat ; (wezen), kaadaan ; (hou ding), sikap, dedek, pendiri ; (plaats), tempat, tompat berdiri (doedoek) ; De hooge stand, orang bangsawan (besar-besar) ; De lagers standen, orang hina ding ; Tot stand komen, djadi, STAR. 567 kadjadian; Tot stand brengen, mendjadiken, mengadaken, membikin, mengerdjaken ; In stand blijven, tetap, berkandjang ; In stand houden, mem~liharaken ; Stand houden, menahanken, tiada moendoer. Standaard, m., alamat, alamat (bandera) karadjaan. Standbeeld, o., patoeng. Standje, o., (ruzie), roesoeh, perkalahian, pergadoehan ; (berisping), march, goesar ; Een standje kriajgen, di marahi, di marahken, di gegeri ; Iemand een standje geven, memarahi, memarahken, menggegeri, menggegerkhn. Standplaats, v., tempat kadoedoekan (berdiri). Standvastig, tetap, berkandjang, sabar. Stang, v., (staaf), batang, roedji, kisi, rimbat ; (van een paard), kendali, besi kekang. Stank, m., bane boesoek, boesoek, bane; (urine--), posing; (drek-), bane tai ; (viech-), amis, anjir; (branderige -), sangit, bane sangit. St.ap, m (trod), langkah, djangkah, tindak. Stapel, m., toempoek, toempoekan, timboenan, soesoen, timbale ; (balling voor vaartuigen ), k alangan ; Een vaartuig van etapel doers loopen, menoeroenken perahoe (kapal). Stapelen, menoempoek, menoem+ poekken, menimboenken, me-

njoesoen. Stapelgek, gila betoel. Stappen, berdjalan, berlangkah; (over iota been), melangkahi melangkahken. Stapvoets, perlahan-lahan, dengan berdjalan. Staren (op lets), merenoeng, mengamat amati, melihati, memandangi. 568 STAT. Staten-generaal, m., diwan s~gala wakil orang n~geri. Statig, d~ngan oepatjara ; (lang zaam), lambat, p~rlahan-lahan. Station, o., thinpat perhentian (p~rsinggahan). Statuur, v., bangoen. d~d~g. Staven (bewijzen), monjatak~n ; (bevestigen),m~njoenggoehk~n; (bekrachtigen), menOtepken, mbn~goehk~n. Stele (In -- van), akan gantinja. Stedeling, m., orang kota. Steeds, s~laloe, throes, salamanja, s~nantiasa: Steeg, v., loeroeng, djalan s~mpit, gang. Steak, m., (met een wapen, enz.), toesoek, tikam; (van breiwerk, enz.), mats ; In den steak later, meninggalkOn, membiark~n. Steekbeitel, rn., pahat penjoesoer. Steekspel, o., (Javaansch), sneman. Steekwagen, g~robak, gerobak soeroeng; (zie 00k: Kruiwagen). Steel, m., (stengel), tangkai, gagang, tOngkok ; (handvat), p~megang, batang, toeloeng sangkal. Steelsgewijs, dngan m~ntjoeri (s~mboeni). Steer, m., batoe; (Rol-, rivier-), batoe kali, k~rakal, kerikil ; (Berg -), batoe goenoeng ; (Gehouwen -), batoe pahat ; (Gebakken -), batoe bakar, bats; (Edel -), p~rmata; (De zwarte - to Mekka), hadjar'oelaswad ; (Be. zoar --), moestika ; (pit eener vrucht),bidji; De steep (ziekte), p~njakit karang. Steenbakker, rn., p~ndjoenan, toekang m~mbakar batoe. Steenbakkerij, v., p~mbakaran batoe, ho. Steenhoop, m., timboenan (toem-

poekan) batoe. Steenhouwer, m., toekang mmahat batoe. STEL. Steenigen, nthlempari (m~loetari) batoe. Steenkolenmijn, v., galian (tambang) arhng batoe. Steenkool, v., arhng batoe. Steenpuist, v., bisoel. Steensoort, v., roepa (dj~nis) batoe. Steiger, m., (landingsplaats), pangkalan ; (bij bet bouwen), p~rantjah, tangga, setegor. Steigeren (van een paard), brontak, meroendjah. Stei, tjoeram, tandjak, mgnandjak, naik, hampir bordiri, koerang miring. Steilte, v., tempat tjoeram, tandjakan. Stele, v., (a$egger), tjangkok, tjangkokan, p~tetan, anggoeran. Stekel, m., doeri, toembak. Stekelvarken, o., landak. Steken (met lets puntigs), rn nikam, m~noesoek, m~njoedoek, m~noembak ; (met den angel), m~ngantoep ; (In eenig vocht), men j~loepk~n ; (In den mood, enz.), m~masoekk~n; (Tusschen lets), ni~nj~s~pk~n, m~njoesoepk~n ; (van een wond), m~ng~ntnk ; (In den zak --), mengantongkln,nlzngandoengk~n,memasoekk~n dal~m, kantong ; (In brand -), m~mbakar, m~njoe1 d, m~ngobong, m~noenoek~n, m nghangoesk~n ; (In schulden --), bbroetang; Blijven steken, thrsangkoet, tiada bisa ladjoe (throes). Stel, o., salangkap, sap~rangkat., sapasang. Stelen, m~ntjoeri, m~maling, mngambil. Stellage, v., bangoen-bangoenan, panggoeng, p~rantjah, s~teg~r. Stellar (plaatsen), m~naroh, mn&mpatk~n ; (Getijk -), m~njamakan; (Tegen -), m~mbandingk n, m~nghadepk~n ; (Tar zijde ), m~nj~b~lahken ; (Per hand ), rnenerimak~n,m~njampaiken; STEL. (To work --), m~ng~rdjak~n ;

(Op prijs --), m~ngendahk~n ; (Tevreden --), m~nj~r.angk~n, m~mp~rdamaik~n ; (Te book -), menjoerat, menoelis, mengarang; (Bepalen), menentoek~n; (Veronderstellen), m~ngira, rn~ngirak~n. Stellig, t~ntoe, nistjaja, $sti, misti, tiada boleh tiada. Stalling, v., (om to drogen), para-para, panggar, pentasan ; (verheven koepel), panggoeng. Zie 00k: Stellage. Stelpen (doers ophouden), m~mp~rh~ntik~n, m~nasak. Stelpmiddel, o., penasak, pgnawar djambi. Stem, V., soewara, boenji. Stemmig, sopan. Stemming, v., p~ri kaadaiin hati. Stempel, m., tjap, m~thrai, k~mpa, tanda, alamat, bekas. Stempelen, m~nera, m~ng~tjap, n nandai, m~rngt~raik~n. Steng, v., soeloer (samboengan) tiang, tiang p~ngapoeh. Stengel, m., tangkai, gagang, batang. Star, v., bintang; (Vallende -), bintang beralih ; (Vaste -), bintang thtap ; (Dwaal--), bintang b~ridar ; (Staart-), bintang koekoes (k~moekoes, b~rasep). Sterfbed, o., thmpat tidoer coati (kamatian, orang coati). Sterfeltjk, fang. Sterfgeval, o., hal kamatian. Sterf huffs, o., roemah kamatian. Sterfuur, o., adjal, waktoe coati. Stork, koewat, gagah, thgoeh; (hevig), sang~t, k~ras ; (prikkelend), p~das, p~d~s ; (ransig), thngik ; (van eon stroom), d~r~s; (groot), b~sar ; (van gazette thee, enz.), kgras, p~kat. Starkers, m~ngoewatk~n, m~mb~ranik,n, memberi hati. Sterkte (kracht), v., koewat, kakoewatan, gaja ; (aantal), baSTIJL. 569 nj ak, ban j aknj a ; (versterking), benteng, kota, boeroedsj. Sterkwater, o., ajar k~ras. Sterrekunde, v., ilmoe noedjoem. Sterrenhemel, m., perbintangan. Sterrewichelaar, m., ahli'oel noedjoem. Starveling, m., orang, manoesia.

Sterven, coati, m~ninggal, mangkat, mangkat b~radoe, poetoes njawa (djiwa). Stervensuur, o., adjal, koetika (waktoe) coati. Steun, m., sokong, toendjang, pr. senderan; (hulp), p~rtoeloengan, p~rbantoean, $rlindoengan, pnoeloeng, $mbantoe. Steunen (helpers), menoeloengi, m~lindoengi; (stutters), m~njokong, m~noendjang ; (kreunen), merintih. Steven, m., haloewan (soesoeh) perahoe (kapal). Stevig, koewat, tegoeh, k~ras, kentj~ng, koekoeh. Stichten (bouwen, enz.), rn~mboewat, m~mbikin, m~mbangoenk~n ; (veroorzaken), rn~nj~babk~n, m~ndjadik~n ; (troosten), m~nghiboerk~n. Stief brooder (-zuster), rn., soedara tin, soedara andjing. Stiefdochter (--zoon),v., anak tin. Stiefmoeder, v., iboe (~mak) tin. Stiefvader, m., bapa tin. Stier, rn., 1~mboe (sapi) djantan (laki-laki); Wilde stier, banteng. Stift, v., posting, pasak, poesoet, toesoek. Stijf, kakoe, k~ras, k~ntjeng, kedjang. Stijfhoofdig, kapala batoe, thgar. Sttjfsel, v., a`i~r kandji. Stijfselen, m~ngandji. Stijgbeugel, m., sanggoerdi, sanggaw~di, pemidjak. Stijgen, naik. Stij1 (schrijfwijze), m., dj alan b~hasa; (manier), tjara; (piiaar), tiang, dj~nang. 570 STIK. Stikken, coati dari s~bab tiada bisa mgnarik nafas ; (naaien), m~ndjait, m~ndj~loedjoer, m~njoelam. Stikvol, s~sak, penoeh s~kali. Stil, coati, tiada b~rg~rak, tiada bersoewara, diam, thdoeh, sepi, soenjl. Stillen, m~ndiamk~n, m~njOnangktn ; (van honger of dorst), m~moewask~n. Stilletjes, p~rlahan-lahan, diamdiam, d~ngan s~mboeni. Stilstaan, b~rh~nti. Stilzwi jgend, diam, dengan ber-

diam. Stinkboon, v., p~tai. Stinken, b~rbaoe, b~rbaoe boesoek (apek, amis, posing, hangar). Stinkrat, v., tikoes kastoeri, tjroeroet. Stip, v., titik, nokta. Stipt, b~toel, dengan b~toel, d~ngan soenggoeh-soenggoeh. Stoeien, b~rtjanda, bermain-main. Stool, m., karosi, korsi; (van planten), dapoer, roempoen. Stoelgang, m., p~rboewangan ajgr. Stoelkleed, o., saroeng karosi. Stoop, v., tangga roemah. Stoet, m., pengiring, p~riringan, p~rarakan, oepatjara,orang banjak jar~g m~ngiring. Stoeterij, v., thmpat pamiaraan koeda. .Stof, v., (poeder), aboe, deboe, sr~sah ; (bestanddeel), dzat, oensoer ; (grondstof), bakal ; (attar), nanah ; (wveefsel), kain; (onderwerp), p~rkara, hal. Stoffer, m., sapoe, boeloe-boeloe, sikat, boend~r. Stofgoud, o., mas oerai (pasir). .Stole, m., toengkat, galah; (Draag -), pikoelan ; (Viagge-), tiang b~ndera; (bijennest), sarang tawon (lebah). Stokdoof. toeli b~toel. Stoken (Vuur --), m~njalakgn, m~ngoepak, membakar; (Kwaad ST00. ), m~n~rbitkOn, m~nimboelken, m~ndjadik~n ; (Distilleeren), m~ngoekoes. Zie ook : Opruien. Stoker, m., (van een machine), toekang api; (distilleerder), toekang m~ngoekoes minoeman kgras. Stokoud, toewa s~kali. Stokpaard je, o., koeda-koedaan ; (geliefkoosd onderwerp), kasoekaan. Stokstijf, kakoe, kakoe sgkali. Stollen, berbekoe, djadi k~ras (kn. tel). Stole, v., tjoengkoep, serekoep, setolop. Stour, bisoe, gagoe, keloe. Zie ook Dour. Stomp,m., (afgekapt stuk), poentoeng, toenggak, koentoel; (met de vuist), toemboek, djotos, dje-

djak, gotjo. Stomp (niet scherp), toempoel, tiada tadjem. Stompen (met de vuist), menggotjo, mendjotos, menoemboek. Stompneus, m., idoeng pesek. Stompzinnig, zi e : Dour. Stood, m., waktoe, koetika, saat. Stonden, v., (menses), kaIn kotor (tjemar), haidl; (De - hebben), berkain kotor, da$t boelan. Stoof, v., (komfoor), anglo, perbaraan ; (van groenten), toemis, setoep; (van vruchten), kolak. Stoom, m., asep, oewap, koekoes. Stoomboot, m., kapal asep (api). Stoommachine, v., pesawat api (asep). Stoot, m., toelak, dorong, sorong, toemboek, banting, sentak, gontjang, tikam. Stooten (duwen), m, noemboek, merrdorong, menjorong ; (tegen jets aankomen), kabentoer, membentoer, menjampok, melanggar, monjeng oe ; (met den voet), kasandoeng ; (met de horena), menandoek ; (met een degen, enz.), , mbnoesoek, meniSTOO. kam; (van zich of), m~noelak; (van een vaartuig), m~mbantin g. Stootkant, m., aris. Stootkussen, o., (aan vaartui gen), bantal pOnjangga. Stop, v., soempat, soemp~l, pnjoembat. .Stopfiesch, v., piles, rodong. Stopnaald, v., djaroem tisi. Stoppel, m., dj~rami, dami. Stoppen (met een naald), mnisi, m~nisik ; (van een lek, enz.), m~njoempel, m~ndj~djali, mgnd~mpoel, rn mboeboehi dempoel (gala-gala) ; (In den mond), m~njoewap, mgnjoewapk~n, mmasoekk~n; (Iemand geld in de hand -) menjorong; (Een .klein kind hot eten in den mood -), mendoelang ; (Een pljp, enz. -), m~ngisi ; (Een doortocht -), menjakat, m~noetoep, momalangi; (Een hollend paard, enz. -), menahanken, m~m$rh~ntik~n. Stopverf, v., dempoel, gala-gala.

Storax, v getah rasamala. Store, v., kere, bidai. ,Storen, mbngganggoe, m~nggoda, m~ngoesik ; (Zich -- aan), ferdoeli, m~rdoeliken; (belemmeren), m~rintangi, memalangi. Storm, m., riboet, arigin riboet; (aanval), pen~mpoehan, p~njerangan. Stormen (bestormen), menjerang, m ni mpoeh ; (hard waaien), ada riboet (angin riboet). Stormweder, o., moesim riboet. Stortbad, o., mandi b~rsiram, penjiraman, pantjoeran. Storten (van vloeistoffen), mnoempahk gn ; (van droge waren), m~nget jerken ; (overloopen), toempah, loeber ; (in hot water springen), menjeboer; (In hot ongeluk), menjilakak~n, rn~mbinasaken; (Blood -) menoempahken darah; (van een STRA. 571 som bij kleine paiementen), mengangsoer, nlgnitjil. Stortregen, m., hoedjan deras (l~bat). Stortvloed, m., ajer bah (bandjir). Stortzee, v simbah geloembang ; (Eon -- overkri jgen), thrsimbah geloembang. Stotteren, gagap. Stout, nakal, tambeng; (dapper), berani, gagah. Stoven (aan warmte bloot stellen), menangas ; (van spijzen), m~noemis, mengolak. Straal, m., (van water), tjoetjoer, pantjoeran ; (van licht), sinar; (van een cirkel), djarak. Straat, v., (weg), djalan, loeroeng; (zeeengte), selat. Straathoer, o., djobong, perampoean djalang, lonte. Straatroof, m., penjamoenan, pembegalan. Straatroover, m.,penjamoen,begal Straatslijper, m., orang risau (pelantjongan). Straatweg, m., djalan raja (besar). Straf, v., siksa, siasat, hoekoem, hoekoeman; (Een - opleggen), menghoekoem, mengenak~ri siksa (hoekoeman). Straf (stork), keras, k~ntjeng; (strong), bengis. Straf baar, boleh (dapet, patoet) di hoekoem.

Straffen, menghoekoem, menghoekoemkfn, mbrljiksa, memberi (mend,jatohken) hoekoeman. Strafplaats, v., tempat hoekoeman (dera). Strafvordering, v., dakwa crimineel. Strafwet, v., hoekoem siksa. Strafwetboek, o., kitab sjarth hoekoem (hoekoem siksa). Strak, kentjeng, keras, regang; (van eon blik), legat. Straks, sabentar, sahentar lagi, nanti, kelak. Stralen, bersinar, berpantjar, ber572 STRA. tjahja, m~ntjorong, m~ngkilat. Stralenkrans, m., tedja. Strain, kakoe. Strand, o., pantai, p~sisir, pinggir, t~pi ; Een vaartuig op het strand zetten, molanggarken pantai, menaikk~n kadarat. Strandbewoner, m., orang pantai (pesisir). Stranden, t Ordampar, kan das. Strandrecht, o., hak tawanan barang jang t~rdap~t di pantai laoet, hak tawanan karang. Strandvondertj, v., hat tawanan karang. Streek, v., (landstreek), daerah, djadjahan, tanah, t~mpat ; (Wind -) ; rnata angin ; (Kompas-), mats pedoman; (list, enz.), akal, daja, onar; (met de hand over jets hears, aaiing), floes-bloes, se 1 isik. Streelen, mbnjolisik, meng~loesSloes. Streep, v., garis, sipat, garet, tjorek, tjontjong, loerik, belang, lorek, loreng, doreng, djaloer. Streepjesgoed, o., kam loerik (ginggang). Strekken (spanners), membentang ; (genoeg zi jn), tjoekoep ; (dienen tot), akan, p~rloe akan, bergoena akan. Strekking, v., (bedoeling), makna, maksoed, toedjoe. Streng (gestreng), kOras, b~ngis ; (gespannen), k~nt jeng. Streng, v., (van garen), toekal, toek~l ; (draad), 1~mbar. Streven (najagen), m~noentoet, mentj~hari ; (zich moeite geven), mengoesahak~n din. Striem, v., baloer, balan.

Strijd, m., (twist), $rbantahan ; (vechtparttj) $i kblahian; (oorlog), pelang; In strijd met, bersalahan dengan, b~rbeda, tjidera, lawan ; Om strijd, r~r~boetan, berloemba-loembaan. Strijden, berp~rang, b~rkblahi, b~rSTRO. bantah ; (verschillen), b~rsalahan, bbrbeda, berlatnan, m~lawan. Strijdknots, v., gads, godam. Strijdlustig, gambira, galak. Strijdperk, o., gblanggang, t~mpat bt~rkelahi, medan peperangan. Strijdvaardig, s~dia (langkap) akan berkelahi (b~t p~rang). Strijken (over jets), m~njapoe, menggloes-does, m~ngoeroet, mnj~lisik ; (met de beide handers naar zich toe), m~raoep ; (met een strijkijzer), m~njeterika ; (de vlag -), m~noeroenken ; (tegen jets aan), m~nggosok, menggeser ; (tangs jets hears), mgnjoesoer; (van een inhoudsmaat met een rot, enz.), mmaras. Strijkgoed, o., barang s~t~rikaan. Stri`jkijzer, o., set~rika Strijkstok, m., p~nggosok biota. Strik, m., djirat, djbrat, kala; (schuif knoop), simpoel poelih, tandjol; Met een strik vangen, m~ndjirat, m~nandjol. Stroef, p~rl~t, koerang litjin ; (van de tandem), ngiloe, linoe; (van hat gezicht), mas~m, asem. Stronk, m., toenggak, toenggoel, batang. Stront, v., tahi, kakotoran. Stront] e, o., (aan hat oog), timbil, bintit. Stroo, o., m~rang, dj~rami, dami; (tot huisbedekking), alangalang. Strooien, m~nghamboerk~n,m~njbar, memboewang. Stronk, v., (aan een kleed), plisir, som ; (Kant opnaai$el aan een kleed), rends. Zie verder : Rand, Streep. Strooken (met), satoedjoe dt~ngan, tjotjok, b~rpatoetan. Stroom, m., haroes, p~ngalir, aliran ; (groote rivier), soengai

besar, bengawan ; (van menschen), p~rdoejoenan orang banjak. STRO. sUIK. 573 Stroom-af, kahilir, milir. Stroomgebied, tanah daerahnja soengal. Stroom-op, kahoeloe, ka-oedik, moedik. Stroomversnelling, ponderesan, dj~ram, riam. Stroop, v., s~t~roep, ajar goela. Stroopen (villen), m~ngoelita, mong~let; (landloopen),m~risau, m~rampas, rr rampok, m~mhegal, m~njamoen. Strooper, m., samoen, p~njamoen, maling, begal. Strop, m., djiret, dj~rat, tall, pngikat leper; (lus voor de voeten bij bet klimmen op boomen), s~ngk~lit. Strot, m., kerongkongan. Struif, v., dadar, dadar thlor. Struik, m., sgmak-semok, pohon k~tjil, pokok k~tjil. Struikbosch, o., hoetan b~lakar (ket jil). Struikelen, kasandoeng, thrsoentoeh. Struikroover, m., p~njamoen, begal. Struisvogel, m., boeroeng onta. Studeeren, bbl tdjar. Student, m., $Iadjar. Studio, v., peladjaran. Stug, rhngoes, kakoe, b~rs~ngoet. Stuifmeel, o., thpoeng sari. Stuip, v., sawan ; De stuip kri jgen, kgna sawan. Stuitbeen, o., toelang toengging (boentoet). Stuiten (tegenhouden), menahank~n, membantar; (doers ophouden), m~m$rhentik~n; (beletten), m~malangken. Stuitend, djemoe, m~ridj~moek~n, m~mb~ntjik~n. Stuiven (van stof), b~rd~boe; (uit elkander), boebar, gelebar. Stuiver, m., satengah pitjis. Stuk, o., (deal, afgescheiden deal), potong, panggal, tampang, iris, patahan, p~tjahan, soewiran goempalan; (rol geweven stof), ks;joe ; (kanon), m~i iam ; (lap), tampal, tambal, tamb~lan ; (tooneelstuk), lakon ; (geschrift),

soerat ; (aangelegenheid), hat, perkara. Stuk (gebroken), patch, p~tjah, poetoes, potel, panggal, robek, sobek, soewek, antjoer. Stukrjjder (artillerist), orang s~tren gars. Stuksgewi js, berpotong-potong, potongan. Stukslaan, m~m~tjahken, mematahk~n, m~ngantjoerk~n. Stuksnijden, m~nghiris-hiris, mratjik-ratjik Sturen, menjoeroeh, m~ngirim, m~ngirimk~n ; (van ears schip, enz.), m~noedjoeken, mendjalanknn ; lets in de war sturen, i mgngoesoetken, mengelam-kaboetken. Stut, m., sokong, serandang, toendjang. Stuurboord, o., sabelah kanan perahoe (kapal). Stuurman, m., djoeroe-moedi, moealim kapal. Stuurrad, o., poet~ran kemoedi. Stuursch, merengoet, bea~ngoet, maser. Stuwen (voort-), menjoeroeng, menjorong ; (van wolken), berarak ; (van eon menschenmassa), beraloen, berdoejoendoejoen. Suf, bingoeng, raban, loepa-loepaan, tiada thrang lagi ingatannja. j Suiker, v, goela ; (Riot-), goela teooe; (Palm-), goela area (djawa, ithm) ; (Slontjes-), goela batoe ; (Poeder-), goela pasir. Suikeren, memboeboehi (menarohi, menjampoeri) goals. Sulkerfabriek, o., penggilingan teboe. paberik goela. Suikerkoker, m., toekang masak goela. 574 SUIK. Suikerpot, m., tempat goela. Suikerriet, o., thboe. Suikerrietsap,o.,kilang,aj~r thboe. Suikerwater, o., ajar goela. Suikerzoet, manis sa$rti (kaja) goela. Suizebollen, poesing, b~rpoesing kapala. Suizen, m~nd~sing. Sujet, o., orang; (Eon slecht --) orang djahat.

Sukade, v., koendoer, beligoe, tangkoewih. Sukkelen (niet gezond zijn), b~rsakit-sakitan, spring-siring (sabontar sabOntar) sakit ; Clang ziek ztjn), lama sakit, sakit sampai lama. Sul, m., orang batjoel, orang sabar, Taai, hat, k~ras; (kleverig), likat, belikat, $1ikgt. Tack v., pakOrdjaan, bagian pak~rdjaan, toemboekan ; Werken op taak,mengOrdjaken(melakoekOn) pak~rdjaan jang di tOntoek~n. Taal,v.,bahasa,perkataan; (Markt), bahasa pasar; (Vuile --), p~rkataan kotor. Taalkunde, v., ilmoe saraf. Taalregel, m., sjarth bahasa. Tabak, v., tembako. Tabakadoos, v., tempat thmbako, solepa. Tabakspijp, v., pips. Tabaksplantage, v., pOtanOman (kObon) tOmbako. Tabakspruim, v. soesoer. Tabaksschuur, v., goedang (bangsal) tt~mbako. Tabbaard, m., djoebah. Tabel, v., daftar. Tachtig, delapan poeloeh. Tachtigste (deal), sap~rd~lapanpoeloeh; (De (hat) ), jang ka d~lapan-poeloeh. TALE. orang jang thrlaloe balk, orang bodo (gt~bl~g). Sulfer, o. en v., welirang, b~lirang.. Sultan, m., soeltan, soetan. Sultana, v., permeswari. Sussen, mendiamkon; m~mperdamaik~n ; (In slaap -), m~ngolit~ menidoerkon. Syllabe, v., patch, soekoe kalimah.. Sym.bool, o., ibarat, oepama. Sympathie, v., moeafakat, safakat, sarasa. Symptoom, o., tan da alamat. Synagoge, v., kanisat, masdjid. Systeem, o., madzhab, atoeran, p ratoeran. Systematisch, dengan atoeran (di atoer), d~ngan mbnoeroet7 madzhab. Tafei, v., medja ; (tabel), daftar ;: Aan tafel zitten, doedoek di medja. Tafelblad, o., papan medja. Tafelbord, o., piring makan.

Tafelen, bt~rdoedoek makan. Tafelgerecht, o., sadjian, hidangan, makanan. Tafelgereedschap, o., p~rkakas (s~rba) medja. Tafelkleed, o., toetoep medja. Tafelmes, o., pisau makan. Tak, m., dahan, tjabang, ranting; (van een rivier), anak soengai, simpangan; (van een volkstam), soekoe. Takel, m., lorah, kerek, kerekan, kathrol. Takelage, v., tall-tall temberang. Takkenbos, m., bbrkas (ikat, ikatan) ranting-ranting. Talon (-- naar lets), thrk~nang (rindoe) akan, mt~nanjakgn, m~mfbrdoelik~n. Talent, o., (begaafdheid), akal, boedi, kapandaian, kapintl3ran. T. TALI. Taling, m., m~liwis, b~libis. Talisman, m., azimat, djimat, pnangkal. Talk, v., g~moek, l~mak. Talmen, b~k~rdja (meng~rdjak~n, m~lakoeken) d~ngan lambat, b~rlambat-lambat, m~nalai. Talrijk, banjak. Tam, djinak ; (Tam makers), m~ndjinakk~n. Tamarinds; v., as~m ; (-boom), pohon as~m. Tamboer, m., p~maloe g~nd~rang, toekang tamboer ; (trom), tamboer, g~nd~rang, g~ndang, b~doeg. Tamboerijn, v., r~bana. Tamelijk, sedang, s~d~rhana, boleh djoega. Tand, m., gigi ; Snjjtand, gigi sari ; Oogtand, gigi andjing ; Slagtand, tjaling ; (van ears rad), gigi rods (djant~ra) ; Tanden krtjgen, toemboeh giginja. Tandeloos, tiada b~rgigi, ompong. Tandenborstel, m., sikat (boend~r) gigi. Tandenknarsen, m~ngg~renjoet, m~ngg~r~tak gigi. Tandenstoker, m., korek (p~soegi, tjoengkil) gigi. Tandenvijier, m., toekang pepat (pasah, masah) gigi. Tandpijn, v., sakit gigi. Tandrad, o., djant~ra (rods) b~rgigi.

Tandvleesch, o., goesi. Tang, v., spit, s~pitan, dj~pitan, kakatoewa. Tante, v., bibi, ma'moeda, mamak, mamanda. Tapijt, o., p~rmadani. Tappen, m~ntj~rat m~noewang, m~noewangken ; (op hesschen), m~mbotolken ; (van palmwljn), m~njadap, m~nderes. Tarbot, v., (snort van - ), ikan bawal. Tarief, o., daftar harga. Tartan, m~ngatjoem-atjoem, mnantang. TEGE. 575 Tarwe, v., gandoem, thrigoe ; (Turksche -), djagoeng. Tasch, v., poendi-poendi, kantong. Tasters, m~raba-raba, m~ndjamah. Tatoueeren, m~ntjatjah, m~ntjoreng. Taxatie, v., nilaian, taksiran, kirakira. Taxeeren, m~nilai, mbnaksir, mngira-ngira. Te, di ; To waters, jani, is itoe ; Te duur, thrlaloe mahal ; To avond, waktoe mal~m, kira-kira mal~m ; Te meer, istimewa (tambahan) poela ; Te land, di darat ; Te kort, koerang ; To kort doers, m~roegik~n ; To kort komen, kakoerangan. Teeder, haloes, lemah, lemboet. Teef, v., andjing b~tina (p~rampoean). Teak, v., k~rpati. Teeken, o., tanda, alamat, b~kas ; (wenk), isjarat ; (alarmsein), s~mboejan ; (van den dierenriem), boerdsjasmani. Teekenen, m~nggambar, m~noelis (membikin) gambar ; (onderteekenen), m~nandai, mbmboeboehi tanda tangan. Teelgewas, o., tan~man. Teelgrond, m., tanah jang boleh (balk) di tan~mi. Teen (lichaamsdeel), m., djari kaki ; De groote teen, iboe (djempol) kaki ; (twljg), ranting. Teer, o., tir, gala-gala. Teer, zie : Teeder. Teergevoelig, rapoeh hati. Tegel, m., bata, djoebin. Tegelijk (- met), s~rta, b~s~rtaa

d~ngan, sama, b~rsama-sama ; (tegelijkerti jd), sawaktoe, pads sawaktoe. Tegemoetgaan, m~n~moek~n, m marani. Tegemoetkomen (ontmoeten), k~t~moe, b~rthmoe, mt~n~moekgn, memarani ; (helpers), m~noeloengi ; (schadeloosstellen), m~ng576 TEGE. gantik~n, m~mb~ri karoegian. Tegen (near), ka, menoedjoe ; (b&jna), hampir, d~k~t; (tot), pads, kapada; (over), thntang, b~rhadpan, b~rsab~rangan; (niet voor), tiada soeka, tiada ridla, tiada moeafakat, tiada tjotjok ; (strijdig met), b~rsalahan dengan ; (kUnnen verdragen), bisa mnahan. Tegendeel, o., lain, lainn j a ; (In-), m laink~n. Tegengaan, m~nahanken, m~malangi. Zie verder : Tegemoetgaan, Dwarsboomen, enz. Tegengift, o., p~nawar, obat ratjoen. Tegenhanger, m., timbal. Tegenhouden, m~nahank~n, mOn~gahk~n, m~malangi. Tegenkanten, m~lawan. Tegenkomen, bgrthmoe, kathmoe, b~rdjoem'pa. Tegenloopen, malan g, tjilaka, seb&. Tegenover, di had~pan, di sabra,n g. Tegenovergesteld, melawan, lain. Tegenoverstellen (om to vergeUjken), m~mbandingk~n, mnanding. Tegenparttj, v., moesoeh, s~t~roe, lawan. Tegenspoed, m., oentoeng malang, tjilaka. Tegenspraak, v., bantahan. Tegenspreken, m~mbantahi,m~mbantahk~n. Tegenstand, m., p~rlawanan ; (-bieden), m~lawan. Tegenstelling, v., perbandingan, tandingan. Tegenstreven, m~lawan, mOrintangi, m~malangi. Tegenstribbelen, m~lawan, mrontak.

Tegenstrijdig, b~rsalahan, b~rlainan, tiada tjotjok. Tegenweer, v., p~rlawanan ; bieden), m~lawan. TEMP. Tegenwerken, m~rintangi, mmalangi, m~ndahagi. Tegenwicht, o., timbangan. Tegenwind, m., angin haloewan (dari d~pan). Tegenwoordig (aanwezlg), hadlir, b~rhadlir, ada; (nu), sOkarang, s~karang ini, pads massa mi. Tegenwoordigheid, v., hadlirat, hadepan. Tegenzln, m., dj~moe, sOgan, wgah. Tehuis, o., di roemah, di dal~m roemah; Een eigen tehuis, roemah tangga s~ndiri; Tehuis komen, poelang. Tell, v., peso, belanga. Teisteren, mongadjar, mOlab~rak, menganiaja. Tekort, koerang, kakoerangan (ook Tekortkomen). Tekortkomlng, v., kakoerangan. Tekortschieten, ketjiwa. Tel, m., (In - zijn), kabilangan, di endahk~n. Telegramf, v., pos (pasoeratan) kawat. Telegraafbode, m., opas kantor kawat. Telegraafdraad,. m., kawat. Teiegrafeeren, mOmoekoel (mbngetok) kawat. Telegram, o., soerat kawat. Telen (voortbrengen), mOndjadik~n; (opkweeken), miara, memkliharaken. Teleurstellen, m~ngetjiwaken. Teig, m. en v., (afstammeling), toeroenan ; (loot), poetjoek, toenas. Telgang, m., ligas, adean. Telkens, sabentar-sabontar, beroelang-oelang, tiap-tiap kali, sabensaben. Tellen, mengitoeng, mn mbilang. Temen, berkata dengan pelan-pelan. Zie ook : Talmen. Temmen, mend jinakken. Tenipel, m., masdjid ; (te Mekka), alkaabah ; (der Christenen), geTEN. redja; (der Chineezen), kgl~n-

teng ; (Hindoe --), koewil, tjandi. Ten, di, akan, pada; Ten aanzien van, akan; Ten einde, soepaja ; Ten laatste, achir, pada achirnja; Ten aerate, p~rtama; Ten andere, kadoewa ; Ten overstaan van, di had~pan ; Tenzij asal, m~laink~n. Tenger, ramping, kotjil, koeroes, tiroes. Tent, v., chaimat, pondok, tenda, dj~roeboeng. Tenzij, m~lamk~n, asal, soekat, k~tjoewali. Tepel, m., mats (posting, p~ntil) soesoe (tetek). Ter, di, pada, akan, s~bab, dari s~bab, karma. Terdege, betoel-b~toel, soenggoehsoenggoeh, sapala pala, sangat. Terechtkomen, timboel kombali, thrdap~t lagi. Terechtschikken, m~ngatoer, m~mberesk~n. Terechtstaan, m~nghad~p hoekoem. Terechtstellen, m~nghoekoem, mt nghoekoemkt~n. Terechtwijzen, m~nasihatk~n, m~noendjoekk~n djalan. Terechtzitting, v., p~rhirnpoenan madj~lis hoekoem. Teren (met tear besmeren), mngt tir, m~njapoek~n tir (belakin). Zie ook : Verteren. Tergen, menggangoe, m~nggoda, m~marahk~n. Tering, v., p~njakit bela seni, sakit ngeres. Termiet, m., semoet poetih, semoet besar, rajap. Termtjn, m., tempo, djandji; (paiement), angsoeran, penitjilan. Terras, o., tingkat, pangkat. Terrain, o., tanah, tempat. Terstond, lamas, sigera, lekas. Terug (achteruit), kabelakang, oendoer, moendoer; (wader), kombali, poelang, balik. HOLLANDSCH-MALEISCH. TERU. 577 Terugbekomen, dapet (beroleh) kombali. Terugbli jven, tinggal di belakang. Terugbrengen, membawa balik (kombali, poelang). Terugdeinzen, moendoer. Terugdrijven, mengoesir, mengoendoerken.

Terugeischen, minta kombali. Teruggaan, balik, kombali, poelang, moendoer. Teruggeven, mengombaliken, memoelangken, membalikken, rnembori (kasi) kombali. Terughalen, mengambil kombali. Terughouden, menahani, menahank en. Terug j agen, zie : Terugdri jven. Terugkeeren, balik, kombali, poelang, moendoer. Terugkomen, kombali, dateng kombali, poelang. Terugloopen, berdjalan kombali (poelang). Terugnemen, mengambil kombali. Terugreis, v., perdjalanan (perlajaran) balik (poelang). Terugreizen, berdjalan (berlajar) balik (poelang). Terugroepen,memanggil kombali. Terugslaan, memoekoel kombali, membales memoekoel. Terugapringen, berlontjat (berlompat) kabelakang (moendoer); (terugkaatsen), memantoel. Terugstooten, menoelak, menoelak balik, mengoendoerken. Terugtreden, moendoer. Terugtrekken, moendoer; (aan lets trekken), menarik kombali. Terugvinden, mendapet (menemoe) kombali. Terugvoeren, membawa kombali (poelang). Terugvorderen, menagih, minta kombali. Terugvragen, minta kombali, menagih. Terugwerpen, melempar (meloetar, memboewang) kombali. 37 578 TERU. Terugzenden, m~ngirim kombali, mengombalik~n, m~moelangkgn. Terugzien, molihat (kathmoe)kombali ; (Achter zich om, zien), menolih, melihat (menengok) ka b~lakang, Terwi jl, sbmantara, s~dang, sambil, s~raja, dalem antara, salagi. Terzijde, di sabMah. Test, v., keran, anglo, p~rapian, kompor. Testament, o., wasiat, soerat Wasiat ; (Zi jn - makers), b~rwasiat;

(Blj - vermaken), memwasiatkgn. Teug, v., thgoek, tj~gok, gl~g. Teugel,m.,tali kang, tom, apoes, lee. Teugelloos, zie: Buitensporig. Teuton, zie : Talmen. Tevens, s~raja, s~rta, bes~rta, dbngan, lama sakali, sambil. Tevergeefs, tjoema-tjoema, p~rtjoema, sia-sia. Tevreden, s~nang, soeka, enak, b~rk~nan; Tevreden stellen, m~nj~nangk~n, m~njoekak~n, mmadak~n ; Tevreden gesteld zijn, poewas, thrima, berpoewas hati. Tevredenheid, v., kas~n~ngan. kasoekaan (poewas) hati. Teweegbrengen, m~ndjadikOn, m~nj~babk~n, mengadak~n. Thane, sOkarang, s~karang ini, pads waktoe mi. Thee, v., teh, ajar teh. Theeblad, o., (van de plant), daoen teh ; (presenteerblad), baki, doelang, talam. Theebus, v., tempat teh. Theekopje, o., mangkok teh. Theepot, m., teko, patehan, thmpat teh. Tiers, sapoeloeh, poejoeh. Tiende (ranggetal), kasapoeloeh; (deal), persapoeloehan. Tiered-recht (belasting), satoe dal~m sapoeloeh, boa satoe dal~m sapoeloeh. Tienduizend, lakes, salaksa. TINT. Tienmaal, sapoeloeh kali. Tientje, o., (tienguldenstuk), oowang may jang berharga sapoeloeh roepiah. Tieren (welig groeien), soeboer; (lawaai makers), bergadoeh, m~mbikin roesoeh (geger). Tijd, m., kala, mass, tempo, koetika, waktoe, moesim, dzaman, djaman. Tijdelijk, samantara ; (vergankelijk), fans. Tlajdens, koetika, pads waktoe (mass), tatkala. Tljding, v., chabar, kabar, warts, berita; (-- ontvangen), m~ndap~t (m~ndbngar) chabar ; (- geven), m~mb~rita,mengchabark~n, m~wartak~n. Tl jdkring, m., daur.

Tijdperk, o., mass, tempo, dzaman. Tljdrekening, v., tarich. Tijdatip, o., koetika, waktoe, dewasa, mass. Tijdverdrijf, o., pOlenga, istngis~ngan. Ti jeer, m., harimau, rimau, matjan; (Konings-), harimau toenggal, matjan lorek ; (Gevlekte --), matjan toetoel; (Zwarte -), matjan kombang. Tijgerkat, v., koetjing oetan. Tikken, mongetok, m~n~poek. Tilbury, v., bendi. Tillers, rOngangkat. Timmergereedschap, o., p~rkakas toekang kajoe. Timmerman, m., toekang kajoe. Timmerwerk, o., p~kerdjaan toekang kajoe. Tin, o., timah, timah poetih. Tinerts, o., tanah (bidji) timah. Tinmijn, v., kolong, loemboeng (galian) timah, tambang timah. Tinnegieter, m., toekang timah. Tinslak, v., thrak timah. Tint, v., warns, roepa. Tintelen (van eon lichaamsdeel), nlhngg~l~njar, k~djoet-k~djoet, semoetan. TIP. Tip, m., hoedjoeng, poetjoek. Tiran, m., orang lalim, p~nganiaja. Tiranniseeren, m~nganiajak~n. Titel, m., (naam), gglar, gelaran, nama ; (opschrift), pangkal, ala. mat. Titelblad, o., firasat. Tittel, m., titik, nokta. Tjilpen, b~rboenji tjit-tjit. Tobbe, v., paso, tong. Toch, djoega, djoewa, barang, kiranja, soenggoeh. Tocht, m., p~rgi, lakoe, perlakoean, perdjalanan. Toe, sampai, akan, ka ; (dicht), thrtoetoep, katoetoep. Toebedeelen, m~mbagi, m~mbagik~n, m~mb~ri (kasi) bagian. Toebehooren, djadi milik, poenjanja. Toebereiden, m~mbikin, m~njediak~n. Toebidden, m~mintak~n, m~mohonk~n. Toebrengen, mendjadik~n, rn~nj-

babk~n, m~ngadak~n ; (Pen steak -), m~noesoek, m~nikam, m~noembak ; (Schade -), mroegik~n. Toedekken, menoetoepi ; (met ears kleed, enz.), m~nj~limoetk~n, m~ng~loeboengi. Toedichten (meenen), m~njangkak~n, m~ngirak~n. Toedoen, menoetoep, mengantjing, mengoentji ; (helpers), menoeloeng, membantoe. Toedoen, o., (hulp), p~rtoeloengan, p~rbantoean. Toedracht, v., p~ri hal, kalakoean. Toedragen, m~mbawa ; (Achting --), m~nghormati ; (Haat -), m~mb~ntji ; (Liefde --), m~ngasihi, m~njoekai ; (Zich --, gebeuren), djadi, ada, b~rlakoe. Toeeigenen, m~ngakoe, m~ngambil. Toefluisteren, m~mbisiki, m~mbisikk~n. TOER. 579 Toegang, m., masoek, pintos, djalan. Toegankelijk, dap~t (boleh, kin a) di hampiri (dat~ngi). Toegenegen, kasih akan, soeka. Toegenegenheid, v., kasih, soeka. Toegeven, m~njabark~n, m~noeroetk~n maoenja, m~mberi hati; (boven de mast, enz.), m~nambahk~n, m~ngimboehk~n. Toegevend, sabar, l~mbek hati, b~rhati l~mbek. Toegift, v., (boven de mast, enz.), tambahan, imboeh. Toehooren, m~nd~ngark~n. Toejuichen, m~njoeraki. Toekijken, m~lihatk~n, m~mandang. Toekomen (met), tjoekoep, mnjoekoepk~n, sampai, m~madaL Toekomst, v., kamoedian hari, b~lakang kali. Toelaten, m~mb~ri idzin, membiark~n, m~loeloesk~n. Toeleg, m., s~ngadja, neat. Toelichten, m~n~rangk~n, menjatak~n. Toeloop, m., (van menechen), keroemoen, koempoelan. Toeluisteren, m~nd~ngark~n. Toemaken, m~noetoep, m~rap~t-

k~n. Toemetselen, m~noetoep (m~ngikat) d~ngan batoe, m~nembok. Toen, koetika (waktoe) itoe, tatkala itoe, apabila, laloe, kamoedian, s~rta, demi, lagi, maka. Toenaam, m., g~1ar, nama tambahan. Toenemen, b~rtambah-tambah, m~mb sar, djadi b~sar (banjak). Toepassen, m~ngenak~n, m~nasihatk~n. Toereiken, sampai, tjoekoep. Toeren, b~rp~siar d~ngan kareta. Toeroepen, m~nj~roe, m~n~gor, m~manggil, m~ngalokk~n. Toerusten, m~langkapk~n, m~njdiak~n. 580 TOES. Toeschieten (op jets), mOnjambor, menorpa. Toeschouwen,menonton,m~lihati. Toeschouwer,m.,orang menonton. Toeschreeuwen, menjt roekOn, mongalokk~n. Toeschuiven, mOnjorong, m~njorongkhn. Toesnauwen, m~njOntak, m~njr~gah, m~ngg~rgtak. Toesnellen, dating d~ngan b~rlari-lari. Toespeling, v., sindir, sindiran. Toespijkeren, m~makoe rapt. Toespijs, v., (bij de ri jst), laoek, laoek-paoek, lalap, oelam, samb~1an. Toespraak, v., thgor, t~goran, bitjara. Toespreken, men~gor. Toestaan, m~mberi (kasi) idzin (permisi), mengidzinken, membiark~n, m~ridlak~n. Toestand, m., kaadaan, p~ri, p~ri hal. Toestel, m. en o., p~rkakas, b~kakas, p~sawat, alai. Toestemnien, m~ngidzink~n, mngaboelkon, meridlak~n, m~mbenark~n, m~n~rima. Toestemming, v., idzin, kaboel. Toetakelen (afranselen), m nghantam, m~laberak. Toetsen (van metalen, enz.), mngoedji, mOm~riksai. Toetssteen, m, batoe oedji, oedjian.

Toeval,o., $rt~moean, aral: (stuip, enz.), sawan; (Een -- krijgen), k~na sawan (pitam). Toevallig, tiba-tiba, sakoenjoengkoenjoeng, tiada thrkira (tgrsangka). Toeven, b~rhOnti, borlambat, b~rlindoeng, tinggal. Toevertrouwen, m~narohk~n, mempertjajak~n, menj~rahkon, menitipk~n. Toevlucht, v., perlindoengan. Toeviuchtsoord, o., tOmpat porlindoengan. TOON. Toevoegen, m~nambahi, m~nambahk~n; (als hulp), m~noeloengk~n (mOmbantoekOn) d~ngan ; (zeggen), m~mbilang, m~mbilangi, mengataken. Toevoegsel, o., tambahan. Toevoer, m., pembawaan. Toevouwen, m~lipat. Toewijden, montahbisken. Toezeggen, b~rdjandji, m~ndjandjL Toezenden, m~ngirim, m~ngirimkon, mengirimi. Toezicht, o., pemeriksaan, perentah, pendjagaan; (- houden op), memerentahken, mendjaga, melihati, menarohi mats. Toezien, zie : Toezicht houden, onder Toezicht ; (toeschouwen), menonton. Toga, v., d j o eb ah. Tol, m., (speelgoed), gasing, gangsing, gangsingan; (recht), tjoekai, boa, padjok; Tol heffen, inemoengoet (menarik) boa (tjoekai). Tolhuis, o., pabean, kantor pabean. Tolk, m., djoeroe-bass. Pollen, main gangsing. Tolvrij, lepas (tiada kena) boa (tjoekai). Ton, v., tong, tahang, lager; (drijfton), pelampoeng. Ponder, o., raboek. Tong, v., lidah; (visch), ikan lidah (ter7empah). Tonijn, m., ikan loemba-loemba. Tool, m., perhiasan, dandanan. Tooien, menghiasi, mendandani. Toom, m., kendali, tali kang. Toon, m., (klank), boenji, soewara ; (teen), d jari kaki ; Een hoogen toon voeren, bermoeloet besar, tjandal; Ten toon stellen, memperlihatken.

Tooneel, o., (plaats eener vertooning), panggoeng; (vertooning), tontonan. Toonen, menoendjoek, menoendjonkk,n, memberi lihat, menjatakon, menerangkon. TOON. Toonloos, coati, dada boenjinja. Toorn, m., moerka, march, goesar. Toorts, v , obor, damar, soeloeh. Toosten, b~rlaga, minoem s~lam~tnja orang. Tooverboek, o., mantera,poestaka. Tooverformulier, o., mantra, djampi, djapa-mantera. Toovergodin, v., p~ri. Tooverheks, v., poewaka. Tooverij, v , hobat, hobatan. Toovermiddel, o., goena, goenagoena, hobat. Top, m., poetjak, poetjoek, hoe. djoeng. Topaas, m., poesparagam, r~tna tjgmpaka. Toppers (van boomers), memotong poetjoeknja. Topzeil, o., lajar p~ngapoeh (di atas). Topzwaar, brat di atas, simpir, hoejoeng. Tor, v., kombang, koewangwoeng. Toren, m., m~narah, toengkap, bangoen-bangoen. Tornen (lostornen), nl~r~tas, m~mboeka pendjahitan. Torsen, memikoel. Tortelduif, v., boeroeng p~rkoetoet. Tot, kapada, akan, sampai, datng, di, sahingga. Totaal, o., djoemlah, goenggoeng. Totdat, sampai, sahingga, djadi. Totebel, v., (vischtuig), tangkoel ; (oudje), nenek toewa. Touw, o., tali ; (Vlas-), tali rami; (van arenvezels), tali doek (indjoek) ; (van kokosbast), tali samboek (saboet) ; Touw slaan, m~rnintal tali; In touw zijn, bk~rdja, teroes b~kerdja; Op touw zetten, moelai, mengOi djaken. Touwladder, v., tangga tali. Touwslager, m., toekang memintal (m~rnboewat) tali. Traag, lambat, perlahan, males, 1 ~so e, tj o el as ; (in hat leeren), berat k~pala. TREK. 581

Traan, v. en m., (visch -), mi njak ikan ; (uit hat oog), ajar mata. Trachten, menjoba, m~noentoet, m~ngarah, m~ngoesahak~n, m~ntjehari. Traktement, o., gadji, b~landja, ba;jaran ; (- genieten), makan gadji. Tralie, v., kisi, roedji; Achter de tralies zetten, mom~ndjarak~n. Tralievenster, o., dj~ndela roedji. Translateur, m., zie : Tolk. Transparant, o., torang, boning, dj~r~nih. Trant, m., tj arc. Trap, m. en v., pidak, pidjak, tndang, sepak ; (rang, graad), daradjat, martabat, pangkat; (om op to klimmen), tangga. Trapleuning, v., soesoeran tangga, loneng. Trappelen, m~ng~ntak-ng~ntakk~n kaki, m~mbanting-banting kaki. Trappers, memidjak, men~ndang, mtnjepak mendjedjak. Trawant, m., bidoewanda, pbngiring. Trechter, m, tjorong. Trade, v., langkah, djangkah ; (van ears trap), anak tangga. Treden, m~midjak, m~ngindjak ; (In dienst -), masoek k~rdja ; (In krijgsdienst -), masoek soldadoe; (In hat buwelijk -), kawin, nika,h; (Binuen -), masoek ; (In de plaats -), m~ngganti, menggantiken. Tref, m., oentoeng. Treffen (raken), k~na, makan ; (roeren), merawank~n hati. Train, m., (spoortrein), kareta api (asep); (stoat), p~ngiring. Trek, m., (begeerte), ingin, kpingin, kah nda.k, maoe, soeka; (van zwangere vrouwen), hidam; (aftrek), lakoe, pajoe; (ruk), tarik ; (streep), garis; 582 TREK. De trekken van hot gelaat, ajar moeka. Trekbeest, o., binatang ponghela (tarikan). Trekken, m~narik, m~nghela ;

(uit jets -), m~njaboet, m~nghoenoes; (Op wacht -), naik djaga (kawal) ; (To velde -), pergi (naik) prang ; (reizen), b~rdjalan ; (Voordeel --), in ndap~t hasil (faedah); (van de zenuwen), m~ngg~r~njoet, k~djoet-kt djoet. Trekker, m., (van eon geweer), pemaoet. Treknet, o., djaring, poekat. Trekpot, m., teko, patekoan. Trens, v., (lus), sosok, sandoengan; (van hot gebit), k~ndali ajar (pangon) ; (vlecht), kOlabangan. Treuren, bOrdoeka-tjita, b~rsoesah hati. Treurig, soesah hati, moeroeng, s~dih. Treuzelen, b~rlambatan, m~ngg~roemit. Trillen, g~r~nj oet, g~m~tar, bergojang. Triomph, m., monang, kamenangan. Troebel, k~roeh, boetek. Troop, m., pasoek, pasoekan, katoemboekan, k~loempoekan, perkoempoelan, pOrhimpoenan, kawan. Troepsgewtjs, b~rpasoek-pasoekan, b~rkawan-kawan. Troetelkind, o., anak timangan. Troffel, m., k~ri, k~rok kapoer. Trog, m., paloeng, t~mpat makanan. Troggolen, mongakalk~n. Trom, v., gOndang, k~ndang, gend~rang, bgdoeg, tamboer. Trommel, v., thromol. Zie ook Trom. Trommelen, m~naboeh (m~moekoel) g~ndang (genderang). Trommelstok, m., taboeh g~ndang (b~doeg). TROD. Trommelzucht, v., p~roet kgmboeng, boesoeng. Tromp, v., (van eon geweer), moeloet ; (van eon olifant), blalai, toelalai. Trompet, v., nafiri, selompOret. Trompetter, m., toekang (p~nioep) selornp~ret. Tronen, b~rsemajam diatas tachta karadjaan. Tronie, v., moeka, roepa. Tronk, in., toenggoel, poenggoer, pokok coati, toenggak.

Troop, m., tachta (g~ ta) karadjaan, singgasana, pgtarana ; (Den beklimmen), naik radja ; (Van den - stooten), m~noeroenk~n (nlhnoelak) dari tachta karadjaan. Troonopvolger, m., bakal radja. Troost, m., p~nglipoer ($nglipoeran, p~nghiboeran) hati. Troosten, m~nglipoerkl n, m~nghiboerk~n. Tros, m., ~touw), lingkar tali, tali ; (boo), djaras; (van vruchten), renteng, tandan, g~m$1. Trotsch, bOsar hati, kotjak, olo.olo, angkoeh, sombong. Trotseeren, tiada mgrrmbilang (mbngitoeng), tiada f~rdoeli (rn~rdoelikgn), mthmpermoedahkgn. Trouw, satia; (- ztjn), satiawan, b~rsatia ; To goedor trouw, dengan b~nar (botoel, sabetoelnja, ichlas), d~ngan pertjaja; To kwader trouw, d~ngan tiada b~nar, dengan niat djahat, dOngan tipoe. Trouwbelofte, v., bOrdjandji mane (hendak) kawin. Trouwdag, m., hari kawin (nikah). Trouweloos, chianat, tiada tetap s~tianja. Trouwen, kawin, nikah ; (hot huwelijk van anderen sluiten), m~ngawinken, menikahken. Trouwgewaad, o., pakaian penganten (m~mpilai). Trouwhartig, b~nar (toeloes, balk, soenggoeh) hati. Trouwring, m., tjintjin kawin. TROY. Trouwschat, m., mas kawin. Tucht, v., siasat, atoeran, sah. Tuchthuis, o., zie : Gevangenis. Tuchtigen, mgngadjar, m~nghoekoem, m~njiksa, m~lab~rak, mnjiasatk~n. Tuig, o., (voor trekdieren), pakaian, pasan gars ; (van een vaartuig), tali-tali thmberang; (slecht yolk), orang djahat (hina-ding), bangsat ; (slecht goed), barang boesoek. Tuighuis, o., goedang s~ndjata (alai p~$rangan). Tuil, m., karangan boenga (kmbang). Tuimelen, djatoh m~lintang-poekang (mi3ndjoempalit, m~ndjoemp~rit, thrbalik), djatoh tergoelinggoeling. Tuin, m., k~bon, taman.

Tuinaarde, v., tanah g~moek (raboek). Tuinbed, o., petak k~bon. Tuinbouw, m., $roesahaan k~bon. Tuinier, in., toekang k~bon, pnoenggoe kebon. Tuinman, in., zie : Tuinier. Tuit v., (van een ketel), tjerat, tjorot. Tuiten (van de ooren), rn~ndsing. Tuk, ingin, k~pingin. Tulband, n1., (hoofddoek), s~rban, d~star. Tumult, o., roesoeh, hoeroe-hara, g~mpar, geger. Tunnel, v., t~mboesan. Turen, m~nindjau, m~lihati, nlbmandang. Turk, m., orang toerki (istamboel). Tusschen, di thngah, antara, di s~lanja. Tusschenbeiden, ~1t; (nu en dan), t~rkadang. Tusschenkomst, v., sjafaat, p~rantaraan Tusschenpoos, v.. slang. Tusschenruimte, v., slang, sola, roewa,ng. TWIS. 583 Tusschenschot, o., dinding, pager. Tusschentijd, m., selang, antara. Tusschenwand, m.,zie:Tusschenschot. Twaalf, doewa bolas ; Twaalf uur (over dag), poekoel doewa belas, t~ngah hari b~toel; ('s nachts), thngah mal~m ; (dozijn), saloesin, sadosin. Twaalfde, kadoewa-bolas ; (van de maand), hari (tanggal) doewa belas. Twaalfhonderd, doewab~las ratoes, sariboe doewa ratoes. Twaalfmaal, doewa belas kali. Twee, doewa ; Alle twee, doewadoewa, kadoewanja ; Met z>ljn tweeen, berdoewa. Tweebeenig, bgrkaki doewa. Tweeds, kadoewa. Tweedracht, v., pertjideraan, lengkah, s~tori, onar, roesoeh, pers~t~roean. Tweedubbel, doewa lapis (lip~t ganda). Tweeduizend, doewa riboe. Tweehonderd, doewa ratoes.

Tweeling, in. en v., k~mbar, anak k~mbar, Tweemaal, doewa kali. Tweernen, m~nj~ring, m~mintal. Tweeslachtig, bantji. Tweespalt, v., pertjid~raan. Twizjfel, m., sjak; (-- koesteren), m~naroh sjak; (In -- trekken), tiada pertjaja; Zonder twijfel, t~ntoe, nistjaja, m~sti; (In -- zijn), bimbang, bingoeng. Twijfeien, bimbang, m~naroh sjak, tiada $rtjaja. Twijg, v., ranting, tjabang ketjil (moeda). Twtjnen, m~mintal. Twintig, doewa poeloeh. Twintigtal, o., doewa poeloeh ; (snees), kodi. Twist, m., p~rbantahan, p~rk~lahian, secori. Twiiten, berbantah, berkelahi roesoeh ; Over jets twisters, 584 TWIS. m mbantahk~n, m~m$rbantahkmn. Twistziek, soeka b~rk~lahi. Type, v., 1~mbaga, matjem. UITG. Typhon, m., tofan. Typhus, m., demam kapialoe (di kapala). Tyran, m., zie : Tiran II. U, angkau, ~ngkau, dikau, be. Ui, m., bawang. Uier, m., soesoe, tetek. Uil, m., boeroeng antoe, koekoek b~loek. Uiltje, o., (nachtvlinder), kaper; Eon - knappen. b~rbaringbaring, leleh-leleh. Uit, di loewar, ka loewar, dari, daripada d~ngan, kosong, h~mpa, asal, djaoeh, soedah, habis, tamat ; (van vuur), coati, padam ; Uit hoofde van, dari s~bab, karma, oleh karma. Uitbarsten, m~l~toep, m~l~tos, m~ndj~p~loek ; (in tranen), b~rhamboeran ajer mats monangis. Uitbarsting, v., letoep, letos, ptj ah. Uitbazuinen, m~ngoemoemk~n, m~masjhoerken. Uitbeitelen, m~ngoekir, m~natahk~n.

Uitbetalen, m~mbajar. Uitblazen (van licht), m~matiken, memadamken, memboenoeh, menghemboes, menioep ; (van lucht, ais de walvisch), mengoeskoes. Uitblijven,tiada dateng(kadjadian). Uitblusschen, m ematiken, momadamkon, mernboenoeh. Uitbotten,bertoenas,berkoentjoep. Uitbraken, moentah, moentahkon. Uitbrander (standje), m., gebos, gera, pengadjaran ; Iemand een - geven, menggobos, menggera, memarahken. Uitbreiden, melebarken, meloewasken, membesarken; Zich uitbreiden (van planten, vuur, enz.), merambat, merembet, meroewak, meloewak. Uitbreken (van eon ziekte), dateng, berbangkit, kaloewar. Uitbroeden, menetesken. Uitbundig, ria, girang, ramai. Uitdagen, memekis, menantang. Uitdeelen, membagi-bagi. Uitdiepen, mOndalOmken. Uitdi jen, moroewai, melar. Uitdoen (afleggen van kleeren, enz.), memboeka, menanggalken; (uitvegen,enz.), menghapoesken, mematiken. Zie ook : Blusschen. Uitdooven, zie : Blusschen. Uitdragen, membawa (mengangkat, mengangkoet.) kaloewar. Uitdrinken, minoem habis. Uitdrogen, djadi kering (garing). Uitdrukken, memerah, mementjet, memelotot. Uiteen, terpisah, berpisah, tertjerai. Uiteinde, hoedjoeng, poetjoek, poeting ; (afloop), pengabisan, kasoedahan; (laatste uur), adjal, coati, kamatian. Uiten, mengloewarken perkataan, menjeboetkon. Uiterlijk, o., (voorkomen), roepa, warns, woedjoed, moeka, loewar, lahir. Uiterltjk (naar buiten zich vertoonend), lahir, di loewar, njata; (op zijn laatst), lama-lamanja, lat-latnja. Uitermate, sanget, amat, terlaloe. Uiterst, achir, pengabisan, terdjaoeh. Uitflappen, katelandjoer berkata. Uitgaaf, v., belandja, biaja, ongkos. Uitgaan, koeloewar, pergi ; (van UITG.

vuur), coati, padam ; (van ears school), b~rh~nti. Uitgang, m., thmpat kaloewar, pintoe, djalan kaloewar. Uitgebreid, loewas, lebar, landjoet. Uitgela.ten (vroolijk), girang, ria, k~ratjak. Uitgeleide, o., p~nghant~ran. Uitgelezen (uitgezocht), pilihan, throeta,ma. Uitgemaakt (beslist), poetoes, thrpoetoes, thntoe. Uitgemergeld, koeroes k~ring. Uitgeput, pajah, thnat, letih, lesoe. Uitgestrekt (ruim), loewas, lebar, b~sar, pandjang; (van de beenen bij het zitten), b~rlondjor, s~londjor. Uitgeven (van geld), m~mblandjak~n, m~ngloewark~n, mendermakkn; (in druk), mengloewarkan, mengetjap, menjitak, menera; Zich - voor, mengataken (memboewat) dirinja, apiapi. Uitgezonderd, melainken, ketjoewali, hanja. Ultgieten, menoewang, mentjoerahkln. UitgUjden, gelintjir, thrgelintjir, gelasar, terpeleset, kapeleset. Uitglippen, loetjoet, meloetjoet, meroetjoet. Uitgraven, menggali, mengeroek. Uithalen, mengloewarken, menjaboet. Uithangbord, o., alamat, pagan alamat. Uitheemsch, asing, dari negeri lain. Uithoek, m., (eenzame plaats), thmpat soenji (sepi, djaoeh). Uithollen, membolongi, membolongken, mengeroek, mengedoek, menggali. Uithooren, memantjing, menden gark en. Uithoozen, m enimba. Uithouden, tahan, menahan,betah, menderita. UITL. 585 Uithuizig, tiada (djarang) ada di roemah. Uithuweli jken, mengawinken, menikahken, mendoedoekken ; (van een meisje), Ynemperlakikvn, mempersoewamiken ; (van een jongeling), memperbiniken,

memperisteriken. Uitjouwen, mengolok-olokken. Uitkammen, menjisiri, menjikati. Uitkappen (van een bosch), menebang, menebas. Uitkeeren, membajar, menerimakin. Uitkiezen, memilih. Uitkijk, m., tindjau, penindjauan, mertjoe, panggoeng. Uitkijken, menindjau, melihat, mendjaga. Uitkleeden, memboeka (menanggalkln, menoekar) pakaian. Uitknippen, menggoenting. Uitkoken, mereboes, menggodok. Uitkomen (naar buiten komen), kaloewar ; (gebeuren), djadi, kadjadian, sampai, dateng ; (bekend raken), katahoean, ternjata, terang; (genoeg hebben), tjoekoep; (van .planters), toemb o eh ; (van vogels uit een ei), menetas. Uitkomst,v.,(hulp),pertoeloengan; (redding), kalepasan ; (som), djoemlah, goenggoeng ; (einde), kasoedahan, kapoetoesan, penghabisan. Uitkoopen, meneboes. Uitkrabben, mengerik, mengerok, menghapoesken, memboenoeh, menghilangken. Uitlachen, mengetawai, mengetawaken. Uitlandig, di loewar negeri. Uitiaten, melepasken, mengeloewarken, membeni djalan, meng hanterken kaloewar ; (opzettelijk weglaten), tiada menjeboetken ; (Zich -), mengloewarken perkataan. Uitleenen, memindjamken. 586 UITL. Uitleggen, meng~rtik~n, mbnorangk~n, m~njatak~n; (uitspreiden), m~nghampark~n, mendj~mb~reng, m~mbeberken; (wijder waken), m~loewasken, melebarken. TJitlekken, katahoean, ternjata. Uitleveren, mgnjerahken. Uitloopen (van een vaartuig), berlajar, berangkat; (van huffs gaan), pergi berdjalan-djalan, mblantjong; (van een vol vat, enz.), berpantjoer sampai kosong; (- op jets), djatoh, djadinja; (van zaden), toemboeh; (van

planters), bOrtoenas, berpoetjoek, berpentil; (van een rivier in zee), mengalir kalaoet. T7itloven, djandji, mendjandji. TJitmaken (beslissen), memoetoes, memoetoesken, menentoekon ; (uitschelden), maki-maki. Uitmuntend, maha, teroetama. TJitnemen, m~ngambil, mengeloewarknn. Uitnoodigen, mempersilaken, mendjempoet, memanggil, mengadjak, mengoendang-oendang. TTitnoodiging, v., persilaan, djempoetan, oendangan. Uitoefenen, mengerdjaken, melakoeken, mendjalanken. Uitpersen, memeres, memerah, mengapit, memipit. TJitpeuteren, mengorek, mbnjoentik, menjoekil. Uitpluizen, memilihi, menjelisiki. Uitplukken, menjaboet. Uitplunderen, mendjarah, mencijarahi. 'Uitpompen, memompa. Uitproesten (van voehten), menjemboer, menjemperot; (van het lachen), tbrtawa gelak-gelak, mengakak. Uitreiken, membagi-bagi, menerimaken. Uitrekenen, menghitoeng, membi; an g. Uitrekken, molar, meregangken ; UITS. (Zich-), mengoelet, mengedjangkZn din. Uitroeien (verdelgen), menoempis, membinasaken, menghabisken. Uitroepen, bbrseroe, bertereak, menjeboet, mentjanangken. Uitrukken (te velde trekken), berangkat (naik) perang; (uittrekken), menarik, menjaboet. Uitrusten (rust nemen), berhenti; (gereed waken), menjediaken, melangkapken. Uitscbeiden (ophouden), berhenti. Uitschelden, maki-maki, memakimaki. Uitschudden, mengebasken, mengirapken. Uitslaan (beschimmelen), berlapoek, loemoetan. Uitslag, m., (a$oop), kasoedahan, penghabisan; (schimmel), lapoek,

loemoet; (op de huid), roewan, penj akit koelit. Uitsnijden, memotong, menjoebik. Uitspannen (van een touw), mementang; (van paarden, enz.), menanggalken (memboeka) pakaiannja. Uitspanning, v., (vermaak), soeka, kasoekaan. Uitspansel, o., langit, tjakrawala. Uitspoelen (van een vaatwerk, enz.), mengoembah, menjoetji, membasoeh, membilasi; (van den mond), berkoemoer-koemoer. Uitspraak, v., (rechterlijke -) poetoesan (kapoetoesan) hakim (hoekoem), fatwa. Uitspreiden, menghamparken, menggelar, membentang, membeker. Uitspreken, memboenjiken, menjeboet. Uitspruitsel, o., (jonge loot), toenas, poetjoek, pentil; (van bamboo), reboeng. Uitspuwen, meloedahken, memoentahken. UITS. Uitstaan (verduren), tahan, menahan, menderita. Uitsteken (uitpeuteren), menjoengkil; (van de tong), mendjoeloerken ; (van de hand), mengandjoerken, mengoendjoekken ; (van de beenen), melondj ork en ; Bo van anderen uitsteken, melebihi. Uitstekend, teroetama, kapala. Uitstel, o., tanggoeh, pertanggoehan, tempo ; Uitstel vragen, mints tempo. Uitstellen, menanggoehken, mempertanggoehken, mel ,mbatken. Uitstoelen, beroempoen, beranak. Uitstorten, menoempahken, mentjoerahken, memboeraiken, toempah, tjoerah, boerai ; (Zijn gemoed -), memboeka rasianja. Uitstrekken (Zich -, gaan liggen~, bertidoeran; (De beenen --), berlondjor, melondjorken. Uitteekenen, menggambar, memetaken. Uitteren, djadi koeroes-keying. Uittrekken, menjaboet, menghoenoes, meronggas, menjendal ; (van kleederen), memboeka, menanggalken ; (naar buiten gaan), kaloewar, mengloewari.

Uittreksel, o., (uit geschriften), poengoetan, petikan, ringkasan. Uitvaagsel, o., sampah. Uitvaardigen (Ears bevel ) memberi perentah. Uitvallen (van bet haar, enz.), goegoer, djatoh, rontok ; (van belegerden), mengeloewari. Uitvegen, menjapoe, menghapoesken ; (Iemand den mantel -), mengoembah, memaki-maki, memarahken. Uitverkorene, mm en v., kekasih, pilihan. Uitvinden, mendapet. Uitvlucht, v., dalih, poster-batik; Uitvluchten gebruiken, berdalih, berpoeter-batik, kelekkelek. UITZ. 587 Uitvoerartikel, o., barang jang di bawa kaloewar negeri. Uitvoeren (naar buiten voeren), membawa kaloewar negeri ; (doers), melakoeken, mengerdjaken, memboewat, membikin. Uitvoerig, dengan terang sekali, denga.n segala katerangannja. Uit- en lnvoerrechten,naik datjin, bea barang-barang dagangan jang dibawa masoek atau kaloewar. Uitvorschen, merijelidik. Uitwas,o., (carat), koetil; (knoest), gambol, mats kajoe; (aan wortels), soenti. Uitwasemen, berpeloeh, keringet, berkeringet, meroewap. Uitwasschen, menjoetji, membasoeh ; (van hat hoofdhaar met bog), keramas, berkeramas. Uitwendig, di loewar, lahir, kalihatan. Uitwerken (veroorzaken), menjebabken, mendjadiken ; (verrichten), mengerdjaken. Uitwerksel, o., (gevolg), djadinja. Uitwerpen, memboewang. Uitwerpael, o., tahi. UitwiLjken, menjimpang; (vluchten), m inggat, lari . Uitwisschen, zie : Uitvegen. Uitwrijven, rnenggosok. Uitwringen, meremas, merneres, menjerkai. Uitzakking, v., (van de baarmoeder, enz.), dobol, tombong. Uitzeilen, berlajar. Uitzenden, menjoeroeh.

Uitzetten (van geld), mendjalanken; (van natters, enz.), memasang; (uitdtjen), melar, bermoewai. Uitzien (bet voorkomen hebben van), roepanja, beroepa ; (naar buiten zien), melihat kaloewar, menindjau, mendjaga ; (naar iets verlangen), mengharep-harep. Uitzoeken, memilih. 588 UITZ. Uitzonderen, mengetjoewaliken, me1ainken. Uitzondering, v., ketjoewali, perlainan. Uitzuigen, menghisap. Uitzuinigen, menghimat-himatken, menjimpen. Unster, v., datjin, datjinan. Urine, v., kentjing. Urineeren, kentjing, berkentjing, berkemeh. VAND. Urn, v., boejoeng, perioek. Uur, o., djam, poekoel; Twaalf uur, djam (poekoel) doewa betas, tengah hari (malem). Uw, moe, engkau, angkau, kau, kamoe, diri, toewan, enz. Uwent (Te -), di roemah-moe, di roemah toewan, enz. Uwentwege, dari (dari pads) engkau, dari pads fihakmoe, karena engkau. V. Vaak, m., (slaap), a ntoek, mengantoek. Vaak (dikwi jls), wring, seringsering, kerep, kerep kerep. Vaalt, v., tempat sampah (badja, kakotoran, gemoek). Vaandel, o., bendera, pandji-pandji, alamat. Vaardig, pantas, tjepat, lekas. Vaars, v., lemboe (sapi) moeda. Vaart, v., pelajaran; (gracht) parit. Vaartuig, 'o., perahoe, kapal, bahtera, sampan. Vaarwel (-- zeggen), memberi selamet tinggal (selamet djalan). Vaas, v., djambangan. Vaatdoek, m., kain seka, lap. Vaatwerk, o., perkakas dapoer. Vaccinateur, m., manteri tjatjar. Vaccine, v., hat tjatjaran. Vaccineeren, menatjarken, menanem tjatjar.

Vacht, v., koelit domba (kambing) jang berboeloe. Vadem, m., depa. Vader, m., aboe, bapa, ajah, ajahanda. Vaderland, o., tanah-ajar, negeri sendiri. Vaderloos, tiada poenja bapa. Vadermoorder, m., pemboenoeh bapa. Vaderschap, o., pangkat bapa. Vaderzegen, m., berkat bapa. Vadsig, males, tjoelas, lesoe. Vagabond, m., orang gaibana (pelantjongan), perisau. Vak, o., (afgeschoten deal), petak, kotak, roewang; (beroep, enz.), pekerdjaan, pentjarian. Val, m. en v., (knip), djepelakan, bekoekoeng, perangkap; (hat vallen), djatoh, binasa. Vaibrug, v., djembatan angkatan. Valgordijn, o., kelamboe, langsai. Valies, o., kerpek, sitak, kopor ketjil. Valk, m., alap-alap, helang. Vallei, v., pahoek, lembah, ledok,, djoerang. Vallen, djatoh, rebah, roeboeh ; (voorover-), terdjeroemoes, kedjeroemoes, djatoh mengkoereb (tiarap); (Op bet achterste -), djatoh berdoedoek; (Op lets -), menimpa; (van regen, enz.), toeroen ; Aan stukken -- , petjah, hantjoer; In slaap--, tidoer. Vallend (-e ziekte), penjakit ajan, sawan (pitam) babi. Valsch, falsoe, lantjoeng, tiroean, bikinan ; (rout), salah, bohong ; (van aard), keroh, tjoelas, djoedas, tiada boleh di pertjaja. Valschaard, m., orang djoedas (tjoelas hati). Van, dari, dari pads. Vandaag, ini hari, hari ini. VAND. Vandaar, dari itoe, s~bab itoe, maka itoe. Vangen, m~nangk~p, m~megang, nlentjehari, monadahi. Vangst, v., tangk~pan. Varen, v., (plant), pak oe, daoen pakoe, pakis. Varen, naik p~rahoe (kapal), berlajar, berp~rahoe. Varken, o., babi. Varkenshok, o., kandang babi. Varkensslager, m., toekang babi,

toekang motong babi. Varkensvleesch, o., daging babi. Vast (niet los, gebonden), ten kat ; (gestold), boeoe, keras, kenthl ; (gedegen), kipal ; (stevig), koewat, tegoeh, koekoeh, keras kentjeng ; (stellig), tentoe, tetbp, nistjaja. Vastberaden, berhati tetap,berani, Vastbinden, mbngikat, menambat. Vasteland, o., darat. Vasten, bbrpoewasa. Vasten, v., (De -), poewasa, slam. Vastenmaand, v., boelan poewasa. Ramadlan, Ramadan; (de negende van het Moh. jaar). Vasthaken, mbngait, mbnggait ; (ergens aan blijven haken), tbrsangkoet. Vasthechten, mbngikat, mbnjamboengkbn, mbnghoeboengkbn, mblbkatkbn. Vasthouden, mbmegang, mbnggbnggbm. Vastkleven, lbkat, mblbkatkbn, bbrlengket, mblengketkbn. Vastleggen, mbnambat, mbngikat. Vastmaken, mbngikat, mbnbgoehkbn, mbnalikbn, mbmakoe. Vastraken (ergens aan -), tbrsangkoet. Vaststaan, bbrdiri tbtbp ; (zeker ztjn), soedah tbntoe. Vaststampen, mbnoemboek, membdjalkbn. Vaststellen, mbnbntoekbn, mbnb tbpkbn. Vastzitten, tbrsangkoet, dempet, VEER. 589 berdempet ; (van een schip), kandas ; (Tusschen lets), kadjepit, tendjbpit. Vat (ton), o., tong, tahang, pipa. Vasten, menangkbp, memegang, menggenggem, makan ; (begrijpen), mengerti ; Vuur vatten, hangoes, tenbakar ; Koude vatten, kadinginan, kbna dingin ; (van diamanten, enz.), menatahkdn. Vechten, benperang, bbrkelahi, benlaga ; (om lets), rereboetan, reboetan, mereboet; Laten vechten, mengadoe. Vechthaan, m., ajam saboengan. Veder, v., boeloe. Vederbos, m., djambak-boeloe, boeloe-boeloe. Vederloos, tiada benboeloe, penoe-

toel. Vee, o., haiwan, kewan, binatang piaraan. Veehoeder, m., gombala, toekang angon. Veekraal, v., kandang. Veel, banjak ; Met zijn velen, ramai-ramai ; Zooveel, sakian ; Zooveel mogelijk, sabolehboleh ; Zooveel to meer, istimewa poela. Veelal, kabanjakan kali. Veeleer, angoer, lbbih balk. Veelkleurig, pantjawarna, roeparoepa. Veelsoortig, bbrdjbnis-djbnis. Veeluis, q., kbrpati. Veelvoud, o., ganda. VeelwiJverij, v., pbrmadoean, pbmbliharaan bini lbbih dari satoe. Veepest, v., pbnjakit sampar binatang. Veer, o., pbgas, pbsawat, pin ; (aanlegplaats voor vaartuigen), pangkalan pbrahoe ; (overhaal), eretan, pbnambangan. Veerboot, v., pbrahoe tambangan (eretan). Veerkrachtig, lbnting, kenial ; (Niet --), kbndor. 590 VEER. Veertien, ampat (~mpat) bolas ; (Over -- dagen), lima bolas hari lagi. Veertienmaal,ampat (~mpat) bolas kali. Veertig, ampat (~mpat) poeloeh. Veest, m., kentoet; Een - laten, b~rk~ntoet, m~ngentoet. Veestal, m., kandang. Veete, v., p~rs~t~roean, b~ntji, d~ngki. Veeteelt, v., p~m~liharaan binatang (haiwan). Veevoeder, o., makanan binatang (haiwan). Vegen, m~njeka, m~njapoe, m~nggosok, mbmber~sihken. Veger, m., sapoe ,sesapoe; (van ribbon van palmbladeren), sapoelidi ; (van arenvezels), sapoe doek; (van stroo), sapoe merang. Veil, tordjoewal, boleh di beli (disoewapi); ZiJn leven - hebben, h~ndak m~mbbri njawanja; Een veils vrouw, p~rampoean djahat. Veilen, m~ndjoewal,m~noewark~n, melelangken.

Veilig, santausa, sadjahthra, s~lamot. Veiling, v., lelang, $ndjoewalan di had~pan orang banjak. Veinzen, poera-poera. Veinzer, m., orang moenafik (poera-poera). Veinaerij, v., poera-poera. Vel, o., koelit ; (papier), lirang, lumbar, h~lai. Veld, o., tanah, padang, lapang. Veldarbeid, m., peroesahaan tanah. Veldartillerie, s~tab~lan-sgtringan. Veld$esch, v., k~mpis. Veidgewas. o., tan~m-tanbman, toemboeh-toemboehan, tetoekoe1 an. Veidheer m., panglima prang, hoeloebalang, djend~ral. Veidhoen, o., ajam hoetan. VER. Veldmuis, v., tikoes tanah. Veldriet, o., slang-slang, gblagah. Veldslag, m., prang, panj~rangan. Veidsiang, v., oel~r tanah. Veldteeken, o., alamat (b~ndera) $rang. Veldtent, v., chaimah. Veldvruchten, v., hasil tanah, oebi-oebi. Veldwacht, belwaq. Velen (verdragen), tahan, m~nahan. Velerhande. b~rbagai-bagai, bOroepa-roepa, b~rdjgnis-dj~nis. Veig, v., tepi (birih) rods (djantera). Vellen, m~nebang, men~bas, mbmotong; (dooden), m~mboenoeh, m~matiken ; (van een geweer), m~njagang ; (van een vonnis), mendjatohk~n hoekoem, m~moetoesken. Velletje, o., (vlies), s~lapoet,koelit. Venduhuls, o., roemah lelang. Vendumeester, m., kapala lelang. Vendutie, v., lelang ; Vendutie houden, m~ndjoewal barang-barang di lelang, m~lelangk~n. Venerie, v., p~njakit p~rampoean, sakit karang. Venijn, o., (dierlijk), bisa ; (plantaardig), oepas, ipoeh ; (delfstoffeltjk), ratjoen. Venkel, v., adas. Venkelolie, v., minjak adas. Venkeiwater, o., ajar adas. Vennoot, m., tbm~n (sakoetoe) sa-

modal (sakongsi, sapatoengan). Vennootschap, v., kongsi, rawah. Venster, o., dj~ndela, tingkap, natang. Vensterglas, o., katja dj~ndela. Venten, b~rdjoewalan koeliling, m~mbawa barang-barang djoewalan koeliling. Venusheuvel, m., toendoen. Venusziekte, v., p~njakat p~rampoean ; (Syphilis), radja sings. Ver, djaoeh; Te ver gegaan, kathlandjoer ; Wel verre van, djangan, djangankan. VERA. Veraangenamen, menj~n~ngk~n, m~njoekak~n. Verachtelijk, hina, k~dji. Verachten, m~nghinak~n, m~ngedjik~n, m~nj~lak~n. Verafgelegen, djaoeh, djaoeh t~mpatnja. Verafschuwen, gMi, mong~djik~n. Veranda, v., serambi, emper. Veranderen, mengobahk~n, borobah, b~ralih, berpindah, m~ngalihkbn, m~mindahkon. Verandering, v., perobahan. Verantwoordelijk (- zijn), mnanggoeng. Verantwoorden, m~mb~ri kirakira, m~njatak~n. Verbaasd, t~rtjengang, thrmangoemangoe, kaget, b~ngong, hairan, dahsjat. Verbaasd, o., (windsel), p~mb~betan, pembaroetan; (samenhang), p~rtambatan, $rhoeboengan. Verbannen, m~mboewang kaloewar negori. Verbasteren, b~robah tabiatnja. Verbazend, m~nghairanken. Verbazing, v., hairan, dahsjat. Verbeiden, m~nantiken, ni noenggoek~n. Verbergen, m~nj~mboenik~n, mngoem$tk~n, m~lindoengken, m~njamarken ; (Zich -), b~rstsmboeni, berlindoeng, mengoempot, oemp~tan. Verbeteren, m mbaiki, membaikk~n, m mb~toelken, m~mb~nark~n. Verbeurd verkiaren, merampas. Verbeuren (verliezen), hilang. Verbieden, m~larang, m~larang-

k~n, m~ngharamkon. Verbijsterd, bingoeng, goegoep. Verbinden (lasschen), m~njamboeng, menghoeboengken; (een Verbaasd leggen), m~mb~bat, m~mbaroet; Zich verbinden, b~rdjandji, menanggoeng. Verbintenis, v., perdjandjian. VERD. 591 Verbleeken, djadi poetjat, toeroen warnanja. Verblijden, menjoekaken hati, m~nggirangk~n, m~nj~n~ngk~n. Verbljjf, o., kadoedoekan, kadiaman, thmpat tinggal (b~roemah). Verblijfkosten, m., b~landja. (oewang, ongkos) m~noempang. Verblijfplaats, v., tempat kadiaman (tinggal, b~roeman), t mpat. kadoedoekan. Verblijven, doedoek, b~rdoedoek, diam, tinggal, b~roemah. Verbloemen, m~njamark~n, mnjgmboenik~n. Verbluft, b~ngong, thrmangoemangoe. Verbod, o., larangan, pantangan. Verboden, thrlarang, pantangan, haram. Verbolgen, moerka, march. Verbond, o., perdjandjian, moeafakat. Verborgen, thrs~mboeni, rasia, diam-diam. Verbrand, hangoes, terbakar. Verbranden, m~mbakar, m~nghangoesk~n, m~njoel~d. Verbreeden, melebarken, m~loewask~n. Verbreiden, m~masjhoerk~n, mma'loemken. Verbreken, mem~tjahk~n, m~matahk~n, m~moetoesk~n. Verbrijzelen, mer~moekk~n, m mghantjoerk~n. Verbruiken, m~nghabisk~n, mmakai habis. Verdagen, m~mp~rtanggoehk~n. Verdampen, m~ngoekoes, meroewapk~n. Verdedigen (beschermen), melindoengknn, menoeloengi, n1~mbantoel; (zich -), melawan. Verdeeldheid, v., pertjideraan, perbantahan, setori, onar. Verdeelen, membagi-bagi, memi-

sahken. Verdeemoedigen (zich - ), merendahken din. 592 VERD. Verdelgen, m~noempes, m~mbinasaken. Verdenken, m~njangka, m~n~rka, m~naroh sjak, m~ndakwa. Verder, l~bih djaoeh. Zie ook Voorts. Verderf, o., kabinasaan. Verderfelijk, membinasak~n, membawa kabinasaan. Verderven, mombinasak~n, m~njilakaken. Verdichten, m~mbikin, m~reka. Verdiend, haroes. Verdienen (loon, enz.-), makan oepah (gadji, b~landja) ; (kri jgen), b~roleh, dapot, mentj~hari; (behoorljjk), haroes. Verdienste, v., oepah, gadji; (door goads werken, enz.), pahala, d jasa, kabaktian. Verdienstelijk, b~rdjasa, kabaktian, pahala. Verdieping, v., pangkat. Verdikken (van vochten), djadi k~nt~l (b~koe). Verdobbelen, memp~rdjoedik~n, menghabisk~n dOngan main. Verdoemd, koetoek, lanai. Verdoemeling, m. en v., orang koetoek (lanat). Verdoem.en, m~ngoetoeki. Verdoofd (van hat gehoor), bising, toeli; (van ears lichaamsdeel), lali; (van glens), soeram. Verdooven, mombisingk~n, mnjoeramk~n. Verdord, lajoe, k~ring. Verdorren, djadi lajoe (k~ring). Verdorven, roesak, binasa, djahat. Verdrag, o., p~rdamaian, p~rdjandjian ; Een - makan, m~mboewat $rdjandjian ($rdamaian). Verdragen (dulden), m~njabark~n, m~nahan, men~rima, m~nd~rita. Verdriet, o., doeka-tjita, soesahhati, soesah ; (- aandoen), m~ndoeka-tjitak~n, m~njoesahk~n. Verdrietig, berdoeka-tjita, soesah, kasoesahan. VERE.

Verdrijven, m~ngoesir, m~ngalauk~n, m~ngoendoerk~n, m~nghilangk~n, m~ndjaoehk~n. Verdrinken, coati kal~lep (tengg~l~m, di dalem ajar). Verdrogen, djadi k~ring. (niaja. Verdrukken, m~nind~s, m~ngaVerdubbelen, m~ngganda. Verduidelijken, m~nerangk~n, m~njataken, m~ng~rtik~n. Verduisteren (duister worden), djadi soeram (g~lap, k~lam); (duister makers), min joeramken, mengg~lapken, m~ngOlamken, mengoesoetk~n; (stolen), m~ntjoeri,m~maling, m~ngambil diamdiam. Verduistering, v., (eclips), g~rhana, g~rahana ; (duister making), p~ng~laman; (diefstal), $ntj oerian. Verdunnen, m~ntjewerk~n, mengentjerk,n. Verduren, menahan, menderita, menjabarken. Verdwaald, swat, kasasar. Verdwalen, swat, tersesat, kasasar; (Doers verdwalen), menjesatk(n, menjasarken. Verdwijnen, hilang, lenjap. Vereenigen, mengoempoelken, mendjadiken satoe,m~njamboeng, menghoeboengkon. Zie ook: Vergaderen. Vereeniging, v., (larch), samboengan, hoeboengan; (vergadering), perkoempoelan, perhimpoenan, kongsi. Vereeren, menghormati, menghormatknn, memoeliaken, member hormat; (van godheden), memoedja, menjembah. Vereering, v., hormat, sembah, poedja. Vereffenen, menjelesaiken, mendjrlasknn, menghabisken, meloenaskan, membajar. Vereischen (noodig hebben), berhadjat; (noodig zijn), mesti ada, perloe. VERE. Vereischte, o., hadjat, p~rloe. Verf, v., tjat, tjet. Verfijnen, menghaloesk~n. Verfkwast, m., sikat tjat. Verflensen, lajoe, djadi lajoe. Verfpot, m., thmpat tjat. Verfraaien, membagoesk~n,mgnghiasi, m~ndandani, m~mboewat

endah (bagoes). Verfrisschen, menj~djoekken, menjrgrrksn. Vergaan (van een schip), karam, binasa ; (verrotten), djadi boesoek (bosok). Vergaderen, berhimpoen, berkoempoel, menghimpoenken, mengoempoelken. Vergadering, v., perhimpoenan, pOrkoempolan, madjelis. Vergaderzaal, v., balai. Vergankelijk, fans, tiada kekal. Vergeefs, pertjoema, tjoema4joema, sia-sia. Vergelden, membales. Vergelding, v., pembalesan. Vergelijk, perdamaian. Vergeltjken, menanding, membandingken ; (Bij lets -), mngibaratken, mengoepamaken. Vergelijking, v., bandingan, tanding; (geltjkenis), peroepamaan, oepama, ibarat. Vergemakkeljken, menggampangkmn, meringanken, membikin gampang. Vergenoegd, senang. Vergenoegen (Zich - met), memadaken dini dengan, menj oekoepken, terima, menerima. Vergeten, loepa, meloepaken, meloepal, kaloepaan. Vergeven (vergiffenis schenken), mengampoeni, memaaf ken, memberi ampoen; (vergiftigen), meratjoeni, memberi ratjoen (makan ratjoen). Vergeving, v., ampoen, maaf. Vergewissen (zich - van), menjataken, memeriksai. Vergezellen, menghanter, mengHOLLANDSCH-MALEISCH. VERH. 593 hanterken, menjertai, berdjalan bersama-sama. Vergezicht, o., pemandangan jang djaoeh. Vergieten,menoempahken;(Bloed ), menoempahken darah Vergiettest, v., pgnapis, saringan. Vergiffenis, v., zie : Vergeving. Vergift, o., (dierljjk), bisa ; (plantaardig), oepas, ipoeh ; (mineraal), ratjoen. Vergiftigen, meratjoeni, memberi (kasi) makan (minoem) ratjoen. Vergissen (zich --), salah, salah

kira, keliroe. Verglaassel, o., saloet. Verglazen, menjaloet, merengas. Vergoeden, mengganti. Vergoeding, v., ganti, silih. Vergramd, marsh, moerka, goesar, games. Vergrijp, o., salah, kasalahan, doss. Vergrooten, membesarken. Vergrootglas, o., galas (tjermin) jang membesarken. Vergruisd, hantjoer, rgmoek Vergruizen, menghantjoerken, meremoekken. Verguizen, menistaken, menghinakgn, mengedjiken. Vergulden, menjepoeh mss. Verguldsel, o., sepoeh mss. Vergunnen, mengidzinken, member idzin. Vergunning, v., idzin, permisi. Verhaal, o., tjeritera, hikajat, riwajat; (in rechten), dakwa, permintaan ganti. Verhaasten, membangatken, melekasken. Verhalen, menjeriteraken; (in rechten), mendakwa, mints karoegian. Verhard, kgras, began, tggar. Verheerlijken, memoeliaken, memoedji. Verheffen, mengangkat; (Zich zelven --), membesarken din. Zie ook : Verheerljken. Verhalen, menjemboeniken. 38 594 VERB. Verhemelte, o., langitan moeloet, tekak. Verheugd, soeka hati, girang, sen~ng. Verheugen, menjoekak~n, m~nggirangk~n, m~nj~n~ngk~n. Verheven, tinggi, besar, moelia, moeliawan. Verhinderen, m~n~gahk~n, menahan, memalatigi,menjoekarken. V erhindering, v., anal, oedzoer. Verhit, kapanasan. Verhoeden, mendjaoehken, memeliharaken. Verhongeren, kalaparan. Verkoogen, meninggiken, menaIkk~n, membesarken. Verkooren, memeriksai, menanjal; (van een verzoek, enz.), meloeloesken, mengaboelken. Verhoovaardigen (Zich -),mem-

besarken din. Verhouding, timbang, banding, bandingan ; (zie ook : Betrekking); In verhouding van, dngan menimbang,dengan melihat. Verhuizen, pindah, berpindah. Verhuren, menjewakon. Verijdelen, membatalken. Verjaard, soedah laloe, (liwat) temponja. Verjaardag, m., hari tahoen. Verjagen, mengoesir, menghalauken. Verkeerd, salah; Verkeerd hooren, salah dengar; Verkeerd opnemen, salah tamps. Verkeeren (in den toestand zi jn), ads ; (veranderen), berobah, mengobahken; (omgaan), bertemen, bersobatan. Verkennen, menghintai, melihati. Verkiezen, soeka, memilih. Verklagen, mendakwa, mengadoekin. Verklappen, memboeka rasianja, mOmbilang, memberi tahoe. Verkiaren, menerangken, mengerliken, menjataken, mentafsirken, mengibaratken, memberi tahoe. VERK. Verklaring, v., ibarat, katerangan; (bekentenis), pengakoean; (getuigenis), kasaksian. Verkleeden (zich -), toekar (m~noekar, bersalin, ganti) pakaiany menjamarken din. Verkleerd, lekat, berlekat, berlengket, bergantoeng, soeka. Verkieinen, mengetjilken, menghinaken. Verkleumd, kadinginan. Verkleuren, loentoer, berobali warns. Verknoeien, meroesakken. Verkoolen, mendinginken, menjedjoekkln. Verkondigen, mengchabarkenr mewartaken, memaloemken, m masjhoerken. Verkoop, m., djoewal, pendjoewalan; (in het openbaar), lelang, lelangan. Verkoopdag, m., hari lelang. Verkoopen, mendjoewal; (In het openbaar), melelang, melelangken; (Langs de huizen), mendjadjah, mendjoewal koeliling ; (Op crediet), mbndjoewal hoetang ;

(Comptant), mendjoewal kontan (wang toenai). Verkoopen, m., pendjoewal, toekang djoewalan ; (Chin. rondventer), kelontong ; (vendumeester), kapala lelang. Verkoophuis, o., roemah (kantor) lelang. Verkorten, memendekken, me-ringkes, meringkesken. Verkoudheid, v., selema, pileg. Verkrachten (Een vrouw -), menggagahi, meroegoel, meragang, merkosa, menidoeri dengan paksa. Verkreukelen, meletjekken, menggoemalken. Verkri jgen, dapet, mendapet, oleh, beroleh. Verkrommen, djadi bengkok, membengkokken. Verkwikken, menjegerken. VERK. Verkwisten, boros, m~mborosk~n, m~mboewang. Verlagen, m~mendekk~n, m~r~ndahk~n; (Zich -), m~r~ndahk~n din, m~nghinak~n din. Verlak, o., sampang, p~rlak. Verlamd, loempoeh, thpoek, lasa. Verlangen, mane, h~ndak, ingin, k~pingin, rindoe, d~ndam. Verlangen, o., (begeerte), ingin, kamginan, rindoe, kah ndak, tjita, hasrat. Verlaten, m~ninggalk~n; (Zich op iets $rtj aj a. Verlaten (eenzaam), soenji, s~pi; (achtergelaten), katinggalan. Verleden, soedah, soedah liwat (laloe). Verlangen, m~mb~ri, m~ngaroeniak~n. Verlagen (beschaamd), xnaloe, katj~lik; (in moeili jkheden), kasoesahan;(bedorven),boesoek; (verstikt), amok ; (noodig hebben), p~rloe m~makai, kakoerangan. Verlegenheid, v., soesah, kasoesahan, soekar, kasoekaran, kakoerangan; (schaamte), maloe; In - brengen, m~njoesahk~n. Verleggen, m~rnindahk~n, m~naroh di thmpat lain. Verleiden, m~mboedjoek : (Eon vrouw -), m~nawari.

Verleiding, v., $mboedjoekan, p~nggoda. Verlangen, m~mandjangk~n, mlandjoetk~n, m~njamboeng. Verlengstuk, o., samboengan, hoeboengan, soeloer. Verleppen, lajoe, djadi lajoe. Verlevendigen, m~nghidoepk~n, meramaik~n. Verlichten, men~rangi, m~n~rangk~n; (minder zwaar waken), m~ngentengk~n. Verliefd, birahi, gila, edan, kasmaran. VERM. 595 Verlies, o., roegi, karoegian, kakoerangan, alahan, tiwas, kahilangan. Verliezen (verloren hebben), kahilangan, hilang ; (onderdoen), tiwas, alah, kalah. -erlof, o., idzin, p~rmisi ; Verlof verleenen, m~ngidzink~n, m~mberi idzin (permisi). Verlokken, merahi, memboedjoek, mengadjak. Verloochenen, menjangkal, tiada mengakoe, moengkir. Verloofd (- zijn), bertoenangan, berpatjangan. Verloopen, laloe, liwat ; (van een lager, enz. ), soeroet, soesoet, minggat; (van een schroef), galir, djadi longgar. Verloskundige, m. en v., bidan, doekoen beranak. Verlossen (uit een gevaar, enz.), melepasken, meloepoetken, mengloewarkkn ; (uit de slavernaj), meneboes ; (baron), beranak, bersalin, berpoetera ; (helpen btj hat baron), menoeloeng. Vermaak, o., kasoekaan, permainan. Vermaard, thrmasjhoer, thrnama. Vermageren, djadi koeroes. Vermaken (anders waken), mengobahken, merobah, memboewat lain roepa; (bij testament), mewasiatken ; (Zich -), main, bersoeka-soekaan, menjoekaken din. Vermalen, menggiling, memboeboekken, menghaloesken, menghantjoerken. Vermanen, mengingatken, menasihatken, menegor, memarahken. Vermeend, di sangka, di kiraken, t erkira.

Vermeenen, kira, mengiraken, menjangka. Vermeerderen, bertambah-tambah, menambahi, menambahken, melebihi, memperbanjakken. Vermeesteren, mereboet, merampas, mengalahken, r enaloekken --), menghar~p-harep, 596 VERM. Vermolden, m~nj~boet, m~nj~boetk~n. Vermoeden, m~njampoer, rn~njampoeri, menjampoerk n, m~lgboer. Vermenigvuldigen (rekenkunde), mOmoekoel ; (vermeerde. ren), djadi banjak, bertambahtambah. Vermetel, tjandang, thrlaloe brani. Vermicelli, v., laksa. Vermojden, mendjaoehken dini daripada, mOnjingkir. Verminderen, djadi koerang, b~rkoerang, mengoerangi, mengoerangk~n, soesoet, soeroet. Vermits, sObab, dari sObab, sOdang, karma. Vermoeden, m~njangka, m~naroh sjak. Vermoeden, o., (achterdocht), kira, sangka, sjak. Vermoeien, menjapaiken, m~lelahken. Vermogen, o., (macht), koewasa, kasaktian, kakoewatan ; (rtjkdom), harts, kakajaan ; Naar vermogen, sakgdar, sabolehboleh, sabisa. Vermogen (kunnen), dapot, boleh, bisa, tjakap, bOrkoewasa, koewat. Vermogend (krachtig), sakti, b~rkoewasa, koewat; (rtjk), kaja, bgrharta, mampoe. Vermolmd, boeboekan, di makan boeboek, boeroek. Vermomd, samar. Vermommen, menjamark~n. Vermoorden, m~mboenoeh. Vermorzelen, mgrgmoekkgn, menghan tj oerkgn. Vermurwen, melemboetk~n (menghantjoerk~n) hati. Vernachten, bormal~m, m~ngin~p. Vernederen, m~nghinakgn, mr~ndahken ; (Zich -), mgrendah-

k~n din. Vernemen, mendengar, mondap~t VERP. chabar (tahoe); (Naar lets ), m~nanja, m~nanjak~n,momOriksa. Vernielen, m~roesakk~n, membinasaken. Vernietigen, m~niadaken, mnoemp~s, menghapoesk~n. Vernieuwen, membikin baroe, m~ngganti baroe. Vernis, o., minjak rOngas, sampang. Vernissen, menjapoeken (menggosokksn) minjak rengas. Vernuf`t, o., akal, kapintOran, kapandaian. Vernuftig, tj~r~dik, b~rakal, pinthr, pandai, bisa. Veronachtzamen, m~ngalpaken, tiada merdoeliken, tiada m~ngendahkan. Veronderstellen, mOnjangka, mngira. Verontreinigen, mengotork~n, mOntjemarken, m~nadjiskon. Verontrusten, m~ngoesik, m~ngharoek~n. Verontschuldigen (Zich -), minta maaf. Veroordeelen (vonnissen), menghoekoem, mgngh oekoemk~n, m~mberi (m~ndjatohk~n) hoekoeman; (afkeuren), m~nj~la, mentj atj ad. Veroordeeling, v., kapoetoesan hoekoem. Veroorloven, mengidzinken, member idzin (permisi),menghalalken. Veroorzaken, mendjadiken, men erbitken, mengadaken, memberi, mendatengken, membangkitken menimboelken, menjebabken. Verordenen, memOrentahken, mengatoer, mOngoendangken. Verordening, v., perentah, oendang-oendang, atoeran. Veroveren, mereboet, mengalahken. Verpachten, menjewaken, memborongken, mengepakken. Verpanden, menggadai, menggadaiken. VERP. Verplaatsen, m~mindahkOn. Verplegen, m~mbliharak~n, m~n-

djagaI. Verplicht, $rloe, haroes, wadjib. Verplichten (noodzaken), mmaksa, m~wadjibk~n ; (Aan zich --), m~ngoetangk~n boedi. Verplichting, v., kawadjiban, wadjib, hoetang boedi. Verpraten (Zich -), kathlandjoer b~rkata. Verraad, o., chianat, s~moe. Verraden, m~njemoek~n, m~mboeka rasia. Verrekijker, m., thropong. Verrekt (verzwikt), terpblioet, kas~lioe, salah oerat. Verrichten, m~mboewat, m~mbikin, m~ng~rdjak~n, m~lakoek~n. Verrtjzen, bangkit, bangoen. Verroeren (Zich --), b~rgbrak. Verrot, boesoek, bosok, hantjoer. Verrotten, djadi boesoek (bosok, boeroek, hantjoer). Verruilen, m~noekar, mthnggantiken. Verrukkelijk, merawanken hati, membirahiken, bagoes (endah, permai) sekali. Verrukking, v., gairat, rawan hati. Vers, o., seloka, ajat, pantoen. Versagen, takoet, djadi takoet. Versch (frisch), segar; (nieuw), baroe, beharoe. Verschaffen, mengadaken, mombOri. Verschalken, mOnjOmoe, mOmpOrdajakOn. Verschansing, v., koeboe, benteng. Verscheiden (veal), banjak; (verschillend ), bOroepa-roepa, roeparoepa, pOlObagai, segala roepa. Verscheden, mOmoewatkOn di dalOm pOrahoe (kapal). Verscheuren, mOnjobek, mbnjoewek. Verscheurend (van dieren), gangs, galak. Verschiet, o., djaoeh, kadjaoehan. VERS. 597 Verschieten (verkleuren), loentoer, moentah; (van plaats veranderen), bOralih. Verschejnen, menghadep, timboel, kalihatan. Verschillen, bOrlainan, bOrbeda, bOrsalahan ; (van meaning), bOrbantah, bOrtjidOra. Verschillend, zie : Verscheiden,

ook : bOrlaInan, bgrsalahan, lain roepa. Verschoonen (vergeven), mOnganlpoeni, mOngampoenkOn, mOmaaf ken; (andere kleederen aantrekken), bOrsalin (mOnjalin) pakaian. Verschrikken, mOngagetkOn, mOnakoetkbn, mOngOdjoetkOn. Verschuien, mbnjOmboenikbn, mengoempetkOn ; (Zich -), bOrsOmboeni, mOngoempet. Verschulven, menjorongken, menggisgrken. Zie ook : Uitstellen, Verdagen. Verschuldigd, wadjib, berhoetang. Versieren, mOnghiasi,mOndandani, membagoeskOn. Versiersel, o., pOrhiasan,dandanan. Versjouwen, rOngangkat; mOngangkoet. Verslaan, mOngalahkOn, mOngoendoerkan, mOmatikOn, mgmboenoeh. Versiag, o., pOmbOritaan, lapoer, pertelaan. Verslagenheid, v., dahsjat, soesah hati, kasoesahan. Versleten, amok, boeroek,boesoek. Verslinden, mOnOlan, makan. Versmaden, mOnjOla, mOnjatjad, menghinaken. Versnapering, v., sOdap-sOdapan. Versnehen, mOlOkaskOn, mOnggantjangknn, mOmantaskOn. Versnelling (Stroom-), v., riam, ajOr dOrOs. Versperren, memalangi, mOnoetoep, mOnjOkat. Verspieden, mbnghintai, mOngintip, mOnjoeloeh. 598 VERS. Verspillen, m~mboewang-boewang, memborosk~n, m~nghabisken. Verspreiden, menghamboerken, menjebar, mengorak-arik, menjnrboekkmn; (Zich -), hamboer, menghamboer, serboek, menjerboek, merata, merambat, merembet. Verstaan, mengerti. Verstaanbaar, terang. Verstand, o., boedi, pak~rti, akal ; Diet diem verstande, dgngan djandji, asal. Verstandhouding, v., moeafakat. Verstandig, berboedi, berakal, punter, ingetan pandjang, boedi-

man, arif. Verstellen, menampal, nl nambe1, menembel, memboeboel, Versterken, mengoewatken, menegoehken. Versterking, v., kota, benteng, koeboe, lodji. Verst ,jfd, kakoe. Verstomd, tertjengang, bengong, melongo. Verstompen, djadi toempoel, mnoempoelkbn. Verstoord (boos), marsh, goesar, moerka. Verstooten, menoelak, meniboewang, mengloewarken; (van een vrouw), memb.~ri soerat talak, mentjeraiken. Verstoppen (verbergen), menjemboeniken, mengoempetken ; (Zich -), mengoempet, semboeni. Verstopping (obstructie), v., peroet sekat. Verstoren, mengganggoe, m~nggoda, mengharoeken; (boos maken), memarahken. Verstouten (Zich --), memberaniken din. Verstrooien, zie : Verspreiden. Vertalen, mOnjalin, memindahk~n. Vertaling, v., salinan. Verte, v., djaoeh, kadjaoehan. VERY. Verteederen, melemboetken hati. Vertegenwoordiger, m,, wakil, wakil moetlak, ganti. Vertalen, zie : Verhalen. Vertelling, v., tjeritera, hikajat, riwajat, dongeng. Verteren, memakai, makan ; (van spi jzen), mentjerna; (oplossen), djadi hantjoer, hantjoer. Vertering(uitgaven),v., belandja; (van spijzen), tjerna. Vertoeven, berhenti, tinggal. Vertolken, djadi djoeroebehasa. Zie ook : Vertalen. Vertoonen, menoendjoekken, memberi lihat; (Zich -),mengoendjoek moeka, kalihatan. Vertooning, v., tontonan. Vertragen, meiambatken. Vertrappen, m~midjak-midjak. Vertrek (kamer), o., bilik, kamar ; (afreis), berangkat, angkatan. Vertreklken, berangkat, berdjalan, berlajar, pergi. Vertrouwde, m. en v., orang

kapertjajaan, orang jang boleh di pertjaja. Vertrouwen, pertjaja, mertjaja. Vervaard, takoet, katakoetan. Vervaardigen, membikin, memboewat. Vervaarlijk, haibat, menakoett Verval, o., soeroet, djatoh. Vervalschen, melantjoeng, memalsoe. Vervalti jd, m., djandji, tempo. Vervangen, mengganti, menggantikvn. Vervellen, menoekar kpelit. Verven, mengetjat, menjapoeken tjat; (schilderen), menggambar dengan tjat. Ververschen, m~njalin, m~mbersihken, mengganti baroe, menjegirken. Vervloeken, mengoetoeki, menjoempahi, melanatken. Vervoeren, membawa, mengangkoet ; (verleiden), menarik, memboedjoek. VERY. V'ervolg, o., hoeboengan, samboengan ; In 't vervoig, kamoedian hari, di b~lakang kali. Vervolgen (nazetten), m~ngoesir, m~mboeroe ; (voortzetten), mtn~roesk~n, m~landjoetk~n ; (in rechten), m~ndakwa. Vervolgens, kamoedian, laloe, lamas. Vervroegen, m~ndoeloek~n. Vervroolijken, m~njoekak~n hati, m~nj~nangken. Vervullen (van een wensch, enz.), m~njampaik~n, m~loeloesk~n ; (van een gelofte), m~mbajar, m~lakoek~n. Verwaand, tjonggah, kotjak, magroer,olo-olo,angkoeh,b~rtingkah. ''Verwaardigen (Zich -), soedi. Verwaarloozen, m~ngalpak~n, tiada f~rdoeli (m~rdoelik~n). Verwachten, m~noenggoe, mnantik~n. Verwant, b~rsanakan, b~rsoedaraan, b~rsapoepoean. Verwanten, m. en v., sanak-soedara, kaoem koelawarga. Verwantschap, v., $rpoepoean. Verward, koesoet, tiada karoewan, k~lam-kaboet, kala:ng-kaboet, thrtjampoer ; (van zinnen), sarsar, gila. Verwarmen, m~manasi, m~ma-

nasken. Verwarren, m~ngoesoetk~n, mnjampoer-baoerk~n. Verwekken, m~ngadak~n, mgndjadiken, m~n~rbitk~n, membangkitk~n. Verwelken, lajoe, djadi lajoe. Verwelkomen, m~njamboet. Verwenschen. Zie : Vervloeken. Verwezenl ken, m~njatak~n, mendjadik~n, m~njoenggoehk~n. V erwtjden, m~lebark~n, m~loewask~n, m~mb~sark~n. Verwijderen, m~ndjaoehk~n, mnjingkirk~n ; (Zich -), p~rgi. V'erwijten, m~mbangkit-bangkit. Verwilderd, liar. VERZ. 599 Verwisselen, m~ngganti, m~noekar, m~njalin. Verwittigen, m~mb~ri tahoe, mengchabark~n. Verwoed, garang, galak. Verwoesten, m~roesak, m~roesakk~n, m~mbinasak~n. Verwonden, m~loekaken, m~loeVerwonderd, hairan. (kai. Verwonderen, m~nghairanken ; (Zich -), hairan. Verwonderlijk, hairan, adjaib. Verwulf, o., l~ngkoeng, p~lgngkoeng. Verzachten, m~l~mboetk~n, m l~mbekk~n ; (van een straf), m~ngentengk~n, rn~ringank~n. Verzadigd, k~njang, poewas. Verzaken, moengkir, m~njangkal. Verzamelen, m~ngoempoelken, m nghimpoenk~n ; (van yolk), m~ng~rahk~n. Verzameling, v., koempoel, p~rkoempoelan, p~rhimpoenan. Verzegelen, m~met~raiken, mngOtjapk~n. Verzekeraar (een me,atschappij bIjv.), jang m~nanggoeng. Verzekerde (contractant), jang m~mbikin contract; (de persoon, op wiens levee de verzekering wordt aangegaan), orang, atas hidoepnja siapa di bikin contract. Verzekeren, men~ntoek~n, m~mb~narken ; (Zich - van), m~njatak~n, m~m~riksa. Verzenden, mengirim, mengirim-

k~n. Verzet, o., lawan, p rlawanan, doerhaka. Verzetten (verplaatsen), m~mindahk~n,m~nggantik~n t~mpatnja; (Zich --), melawan, men doerhaka; (Zich verpoozen), m~nj~nengk~n (m njoekak n) hati. Verzilveren, menjOpoeh perak. Verzinken (te gronde gaan), thnggOl~m, karam, kel~boe ; (in den grond), ambles. 600 VERZ. Verzinnen, m~reka. Verzoek, o., pints, p~rmintaan, p~rmoehoenan. Verzoeken, mints, memoehoen ; (In verleiding brengen). mbnggoda. Verzoeking, v., pbnggoda, p~rtjo. baan. Verzoenen, m~ndamaiken, mbmbaikkgn. Verzorgen, miara, m~m~liharak~n. Verzot (- ztjn op), gila (bergmar) akan, soeka s~kali. Verzuim, o., lalai, salah, kasalahan. Verzuimen, mllalaikbn, m~ngalpakzn. Verzuren, djadi asbm. Verzwakken, djadi lomah, hilang kakoewatan ; (van bet gezicht), lamoer, djadi lamoer. Verzwering, v., sakit, loeka, bisoel; (fljt), tjantengan. Verzwinden, hilang, l~njap. Vest, o., koetang, sadariah, rompi. Vestigen, mOngalasken, m~ndjadiktn, m~mboewat ; (Hat oog -- op), mbmandang, melihat ; (Zljn hoop -), mengharep-harep; (Zich ergens --), b~rdoedoek, mendoedoeki, b~rt~mpat, beroemah, tinggal. Vesting, v.,kota,benteng,boeroedsj. Vesting artillerie, s~tabblan, mbriam-setab~lan. Vet, o., gemoek, lbmak; (goad in bet vleesch), tamboen ; (van planten), soeboer. Vet (van dieren), gemoek, l~mak ; (van planters), min j ak. Veter, m., tali. Vetkaars, v., lilin gbmoek. Vetmesten, monamboen, mengg~moekktn. Veulen, o., anak koeda, bolo. Vezel, v., oerat, otot ; (van den

a renpalm), gemoeti. Vier, ampat, ~mpat. Vierde, kaempat ; (deal), perampat, soekoe. Vierdubbel, ~mpat ganda. VING. Vieren (van een touw), mblandjarken (mOnghoeloerk~n, mela rik~n) tali ; (feestvieren), mbmoeliaken, beramai-ramaian, mgmbatoe-roeboeh. Vierendeelen, m~mbagi ampat, m~mb~lah ampat. Vierhoek, m., empat pgndjoeroe. Vierhonderd, ~mpat ratoes. Vierkant, o., ~mpat p~rs~gi, p~sagi. Viermaal, ~mpat kali. Vierschaar, v., madjelis hoekoem, p~ngadilan. Viersprong, m., d jalan p~rapatan. Viervoetig, b~rkaki ampat. Vies, kotor, tj~mar, g~li, menggeliken. Vijand, m., (persoonlijke -), sOteroe ; (algemeene --), moesoeh, lawan. Vljandschap, v., perseteroean, permoesoehan. Vijf, lima, pantja. Vijfde, kalima ; (deal), perlima, perliman. Vljf hook, m., lima pendjoeroe. Vljfmaal, lima kali. Vl jftien, lima belas. Vijftig, lima poeloeh. vijl, v., kikir. Vijlen, mengikir, menggosok. Vi jeer, m., kolam, empang, pengempang. Vljzel, m., lesoeng, loempang. Villen, mengelet, mengoeliti, mengoepas. Vin, v., sirip, kepet. Vinden, dapet, mendapet ; (nemen), kira, sangka, mengira, mOnjangka. Vindingrl jk, banjak akal. Vinger, m., djari, daridji, anak tangan ; (Wijs-), t~loendjoek ; (Middel -- ), djari tengah (coati); (Ring--), djari manis. Vingergeleding, v., roewas (boekoe) djari. Vingergreep, v., djoempoet. Vingerhoed, m., tjintjin mendjait. VING. Vingerkom, m., bokor,g~las(mang-

kok) tjoetji tangan. Vinnig, tadj~m, b~ngis, kasar. Violet, woengoe. Viool, v., biola, r~bab. Visch, m. en v., ikan; (Rivier ), ikan kali; (Zee-), ikan laoet; (Vliegende -), ikan b~lalang; C edroogde -), ikan k~ring; (Gezouten -), ikan asin, pi~da, gereh. Vischgraat, v., toelang (doeri) ikan. Vischkieuw, v., isang, angsang. Vischkooper, m., toekang ikan. Vischkuit, v., thlor ikan; (van de Indische elf"t), throeboek. Vischlijm, v., agar-agar. Vischlucht, v., bane anjir (amis). Vischmarkt, v., pasar ikan. Vlschri jk, banjak ikannja. Vischschub, v., sisik, sisik ikan. Vischtuig, o., p~rkakas tangkep ikan. Vischvangst, v., p~nangk~p ikan. Vlschvijver, m., empang, $ngempang. Visioen, o., chajal, kalihatan. Visits, v., zie : Bezoek. Visiteeren, mgm~riksaI. Visschen, m~nangk~p ikan; (met den hengel), m~ngail, memantjing; (met hat werpnet), m~ndjala; (met een sleepnet), mendjaring, memoekat ; (met een schepnet), menanggok. Vitten, menjela. Vizier, m., (staatsdienaar), wazir, (van een vuurwapen), o., mats, intjeran. Viaag, v., (Wind--), bajoe, poepoet bajoe. Viag, v., benders, toenggoel, alamat ; De vlag hijachen, menaikken (memasang) benders; De vlag strijken, menoeroenken benders. Viaggen, memasang benders. Vlaggendoek, o., kaIn benders. Viaggestok, m., bang benders. VLIE. 601 Viak (effen), rata, datar, papak, leper, tjeper. Viak, o., (oppervlak, enz.), rata, moeka. Vlakte, v., padang, datar, tanah datar, lapang. Vlam, v., njala, lidah api ; (in hout, enz.), boenga, kembang, koerai.

Vlammen, bernjala, menjala. Vlas, o., rami, rameh. Vlaslinnen, o., kain rami (rameh). Vlecht, v., anjaman, kelabangan; (valsche -), tjOmara. Vlechten, menga,njam. Vlechtwerk, o., anjaman, anaman. Vledermuis, v., kamperet, lelawa, laws. Vleesch, o., daging. Vleescheljk (-e gemeenschap hebben), bersatoeboeh; (-e lusten), haws-nafsoe. Vleeschnat, o., kaldoe. Vleeschwording, v,pendjelOmaan. Vlegel, m., (om to stampen, enz.), aloe, antan, penObah; (lomperd), orang koerang-adjar. Vieien, memboedjoek, mentjoemboe, mengangkat-angkat, memoedji-moedji. Vlek, v. en o., (smet), nods, titik, kotor; (gehucht), doekoeh, desa, doesoen; (blaam), tjela; (Blauwe -- door een afoot, enz.), lebam, biros lebam; (Witte - op de huid), panoe, balar. Vlekkeloos, soetji, bergsih, dada berkatjelaan. Vlerk, v., sajap; (van een schuit), tjadi, timbang. Vleugel, m., sajap ; (van een lager), gading; De vleugels samenvouwen, mengoentjoepken ; Diet de vleugels klapwieken, mengepak-ngepakken sajap. Vieugeldeur, v., pintos koepoetaroeng. Vileden, lari, minggat. Viieg, v., lalat, laler. 302 VLIE. Vliegen, thrbang ; (Zwevend ), melajang; (Fladderend -), mengatoeng-atoeng; (opstuiven van stof ), membangkit ; (In de lucht --), meletos, meletoep, mendjepeloek; (Om den hale-), memelok, mOrangkoel; (In brand ), terbakar, di makan api, moelai menjala; (hard loopen), lari, berlari-lari. Vlieger, m., laj angan ; Met een -- spelen, bermaIn lajangan. Vliering, v., loteng. Viies, o., selapoet, koelit,boengkoes. Vlijt, v., radjin, karadjinan, oesaha. Vltjtig, radjin, soeka bekerdja. Minder, m., koepoe-koepoe.

Vloed, m., pasang, ajar pasang; (overstrooming), ajar bah, bandjir; (Witte -), penjakit poetih, poetih-poetihan, radja poetih. Vloeibaar, melele, entjer, tjewer, toeras. Vloeien, mengalir, melele; (van tranen), berlinang-linang, kaloewar : (van blood), bertjotjoran; (van kwijl), berleleran. Vloeipapier, o., kertas penetap. Vloeistof, v., barang jang tjair (entjer, tjewer), ajOr. Vloek, m., koetoek, lanat, toelah, serapah. Vloeken, bersoempah, menjoempahi, mengoetoeki, menjerapahi. Vloer, m., dasar, lantai. Vloerkleed, o., permadani. Vloermat, v., hamparan, kelasa, tiker, lampit. Vloersteen, m., batoe djoebin. Viok, v., (hear), keping; (hoof, enz.), djondjot. Vlonder, m., djembatan ketjil, oewot, titian. Vloo, v., koetoe andjing. Tloot, v., angkatan kapal, kalangkapan kapal. Vlootvoogd, m., laksamana. Vlot, o., rakit, lantin, getek; Op een viot reizen, vervoeren, enz., merakit. VOER. Vlot (dri jvend), kambang, hanjoet; (viug), lantjar, tjepat. Viotten, merakit, merakitken, menghanjoetken. Vlucht, v., lari, pelarian ; (zwerm), kawan ; (het viiegen), terbang; Op de vlucht gaan, lari. Vluchten, Ian; Met lets vluchten, melariken, membawa lari. Vluchtig, goepoeh goepoeh,dengan goepoeh, dengan lekas lek as, sahontaran. Vlug, lekas, sigera, tjepat, gantjang; (levendig), hidoep ; (van geest), tjeredik, ringan kapala, enteng kapala, pinter. Vocht, o., ajar, basah. Vochtig, basah, lembah, demek. Vod, v., kain boeroek, loengsoeran. Voeden, miara, memberi makan, kasi makan, menjoewapi. Voeder, o., (spi js), makanan, empan.

Voederbak, m., paloeng, tempat makanan binatang. Voederen, memberi makan. Voedsel, o., makanan, redjeki; (proof), mangsa. Voedster, v., pengasoeh, inang, baboe. Voedsterling, m. en v., anak piara. Voedzaam, mengenjangken, balk akan di makan, menjeg rken (mengoewatken) badan. Voeg, v., siar, sela, rapatan. Voege (In dier -), demikian, be. gitoe. Voegen (batsmen), patoet, laik ; (Zich -- near), menoeroet ; (dichtstri jken), menjiar; (Aan elkander -), merapatken, monempelken. Voegsaam, patoet, laik, heroes. Voelen (gevoelen), berasa, merasa, merasai; (tasten), meraba, mendjamah. Voelhoorn, m., soengoet. Voeren (van een voering voorzien), melapisken ; glen viag voeren, m~makai benders; Een VOER. titel voeren, b~rgglar ; Oorlog voeren, b~rp~rang ; Bevel voeren, m~merentahkbn ; zie verder Voeden,Voederen,Vervoeren. Voering, v., lapis. Voerloon, o., oepah p~mbawaan. Voerman, m., toekang gerobak (pedati), oembal. Voertuig, o., kanaikan, kandaraan, kareta. Voet, m., kaki, pads; Op gels jken voet, sama ; Te voet, berdjalan kaki ; Op vrije voeten, tbrl~pas ; Op staanden voet, lantas, sab~ntar lagi ; Op grooten voet leven, hidoep d~ngan kabesaran ; Op voet van oorlog, sedia akan berperang; Zich uit de voeten waken, lari, minggat, menjelimpat Voetangel, m., randjau, borang. Voetbad, o., perendeman kaki. Voetbankje, o., alas (bangkoe) kaki. Voeteuvel, o., sengal kaki, boeboel. Voetganger, m., orang berdjalan kaki. Voetknokkel, m., mats kaki. Voetmat, v., kblisal, seka kaki. Voetpad, o., djalan ketjil, djalan terobosan.

Voetreis, v., perdjalanan kaki. Voetspoor, o., bbkas (telapakanl kaki, djedjak. Voetstap, m., langkah, djangkah, tindak. Voetstuk, o., kaki, lapik. Voetvolk, o., soldadoe (lasjkar) berdjalan kaki. Voetzoeker, m., petasan, mertjon. Voetzool, v., telapakan kaki. Vogel, m., boeroeng, paksi, onggas. Vogelknip, v., djbbak ; Met eon -vogels vangen, mendjebak. Vogelkooi, v., koeroengan (sangkaran) boeroeng. Vogellijm, v., poeloet. Vogelnest, o., sarang boeroeng. Vogelverschrikker, m., patjau, kitiran, kblontang. YOLK. 603 Vol, penoeh; (mist hol), kipal; (zat), kenj ang ; (gansch), gem ap ; (rood, bol), tjemboeng, melemboeng, boender; (geladen), sarat; (van de maan), poernama, bbsar; Met den mood vol tandem, terkatoep moeloet. Volbloedig, banjak (kabanjakan) dash. Volbrengen, mbngbrdjaken, melakoeken, menjoedahken, mbnghabisken, merampoengken, menjampaikbn ; (Eene gelofte), membajar. Voldaan, senang, poewas. Voldoen (genoeg zijn), tjoekoep, sampai; (bevredigen), menjampaikan, memoewaskgn ; (betalen), membajar ; (uitvoeren), melakoeken; (genoegen doers), menjbnangken,memperkenanken. Voldoend, sampai, tjoekoep. Voleindigen, mbnghabisken, menjoedahkbn, menjampoernaken, menamatken. Volgaarne, dengan segala soeka hati. Volgeling, m. en v., orang pbngiring, kawan, panakawan; (leerling), moerid. Volgen. menoeroet, mengikoet, mbngiring. Volgend (hierna), di belakang mi. Volgens, saperti, sabagimana, menoeroet. Voigreeks, v., silsilat. Volhandig, banjak kerbdja, tiada sempbt. Volharden, berkandjang, tbtap,

tiada berobah. Volhouden, zie : Volharden. Volk, o., (natie), bangsa; kaoem; (onderdanen), rajat; (de schare), orang, orang banjak, orang hina dins. Volkomen, sampoerna, sah, genap. Volkrijk, mahmoer, banjak orangnja, ramai. Volksstam, m., hoeloe (soekoe) bangsa. 604 VOLL. Volledig, g~nap. Volleerd, tamat p~ngadjarannja. Volmaakt, sampoerna. Volmacht, v., koewasa, soerat koewasa,soerat wakil; Volmacht geven, m~mberi koewasa, mongoewasak~n, mewakilk~n. Volmaken, m~njampoernaken ; (voltallig waken), m~nggOnapk~n. Volop, d~ngan limpah. Volstrekt, ta'dap~t tiada, misti, perloe sekali. Voltallig, g~nap,langkap,djangk~p. Voltooien, m~njoedabken,menghabisk~n, m~njadiak~n. Voivoeren, m~lakoeken, m~nc jalank~n, mgngerdjak~n, membikin, m~mboewat. Volwassen, soedah sampai oemoer (toewanja), akil balig. Vond, m., p~ndapetan; (list), tipoe, daja, daja-oepaja. Vondeling,m. en v.,anak poengoet, Vondst, v., p~ndapetan, barang dapetan (tgmoean, poengoetan). Vonk, v., pelOtikan api. Vonkelen, gemirlap, mBngkilap. Vonnis, o., kapoetoesan hoekoem ; Een vonnis vellen, mendjatohken kapoetoesan. Vonnissen, memoetoesken hoekoem, menghoekoemken Voogd, m., wali. Voogdij, v., pemerentahan (koewasa,djabatan,pangkat) wali,walajat. Voor (yore), v., aloer. Voor, di moeka, di hadOpan ; (voorgaand), d~hoeloe, doeloe ; (ten behoove van), akan, bagi, pads, kapada, boewat ; (in de pleats van), akan ganti. Vooraan, di moeka, di hadOpan. Vooraf, sabOlomnja, doeloe, lebih doeloe. Vooral, terlebih, tambahan poela. Vooravond, m., magrib, hampir

malem. Voorbaat (BJJ --), memang; zie ook : Vooraf. VOOR. Voorbarig, lawas, lantjar, lantjang. Voorbedachtelijk, dengan sengadja. Voorbeeld, o., toeladan, tjonto ; Bij voorbeeld, oepamanja, sandainja. Voorbeeldeloos, boekan-boekan, tiada bandingnja, below tahoe mendapet. Voorbehoedmiddel, o., penangkal, sarat. Voorbehoud, o., (bepaling), djandji, perdjandjian. Voorbericht, o., (van een book), moekadamat, pendoeloean. Voorbeschikking, v., takdir. VoorbtJ, laloe, liwat, soedah, terlampau, lepas. Voorbtjgaan, laloe, liwat, melaloel, meliwati, berdjalan liwat ; (geen notitie nemen), tiada mengen dahken ; (geen melding waken van), tiada menjeboetken. Voorbijstreven, mendoeloel. Voorbout, m., paha di moeka (depan). Voorbrengen, membawa menghadbp, menghadepken, membawa kahadepan. Voordacht, v., (met -), dengan sengadja. Voordat, sabelomnja. Voordeel, o., labs, oentoeng ;(nut), goena, faedah ; (inkomsten), hasil, pendapetan. Voordeelig, mengoentoengken, m~mbawa labs, bergoena, herfaedah, berhasil. Voordeur, v., pintos di moeka (di hadOpan). Voordienen, mOnjadjikgn. Voordoen (een voorbeeld geven), m~mberi toeladan (tjonto) ; Zich voordoen als, poera-poera, beroepa. Voordragen, m~nghadepken, memoedji. Vooreerst, pertama, pertama kali, dehoeloe. VOOR. Voorgaan, m~ndoeloeI, bgrdjalan doeloe, m~mb~ri toeladan ; (van een horloge), b~rdjalan terlaloe

1~kas (tj~pat). Voorgebergte, o., zie : Saap. Voornemen, poera-poera, berdalih, m~mbawa oedzoer. Voorhanden, ada. V oorhang, m., tabir, k~lamboe, langsai. Voorhebben (van plan zijn), berniat. Voorheen, doeloe, doeloe kala. Voorhoede, v., haloean, tjoetjoek. Voorhoofd, o., dahi, djidat. Voorhouden fonder hat oog brengen), m~nasihatkgn; (voorlezen), membatjaken, m~mb~ri tahoe. Voorhuid, v., koeloep. Voorgalertj, v., gald~rai di moeka (d~pan). Voorkamer, v., kamar (bulk) di moeka. Voorkennis, v., (met -- van), d~ngan tahoenja. Voorkeur, v., pgmilih. Voorkomen, o., (uiterlijk), roepa, bangoen. Voorkomen (voor zi jn), m~ndoeloei; (beletten), menahanken, men~gahk~n ; (verschl jnen), kalihatan, m~nghadep; (gebeuren), djadi, kadjadian, ada, p~ristiwa. Voorkomend, manis, balk, soeka menoeloeng. Voorlezen, m~mbatjak~n. Voorliegen, m~ndoestai,mendjoestai. Voorloopig, d~hoeloe, l~bih doeloe. Voormalig, doeloe, doeloe kala. Voormiddag, m., pagi, pagi hari. Voornaam, m., nama daging. Voornaam (aanzienltjk), moelia, b~sar. Voornamelijk, p~rtama. Voornemen, o., (plan), niat, kah~ndak. Voornemen (van plan zi jn), b~rniat. VOOR. 605 Voornoemd, jang ters~boet di-atas (tadi). Vooronder, o., (van ears schip), kolong di haloean kapal. Vooroordeel, o., (argwaan), sjak; (af keer), dj~moe, b~ntji. Voorop, di moeka, di kapala, di depan. V'oorouders, m., nenek (kakek)mojang. Voorover, tiarap, m~ngkoer~b ;

(hellend), miring, tjondong, dojong; Voorover vallen, kadjroemoes. Voorplecht, v., haloean, tingkat haloean. Voorplein, o., halaman, $lataran, aloen-aloen. Voorpoot, m., kaki d~pan. Voorportaal, o., s~rambi. Voorpost, m., penindjau, kawal (djaga) di d~pan. Voorraad, m., b~kai, s~dian. Voorraadkamer, v., goedang, s~pen. Voorraadachuur, v., goedang, loemboeng. Voorrecht, o., oentoeng. Voorrede, v., zie : Voorbericht. Voorschijn (Te - komen), kalihatan, timboel, njata ; (Te brengen), m~ng~lihatken, mnimboelk~n, m~njatak~n, mengadak~n, m~mbawa kaloewar. Voorachot, o., thmpah, pandj~r, bajaran l~bih doeloe. Voorschrift, o., p~matah, atoeran, perentah, sjarth. Voorschrijven (bevelen), m~mb~ri p~rentah, mem~rentahk~n. Voorspellen, m~n~noeng, m~mbilang ramal. Voorspoed, m., s~lam~t, oentoeng. Voorspoedig, d~ngan sMam~t. Voorste, jang di d~pan s~ndiri, kapala. Voorstellen (presenteeren), m~nghad~pk~n ; (een voorstel doers), m~njorong r~mboek, meremboekken. 606 VOOR. Voorsteven, m., haloean. Voortaan, moelal dari pads waktoe ini, di belakang kali. Voortbrengen (het aanzijn geven), m~ngadak~n, mendjadik~n ; (opleveren),mbnghasilken,mbngloewark~n. Voortbrengsel, o., hasil, p~nghasilan. Voortdurend, k~kal, s~nantiasa, s~laloe, teroes. Voorteeken, o., alamat, tanda. Voortgaan, berdjalan tgroes, mnOroesk~n. Voorti jd, m., djaman doeloe, poerba kala.

Voortkomen (spruiten), toemboeh, toekoel ; (afstammen), toeroen ; (voortvloeien uit), kaloewar, t~rbit, djadi. Voortmaken, berl~kas-lekas, melgkask~n, menjig~rak~n, m~mbangatken. Voortreffeli jk, oetama, teroetama, endah, balk s~kali. Voortrekken, melbbihk~n. Voortrukken, madjoe, mbnampil, m~nj~rang. Voorts, kamoedian, laloe, lagi, lamas. Voortschuiven, m~njoeroeng. Voorttelen, beranak. Voorttrekken, menarik, m~njeret, mbnghela. Voortvarend, tj~p~t, gantjang, madjoe. Voortvluchtige, m. en v., orang lari (l arian, minggat, inggatan). Voortwoekeren (van kruipplanten), mOrambat ; (van een verzwering), merembet. Vooruit, di moeka, di d~pan, madjoe. Vooruitbetalen, m~mbajar doeloe (l~bih doeloe). Vooruitgaan, mars, madjoe. Vooruitsteken, m~ntjongol, mbnjoedoer, m~ngandjoer. Vooruitzicht, o., harp, pengharopan. VORS. Voorvaderen,m.,zie:Voorouders Voorvallen, djadi, kadjadian, pristiwa. Voorvechter, m., hoeloebalang, pehalawan, p~ndikar. Voorwaar, bahoewa sasoenggoehnja. Voorwaarde, v., djandji, p~rdjandjian. Voorwaarts, kamoeka, madjoe. Voorwenden, poera-poera, berdalih. Voorwendsel, o., poera-poera, dalih, oedzoer. Voorwerp, o., barang, bends. Voorzeker, t~ntoe, nistjaja, m~sti. Voorzichtlg, ati-ati, ingat-ingat, djaga balk-balk, djangan g~gaba. Voorzien (van het noodige), m~langkap, m~langkapk~n, memb~kalk~n ; (vooruitzien), soedah m~ndoega (tahoe, ingat) l~bih doeloe.

Voorztjde, v., moeka, hadgpan. Voorzitter, m:, kapala, pbrsiden. Voos, gaboeg, kosong, tiada b~risi. Vorderen (eischen), mbnoentoet, m~ndakwa, m~nagih, mints. Vordering, v., toentoetan, tagih, dakwa. Vore, v., aloer, garis. Voren, moeka, hadepan ; Van voren aan, moelai lagi ; Te voren, doeloenja, sabelomnja. Vorig, doeloe, lama. Vork, v., garpoe ; (der gardoewachters), tjanggah. Vorksgewijs, b~rtjabang. Vorm, m., roepa, bangoen, l~mbaga; (model), tjonto, mal; (gietvorm), atjoean ; (voor gebak), tjitakan; (van het gelaat), potongan; Zonder worm van proces, d~ngan tiada di pbriksa lagi, Vormen, meroepakgn, mOnjitak, mbmboewat. Vorst, m. en v., rad j a, sj ah, j ang dipertoewan ; (nok-dakpan), g~ndeng (genteng) woewoengan. VORS. Vorstelijk, tjara radja, karadjaan. Voratin, v., p~rmeisoeri; (prinses), poet~ri. Vouw, v., lipat, l~pit. Vouwen, melipat ; De handen vouwen, m~ngatoepk~n tangan, m~njambat tangan. Vraag, v., tanja, pertanjaan, soewal; tom lets), pints, permintaan. Vraagstuk, o., soewal. Vraatzuchtig, rakoes, gModj o, k~maroek. Vracht, v., moewatan, pikoelan, gotongan;(passagegeld),oewang (bajaran) toempangan (moewatan). Vrachtbrief, m., soerat moewatan. Vrachtkar, v., p~dati, g~robak, kahar. Vrachtlijst, v., daftar barang-barang moewatan. Vragen, b~rtanja, m~nanja, menanjaken, bersoewal ; (om lets vragen), mints, memohon ; (Ten huwelijk), meminang, melamar; (uitnoodigen), memanggil, mendjimpoet, mempersilaken. Vrede, m., dama,i, perdamaian ; (hell), salam, selamet ; (rust), sadjahtera, sentausa; Vrede slui-

ten, berdamai; Met vrede laten, membiarken. Vredevuur, o., dj~rambang. Vreedzaam, diam, senang, sentausa. Vreemd, asing, loewar, dari bewar; (zeldzaam), djarang; (raar), aneh, boekan biasa. Vreemdeling, m. en v., orang lain, orang lain negeri, orang asing. Vrees, v., takoet ; Vrees aan jagen, menakoeti, menakoetken, menggeretak. Vreesachtig, takoet, penakoet. Vreeselijk, haibat, amat, terlaloe ; (schrikwekkend), menakoeti, ngeri. Vreezen, takoet. Vrek, m., orang kikir (sekaker). VROE. 607 Vreten, makan. Vreugde, v., soeka, soeka hati., kasoekaan,soeka-tjita,girang hati, gemar, kagemaran, ria. Vriend, m., sobat, sahabat, kawan. Vriendelijk, manis, ramah, haloes. Vriendschap, v., p~rsobatan. Vriendschapsbli jk, o., tanda persobatan. Vrij, bebas, merdika, lepas, terlepas, ichtiar ; (ronduit), teroes terang; (van ongelukken, enz.), selamet, loepoet dari pads;(ruim), loewas, lawas; (tamelajk), djoega. Vri jbuiten, merampok di laoet, membadjak. Vrtjbuiter, m., rampok di laoet, badjak. Vrijdag, m., hari djoemahat. Vri jdagavond, m., malem saptoe. Vrijgevig, moerah, moerah hati. tangan terboeka. Vri jgezel, m., boedjang. Vrijheid, v., kamardikaan, kab~basan. Vrijkoopen, meneboes. Vrijlaten, melepasken. Vri jmoedig, bebas, berani, tiada takoet. Vrtjpostig, pongah, lantj ang. Vrijspreken, memaaf ken, melpasken, meloewarken. Vrtjstellen, membebasken, melepasken. Vrjjster, v., (jonge dochter), dajang, anak dara, perawan ; (verloofde), toenangan.

Vrtjuit, teroes-terang. Vri jwaren, memeliharaken. Vrtjwctillig, dengan maoenja (soekanja) sendiri. Vroedvrouw, v., bidan, doekoen beranak, doekoen baji. Vroeg (in den ochtend), pagipagi, slang; (nog op jeugdigen leeftijd), lagi (masih) moeda ; (niet last), below kasep, below lampau waktoenja, sedang; (vroeger), doeloe, lama. 608 VROM. Vrome, m. en v., orang salih (roebiah), orang b~ribadat, orang m~megang agama. VrooUjk, girang, soeka hati, soeka-tjita, g~mar. Vroom, salih, roebiah, b&ibadat. Vrouw, v., perampoewan, orang porampoewan ; (echtgenoote), bini, isthri. Vrouwelijk, p~rampoean ; (van dieren ook), b~tina, Vrouwenschender, m., p~roegoel. Vrouwenverbli jf, o., (in eon vorstelljk paleis), maligai. Vrouwenwerk, o., pakgrdjaan orang p~rampoewan. Vrucht, v., boewah ; (opbrengst), hasil; (in den moederscboot), kandoengan ; Vrucht dragon, b~rboewah ; Vrucht afwerpen, b~rhasil; De tijd der vruchten, moesim boewah-boewah. Vruchtbaar (veel lkinderen, J ongen hebben), banjak anaknja, biak ; (van den grond), gemoek, banjak hasilnja. Vruchtboom, m., pokok (pohon) boewah-boewah. Vruchtdragend, bOrboewah, berhasil. Vruchteloos, sia-sia, pgrtjoema, tjoema-tjoema. Vruchtgebruik, o., (- hebben), makan (mOnarik) hasilnja. Vruchtzetten, b~rpoetik, borp~ntil boewah. Vuig, hina, kgdji. Vuil, kotor, tj~mar, b~rdaki; (van water), k~roeh, boet~k ; (stinkend), boesoek; (van woorden), kotor, tjaroet, saroe. Vuil, o., (vuiligheid), kotor, tjmar, kakotoron, sampah, tahi ; (op hot lichaam), daki. Vuilik, m., orang kotor (djorok).

Vuilnis, v., sampah. Vuist, v., gOnggem, k~p~1; In de vuist houden, m~ngepo1, mengVUUR. g~ngg~m ; Met de vuist slaan, monggotjo, mendjotos ; Met de vuist vechten, gotjoan, b~rgotjoan, djotosan. Vuistslag, m., gotjo, djotos, toemboek. Vulkaan, m., goenoeng api (b~rapi). Vullen (volstoppen), mengisi, mengisiken ; (volmaken), memenoehi, memenoehkOn. Vulsel, o., isi. Vunzig, apOk. Vuren, menembak, memasang, men gederel. Vurig (vonkelend), mengkilap, bersinar, berpendar-pendar, menjaia, bernjala ; (brandend), pangs, perih ; (zeer verlangend), asjik ; (opgewonden), gembira. Vuur, o., api; Vuur maken, memasang api ; Vuur geven, memasang, menembak ; Smeulend vuur, bediang, oenggoen, beleman. Vuuraanbidder, m., penjembah (orang jang menjembah) api. Vuurgloed, m., pangs api. Vuurhaard, m., dapoer. Vuurkogel, m., peloeroe (pelor) api. Vuurmaken (door stukken hout tegen elkander to wri jven), memoesar api. Vuurpi jl, m., tjerawat, panah api. Vuurpot, m., anglo, perapian, kompor. Vuurregen, m., hoedjan api. Vuurrood, merah api (kaja api). Vuurslag, o., pemantik api. Vuursteen, m., batoe api. Vuurtang, v., djepitan api. Vuurtest, kompor, anglo, perapian. Vuurvlieg, v., konang, koenangkoenang. Vuurvonk, o., boenga (peletikan) api. Vuurwapen, o., s~ndjata api. Vuurwerk, o., boenga (kembang) api, petasan, meretjon. WARD. WACH. 609 W. Waadbaar, dapgt (boleh) di aroeng (sab~rangi, k~robok, k~rojok). Waaghals, m., orang jang terlaloe

borani. Waaien (van den wind), m~nioep, memoepoet; (met een waaier), mengipas. Waaier, m., kipas. Waakhond, m, andjing djaga. Waakzaam, djaga, b~rdjaga balk. balk. Wean, m., sangka, kira ; In den waan verkeeren, m~njangka. Waanzinnig, gila. Waar (echt, juist), b~toel, b~nar, soenggoeh, thrang, njata. Waar (om to vragen), mans, di niana, thntang mans; (ter plaatse), di thmpat, di mane. Waar, v., (goederen), barang, barang-barang. Waaraan, pads (kapada) apa (siapa), akan apa. Waarachtig, soenggoeh. Waarbij, d~ngan apa (mans). Waarborg, m., tjagaran, tanggoengan. Waard (de waarde hebbend), b~rharga, harganja ; (- zi jn, verdienen), heroes, patoet, laik. Waarde, v., harga ; In waarde houden, m~moeliak~n, m~ngendahk~n ; Waarde houden, mnahan rega (harga) ; Van geen waarde, tiada bergoena, tiada ada goenan ja. Waardeeren, menilai, menghargakrn, menaksir; (op prijs stellen), membilangken, mengendahk en. Waardig, patoet, laik, moeliawan. Waardigheid, v., daradjat, pangkat, martabat, djabatan, pekerdjaan, kabesaran. HOLLANDSCH-MALEISCH. Waardoor, oleh apa, sebab apa, mengapa, karma apa, djadi. Waarheen, kamana. Waarheid, v., benar, betoel, soenggoeh, boekan djoesta; De - zeggen, berkata benar. Waarin, dalem (dengan) apa (mans). Waarlijk, soenggoeh, sasoenggoehnja, sabenarnja. Waarloos, bakal ganti, sedian. Waarmede, dengan apa (mans). Waarmerk, o., tanda, tjap. Waarmerken, menandai, menandakrn. Waarna,satg ah (sasoedahnja) itoe, kamoedian dari pads itoe.

Waarnemen (in acht nemen), memperhatiken, melihatken, memeriksai ; (voor een ander), menggantiken, mewakilken; (verrichten), mendjabat,melakoeken. Waarom, sebab apa, kena apa, kenapa, mengapa. Waaronder, di bawah (antara) apa (siapa, mane). Waarop (op wet), di atas, di atasnja; (waarna), laloe, kamoedian, lantas. Waarover, atas apa (mans), akan apa, dari apa. Waarschijnlijk, barangkali, boleh djadi. Waarschuwen, mengingatken, menasihatken,menjedarken,memberi tahoe. Waartegen, pads (akan) apa. Waartoe, akan (karma, sebab, boewat) apa. Waaruit, dari apa, dari mans. Waarvan, dari apa (mans). Waarvoor, akan (boewat) apa (siapa). Waarzeggen, menenoeng, membilang ramal. Wacht, v., djaga, kawal, penoeng39 610 WACH. goo; (De rondgaande -), ronda, kawal sambang (m~ngider). Wachtgeld, o., oewang boeta. Wachthuis, o., roemah djaga (kawal), gardoe. Wachttoren, -m., panggoeng, m~rtjoe, bangoen-bangoen. Waders, m~ngaroeng, m~ng~robok. Wagon (rijtuig), ni., kareta, rata, kandaraan. Wagers (in de waagschaal zetten), beroentoeng-oentoengan; (in hot spel), b~rtarohan. Wagenpaard, o., koeda kareta. Wagenwijd (- open), p~langah, m~nggeblag. Waggelen, b~rtita-tits, s~lojongan; (van eon tend), ogal-agil, throjang. Waken, molek, djaga, berdjaga, m~ndjaga, toenggoe, m~noenggoel; (Over lets r--), m~m~liharak~n. Wakker, djaga, melek, tiada tidoer, bangoen ; Wakker makers, m~ndjagakgn, membangoenken. Wal, m., darat, daratan, tanah ; (schans, enz.), koeboe, benteng,

dewala, gill, tembok, tanggoel ; Aan wal stappen, naik kadarat (di darat) ; Van wal stokers, menoelak, b~rlajar. Walbeschoeiing, v., ambaro. Walgen, b~rdjemoe, en~k, djadi ~ngk, moewal, boson. Walm, m., soelang, koekoes, asp, Walmen, m~njoelang, berasgp, b~rkoekoes. Walvisch, m., ikan panes. Wan, v., njiroe, tampah, thtampah, tapers. Wanbegrip, o., salah p~ngertian. Wanbestuur, o., salah perentah, pemerentahan tiada karoean. Wand, m., pager, dinding, tembok. Wandaad, v., p~rboewatan djahat. Wandel (gedrag), m., kalakoean. Wandelen,b~rdjalan-djalan, pesiar. Wandluis, v., koetoe boesoek, tinggi, bangsat. WAR[. Wanen, kira, mengira, sangka, m~njangka. Wang, v., pipi. Wangedrag, o., kalakoean djahat (tiada karoean). Wangunst, v., d~ngki, bOntji, tj~mboeroean. Wanhoop, v., poetoes harOp (asa). Wankelen (waggelen), solo] ongan, hoejoeng-hoejoengan, tiadaa ththp, thrgojang, bimbang. Wanner, bile, apabila, kapan, manakala, djika, kaloe, djikalau. Warmers, m~nampi. Wanorde, v., tiada boratoer (atoerannja), tiada karoean, kotjarkatjir. Wanordel&jk, zie : Wanorde. Wanstaltig, boesoek (boeroek, dj&ek) roepanja. Want, kar~na, s~bab. Want (scheeps-), o., thmberang, tall-tall t~mberang. Wantrouwen, o., sjak, (- koesteren), tiada p rtjaja, menaroh sjak. Wapen, o., s~ndjata, g~gaman; (onderscheidingsteeken), alamat. Wapenen, m~mb~ri s~ndjata, mlangkapk~n d~ngan s~ndjata. Wapenheraut, m., bantara. Wapenmagazijn, o., goedang s~ndjata (g~gaman). Wapenschouwing, v., p~m~riksaan bale-tantera. Wapperen, b~rkibar.

War (In de war), tiada karoean, porak-parik, kalang-kaboet, koesoet ; (van gemoed), bingoeng ; In de war brengen, m~ngoesoetk~n, m~morak marikken, mngalang-kaboetk~n; Iemand in de war brengen, membingoengk~n. Waren, v., (goederen), barangbarang. W arhoofd, o., oran g sarsar. Warm, pangs, hang~t. Warmers, memanask~n, menghang~tken, m~ngganggang. Warmoezenier,m.,toekang sajoer. Warmte, v., pangs, hanget, soeh. Wars, dj~moe, dj~leh, boson. Wartaal, v., atj o ; (- spreken), m~ngatjo, m~ngotjeh, b~rbitjara tiada karoean. Was, o. en m., (de stof), him; (groei), toemboeh. Wasch, v., barang kotor, barang tjoetjian. Waschloon, o., oepah toekang menatoe. Waschkom, v., paso, bokor. Waschman, m., m~natoe, toekang m~natoe, p~mbasoeh. Waschplank, v., pagan p~nggil~san. Waschtafel, v., medja tjoetji moeka. Wasdoek, o., kain lilin (minjak). Wasem, m., koekoes, asp, oewap. Waskaars, v., him, him poetih, dian lilin. Wasschen, m~mbasoeh, m~njoetji; De harem met bog wasschen, m~langir, k~ramas, b~rk~ramas ; Een lijk wasschen, m~mandik~n majit; De billen wasschen, tjebok, m~njebok. Wassen (groeien), toemboeh, m~mb~sari, bertambah b~sar; (van hot water), pasan g ; (met was bestrjjken), m~njapoe (m~nggosok) d~ngan lilin. Wat, apa, apakah, mans, bagaimana. Water, o., ajar ; (Zoet -), ajar tawar; (Zout -), ajer asin ; (Ziltig --), ajar asin (anta) ; (Stilstaand -), ajar thnang (tiada b~rdjalan) ; (Levend -), ajar mengalir (hidoep, b~rdjalan) ; (Urine), k~ntjing, ajar k~ntjing (k~mah) ; (Rivier -), ajar kali

(soengai) ; (Zee-), ajar laoet; (Regen-), ajer hoedjan. Waterbak, m., kolam, thmpat ajar, dj~mbangan ajar. Waterdamp, m., oewap (koekoes) ajer. WEDD. 611 Waterdicht, rapt, tiada kamasoekan ajar. Waterdrup, m., titik (totes) ajer. Wateren, k~ntjing, b~rk~ntjing, b~rk~mah. Waterhoos, v., posting balioeng. Waterkant, m., t~pi ajar. Waterkeering, v., bendoengan, tambak. Waterketel, m., ketel, tjeret. Waterkruik, v., k~ndi, boejoeng. Waterkuip, v., paso, tahang, tong. Waterleiding, v., s~loeran, pantjoeran, solokan, s~lokan, kalenan, wangan. Waterlelie, v., thratai. Watermeloen, m., s~mangka. Waterpalm, m., pohon nipah. Waterpas (vlak), leper. Waterpasinstrument, o., oenting (oekoeran) ajar. Waterpassen, m~ngoenting. Waterplas, m., paloeh, betjek. Waterpokken, v., tjatjar ajar, dj~loentoeng. Waterput, m., p~rigi, soemoer. Waterrad, o., kintjir, poethran (gilingan) ajer. Waterrat, v., tikoes ajar. Waterrijk, banjak aj~rnja. Waterslang, v., oel~r ajar. Watersnood, m., ajar bah, bandjir, ampoehan b~sar. Watertanden, k~pingin s~kali, m~ngiler. Watertocht, m., pelajaran. Waterval, m., d j cram, pant] oeran, tjoerah, tjoeroek. Watervlak, o., moeka ajar. Watervrees, v., takoet ajar. Waterwel, v., mats ajar, soemb~r, oemboel. Waterwerk,perboewatan tahanan atau djalanan ajar. Waterzucht, v., boesoeng; p~njakit boesoeng. Web, o., sarang laba-labs, galagasi. Wed (voor paarden), o., thmpat $rmandian koeda. Wedde, v., gadji. 612 WEDD.

Wedden, b~rtarohan. Wader (luchtgesteldheid), o., haws; Helder wader, terang, t~rang tjoewatja; Slecht wader, g~lap, mane hoedjan. Wader (op nieuw), lagi, poela, kombali. Wederbrengen, m~mbawa kombali. Wederdienst, m., bales chidmat (pertoeloengan). Wederga, v., sama, banding, tars, djodo, pasangan. Wederheift, v., djodo. Wederhouden, menahani, menegahkrn. Wederkeeren, kombali, dateng kombali, balik, poelang. Wederkeerig, ganti-bOrganti. Wederkoopen, memboli kom. ball. Wederleggen, membantahi, men. djawab, menjahoet. Wederom, poela, lagi, sekali lagi, kombali. WederparttJ, v., lawan, moesoeh. Wederrechtelijk, melawan hak, tiada (koerang) adil (patoet). Wederspannig, doerhaka, melawan. Wederstand, m., lawan, perlawanan. Wederstreven, melawan. Wedervaren (ondervinding), o., portomoean, lakoe, djadi, kadjadian. Wederwaardigheid, v., bela, tjilaka, soesah, kasoesahan. Wederzien,o., pertemoean kombali (lagi). Wedijveren, berloemba-loembaan, bordoeloe-doeloean. Wedloop, m., perloembaan. Wedren, m., perloembaan (adoean) koeda. Weduwe, v. djanda, djanda perampoean, randa. Weduwnaar, m., djanda laki laki, doeda. Wee (tusschenwerpsei), adoeh. WEG. Wee, o., (pun, enz.), sakit; (ramp), tjilaka. Weefgetouw, o., tenoenan, perkakas nenoen. Weefsel, o., tenoenan. Weegschaal, v., timbangan, daoen naratja, datjinan. Week, v., (zeven dagen), minggoe,

minggon. Week (zacht), lemboet, lembah, lembek, gembor. Weaken, merendem. Weekgeld, o., oepah (bajaran, djadjan) minggon. Weekhartig, rapoeh hati, hati lembek. Weeklacht, v., ratap, adoeh. Weekiagen, meratap, mengadoeh, merawoeng. Weekmarkt, balai. Weelde, v., nikmat, kamewaan. Weemoedig, sajoe, rajoe, sedih. Weenen, menangis ; (Over lets), menangisi, mOnangisken ; (Snikkend), menangis tersedoe-sbdoe. Weerbaar, dapet (bisa, boleh, koewat) melawan. Weerbarstig, tegar, melawan, tiada mbnoeroet, dOgil. Weerkaatsen, mengilatken. Weerklinken, berboenji, bbrgaoeng, bergema. Weerlicht, o., kilat. Weerlichten, berkilat. Weerloos, tiada bbrsendjata, tiada bisa melawan. Weerzin, m., bentji, djemoe, ggdeg, segan. Wees, m. en v., jatim, anak piatoe. W eeshuis, o., roemah miskin. Weg, m., djalan, djalan besar (raja), loeroeng; Op wag gaan, bbrdjalan, pergi, berangkat; Op wag zijn, di djalan, lagi berdj alan ; Onder wag, di djalan, di tengah djalan ; In den wag staan, memalangi, menjegati; Uit den wag gaan, menjingkir, mbmberi djalan, menjimpang; Uit den wag ruimen, menjingkirken, WEG. rn ndjaoehk~n, m~mboewang; Met iemand over wag kunnen, satoedjoe d~ngan sa'orang. Weg (verdwenen, enz.), hilang, l~nj ap. Wegbergen, m~njimp~n, m~nj~mboenik~n. Wegbrengen, m~nzbawa pergi. Wage (van - ), dari pads fihak, karma, oleh karma. Wegen, m~nimbang. Wegens, karma, s~bab, dari s~bab. Weggaan, pergi. Weggeven, m~mb~ri, kasi. Weggooien, m~mboewang,m~lempark~n.

Weghalen, m~ngambil. Wegjagen, m~ngoesir, m~nghalauk~n. Wegloopen, lari, minggat. Wegmaken, m~nghilangk~n. Wegnemen, m~ngambil, m~ngangkat, m~rampas. Wegraken, hilang. Wegslaan, m~ng~basken. Wegsluipen, m~njMimpat. Wegvagen, m~nghapoesk~n, mnjeka. Wegvliegen, thrbang. Wegvoeren, m~mbawa, melarik~n. Wegwaaien, di bawa (di terbangk~n) angin. Wegwerpen, m~mboewang, mlempark~n. Wegwijzer, m., pandoe, orang jang menoendjoekk~n djalan; (teeken aan den wag), alamat. Wegzendsn, m~ngirim, soeroeh (m~njoeroeh) p~rgi. Wegzinken, tgngg~lam; (in den grond), ambles, kablosok. Weide, v. tempat gombalaan, pangonan. Weiden, menggombalaken, mengangonken. Weidsch, dengan oepatjara. Weifelen, bimbang. Weigeren, mengengganken, tiada mane. Weinig, sedikit. WELL. 613 Wekelijks, tiap-tiap (saben) minggoe. Wekken, membangoenken, mendjagak,n. Wel, v., (bron), mats ajar, soember. Wel (goad), balk; (gezond), njaman, sager; (rustig), senang, santausa. Welaan, man, marilah, balklah, djadilah. Welbehagen, o., soeka, ridla, kenan. Welbespraakt, bisa bitjara, moeluet pantas. Weldaad, v., kabadjikan, perboewatan balk. Weldadig, moerah, dermawan, balk hati. Weldoen, berboewat balk (kabadjikan). Weldra, sabentar lagi, lekas, kelak.

Weleer, doeloe, doeloe kala, tempo doeloe. WelgeUjkend, djibles roepanja, betoel roepanja. Welgemaakt, bersikap balk, tampan, bagoes. Welgemanierd, haloes, ba rboedi, tahoe adat (bOhasa). Welgemeend, dengan ichlas, dengan soenggoeh hati. W elgemoed, sen an g, soeka, bersoeka hati. Welgesteld, mampoe, kaja, bgrharta, hartawan. Welgevallen, o., soeka, ridla, kaboel, kenan ; (goeddunken), kahendak (maoenja) hati; Welgevallen vinden in, bOrkenan, soeka. Welig, soeboer, gemoek. Walk, apa, mans, jang, nan. Welkom, selamet dateng; Welkom hasten, memberi salam. Wellevend, tahoe adat, haloes. Wellicht, barangkali, kalau-kalau. Welluidend, balk (bagoes) boenjmja. Wellust, o., ledzat, nikmat. 614 WELM. Welmeenend, balk niatnja (maoenja), ichlas. Welp, o., (van een tijger), anak matjan. Welriekend, wangi, haroem. Weistand, m., afiat, kaselam~tan. Welvaart, v., oentoeng, s~lamf,3t, s~djaht~ra. Welvarend, sblam~t, s~g~r, njaman ; (van een rijk), ma'moer, santausa. Welvoegeli jk, patoet, laik. Welwillend, di3ngan ridla (soeka). Wemelen, meng~riak, gating keriak, mongg~roemoet. Wenden, b~rpaling, balik, membalik, m~mbalikkon, mgmbeloekk~n ; (hot gezicht - ), m~lengos. Wenk, m., isjarat, tanda, pngawaian. Wenkbrauw, v., kr ning, alis. Wenken, m~mb~ri tanda, m~ngawai. Wennen, biasa, djadi biasa, mbmbiasaken. Wensch, m., kah~ndak, mane. Wenschen, hondak, m~nghondaki, mane, kgpingin ; (Goede rein -), mombori s~lam~t djalan.

Wentelen, b~rgoeling-goeling, m~nggoeling, m~nggoelingken. Wenteltrap, v., tangga soeloer batang. W ereld, v., alam, d j agad, boemi, boewana doenia. Wereldbol, m., boelat boemi. Wereiddeel, o., benoea. Wereldkaart, v., pets (gambar) boemi. Weren, mOn~gahkOn,m~nahanken; (pareeren), menangkis. Werf, v., galangan, bangsal, berok. Work, o., kerdja, pakordjaan; (maaksel), pOmbikinan, perboewatan ; (verdiensteltjk - ), pahala, aural ; (book), kitab, soerat, boekoe; (voor hot kalfaten), pemakal. Werkbaas, m., toekang. WETS. Werkcontract, (soerat) p~rdjandjian bekordja. Werkdag, m., hari kerdja. Werkelijk, betoel, b~nar, soenggoeh. Werken, bekerdja, menggrdjak~n, b~roesaha, mbmbikin, m~mboewat. Werkloon, o., oepah, bajaran. Workman, m., toekang, orang k~rdja, koeli. Werktuig, o., p~rkakas, bekakas, p~sawa,t. Werkvolk, o., orang bOk~rdja (koeli). Werkzaam, radjin, soeka kerdja. Werpen, melempar, m~mboewang, membalangken. Werpnet, o., djala. Werpschicht, m., lambing, s~ligi, panah. Wervel, m., boekoe toelang. Werveiwind, m., angin poejoeh (oel~k, oel~kan), poesOran angin. Werven (van personen voor den eon of anderen dienst), mengoempoelken (memboedjoek, mengadjak) orang akan masoek kerdja (pergi bekerdja, djadi). Weshalve, maka itoe, maka dari sebab itoe. Wesp, v., tawon, kelantjeng, taboehan. West, barat, koelon, di atas angin. Westenwind, m., - angin barat. Westwaarts, ka (kasabelah) barat (koelon). Wet, v., hoekoem, sjarth, sjariat.

Wetboek, o., kitab hoekoem, soerat oendang-oendang; (burgerljJk -), kitab hoekoem kanoen orang merdika; (crimineel --), kitab hoekoem siksa; (-- van koophandel), kitab hoekoem p rniagaan. Weten, taboo; To weten, is-itoe, jani ; Doen weten, memberi taboo, mengchabarkOn. Wetens (- en willens), sengadja, dengan sOngadja. WETS. Wetenschap, v., p~ng~tahoean, ilmoe, sastera. Wetgever, m., jang m~ngadaken hoekoem. Wetsartikel, o., fatsal hoekoem oendang-oendang. Wetsteen, m., batoe gosok (pgnggosokan, p~ngasahan). Wetter, m~nadjemken, m~ngasah. Wettig, halal, satoedjoe dengan hoekoem. Wettigen, monghalalken. Weven, men~noen. Weverskam, m., sisir. Weversspoel, v., torak, thropong. Wevervogel, in., boeroeng manjar (t~mpoewa). Wezen, o., (het zijn), ada, kaadaan, djadi, kadjadian, woedjoed, roepa, peni hal. Wezen (ztjn), ada, djadi, beroepa. Wezenli jk, betoel, benar, soenggoeh. Wicht, o., (klein kind), kanakkanak, anak ketjil. Wichtig, berat. Wie, siapa, mana, orang mana, jang, ran. Wiedaar, sepada, siapa ada; (van een schildwacht), horda. Wieden, menjaboeti (memboewang) roempoet. Wieg, v., ajoenan. Wiegen, mengajoen-ajoen, mengajoenken. Wiel, v., (vleugel), sajap. Wiel, o., djantera, rods. Wielband, m., simpai (ikat, besi) djanthra (roda). Wier, o., loemoet. Wierook, m., doepa, menjan, kemenjan, setanggi. Wierooken, membakar menjan (doepa, setanggi), mengoekoep. Wierookvat, o., pedoepaan. Wig, v., badji.

Wiaj, kami, kits, kita-orang. Wtjd (ruim), lebar, loewas, longgar; (uiteen), lengkang, renggang, serang, djarang. WILD. 615 Wijdbeens, thrkangkang, mengangkang. Wijden (godsdienstig), mentahbisken. Wijders, kamoedian, laloe, poela, sj ahadan. Wijf je. o., perampoean, betina. Wijk, v., (buurt), kampoeng. Wijken, oendoer, moendoer, lari, menjimpang. Wi jkmeester, m., kapala kampoeng, bek. Wijl, v., (pool), bentar, sabentar. Wijlen (van een overledene), marhoem. Wi jn, m., anggoer ; (Roods -), anggoer merah ; (Witte -), anggoer poetih ; (Rijn-), anggoer asbm ; (Champagne-), anggoer poef. Wtjnazijn, m., tjoeka wlanda. Wi jnfleseh, v., botol anggoer. Wtjnglas, o., gelas anggoer. Wijnruit, v., daoen inggoe. Wijnstok, m., pokok (pohon) anggoer. Wijs, v., (manier), adat, tjara, lakoe, djalan, pen ; (aria), lagoe, ragam. Wl js (verstandig), boedi, pinter, pandjang ingatan, bidjaksana, hikmat. Wijsvinger, m., teloendjoek, djari teloendjoek. Wijten, menoedoeh, menjalahken, Wijze, m., orang boediman (alien, pinter) ; De wijzen, oelema. Wijzen, menoendjoek, menoendjoekken ; (van de hand -), menoelak, tiada mane terima. Wi jzigen, mengobahken. Wikkelen, memboengkoes, membebat, mombaloet, memboentel. Wikken, menimbang. Wil, m., mane, kahendak, ichtiar; Uiterste wil, wasiat ; Tegenn wil en dank, mane-ta'maoe. Wild (woest), liar, gangs, galak, garang, boewas ; (dartel), keratjak. 616 WILD. Wild, o., (jacht-), perboeroean,

binatang boeroean. W ilde, m. on v., orang hoetan. Wildernis, v., hoetan, bOloekar, rimboe. Willekeurig, d~ngan ichtiar (mnoeroet kahendak hati), dOngan samaoe-maoenja. Willen, mane, hendak, b~rkah~ndak. Willens, s~ngadja, dengan sengadja ; (-- zijn), berniat, mane. Wimpel, m., oelar-oelar. Wimper, v., boeloe mats. Wind, m., angin ; (Land-), angin darat (pagoenoengan); (Zee--), angin laoet ; (Woestjjn--), samoon; (Val--), angin goenoenggoenoengan; (Passaat--), angin xnoesim;(Veranderlijke -),angin bbralih-alih; In den wind slaan, tiada merdoelikbn, tiada mn ngendahk~n, m~lalaik~n. Windas, o., poster lawang, poeteran. Windbuil, v., orang sombong, toewakang. Winders, memoeter, menggiling, m~lilitk~n. Windhaan, m., gads-gads, toenggoel angin. Windhoos, v., angin poejoeh, oe1 kan angin. Windsel, o., bebet, pembal oet. Windstilte, v., coati angin. Windstreek, v., mats angin. Windvlaag, v., bajoe, poepoet bajoe. Wingewest, o., nl g~ri jang di taloekken. Winkel, m., waroeng, kedai, goedang, toko. Winkelhaak, m., sikoe, sikon. Winkelier, m., toekang waroeng, orang bgrkedai, toewan toko. Winkelwaar, v., barang-barang toko (kedai). Winners (in den handel), berlaba, beroentoeng, mendapet (b~roleh) oentoeng ; (in spel of strtjd), WOES. mbnang; Den kost winners, mbntj~hari rbdj~ki. Winst, v., labs, oentoeng, kaoentoengan. Wip, v., pagan ~ndjot-~ndjotan. Wipbrug, v., djgmbatan angkat. Wippen, mbng~ndjot-~ndjot.

Wipstoel, m., koersi gojang. Wis, tentoe, nistjaja. Wispelturig, tiada tetOp, sab~ntar sabbntar b~robah. Wissel, m., soerat toekaran, soerat berharga. Wisselen, m~noekar, menoekarkin, mbngganti, menjalin. Wisselvallig, tiada tentoe. Wit, poetih, poetjat; (Spier--), poetih betoel ; (Gael-), poetihkoening; Witte vloed, sakit poetih-poetihan. Wit, o., (wit gedeelte van een ei, het oog, enz.), poetih ; (doelwit), sasaran, pengarahan. Witgloeiend, pidjar. Witkalk, v., kapoer haloes, kapoer penglaboer. Witkwast, m., sikat kapoer. Witten, memoetihken, melaboer, menjapoeken kapoer. Woede, v., moerka, marsh. Woedend, marsh sekali, moerka, mengamoek. W oekeraar, m., orang jang makan oentoeng terlaloe banjak, orang jang mengisap darah orang. Woekeren, monarik (mengambil, mgmoengoet) boenga terlaloe banjak (berganda-ganda). Woelen, menggelisah. Woelig, gelisah, merajau, tiada diem. Woensdag, m., hari rebo. Woensdagavond, m., malem kemis. Woest, garang, galak, bengis, berangasan ; (van een pleats), rimboe, hoetan; (eenzaam), sepi, soenji. Woestijn, v., padang goeron. W OL. Wol, v., boeloe domba (bin-bin, kambing). Wolk, v., awan, mega, m~ndoeng. Wond, v., loeka, hang, tatoe. Wonders, m~loekai, m~loekak~n. Wonder, o., barang adjaib (mengherankOn). Wonderbaar, adjaib. Wondermacht, v., kasaktian. Worsen, doedoek, diam, tinggal, bgroemah, menempati. Woning, v., roemah, dalem, astana. Woonplaats, v., tempat kadoedoekan (kadiaman). Woord, o., kata, perkataan, ti tab, kalam, kalimat ; Zijn woord

houden, menjampaiken djandjinja; Zijn woord broken, me. ngobahken djandjinja ; Onbetamel jk woord, perkataaan jang tiada patoet. Woordenboek, o., kitab lograt. Woordentwist, m., perbantahan. Woordschikking, v., atoeran perkataan. Woordspeling, v., sindiran. Woordvoeging, v., ikatan perkataan. Worden, djadi ; Koning worden, naik radja; Ziek worden, djatoh sakit ; Rijk worden, djadi kaja. Worgen, mgnjekek, mengoedjoet. Worm, m., tjatjing, oelat. Wormkruid, o., obat tjatjing. Wormstekig, di makan oelat, oeleran. Worp, m., pelemparan, peloetar, pembalang. Worst, v., sosis. Worstelen, bergeloet, menggeloet, bergoemoel. Zaad, o., (van planters), bidji, binih ; (van menechen en dieren), mani, pedjoe; Zaad storten, memantjarken mani (pedjoe). ZAAG. 617 Wortel, m., akar ; (Hoofd-), akar oembi, iboe akar, ladjer; (peen), bortel ; (-- schieten), berakar. Woud, o., rimba, hoetan besar. Wrack, v., pembales, pembalesan ; Wrack nemen, membales. Wrak (niet stark), roesak, tiada koewat (koekoeh). Wrak (vergaan vaartuig), o., perahoe karam (tenggelem, kandas). Wraken, menoelak, menampik. Wrang, sepet, peret, ketar, getir. Wrat, v., koetil. Wreed, bengis, tiada bOrkasihan. Wreef (van den voet), v., koerakoera. Wreken (Zich -), membales. Wrevelig, ngeran, tiada senang, moering-moering. Wrtjfsteen, m., batoe giling, pi. pisan. Wri jven, menggosok, menjeka ; Het lichaam drukkende wri.jven, masseeren, mengoeroet, memidjet ; Den bulk -, menjengkak. Wringers, memoelas, memgres. Wroeging, v., weal ; Wroeging

gevoelen, meiijesal. Wroeten, mengorek, menjoengkoer, menggali. Wrok, m., sakit hati, dendam r Wrok voeden, berdendam, berketjil hati, tiada enak hati. Wrong (Haar-), v., kondai, sanggoel. Wuft, doerdjana; (veranderlijk), tiada tentoe, bertingkah. Wuiven, mengawai, melambai. Wulpsch, doekana, gatel. Zaadbal, m., boewah paler. Zaadkorrel, v., bidji. Zaag, v., gergadji. (gergadji. Zaagsel, o., aboek (serboek, tahi) Z. 618 ZAAI. Zaaien, m~naboer, m~nj~bar. Zaak, v., p~rkara, hal ; Het is zaak, dat, patoet, h aroes. Zaakgelastigde, m., wakil, koewasa. Zaal, v., bal.airoeng. Zacht, 1~mboet, lgmbek, g~mbor, ranoem ; (lief), manis, m~rdoe. Zachtaardig, b~rhati l~mboet. Zachtjes, p~rlahan-lahan, p~lanpalan. Zadel, o., plane, sela. Zadelen, m~ng~nak~n pelana (sela), m~narohi sela. Zadelmaker m., toekang pelana (sela). Zagen, m~ngg~rgadji. Zak, m., (in een kleedingstuk), sakoe, kantong ; (baal), goni, karoeng, kadoet, kampil; (buidel), poendi-poendi, kantong; (beurs), radjoet. Zakdoek, m., sapoe tangan, s~tangan. Zakgeld, o., oewang sirih, oewang djadjan. Zakken (in een zak doen), mngaroengken ; (dalen), toeroen, soeroet, m~ngendOg. Zakkenroller, m., kabit, kadet. Zalf, v., palet, kasai, minjak palet (kasai), boreh. Zalig, bahagia, s~lamOt. Zaliger, marhoem, soewarga. Zamen (Te ~-), bersama-sama, s~moea, s~moeanja. Zand, o., pasir, karsik. Zandbank, v., pasir, biting. Zandgrond, m., tanah pasir.

Zandhoop, m., toempoekan pasir, boesoeng darat. Zandwoestijn, v., padang pasir. Zang, m., njanjian, p~rnjanjian. Zangwijs, v., lagoe, ragam. Zaniken, m~repek, m~ng~til, m~ngotjeh, tjerewet. Zat, kOnjang, poewas, $nosh, djemoe. Zaterdag, m., hari saptoe. ZEES. Zaterdagavond, m., malem minggoe (ahad). Zede, v., adat. Zedeloos, tjaboel. Zedig, maloe, sopan, sopan-santoen. Zee, v., laoet, laoetan, s~gara. Zeebaar, v., $loembang. Zeeboezem, m., telok. Zeeengte, v., slat. Zeef, v., pOnj~rkai, saringan, pongajakan. Zeegarnaal, v., hoedang laoet. Zeegast, m., orang pOrahoe (kapal), manteroes. Zeegat, o., moewara, koewala. Zeegevecht, o., $rang di laoet. Zeehaven, v., polaboehan. Zeehoofd, o., pangkalan, ambaro. Zeeklip, v., karang. Zeekoe, v., doejoeng. Zeekrab, v., k~tam laoet, radjoengan. Zeekwal, v., oeboer-oeboer. Zeep, v., saboen; (Witte -), saboen poetih ; (Reuk-), saboen wangi; (Wasch-), saboen tjoetji. Zeepaardje, o., oendoek.oendoek. Zeepas, m., soerat pas b~rlajar (kapal, p~rahoe). Zeepbakje, o, thmpat saboen. Zeepen, menjaboen, menggosokk~n saboen. Zeeplaats, v., bandar, kota (n~g~ri) di pinggir (thpi) ) laoet. Zeepsop, o., ajgr saboen. Zeepvrucht, v., boewah l rOk. Zeer (pijnljjk), sakit, perih; (uitermate), amat, sangat, thrlaloe, maha, s~kali. Zeeramp, v., tjilaka dilaoet. Zeereis, v., p~lajaran. Zeeroof, m., pOrampokan di laoet, pembadjak. Zeeroover, m., perampok di laoet, badjak. Zeeschuim, o., boewih (boesa, oentoek) host. Zeesoldaat, m., saldadoe (lasjkar)

kapal $rang. Zeespiegel, m., moeka host. ZEES. Zeestraat, v., slat. Zeestrand, o., pantai (t~pi) laoet, pinggir laoet, p~sisir. Zeevaart, v., hal p~1aj aran. Zeevisch, m. en v., ikan laoet. Zeevischvangst, pangloearan oeboer-oeboer, p~ngambilan ikan dilaoet. Zeewater, o., ajar laoet. Zeewind, m., angin laoet. Zeezand, o., pasir laoet. Zefir, m., (zacht windje), angin sapoewi-poewi (siliran). Zegel, o., tjap, m~t~rai, chatam ; (papier), k~rtas m~t~rai (segel). Zegelen, m~ng~tjap, m~m~terai, menarohi tjap. Zegen, m. en v., b~rkat ; (groot net), poekat, djaring. Zegenen, memb~ri b~rkat, m~mb~rkati, mendoak~n s~lamet. Zegepraal, v., karn~nangan. Zegevieren, m~nang. Zeggen, kata, b~rkata, bitjara, b~rtoetoer, m~mbilang, b~rtitah, mengatak~n. Zeil, o., lajar; Order zeil gaan, b~lajar; Eon oog in hat zeil houden, memboewang-boewang mats. Zeildoek, o., kam lajar (mota). Zeilgaren, o., benang lajar. Zeiischip, o., kapal laj ar. Zeker, thntoe, nistaja, soenggoeh, p~sti. Zelden, djarang. Zeldzaamheid, v., nadirat. Zelf, s~ndiri, sa'orang din. Zelf behoud, o., pemeliharaan din. Zelf bewust, tahoe s~ndiri, sedan akan dirinja. Zelfde, djoega, itoe djoega. Zelf kant, m., topi, pinggir, sour. Zelfmoord, m., p~mboenoehan din. Zelfs, lagi, djoega, pon. Zelfstandigheid, v., dzat, kaadaan, barang. Zelfverheffing, v., kam~gahan din. Zemelen, v., dedak. Zendbrief, m., soerat kiniman. ZIEK. 619 Zenden, m~ngirim, m~ngirimk~n, mendjalank~n; (van een persoon), m~njoeroeh, menitahk~n. Zengen, m~ngganggang, mengha-

ngoesk~n, m~mbakar. Zenuw, v., asabat. Zes, anem, nom, Zesde, k~an~m ; (deal), p~ran~m. Zeshonderd, nom ratoes. Zesmaal, nOm kali. Zestien, nem bolas. Zestig, nom poeloeh. Zetel, m., thmpat doedoek, koersi, p~t~rana. Zetmeel, o., pati. Zetten, m~naroh, m~n~mpatk~n ; (van een gebroken been, enz.), m~ndjalar; (Zich -,van vruchten), b~rpoetik, b~r$ntil; (Een handteekening, enz. --), menandai, menaroh tanda tangan ; Betaald zetten, membales. Zeug, v., indoeng babi, babi perampoean, tibo. Zeuren, tjerewet, mengoesik. Zeven (getal), toedjoeh. Zeven (ziften), menjerkai, mengajak, menjaring. Zevenmaal, toedjoeh kali. Zeventien, toedjoeh belas. Zeventig, toedjoeh poeloeh. Zich, din, dirinja, sendiri. Zichtbaar, kalihatan, njata, ketara, tampak. Ziek, sakit ; Zwaar ziek, sakit pajah ; Ziek worden, djatoh sakit, djadi sakit. Zieke, m. en v., orang sakit. Ziekeli jk, bersakit-sakitan. Ziekenzaal (gebouw van licht materiaal, dat tijdeUjk, niet permanent, is opgetrokl en, zQoals in vale garnizoenen voorkomt), roernah tempo. Ziekte, v., sakit, penjakit ; BesmetteUjke ziekte, sampan, p~njakit sampan, penjakit menoelari ; Vallende ziekte, ajan, sawan babi ; Erfelijke ziekte, penjakit baka. 620 ZIEK. Ziektestof, v., badi. Ziel, v., djiwa, soekma, njawa; (mensch), orang. Zielesmart, v., doeka-tjita. Zielloos, mati, tiada b~rnjawa. Zielsrust, v., kas~nangan hati. Zieltogen, mane coati, njawa pergi dating. Zien, m~lihat, m~mandang, mnengok, mengamat-amati, m~niliki.

Zier, v., dzarrah, koeman, kOtil, s~dikit. Zigzag, sikoe k~loewang. Zij, ia; (meerv.), marika itoe, dig-orang. Zijde, v., (stof), soethra; (karat), sisi, fihak, sab~lah, samping, pinggir, tepi, segi ; (flank), lamboeng ; Op zi jde gaan, menjimpang ; Op zijde liggen, miring, tidoer miring ; Voorztjde, moeka ; Achterztjde, b~lakang. Zijdeur, v., pintos di iringan (pinggir, sisi). Zijdewee, o., sakit pinggang (lamboeng). Zijdeworm, m., oelat soethra. Zijgen, menapis, m~njaring. Zijn, zie : Wezen. Zi jn (bez. voornw.), raja. Zijnentwege, daripada fihaknja. Zijpad, o., djalan simpangan (enggokan) . Zjjtak, m., tjabang ; (van een rivier), simpangan. Ztjvlak, o., segi. Zilt, asin, ants. Zilver, o., perak, selaka. Zilverdraad, m. en o., bgnang perak. Zilvergeld, o., oewang perak. Zilvergoed, o., barang-barang (perkakas) perak. Zilvermijn, v., tambang (galian, tjgbakan) perak. Zin, m., (zintuig), dria, endria ; (beteekenis), anti, makna; (wil), kahendak, mane, soeka; (plan), niat ; Zijn zin hebben, dapet ZOEN. kah~ndaknja (maoenja); Zijn zin geven, mgnoeroetk~n maoenja, m~loeloeskgn kah~ndaknja; In den zin hebben, b~rniat, mane; Bij zinnen zijn, sioeman, b~ringatan terang; Niet wel bi j zinnen ztjn, sarsar, gila; Zin in jets hebben, mane, mengh~ndaki, soeka, k~pingin. Zindelijk, b~resih, soetji, tiada kotor. Zingen, m~njanji, b~rpantoen, b~rdamping. Zink, o., timah sari. Zinken, thnggolem, karam, m~njlam. Zinnebeeld, o., oepama, ibarat. Zinneli jk, bernafsoe.

Zinneloos, gila. Zinsbedrog, o., silap mats. Zinspelen, m~njindir, m~ngibaratk~n. Zinspreuk, v., $roepamaan. Zitbad, o., p~rmandian rend man. Zitmat, v., tikar. Zitplaats, v., t~mpat doedoek. Zitten, doedoek, s~majam, bersemajam; ((ehurkt -), berdjongkok, m~nongkerong; (Op de beenen -), b~rsila ; (van vogels), hinggap, berhinggap; Bl jven (van sera meisje dat niet trouwt), bangai ; Laten zitten, meninggalken ; Aan den grond zitten (van schepen), kandas, thrdampar ; Er goad in zitten, kaja, bgrharta; Op eieren zitten (van vogels), m~ngeram. Zitting, v., (van een vergadering), p~rhimpoen an. Zode, v., (gras --), g~balan, empelekan roempoet. Zoek (- ztjn), hilang. Zoeken, rnentjehari, m~ntjari; (pogen), monjoba. Zoekmaken, m~nghilangkgn. Zoel, pangs, b~gah. Zoen, m., tjioem, ketjoep, amboeng. Zoenen, mengetjoep, menjioem, m~ngamboeng. ZOET. Zoet, manis ; Zoet water, ajar tawar. Zoethout, o., kajoe manis. Zoetigheid, v., manisan. Zoetjes, perlahan-lahan, pelan-p~lan. Zog, o., (moedermelk), ajer soesoe ; (kielwater), ajar aloer prahoe (kapal). Zolder, m., tingkat, loteng. Zon, v., matahari, sjams ; In de zon drogen, mendj~moer. Zonaanbidder, m., orang jang mnj~mbah matahari. Zondaar, m., orang b~rdosa. Zondag, m., hari ahad (minggoe). Zondagavond, m., mal~m senen. Zonde, v., doss. Zonder, tiada, dengan tiada, lain, di loewar. Zonderling, adjaib. Zondvloed, m., kiamat, ampoehan. Zoneclips, v., g~rahana matahari, matahari kapangan. Zonlicht, o., t~rang matahari.

Zonnebaan, v., p~rid~ran matahari. Z onneglans, m., tj ah j a matahari. Zonnegloed, m., pangs matahari. Zonnehoed, m., toedoeng. Zonneklaar, njata, thrang s~kali. Zonnescherm, o., pajoeng. Zonnestraal, m., sorot (sinar, panah) matahari. Zonnesteek, m., timpa matahari. Zonsondergang, m., masoek matahari. Zonsopgang, m., thrbit matahari. Zoo, b~gitoe, b~gini, d~mikian ; (indien), djika, kaloe, djikalau ; Zoodat, sampai, sahingga ; Het zij zoo, biar, biarlah, k endati ; Hoe zoo, bagaimana; Zus en zoo, b~gini-b~gitoe; Zoo pas, b~haroe, baroesan. Zooals, s~pOrti, bagaimana, sabagaimana. Zoodanig, d~mikian, b~gitoe. Zoodat, sampai, sahingga. Zoodra, s~rta, barking, demi. Zooeven, tadi. ZUIN. 621 Zoogbroeder, m., soedara soesoean. Zoogdier, o., binatang jang mnjoesoe. Zoogen, memberi soesoe, mgnjoesoei, menetekk~n. Zoogenaamd, nama (thrbilang) sadja. Zoogkind, o, anak soesoean. Zoogster, v., baboe soesoe (tetek), pengasoeh. Zool, v., thlapakan. Zoolang, salamanja. Zoom (rand can een kleed), m., som, kelim; (karat), pinggir, tepi, pantai. Zoon, m., anak laki-laki, poetera. Zooveel, kian, ganda. Zoowel, balk ... balk. Zorg, v., soesah, kasoesahan ; (hoede), pemeliharaan ; (bekommering), tjinta, pertjintaan. Zorgen, memeliharaken, mendjagai, mengopeni. Zorgvuldig, tjeremat. Zorgwekkend, menakoeti, menjoesahken. Zot, sarsar, gila. Zout (de stof ), o., garem. Zout (van smack), asin. Zouten, menggaremi. Zoutkeet, v., pegareman.

Zoutmaat, v., takeran garem. Zoutpakhuis, o., goedang garem. Zoutvat, o., tempat garem. Zucht, m., keloeh, tank napas. Zuchten, menarik napas, mengeloeh. Zuid, selatan, kidoel. Zuidenwind, m., angin selatan (kidoel). Zuiderkruis, o., bintang pani (tohok). Zuigeling, m. en v., anak menjoesoe, baji. Zuigen, mengisep, menj oesoe, menetek ; (laten - de borst geven), menjoesoei, menetekken. Zuil, v., tiang. Zuinig, himat-himat, tiada boros. 622 ZUIP. Zuiplap, m., toekang minoezn, p~mabokan. Zuiver, soetji, borOsih, boning, djOrOnih, bOtoel; (van gemoed), hati soetji (poetih). Zuiveren, mOmbOrsihk0n, mOnjoetjiken. Zulk, bOgini, b0gitoe, dOmikian. Zullen, maoe, hOndak, bakal, akan, nanti. Zundgat, o., mats (tOmpat) soemboe, p0nggalak. Zuster, v., saoedara pOrampoean (istOri). Zuur, asOm, masOPi; (moeiltjk), soesah, soekar. Zuur (ingelegd goad), o., atjar. Zuurzak, m., nangka wlanda. Zwaaien, mOlambai, m0moetOr, mOngitarkon. Zwaar, bOrat; (moeiltjk), soekar; (volgeladen), carat ; (vol, van een baard, enz.), lObat. Zwaard, o., pOdang, bOlawa. Zwaarlijvig, gOmoek. Zwaarmoedig, moeroeng, bOrkOtjil hati, bOrsoesah. Zwaarte, v., bOrat. Zwaartepunt, or, galang. Zwachtel, m., kaIn lampin (bObat, baroet, boengkoes). Zwachtelen, mOmbObat, mOmbaroet, mOlampin. Zwager, m., ipar, biras. Zwak, tiada (koorang) koewat, l0mah, lOmbek, l0soe; (van ouderdom), rajah. Zwaluw, v., boeroeng lajang. Zwaluwstaart, m., (houtverbinding), badjang.

Zwam, v. en o., (paddestoel enz.), djamoer, lapoek; (om vuur aan to waken), raboek. Zwanger, hamil, boenting, doedoek pOroet, mOngandoeng. Zwart, itOm; (donkey), kOlam. Zwartsel, o., dj 0laga. Zwavel, v., bOlirang, wOlirang. ZYGO. Zwerp, v., tjamboek, tj0mOti, p0tjoet. Zweer, o., poeroe, bisoel. Zweet, o., pOloeh, kOringOt. Zweetbad, o., tangas. Zwelgen, mOloeloer, mOnOlOn, mOngOlOg. Zwellen, mOlOmboeng, mOngOlOmboeng; (van de borsten eener vrouw), montok, djadi montok. Zwemblaas, v., (van een visch), paroe-paroe. Zwemmen, bOrOna,ng. Zwendelen, bOrpoetOr batik. Zwengel, m., djoeran. Zwenken, bOrpaling, mOmbeloek. Zweren, bOrsoempah,mOnj oempah; (een eed afnemen), mOnjoempahkOn; (etteren), bOrnanah. Zwerk, o., akasa, oedara, langit. Zweren, m., kawan. Zwerven, mOmgombara, bOrkoelilingan. Zwerver, m., orang mOlarat (risau). Zweve, bOrlajang-lajang, m8lafang. Zwichten, tiwans, kalah, mOngalah. Zwiepen, mOnjioet, tOrgojang. Zwier, m.,tjantik,pOrhiasan,bagoes. Zwijgen, diam, bOrdiam, tiada bitjara; Over iets zw jgen, mOndiamkOn. Zwjjm, v., kOlOngOr, pingsan, moertja. Zwijn, o., babi, babi hoetan. Zwi jnenhok, o., kandang babi. Zwi jnen jacht, v., pOmboeroean babi hoetan. Zwijnenkost, m. makanan babi. Zwijnevleesch, o., daging babi. Zwtjnshaar, o., boeloe babi. Zwikken, tOrpOlioet, kasOlioe, tOrpOleset, salah oerat. Zwoegen, bOrlObah, bOkOrdja kOras, bOkOrdja sampai tjapai. Zwoord, o., koelit babi. Zygomaticus (mad. hat jukbeen), zie : J'ukbeen. L 1

z 200914 060 maye004prac01 Practisch Maleisch-Hollandsch en Hollandsch-Maleisch handwoordenbaek

You might also like