You are on page 1of 2

Het belang van de hygiëne

Men ging pas belang hechten aan hygiëne zodra de veroorzaker van ziektes bekend werd.
In de oude Indiase geneeskunde was men al op de hoogte van het feit dat malaria werd
veroorzaakt door muggen en dat ratten de pest konden overdragen. Dit was lang voor de tijd
dat men bekend was met parasieten (malaria) en bacteriën (de pest). Maar door het weren van
muggen en ratten werden er wel minder mensen ziek.
De Hindoe-godsdienst kende al voorschriften die de individuele en openbare hygiëne
bevorderden, wat speciaal vanwege het tropische klimaat belangrijk was.

De leer van Hippocrates wees al op het belang van wondverzorging. De wond moest
schoongespoeld worden met voorgekookt water of met regenwater.

De vroege Middeleeuwen
Van hygiëne was geen sprake. In de steden was het nog smeriger dan in de dorpen. De mensen
wasten zich nooit en deden hun behoeften gewoon op straat. Ook in de huizen lag alles,
inclusief het eten op de grond. Hier kwamen vliegen, honden en varkens op af. Als de troep te
erg werd, verlieten ze het dorp om ergens anders op nieuw te beginnen. Andere keren
verbrandden ze het dorp en bouwden ze er een nieuw dorp op dezelfde plek.
Door deze ongezonde situatie waren veel mensen ziekelijk en stierven een vroeg dood.
Bovendien werkte deze slechte hygiëne epidemieën in de hand. De belangrijkste plagen waren
de pest en melaatsheid.
De eerste gasthuizen verschenen, voornamelijk voor de arme mensen. De rijken lieten zich
thuis verplegen. De zorg werd verricht door nonnen en monniken. De zieke kreeg bij opname
een reinigingsbad. Omdat men in die tijd gezamenlijk baadden en het water zelden ververst
werd, was dit een verspreidingsbron van vele ziekten. Dientengevolge werd men bang van
water, waardoor de zieken niet meer werden gewassen.
Dit was ook de tijd van de kwakzalvers. Zij behandelden wonden door ze in te smeren met
modder en mest. Hierdoor gingen de wonden zweren en zodra de pus uit de wond kwam,
dachten de kwakzalvers dat de kwade geesten die de patiënt ziek maakten, het lichaam
verlieten.
Tijdens de Middeleeuwen was er weinig onderling contact tussen chirurgijn en kwakzalvers.
Daardoor stond de ontwikkeling van de geneeskunde min of meer stil, omdat men niet van
elkaar ervaring kon leren.
In deze tijd, echter, ontdekte Arabische artsen dat wondheling beter ging als men de wond
spoelde met alcohol.

Renaissance
Er was meer kennis over het menselijk lichaam, maar dit leidde niet onmiddellijk tot een
betere behandelingsmethode. De medicijnen die beschikbaar waren werden op ondeskundige
wijze voor elke willekeurige klacht gebruikt. Verder pasten de doctoren alleen aderlatingen
toe, of laxeerden de patiënten. Hierdoor liepen de armen, die zich geen dokter konden
permitteren, minder risico dan de rijken.
De Volksgeneeskunst, waarbij gebruik werd gemaakt van urine en dierlijke mest werd nog
vaak toegepast.

In 1546 publiceerde Giralamo, een Italiaanse arts, als eerste een overzichtelijke studie over de
verspreiding van besmettelijke ziekten, die volgens hem werden veroorzaakt door direct of
indirect contact. Hij beweerde zelfs dat elke ziekte zijn eigen ziektekiemen had. Pas tegen het
einde van de 19de eeuw werd dit bevestigd door Koch.
In 1595 ontwikkelden Zacharias Jansen met zijn vader Hans de eerste microscoop. Deze is in
de loop der jaren sterk verbeterd. Antonie van Leeuwenhoek, de vader van de microbiologie,
was de eerste wetenschapper die resultaten boekt met de microscoop. Hij ontdekte het bestaan
van bacteriën.

19de eeuw
In het begin van deze eeuw brachten maatschappijhervormers verbetering aan in de
watervoorziening, de riolering en huisvesting en schreven verplichte melding en quarantaine
voor in geval van een besmettelijke ziekte.
Door het gebruik van een verbeterde microscoop ontwikkelde Virchow een nieuwe
ziektekiementheorie (1858). De cel was ontdekt als basis voor plantaardig en dierlijk leven.
Men begreep nu dat ziekte kon worden overgebracht op gezonde mensen door contact met de
zieke. Voorlopig was het slechts een theorie. De Fransman, Davain was de eerste arts die
uiteindelijk bewijs leverde dat er een verband bestond tussen ziektekiemen en ziekte, door in
1864 miltvuurbacteriën van het ene konijn over te brengen op het andere konijn.
Tot nu toe werd aangenomen dat ziektekiemen spontaan ontstonden door verrotting van
organische weefsel.
Louis Pasteur ontdekte dat microben als ziekteverwekkers kunnen optreden en dat ze door
verhitting gedood kunnen worden. Ook begreep hij dat bederf van melk kon worden
voorkomen door de melk te verhitten gedurende enkele seconden tot 72 º C, wat later
‘pasteuriseren’ werd genoemd. Zijn belangrijkste ontdekking was dat ziektekiemen, die door
verhitting verzwakt waren, gebruikt konden worden bij inenting. Hij gebruikte dit voor het
eerst hij de vaccinatie tegen hondsdolheid bij een jongetje.
De Duitse bacterioloog Koch was de eerste die ontdekte dat er speciale bacteriën zijn die
specifieke ziekten veroorzaken.
In 1867 publiceerde Lister zijn ontdekking op het gebied van ontsmettingsmiddelen. Hij
toonde aan dat het gevaar voor infectie sterk kon verminderen door antisepsis door middel
van een chemisch ontsmettingsmiddel carbol.

20ste eeuw
Carbol werd vervangen door meer effectief werkende middelen. De chirurgische instrumenten
werden gesteriliseerd door verhitting met stoom en de chirurgen gebruikten steriel gemaakte
kleding, handschoenen en maskers. Iets later werden er zelf apparaten ontwikkeld om de lucht
in de operatiekamer te steriliseren.

You might also like